Militair woordenboek
(1861-1862)–H.M.F. Landolt– AuteursrechtvrijE. | |
Ebbe en vloed(getijden). De geregelde beweging der zee, waardoor hare wateren telkens tot eene zekere hoogte rijzen en dan weder dalen en welke beweging tweemaal in de 24 uren plaats heeft; zij is een gevolg van de aantrekking, die de zon en de maan in hunne verschillende stellingen ten opzigte van de aarde op het vloeibare gedeelte van hare oppervlakte uitoefenen. De meerdere of mindere afstand van de maan en hare plaatsing ten opzigte van de zon en de aarde oefenen dan ook invloed op de meer of mindere hoogte van den vloed uit. In de open zee rijst het water van het Oosten af en daalt naar het Westen; aan de kusten brengen hierin hare gedaante, de monden der rivieren, de stroomingen, de winden en de hoogte van den vloed wezenlijke veranderingen aan. Binnenzeeën zoo als de Oostzee, de Zwarte zee, hebben geene getijden. De hoogste vloeden, die na volle en nieuwe maan voorkomen, noemt men springvloeden, de laagste doode vloeden. Ten tijde der nachteveningen zijn de springvloeden het hoogst, ten tijde der zonnestilstanden, de doode vloeden het laagst. Bij alle operatiën ter zee, in straten of andere naauwe vaarwaters en in de nabijheid der kusten moet men de getijden in aanmerking nemen; even zoo bij het slaan van bruggen, nabij de uitwatering van rivieren, alwaar zij zich nog op eenigen afstand doen gevoelen. Hier vooral moet men groote opmerkzaamheid wijden aan de verbinding van de gedeelten der bruggen, die op vaste ondersteuningsligchamen steunen, met die gedeelten welke op drijvende ligchamen rusten. | |
[pagina 126]
| |
beschieten wil, dat hare schootslijnen daarmede scherpe hoeken vormen; de écharpeerschoten hebben meer uitwerking op lange ondiepe liniën, dan de frontschoten. | |
Echelon.Men vormt eene linie in échelons, door haar in een aantal deelen te verdeelen en deze van den regter- of linkervleugel of uit het midden voor- of achterwaarts ieder op zich zelf op eenen bepaalden afstand te laten marcheren. Bij den aanval heeft deze formatie het voordeel, dat men niet dadelijk al zijne strijdkrachten in gevecht brengt en toch door het bedreigen daarmede, de geheele vijandelijke linie in bedwang houdt, dat als de aanval van het eerste E. afgeslagen wordt, dat terug kan trekken en het tweede E. dadelijk het gevecht kan opnemen. Zij is dus bijzonder geschikt voor een wapen, als de kavallerie, dat minder door eenen enkelen aanval, dan door de snelle opvolging van verschillende aanvallen zijn doel bereiken kan en daarbij, zelfs als het overwinnaar is, gemakkelijk in verwarring kan geraken. De officieren, die door Frederik den Grooten in diens laatste levensjaren gevormd waren, pasten het stelsel van den aanval en échelon ook op de infanterie, zelfs op een geheel leger toe, vooral als een middel om tot de schuinsche slagorde over te gaan of om eene wig te vormen tot doorbreking van het vijandelijke centrum, waartoe zij er eene menigte noodelooze en ondoelmatige kunsten bijvoegden. Het nadeel der échelons-formatie is, dat ieder échelon afzonderlijk gevaar loopt door den vijand overvleugeld en geslagen te worden, zoo als zulks plaats had met het korps van Lannes op den tweeden dag van den slag bij Esslingen (22 Mei 1809). Bij de kavallerie zal het doelmatig zijn achter de vleugel-échelons eenige pelotons in kolonne te doen volgen, die tot bescherming der flanken dienen en daarom garde-flancs genoemd worden. - Men noemt bij de Franschen een leger of een korps langs eenen weg échelonneren, als de verschillende divisiën of brigades van dat korps elkander op eenen halven of geheelen dagmarsch afstands volgen; de afzonderlijke divisiën of brigades, dragen dan den naam van échelons. Ieder van die échelons betrekt dan op zich zelve de kantonnementen of het bivouac; men heeft daarbij het voordeel, steeds een zelfstandig korps bijeen te houden, zonder toch de kwartieren of de bewoonde plaatsen langs den weg, door requisitiën van levensmiddelen buitensporig te bezwaren en te spoedig uit te putten. | |
Echiquier.Schaakbord; en échiquier schaakbordvormig; stelling en E., terugtogt en E. enz. Zie Liniën. | |
Edelluidenvan het geschut. Benaming, die oorspronkelijk aan de officieren eener kompagnie artillerie gegeven werd; voor den kapitein en de oudste luitenants werden bij ons te lande die benamingen reeds in 1697 vervangen, door de titels van Capiteyn, Lieutenant en Ordinaires Vuyrwercker, terwijl zij voor de jongste luitenants tot 1753 in zwang bleef, toen deze Sous-Lieutenants genoemd werden. | |
Eed.Soldateneed, in het algemeen de gelofte, welke de soldaten bij hunne dienstneming afleggen en waardoor zij verzekeren alle hunne pligten te zullen vervullen. Bij de Grieken was de soldateneed een onderdeel van den burgerlijken eed en werd door de jonge lieden bij den aanvang hunner meerderjarigheid, bij hunne opname onder de staatsburgers, eens voor altijd afgelegd; de Romeinsche soldaten onder de republiek, legden den eed af aan hunne krijgsbevelhebbers, aan de consuls bij hunne indienststelling en telkens voor den tijd, dat het leger vereenigd zoude blijven; toen onder de keizers het Romeinsche leger een staand leger werd, werd de eed eens voor altijd door den rekruut bij zijne indienststelling, aan den keizer afgelegd en werd bij | |
[pagina 127]
| |
iedere verandering in de regering door de legioenen vernieuwd. In de tijden van het leenstelsel was de soldateneed één geheel met den eed van den leenman. De landsknechten zwoeren, zoodra zij zich tot een regiment zamenstelden, de pligten, die hun door de voorgelezen overeenkomst, den artikelbrief waren opgelegd, te vervullen voor den tijd, waarvoor zij zich aan den landsheer verhuurd hadden. Hier was de verhouding duidelijk en eenvoudig. Toen de Europesche legers in staande legers veranderden, werd vooreerst de eed op dezelfde wijze bijbehouden; de legers werden altijd door werving voltallig gehouden en de aangeworvene bezwoer de pligten, die hem opgelegd werden voor zijn geheele leven of ten minste een zeer groot tijdsverloop te vervullen. In de 18de eeuw kwam echter in plaats van de vrije werving, de conscriptie in gebruik, waardoor aan de onderdanen de verpligting werd opgelegd in het leger te dienen en daartoe opgeroepen te worden. Van toen af ging de loteling geen verdrag meer aan met den landsheer; het bestuur had eenvoudig het regt hem tot de dienst op te roepen, hij, de verpligting aan die oproeping gehoor te geven. Hoewel men nu den loteling volstrekt niet vroeg of hij soldaat wilde worden, moest hij bij zijne indiensttreding den soldateneed afleggen; deze kreeg nu den schijn van eenen gedwongen eed en heeft dien, waar men hem vergt, tegenwoordig nog. Toen in onze eeuw alom door de grondwet, de betrekking tusschen vorst en volk, regering en onderdanen geregeld werd, vond men er niets stootends in, dat de loteling gedwongen werd eenen eed af te leggen, maar wel, dat die eed uitsluitend aan den vorst, de uitvoerende magt, werd afgelegd. Men vreesde daardoor aan den vorst het leger als een werktuig zonder wil, in handen te geven, waardoor deze de grondwet weder omver zou kunnen werpen. Hierin dacht men te voorzien, door aan het leger den eed aan den vorst en daarbij tevens aan de grondwet te laten afleggen. De regeringen verzetten zich met alle magt daartegen, maar zelfs daar, waar het leger den eed aan de grondwet heeft afgelegd, is deze niet gered geworden, waar de aanleg tot hare omverwerping bestond. Het verstandigste zoude zijn den soldateneed bij militietroepen in zijn' tegenwoordigen vorm geheel af te schaffen en de Zwitsers ten voorbeeld te nemen, die bij de oproeping voor eenen veldtogt, de troepen voor den duur daarvan, de vervulling hunner pligten en trouw aan het bondgenootschap te doen bezweren. Bij ons te lande wordt alleen van de officieren eenen eed gevergd, terwijl de mindere militairen bij hunne indienststelling alleen met de krijgsartikelen bekend gemaakt worden. | |
