Militair woordenboek
(1861-1862)–H.M.F. Landolt– AuteursrechtvrijF. | |
Fascinen.In het algemeen zijn het rijs- of takkebossen, die van afstand tot afstand door middel van taaije wiepbanden, zamengebonden zijn. Naar het verschillende doel, waarvoor zij gebruikt moeten worden, verkrijgen zij verschillende afmetingen, zamenstelling en namen. a. Bekleedingsfascinen tot het bekleeden der binnentaluds van borstweringen, eindtaluds, enz. hebben eene lengte van 3,8 tot 5,7 eene dikte van 0,31 el, terwijl de banden op 0,31 van elkander gelegd worden en de eerste en laatste band op 0,16 van de uiteinden komen. b. Bekrooningsfascinen tot het bekroonen van de borstweringen der loopgraven, lang 2 el en dik 22 duimen met drie banden zamengebonden. c. Traceerfascinen tot het traceren der loopgraven, die met de onbedekte gezwinde sappe moeten daargesteld worden, lang 1,50 el, dik 15 duimen en met drie banden gebonden. d. Waterfascinen of zinkfascinen, die bij waterbouwkundige werken gebezigd worden, 2 el lang en 32 à 48 duimen dik, met 6 banden gebonden en van binnen met steenen gevuld, ook wel zonder steenen, in welk geval alle dikke uiteinden der takken aan dezelfde zijde liggen. e. Blinderingsfascinen van de zwaarste rijstakken vervaardigd, tot het dekken van geblindeerde gebouwen, enz. 2,50 el lang en 20 duimen in middellijn met 5 banden gebonden. f. Rolkorffascinen 2,30 el lang en 22 duim in middellijn, tot vulling der rolkorven. g. Worsten van onbe- | |
[pagina 144]
| |
paalde lengte op afstanden van 0,31 el gebonden en 12 à 22 duimen in middellijn, die naderhand bij het gebruik tot de gewilde lengte worden afgesneden. h. Sappenbundels 0,80 el lang en 22 duim in middellijn twee maal gebonden, bij den sappenarbeid gebruikelijk. - Tot het vervaardigen der fascinen worden de manschappen in ploegen van minstens 4 man afgedeeld; ieder deze ploegen arbeidt aan eene fascinenbank, die uit eene rij schragen bestaat; deze schragen bestaan uit twee palen onder eenen hoek van 45o in den grond geslagen en op 62 duimen van den grond kruiselings door touwen verbonden of door eene pen vereenigd. De schragen worden op eenen onderlingen afstand van ongeveer 60 duimen van elkander geslagen; het rijshout geregeld in de bank gelegd zijnde, zoodanig dat de dikke einden over en weer komen te leggen, wordt de fascine op alle punten, waar banden gelegd moeten worden, gewurgd. Hiertoe heeft men een wurgketting of een wurgtouw, dat aan ieder einde eene lus of oog heeft en twee wurghouten, welke daardoor gestoken zijnde als hefboomen dienen; de wiepbanden ineengedraaid zijnde, worden nu op die gewurgde plaatsen gelegd, waarbij men er op letten moet, alle knoopen naar denzelfden kant en op eene regte lijn te leggen. Men heeft bij de vervaardiging der fascine ongeveer 4 minuten tijds voor elken band noodig. Men gebruikt dikwijls ook banden van goed uitgegloeid ijzerdraad van 1 a 2 streep dikte. De fascinen blijven dan langer goed, het wurgen vereischt minder geoefendheidt, en men kan met het slechtste hout fascinen maken. Tot brandstichten gebruikt men ook fascinen met teer, pik, enz. besmeerd. Men kan tot het vervaardigen van F. alle soort van hout, zoowel loof hout als naaldhout gebruiken, liefst echter geen eiken- of beukenhout, omdat men daarbij veelal korte en kromme takken vindt. Tot het bekleeden met fascinen worden de fascinen langs het talud, dat bekleed moet worden, in zoo veel rijën gelegd als de hoogte van het talud vereischt. | |
Fausse-braye.Onderwal, lage borstwering op of voor eene breede verlaagde berme opgeworpen en die zich slechts weinig boven het maaiveld verheft; haar doel is een laag bestrijkend frontvuur in de hoofdgracht te brengen, hetgeen natuurlijk uit den hoogen hoofdwal geheel onmogelijk is. De fausse-braye onderscheidt zich van de gemeenschapsgalerij, daardoor, dat deze eene borstwering van muurwerk heeft, terwijl gene uit aarde is opgeworpen, zij onderscheidt zich van de contregarden, couvrefacen en enveloppen door hare geringe hoogte, zoodat zij den muur van den hoofdwal niet tegen het vijandelijke geschutvuur kan dekken; de borstwering der F. springt meestal slechts zeer weinig voor de escarpe van de hoofdgracht uit, zoodat de bestormende vijand, welke de F. bemagtigd heeft, daarin vele voordeelen voor de beklimming van den hoofdwal vindt, als deze namelijk ook een aarden wal is. Daarenboven moet deze onderwal verlaten worden, als de vijand op de kruin van het glacis gekomen is, doordien hij alsdan dat werk geheel beheerscht. De F. verliest dus hare geheele waarde, juist dan wanneer hare goede uitwerking beginnen moet. Ook door inrollende granaten van den hoofdwal wordt zij onhoudbaar. Is de F. door eene behoorlijk uitgediepte gracht van de escarpe der hoofdgracht gescheiden, dan wordt zij | |
[pagina 145]
| |
gedetacheerde faussebraye genoemd. De F. werd in den tachtigjarigen oorlog en in de versterkingsmanier, die zich toen ontwikkelde, veelvuldig door onze voorouders gebezigd. De hoofdwal van Deventer is er nog tegenwoordig van voorzien. | |
Flambouw, Fakkel.Een vuurwerk tot verlichting van open galerijen, poorten, bressen, grachten, sortiën, enz. De F. bestaat uit 5 einden gewone lont, waarvan de strengen losgedraaid en in een mengsel van hars en terpentijn gedoopt worden. Daarna tot één geheel zamengedrukt zijnde, worden zij met kardoespapier bekleed. | |
Flank.Bij elke troepenopstelling is de zijde, welke naar de vijand gekeerd is, het front, de tegenovergestelde zijde de rug, de beide zijden regts en links de flanken; men bezigt deze uitdrukkingen niet alleen bij de gevechtsstellingen van enkele troepenkorpsen of van geheele legers, maar ook bij hunne opstelling op het oorlogstooneel, hunne strategische opstelling. De flanken worden als de zwakste gedeelten eener stelling beschouwd en dat wel om twee redenen; ten eerste namelijk omdat in den regel de flanken korter dan het front zijn, zoodat men daarop minder strijdkrachten kan ontwikkelen, ten tweede, en dit geldt in het algemeen, zelfs als de lengte der flanken gelijk aan de frontlengte was, omdat de oplettendheid van den opperbevelhebber en alle strijdkrachten zich in die rigting van het front bewegen, hetzij dat hij daar zelf handelend wil optreden, hetzij dat hij van daar 's vijands aanval verwacht en zich voorbereid heeft, dien af te slaan. In allen gevalle moet hij dus zijne aandacht eene andere rigting geven, zijne voorzorgsmaatregelen en bevelen veranderen, indien 's vijands aanval niet op het front maar op de flank zijner opstelling plaats heeft. Hierop en op de mogelijkheid om bij een' flankaanval den rug en de verbindingslijnen van den vijand te bereiken, berust de groote invloed der flankaanvallen op het oorlogstooneel zoowel als op het slagveld (zie Gevecht, Operatiën); hierop berust dan ook het gewigt der flankstellingen; daaruit ook kan men de moeijelijkheid van alle flankbewegingen en flankmarschen in het aangezigt van den vijand afleiden, eveneens de pogingen, welke altijd aangewend worden om de flanken te dekken, hetzij door aanleuningspunten op het terrein te zoeken bij vaste stellingen, hetzij door troepenafdeelingen gedurende de beweging. Deze afdeelingen verkrijgen verschillende benamingen: flankdekkingen en zijtroepen bij marschen, flankkorpsen bij de opstelling van het leger op het oorlogstooneel, wanneer zij in de flank van de hoofdmagt zijn opgesteld, om eene omtrekking tegen te gaan of er zelf een uit te voeren; garde-flancs, offensieve of defensieve flanken op kleinere schaal, als bijvoorbeeld hunne taak is een bataillon infanterie, een regiment kavallerie tegen flankaanvallen te verzekeren of de uitwerking van den frontaanval door eenen flankaanval te verhoogen. - In de versterkingskunst noemt men flank, elke lijn met betrekking tot eene andere, waarmede zij eenen inspringenden hoek maakt en welke zij dus bestrijkt (zie ook Bastion, Nevenflank); somtijds verstaat men er ook eene lijn door, welke een werk regts of links afsluit, bijvoorbeeld de flank eener lunette. | |
