Militair woordenboek
(1861-1862)–H.M.F. Landolt– AuteursrechtvrijR. | |
[pagina 133]
| |
Raad van krijgstucht.Zie Justitie. De raden van krijgstucht overeenkomende met het standregt der Duitschers werden hier te lande den 31sten Maart 1815 ingesteld en den 24sten Maart 1849 buiten werking gesteld. Zij bragten hoofdzakelijk het advies uit voor de degradatie der onder-officieren en korporaals. | |
Raad van onderzoek.De raden van onderzoek, hier te lande bij de wet van 28 Augustus 1851 ingesteld, zijn eene soort van eergerigten (zie Eergerigt), bestemd om advies uit te brengen of een officier al dan niet verdient uit de dienst ontslagen te worden. Zij bestaan uit 1 president en 6 leden, allen officieren in werkelijke dienst en in rang verschillende naarmate van den rang van den beschuldigde. Nadat de R. de aangeduide handeling onderzocht heeft, moet hij bij stemming advies uitbrengen op de drie volgende vragen. 1. Is de aangeklaagde schuldig aan hetgeen hem ten laste wordt gelegd? - zoo ja: 2o. Moet de beschuldigde diensvolgens uit de dienst worden ontslagen? - bij bevestiging: 3o. Zijn er verzachtende omstandigheden aanwezig? Van het uitgebragte advies kan niet worden afgeweken, dan ten gunste van den officier over wien het onderzoek heeft plaats gehad. | |
Rad.1o. Zie Voertuigen. Eene eigenaardige soort van raderen zijn door den Engelschman Jones aangegeven. Zijne speken zijn in de gegoten ijzeren naaf niet allen met dezelfde storting bevestigd, maar afwisselend de eene in het lunseinde, de andere in het stooteinde der naaf; zij zijn hier met eenige speelruimte bevestigd, zoodat zij in de naaf eene op- en nederwaartsche beweging kunnen aannemen; op dezelfde wijze zijn zij in den hollen, uit gesmeed ijzer vervaardigden radband bevestigd. De laatste staat tegenover het midden der naaf, waaruit volgt dat de eene helft der speken eene binnenwaartsche, de andere helft eene buitenwaartsche storting heeft. Bij de omdraaijing van het rad schuiven nu telkens de onderstaande speeken in de naaf, terwijl de bovenstaande er zoover uitgetrokken worden, dat de last van het voertuig daaraan hangt. De raden van deze soort moeten zoo wel wat de duurzaamheid als den graad van beweeglijkheid, dien zij aan het voertuig geven, betreft, niets te wenschen overig laten. Zij zijn onder anderen toegepast bij de Pruissische ijzeren vestingaffuiten en bij de Russische ijzeren bergaffuiten. 2o. Raderen aan werktuigen, molenraderen, tandraderen, kamraderen, rondsels. | |
Rayon.1o. Verboden kring bij vestingen, zie Armement. 2o. Het woord R. wordt in militairen zin wel eens verkeerdelijk gebruikt om daardoor een terrein aan te duiden, dat door eenig troepengedeelte beheerscht wordt, waarop het manoeuvreert. | |
Ranglijst.Lijst van officieren, militaire ambtenaren, enz. van een leger ingedeeld volgens dienstvakken, regimenten, enz., gerangschikt volgens rang en ouderdom, gewoonlijk met opgave van de garnizoensplaatsen der regimenten (rang- en kwartierlijst), somtijds ook met geschiedkundige aanteekeningen over de regimenten. In dat geval noemt men de R. stamlijst. In Oostenrijk heet zij schematismus. | |
[pagina 134]
| |
Rapport.1o. In den uitgestrektsten zin van het woord worden rapporten door de ondergeschikte militaire autoriteiten aan hunne meerderen ingediend. Men kan alle rapporten, naarmate van hunnen vorm in drie soorten onderscheiden. a. Tabellarische rapporten; b. zulke rapporten die wel niet tabellarisch kunnen ingerigt zijn, maar waarvoor toch een model bestaat; c. rapporten, waarvoor zelfs geen model kan aangegeven worden en waarbij alleen het onderwerp bepaald wordt, hetwelk wij moeten behandelen. Tot de eerste soort behooren alle zoogenaamde staten, die aan den chef een overzigt geven over de presente sterkte van zijne onderhebbende troepen, over datgene wat aan de komplete sterkte ontbreekt, benevens de redenen waarom die sterkte niet kompleet is, als ziekte, straffen, detachementen, enz., over de vermeerdering of vermindering aan sterkte binnen zekere tijdruimte; verder de staten, die op dezelfde wijze den toestand van het materieel der afzonderlijke troepenafdeelingen, de beschikbare, gebruikte, ontvangen, gevraagde munitie, enz. aangeven. Even als de opperbevelhebber van een leger of van eene grootere legerafdeeling zulke staten noodig heeft om te zien waarover hij beschikken kan, zoo moeten ook alle ambtenaren, zoowel die der militaire administratie, als die met het materieel der artillerie, met de munitie, enz. belast zijn, dergelijke staten ontvangen, om daaruit hunne leveringen te berekenen en ze daarnaar in te rigten. De tabellarische rapporten over het personeel en het materieel worden aangevuld door de dislocatie- en marschrapporten, die eveneens tabellarisch ingerigt worden en de verdeeling der troepen op elk tijdstip aangeven. Tot de tweede soort behooren bij voorbeeld de dagelijksche rapporten, die door de garnizoens- of veldwachten aan den plaatselijken kommandant of den kommandant der voorposten worden ingediend en die alles melden, wat gedurende de 24 uren merkwaardigs aan de wachten is voorgevallen. Tot de derde soort behooren alle rapporten over bijzondere gebeurtenissen, voornamelijk de extra-rapporten van de wachten in het garnizoen en te velde; de rapporten van voorposten en voorhoeden over den toestand des vijands; de rapporten van geleverde gevechten en veldslagen. Naar gelang van den tijd waarop de rapporten ingediend worden, kan men ze in twee hoofdsoorten onderscheiden: 1o. gewone rapporten die op bepaalde tijden ingezonden worden en waartoe de hierboven beide eerstgenoemde soorten in den regel behooren, en 2o. buitengewone of extra-rapporten, waarvoor eene bijzondere, niet te voorziene aanleiding moet voorhanden zijn, die dus met de bovengenoemde derde soort overeenkomen. De gewone rapporten worden dan weder onderscheiden in dagelijksche, achtdaagsche, veertiendaagsche, maandelijksche rapporten, enz. In elk leger bestaan daaromtrent de noodige bepalingen, welke autoriteiten, aan welke autoriteiten, in welken vorm en binnen welke tijdruimten, de verschillende soorten der gewone rapporten moeten ingediend worden; evenzoo over de buitengewone rapporten in zoo ver daarvoor bepalingen te maken zijn. Een goed ingerigt rapportwezen is een hoofd-vereischte voor de goede orde van een leger. Zulk een rapportwezen zoude aan de volgende eischen moeten voldoen. a. het aantal der in te zenden rapporten van verschillenden aard moet zoo beperkt mogelijk zijn; b. het tijdsbestek, waarin rapporten van denzelfden aard elkander moeten opvolgen moet zoo groot mogelijk zijn. Slechts op deze wijze is het mogelijk, dat men de noodzakelijke rapporten werkelijk ontvangt. Waartoe dient het een groot aantal rapporten te vergen, die men gedurende den loop der krijgsgebeurtenissen nooit ontvangt? c. de modellen moeten eenvoudig zijn en een gemakkelijk overzigt geven; d. zij moeten voor rapporten van | |
[pagina 135]
| |