Eenheid.Iedere groote troepenmagt moet voor haar onderhoud en voor haar gebruik in kleinere afdeelingen verdeeld zijn; sommige van die onderdeelen beschouwt men bij voorkeur als militaire eenheden. Onder strategische eenheden verstaat men de groote legerafdeelingen uit de verschillende wapens zamengesteld, op wier sterkte en aantal de veldheer zijne berekeningen grondt, legerkorpsen of zamengestelde divisiën; taktische eenheden noemt men die afdeelingen, welke uit ééne wapensoort zamengesteld, klein genoeg zijn om door één chef aangevoerd te worden, maar die te gelijkertijd de noodige zelfstandigheid en deelbaarheid bezitten, om een eenvoudig gevecht op zich zelve te kunnen voeren en daardoor eene zigtbare uitwerking voort te brengen. De opgaven over de sterkte van een leger worden gewoonlijk in taktische eenheden uitgedrukt; de taktische E. van de infanterie is het bataillon, die van de kavallerie het eskadron (zie ook Divisie, Regiment), die van de artillerie de batterij. De enkele kompagnie infanterie kan dan alleen als taktische eenheid gelden, als het aantal voorhanden zijnde bataillons te gering is, om daardoor de noodzakelijke verdeeling in eenige liniën en reserven, ieder weder uit een aantal naast elkander staande ligchamen zamengesteld, te bewerkstelligen. Evolutie eenheden zijn on- | |
[pagina 128]
| |
derdeelen van de taktische eenheid, die noodig zijn om deze laatste gemakkelijker uit de eene formatie tot de andere te doen overgaan, divisiën, pelotons en sectiën. Administratieve eenheden noemt men die afdeelingen, welke geheel alleen uit een administratief oogpunt daargesteld worden. De kompagnie infanterie, het regiment infanterie, kavallerie of artillerie, het bataillon artillerie zijn zuiver administratieve eenheden. Het is altijd doelmatig de taktische zoo veel mogelijk met de administratieve eenheden te doen zamenvallen, zoodat officieren, die het administratief toezigt over een zeker troepengedeelte hebben, tevens die afdeeling in het vuur aanvoeren. Deze waarheid, hoe duidelijk ook, is toch eigenlijk eerst sedert de Fransche omwenteling geheel toegepast (zie Bataillon, Eskadron, Divisie). Ter zee kan eene divisie van eene vloot naauwelijks als strategische eenheid beschouwd worden, daar haar de zelfstandigheid van een legerkorps niet wordt toegekend; het afzonderlijke, gedetacheerde eskader daarentegen is, zonder de sterkte in acht te nemen eene werkelijke strategische E.; het afzonderlijke vaartuig is te gelijker tijd taktische, administratieve en evolutie-eenheid. | |
Eenhoorn.De naam van den Russischen langen houwitser, van 10-11 kalibers lengte met kegelvormige kamer, wier monding dezelfde middellijn als de ziel heeft; de Russische 12 batterijen hebben behalve hunne kanons, eenhoorns van 1/2 pud (15,50 dm. midd.); hunne 6 batterijen, eenhoorns van 1/4 pud. (12,30 dm. middellijn). | |
Eerbewijzen,worden volgens de militaire dienstvoorschriften door onder-officieren en soldaten aan alle officieren, die zij ontmoeten of voorbijkomen door schildwachten of geheele wachten, door stilstaande of marcherende troepen in bepaalde gevallen en aan bepaalde personen gegeven. Door geheel gewapende soldaten, door kavalleristen en officieren, die den sabel getrokken hebben, geschiedt dit door middel van het wapen, door salueren met den sabel, door schouderen of presenteren van het geweer, door ongewapende manschappen geschiedt het door stilstaan, het brengen van de hand aan den chacot, enz. Wachten komen in bepaalde gevallen in het geweer of treden ongewapend aan; somtijds moeten zij ook de trom roeren. Het doen der eerbewijzen noemt men saluëren; de muskettiers der 17de eeuw groetten nog, zelfs als zij geheel gewapend waren, door het afnemen van den hoed; dit was nog langen tijd daarna voor het groeten van officieren gebruikelijk. Het saluëren is een der uiterlijke kenteekenen van de militaire ondergeschiktheid. Aan boord der schepen geschiedt het saluëren voor hooge personen behalve door de bovengenoemde E. nog door het doen van eereschoten en het hijschen van vlaggen. Dergelijke eereschoten geschieden ook bij de landmagt, bij bijzonder plegtige gelegenheden, waartoe vooral voorvallen het regerende vorstenhuis betreffende, behooren. | |
Eeredienst.De militaire E. wordt zoowel in de garnizoensplaatsen als te velde gevierd; in het eerste geval gewoonlijk in kerken en slechts bij uitzondering onder den vrijen hemel als het aantal der troepen, die daaraan deel moeten nemen te groot is, om door de kerken opgenomen te worden. Te velde daarentegen is het vieren van den E. in de open lucht de regel. De troepen marcheren daartoe gewoonlijk in een vierkant op, dat aan ééne zijne open blijft. Aan die zijde wordt dan uit zoden eene soort van preekstoel gebouwd of een altaar uit trommels opgerigt en met de vaandels der troepen versierd. Zeer dikwijls wordt de godsdienstoefening door eene parade gevolgd, welke bij verschillende legers den naam van kerkparade draagt. | |
Eereteeken.Men zoude eigenlijk het grootste gedeelte der thans bestaande ridderorden, eereteekens kunnen noemen, daar zij alleen gegeven worden tot onderscheiding, zonder beperking in het aantal, zonder andere voordeelen voor den begiftigde of zonder dat de verschillende leden eener orde een geregeld ligchaam vor- | |
[pagina 129]
| |
men. Het is echter gebruikelijk alleen de orden van minderen rang, die niet aan officieren, maar aan onderofficieren en soldaten gegeven worden, met den naam van eereteekens te bestempelen. | |
Eerewacht.Eene troepenafdeeling, die de wacht betrekt voor het gebouw, dat door eenen regerenden vorst, eenen prins of eenig ander hoog personaadje bewoond wordt, aan wien men eerbewijzingen wil doen. De sterkte der wacht hangt af van den rang van dengenen, aan wien de eerbewijzing plaats heeft; gewoonlijk wordt haar een vaandel medegegeven. | |
Eerewapen.Militaire belooning bij de Romeinen in zwang. Naderhand werden door het Fransche bewind in de omwentelingsoorlogen insgelijks E. uitgereikt aan hen, die zich bijzonder onderscheidden, terwijl deze instelling door die van het Legioen van Eer vervangen werd. In vele landen, ook bij ons, worden nog somtijds E. als belooning voor schitterende wapenfeiten verleend. | |
Eergerigten.Het doel der E. is de eer van den officiersstand in het algemeen en die van ieder officier in het bijzonder te waarborgen en de handelingen, die met het ware eergevoel of met den officiersstand in strijd zijn, hoewel zij door bijzondere wetten niet als strafbaar zijn aangemerkt, te bestraffen. Ook bedient men er zich van om uitspraak te doen in alle eergeschillen en de duëls zoo veel mogelijk te verhinderen of zoo gematigd mogelijk te maken. Zoo lang er officierskorpsen, in den thans bestaanden zin, in Europa zijn, hebben de E., wat het wezenlijke der zaak aangaat, bestaan, al was het alleen maar, dat officierskorpsen zich vereenigden om de verwijdering van een' onwaardigen te verlangen of te bewerken. Eene volkomen wettelijke zamenstelling daarvan, zoo als in Pruissen sedert 1842 bestaat, is eene geheel nieuwe inrigting. Bij de voordeelen, die zij oplevert, moet men evenwel ook de gebreken niet uit het oog verliezen, welke hoofdzakelijk gelegen zijn in het begunstigen van onkameraadschappelijke bespieding en bedilzucht. Vooral bij staatkundige beroeringen, kunnen de E. spoedig werktuigen in de hand van staatkundige partijen worden. Zie Justitie, Raad van onderzoek. | |