[pagina 146]
| |
Flankbatterijen.De F. komen bij het nieuwe Duitsche vestingstelsel veel voor. Zij worden gevormd door de escarpmuur van de flanken der bastions, waarachter contreforten zijn aangebragt, die als steunmuren voor gewelven gebezigd worden. De gewelven worden van aanraseringen voorzien en met eene laag aarde bedekt. | |
Flankhoek.Zie Bastion. In het algemeen de hoek, welke elke bestrijkende lijn maakt met de lijn, welke zij bestrijkt. | |
Fleche.Een open veldwerk, waarvan het tracé niets anders is dan een uitspringende hoek; bij grootere afmetingen geeft men het den naam van redan; somtijds wordt tot bestrijking der grachten, aan het einde der facen nog een kleine uitspringende hoek aangebragt, waarvan het eene been, met de face eenen hoek van 90o maakt. | |
Flottille.1o. Eene vloot van een gering aantal schepen; hiervoor is echter de uitdrukking eskader of smaldeel meer gepast; 2o. Eene vloot, die geheel of grootendeels uit kleine oorlogsvaartuigen bestaat, zoo als die, waarmede de Bondgenooten in 1855 de expeditie in de zee van Asow volvoerden. Men geeft alzoo ook den naam van F. aan een aantal kanonneerbooten tot dekking der kusten of in eene breede rivier gestationneerd. | |
Formatiën.A. Landmagt. a. Infanterie. Een enkele infanterist volledig bewapend en bepakt, heeft eene ruimte van 0,50 à 0,60 Ned. el in de breedte en in de diepte noodig om zijn ligchaam vrij te kunnen bewegen en zijne wapens met gemak te kunnen behandelen. Een vierkant van die afmetingen wordt alzoo de grondslag voor de verschillende opstellingen der infanterie. Men kan deze vierkanten digt naast en achter elkander plaatsen om de opstelling te vormen en verkrijgt dan de gesloten orde; men kan ze ook door grootere of kleinere tusschenruimten van elkander scheiden, aldus meer plaats beslaan dan volstrekt noodig is en krijgt dan de verspreide of verstrooide orde. Eene dezer opstellingswijzen moet als normaal beschouwd en de andere daaruit afgeleid worden, terwijl dit het geval is met de gesloten orde. Bij grootere infanteriekorpsen kan men de beide opstellingswijzen met elkander verbinden en men verkrijgt dan de zamengestelde orde. Ieder van deze vormen heeft weder hare onderdeden. a. De opstelling in linie (in bataille) wordt voor een bataillon infanterie als de grondslag der gesloten orde aangezien. Eene afdeeling infanterie van eene willekeurige sterkte wordt in linie geschaard, als men eerst door het achter elkander | |
[pagina 147]
| |
plaatsen van twee of drie man, rotten vormt en die rotten vervolgens naast elkander plaatst of indien men eerst de geheele afdeeling in twee of drie gelijke deelen verdeelt, door het naast elkander plaatsen van al de manschappen van zulk een deel, gelederen vormt en daarna twee of drie gelederen achter elkander opstelt. Men noemt het eerste gelid het front, het achterste den rug, het eerste en laatste rot van het bataillon, de regter en linker flank. Terwijl bij de infanterie van de meeste legers van Europa met uitzondering van de jagers of scherpschutters de driegelederenstelling nog normaal is, hebben de Engelsche, de Zwitsersche, de Nederlandsche, de Belgische en sedert 1858 ook de Fransche infanterie, de tweegelederenstelling aangenomen. Een bataillon op twee gelederen heeft bij gelijke sterkte een langer front dan een bataillon op drie gelederen. Men haalt ten gunste van de tweegelederenstelling aan het grooter aantal vuurwapens, dat bij gelijke sterkte in gevecht komt, de mogelijkheid met het grooter front, de kortere vijandelijke linie te overvleugelen, de geringe uitwerking, welke het vijandelijke geschutvuur op de minder diepe opstelling zal hebben; voor de driegelederenstelling daarentegen: de mogelijkheid om het kortere bataillon beter in de hand en onder het kommando van den aanvoerder te houden en gemakkelijker te bewegen, gewonden en dooden uit de beide voorste gelederen spoedig uit het derde gelid aan te kunnen vullen zonder het front te verminderen, de mogelijkheid bij den aanvang van eenen veldtogt sterke bataillons in het veld te brengen, die door hunne verliezen niet te spoedig tot kleine, onbeduidende hoopjes zamensmelten, den grooteren innerlijken zamenhang, die door de grootere diepte, vooral bij bewegingen verkregen wordt, de mogelijkheid om het derde gelid voor de tirailleurdienst te gebruiken, zonder op deze wijze het front te verlengen als de tirailleurs inrukken of te verkorten als zij uitzwermen. Het bataillon in linie is over zijne frontlengte in verschillende deelen verdeeld: 1o. in den regtervleugel en den linkervleugel of het regter- en het linker halve bataillon, die van elkander gescheiden worden, doordien men het vaandel tusschen hen plaatst. 2o. In de kompagniën waaruit het bestaat en wier aantal bij de verschillende legers 4, 5, 6, 8 of 10 is; de kompagniën worden van elkander gescheiden, door den kommandant daarvan, die op den regtervleugel van het eerste gelid zijner kompagnie staat, terwijl hij in het tweede of derde gelid achter zich een onderofficier heeft. Terwijl de kompagniën op deze wijze als onderdeelen van het bataillon met het oog op de bewegingen daarvan, zijn opgesteld, verkrijgen zij bij eenige legers nog verschillende andere benamingen, nu eens pelotons, dan weder zoo als bij ons divisiën, al naarmate zij al dan niet, nog verder zigtbaar verdeeld worden; het eerste heeft zoodoende plaats waar de bataillons veel, doch zwakke, het laatste, daar waar zij weinig maar sterke kompagnien tellen. 3o. Iedere kompagnie wordt nu nog eens in twee gedeelten verdeeld; dit geschiedt zigtbaar, in welk geval iedere helft den naam van peloton (of sectie) verkrijgt; op den regtervleugel van het tweede peloton eener kompagnie wordt dan de oudste luitenant, met een onder-officier achter zich geplaatst, op dezelfde wijze als de kapitein op den regtervleugel der kompagnie staat; òf die verdeeling heeft onzigtbaar plaats, alleen door aanduiding van den regtervleugelman van de tweede helft; men noemt in dit geval de halve kompagnie meestal sectie. 4o. Waar de kompagnie zigtbaar in twee pelotons verdeeld is, wordt het peloton, door aanduiding van den regtervleugelman van het tweede gedeelte weder in twee deelen sectiën verdeeld, - (halve sectiën genoemd, waar de pelotons den naam van sectie dragen); deze sectiën worden nu bij eenige legers nogmaals in kleinere afdeelingen van 4, 5 of 6 rotten afgedeeld, die daar sections (bij ons halve sectiën) genoemd worden. Door de verschillende | |
[pagina 148]
| |