denzelfden aard, voor troepenafdeelingen van verschillende sterkte, kompagnïën, bataillons, brigades, divisiën, zoo mogelijk gelijk zijn, zoodat de bataillons adjudant door eene eenvoudige optelling der kompagniesrapporten het bataillonsrapport, de adjudant der brigade door optelling der bataillonsrapporten het brigaderapport, enz. kan zamenstellen; e. het formaat moet klein en handelbaar zijn, zoodat men in den loop van eenen veldtogt geen berg papieren krijgt, die bijna niet te regeren is. Een voornaam vereischte voor de vereenvoudiging van het rapportwezen der administratie, is, dat men de mindere beambten vertrouwen kan. Indien dit het geval is, dan kan men veel schrijverij uitwinnen; wel is waar kan men ook zeggen dat alle mogelijke schrijverij niets helpt indien men die beambten niet vertrouwen kan. Alle rapporten waarvoor geene tabellen of modellen bestaan moeten kort, zakelijk en duidelijk opgesteld zijn, dus niet in eene gedwongen verkorte taal; zij moeten alles bevatten, wat eenigzins van belang kan zijn. De verschillende onderwerpen moeten behoorlijk gerangschikt en van elkander gescheiden zijn, opgave van plaats en tijd, het adres van dengenen aan wien het rapport gerigt is en de naam van dengenen die het afzendt mogen niet ontbreken en moeten zeer naauwkeurig zijn. Duidelijk schrift spreekt van zelve. 2o. Rapport, uitgifte der dagelijksche orders. | |
Raseren.1o. Slechten. Eene vesting, eene verschansing slechten of vernielen, hetzij door middel van mijnen of door middel van schop en houweel. 2o. Een schip raseren; zijne hoogte boven het water verminderen, hetzij door de kampanje, den bak en het halfdek weg te nemen, om het als een schip van minder charter te bewapenen, hetzij door daaraan alleen het tusschendek te laten om het als ponton te gebruiken. | |
Ratificatie.Bekrachtiging van eene overeenkomst, van eenen wapenstilstand, van eene kapitulatie, enz. Zie Volkenregt. | |
Ravelijn.Een buitenwerk, dat bij het gebastionneerde versterkingsstelsel vrij regelmatig in de gedaante van eene flèche of lunette aangewend wordt. Oorspronkelijk had dit werk ten doel om den verdediger der vesting vasten voet aan de overzijde der gracht te verleenen en daarvan zal dan ook waarschijnlijk de naam afgeleid zijn (rivellino, bruggenhoofd), daar de afleiding van rivelare, openbaren, als of het de nadering des vijands aankondigde wel wat gezocht schijnt. Op deze wijze dekte het R. nu ook de poort in de courtine. Het kon echter klaarblijkelijk meer dekken, buitendien bestreek dit werk het terrein vóór de facen der bastions en konde omgekeerd ook wederkeerig daardoor bestreken worden. Toen men deze omstandigheden opmerkte begon men langzamerhand dit werk te vergrooten. Terwijl het in den beginne niet grooter was dan eene wapenplaats in den bedekten weg, gaf men achtervolgens aan zijne facen dezelfde, ja, zelfs nog eene grootere lengte dan aan de bastions-facen en liet de verlenging daarvan op verscheidene ellen van den schouder-hoek naar den saillant toe vallen, zoodat zelfs de eerstgenoemde geheel gedekt werd; men maakte verder de ravelijnsfacen ongeveer loodregt op die der bastions om daardoor eene zuivere wederkeerige bestrijking dezer lijnen te verkrijgen en vereenigde op die wijze de voordeelen van het getenailleerde met die van het gebastionneerde stelsel. Daar het werk toen zeer ver in het veld reikte, daardoor bijzonder lastig werd voor den belegeraar bij het aanleggen zijner aanvalswerken en zijne aandacht en krachten in hoogen mate afleidde, trachtten ook de vestingbouwkundigen aan het R. steeds meer weerstandsvermogen en zelfstandigheid te geven, terwijl zij het van bin- | |
[pagina 136]
| |
nen met een reduit en met bomvrije gebouwen voorzagen. - Men legde ook somtijds vóór de saillanten der bastions werken in den vorm van ravelijnen aan; daar de contrescarp der hoofdgracht, welke hunne keel vormde meestal afgerond was, verkregen zij de gedaante van eene halve maan en men noemde diensvolgens zulk een werk halve maan (demi-lune); deze naam werd echter ook somtijds aan de ravelijnen voor de courtines gegeven. | |
Redoute en Reduit.Deze woorden waren oorspronkelijk gelijkluidend, zij komen beide overeen met het het Italiaansche ridotto, waarvan beide zijn afgeleid, hoewel wij tegenwoordig eene geheel verschillende beteekenis aan beide woorden hechten. Redoute is een gesloten veldwerk, dat alleen uitspringende, geene inspringende hoeken heeft; naar het aantal hoeken noemt men de redoute vierhoekige, vijfhoekige, enz., waarbij dan nog de ronde of cirkelvormige komen. De meest gebruikelijke redouten zijn de vierhoekige, hetzij vierkant of ruitvormig. De redouten zijn de eenvoudigste gesloten werken; daarom worden zij bij voorkeur dáár gebezigd, waar men doelmatiger wijze gesloten werken moet aanleggen; zij hebben eene betrekkelijk groote binnenruimte, hare regte facen geven een krachtig vuur naar de zijde, waarop zij uitzigt hebben, maar haar tracé geeft geene wederkeerige bestrijking der facen; deze kan men alleen verkrijgen door verschillende redouten zoodanig neven en achter elkander te leggen, dat zij elkander onderling bestrijken of dewijl daarbij de grachten nog altijd onbestreken blijven, door in de grachten houten caponnières aan te leggen. Zie ook lunette in het artikel Bastion. Een reduit is een binnenwerk; het ontleent zijnen naam dus niet van zijne gedaante, maar van zijne ligging ten opzigte van andere werken. Een reduit kan in eenen kring van vooruitgeschoven werken, het kan ook in een werk van grooteren omvang gelegen zijn. Het is vooral op laatstgenoemde wijze, dat de reduits in de nieuwere versterkingskunst zeer dikwijls gebezigd worden. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat het reduit, zoo het zelf eenen belangrijken omvang had, de binnenruimte van het groote werk zeer beperken zoude. Om dit te vermijden en de reduits tevens als goede bewaar- en woonplaatsen te kunnen bezigen, bestaan zij in de duurzame versterkingskunst meestal uit gemetselde gebouwen, in de veldverschansing uit blokhuizen. De reduits der duurzame versterkingskunst verkrijgen naarmate van de grootte en de gedaante der werken, waarin zij gelegen zijn, verschillende grootte en gedaante, van de gewone ronde of vierkante torens af tot de reusachtige defensiekazernes toe, waarin eenige duizende menschen onder dak gebragt worden. Men kan tot daarstelling der reduits zonder gevaar metselwerk bezigen, omdat zij eensdeels door de voorliggende wallen, tegen het regtstreeksche vuur des vijands gedekt zijn, omdat metselwerk anderdeels zeer groote voordeelen oplevert. Het reduit moet den vijand eene laatste hinderpaal opleveren, als hij bres in den voorliggenden hoofdwal heeft gelegd, deze bestormd en zich daarop vastgenesteld heeft. Opent nu het reduit een krachtig vuur op den bestormer, dan kan het mogelijk den storm afslaan, | |
[pagina 137]
| |
in allen gevalle maakt het den vijand moeijelijk den hoofdwal vast te houden, aldaar geschut aan te voeren en in batterij te stellen. Alleen metselwerk maakt het echter mogelijk bij zulke beperkte ruimte verschillende verdiepingen, waaruit gevuurd kan worden, boven elkander aan te leggen; deze vuuruitwerking is des te heviger doordien de verdediger des reduits door eene bomvrije dekking tegen het vijandelijke worpvuur gedekt is. Uit de kelders van het reduit kan men mijntakken openen om de batterijen, die de aanvaller op de veroverde wallen tegen het reduit zou willen oprigten, in de lucht te doen vliegen. Halve redoute noemt men een open werk, uit drie facen bestaande, waarvan de eene in front ligt en de beide anderen onder stompe hoeken als vleugels teruggetrokken zijn. Tegen het anders heerschende begrip, noemt men kruisredoute een gesloten werk in den vorm van een kruis met 12 zijden, 8 regte uit- en 4 regte inspringende hoeken. | |
Reduceren.1o. Troepen R., de sterkte daarvan verminderen of ook geheele troepenafdeelingen afdanken. Wanneer de dagbladschrijvers willen aantoonen, dat eenige staat vredelievende bedoelingen koestert, maken zij veel ophef van de reductie hunner legers. Daarbij wordt er zelden op gelet, dat die reductiën meestal bestaan in het wegzenden van verlofgangers, die elk oogenblik weder kunnen opgeroepen worden. Dergelijke reductiën hebben natuurlijk na het sluiten van elken vrede plaats. 2o. Eene kaart, een plan R., ze op eene kleinere schaal teekenen. | |
