Militair woordenboek
(1861-1862)–H.M.F. Landolt– AuteursrechtvrijN. | |
Naald.1o. Naald van het naaldgeweer, zie Handvuurwapens en Slot. 2o. Ruimnaald. 3o. Magneetnaald, zie Magneetnaald. 4o. Naaldhout in tegenstelling van loofhout. 5o. N. Zie Bepakking. | |
Nachtelijke gevechten.Zij waren bij de oude volken zeer gebruikelijk, doch komen sedert de meer algemeene verbreiding der handvuurwapens zeldzamer voor, alleen bij onverhoedsche ontmoetingen, bij overvallingen (zie Overvalling) of bij uit- | |
[pagina 47]
| |
vallen (zie Vestingoorlog). Hoewel het daarbij zeer gemakkelijk is, den vijand in verwarring te brengen, zoo komt men toch meestal ook zelf in verwarring, terwijl de duisternis veelal verhindert, dat men het verkregen voordeel opmerkt en er diensvolgens partij van kan trekken. Het is bij nachtelijke gevechten een voornaam vereischte, nog meer dan in elk ander geval, dat men eene sterke reserve achterhoudt en niet alle troepen, waarover men beschikken kan, te gelijker tijd in werking brengt. | |
Nachtschoten.Wanneer het bij de vesting- en belegeringskanonnen voorkomt, dat men eenig bepaald voorwerp bij nacht moet beschieten, wordt de rigting bij dag naauwkeurig bepaald. Bij de belegeringskanonnen, de houwitsers en de mortieren slaat men dan langs de raden en den staart der affuit latten op de bedding, terwijl de verhooging behouden wordt door het vastzetten van de stelschroef of door het maken van een ligt te onderscheiden kenteeken daaraan, enz. Bij de vesting-, de kust- en de walaffuiten is alleen het verzekeren van de verhooging noodzakelijk. | |
Nationale garde.Deze naam werd door de Franschen gegeven aan de troepen, die zij gedurende hunne staatsomwenteling te Parijs en in de overige steden van het rijk vormden, in tegenstelling tot de garde van den koning of van de regering, waaronder ook stilzwijgend al de linietroepen verstaan werden, die hunnen vorst getrouw bleven. Toen Frankrijk door het buitenland aangetast werd, ontstonden uit deze gewapende benden, die over het geheele land verspreid waren, de mobiele bataillons, welke de legers aan de grenzen gingen versterken en die langzamerhand geheel met de linietroepen zamensmolten. Onder alle opvolgende regeringen hebben de Franschen gemeend, deze instelling te moeten bewaren als een waarborg voor de vrijheid en de grondwet, die zonder een gewapend volk geheel van de willekeur der regering afhangt en aan het daarvan geheel afhankelijke staande leger is prijs gegeven. Dit heeft intusschen niet belet, dat de nationale garde nu eens door een besluit der regering opgelost werd, dan weder zoo als onder Napoleon I zoodanig georganiseerd werd, dat zij alleen een gemakkelijk depôt voor de aanvulling van het leger uitmaakte, Bij de omwentelingen in alle landen sedert de Fransche omwenteling, heeft de revolutionnaire partij eene nationale garde daargesteld en deze als zij overwinnend was, behouden, steeds met het gronddenkbeeld om de verkregen grondwet tegen de regering en het als middel beschouwde leger te beschermen, terwijl men steeds veronderstelde, dat deze er op uit was, die grondwet weder te vernietigen. Zoodra echter de omwenteling voorbij was, toonde deze nationale garde een zeer gedwee karakter; in overeenstemming met hare weinig geconcentreerde organisatie, volgens welke de nationale garden van verschillende steden, niet eens in groote troepenafdeelingen vereenigd waren, werden zij dan communale garde, burgergarde, burgerweer genoemd. Als blijvend ligchaam vervullen de nationale garden het doel hunner oprigting zeer slecht; dit doel kan alleen bereikt worden door zulk eene organisatie van het geheele weerstelsel, waarbij in plaats van de sterke staande of kaderlegers, een militiestelsel met algemeene dienstpligtigheid en werkelijke algemeene bewapening gesteld wordt. Eene nationale garde toch slaapt in rustige tijden in en | |
[pagina 48]
| |
zal buitendien steeds slechter geoefend en moeijelijker te vereenigen en aan te voeren zijn, dan eene staande krijgsmagt, die, in weerwil van de vrees, dat men daarvan een slecht gebruik tegen het volk zal maken, toch blijft bestaan. Buitendien is het zeer waarschijnlijk, dat de verdeeling der strijdkrachten in twee gedeelten, welke volgens het gronddenkbeeld van hunne zamenstelling, vijandelijk tegenover elkander staan, bij de staande troepen slechts den afkeer tegen de nationale garde zal verhoogen. Men zie: Comte, Histoire de la garde nationale. | |