beteekenis van dezelfde woorden kan gemakkelijk verwarring ontstaan; om deze hier te vermijden zullen wij de benamingen bezigen, zoo als zij in ons exercitie-reglement voorkomen: halfbataillon, divisie, peloton (halve kompagnie), sectie (half peloton) en halve sectie. β. Bij de kolonnestelling staan de verschillende onderdeelen, niet naast maar achter elkander; men kan hier de meest verscheidene formatiën aannemen, naarmate van de afdeeling, die men tot grondslag aanneemt. Ieder dier formatiën kan dan echter weder eene geslotene of eene opene kolonne zijn, naarmate de afdeelingen meer of minder digt achter elkander geplaatst zijn. Bij eene opene kolonne is iedere afdeeling van de naastvoorgaande op eenen afstand verwijderd, die gelijk is aan hare frontlengte (geheel opene kolonne, kolonne op geheele distantie) of slechts op eenen afstand, van hare halve frontlengte (kolonne op halve distantie, half opene kolonne) of op eenigen anderen afstand, die men op eene dergelijke wijze kan aangeven. De voornaamste kolonnen, die men uit een bataillon kan vormen, zijn: 1o de kolonne met pelotons; hier kan nu het eerste peloton vooraan zijn, gevolgd door het tweede, het derde enz. of de orde is omgekeerd en het laatste peloton staat vooraan, opgevolgd door het voorlaatste, enz. In het eerste geval zegt men dat de kolonne den regtervleugel aan het hoofd, in het tweede, dat zij den linkervleugel aan het hoofd heeft. Deze opmerking is van toepassing op alle andere dergelijke kolonnen met verschillende frontbreedten. 2o. De kolonne met sectiën. 3o. De kolonne met halve sectiën; deze kan wegens hare geringe frontbreedte alleen open zijn. - Deze drie genoemde kolonnen zijn, open of half open gebezigd, zeer geschikt om te marcheren; de breedte van den weg, waarop men zich beweegt, zal het gebruik van de eene of andere dezer kolonnen bepalen; ook is de kolonne met pelotons zeer geschikt voor de voorbereidende bewegingen in het gevecht. Hoe breeder het front is, des te meer kan men de kolonne verkorten, wat van veel belang is, indien verschillende bataillons elkander op eenen weg volgen en zich toch spoedig moeten deployeren. Men geeft aan de hier opgenoemde kolonnen ook wel den naam van pelotons-, sectie of halve sectie-kolonne; dit kan aanleiding geven tot vergissingen, daar men bijv. door pelotons-kolonne ook wel verstaat eene kolonne, die uit een enkel peloton gevormd is, even als men met het woord bataillonskolonne eene kolonne van een enkel bataillon aanduidt. 4o. De kolonne met divisiën, op den regter- of linkervleugel geformeerd, voornamelijk bij de mogendheden, welke bij hunne bataillons grenadierkompagniën hebben, die dan gewoonlijk op den regtervleugel staan en de spits der kolonne uitmaken. 5o. De kolonne d'attaque, aanvalskolonne op de twee middelste pelotons zamengetrokken, zoodat het eerste en het laatste peloton de achterste divisie uitmaken. Deze kolonne heeft het voordeel van spoedig zamengetrokken of gedeployeerd te kunnen worden, terwijl zij een gemakkelijke overgang tot de carré-formatie daarstelt. Deze beide kolonnen met eene kompagnie's frontbreedte worden meestal gesloten gebezigd en dragen dan den naam van gevechts- of aanvalskolonnen, omdat zij voornamelijk in het gevecht en wel tot den bajonetaanval gebezigd worden. 6o. Eene andere soort van gevechtskolonnen, vooral in den laatsten tijd veel gebruikt, zijn de kompagnieskolonnen (bij de Oostenrijkers divisiekolonnen). De Pruissen vormen deze kolonne door het achter elkander schuiven van drie sectiën (pelotons) of van zes halve pelotons (halbzüge) op twee gelederen. In het bataillon formeren zich de beide kompagniën van het regter halve bataillon met den linkervleugel, die van het linker halve bataillon met den regtervleugel aan het hoofd, zoodat men in het midden eene kern van twee kompagniën en op elken vleugel eene afge- | |
[pagina 149]
| |
zonderde kompagnie verkrijgt. Voor het gevecht kan men nu die kompagniën naar omstandigheden verder uit elkander laten gaan, op twee of drie liniën scharen, enz. In het Oostenrijksche bataillon van 6 kompagniën worden twee in linie naast elkander staande kompagniën divisie genoemd; iedere kompagnie heeft 4 sectiën en elke divisie vormt eene kolonne op het midden, zoodat het bataillon drie zulke divisiekolonnen telt. Bij ons te lande worden de kompagnieskolonnen geformeerd door iedere kompagnie afzonderlijk met sectiën in opene kolonne zamen te trekken. De kompagnieskolonnen worden voornamelijk gebezigd, daar waar een klein aantal bataillons een zelfstandig gevecht moeten voeren, waar men zich door het verdeelen der bataillons een grooter getal eenheden moet verschaffen, dan deze op zich zelve opleveren; zij zijn vooral geschikt voor de verdediging, voor het verspreide gevecht, in doorsneden, zeer bedekt terrein. Het is echter niet zeldzaam en gemakkelijk er misbruik van te maken, waardoor dan altijd een zeer nadeelige invloed op de leiding van het gevecht wordt uitgeoefend. γ. De carrés der infanterie zijn: 1o. ledige en 2o. volle carrés. De ledige carrés ontstaan door de plaatsing van het bataillon in een vierkant of regthoek, dat naar alle zijden front maakt; de volle ook verdedigingsmassas of verdedigingskolonnen genoemd, zijn eenvoudig geslotene kolonnen, waarvan de tusschenruimten der flanken door eenige manschappen uit het midden genomen, of door het opsluitend gelid aangevuld worden. Alle carrés zijn bestemd om infanterie, die zich op eene vlakte bevindt, tegen de aanvallen van kavallerie te beschermen. Daaruit volgt, dat zij genoegzame binnenruimte moeten hebben om de bereden officieren, de muzijkanten, gewonden, enz. te kunnen opnemen, dat zij spoedig moeten kunnen geformeerd worden, dat men zich in deze formatie moet kunnen bewegen en dat het voor de kavallerie moeijelijk moet zijn ze te doorbreken. Men verwijt aan de volle carrés, dat zij geene binnenruimten hebben, dat de officieren in die digte massa geen overzigt hebben, dat zij veel van het vijandelijk geschutvuur te lijden hebben; aan de ledige - dat zij moeijelijker en langzamer geformeerd worden en moeijelijk in beweging te stellen zijn. Men zoekt de verzekering tegen het doorbreken der kavallerie hetzij in eene krachtige vuuruitwerking en uit dat oogpunt verdienen de ledige carrés de voorkeur, omdat zij de grootste en aan alle zijden eene gelijke vuuruitwerking hebben, terwijl bij de volle carrés die der flanken altijd veel te wenschen zal overlaten - of in den stoffelijken tegenstand van de digt opgesloten massa, als wanneer de volle carrés te verkiezen zijn. Het is echter onbetwistbaar, dat enkele ruiters in een ledig carré binnengedrongen, nooit zulk eene verwarring zullen doen ontstaan als in een vol. De voorstanders van de ledige carrés, die met regt de grootste waarde aan de vuuruitwerking hechten, willen desniettegenstaande het voordeel van den stoffelijken tegenstand tegen het indringen niet laten varen en verlangen dus, dat hunne zijden minstens 4 à 6 man diep gemaakt worden; hoewel zooveel gelederen achter elkander toch nooit op eene doelmatige wijze hun vuur kunnen afgeven. Bij de onbetwistbare voordeelen der ledige carrés met betrekking tot de vuuruitwerking en de even zoo onbetwistbare der volle carrés ten opzigte van de beweegbaarheid, zoude men eenen tusschenvorm moeten uitvorschen, die zoo min mogelijk van de aanvalskolonne verschilde, evenwel langere flanken had dan het gewone volle carré. In den regel worden carrés slechts uit één bataillon zamengesteld, somtijds echter uit meerdere, zooals bijvoorbeeld de Egyptische carrés van de Franschen; deze waren aan alle zijden 6 a 9 gelederen diep; het eerste gelid viel op de knie, het tweede en derde vuurden daarover heen, het vierde laadde de geweren en verruilde ze met | |