Eerloos.In vroeger tijden werden soldaten, die zich volgens de heerschende denkbeelden of volgens de bepalingen der krijgsartikelen, aau onteerende daden hadden schuldig gemaakt, onder allerlei half treurige, half kluchtige plegtigheden, eerloos verklaard. De meest gewone plegtigheden bestonden in het verbreken der wapenen, afsnijding van de eereteekens en de onderscheidingsteekenen der uniform door den beul, die daarna den schuldige met een' schop tegen het achterste uit den kring van het verzamelde regiment of vaandel verwijderde. Somtijds gebeurde het wel eens, dat zulk een eerloos verklaarde, na eenigen tijd op zijn verzoek weder in zijne eer hersteld (gerehabiliteerd) werd. De plegtigheden daarbij, waren bij verschillende mogendheden tot in de 18de eeuw toe, nog veel bespottelijker dan die van de eerloosverklaring. Degene, die in zijne eer wilde hersteld worden, moest bij voorbeeld op handen en voeten den gesloten kring zijner afdeeling naderen, daarbuiten verscheidene keeren als een hond blaffen en op de vraag, wie hij was en wat hij verlangde, antwoorden, dat hij een eerlooze kerel was en weder eerlijk wilde worden; dan werd hij binnengelaten en als de troep genoegen nam met zijne rehabilitatie kreeg hij vergunning om op te staan, waarop zijne formele herstelling door het zwaaijen der vaandels en de plegtige verklaring van den kommanderenden officier plaats had. Bij de Zwitsers mogt de betreffende persoon opgerigt in den kring treden, bij anderen mogt hij er met de muts in den mond, op handen en voeten binnenkruipen. Zie ook Straffen. | |
[pagina 130]
| |
Egge.Het bekende landbouwerswerktuig. Men kan eggen, als ze in genoegzame hoeveelheid voorhanden zijn, met voordeel als beletsel bezigen, namelijk om de ruimte tusschen twee afzonderlijk liggende werken af te sluiten en het daardoor aan de vijandelijke kavallerie onmogelijk te maken, in die ruimte voort te dringen en onze reserven in hetzelfde oogenblik aan te tasten, waarin hare infanterie tot den aanval op de verschansingen overgaat. De E. die naast elkander op den grond met de punten naar boven gelegd worden, moeten door piketpalen als anderszins stevig bevestigd worden. Men kan ze ook bezigen tot het onbruikbaar maken van waadbare plaatsen. Planken met groote spijkers digt bij elkander daar door heen geslagen, kunnen somtijds dezelfde dienst als eggen bewijzen. | |
Electro-balistische slinger.Dit werktuig, eene uitvinding van den kapitein der Belgische artillerie Navez, is bestemd tot het meten der aanvankelijke snelheden en bestaat uit drie deelen: 1o. Den slinger met wijzerplaat. 2o. Den conjoncteur en 3o. Den disjoncteur. De kogel doorsnijdt bij het verlaten van den vuurmond eenen draad, welke kort voor de monding gespannen is en gaat voorts op eenen afstand van ongeveer 6 el door een raam, alwaar weder een draad doorgesneden wordt; de doorsnijding van eerstgenoemden draad doet eenen galvanischen stroom ophouden en den slinger in beweging komen, die van den tweeden stelt eenen tweeden stroom buiten werking en doet den slinger stilstaan, zoodat de lengte van den boog, welken de slinger doorloopen heeft klaarblijkelijk met den tijd overeenstemt, dien het projectiel besteedt tot het doorloopen van den afstand van den draad tot aan het raam. De conjoncteur (stroomsluiter), dient om den slinger met de galvanische batterijen in behoorlijke verbinding te stellen, door den disjoncteur (stroomleider) kan men den tijd vinden tot het overbrengen der galvanische werkingen, het overwinnen der wrijving, enz. benoodigd, en tevens den boog, dien den slinger in dien tijd beschrijft, welke boog diensvolgens van den hierboven genoemden moet afgetrokken worden, om eene naauwkeurige berekening te krijgen. | |
Elevatie.Verhooging van het geschut. Elevatiehoek. Verhoogingshoek, de hoek, welke de aslijn met de horizontale lijn door de monding getrokken, maakt. De grootste elevatie, die men aan kanonnen kan geven, bedraagt 14o à l5o, aan houwitsers 22o; bij de mortieren is de kleinst gebruikelijke E. 15o, de grootste | |
[pagina 131]
| |
75o. Men verkrijgt de grootste schootsverheden met eene E. van 15o à 20o bij kanonnen, van 25o à 30o bij houwitsers en van 40o à 45o bij mortieren. | |
Enfileren.Eene vijandelijke stelling of verschanste linie in de lengte met artillerievuur bestoken, in de veronderstelling, dat men in haar verlengde opgesteld is; het E. wordt in de versterkingskunst door het horizontale defilement (zie Defilement) moeijelijk, zoo niet onmogelijk gemaakt. | |
Engliseren of Anglizeren.Hierdoor verstaat men het afkorten van den staart eens paards, waarbij tegelijker tijd de nedertrekkende spieren van dat ligchaamsdeel doorgesneden worden. Wanneer dit laatste niet geschiedt en de staart alleen gekort wordt, dan wordt de bewerking juister niqueteren genoemd. Het eigenlijke E. is uitgevonden om minder edele paarden den staart even schoon te laten dragen als de meer edele paarden dit van natuur doen; zoo als de naam aanduidt is het uit Engeland afkomstig en het kwam in de 16de eeuw vrij algemeen in gebruik. Voorbeelden van het niqueteren vindt men echter reeds veel vroeger, zelfs in de oudheid. Tot voor weinige jaren bereden de officieren van de meeste legers geëngliseerde paarden of kortstaarten. In Pruissen waren hiervan alleen de huzaren-officieren uitgezonderd; zij moesten langstaarten berijden en had nu een huzaren-officier tot zijn bijzonder gebruik een kortstaart, dien hij in dienst rijden wilde, dan moest hij hem een' valschen staart aanbinden. Zulk een valsche staart, aan den staartwortel en den staartriem bevestigd, wordt nog dikwijls door paardenkoopers gebezigd, om den kooper te bedriegen. | |
[pagina 132]
| |
Epaulement.Schouderweer, elke aardopwerping, die niet tot verdediging ingerigt, alleen ten doel heeft, de achter haar opgestelde troepen tegen het vijandelijke vuur te dekken. In den vestingoorlog geeft men dien naam in het bijzonder aan dergelijke opwerpingen, waarachter de belegeraar afdeelingen kavallerie in de nabijheid der parallellen plaats, ten einde de vijandelijke uitvallen met kracht te kunnen terugslaan. Zulk een E. moet eene hoogte van 3 el hebben; gewoonlijk wordt het ingesneden, dat is de gracht aan onze zijde uitgegraven; somtijds wordt aan beide zijden eene gracht daargesteld, ten einde spoediger gedekt te zijn; de achterste gracht moet dan op de zool ten minste 7 passen breed zijn, opdat er twee gelederen kavallerie zouden kunnen staan, terwijl de taluds aan alle zijden zeer zacht moeten zijn om het uit- en inrijden gemakkelijk te maken. | |
Ernstvuurwerken.Alle vuurwerken die tot oorlogsgebruik dienen, in tegenstelling tot de lustvuurwerken; ernstvuurwerkerij de kunst geene vuurwerken te vervaardigen. Tot de voornaamste E. behooren vooreerst de munitiën, daarna de vuurwerken tot ontsteking der ladingen, gewone en gezwinde lont, zunders, blusstangen, gezwindpijpjes, slag- en wrijvingspijpjes en buizen, de vuurwerken tot brandstichting, brandkogels, brandgranaten en bommenbrandsas (roche-à-feu), die tot verlichting, lichtkogels, pikkransen en flambouwen, eindelijk de vuurwerken tot het geven van seinen, vuurpijlen, alarmstangen en blikvuren. Bronnen: Busch en Hoffmann, Kriegsfeuerwerkerei der preuszischen artillerie, Sesseler, Handleiding tot het vervaardigen van verschillende ernstvuurwerken. Ruggieri, Pyrotechnie militaire ou traité complet des feux de guerre et des bouches-à-feu. Meyer, Vorträge über die Artillerietechnik. Kuyck en Overstraten, Handleiding tot de kennis der artillerie. | |