Reformeren.Eene troepenafdeeling, een regiment, enz. R., ze reorganiseren, op nieuw indeelen. Wanneer in de 17de eeuw, vooral in den dertigjarigen oorlog een leger groote verliezen had geleden, dan werd het dikwijls gereformeerd, doordien men verschillende vaandels tot één, verschillende regimenten tot één zamensmolt. De officieren welke daarbij overkompleet werden en nu zonder rang als gewone dubbelsolders of op eene andere wijze dienden of wel pensioen of wachtgeld genoten, werden gereformeerde officieren, gereformeerde luitenants, kapiteins, enz. genoemd. | |
Regenbak.Gemetselde bak tot verzameling van het regenwater in vestingen, waar geen versch put- of welwater te bekomen is; de regenbakken worden, indien zij door hunne ligging niet genoegzaam tegen het vijandelijke vuur gedekt zijn, bomvrij gemaakt. Elke regenbak moet van eene opening voorzien zijn, om bij de vulling met water de lucht te laten ontsnappen, alsmede van ontlaadbuizen om het overtollige water te kunnen laten afloopen. | |
Regiment.Regering. In den tijd der landsknechten zeide men van den kolonel, die voor eenen of anderen krijgsheer een bepaald troepengedeelte aanwierf, dat hij een regiment oprigtte over zóó en zóó veel vendels voetknechten of over zóó en zóó veel kornetten ruiterij. De vereeniging dier vendels of dier kornetten werd dan ook een regiment voetvolk of een regiment ruiterij genoemd. | |
[pagina 138]
| |
Van den beginne af aan, is het R. dus eene zuiver administratieve afdeeling geweest. Wel is waar vormde men bij de infanterie de taktische eenheid, het bataillon gewoonlijk uit een geheel R.; maar die regimenten waren meestal zeer zwak en er werden er dus dikwijls meer dan één tot een bataillon vereenigd, terwijl men anderzijds een zeer sterk R. in verschillende bataillons verdeelde. Bij de kavallerie was het zeldzamer dat een R. ook een eskadron vormde; meer algemeen werd het in verschillende eskadrons verdeeld. Tegenwoordig en in het algemeen sedert de bataillons en eskadrons bepaalde afdeelingen zijn geworden, verstaat men door een regiment infanterie, de administratieve vereeniging van 2, 4 of meer bataillons, hoewel de Engelschen ook nu nog infanterie-regimenten van één bataillon hebben; door een regiment kavallerie eveneens de administratieve zamenvoeging van verschillende, 3 à 10 eskadrons of van 2 tot 5 divisiën. Na de invoering der staande legers was het wel is waar niet meer de kolonel, die het regiment zamenstelde, maar de regimenten behielden toch hunne eigene huishouding en moesten zich meer of min op eigen hand, meestal door werving voltallig houden. De regimenten werden nu door den souverein, meestal aan generaals geschonken. De generaal, die op deze wijze aan het hoofd van een regiment gesteld werd en wien dan eene kompagnie, de zoogenaamde lijfkompagnie bijzonder toebehoorde, werd chef of eigenaar, (Inhaber, Propriétaire) van het R. genoemd, op hem volgde dan een kolonel als regimentskommandant of regimentskommandeur. - In Oostenrijk heeft nog tegenwoordig elk regiment zijn eigenaar, (Inhaber) die de magt heeft tot het benoemen der officieren tot aan den rang van kapitein, de toestemming tot het aangaan van huwelijken te geven, in de regtspleging te voorzien, die echter meestal deze regten aan den regimentskommandant afstaat. In andere landen hebben de regimenten in den regel geen chef of eigenaar en slechts bij uitzondering worden regimenten aan prinsen van het regerende stamhuis, vreemde vorsten of hoogere generaals geschonken. Zij zijn er dan chef van, doch dit is niets dan een eeretitel, die volstrekt geene dienstpligten of betrekkingen ten gevolge heeft. Dit geschiedt onder anderen in Pruissen en Rusland en even als deze chefs, heeft men in Oostenrijk de zoogenaamde eerste eigenaar (Erster Inhaber) waarop dan nog een tweede of eigenlijke eigenaar en dan eerst de kommandant volgt. De regimenten van één en hetzelfde leger, van één en hetzelfde wapen werden vroeger, zoo als in den aard der zaak ligt, naar hunne bevelhebbers of chefs benoemd. Slechts dáár waar reeds van ouds eene geregelde aanvulliug der regimenten uit zekere gewesten plaats had, zoo als bijv. bij de Zweedsche nationale troepen, vindt men de onderscheiding naar de namen der provinciën. Terwijl elders van het regement Aijlva, van het regiment Kinschot, dat is van de regimenten der generaals Aijlva en Kinschot sprake was, vindt men bij de Zweden in den 30-jarigen oorlog de R. Finland; Ostgothland, Smaland, enz. Na de invoering der staande legers kregen echter de regimenten, behalve de anders gebruikelijke benaming ook nog doorloopende nommers naar den ouderdom van hunne oprigting. In verschillende staten waar de onderscheiding naar den chef niet kan plaats hebben, omdat er in den regel geene chefs bestaan, en de provinciale benamingen niet gebruikelijk zijn, worden de regimenten uitsluitend naar hun nommer onderscheiden, zoo als bij ons, in Pruissen, Frankrijk, enz. plaats heeft; dit belet echter niet dat enkele regimenten ook nog andere benamingen dragen, zoo als bijv. Lijf R., Konings R., enz. De regimenten van hetzelfde wapen onderscheiden zich in de kleeding gewoonlijk slechts door de nommers, die zij op de schouderlappen of aan het hoofddeksel dragen of door verschillende kleur van kragen en opslagen, door verschillende kleur van hoofddeksels (zoo als de Pruissische ulanen en huzaren, enz. Er bestaan tegenwoordig ook regimen- | |
[pagina 139]
| |
Regiments-kinderen.De instelling der R. werd in Frankrijk in 1766 in het leven geroepen, werd aldaar in 1791 vernietigd, doch in het jaar 1800 op nieuw hersteld. Als eene navolging daarvan werden ook bij de Hollandsche legerorganisatie van 1 Maart 1807 R. ingevoerd. Bij elke kompagnie waren er twee, die tot hun 16de jaar de rations vivres en de halve soldij van soldaat genoten. Zij werden toegelaten wanneer zij den vollen ouderdom van twee jaren bereikt hadden, en zoodra zij den leeftijd van 15 jaren hadden volbragt, werden zij als tamboer of soldaat aangenomen. Met den 1sten Januarij 1809 werden zij weder gesupprimeerd; die zeven jaren en daarboven oud waren, werden bij de koninklijke kweekelingen opgenomen. Bij koninklijk besluit van 1 Augustus 1841 werden weder R. aangenomen van 10-16 jaren oud, ten getale van 1 per kompagnie, en met de organisatie van 1850 verdwenen zij voor goed uit het leger. | |
Reglement.De verzameling van alle voorschriften, die betrekking hebben op eenen bepaalden diensttak. Naarmate van den bijzonderen diensttak, dien het R. behandelt, verkrijgt het zijnen bijzonderen naam exercitie-reglement, administratie-reglement, R. op de garnizoensdienst, op de inwendige dienst, enz. Een goed reglement moet bepaalde en duidelijke voorschriften geven, in zoo verre die voorschriften gegeven kunnen worden; het moet dus niet al het mogelijke willen bepalen, wat niet bepaald en opgevolgd kan worden. Het moet geene langdradige ontwikkeling van redenen bevatten, behoeft echter ook de opgave eener reden niet te vermijden, als die zonder moeite en omhaal van woorden kan gegeven worden. Even belangrijk als het is een goed en beschikbaar R. te geven, even belangrijk is het te letten op de gestadige uitvoering van de daarin bevatte voorschriften en te verhinderen, dat een ieder, die met de uitvoering van het R. belast wordt en eenig bevel voert, voor zijnen meer beperkten kring, het naar willekeur volgens zijne eigene denkbeelden uitlegt. | |