[pagina 150]
| |
die van het derde; het eerste gelid vuurde eerst in het laatste oogenblik tegen de borst der aanrennende paarden. Hoe grooter men een carré maakt, des te gemakkelijker kan men de voordeelen der volle en ledige carrés vereenigen, des te grooter echter, zijn ook de verliezen indien de vijandelijke kavallerie er binnengedrongen is. Indien twee carrés op dezelfde lijn naast elkander staan, dan kunnen zij elkander tegen kavallerie, welke tusschen hen doordringt, slechts door schuinsch aan te leggen en dan nog zeer onvolkomen ondersteunen; om hierin te voorzien heeft de Fransche generaal Pelet de zoogenaamde schuinsche carrés of carrés op de diagonaal ingevoerd, die men daarstelt door ieder carré eene frontverandering van 45o te laten verrigten. De formatie heeft echter beslissende bezwaren; zij is te kunstmatig en omslagtig en zal dus ook in de praktijk niet dikwijls toegepast kunnen worden. Even als de gesloten orde bij alle marschen en ook bij omstandigheden van het gevecht met vrucht kan gebezigd worden, zoo kan men ook bij vele omstandigheden de verspreide orde aanwenden. De verspreide orde, de orde en tirailleur der infanterie vervalt in twee hoofdsoorten: 1o. de gewone tirailleurlinie en 2o. de linie van tirailleurgroepen. De gewone tirailleurlinie wordt op twee verschillende wijzen gevormd, namelijk zoodanig, dat de enkele manschappen op eene lijn ieder op 5 of 10 meer passen van elkander verwijderd staan of zoodanig dat de twee (of drie) man van hetzelfde rot steeds bij elkander blijven om zich wederkeerig te ondersteunen, terwijl die rotten tirailleurs op eene lijn ontwikkeld, op 5, 10 of meer passen van elkander staan. De laatste wijze, welke ook in ons leger gebruikelijk is, heeft het voordeel, dat de manschappen van een rot, waarvan de een den anderen ondersteunt, elkander wederkeerig aanmoedigen en men op deze wijze altijd van een geregeld vuur over de geheele linie verzekerd is, daar een der manschappen altijd geladen moet hebben, eer de andere zijn schot mag afgeven; hierbij komen voor bijzondere gevallen, bijv. bij de voorpostendienst (zie Veiligheidsdienst) nog meerdere voordeelen. Met de gesloten linie vergeleken, heeft de tirailleurlinie de volgende voordeelen: de afzonderlijke manschappen of rotten kunnen zich vrij en ongedwongen bewegen, zij vuren niet op kommando, elk hunner kan zijn schot aanbrengen wanneer het hem goeddunkt, hij kan daarbij elke houding aannemen, van de minste voordeelen van het terrein gebruik maken, om zich voor 's vijands gezigt en vuur te dekken; de intelligentie, het doorzigt en de moed der enkele manschappen vertoonen, ontwikkelen en versterken zich; de dekking des terreins niet eens in aanmerking nemende, biedt toch de tirailleurlinie door de groote tusschenruimten een veel slechter doel voor het vijandelijke vuur dan eenige geslotene opstelling. Als nadeelen staan daar tegenover: het geringe verdedigingsvermogen tegen de kavallerie op open en vlak terrein, de moeijelijkheid van de leiding en beweging van lange tirailleurliniën, die zich vooral in doorsneden en bedekt terrein het meest doet gevoelen; de mogelijke verkwisting van munitie, de vrije werking van zooveel afzonderlijke bestanddeelen, die mogelijk het algemeene doel naauwelijks begrijpen en waarvan ieder zijn eigen weg gaat, omdat ieder zijne eigene inzigten en zijn eigen belang heeft. Hieruit volgt nu dat het tirailleurgevecht nooit geheel op zich zelf moet staan, dat men het altijd in verband met en in zekere natuurlijke afhankelijkheid van gesloten afdeelingen moet houden en dat men met betrekking tot het tirailleren eene doelmatige spaarzaamheid als de hoogste wet moet beschouwen. Men vindt dan ook werkelijk, dat daar waar de leiding niet medegesleept, niet meer door de soldaten beheerscht werd, dan zij deze beheerschte, deze regel steeds gevolgd werd; moge het in | |
[pagina 151]
| |
de Fransche omwentelingsoorlogen en gedeeltelijk in die van het keizerrijk ook al dikwijls voorgekomen zijn, dat geheele divisiën infanterie zich in zwermen tirailleurs oplosten, dan moet men dat toch niet als een stelsel beschouwen, maar kan men gerust aannemen, dat door verschillende omstandigheden de bevelhebbers den invloed verloren hadden, dien zij hadden moeten bewaren om het gevecht volgens hunne inzigten te leiden. De grondslag bij het zamengestelde gevecht is, dat de taktische eenheid slechts een betrekkelijk klein gedeelte van hare geheele magt voor het tirailleurgevecht bezigt, terwijl zij het overige gesloten bijeen houdt. Het gedeelte, dat daarvoor gebezigd wordt is òf het derde gelid van een bataillon, zoo als bij de Pruissen en de overige legers die hen nagevolgd hebben, òf het zijn afzonderlijke kompagniën van het bataillon, ligte, tirailleur-, voltigeur- of jagerkompagniën genaamd zoo als bij de Engelschen, de Nederlanders, de Franschen, de Zwitsers en meer anderen. Bij de Pruissen formeert iedere kompagnie uit het derde gelid van hare twee pelotons (züge) een peloton tirailleurs (schützenzug) op twee gelederen. Van de vier zoo gevormde pelotons gaan er aanvankelijk slechts twee vóór het bataillon, dat nu slechts op twee gelederen staat. Deze twee pelotons lossen zich echter niet geheel op, maar verspreiden slechts een derde of twee derde hunner sterkte in eene tirailleurlinie, die zich op 300 passen voor het gesloten gedeelte van het bataillon, over de lengte, die het in linie zoude innemen (onverschillig in welke formatie het bataillon staat) uitbreidt; het niet opgeloste gedeelte der twee pelotons blijft in twee kleine hoopen als ondersteuningstroep (soutien) gesloten op 150 passen vóór het bataillon bij elkander. Uit dat soutien kan nu naar omstandigheden de tirailleurlinie afgelost of versterkt worden en daarbij vindt zij, als zij bijv. door kavallerie bedreigd wordt haar natuurlijk vereenigingspunt, waaromheen zij zich scharen kan. Eerst indien de twee oorspronkelijk vooruitgerukte pelotons geheel zijn opgelost, worden de tot nu achter het bataillon staande pelotons op 150 passen daarvoor opgesteld en vormen dan het soutien van de beide andere, tot dat zij insgelijks geheel of gedeeltelijk tot aflossing of tot versterking verspreid werden. Dezelfde grondregels, welker nakoming alléén, eene doelmatige leiding van het tirailleurgevecht door den bataillons-kommandant toelaat, worden ook in de hoofdzaken opgevolgd door de infanterie van die mogendheden, welke afzonderlijke tirailleurkompagnien hebben. Staan deze kompagniën op drie gelederen, dan kan men aanvankelijk uit het eerste gelid van ieder peloton of van iedere sectie (indien de kompagnie slechts één peloton uitmaakt), eene gewone tirailleurlinie vormen, terwijl de twee laatste gelederen als soutien achterblijven, zoo als niet lang geleden bij de Fransche linie-infanterie gebruikelijk was. Men neemt aan, dat de doelmatigste verhouding van het gedeelte des bataillons, dat tot de tirailleurdienst moet bestemd worden, een derde gedeelte van het geheel bedraagt. Door verschillende redenen, waaronder de verbetering der handvuurwapens en de algemeene neiging tot het verspreide gevecht, die bij de officieren van alle legers heerscht, omdat daardoor ook de jongste van hen, eene soort van zelfstandigheid verkreeg, de voornaamste zijn, vergenoegde men zich echter niet met dat gedeelte. Daar alle soldaten in de tirailleurdienst geoefend werden, vooral ook om hen de zoo wenschelijke persoonlijke zelfstandigheid te geven, moesten en wilden zij ook allen voor die dienst gebezigd worden. Men zoude dit doel nu zeer gemakkelijk hebben kunnen beruiken door heden de eene, morgen de andere kompagnie als tirailleurkompagnie te gebruiken, maar men koos daartoe veelal een ander middel, namelijk door het bataillon in kompagnieskolonnen op te lossen en daardoor aan iedere kompagnie de mogelijkheid te verschaffen op eigen hand het tirailleurgevecht te voeren. Dewijl nu | |