Ersatz.Bij het Duitsche bondsleger het gedeelte der contingenten, dat ter aanvulling van de hoofd- en reservecontingenten dient, wanneer deze gemobiliseerd zijn. Deze aanvulling moet in den regel om de twee maanden plaats hebben. In sommige legers dragen de ligtingen miliciëns, die telken jare opgeroepen en ingedeeld worden, denzelfden naam. | |
[pagina 133]
| |
beschouwd, hoewel dikwijls het regiment of de divisie van 2 eskadrons als zoodanig optreedt; men drukt echter de sterkte der kavallerie van een leger door het aantal eskadrons uit en dit met grond, daar in het algemeen de sterkte der eskadrons zeer weinig verschilt. Men neemt doorgaans als de beste gemiddelde sterkte van het E. 150 paarden aan, als de kleinste 100, als de grootste 200; het E. wordt gewoonlijk in 4 pelotons ingedeeld; 3, 4, 5, 6 of 8 eskadrons vormen een regiment (bij ons te lande 4). Oorspronkelijk was de benaming van eskadron (Squadrone, Schwadron) niet uitsluitend op de kavallerie van toepassing; zij werd bijv. door de Italianen in het begin der 16de eeuw in de beteekenis van hoop gebezigd, even goed voor infanterie als voor kavallerie; in dezelfde eeuw evenwel kwam zij nog uitsluitend voor kavallerie in gebruik. Even als iedere afdeeling infanterie in diepe slagorde opgesteld, bataillon heette, gaf men aan iedere afzonderlijke afdeeling kavallerie in diepe slagorde opgesteld, den naam van E., terwijl bij de gedeployeerde stelling de ruiterij op één of ook op meerdere gelederen op 30 passen afstands achter elkander geschaard (en haye) stond. De opstelling of de gevechtsformatie in eskadrons, was bij de Duitschers sedert overoude tijden gebruikelijk en geene uitvinding van Karel V zoo als men wel eens ten onregte beweert; hij maakte ook de eskadrons niet dieper, verminderde daarentegen zelfs hun aantal gelederen, dat even als bij de infanterie in het begin der 16de eeuw, gelijk genomen werd aan het aantal rotten. Tegen het einde der 16de eeuw werd door de kavallerie van alle staten, de gevechtsformatie in eskadrons aangenomen; te gelijker tijd maakte men de eskadrons kleiner, hoewel dit niet algemeen plaats had; de Nederlanders en de Franschen gaven hiervan het eerste voorbeeld. Gustaaf Adolf volgde dit en verminderde ook het aantal gelederen tot drie, terwijl de keizerlijken in den dertigjarigen oorlog nog zeer sterke eskadrons op 5 gelederen hadden. De eskadrons van Gustaaf Adolf telden ongeveer 200 paarden; een E. bestond altijd uit verschillende kornetten of kompagniën; tot daarstelling van een E. gebruikte men een zwak regiment of somtijds verschillende zeer zwakke regimenten of ook vormde men uit een zeer sterk regiment verschillende eskadrons. Tegen het einde der 17de eeuw werd de sterkte der eskadrons bijna algemeen op ongeveer 150 paarden vastgesteld en het E. werd nu bepaald een onderdeel van een regiment kavallerie, wat het vroeger niet geweest was. Hierin is tot op onzen tijd niets veranderd. Bij de oude volken had men eveneens taktische eenheden ruiters, die met het E. kunnen vergeleken worden. Bij de Perzen was volgens Xenophon de kavallerie in afdeelingen van 100 man op 8 gelederen geschaard, verdeeld; het Grieksche E. epitarchie geheeten bestond uit 128 ruiters op 8 gelederen, terwijl bij de Romeinen de turma uit 40 ruiters op 4 gelederen bestond. | |
Espingolen.Vuurwapens aan de Deensche artillerie eigen, voor het eerst in 1848 door haar gebezigd, doch zonder bijzonder gunstige uitkomsten. Men heeft drie soorten van E.: a. de ligte E. zijn in eene soort van lade op eene affuit bevestigd, die door een paard wordt voortgetrokken. In de lade heeft men eene koperen veiligheidsbuis, waarin de eigenlijke loop gestoken wordt; deze bestaat weder uit twee deelen, een koperen achterstuk voor de lading, een getrokken ijzeren loop van 0,30 à 0,35 el lengte, welke op het achterstuk geschroefd wordt en waardoor de kogels gedreven worden. De projectilen zijn looden geweerkogels van gewoon kaliber in het midden doorboord, welke uitholling door eene sas wordt volgeslagen; telkens worden 30 kogels op elkander geladen; tusschen elke twee kogels komt eene lading grofkorrelig buskruid. Aan de sas van den voorsten kogel is een eind gezwinde lont be- | |
[pagina 134]
| |
vestigd, waarvan het uiteinde uit den loop hangt en hetwelk ontstoken zijnde, achtervolgens de 30 kogels met 12 seconden tusschenpoozing, uit den loop drijft. Aan de veiligheidsbuis bevindt zich een vizier met korrel. b. De divisie-espingolen bevatten drie buizen op ééne affuit en schieten kogels van 15 à 16 in het pond (oud gewigt) terwijl de c. défilé-espingolen ook met drie buizen op ééne affuit, die door twee paarden aan eenen disselboom voortgetrokken wordt, looden kogels van 5 in het pond (oud gew.) schieten. Bij beide laatstgenoemde wapens bevat het achterstuk insgelijks eene lading van 30 kogels. | |
Etappewegen.Militaire wegen, die ingerigt worden tot onderhoud van de geregelde gemeenschap van een leger op zijne operatielijn, dus tot gemeenschap van zijne oogenblikkelijke stelling met zijne bazis of zijne magazijnen van allerlei aard. Men kiest daartoe gunstig gelegene kunstwegen; zijn dit gewone straatwegen, dan worden zij in afstanden, elk van eenen dagmarsch ingedeeld; zulk eenen afstand noemt men etappe; de punten, welke de grenzen der etappe aangeven en waartoe men zoo veel mogelijk welvarende steden kiest, noemt men etappeplaatsen. Op iedere etappeplaats wordt een etappekommandant benoemd, die voor het beheer en de politie, beambten en detachementen troepen tot zijne beschikking heeft. Op den etappeweg volgen nu alle bezendingen van wapens, munitie, enz., alle transporten rekruten naar het leger, terwijl daarlangs alle zieken, gevangenen, enz. van het leger naar de bazis teruggezonden worden. De inrigting van de etappeplaats moet alzoo eene regelmatige verpleging van alle detachementen en transporten mogelijk maken, den noodigen voorraad van transportmiddelen opleveren, de opname van zieken, die niet verder vervoerd moeten of kunnen worden, veroorloven. De etappeplaatsen bezitten daarom in den regel magazijnen van allerlei levensbehoeften, die door leverantiën uit den omtrek gevuld worden, verder is daarbij een dienst van transportmiddelen geregeld, waartoe de stad en de omtrek paarden en wagens moeten leveren, een politiedienst om het onderhoud van den weg te verzekeren en het omliggende land in bedwang te houden; men heeft er hospitalen of zieken-etablissementen, die evenwel niet op elke etappeplaats noodig zijn. Men onderscheidt dan ook hoofd-etappeplaatsen, waar de voorname dienst van den etappeweg voornamelijk geconcentreerd is en tusschen-etappeplaatsen, waar men slechts de allernoodzakelijkste inrigtingen vindt. Men kan met groot voordeel, voorwaardeloos gebruik maken van de spoorwegen als etappewegen, wanneer men namelijk in bevriend land is; in een onrustig, oproerig land kan dit niet altijd zoo onvoorwaardelijk plaats hebben. In dit laatste geval moeten dikwijls de afzonderlijke etappeplaatsen versterkt en van eene sterke bezetting voorzien worden, die tegelijker tijd de gedeelten van den weg nabij de plaats bewaakt, geleiden voor konvooyen, mobiele kolonnen enz., moet leveren. Legt men door geheel bevriend land een etappeweg langs eenen spoorweg aan, | |
[pagina 135]
| |
