Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdinspiratieEtym: Lat. in-spirare = in-blazen, in-boezemen. Een bewustzijnstoestand (‘bezieling’) waarin de kunstenaar over het maximum van zijn scheppend vermogen beschikt en schijnbaar moeiteloos de vormgeving vindt die voor het beoogde kunstwerk het meest geschikt is. In de Griekse Oudheid werd de inspiratie toegeschreven aan een god of aan de muzen, en sindsdien is het aanroepen of verwijzen naar de muzen als inspiratiebron een topos geworden. In de 17de eeuw treden - onder invloed van het neoplatonisme - de ‘sang-godinnen’ herhaaldelijk op als inspiratiebron (vgl. W.G. Focquenbrochs Thalia of de geurige zanggodin, 2 dln., 1665-1669). Soms neemt de geliefde de plaats in van de muze. De kunst kan op haar beurt de dichter inspireren: zo bracht Anna Roemers' glasgraveerkunst Huygens tot het sonnet ‘Op het diamantstift van joffw. Anna Roemers’ (1619) en Hooft tot ‘Aen joffre Anne Roemers Visschers’ (1621). Hoewel het aanroepen van de muzen als inspiratiebron ook in en na de romantiek als topos blijft voorkomen, verschuift het accent naar het dichterlijke genie, d.w.z. de eigen dichterlijke verbeeldingskracht bestaande uit twee componenten: de artistieke bezieling en de ‘vinding’ of ‘stofvinding’ die de dichter in de natuur zoekt. Veel romantische dichters geloofden dat inspiratie op zichzelf voldoende was voor het ontstaan van het kunstwerk en dat zij tot die inspiratie uitverkoren waren. De classicist daarentegen gaat ervan uit dat inspiratie belangrijk is, maar pas een rol kan spelen als voldoende kennis en oefening is opgedaan. En hoezeer romantische dichters zich soms ook inspannen om het te doen voorkomen dat hun werk is ontstaan ‘aus einem Guss’ en onder invloed van een moment van bevlogenheid, handschriften en kopij tonen vaak aan dat naast inspiratie ook noeste arbeid en vlijt ten grondslag liggen aan het eindresultaat. In de 20ste eeuw ontstaat onder invloed van Freud de opvatting dat inspiratie opwelt uit het onderbewuste. Het exploiteren van het onderbewuste als inspiratiebron werd ondernomen door de surrealisten (surrealisme) en later door de Vijftigers. Een van de vormen hiervan is de écriture automatique. Lit: C.M. Bowra, Inspiration and poetry (1955; reprint 1970) P. Minderaa, ‘De rol der inspiratie bij het scheppen van poëzie’ in Verslagen en Mededelingen Koninklijke Vlaamse Academie Taal- en Letterkunde (1958), p. 549-558 R. Harding, An anatomy of inspiration (19672) Provocatie en inspiratie – Provocation et inspiration. Liber amicorum Leopold Flam, 2 dln. (1973-1975) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 4 (1998), kol. 423-433 J.M. Maulpoix (red.), Figures modernes de la muse (2002) J.F. Moffitt, Inspiration: Bacchus and the cultural history of a creation myth (2005).
|