[pagina 152]
| |
in elke kompagnie dezelfde strekking heerschte, die de oplossing van het bataillon in zijne onderdeelen veroorzaakt had, moest natuurlijkerwijze daardoor het verspreide vuurgevecht een belang en eene uitbreiding verkrijgen, die duizende moeijelijkheden veroorzaakte voor eene krachtige leiding van het geheel en diensvolgens voor het krachtig optreden en het vervolgen van één doel, omstandigheden, die in de werkelijkheid ook wezenlijk zijn voorgekomen; het schijnt diensvolgens eene der eerste vraagstukken te zijn, welke de taktiek moet oplossen, dit ingeslagen dwaalspoor te doen verlaten en op den regten weg terug te voeren, waarop eene betere verbinding van het vuurgevecht met den bajonetaanval en met de leiding der massa's plaats vindt. In Italië hebben de Franschen onlangs ingezien dat het bij een te uitgebreid tirailleurstelsel moeijelijk is de tirailleurs weder te verzamelen. Het zoogenaamde tirailleren met groepen kan echter niet als een overgang daartoe beschouwd worden. Terwijl de Fransche jagers, die op twee gelederen staan, hunne tirailleurlinie uit groepen elk van twee rotten, dat is van vier man (camarades de combat) vormen, is men in den laatsten tijd, vooral bij de infanterie der noordelijke Duitsche staten in die rigting verder gegaan; men vormt daar de tirailleurlinie uit tirailleurgroepen (feuergruppen), die elk bestaan uit eene sectie van 5, 8 of meer rotten der tweegelederenstelling (dus 10, 16 of meer manschappen). Ieder dezer groepen wordt vereenigd gehouden en onder het bevel van eenen onderofficier of korporaal gesteld. De aanleiding tot deze formatie was de invoering der verbeterde vuurwapens, met eene ten opzigte van vroeger zeer verhoogde dragt en hier en daar met eene veel snellere ladingswijze. Daar deze verhoogde dragt slechts dienstig kan zijn, als de afstanden behoorlijk geschat en diensvolgens het vizier behoorlijk gesteld wordt en men den afzonderlijken schutter hierin niet volkomen vertrouwde, terwijl de mogelijkheid van spoediger te laden, het gevaar van nuttelooze verkwisting van munitie sterk vermeerderde, voelde men de noodzakelijkheid van een strenger opzigt en eene naauwkeuriger leiding der afzonderlijke schutters; van daar hunne vereeniging in grootere groepen aan ieder van welke men een man kan toevoegen, die in beide genoemde opzigten geheel te vertrouwen is. Uit dit oogpunt kan men tegen de tirailleurgroepen niets inbrengen. Vergelijkt men overigens deze wijze van tirailleren met de gewone tirailleurlinie, dan vindt men, dat de zoo goed werkende ontwikkeling der ware militaire eigenschappen bij gene verloren gaat en dat men door die formatie het tirailleren weder aan zekere bepaalde vormen onderwerpt, wier gemis volgens het algemeene gevoelen juist een der grootste voordeelen van het tirailleurvuur boven het vuur in gesloten orde uitmaakt. Door het tirailleren in groepen krijgt de leiding hare magt in het klein terug, echter volstrekt niet in het groot, terwijl men juist daarnaar moet streven haar in het groot krachtig te laten werken. Dit nu schijnt niet anders mogelijk dan door het gebruik der kompagnieskolonnen niet tot regel te laten worden, maar binnen zekere grenzen te beperken, terwijl men het grootere taktische verband van het bataillon als normaal aanneemt. b. Kavallerie. De kavallerie heeft even als de infanterie eene geslotene en eene verspreide orde. Men rekent voor elken ruiter eene frontbreedte van 1 en eene diepte van 3 passen. Drie ruiters naast elkander, beugel aan beugel, vormen een vierkant. Wordt de kavallerie op twee gelederen geplaatst, dan moeten die 1 pas tusschenruimte hebben, zoodat dus eene afdeeling van 7 rotten een vierkant vormt. De taktische eenheid van de kavallerie is het eskadron, gemiddeld van 150 paarden, voor grootere afdeelingen de divisie van 2 eskadrons of het regiment van 3, 4, 5, 6 of 8 eskadrons. De geslotene formatiën van het eskadron zijn: α. de opstelling in orde van | |
[pagina 153]
| |
bataille of de gewone liniestelling; het eskadron wordt verdeeld in 3, 4 of 5 pelotons, gewoonlijk 4; de pelotons worden naast elkander gesteld; op den regter- en linkervleugel van het eskadron en tusschen de verschillende pelotons staat een onder-officier in het eerste gelid, de officieren pelotonskommandanten één pas voor het midden van hun peloton, terwijl de overige officieren en onderofficieren in het opsluitend gelid staan. Ieder peloton moet met uitzondering der onderofficieren, ten minste 9 rotten tellen, opdat het kunne uitzwenken; het wordt ingedeeld in afdeelingen van vieren (van vier rotten), die met de sectiën bij de infanterie overeenkomen. β. De linie met eene offensieve of defensieve flank, waarbij 3 pelotons zoo als gewoonlijk in linie staan, terwijl het eerste of laatste peloton, het tweede of derde op ongeveer 30 passen afstand volgt, met het doel wanneer de eerste linie aanvalt, vijandelijke tegenaanvallen te keeren of door zelf vooruit te rukken den frontaanval der eerste linie door eenen flankaanval te ondersteunen. γ. De kolonne met échelons of de halve kolonne, hetzij regts of links afgemarcheerd; in het eerste geval is het eerste poloton vooraan, het tweede volgt links achterwaarts daarvan op eenen afstand van eene halve pelotonsbreedte, vervolgens het derde en het vierde op dezelfde wijze; in het laatste geval komt eerst het vierde peloton, daarna het derde regts achterwaarts, enz.; deze beide laatste formatiën zijn bij onze kavallerie niet reglementair voorgeschreven. δ. De kolonne met pelotons, altijd eene opene kolonne. ε. De kolonne met vieren, tweeën of eenen waarbij hier te lande het genoemde aantal rotten elkander beurtelings opvolgt, terwijl bij andere legers deze F. geheel overeenstemt met den flankmarsch van onze kavallerie. Zie Wending. De geslotene formatiën van het regiment, dat hier van vier eskadrons wordt voorondersteld, zijn: α. de orde van bataille of de gewone opstelling in linie; de eskadrons staan in linie volgens hun nummer van den regter- naar den linkervleugel met eene onderlinge tusschenruimte van twaalf passen naast elkander, de standaard in het midden van het regiment, op den linkervleugel van het tweede eskadron, de opgenoemde orde wordt de oorspronkelijke orde genoemd, terwijl men, als de eskadrons in omgekeerden zin hunner nummers zijn gerangschikt of de onderdeelen der eskadrons in dien zin geplaatst zijn, zegt, dat het regiment in tijdelijke orde is opgesteld. β. De linie met eene offensieve of defensieve flank, even als hierboven is gezegd, met uitzondering, dat de flank meestal uit een geheel eskadron bestaat en in linie of in kolonne met pelotons kan gerangschikt zijn. γ. De orde in échelon even als hierboven, behalve dat de échelons uit geheele eskadrons bestaan en bij ons eenen normalen afstand van 56 passen onderhouden; men kan deze formatie ook met de naastvoorgaande verbinden. δ. De kolonne met pelotons of halve eskadrons (kolonne met afstanden), ieder eskadron is met pelotons in kolonne en de eskadrons volgen elkander, het hoofdeskadron aan het hoofd als men regts, het vierde eskadron als men links is afgemarcheerd. ε. De kolonne met eskadrons; de eskadrons staan gedeployeerd achter elkander met den regter- of linkervleugel aan het hoofd; zij kan open of gesloten zijn; in het eerste geval hebben de eskadrons eenen onderlingen afstand van 56, in het laatste geval eenen afstand van 12 passen. Indien de gesloten kolonne tot den aanval gebezigd wordt, dan wordt gewoonlijk het laatste eskadron voor de helft regts, voor de andere helft links buiten de kolonne getrokken. ζ. De kolonne op het midden met pelotons; het regter- en het linker halve regiment staan naast elkander het eerste in kolonne met pelotons links, het laatste met pelotons regts afgemarcheerd. De geheele breedte der kolonne bedraagt drie pelotons- | |