dan zal men slechts weinig etappeplaatsen op grooten onderlingen afstand behoeven; men kan in dat geval aan de burgerlijke overheden de etappedienst overlaten, hoewel het altijd verkieslijk is, dat ten minste één militair in iedere etappeplaats aanwezig zij, om in regtstreeksche gemeenschap met den generalen staf van het leger te staan. Rukt het leger voor- of achterwaarts, dan moet men den etappeweg veranderen door de inrigting van nieuwe etappeplaatsen of door opheffing van oude; het is wenschelijk, dat deze verandering kan beperkt worden tot gewone verlengingen (bij het vooruitrukken van het leger) of verkortingen (bij den terugtogt); daartoe is het vooral noodig, dat bij den aanvang reeds de rigting van den etappeweg goed gekozen zij. Er wordt telkens eene bijzondere instructie opgesteld voor de dienst van den etappeweg, voor de inlevering van rapporten door de etappekommandanten, enz. - Indien een land, zoo als bijv. Pruissen in twee gedeelten gescheiden is, dan moet men noodzakelijkerwijze ook in vredestijd etappewegen hebben om het regelmatige militaire verband tusschen die deelen, door de tusschenliggende landen heen te kunnen onderhouden. Tusschen de verschillende regeringen moeten door afzonderlijke overeenkomsten gesloten worden waarin de rigting dier wegen, de etappeplaatsen daarlangs, de dienst daarin en de schadeloosstelling bepaald worden. | |
Evenhoogen.Houten torens of aarden hoogten opgerigt om over de muren heen in eene belegerde plaats te kunnen schieten. Zoo de E. van hout vervaardigd waren, werden ze met de versche huiden van het geslagte rundvee gedekt om ze tegen het in brand schieten te dekken. Zij waren hier te lande in de 13de, 14de en 15de eeuw in gebruik. | |
Evolutiën.Wij zullen hier door het woord evolutiën, over welks juiste beteekenis, zeer verschillende denkbeelden bestaan, alle bewegingen, die gedurende het gevecht kunnen worden uitgevoerd, begrijpen. Men kan diensvolgens de E. in drie soorten verdeelen: 1o. de plaatsveranderende; 2o. de frontveranderende; 3o. de formatieveranderende. De eerste zullen wij beschouwen in de artikels Frontmarsch en Wendingen, de tweede in het artikel Frontverandering en ons hier tot de formatieveranderende evolutiën bepalen. A. Landmagt. α. Infanterie. De voornaamste formatieveranderende E. van een bataillon, zijn: α. de overgang van de linie- tot de kolonnestelling. De overgang tot de opene kolonne (zie Formatiën) geschiedt: 1o. door zwenking van de verschillende afdeelingen (regts of links in kolonne); 2o. door de eerste of laatste afdeeling den afstand harer frontbreedte te laten vooruitmarcheren en daarna links of regts te laten wenden, terwijl die afdeeling door de overigen op den behoorlijken afstand gevolgd wordt (regts of links in kolonne om naar de linker- of regterzijde te marcheren); 3o. door zamentrekking op eene der afdeelingen (op eene vleugelafdeeling voor- of achterwaarts of op eene afdeeling van het midden met den regter- of linkervleugel voor op geheele distantie in kolonne); 4o. door afbreken; wanneer de linie in den frontmarsch begrepen is en men wil daaruit, bijv. eene kolonne met den regtervleugel aan het hoofd formeren, dan blijft het 1e peloton regtuit | |
[pagina 136]
| |
marcheren, terwijl de overige pelotons zich door de beweging schuins regts achter het 1e peloton voegen. Op deze wijze kan ook de kolonne van aanval geformeerd worden; de gesloten kolonne en de kolonne van aanval worden uit de linie altijd door zamentrekking gevormd, terwijl de overgang tot kompagnies-kolonnen op de bovengenoemde grondregels berust. β. De overgang van de liniestelling tot de carré-formatie. Om een vol carré te vormen, stelt de linie zich eerst in gesloten kolonne, hetzij op eene der vleugelafdeelingen, hetzij op het midden, waarna de openingen door enkele rotten uit het midden of door het opsluitend gelid aangevuld worden; om een ledig carré te formeren wordt eerst de kolonne d'attaque op pelotons-distantie gevormd, daarna zwenken de pelotons, die de zijflanken moeten uitmaken regts en links, sluit de achterste afdeeling op en maakt front achterwaarts. Om de kolonne tegen de kavallerie (het carré met verdubbelde gelederen) te formeren wordt eene divisie-kolonne op sectie-distantie gevormd, daarna worden de binnenste sectiën der divisiën door de buitenste verdubbeld en eindelijk zwenken die verdubbelde sectiën uit, terwijl de achterste divisie opsluit en verkeerd front maakt. γ. Het formeren eener kolonne van minder frontbreedte uit eene kolonne van grooter frontbreedte heeft meestal alleen in den marsch plaats en geschiedt door afbreken. Marcheert bijv. eene pelotons-kolonne met den regtervleugel aan het hoofd en men wil daaruit eene sectie-kolonne vormen, dan marcheert de eerste sectie van elk peloton regtuit en de tweede sectie stelt zich door den marsch schuins regts daarachter. Is de kolonne gesloten, dan moeten de achterste pelotons den pas markeren, tot dat het voorgaande afgebroken is, of alle pelotons moeten achtervolgens door den versnelden pas hunnen afstand naar voren winnen. Deze beweging geschiedt meestal als de breedte van den weg het grootere front niet meer toelaat. Somtijds gaat elk peloton zoodra het die engte voorbij getrokken is, weder tot de oorspronkelijke formatie over, zoodat alleen de pelotons, welke in en het digtst bij de engte zijn, met een verminderd front marcheren. Dit afbreken heeft eveneens plaats bij den frontmarsch van een bataillon, als eene of meer afdeelingen een hindernis ontmoeten; die afdeelingen stellen zich dan door eene beweging uit de regter- of linkerflank achter hunne nevenafdeelingen. δ. Het formeren der gesloten uit de open kolonne zonder verandering der frondbreedte geschiedt door oprukken op eene willekeurige afdeeling. ε. Om uit de gesloten kolonne tot de open kolonne over te gaan, zonder de frontbreedte te veranderen, markeren de achterste afdeelingen den pas tot dat zij haren behoorlijken afstand hebben, als de kolonne in beweging is; staat daarentegen de kolonne stil, dan kan men haar op eene willekeurige afdeeling openen. ζ. De formatie van het carré uit de kolonne. Zie onder β-η Het veranderen eener kolonne met den regtervleugel aan het hoofd in eene kolonne met den linkervleugel aan het hoofd behoort meer tot de frontveranderende evolutiën; het heeft plaats door den contramarsch. θ. De formatie der kolonne uit het carré. ι. De formatie der linie uit het carré. κ. Om een uit de flank marcherend bataillon in eene kolonne te veranderen, blijven de regtervleugellieden van het eerste gelid van ieder peloton regtuit marcheren of maken halt, terwijl alle overige manschappen van de beide gelederen regts of links opmarcheren tot dat zij in de rigting van de genoemde vleugellieden zijn. λ. Het formeren eener kolonne vast grooter frontbreedte uit eene kolonne van minder frontbreedte geschiedt eveneens door den opmarsch. Moet bijvoorbeeld eene sectiekolonne met den regtervleugel aan het hoofd in eene pelotonskolonne veranderd worden, dan maken de eerste sectiën der pelotons door den schuinschen marsch, het front der tweede sec- | |
[pagina 137]
| |
