Militair woordenboek
(1861-1862)–H.M.F. Landolt– AuteursrechtvrijD. | |
Dam.Eene kunstmatige verhooging van aarde, hout of steenen van aanzienlijke lengte ten opzigte van de breedte; de dammen dienen hoofdzakelijk: 1o. Om een' altijd begaanbaren weg door moerassen, broekland of land, dat aan gestadige overstroomingen blootgesteld is, daar te stellen. 2o. Langs de rivieren en de oevers van meeren (in dat geval dijken genoemd) om ze bij de verheffing van den waterspiegel binnen hunne oevers te houden. 3o. Dwars door rivieren getrokken om deze zoodanig op te stuwen, dat zij nog binnen hare oevers blijven of wel dat zij daarbuiten treden en het aangrenzende land bedekken; in het laatste geval moeten de dammen veel langer dan de breedte der rivieren zijn en sluiten zij gewoonlijk het geheele rivierdal af. Dammen, waarover wegen door doorsneden, laag terrein, die aan overstroomingen zijn blootgesteld, voeren, mogen het water niet aan eene zijde tegenhouden en zoodoende opstuwen; zij worden daartoe op geschikte plaatsen van doorlaten, dat zijn openingen voorzien, waarover men dan weder eene brug legt. Dammen, die opstoppingen moeten daarstellen worden tot hetzelfde doel van overlaten voorzien (zie Overlaten, Beer, Opstopping, Cunette, Kistdam en Paal), Men onderscheidt die dammen dikwijls naar de stof, waaruit zij vervaardigd zijn in fascinendammen, knuppeldammen, steenen, aarden dammen; de bovenbreedte hangt af van de gewilde breedte van den weg, bij opstuwingsdammen van de waterdrukking, waaraan zij weerstand moeten bieden. De taluds van alle soorten van dammen moeten tegen het afspoelen beschut worden door beplanting, door bekleeding met steenen muren, paalwerk, enz. | |
Damaststaal.Gedamasceerd staal, eene kunstmatige verbinding van hard en week staal. Een aantal platen van deze verschillende staalsoorten worden daartoe zamengeweld. Het D. wordt zoowel tot de vervaardiging van klingen, damascener of gedamasceerde klingen als tot die van geweerloopen, gedamasceerde loopen gebezigd. Het damasceren is oorspronkelijk uit het Oosten en de beroemdste klingen werden vroeger te Damascus vervaardigd; de Oostersche wapensmeden gebruikten overigens eene veel omslagtiger vervaardigingswijze van D. dan tegenwoordig in Europa gevolgd wordt. Gedurende de kruistogten werd het D. aan de Europeanen bekend. Nagemaakt D. is niets anders dan gewoon staal of staafijzer op welks oppervlak de damastteekening door eene gedeeltelijke inbijting van eenig zuur is nagebootst. | |
[pagina 104]
| |
Dampkogels.Damp- of stinkkogels uit een linnen zak bestaande, gevuld met eene sas van salpeter, zwavel, zwarte pik, hars en fijngestooten steenkolen werden vroeger gebruikt om aangestoken zijnde in de vijandelijke mijngalerijen, kazematten, enz. geworpen te worden en den vijand door verpesting van de lucht daaruit te verdrijven. Gewoon buskruid kan echter dezelfde dienst bewijzen. Tegenwoordig bezigt men ze nog wel als seinvuurwerken. | |
Déboucheren.Het verlaten van een défilé. Débouché, de uitgang daarvan; eene der moeijelijkste handelingen van den oorlog is het D. in het gezigt van den vijand; twee zaken komen hierbij in aanmerking: het verlaten van het défilé of het overtrekken daarvan (bijv. van eene brug) en de ontwikkeling der strijdkrachten voor den vijand. Zoo het eenigzins mogelijk is moet men door eene flankbeweging 's vijands opmerkzaamheid trachten af te leiden of te verdeelen; somtijds zal men ook hetzelfde doel kunnen bereiken door een overmagtig vuur van deze zijde van het défilé op den vijand te openen. | |