[pagina 154]
| |
breedten, met inbegrip van de tusschenruimte, die in de orde van bataille tusschen het tweede en derde eskadron bestond. η. De eskadronskolonne. Ieder eskadron is op zich zelf in kolonne met pelotons; de 4 eskadrons staan dus op dezelfde lijn, en hebben een onderlingen afstand van eene eskadronsbreedte. De beide laatste kolonnen worden hoofdzakelijk als manoeuvreervormen gebezigd, tot het doortrekken der liniën of het doortrekken van défilés. De verstrooide formatiën komen bij de kavallerie even als bij de infanterie in het gevecht te pas, altijd in verband met gesloten troepenafdeelingen en wel op tweederlei wijze. Men onderscheidt: α. de aanval en fourrageur en β. de tirailleurlinie. De kavallerieafdeeling, die tot den aanval en fourrageur overgaat, verspreidt zich in galop voor het front en tast den vijand met de grootste onstuimigheid aan, waarbij niet alleen de manschappen van hetzelfde rot, maar alle ruiters elkander wederzijds ondersteunen. De aanval en fourrageur kan met vrucht gebezigd worden tegen vijandelijke infanterietirailleurs op de vlakte of tot vervolging van eenen vijand, die in verwarring terugtrekt. Hoe grooter die verwarring is, des te minder zal men van eenen tegenaanval te vreezen hebben en des te grooter kan ook het gedeelte van den troep zijn, dat zich verspreidt; van een eskadron moet ten minste een peloton, van een regiment voor ieder eskadron één peloton in gesloten orde blijven. Eene tirailleurlinie (flankeurlinie) wordt door eene betrekkelijk zwakke afdeeling van een grootere kavallerietroep gevormd, als deze, hoewel niet onmiddelijk onder het vuur of in gevecht met den vijand, hem toch wil observeren om het geschikt oogenblik tot den aanval af te wachten en tegelijkertijd enkele vijandelijke ruiters beletten wil te digt te naderen. Een regiment bijvoorbeeld zendt daartoe een eskadron op 200 of 250 passen vooruit; dit eskadron verspreidt dan weder op ongeveer 100 passen voorwaarts een peloton, dat zich in eene linie van minstens de frontbreedte van het regiment uitbreidt. Zij zijn de flankeurs, dragen den sabel aan den sabelkwast aan het vuistgewricht en gebruiken de karabijn. Is de geheele kavallerie niet met karabijnen bewapend, dan gebruikt men tot het tirailleren altijd afdeelingen, welke van dat wapen en bij voorkeur van getrokken karabijnen voorzien zijn. c. Bij de artillerie moet men nog meer dan bij de andere wapens de formatie voor de vuuruitwerking en voor de beweging onderscheiden. Voor de vuuruitwerking staan de stukken altijd in linie (in batterij). De stukken zijn afgelegd, de monding naar den vijand gekeerd, terwijl in tweede linie achter de lijn der stukken de bespannen voorwagens en de kaissons opgesteld zijn. De batterij-reserve (zie Batterij) blijft 200 à 400 passen of nog verder achter de manoeuvreerbatterij. De bespanningen van de voorwagens en kaissons maken front naar de zijde of naar de tegenovergestelde zijde van den vijand; het eerste als de batterij, nadat zij haar vuur eindigt voorwaarts moet rukken, het laatste als zij terug moet gaan. Een bespannen vuurmond behoeft eene breedte van omtrent 3 en eene diepte van 20 passen als het een ligte, van 30 passen als het een zware vuurmond is. De gewone tusschenruimte waarop de stukken in batterij van elkander staan is 20 à 70 passen; deze kan echter tot op 10 passen verminderd worden, indien men op het afrijden geen acht behoeft te slaan en de eene of andere reden het noodig maakt een grooter aantal stukken op een minder front te bezigen; even zoo kan men de intervallen willekeurig vergrooten, en ook onderling ongelijk maken. Grootere intervallen zijn dikwijls zeer nuttig. De batterijen zijn verdeeld in sectiën elk van twee stukken. Daaruit blijkt, dat de | |
[pagina 155]
| |
batterijen van 8, boven die van 6 stukken te verkiezen zijn, daar men bij de eersten halve batterijen kan detacheren, die uit sectiën bestaan, welke op zich zelven weder zelfstandig kunnen handelen. Het groote voordeel dat de artillerie boven de overige wapens heeft is dat daarbij eene geheele vrijheid in afstanden en in rigting (behalve bij parades) bestaat, terwijl voorts ook daarbij de inversie vervalt en de sectiën, mits hare beide stukken slechts bijeen blijven, eene willekeurige plaats in de batterij kunnen nemen. De formatiën voor de beweging met bespannen vuurmonden en voertuigen zijn: 1o. De orde van bataille, waarbij alle stukken opgelegd en de paarden naar den vijand gekeerd zijn en de kaissons der manoeuvreerbatterij in tweede linie daarachter staan. 2o. De opene kolonne met halve batterijen hetzij met den regtervleugel aan het hoofd, namelijk eerst de vuurmouden van de regter halve batterij, daarachter hunne kaissons, dan de vuurmonden van de linker halve batterij en eindelijk hunne kaissons, of in plaats daarvan eerst de vuurmonden der regter, voorts die der linker halve batterij, daarachter de kaissons van de eerste en dan die van de tweede halve batterij, - of met den linkervleugel aan het hoofd. De afstand der halve batterijen is dan 80 pas. 3o. De opene kolonne met sectiën, waarbij de afstanden van de assen der eene tot die der andere sectie 40 pas en bij de rijdende artillerie die der afdeelingen van de assen hunner stukken 8 pas bedragen; deze kolonne kan op de regter of linker sectie of op de stukken van het midden geformeerd worden. 4o. De kolonne met stukken of de marschkolonne met den regter- of linkervleugel aan het hoofd. Hier volgen eerst alle vuurmonden en dan de voertuigen of elke vuurmond wordt door den daarbij behoorende kaisson gevolgd. De afstand van de monding van het voorgaande stuk tot aan de hoofden van de voorspanpaarden van het volgende stuk is 4 pas, tenzij de bediening achter het stuk marcheert, dat dikwijls voorkomt. 5o. De geslotene kolonne met sectiën, heele of halve batterijen met afstanden van 4 pas. Deze formatie wordt gebezigd om artillerie door de intervallen van andere troepen vooruit te brengen of om défilés door te trekken. 