tie vrij, marcheren dan regtuit en markeren den pas, totdat zij met de tweede sectiën in dezelfde rigting zijn. Bij eene stilstaande kolonne met den regtervleugel aan het hoofd, blijven de onevene afdeelingen staan en stellen zich de evene daarnaast, door eerst uit de linkerflank te marcheren tot dat hun front vrij is en daarna uit de regterflank te marcheren, tot zij in de rigting der onevene afdeelingen zijn gekomen. μ. De overgang van de kolonne- tot de liniestelling. Eene opene kolonne gaat tot de liniestelling over: 1o. Door gelijktijdige zwenking der verschillende afdeelingen regts of links (regts of links in bataille); 2o. door opvolgende zwenking der afdeelingen (te regter- of te linkerzijde in bataille); 3o. door den opmarsch (voorwaarts in bataille); 4o. door uit de flank langs de diagonaal naar de lijn van bataille te marcheren (front achterwaarts in bataille). Eene gesloten kolonne gaat tot de liniestelling over door het deployement, hetwelk op elke willekeurige afdeeling kan geschieden. Om bijvoorbeeld eene gesloten kolonne met divisiën met den regtervleugel aan het hoofd op de derde divisie te deployeren, maken de beide eerste divisiën regts-, de vierde links-om. Daarna stellen deze divisien zich in marsch. De tweede maakt halt en front, zoodra zij het front van de 3e divisie vrijgemaakt heeft, welke laatste op dat oogenblik naar de lijn van bataille marcheert. De tweede divisie marcheert insgelijks naar de lijn, zoodra de eerste divisie haar front gedemasqueerd heeft. Deze divisie maakt op dat oogenblik halt en front en stelt zich eveneens in de lijn van bataille, terwijl de 4e divisie halt en front maakt als haar front vrij is en zich naar de lijn van bataille begeeft, zoodra de derde divisie derwaarts is gemarcheerd. Het deployement kan ook in de rigting van elke willekeurige afdeeling zoowel als in den marsch geschieden. Eene kolonne op het midden deployeert volgens dezelfde beginselen naar beide zijden, het regter half bataillon regts, het linker half bataillon links. Het is duidelijk, dat zulk eene kolonne veel spoediger uit de linie kan geformeerd worden, en deze veel spoediger kan herstellen, dan met eene kolonne op een' der vleugels geformeerd het geval is. ν. Bij al deze evolutiën, die in gesloten orde kunnen plaats hebben, komt nu nog de overgang eener gesloten afdeeling tot de verstrooide orde door het verspreiden en de herstelling der gesloten orde uit de tirailleurlinie door het verzamelen, waarbij alles in de oorspronkelijke orde hersteld wordt of door het carré's of massa's formeren, waarbij de tirailleurs, om zich tegen eenen verrassenden aanval van kavallerie op de vlakte, onregelmatige massa's of hoopjes vormen. Even als het aantal formatiën kan men ook het aantal evolutiën tot in het oneindige vermeerderen. Hoe meer formatiën, hoe meer evolutiën. Indien het al eensdeels eene erkende waarheid is, dat eene vereenvoudiging der exercitiën voor de praktijk van den oorlog nuttig is, dan is het anderdeels niet minder waar, dat men in de praktijk met een zeer klein aantal formatiën en evolutiën volstaan kan. Het is nu van het grootste gewigt, dat deze zonder de minste verwarring en met de grootste snelheid kunnen worden uitgevoerd; deze uitkomst kan alleen door oefening verkregen worden, doch het hangt van de doelmatige inrigting der oefeningen af, of die manoeuvreervaardigheid werkelijk verkregen wordt. De oefeningen zullen doelmatig zijn, als de evolutiën in eene zekere eenvoudige opvolging verrigt worden, als evolutiën van gelijken aard elkander opvolgen, als verschillende evolutiën steeds zoodanig in verband worden gebragt, als zulks in de werkelijkheid meestal zal voorkomen en als de kommandant de manschappen er aan gewent, regtstreeks op zijn kommando te handelen en zoo dit somtijds niet mogt verstaan worden, op enkele teekens met den sabel te letten. De tusschenkommando's der pelotonskommandanten moeten tot het volstrekt noodzakelijke beperkt worden en dit kan | |
[pagina 138]
| |
bij de infanterie inderdaad veel meer dan bij de kavallerie geschieden, zonder dat dik nadeel aan de zaak toebrengt. De manschappen moeten er aan gewoon worden, zoodra eene evolutie verrigt is, dadelijk voeling en rigting in de nieuwe formatie te nemen, zonder dat zulks door wijdloopige bewegingen behoeft te geschieden, zonder dat het bataillon, als het juist in beweging is, daartoe die beweging zou moeten staken. De voornaamste evolutiën, kolonnenformatïën en deployementen, moeten even goed in den marsch als stilstaande op de plaats kunnen uitgevoerd worden en dit moet dus ook beoefend worden. De afdeelingen, wier plaats in het bataillon bij de evolutie verandert en die zulks op de plaats met den gewonen pas verrigten, moeten als de evolutie gedurende den marsch geschiedt, hunne nieuwe plaats met den looppas bereiken. Men moet er bijzonder opmerkzaam op zijn, dat de tirailleurliniën bij alle evolutiën van het gesloten bataillon, dat zij dekken moeten, daartoe de doeltreffendste stelling nemen. b. Hetgeen wij hierboven van de evolutiën der infanterie gezegd hebben, is ook in alle hoofdpunten op die der kavallerie en artillerie toepasselijk. Het verschil daarin vloeit voort uit de verschillende ruimte, welke de enkele onderdeelen beslaan en uit het gebruik van verschillende gangen bij deze laatste wapens. De kavallerie gebruikt tot het gevecht bij voorkeur de open kolonne of de kolonne met afstanden, terwijl de kolonnen met tweeën, vieren, enz. voor de marschen op gebaande wegen dienen. Bij het formeren der kolonne moet zij dus hoofdzakelijk het uitzwenken en afbreken en bij het herstellen der orde van bataille, het inzwenken en den opmarsch (schuins regts of schuins links) bezigen. Bij den schuinschen marsch komt de binnenknie van elken ruiter achter de buitenknie van zijnen nevenman aan de zijde werwaarts men schuins marcheert; bij de zwenking moet de ruiter, die de spil vormt, zijn paard op de plaats, omzetten bij de wending beschrijft de spil zelf eenen kleinen cirkelboog. Tot het doortrekken van zeer naauwe défilés, stemt bij de kavallerie het afbreken met tweeën of vieren (met drieën als zij in afdeelingen van drieën is ingedeeld) overeen met den flankmarsch der infanterie. Daar hierbij de kolonne zich in vergelijking met de frontbreedte aanzienlijk verlengt, zoo moet deze evolutie door de afzonderlijke afdeelingen achtervolgens uitgevoerd worden en elke afdeeling, die aan de beurt komt, moet daarbij een' snelleren gang aannemen. Nadert bij voorbeeld een eskadron in kolonne met pelotons in den pas een défilé, dat het met deze frontbreedte niet kan doortrekken, dan breekt het eerste peloton op behoorlijken afstand van het défilé met tweeën of vieren in draf regts af, welke beweging door de overige pelotons opgevolgd wordt. Het eigenlijke deployeren komt bij de kavallerie slechts zelden voor; het wordt in den regel door opmarschen vervangen en nooit in den marsch maar altijd stilstaande gebezigd. Moet bijvoorbeeld een regiment in gesloten kolonne van eskadrons, met den regtervleugel aan het hoofd op de plaats links deployeren, dan blijft het hoofd-eskadron stil staan; ieder der overige eskadrons zwenkt met pelotons links en marcheert dan zoo ver, dat het tegenover zijne plaats in bataille is, waarop het met pelotons regts zwenkt en in de lijn van bataille inrukt. c. De voornaamste evolutiën der artillerie zijn: α. De overgang uit eene geopende formatie tot de daarmede overeenstemmende geslotene. β. Tegenover de voorgaande evolutie, het sluiten der intervalle staat het openen daarvan of de overgang uit eene geslotene tot eene opene stelling, waarbij het omgekeerde geschiedt, maar waarbij insgelijks de lijn van bataille 25 à 30 passen vooruitgeschoven wordt. γ. Het formeren der verschillende kolonnen uit de linie door afbreken of wenden. δ. Formatie van de eene kolonne uit de andere. ε. Formatie der linie uit de kolonne door den schuinen opmarsch, door deployeren of door wenden. | |
[pagina 139]
| |