Rekruut.Een jong, nieuw aangenomen soldaat tot aan het einde zijner vorming en zijner indeeling in de taktische eenheid. Rekruteren, aanwerven; een regiment rekruteren, het voltallig maken; rekruteringsstelsel van een leger, de wijze waarop het rekruten verkrijgt. Zie Weerstelsel. | |
[pagina 140]
| |
te vervangen. De nieuw ingelijfde militaire paarden tot aan het voleindigen hunner afrigting worden remonte paarden genoemd. Een eskadron, een regiment remonteren is hen van remonte voorzien. Het remontewezen is bij de meeste staten onder het opzigt van bijzondere remonte-commissiën gesteld; door deze worden de remontepaarden van 3 tot 5-jarigen ouderdom gekocht; alleen de 5-jarige (somtijds reeds de 4-jarige) worden dadelijk aan de troepen afgegeven, de jongere voorloopig in remonte-depôts bewaard. Bij ons heeft de aankoop der remontepaarden op tweederlei wijze plaats: 1o. bij aanbesteding door het Departement van Oorlog, aan den minst inschrijvenden, die de paarden aan de regimenten aflevert, nadat zij door eene commissie zijn goedgekeurd en aangenomen, 2o. door eene commissie, die in de verschillende provinciën rond reist en op vooraf bepaalde dagen in de verschillende steden en gemeenten zitdagen houdt en aldaar de paarden van de eigenaren zelve afkoopt. De eigenlijke afrigting van het paard mag niet vóór het vijfde jaar beginnen; het paard kan echter met het vierde jaar matig bereden worden. De inkoop met 3 jaren heeft het voordeel, dat men de paarden tot minder prijs krijgt en hunne bewaring in remontedepôts verzekert de troepen, dat zij werkelijk gespaarde, niet ontijdig en overmatig ingespannen dieren krijgen. Het is natuurlijk voordeelig, dat eene magt zich altijd uit het eigen land kan romonteren, daar men echter zelden in één slag vindt, dat de paarden daarvan voldoen aan de verschillende eischen, die men voor het zeer uiteenloopend gebruik der militaire paarden verlangt, zoo zal de remontering in het eigen land slechts dan mogelijk zijn, als door stoeterijen voor eene doelmatige fokkerij gezorgd wordt. | |
Requisitiestelsel.In algemeenen zin dat stelsel, waardoor alle benoodigdheden van een leger aan manschappen, materieel, levensmiddelen, enz. door requisitiën en tengevolge daarvan door leveringen, gedeeltelijk uit het eigen, gedeeltelijk uit 's vijands land, gedekt worden, waarbij het van de omstandigheden afhangt, of daarvoor later al dan niet betaling volgt. Dit stelsel waarvan alle partijen in den dertigjarigen oorlog het uitgestrektste gebruik maakten, dat daarna in vergetelheid geraakte, werd door de Fransche republiek, toen deze in den hoogsten nood verkeerde weder in zwang gebragt. Zie verder onder Operatiën en Verpleging. | |
Reserve.Alles wat voorloopig achtergehouden wordt om eerst onder bijzondere omstandigheden gebruikt te worden. Men spreekt dus van munitiereserve, waardoor men den voorraad van munitie verstaat, die niet onmiddellijk bij de batterijen of troepenafdeelingen voorhanden is, maar door de munitieparken of munitiekolonnen voor geheele divisiën of legerkorpsen wordt medegevoerd, - van proviandreserve, levensmiddelen die op dezelfde wijze door de proviandkolonnen vervoerd en slechts in de uiterste noodzakelijkheid gebruikt worden, enz. Het meest echter wordt het woord R. voor troepen in de meest verschillende beteekenissen gebruikt. Men noemt bijv. in Pruissen en elders reserve de soldaten, die bij de linietroepen geoefend en daarna met verlof gezonden worden, evenwel nog gedurende verschil- | |
[pagina 141]
| |
lende jaren bij hun troepengedeelte ingedeeld blijven om in geval van oorlog, deze op de voltallige sterkte te brengen. De vroegere zoogenaamde reserveregimenten in Pruissen verschilden alleen van de overige linie-regimenten doordien ze slechts twee, gene drie bataillons telden. Zij verkregen dien naam alleen daarom, omdat bij hunne oprigting Pruissen in schijn de sterkte van zijn leger wilde vermeerderen. De naam verborg zoo de zaak. In andere staten wordt door reserve eene tweede ligting verstaan, die hare eigene zelfstandige korpsen zamenstelt, zoo als bijv. de Zwitsersche bondsreserve, gewoonlijk als de tweede ban van de bondsligting beschouwd. Reserve, slagreserve noemt men alle troepen, die de veldheer voor bijzondere gevallen tot zijne beschikking houdt, waaraan hij niet dadelijk eene bepaalde taak oplegt, maar waardoor hij de leiding van het gevecht en den gang daarvan onder alle omstandigheden in de hand wil houden. Zie hierover Gevecht, Linie, Vechtwijze. Reserveartillerie en Reservekavallerie. Zie Leger, Kavallerie, Vechtwijze. Strategische reserve heeft men een troepenkorps genoemd, dat even als de reserve op het slagveld, nu op het oorlogstooneel op verschillende dagmarschen achter het hoofdleger teruggehouden wordt. Deze handeling is in het algemeen het zekerste middel om zijne legers afzonderlijk te laten slaan. Het hemelsbreede verschil tusschen de reserve op het slagveld en de zoogenaamde strategische reserve, besta at daarin, dat men de eerstgenoemde in geval van nood dadelijk kan gebruiken; de laatsgenoemde echter volstrekt niet. De eenige doelmatige strategische reserven van dezen aard, zijn goed bezette en bewapende, van verschanste kampen en rijke magazijnen voorziene vestingen achter het hoofdleger. In een ander opzigt kan men echter ook de nieuwe troepen, die men eerst kort vóór of bij het uitbreken van den oorlog zamenstelt en dus nog niet dadelijk te velde kan medevoeren, strategische reserven noemen. Reservestelsel. Zie Weerstelsel. Bij onze militie verstaat men onder den naam van reserve, de ligting van het loopende jaar, welke gedurende het eerste jaar wel ingedeeld, doch niet in dienst gesteld wordt. | |
Retireerhaak.Een haak aan den staart der affuit, dezelfde bestemming hebbende als de avanceerhaak (zie Avanceerboom) aan den kop. | |
Reunie (Orde der).Fransche ridderorde door Napoleon I in October 1811 gesticht, ter vervanging zoo van de orde der Unie (zie Unie) als van de ridderorden der landen, die sedert Napoleon's regering met het Fransche rijk vereenigd waren. Reveille. Sein bij het aanbreken van den dag gegeven, om de troepen te wekken. Volgens den ouden regel moet dat sein gegeven worden, als het zoo licht wordt dat men schrift kan lezen. In den regel wordt het uur der R. door het diensttableau vastgesteld. | |
Revertenten.Men gaf dezen naam aan de Saksische soldaten, die in 1756 te Pirna krijgsgevangen gemaakt en later gedwongen in het Pruissische leger ingedeeld zijnde met groote hoopen, somtijds met geheele bataillons de Pruissische vaandels verlieten, om weder bij het Saksische leger dienst te verrigten. | |
[pagina 142]
| |