Natuurkunde(Physica). Indien men alles zamenvat, wat op het uitgebreide veld der natuurkunde voor den krijgsman het belangrijkst is, zoude men dit met den naam van militaire natuurkunde kunnen bestempelen. Eene zamenstelling daarvan is echter zeer moeijelijk, daar er bijna geen hoofdstuk van de natuurkunde bestaat, dat niet voor den krijgsman van zeer veel gewigt is en aan deze omstandigheid is het welligt toe te schrijven, dat de militaire letterkunde nog weinig zoodanige werken weet aan te wijzen. Zulk een werk moet vooral behandelen: De algemeene eigenschappen der ligchamen, het evenwigt der krachten en de beweging der ligchamen, daarbij de gronden der statica en mechanica van vaste, vloeibare en gasvormige ligchamen met toepassing op het militaire gebruik van water (grachten, waterspoelingen, inundatiën, transporten te water) en van stoom (locomotieven, stoomwerktuigen van stoombooten en militaire werken), het licht (optische werktuigen, invloed van het licht op het schatten van afstanden), de warmte (de uitwerking van het buskruid), het magnetismus (gebruik der magneetnaald bij meetinstrumenten van allerlei aard), de electriciteit (electrische telegrafen, ontsteking der mijnen door galvanismus), de metereologie. Bronnen: Baumgartner, Naturlehre; Pouillet-Muller, Lehrbuch der Physik; Ganot, Traité élémentaire de physique; Wenckebach, Natuurkundige stellingen; Daquin, Physique. | |
Navarchus.De bevelhebber van een schip, bij de Romeinen ook wel magister navis, bij een drieriemig schip trierarchus, bij de Grieken stolarchus en strategos genoemd. Zeer dikwijls verstaat men daardoor ook den bevelhebber eener geheele vloot. De Navarchus had de leiding over het geheele marinewezen; de eigenlijke zeesoldaten hadden hunne afzonderlijke bevelhebbers. | |
Neutraliserender vijandelijke strijdkrachten. Hierdoor verstaat men de kunst om een gedeelte der vijandelijke strijdkrachten zoo lang werkeloos te houden, tot elders de beslissing verkregen is. Dit zal tegenover eenen werkzamen, bewegelijken vijand uiterst moeijelijk zijn, daarentegen zeer gemakkelijk als de vijand gewoon is zich in vestingen of verschanste stellingen te plaatsen. Het spreekt van zelve, dat de krijgsmagt, welke den vijand neutraliseert veel zwakker dan deze moet zijn, indien men daarmede voordeel wil verkrijgen. Paraliseren is eigenlijk | |
[pagina 49]
| |
hetzelfde als N., doch dit woord wordt meer bepaald bij manoeuvrerende troepen gebezigd. | |
Nevel.Nedergeslagen waterdampen in de nabijheid van den grond of van de plaats, waar men zich bevindt. Hij ontstaat vooral bij groote verschillen in temperatuur tusschen nacht en dag, komt dus veelal in de lente en den herfst voor. Uit een krijgskundig oogpunt is de N. van belang, omdat hij het vrije overzigt van het terrein belemmert en op marsch en in het bivouac zeer schadelijk voor de gezondheid van den soldaat is. De mist is zeer naauw met den N. verwant en ontstaat door dezelfde oorzaken, zoodat men die beide verschijnselen dikwijls met elkander verwisselt. De N. is echter meer beperkt in omvang en minder nat. | |
Nommer.1o. Bij de Oostenrijksche kavallerie noemt men het N. van eenen vleugel, een eskadron, enz. de vereeniging der plaatsen, waarin die afdeeling in tijd van vrede gedisloqueerd is. 2o. N. van het regiment. Zie Regiment. | |
Nood.Dit woord zamengesteld met andere woorden beteekent, hetzij, dat de voorwerpen, welke door die woorden aangeduid worden, moeten dienen om eenen nood of een gevaar aan te kondigen, waarin men zich bevindt, als noodschot, noodsein, of dat zij dienen moeten om een gebrek in geval van nood te verhelpen of in iets wat ontbreekt te voorzien, bijv. in noodas, noodbedding, noodbrug, nooddisselboom, hetgeen assen, beddingen, bruggen, disselboomen aantoont, die men zoo goed mogelijk vervaardigd heeft, bij gebrek aan gewone en betere voorwerpen. Noodhaken zijn haken aan de frontkalven der affuiten om den voorwagen te bevestigen ingeval een vuurmond zoo vast gereden is, dat het achterwaarts teruggereden moet worden. Noodschroef, schroef aan den aftrekker bevestigd, om houten klossen en andere voorwerpen uit de ziel van eenen vuurmond te halen; tegenwoordig, nu de klos in den regel met het projectiel verbonden wordt, is de noodschroef slechts bij uitzondering te gebruiken. | |
Noodster(Orde van de). Deze orde ook het zwarte lint genoemd, is volgens de Zweedsche geschiedschrijvers van zeer ouden oorsprong, zonder dat zij opgeven, wanneer en door wien zij gesticht is. Koning Frederik I hernieuwde haar den 17den April 1748. Zij bestaat uit twee klassen, kommandeurs en ridders, wier aantal onbepaald is. | |
[pagina 50]
| |
|