B. Zeemagt. De voornaamste evolutiën van een eskader zijn: a. De overgang uit den staat van rust van de ankerplaats in de marsch- (konvooi-) orde door het opvolgend ligten van het anker en het onder zeil gaan der afzonderlijke schepen, zoo als zij zich in de kolonne moeten stellen. b. De overgang uit de marschorde in eene enkele kolonne tot die in meerdere kolonnen (zie kolonne). c. De overgang uit de marschorde in verscheidene kolonnen tot die in eene enkele. d. Stoomschepen kunnen uit de marschorde, hetzij in eene of in verscheidene kolonnen tot de linie van bataille overgaan door den opmarsch, waarmede ieder afzonderlijk schip, zoodra het bij den vijand komt, de opening van het gevecht verbindt; moet echter een stoomeskader uit de marschorde de linie van bataille vormen, zonder dadelijk tot het gevecht over te gaan, dan moet ieder schip na volbragten opmarsch nog zoodanig wenden, dat alle kielen zich nadat de wending volbragt is, in ééne lijn bevinden. e. Uit deze linie van bataille gaat een stoomeskader dan tot de marschorde in ééne of verscheidene kolonnen over, doordien ieder schip wendt tot in de streek van het kompas, welke men volgen wil; vervolgens stuurt het schip, dat het hoofd der enkele kolonne of de schepen die het hoofd der onderscheidene kolonnen moeten uitmaken voorwaarts terwijl de overige schepen zich, door verder te wenden en regts of links voorwaarts te sturen, in het kielwater hunner kolonnen stellen. f. Een zeil-eskader gaat uit de marschorde bij elke streek van het kompas tot de linie van bataille over, doordien het zich door middel van den contramarsch (zie Contramarsch), op die bij-den-windslijn plaatst, waarop de linie van bataille moet geformeerd worden. g. Moet de vloot in linie van bataille geschaard in eene rigting manoeuvreren, die van de bij-den-windslijn afwijkt, waarop zij staat, dan gaat zij tot de gewilde manoeuvreerorde over, door de even groote wending van elk schip, dat daarna zijn eigen koers volgt, terwijl toch alle schepen gezamenlijk de lijn onderhouden, waarop het eskader vroeger geformeerd was; het eskader zeilt ruitsgewijze. h. Men gaat door den contramarsch uit eene linie van bataille op de bakboords-bij-den-windslijn, tot die op de stuurboords-bij-den-windslijn over en omgekeerd. i. De contramarsch is evenzeer dienstig om uit de slagorde tot de retraite-orde over te gaan en omgekeerd en om op elke willekeurige streek van het kompas uit de marschorde tot de linie van bataille over te gaan. k. Om uit eene enkele kolonne verscheidene kolonnen te vormen, draait die kolonne, welke de loefzijde moet nemen bij; de kolonne, welke het digtst lijwaarts van haar moet zeilen neemt den noodigen afstand door het afvallen van ieder afzonderlijk schip; terwijl zij door het loeven van elk dier schepen de evenwijdige rigting met de loefkolonne neemt, voorwaarts zeilt, totdat zij met haar op dezelfde hoogte gekomen is en dan eveneens bijdraait; eene derde kolonne, die weder lijwaarts van de tweede moest zeilen, zoude juist op dezelfde wijze handelen. Indien alle kolonnen op gelijke hoogte zijn, stellen zij zich tegelijkertijd in beweging. De overige evolutiën zijn gemakkelijk uit de hierboven vermelde af te leiden. | |
Examineertroep.Een troep uit een' onderofficier en eenige manschappen bestaande, bestemd om alle personen die zich aan de linie der voorposten vertoonen en zonder verder onderzoek door de schildwachten daar niet ingelaten kunnen worden, te examineren, hunne begeerte te vragen, hunne bewijsstukken in te zien en de vormen voor te schrijven, die zij voor hunne binnenlating in de keten moeten in acht nemen, alsook ze daaraan te houden. Bij lange voorpostenketens bestemt men een punt als ingangspunt, werwaarts dan al die genoemde personen heengewezen worden, indien voor hen niet uitdrukkelijk eene uitzondering op dien regel is gemaakt. De E. wordt dan nabij dat punt opgesteld. | |
[pagina 140]
| |
Excentrisch.1o. Men noemt een' kogel E. als zijn zwaartepunt niet in zijn middelpunt van grootte valt; den afstand dier beide punten noemt men excentriciteit. De lijn, welke de twee punten vereenigt kan nu ten opzigte van de ziel van den vuurmond, waarin de kogel geladen wordt, de meest verschillende standen aannemen; een en hetzelfde excentrische projectiel, dat, wat zijne gedaante en zwaarte betreft nooit veranderde, zoude toch als het honderdmaal achter elkander in eenen vuurmond geladen werd, waarschijnlijk ook honderdmaal verschillend in den vuurmond liggen. De uitkomst van elk der schoten zoude dan ook, alle omstandigheden geheel gelijk nemende, telkens verschillend zijn, dewijl de zwaardere helft van het projectiel later in beweging gesteld wordt, dan het ligtere en daaruit de omwenteling voortvloeit, die bij elke verschillende ligging van het projectiel in den vuurmond, verschillend zijn zal en eene verschillende lengteafwijking zal opleveren, als zij van boven naar onderen of omgekeerd, eene verschillende zijdelingsche afwijking, als zij van de regter- naar de linkerzijde of omgekeerd, plaats heeft. Bij volle kogels, die bij hunne digtheid slechts eene geringe excentriciteit kunnen hebben, is de zaak van minder gewigt, bij holle projectilen daarentegen (bommen en granaten), die bij een groot volume, weinig massa hebben is dit, alle andere omstandigheden daar latende, geheel anders. Om nu de daaruit voortvloeijende nadeelen zoo veel mogelijk tegen te gaan, heeft men bij verschillende artillerien het centreren, equilibreren of regelen der holle projectilen ingevoerd. Dit geschiedt door het projectiel in een vat met kwik te laten drijven; de ligtere helft is daarbij natuurlijkerwijze boven en het drijvende projectiel plaatst zich zoodanig, dat de lijn, die het zwaartepunt met het hooger liggende middelpunt van grootte vereenigt, loodregt op de kwikoppervlakte staat; men trekt nu van het buisgat van het projectiel naar den ligteren pool op de buitenoppervlakte eene streep met witte verw, teekent daarop den ligteren pool aan en kan nu bij het laden, altijd die streep in de as der ziel plaatsen; naarmate men grootere of kleinere schootsverheden verlangt, plaatst men den ligteren pool beneden-of bovenwaarts waardoor het projectiel van beneden naar boven of omgekeerd omwentelt. De zijdelingsche afwijkingen, die uit de plaatsing van het zwaartepunt zijwaarts van de as der ziel voortvloeijen, zullen dan theoretisch geheel, praktisch voor een groot gedeelte, verdwijnen. 2o. Men noemt buitendien eene bom excentrisch, die niet overal eene gelijke ijzerdikte heeft, doch waarvan de doorsnede eenen ring vormt, welks beide grenscirkels uit verschillende middelpunten getrokken zijn. Op die wijze geeft men aan het holle projectiel opzettelijk eene grootere of kleinere excentriciteit. Zulks had vroeger bij ons alleen plaats bij de granaat van 13 duim terwijl zij thans even als de bommen van eene bodemversterking voorzien zijn. Bij de plaatsing van het zwaartepunt benedenwaarts, zoodat het ligtere gedeelte in den vuurmond boven ligt, verkrijgt men dan wel de kleinste worpsverheden, maar te gelijkertijd ook veel geringer lengteafwijkingen, dan bij den tegenovergestelden stand; 3o. Excentrische terugtogt. Zie Operatiën. | |
[pagina 141]
| |
gedeelte hunner vorming (zie Vorming) erkend. De voorschriften over de handgrepen, bewegingen, enz. zijn vervat in de zoogenaamde exercitiereglementen; ieder wapen heeft zijne eigene reglementen. Zoo als wij uit Xenophon's nagelaten schriften weten, was in het oude Griekenland en vooral bij de Spartanen, de exerceerkunst reeds zeer vroeg tot eenen hoogen trap van volmaaktheid geklommen, terwijl zij bij de overige volken zeer veel te wenschen overliet. Met de uitbreiding der koninklijke magt in de Grieksche rijken, sedert de verheffing der Macedoniërs, werd zij zelfs kunstwerk, zoo als men daarvoor opvallende bewijzen vindt in de werken der zoogenaamde tactici Aelianus en Arrianus over de exercitiën en de evolutiën van de phalanx (zie Köchly en Rüstow, griechische Kriegsschriftsteller). Waarschijnlijk was het vooral Pyrrhus, koning van Epirus, die de oude Grieksche exerceerkunst in dezen zin beoefende. De Romeinen beoefenden de exerceerkunst eveneens met veel ijver, bleven echter bij hun zeer eenvoudig taktisch stelsel gedurende den geheelen bloeitijd der republiek en zelfs nog lang onder het keizerschap, ook daarbij de eenvoudigste vormen