eene zijde vrij staan, doch waartegen aan de andere zijde grond steunt. In de versterkingskunst dienen zij meer bijzonder tot het bekleeden van de taluds der grachten en wallen, welke eene grootere helling dan 45o moeten verkrijgen. Men onderscheidt bij de grachten de escarpmuren en de contrescarpmuren. Gene moeten zoo als algemeen aangenomen is minstens 9 à 10 ellen boven den bodem der gracht verheven zijn, om aan den wal stormvrijheid te verschaffen; deze hoogtebepaling is van de oudste tijden af tot op onze dagen toe erkend geworden. Indien eene escarpmuur tot de volle hoogte der borstwering wordt opgetrokken, dan noemt men haar geheele revetementsmuur, geheel revetement; hierbij is het moeijelijk te vermijden, dat zij reeds op aanmerkelijken afstand uit het veld gezien en beschoten worden en men heeft diensvolgens in den nieuweren tijd verkozen de escarpmuren slechts zoo hoog op te trekken, dat zij door het glacis tegen het gezigt uit het vrije veld gedekt zijn, terwijl verder daarboven de borstwering, geheel van aarde opgeworpen wordt en haar buitentalud eene natuurlijke helling van 45o verkrijgt. Zulk eene escarpmuur heet dan half revetement, halve revetementsmuur. De escarpmuren verkrijgen gewoonlijk van boven eene dikte van omtrent 2 ellen en eene geringe buitenwaartsche helling van 1/12 à 1/20 der hoogte. Aan de binnenzijde worden zij, hetzij loodregt, met eene kleine helling of wel met versnijdingen gemetseld. Buitendien worden zij versterkt door op afstanden van 5 à 6 el zoogenaamde contreforten of steunmuren aan te brengen, die bij eene breedte van 2 à 3 el, zich tot 2 à 5 ellen in de aarden borstwering uitstrekken. De bovenste laag steenen van eenen muur, die naar buiten uitspringt en tegelijkertijd eene afwatering voor het regenwater daarstelt wordt cordon genoemd. De contrescarpmuren, die niet aan het regtstreeksche vuur des vijands zijn blootgesteld, die buitendien geene groote drukking der aarde te weerstaan hebben en niet zoo hoog zijn als de escarpmuren, worden veel dunner gemaakt dan deze; eene bovendikte van 1 el is hier altijd voldoende en men kan die dikte nog verminderen, als men den muur schuins aanlegt (en surplomb). De omstandigheid, dat het gemakkelijke instorten van hooge escarpmuren voor het daarstellen eener bres zeer gunstig is, heeft tot verschillende veranderingen in de constructie geleid. Daartoe behooren vooreerst de perpendiculair- en dechargekazematten zie Kazemat) onder den wal, verder de zoogenaamde vrijstaande escarpmuren en vrijstaande revetementen die evenwel hunnen naam ten onregte dragen. Men metselt namelijk escarpmuren van geringe dikte, ongeveer 1 el, die ongeveer de hoogte van een half revetement hebben. In plaats van nu den aarden wal ter geheele hoogte daartegen te leggen, laat men op 2 à 3 el hoogte boven den grachtsbodem eene zoogenaamde gemeenschaps-galerij van 1,50 tot 2 el breedte tusschen den wal en den muur open en legt nu van hier het buitentalud onder 45o aan; op 1,30 el boven de galerij wordt het gedetacheerde of vrijstaande revetement van schietgaten voor infanterie voorzien, zoodat men hier een vuur verkrijgt, dat in de nieuwere versterkingskunst dikwijls tot een laag bestrijkend frontvuur in de gracht wordt gebruikt. De vrijstaande muur wordt van contreforten voorzien, die dwars door de gemeenschapsgalerij naar achteren tot in den wal loopen en traversen vormen. Bezigt men het gedeelte dezer contreforten, dat aan den muur grenst van 1 tot 1,50 el te gelijk tot regtstanden van perpendiculaire gewelven, dan verkrijgt men de zoogenaamde vrijstaande boogmuren, wier gebruik eene breede galerij veronderstelt. In de traversen worden doorgangen en schietgaten voor infanterie aangebragt. | |
[pagina 143]
| |
Ribbenwagen.Een wagen tot den pontontrein behoorende, waarop 8 ribben, 22 dekplanken en eenige gereedschappen te zamen een gewigt van 2318 pond uitmakende, vervoerd worden. Op den wagen zijn 3 verhoogingstukken aangebragt om de ribben zoo hoog te leggen, dat hunne vooreinden den voorwagen niet kunnen raken, de ribben liggen tusschen twee wrongen, waardoor hun verschuiven belet wordt. | |
Ricochetschietgaten.Schietgaten, waarvan de zool eene helling van buiten naar binnen verkrijgt (schietgaten voor houwitsers). Zie ook Geschutstellingen. | |
Ridder.De edelman, die te paard bij het leger diende en door dappere daden verdiend had, boven de gewone edellieden (écuyers, esquires) verheven te worden. De aanneming tot ridder geschiedde door den ridderslag (accolade) die elke ridder aan eenen edelman kon geven, die echter des te meer gewaardeerd werd, naarmate hij door eene hoogere hand werd uitgedeeld. Hij komt overeen met het oude Germaansche gebruik der weerbaarverklaring; in vredestijd werd hij gegeven met een groot aantal plegtigheden, die vooral in Frankrijk zeer volmaakt waren; in oorlogstijd geschiedde dit veel eenvoudiger. Onder de ridderorden of ridderschappen zijn vooral de geestelijke, de Duitsche en de Maltheserorde in de geschiedenis zeer merkwaardig; hunne leden waren verpligt ongehuwd te blijven. Tegenwoordig noemt men ridders de bezitters der laagste klasse van de tegenwoordig gebruikelijke ridderorden of eereteekens. Zie ook Bannier, Baanderheer, Kavallerie, Weerstelsel, Vechtwijze. | |
Ridderorden.De R. der middeleeuwen waren geestelijke of wereldlijke of gemengde vereenigingen tot bereiking van een bepaald staatkundig, godsdienstig of maatschappelijk doel; de leden daarvan onderwierpen zich aan bepaalde regels en verpligtten zich om het doel der vereeniging uit al hunne krachten te helpen bevorderen. Als onderscheidingsteeken droegen zij eene bepaalde ordekleeding en voornamelijk een ordeteeken. Bij de stichting der nieuwere monarchie in Europa, stichtten nu de vorsten naar het voorbeeld der half geestelijke, half wereldlijke orden, dergelijke broederschappen, waarvan het meer of minder bepaald doel de ondersteuning en de uitbreiding van den luister der monarchen was. Toen bij de krachtiger regeling der monarchale magt door staande legers en het stelsel van ambtenaren dergelijke broederschappen overtollig werden, bleven toch de ordeteekens (zie Eereteekens) bestaan, die door de vorsten als belooningen voor bewezen diensten of als blijken van genegenheid werden geschonken; het zijn deze teekens, die tegenwoordig meestal ridderorden genoemd worden. Hoewel sommige R. als verbinding van de gezamenlijke ridders van hetzelfde ordeteeken nog heden ten dage eene soort van verbroedering daarstellen, zoo is toch de tegenwoordige tijd in het algemeen zeer ongunstig voor het bestaan van zulke vereenigingen; zij geraken dan ook, niettegenstaande alle aangewende pogingen spoedig in verval. Zie ook Belooningen en de artikels over de afzonderlijke ridderorden. | |
[pagina 144]
| |
vierkant is; de gewone riemen voor sloepen enz. zijn 3 tot 6 el lang. De inrigtingen tot bevestiging der riemen, heeten dollen of riempennen. | |
Rigtbok.Zie Affuit. Rigt- en schietbok. Een toestel bij de schietoefeningen gebruikelijk, bestaande uit eene schraag, waarvan het kopstuk hooger of lager kan gezet worden. Aan de voorzijde van dat kopstuk heeft men twee gebogen ijzeren staanders, waartusschen losse houten klosjes geplaatst worden, ten einde de hoogte aan die zijde te regelen. Het geweer wordt op de klosjes gesteund, terwijl de schutter zijnen vasten stand door het kopstuk verkrijgt. Om dezen bok als rigtbok te bezigen. wordt daarop een rigttoestel geplaatst door middel van een ijzeren pen, die in een gat van het kopstuk gestoken wordt. Deze toestel bevat eene vork, waarop het geweer gesteund wordt en die door middel van een beweegbaar hellend vlak op- en nederbewogen wordt. | |
Rigten.1o. Een vuurmond of een geweer R. Daarbij moet men vooreerst het wapen in de directie of rooijing brengen, door het verticale vlak, dat door de as der ziel gaat, ook het doel te doen snijden, ten anderen moet men daaraan de noodige elevatie of verhooging geven. Zie Opzet, Kogelbaan, Vizier. 2o. Een troep rigten noemt men haar front in eene bepaalde regte lijn brengen, waarbij stilzwijgend verondersteld wordt, dat ook elk rot op zich zelf loodregt op het front komt te staan. Het angstvallige rigten is natuurlijk voor de tegenwoordige taktiek volstrekt geen vereischte en het strikt noodzakelijke de eenvoudigste zaak van de wereld. De veelvuldige oefeningen in die kunst, waarmede nog tegenwoordig veel kostbare tijd verspild wordt hebben alleen het nut om het gezond verstand der soldaten te bederven, dat hen anders van zelf in de rigting zou doen staan. Zie Frontmarsch, Guides, Punt. | |