6o. De kolonne op het midden, die altijd gesloten is. Deze is geformeerd op de beide stukken van het midden, dat bij de ligte 12 batterijen en bij alle 6 batterijen de houwitsers zijn. Zij geeft de snelste opmarschen en zamentrekking en is de eigenlijke gevechts-kolonne der artillerie. Ook is de formatie op de twee midden sectiën zeer doelmatig, als men plaats genoeg heeft voor de kolonne met halve batterijen. Indien de kolonnen in plaats van zoo als hierboven aangenomen was, tegen den vijand op te rukken, in den terugtogt gevormd worden, dan zijn in plaats van de vuurmonden, de kaissons aan het hoofd. Van de beide kolonnenformatiën, a. met door elkander gemengde stukken en voertuigen en b. met stukken en voertuigen, ieder op zich zelve, zal de rijdende artillerie in het gevecht bij voorkeur de laatste, de ligte veldartillerie de eerste verkiezen, ten einde zoo spoedig en met zoo veel stukken mogelijk het vuur te kunnen openen. Bij onze artillerie manoeuvreren de kaissons zelden mede om verwarring te voorkomen, het gevaar te verminderen, ruimte te winnen, enz. Over de formatiën van grootere troepenafdeelingen uit een of verschillende wapens bestaande, vergelijke men de artikels: Liniën, Reserve, Slagorde, Vechtwijze. B. Zeemagt. Bij de vloten is ieder schip op zich zelf de taktische eenheid; met betrekking tot de formatie heeft dit niet meer gewigt dan de enkele infanterist, de enkele kavallerist, de afzonderlijke vuurmond voor de taktiek der landmagt. Om alzoo de formatie der vloten te beschouwen is het noodig, dat men zich een grooter aantal schepen met elkander vereenigd voorstelt, even als een aantal | |
[pagina 156]
| |
infanteristen een bataillon, een aantal kavalleristen een eskadron en een aantal vuurmonden eene batterij vormen. Wij willen in het algemeen deze vereeniging van 3, 4, 5 of meer schepen, welke alle van hetzelfde charter moeten zijn met het woord eskader bestempelen. De formatiën van een eskader staan in het naauwste verband, met den aard der beweegkracht van de schepen; men zal F. hebben toepasselijk op zeilschepen, andere op schepen, die niet van den wind afhankelijk zijn, onverschillig of zij door stoom of door riemen worden bewogen. Het overgangstijdperk, waarin de taktiek der vloten op het oogenblik is, door de invoering van den stoom en van de schroef veroorlooft ons, vooral als men de gehechtheid der zeelieden aan het oude in aanmerking neemt, niets anders, dan eerst de formatiën van een eskader zeilschepen te beschouwen en daarna te onderzoeken, welke veranderingen de genoemde invoering waarschijnlijk zal veroorzaken. Een eskader zeilschepen heeft de volgende formatiën: α. De linie van bataille; alle schepen van het eskader zijn hier op eene van de twee bij-den-windslijnen, hetzij op de bakboords- of op de stuurboords bij-den-windslijn geschaard, alle kielen liggen in deze zelfde lijn en ieder schip ligt in het kielwater van het andere; tusschen twee naburige schepen is een afstand van hoogstens 2 kabellengten (450 ellen), opdat ieder schip de ruimte hebbe te manoeuvreren, zonder zijn' buurman aan boord te loopen. β. De marschorde, waarvoor de naam van manoeuvreerorde veel beter geschikt is; alle schepen van het eskader liggen ook hier op dezelfde bij-den-windslijn, maar alle kielen liggen niet in deze lijn, maar maken daarmede eenen hoek, die bij alle schepen gelijk is; de schepen zeilen dus op evenwijdige lijnen (ruitsgewijze). De rigtingen, die de schepen kunnen volgen, liggen binnen den grootsten der bogen, die met den hoek van 20 kompasstreken overeenstemt, welke hoek door de twee bij-den-windslijnen gevormd wordt. Uit de manoeuvreerorde, die men in gewone omstandigheden bezigt, om zich van den vijand te verwijderen of hem te naderen, kan men onmiddelijk door de eenvoudige wending van ieder afzonderlijk schip, dadelijk tot de lijn van bataille overgaan. Eene bijzondere soort van manoeuvreerorde is de retraiteorde, welke door een eskader gevormd wordt, dat in het gezigt van den vijand en door hem vervolgd, den terugtogt wil verrigten. Het eskader is hierbij niet op één en dezelfde bij-den-windslijn geformeerd, maar op beide; het vormt dus eenen hoek van 12 kompasstreken of 135o, welks opening van den vijand afgekeerd, terwijl de punt naar hem toegekeerd is. Alle schepen zeilen denzelfden koers op evenwijdige lijnen; zij kunnen daarbij alle rigtingen volgen, die binnen den bovengenoemden hoek van 20 kompasstreken gelegen zijn, maar daar het bij eenen terugtogt gewoonlijk van belang is, zich zoo snel mogelijk aan 's vijands vervolging te onttrekken, zullen zij gewoonlijk vóór den wind zeilen (zie Terugtogt en Vervolging). γ. De eigenlijke marschorde, gewoonlijk konvooiorde genoemd; deze wordt gebezigd buiten het gezigt des vijands. De schepen zeilen daarbij in elkanders kielwater, alle kielen zijn in dezelfde lijn, niet in evenwijdige lijnen zoo als bij de manoeuvreerorde, maar de koers is niet eene van de bij-den-windslijnen, naar eene andere willekeurige binnen den boog van 20 kompasstreken, terwijl de linie van bataille aan eene der bij-den-windslijnen gebonden was. Voor eskaders uit schepen zamengesteld, die niet van den wind afhankelijk zijn en door riemen of stoom bewogen worden, vindt men nu zonder moeijelijkheid de volgende afwijkingen: Moet eene linie van bataille gevormd worden, dan kan dit op elke streek van het kompas geschieden en niet enkel op eene bij-den-windslijn α. eene bijzondere manoeuvreerorde is in het geheel niet meer noodig; men kan veeleer de | |
[pagina 157]
| |
gewone marschorde te gelijkertijd als manoeuvreerorde gebruiken. β. De marschorde is in hare rigtingen niet meer tot den boog van 20 streken bepaald, maar kan elke rigting verkrijgen binnen de gezamenlijke 32 streken van het kompas. γ. Hieruit volgt, dat men de marschorde en de lijn van bataille zonder moeite met elkander in het naauwst verband kan brengen. (Zie Marsch, Slagorde, Vechtwijze). In havens en reeden kunnen de schepen in den regel geene bepaalde taktische formatie aannemen; de ruimte, de goede ankerplaatsen voor de afzonderlijke schepen, de zorg voor de orde, waarin men het gemakkelijkst en doelmatigst de haven kan verlaten, zullen hier beslissen. | |
Fort.Een zelfstandig werk, nabij eene vesting, hetzij onder het bereik van het geschutvuur des hoofdwals, hetzij daarbuiten gelegen; in het eerste geval noemt men het een gedetacheerd, in het tweede geval een geïsoleerd fort. Ook wordt wel aan werken, die geheel zelfstandig liggen en met geene vesting in verband staan en toch te klein zijn om vestingen te heeten, bijv. bij bergpassen, enz. of in de nieuwere versterkingskunst aan de gedetacheerde bastions, die toch integrerende deelen van de vestingwerken uitmaken, denzelfden naam gegeven. | |
Fortificatie-opzigters.Genie-opzigters, in graad beneden den officier en boven den adjudant-onderofficier gesteld. Bij ons te lande heeft men er 10 van de 1ste; 10 van de 2de en 15 van de 3de klasse. Zij zijn belast met het dagelijksch toezigt over de werkzaamheden aan 's rijks vestingwerken en gebouwen en vervangen de officieren van de genie, in plaatsen waar deze niet aanwezig zijn. | |
Fourier.Een onderofficier, bij elke kompagnie infanterie, artillerie of mineurs (in ons leger ook bij elk eskadron kavallerie) aanwezig. In vele legers heeft hij nog thans, even als oorspronkelijk bij de vendels landsknechten, het opzigt over de inlegering en wordt hij op marsch tot het kwartiermaken gebezigd; bij andere legers wordt hij alleen tot het houden der rekeningen en schrijfwerk van allerlei aard of tot beide diensten, gebruikt. Bij de Duitsche legers worden nog hier en daar de soldaten, welke de kwartiermakende officieren en onderofficieren begeleiden Fourierschützen, markeurs of aanwijzers genoemd; in Oostenrijk wordt deze naam aan de oppassers der officieren gegeven. | |