behouden. De middeleeuwen en het leenstelsel bragten de exercitiën bijna geheel buiten gebruik; maar zoodra de monarchie met krachtige hand de orde in Europa herstelde, kwamen ook de exercitiën der troepen weder te voorschijn; Karel de Stoute, hertog van Bourgondië liet zijne soldaten exerceren, eveneens Lodewijk XI, koning van Frankrijk, die tot einde zelfs eene aanzienlijke magt in een oefeningskamp bij Pont-de-l'Arche, nabij Rouaan, vereenigde. Maar gedurende de geheele 15de en 16de eeuw bepaalde het zich tot onzamenhangende pogingen. Zoo lang het geheele voetvolk van een leger zich alleen in drie groote vierkante hoopen opstelde en de ruiterij dit voorbeeld volgde, gevoelde men de behoefte aan werkelijke exercitiën niet, niettegenstaande het aan de opzettelijk daartoe aangestelde officieren (sergeants de bataille, opperwachtmeesters) somtijds veel moeite kostte zulk een hoop uit de marschkolonne te formeren en niettegenstaande bij de ongewoonte der troepen om in rij en gelid te marcheren, zulk een hoop zeer gebrekkig manoeuvreerde en dikwijls zelfs de geringste voorwaarden van orde, welke men daarvan verlangde, niet vervulde. Eerst toen op het laatst der 16de eeuw de Nederlanders het gevecht in groote hoopen afschaften, vele kleinere hoopen vormden, welke ieder afzonderlijk manoeuvreervaardig moesten zijn, om de anderen doelmatig te ondersteunen en er door ondersteund te worden, toen te gelijkertijd de schriften der oude Grieksche tactici weder in Europa bekend werden, werd op nieuw eene eigenlijke exerceerkunst geboren. Het was Maurits van Nassau, aan wien de eer toekomt, bij de Nederlandsche troepen voor het eerst weder geregeld exercitieoefeningen (door Montgommery de Corbozon met die van Aelianus vergeleken) ingevoerd te hebben en daarover een reglement op te stellen. Dit reglement is in zijn geheel tot ons gekomen in het werk van Jacob de Gheyn, Wapenhandelinghe van roers, musquetten en spiessen. 's Gravenhage 1607, in het Duitsch en Fransch vertaald, terwijl ook Wallhausen in zijne Kriegskunst zu Fusz en Kriegskunst zu Pferd, die reglementen heeft te boek gesteld. Wallhausen noemt Maurits van Nassau een minnaar van drillen. In navolging der Nederlanders liet ook Gustaaf Adolf zijne troepen gestadig exerceren, nadat hij in 1629 in Pommeren geland was, waarvan men zeer belangrijke gelijktijdige berigten heeft van vreemde officieren, die in zijn leger dienden. De exerceerkunst nam eene bijzonder hooge vlugt met de instelling der staande legers; van het einde der 17de eeuw werd zij niet meer alleen als eene voorbereiding tot den oorlog beschouwd, maar ook als een middel om de vorstelijke magt bij vreedzame tooneelen in haren schitterendsten glans te toonen. Men vond de zonderlingste formatiën uit, namelijk voor de zoogenaamde defensieve bataillons (zie Bataillon), de ver- | |
[pagina 142]
| |
fijndste kunstgrepen om een troep door een paar kommando's uit elke willekeurige formatie van dien aard tot elke gewilde andere formatie te doen overgaan. Wie heeft nooit hooren spreken van de formatie van (H.H.M.) Hunne Hoogmogenden bij ons te lande en van meer dergelijke wonderlijke manoeuvres? De afschaffing der pieken bij de infanterie beperkte deze kunsten een weinig en voerde tot eenvondige vormen terug; maar spoedig kwam men op het denkbeeld, datgene wat nu aan verscheidenheid der formatie moest opgeofferd worden, door meerdere juistheid der evolutiën te vergoeden. Leopold van Dessau, gaf hiertoe aanleiding door het invoeren van den gelijken pas, die reeds bij de Grieken, de Romeinen, de Zwitsers in de 15de eeuw, de Zweden gedurende den dertigjaren oorlog in gebruik geweest, maar telkens weder in vergetelheid gekomen was. Frederik de Groote volgde hierin het voetspoor van Leopold van Dessau en begunstigde vooral bij de infanterie de beoefening eener schoolsche exerceerkunst, welke, daar Pruissen ten voorbeeld strekte, door alle legers nageäapt werd. De omwenteling maakte hieraan in Frankrijk het eerst een einde en gedurende vele jaren bleef het exerceren in het Fransche leger slechts bij wijze van overlevering bestaan; slechts enkele generaals hielden er gedurende de korte rust, welke de oorlog toeliet, de hand aan en trachten daarbij het tirailleren, dat als eene nieuwe grondstof in de taktiek was opgenomen, met het werktuigelijke der exercitiën te verbinden. Bij de verschillende Fransche legers en korpsen waren verschillende vormen en kommandowoorden gebruikelijk. Napoleon maakte aan die heerschende verwarring een einde, door een groot gedeelte van het Fransche leger van 1803 tot 1805 aan de kusten van het kanaal nabij Boulogne in legerkampen bijeen te trekken, waar men vlijtig exerceerde, vooral op de gelijkvormigheid van de uitvoering der kommando's bij de verschillende troepengedeelten lette en tevens de beweging van groote massa's door kommando's trachtte daar te stellen. Gedurende de oorlogen van het Fransche keizerrijk maakten alle staten zich de nieuwe taktiek en de nieuwe zamenstelling der legers eigen; de legers vereenvoudigden de exercitiën en kregen nieuwe reglementen. De lange vrede na Napoleon's val deed weder allerlei kunsten en eene zekere schoolgeleerdheid te voorschijn komen, als welks grootste vijand in den nieuwsten tijd de verbeterde vuurwapens zijn opgetreden, die, wel is waar ook weder op eene overdrevene wijze, alle aandacht tot zich trekken. Men kan tegenwoordig de exercitie-oefeningen gevoegelijk in drie soorten rangschikken: 1o. de instructie der rekruten; 2o. het oefenen der taktische eenheden, bataillons, regiments- of eskadrons-, batterij-exercitiën; 3o. de oefening van groote troepenkorpsen, uit alle wapens bestaande, die in elken staat nu en dan in legerkampen vereenigd worden. Bij die gelegenheden volvoert men dan tot oefening deels veldmanoeuvres, waartoe het geheele leger in twee elkander vijandig tegenoverstaande partijen verdeeld wordt, of korpsmanoeuvres, om zich de juiste zamenwerking van troepenmassa's eigen te maken, waarbij men den vijand vooronderstelt of door zeer kleine afdeelingen aanduidt. De oefening der rekruten kan zoowel in de open lucht, als bij ongunstig weder in exercitiehuizen, exercitieloodsen, gesloten en bedekte maneges, enz. plaats hebben; voor het exerceren der taktische eenheden moet men altijd over ruime plaatsen exercitieplaatsen van aanzienlijke uitgestrektheid kunnen beschikken, opdat de troepen alle evolutiën niet alleen stilstaande, maar ook gedurende den marsch kunnen volvoeren en iedere beweging niet dadelijk hare grenzen vindt (zie Evolutiën); - voor veldmanoeuvres heeft men een zeer uitgestrekt terrein noodig, dat echter niet even als eene exercitieplaats vlak en open, maar veeleer bedekt, doorsneden, moet zijn, zooals de natuur het oplevert; de plaatsen voor korpsmanoeuvres | |
[pagina 143]
| |
behoeven wel juist geene effen vlakten te zijn, maar moeten toch zoo min mogelijk bedekt en doorsneden zijn. | |
Expeditie.1o. Eene krijgsonderneming van ondergeschikten aard, niet belangrijk genoeg om veldtogt of oorlog genoemd te worden; zij kan geheel op zich zelve staan of een gedeelte van eenen veldtogt uitmaken; in het laatste geval wordt echter vereischt, dat zij haar eigen object heeft, dat men er dus een groot detachement voor bezigt. Zoo was bijv. de onderneming der Bondgenooten in 1855 in de Asow'sche zee eene expeditie. 2o. E. van brieven, rapporten, enz. hunne verzending en bezorging. Men heeft gewoonlijk in de hoofdkwartieren van grootere troepen-afdeelingen een afzonderlijk expeditiekantoor onder het toezigt van den kommandant van het hoofdkwartier of van den officier der ordonnance-kavallerie. Zie Berigten, Hoofdkwartier. | |
|