Rijden.De kavallerist moet in het rijden, zoowel afzonderlijk als in het gelid onderwezen worden. Het onderrigt van den enkelen ruiter strekt zich uit tot de volgende punten: a. Op- en afstijgen. b. Aannemen van eene behoorlijke houding, waarbij men niet alleen daarop moet letten, dat de ruiter ligt en gemakkelijk alle bewegingen van het paard volgt, maar ook dat hij zelf de gebreken van zijne houding leert inzien en verbeteren, voorts dat hij zijne wapens behoorlijk kan behandelen en in zoover hij tot stukrijder wordt opgeleid, dat hij het handpaard weet te besturen, zonder zijne houding te verliezen. c. Oefening in de gangen, stap, draf, galop eerst met de trens en met beide handen, dan met de stang en de teugels in de linkerhand; hierbij leert de ruiter behalve de houding, het gebruik der hulpen met de teugels en de beenen; de overgang uit langzame tot snelle bewegingen of uit de rust tot de beweging, het aanspringen in den galop, het wisselen van den galop, overgang uit meer tot minder snelle gangen of het daaruit halt houden, de wedingen, de volte, de zijdelingsche bewegingen (het overschenkelen) en het teruggaan. d. Oefening op de stang in den renloop, in | |
[pagina 145]
| |
het springen over den slagboom, de sloot en den aarden wal, in het zwemmen te paard en in het gebruik der wapens te paard in alle gangen, e. Oefening in het voltigeren, op- en afspringen zonder stijgbeugels of andere hulpmiddelen, terwijl het paard in beweging is. Met het eigenlijke onderrigt in het rijden moet het onderrigt in de oppassing van paarden, in het op- en afzadelen, op- en afpakken en open aftoomen gepaard gaan. Eerst als de ruiter zijn paard volkomen meester is, zoodat hij alle bewegingen onmiddelijk op het kommando kan uitvoeren, mag hij bij eene grootere afdeeling overgaan om daarbij de geslotene bewegingen te leeren, waarmede dan de evolutiën eerst op één, daarna op twee gelederen doorgeloopen worden. Het eerste onderrigt heeft plaats in de rijbaan (manege). Het hoofddeel daarvan is eene ruimte van bepaalde afmetingen en gedaante, die verscheidene duimen dik, met niet al te fijn zand en zaagsel bedekt is; bepaalt de inrigting zich hiertoe dan is zij eene opene, is zij rondom met slagboomen of aarden wallen omgeven, dan is zij eene geslotene, is zij met een werkelijk gebouw omringd, dan is zij eene bedekte rijbaan (rijschool, manege). De meest gewone gedaante der rijbanen is die van eenen regthoek met twee lange en twee korte zijden; de lange zijden moeten den ruiter gelegenheid geven om regtuit te kunnen rijden, de korte, welke de hoeken digt bijeen brengen moeten het verkrijgen der behendigheid bevorderen. De lengte der zijden wordt door verschillende omstandigheden beperkt; in het algemeen is de hoofdzaak dat de leerlingen daardoor nooit te ver van den onderwijzer, die het onderrigt uit het midden leidt, verwijderd worden; bij maneges wordt de lengte der korte zijden, daardoor bepaald, dat zij eene geheel opene ruimte moeten vormen, diensvolgens met één boog moeten bespannen worden, wat zelfs bij het gebruik van hangwerken geene te groote breedte toelaat. De gewone lengte der korte zijden is 15 à 20 ellen, die der lange twee à driemaal zoo groot. De vensters moeten ten minste 3 ellen boven den grond zijn aangebragt, op 2 el hoogte krijgt de manege van binnen eene schuinsche planken bekleeding met een aanleg van 1/5, beschot genoemd, opdat de ruiters zich niet zouden schaven; de ingangen der baan aan de korte zijde moeten circa 2,50 ellen breed zijn, aan het eene einde kan men eene tribune aanbrengen. Indien de manege niet onmiddelijk met de stallen in verband staat, moet men toch daarin een stalportaal voor ongeveer 6 paarden maken, opdat deze na het rijden een weinig kunnen afkoelen. De oorlogsvoertuigen worden meestal van den zadel gereden, waarbij de stukrijder nog een handpaard (zie Bespanning) moet besturen, slechts zeer weinige worden van den bok gereden. De stukrijder moet eerst als ruiter gevormd worden; daarop krijgt hij een verder voorbereidend onderrigt in de besturing van het handpaard naast het rijpaard, door middel van den handteugel en de karwats of de zweep; dan eerst volgt het onderrigt van de zamengestelde bespanning aan het voertuig en wel in het op- en aftuigen der paarden, in het aan- en uitspannen, in het op- en afstijgen bij voltallige bespanning, in het rijden regtuit in verschillende gangen, in den vierhoek, in den kring, de wendingen en het rijden berg-op en berg-afwaarts. De voorbereidende oefeningen kunnen in eene gewone manege plaats hebben, de eigenlijke rijoefeningen in eene baan met eene lengte van 50 passen korte en 100 passen lange zijde. Het gebruik van het paard als trekpaard is bij alle beschaafde volkeren het gebruik daarvan als rijpaard voorafgegaan. Het paard werd eerst in Middel-Azië en misschien te gelijkertijd in Egypte tot rijden gebezigd; van dit laatste land verspreidde zich het rijden langs de Syrische kust, terwijl het waarschijnlijk langs verschillende wegen om de Zwarte- en Middellandsche zee tot de Grieken en | |
[pagina 146]
| |
Romeinen gekomen is. Bij de Grieken werd het rijden spoedig eene kunst; Xenophon, die daarover in de eerste helft van de 4de eeuw vóór Christus schreef, was hierin reeds voorgegaan door Simon, zoo als hij zelf ons verhaalt. De Grieken reden de trekpaarden niet van den zadel maar van den bok en het is niet onwaarschijnlijk, dat de vroege bekendheid daarmede ook in vele opzigten invloed op hunne rijkunst heeft uitgeoefend. De Romeinen zijn nooit als bijzonder goede ruiters bekend geweest. Eerst het ridderwezen bragt bij de beschaafde volken na Christus geboorte weder regelmatigheid en kunst in het rijden. Bij de volken, die de inrigtingen der landsknechten ook op de ruiterij toepasten, kwam het rijden spoedig in verval, waarover vele klagten bewaard zijn van de kavalleristen der 17de eeuw, namelijk uit dien tijd, waarin de speerruiters verdwenen of in kurassiers veranderden. Bij de Fransche ruiterij bleef het kunstmatige rijden met het ridderwezen het langste in zwang. In andere landen zoo als bij voorbeeld in Napels in de 16de eeuw, kwam men op het denkbeeld het in stand te houden door de oprigting van eigenlijke rijscholen, die de overleveringen dier ridderlijke dienst in stand hielden en ontwikkelden. In het algemeen echter kwam bij de legers het rijden als kunst zeer in verval. Gustaaf Adolf kon dit gebrek op den duur niet verhelpen en het gelukte eerst aan de Pruissische ruiterij van Frederik den Grooten onder de leiding van Seidlitz en Ziethen ook de voordeelen der kunst weder voor het dienstrijden nuttig te maken, terwijl terzelfder tijd de Franschen meer theoretisch dan practisch de rijkunst zochten te volmaken. Men vergelijke Hochstetten. Militär und Civilreiterschule neuerer Zeit. Nadosy. Equitationsstudien. Cardini. Dictionnaire d'hippiatrique et d'équitation. Zeeger. Sijstem der Reitkunst. Baucher. Méthode d'équitation, basée sur de nouveaux principes. 1842. Berenger. Geschichte des Reitens. d'Authville. Essai sur la cavalerie tant ancienne que moderne. 2o. Rijden van een schip. Zie Anker. | |
Ringkraag.De ringkraag was oorspronkelijk een ijzeren kraag die boven de kuras om den hals gedragen werd en voornamelijk tot de wapenrusting der ruiterij tot in de 17de eeuw behoorde. De tegenwoordige ringkraag, een plaatje in de gedaante van eene halve maan, verzilverd of verguld en met het rijkswapen versierd, wordt als dienstteeken om den hals vóór op de borst gedragen door de officieren van verschillende staten, van Frankrijk, Zwitserland en van eenige Italiaansche en Duitsche staten ter vervanging van de sjerp, die bij andere staten daartoe bestemd is. | |