Fourrage.Paardenvoeder bestaat in droog voeder, waartoe hooi, stroo, haver en bij uitzondering ook andere graansoorten en peulvruchten behooren en groen voeder, gras, klaver, enz. Goed hooi moet welgewonnen hooi van de eerste snede zijn, niet rot of beschimmeld, noch geel, zwart of wit, maar groen, geurig en droog; het mag niet jong, noch oud zijn en moet dunne, korte stelen hebben; stroo moet welgewonnen rogge- of haverstroo zijn, helder van kleur en zonder reuk, niet rot en zonder schimmel: het wordt voor een gedeelte tot haksel gesneden en bij het voederen met de haver vermengd; haver moet gelijksoortig, rijp, hard, zwaar, frisch, zuiver, blank en ongebroeid zijn. Het mud moet ten minste 41, 66 pond wegen. Groen voeder wordt slechts (behalve in ziektegevallen op last van den veel arts) bij gebrek aan ander gegeven. - Het voldoende voeder, voor een paard gedurende 24 uren, wordt ration genoemd; het gewone ration bestaat bij onze kavallerie uit 4 1/2 pond stroo, 5 pond hooi en 3 1/2 pond haver. Op voet van oorlog of in het algemeen als de paarden groote inspanningen moeten doen, wordt meer haver en | |
[pagina 158]
| |
hooi, daarentegen minder stroo gegeven. Moet men het hooi door stroo vervangen, dan is van het laatste het dubbele gewigt noodig, voert men in plaats van haver garst, dan geeft men van de laatste slechts iets meer dan 3/4 van het gewigt der eerste graansoort, van rogge slechts iets meer dan de helft. Overigens worden de rations volgens hunne groote in vredes- en oorlogsrations onderscheiden; in elk geval onderscheidt men nog zware en ligte rations, de laatste voor alle paarden, die eene vermoeijende dienst moeten verrigten. | |
Fourrageringen.Het bijeenbrengen van levensmiddelen en paardenvoeder door de troepen zelfs, in alle gevallen, waarin de gewone leveringen niet voldoende zijn om het op te leveren. De F. worden somtijds onderscheiden in drooge en groene. Bij de eerste worden de levensmiddelen uit de dorpen en boerenwoningen opgehaald; bij de laatste, van de akkers afgemaaid en weggevoerd. Het spreekt van zelve, dat als fourrageringen in de nabijheid van den vijand moeten geschieden, eerst de noodige veiligheidsmaatregelen moeten genomen worden om de fourrageurs tegen overvalling van den vijand te vrijwaren. | |
FraiseringEene rij fraisen of stormpalen op de helling van een talud, in eene gracht, op de berme, enz. aangebragt en door eene gording, kussen genoemd, onderling verbonden. Eene F. moet nimmer aangebragt worden, dan daar waar zij geflankeerd wordt en niet aan het vijandelijke geschutvuur blootgesteld is, terwijl men zorg moet dragen, dat de punten der fraisen, nooit boven het verlengde van de plongée of van de zool der embrasuren uitsteken, waardoor zij hinderlijk voor het regtstreeksche vuur uit de borstwering zouden worden. | |
Friesche ruiters.De Friesche ook Spaansche ruiters genoemd bestaan uit eenen vier-, zes- of achtkantigen boom of haspelstok van 3 à 4 ellen lengte, waarin houten of ijzeren lansen van 150 à 200 ellen op eenen onderlingen afstand van 25 à 30 duimen zoodanig gestoken zijn, dat zij in vier verschillende rigtingen staan. Men gebruikt ze nog tegenwoordig in de versterkingskunst, veelal om daarmede ingangen af te sluiten, of ook om ze in de lengte der grachten te plaatsen en daardoor het overtrekken daarvan voor den vijand te bemoeijelijken. Op het einde der 17de en in het begin der 18de eeuw werden de Friesche ruiters door de infanterie veel in het open veld gebezigd om daarmede kavallerie aanvallen af te weren; zij vervingen zoo in zeker opzigt de piekeniers. Zoo lang de troepen met lansen bewapend waren, werden deze gebezigd, terwijl men daarna de lansen op wagens medevoerde, even als zulks reeds vroeger met haspelstokken plaats vond. Eerst de invoering des bajonetgeweers maakte aan dit gebruik der Friesche ruiters een einde; de Russen be- | |
[pagina 159]
| |
dienden er zich evenwel in 1769 nog van tegen de Turken. De troepen werden vroeger bepaald geoefend in het gebruik der Friesche ruiters, het insteken der lansen en de evolutiën, die eensdeels noodig waren om ze voor het front te brengen en daar op te stellen, anderdeels om bij den aanval er door heen te trekken. Friesche ruiters leveren goede beletsels op, als men door geweer- of geschutvuur het wegruimen beletten kan. | |
Frontmarsch.Het vooruitrukken van eene in linie opgestelde troepenafdeeling, een bataillon, meerdere bataillons, enz. in eene rigting loodregt op de frontlijn. In elk bataillon wordt de voeling naar het vaandel gehouden. Voor eene linie van verschillende bataillons, wordt daarbij een rigtingsbataillon benoemd, naar welks vaandel het geheel zich moet regelen. Opdat het dringen of het openen der rotten zoude vermeden worden, moet eigenlijk elk rot steeds op diezelfde lijn voortmarcheren, terwijl al die lijnen evenwijdig moeten zijn. De vaandeldragers zoeken daarom in het veld zoo mogelijk twee vaste punten in hunne rigting gelegen uit; zijn deze niet voorhanden, dan nemen zij van afstand tot afstand punten op den grond in het oog. De enkele manschappen moeten de voeling zacht naar het midden houden, zonder hunnen nevenman naar die zijde te dringen, wijken voor elke drukking, welke van die zijde komt en tegenstand bieden aan elke drukking, van de tegengestelde zijde. De frontmarsch was voor de taktiek der 18de eeuw eene zeer belangrijke zaak; tegenwoordig heeft hij grootendeels zijn gewigt verloren en wordt eigenlijk slechts uitgevoerd om zich van de geoefendheid der manschappen te overtuigen. Ook wordt hij ten onregte nog veel beoefend, om daardoor de oogen te verblinden. Bij batterijen is de rigting of op een der vleugels of op een der middensectiën. | |
Frontverandering.Het innemen van een ander front, terwijl men dezelfde formatie behoudt. Eene frontverandering van kleine troepenafdeelingen (kompagniën) geschiedt door zwenking of opmarsch met rotten. Een bataillon, in linie opgesteld, kan eene kleine F. door zwenking volvoeren. Bij grootere F. stelt men een peloton van een der vleugels of twee pelotons uit het midden in de nieuwe rigting, laat de overige pelotons eene gedeeltelijke zwenking verrigten en ieder afzonderlijk naar de nieuwe rigtingslijn marcheren. (Zie ook Eventail). Bij eene linie van verscheidene bataillons verandert het bataillon, waarop de F. geschiedt op de gewone wijze van front. De overige bataillons stellen zich in kolonne, marcheren ieder afzonderlijk naar de nieuwe lijn van bataille en ontwikkelen zich daar weder in linie. Eene kolonne verrigt eene F. of liever eene verandering van directie door de verschillende afdeelingen op dezelfde plaats, achtereenvolgens te laten zwenken of door alle afdeelingen gelijktijdig uit de flank naar de nieuwe rigting te laten marcheren, hetgeen altijd geschiedt als de kolonne stilstaat. Bij de kavallerie steunt de F. op dezelfde gronden. Een enkel eskadron verrigt haar door zwenking; als verscheidene eskadrons vereenigd zijn, dan handelen zij na- | |
[pagina 160]
| |
genoeg als een bataillon, dat een gedeelte eener linie uitmaakt. De artillerie volvoert hare frontveranderingen door opmarschen met stukken, sectiën, halve of heele batterijen. Bij de zeemagt volbrengt een eskader in konvooiorde geschaard, de F. door den contramarsch (zie Contramarsch); in linie van bataille eveneens, terwijl een eskader dat ruitsgewijze zeilt, haar door eene gelijktijdige en even groote wending van ieder schip afzonderlijk, verrigt. | |
|