[pagina 147]
| |
Riviergevechten.De rivieren vormen belangrijke afscheidingen tusschen de oorlogvoerende partijen en gewigtige doorsnijdingen van het oorlogstooneel, daarom zijn de operatiën er dikwijls aan verbonden. De verdediger kiest ze als verdedigingslijnen, de aanvaller moet ze op eenig punt overtrekken. Indien men zich zulk eenen rivierovergang in het aangezigt van een goed aangevoerd vijandelijk leger voorstelt, dan wordt het een aanvallende veldslag onder zeer moeijelijke omstandigheden. Door de technische moeijelijkheden kan de aanvaller de rivier slechts op één of op weinige punten overtrekken en hij kan dit slechts bij opvolging doen, is dus blootgesteld aan eenen omvattenden aanval des verdedigers en aan het gevaar om een gedeelte zijner strijdmagt aan de overzijde door overmagt te zien aanvallen. Daaruit volgt dat de aanvaller bij een' rivierovergang altijd eerst moet trachten den vijand door demonstratiën te misleiden en hem van het punt af te trekken, waar hij den overtogt wil bewerkstelligen of wel dat hij den overtogt moet verrigten waar de verdediger zich niet bevindt en ook niet al te gemakkelijk overmagtige strijdkrachten kan concentreren. Dit punt beslist gedeeltelijk de keuze van het overgangspunt, zoo ook de omstandigheid of men de middelen tot den overgang met meer of minder gemak aan het overgangspunt kan vereenigen, of men er niet gunstige kansen den bouw eener brug kan ondernemen. Al verder zal de terreinsgesteldheid der beide oevers van invloed zijn op die keuze; deze kan toch al dan niet in het voordeel van den aanvaller zijn, hem in het voorbereidend gevecht de overmagt op den verdediger geven, hem in staat stellen den verdediger door zijn vuur verwijderd te houden en hem toestaan na den overtogt eene vaste stelling te nemen, terwijl zij ook omgekeerd in al die gevallen in zijn nadeel kan zijn. Is de keuze van het overgangspunt beslist, dan moet men de troepen zoo bedekt mogelijk aldaar vereenigen, ze zoo spoedig mogelijk overzetten en ze spoedig eene zoodanige stelling laten nemen, dat de vijand hen niet meer terugwerpen kan of ten minste dat zij, zoo dit toch geschiedt, daarbij zoo min mogelijk gevaar loopen, eindelijk van dat overgangspunt af de operatiën verder voortzetten. Om redenen, die uit zich zelven duidelijk genoeg zijn, zal men het overzetten der troepen door middel van vaartuigen steeds boven den bouw eener vaste brug verkiezen. Uit een technisch oogpunt kiest men het punt voor den brugbouw bij voorkeur op die plaatsen, waar de kromming der rivier het toelaat een kruisvuur op den vijandelijken oever te brengen en waar het terrein op den oever des aanvallers, dat op den oever des verdedigers domineert. Indien de rivier breed is zal het voordeelig zijn als er zich waadbare plaatsen of eilanden bevinden, waardoor de overgang gemakkelijker wordt, wanneer bij het overgangspunt zich eene andere rivier in den stroom stort, waarin men de overgangsmiddelen kan vereenigen en gereed maken, wanneer de aanvaller magazijnen in de nabijheid heeft waaruit hij zijne brugmaterialen kan trekken, enz. - Tot dekking van de geheele onderneming moet eene voorhoede over de rivier gezet worden en daar dit steeds geschiedt vóór de voltooijing van de brug, zal het door middel van schuiten plaats hebben. Bij zeer breede stroomen zal men wel doen, als men die voorhoede eerst overzet wanneer de vijand den brugbouw reeds bemerkt heeft of wanneer die bijna voltooid is; bij smalle rivieren daarentegen, waar men er hoegenaamd niet op kan rekenen, dat de brugbouw voor den vijand verborgen zal blijven, moet men de voorhoede dadelijk overzetten. Om de stelling op den anderen oever te verzekeren zal men een bruggenhoofd moeten aanleggen. - Bij de verdediging eener rivier kan men voornamelijk drie verschillende doeleinden hebben, vooreerst om den overtogt des vijands volstrekt onmogelijk te maken, om door den tegenstand van de achterhoede dien overtogt te vertragen, ten einde voor het gros van het leger tijd te winnen om | |
[pagina 148]
| |
terug te trekken, eindelijk om den overtogt door den tegenstand der voorhoede te verdragen, ten einde voor het gros des legers tijd te winnen zich bij het overgangspunt te ontwikkelen, als men dit met zekerheid kent. In het eerste geval krijgt men eene verdedigingswijze, die alleen bij groote rivieren kan toegepast worden. De verdediger verdeelt daarbij zijne hoofdmagt in verschillende korpsen langs de rivier; elk dezer korpsen heeft eene voorpostenlinie digt bij de rivier; zoodra nu de vijand tusschen twee dier korpsen eenen overtogt beproeft, rukken zij beide op om hem dit te beletten. De korpsen moeten zoo sterk en zoo digt bij elkander zijn, dat de vijand niet vroeger dan zij op het beslissende punt komen en alsdan eene overmagtige troepenafdeeling over de rivier kan zetten; zij moeten in allen gevalle op het overgangspunt komen eer de vijand zijne brug voltooid heeft, daar hij in dat geval voortdurend, dus betrekkelijk spoedig de rivier kan overzetten; de sterkte en het aantal der korpsen, dus de sterkte van het leger, dat deze verdedigingswijze wil toepassen, is niet afhankelijk van de sterkte van het vijandelijke leger, alleen van de lengte der rivier en van de natuurlijke moeijelijkheden, welk haar overtogt voor den vijand oplevert benevens van den tijd, dien hij daartoe behoeft. Bij onbeduidende rivieren kan deze verdedigingswijze niet toegepast worden, omdat hier de aanvaller over te veel middelen kan beschikken om zijne demonstratiën met nadruk te verrigten, er dus den schijn van ernst aan te geven en omdat elke misleiding van den verdediger over het ware overgangspunt voor dezen hoogst gevaarlijk wordt. In het tweede geval zijn alle regelen voor een terugtogtsgevecht van toepassing; het gronddenkbeeld hierbij is den aanvaller met betrekkelijk geringe magt, tot ontwikkeling zijner magt en tot voorbereidende maatregelen te dwingen, die hij bij het gemis van alle verdediging best had kunnen nalaten. In het derde geval bezigt de verdediger de rivier alleen om den slag onder gunstige omstandigheden te leveren; hij wil hier met zijne hoofdmagt zelf tot den aanval overgaan, maar den aanval met zijne geheele magt tegen een gedeelte der vijandelijke magt verrigten. Hier wordt dus voorondersteld, dat als de aanval plaats heeft, de vijand nog bezig is met den rivierovergang, hem nog niet volbragt heeft. De voorhoede moet ook hier den overtogt des vijands vertragen om de verdedigingswijze mogelijk te maken. De aanval des verdedigers kan dan nog op tweederlei wijze plaats hebben, namelijk op den eigen oever tegen dat gedeelte van den aanvaller, dat den overtogt reeds verrigt heeft of op den vijandelijken oever tegen het gedeelte, dat den overtogt nog niet begonnen is. Dit laatste sluit de onderstelling in, dat de verdediger een vast overgangspunt over de rivier bezit, (zie Vesting) is dan ook steeds eene operatie tegen de vijandelijke terugtogtslijn en kan mitsdien zeer gewigtige voordeelen opleveren, terwijl het echter in geval van mislukking aan het grootste gevaar blootstelt. | |
Roeibootwagen.Deze wagen dient tot vervoer van de roeiboot, van 6 koppelribben, 1 bootshaak, 4 riemen en eenige gereedschappen, welker gewigt gezamenlijk omtrent 475 pond bedraagt. Hij is overigens geheel gelijk aan den pontonwagen en de roeiboot wordt er op bevestigd door 2 klossen en een houten kussen. | |
[pagina 149]
| |
hebben, dient op schepen om de kommando-woorden over te geven. Men moet daarmede de kommando's minstens op 400 el kunnen doen hooren. | |
Roer.Het R. van een schip is het zware stuk hout aan den achtersteven, hetwelk dient om spoedig en met geringe moeite aan het in beweging zijnde schip eene draaijende beweging te geven of zoo die beweging door eenige andere oorzaak ontstaan is, haar tegen te gaan, in één woord om het schip te sturen. Het voornaamste gedeelte van het R. is de eikenhouten stander met ronden kop; het achtereinde wordt klik genoemd en bestaat uit een aantal greenenhouten stukken; het wordt door vingerlingen, sterke ringen aan den achtersteven en haken, duimen aan het roer, die in de vingerlingen gehaakt worden, met den achtersteven verbonden. De roerpen (ook helmstok, inspit of kolderstok genoemd) dient om het roer in beweging te brengen. Zij beweegt zich in het schip op linieschepen onder het kuildek in de konstabelkamer en is door middel van stuurreepen, sterke ongeteerde touwen in verbinding met de as van het stuurrad, dat op het bovendek staat. Wordt de roerpen naar bakboord gedraaid, dan beweegt zich de voorsteven naar stuurboord en omgekeerd. | |
Rol.1o. De equipage van een oorlogschip wordt op verschillende wijzen verdeeld. Door verschillende rollen wordt de plaats bepaald, die ieder schepeling moet innemen en de dienst, die hij dan te verrigten heeft. De baksrol, de grondslag voor alle andere rollen geeft de plaats van elk schepeling aan de verschillende bakken aan, ten einde de schafting geregeld te doen plaats hebben. De manschappen aan de bakken worden genommerd en op de kwartierrol de onevene nommers bij stuurboords-, de evene bij bakboordskwartier geplaatst, waarbij eene gelijkmatige verdeeling van onderofficieren en ambachtslieden plaats heeft. De verschansrol volgt hieruit van zelve, daar stuurboordskwartier aan stuurboord, bakboordskwartier aan bakboord verschanst. Voorts heeft men de geschutrol (zie aldaar); de wapenrol, die de verdeeling der wapens over de matrozen aangeeft, de enterrol waarbij de equipage in twee enterdivisiën verdeeld wordt, de rol voor de gewapende sloepen, de zeilen reefrol, de kwartier-reefrol, de wend- en manoeuvreerrol, de rol voor het anker ligten en onder zeil gaan, de brandrol, de paradeerrol, de poetsrol en de rol voor het schoonschip maken. 2o. Cylinder van eiken- of ijpenhout, van spaakgaten en ijzeren banden voorzien, dienende om zware lasten voort te rollen. 3o. Zie Affuiten. | |
Rolkorf.Een groote schanskorf van 2,30 el lengte en 1,30 el middellijn, gevuld met ongeveer 25 fascinen van 2,30 el lengte en 0,22 el dikte. Aldus gevuld weegt de R. 500 à 600 pond. Hij dient bij de volle sappe tot dekking der sappenhoofden, terwijl de sappeurs hem door middel van sappenhaken langzamerhand voortrollen ten einde nieuwe schanskorven te plaatsen. Zie Sappe. | |
[pagina 150]
| |
Rondassier.Soldaat met een rondas bewapend. Prins Maurits had veel op met zijne rondassiers, die met een schild en eenen hellebaard gewapend waren. Bij de organisatie van 1589 was bepaald, dat bij elke kompagnie behalve de 13 officieren, drie rondassiers, zijnde edellieden, zouden zijn. Zij dienden waarschijnlijk tot persoonlijke beveiliging van den chef of van het vaandel. | |
Ronde.Eene soort van visiteerpatrouille ter bewaking van de dienst der verschillende wachtposten en schildwachten in eene vesting of eenige andere garnizoens-plaats. Zij bestaat uit een officier of onderofficier en eenige manschappen, waarvan er een van eene lantaren voorzien is. De R. worden op onbepaalde tijden gemaakt; de manschappen daartoe worden door de grootere wachtposten geleverd. De R. worden benoemd naar den rang van dengenen, die haar doet, bijv. ronde-kommandant, ronde-majoor, enz. | |
Rooilijn.De R. of directielijn is de doorsnijding van het directievlak (zie Rigting) met het terrein. | |
Rot.1o. R. (route) eene afdeeling soldaten (routiers) in het algemeen gelijkluidend met kompagnie. 2o. In de tegenwoordige beteekenis van het woord de manschappen, die in de normaalstelling eener afdeeling achter elkander staan; het rot bevat zoo veel man als de opstelling gelederen. Zie Formatiën. Bij de Zweden werden in den dertig-jarigen oorlog alle manschappen van het eerste gelid, die geen korporaal waren rotmeester genoemd. Dit had ook plaats bij de oude Grieken in de phalanxstelling waar zij lochagen heetten; het is ook opmerkelijk, dat het Grieksche woord lochos even als ons rot in de dubbele beteekenis van kompagnie en in die van de eenheid der dieptestelling voorkomt. Zie ook Blind rot. | |
Rotatie.De omwenteling van een ligchaam om eene lijn, die omwentelingsas genoemd wordt; deze omwenteling is bij projectilen zoo lang als zij niet geregeld wordt, eene reden tot misschoten. Bij gladde loopen wordt zij geregeld door het equilibreren der projectilen (zie Excentrisch) en hunne plaatsing in de ziel. Bij getrokken loopen wordt zij daardoor geregeld, dat de trekken het projectiel dwingen zich om zijne lengte-as (die met de as der ziel moet zamenvallen) te bewegen; die soort van regeling is bijzonder gunstig bij het gebruik van verlengde projectilen en eene wijze van laden, die hunne misvorming voorkomt. Intusschen heeft elk projectiel uit een getrokken geweer geschoten, eene, hoewel betrekkelijk geringe afwijking uit het schootsvlak, die alleen door de trekken ontstaat. Is het geweer regts getrokken, dan is de afwijking regts, is het links getrokken, dan is zij links. Men noemt deze afwijking derivatie; zij ontstaat doordien de zwaartekracht en de | |
[pagina 151]
| |
luchtwederstand verschillende aangrijpingspunten op het projectiel hebben; hierdoor wordt eene wenteling veroorzaakt, die zamengesteld met die door de trekken te weeg gebragt, de punt van het projectiel zijdclings doet afwijken. Men vindt in Restorff's Theorie des Schieszens een zeer goed en kort verslag van de proeven, die hierop betrekking hebben. Bij het gebruiken van vizieren en opzetten moet op de derivatie gerekend worden. | |
Rottenvuur.Dit vuur, vroeger twee-gelederen vuur genoemd, wordt door de infanterie in gesloten orde gebruikt om een aanhoudend vuur te verkrijgen. Ieder soldaat vuurt hierbij op zich zelven zoodra hij zijn geweer geladen heeft. Bij de drie-gelederen stelling verwisselen het tweede en derde gelid hunne geweren, zoodanig, dat de man uit het derde gelid steeds het geweer van zijn' voorman laadt. In ons reglement is voorgeschreven, dat het vuur aan den regtervleugel van het peloton of de sectie begint en naar den linkervleugel afloopt, in dier voege, dat het tweede en elk volgend rot het vuur begint als zijn regter nevenrot het eerste tempo der lading heeft volbragt. Het R. heeft over het algemeen zeer weinig uitwerking en leidt tot groote verspilling van munitie. | |
Ruimte-verhouding.Een infanterist beslaat in het gelid 0,6 el in de breedte en 0,45 el in de diepte met eene tusschenruimte van 0,3 el; een kavallerist 0,75 el in de breedte en 2,25 in de diepte met eene tusschenruimte van 0,75 el. In tenten bedraagt de ruimte 0,75 el in de breedte en 2,11 in de diepte, in hutten 0,15 el in de breedte en 2,50 in de diepte. In kazernes rekent men 8 kubieke ellen per man. | |
Ruit.Een vierhoek met vier gelijke zijden, twee spitse en twee stompe hoeken; vele volken der oudheid, zoo als bij voorbeeld de Thessaliërs hielden de ruitvormige orde het meest geschikt voor de bewegingen der ruiterij, om spoedig naar elke willekeurige zijde front te kunnen maken of de spits door de volgende manschappen te ondersteunen. De Grieksche tactici hebben wijdloopige redetwisten over dezen ruitvorm gehouden. - Het tracé der vleugel- of flankredouten in den vestingoorlog is eveneens meestal ruitvormig. | |
[pagina 152]
| |
|