Decimeren.Den tienden man van eene troepenafdeeling, die zich in haar geheel aan muiterij of eene andere militaire misdaad heeft schuldig gemaakt, doodschieten of eene andere straf doen ondergaan, ten einde het geheele korps niet te verliezen. Daartoe kan men dat korps in onderdeelen van 10 man afdeelen, welke dan onderling loten, wie het slagtoffer zijn zal. De uitdrukking D. wordt niet alleen gebezigd als juist de tiende man gestraft wordt; het kan even goed de vijfde, de vijftiende, de twintigste, enz. zijn. Deze straf werd bij de Romeinsche legers veelvuldig toegepast tot bestraffing van lafhartigheid of muiterij en in navolging daarvan ook bij de legers van Karel den Grooten. In 1642 zag men de straf door den aartshertog Leopold op het regement kavallerie Madlo toepassen, dat zich bij Leipzig niet goed gedragen had. In 1675 werd de muitende bezetting van Trier door den maaarschalk De Créqui gedecimeerd en in onze eeuw zag men die blinde, barbaarsche straf door Mina in het Spaansche schiereiland opleggen. | |
[pagina 105]
| |
Defensielijn.Strijklijn, noemt men de lijn, welke uit het hoekpunt van den courtinehoek van een bastion (zie Bastion) naar de saillant van het andere bastion van het gebastionneerde front getrokken wordt. Zij is dus de afstand van de saillant eens bastions tot aan de flank van het aangrenzende bastion. Zij mag niet langer zijn dan de dragt der wapens, die op de flank zullen worden opgesteld om de facen van het nevenliggende bastion te bestrijken en te verdedigen. Zijn die wapens draagbare vuurwapens, dan kan de D. tegenwoordig met de verbeterde vuurwapens 400 à 500 passen lang zijn (vroeger niet meer dan 300 passen); zijn het vuurmonden, dan neemt men hunnen kartetsschotsafstand als maatstaf aan. | |
Defensieve kazernes.Kazernes in de vestingen, die in vredestijd even als gewone kazernes bewoond worden, doch tot verdediging zijn ingerigt en in oorlogstijd voor de verdediging gebezigd worden. Zij liggen hoofdzakelijk als reduits in voorname werken, hebben meestal verschillende verdiepingen waarvan de onderste gewoonlijk slechts tot verdediging met klein geweervuur zijn ingerigt, terwijl men op de bovenste geschut kan plaatsen. Zij zijn somtijds door grachten omringd en verkrijgen dan door caponnières eene grachtsverdediging. Haar tracé hangt af van de gedaante van het werk, waarin zij liggen. De keel van het werk is gewoonlijk door eenen keelmuur gesloten en een achterwaarts daarover uitstekend gedeelte der defensieve kazerne bestrijkt dezen muur. Het spreekt van zelve, dat alle defensieve kazernes bomvrij moeten zijn. | |
Défilé.Elke vernaauwing van het begaanbaar terrein, welke geene groote uitbreiding van troepenmagt toelaat. Men begrijpt dus onder den naam van défilé: bergpassen, bruggen, waadbare plaatsen, dijken of dammen, straten in steden of dorpen, wegen in een moeijelijk bergachtig terrein. Men noemt défilégevechten alle gevechten, waarbij op de eene of andere wijze een D. in het spel komt. Men kan daarbij ten doel hebben den vijand in wanorde in het défilé te werpen of het D. te vermeesteren, ten einde er zelf door heen te trekken of daardoor in orde terug te trekken en den vijand in zijne vervolging tegen te houden, eindelijk den vijand het deboucheren (zie Deboucheren) onmogelijk te maken. In alle gevallen komen daarbij de lengte en de breedte van het D. in aanmerking, de gesteldheid der terreinafscheiding, waardoor het gevormd wordt of waarover het heen voert, of het zijwaarts van het D. geheel onbegaanbaar is of tot hoever zich die onbegaanbaarheid uitstrekt, of het van deze of van 's vijands zijde door het terrein beheerscht wordt en diensvolgens de nadering der uitgangen door het vijandelijke vuur bemoeijelijkt of onmogelijk gemaakt kan worden, of het défilé te omtrekken is en op welken afstand. Alle terrein-afscheidingen, zelfs diegenen welke in gewone omstandigheden zonder beteekenis zijn, spelen eene groote rol bij terugtogten; zij geven den terugtrekkenden gelegenheid stelling te nemen, zich tot het gevecht te ontwikkelen en daardoor den vijand op te houden. Zij geven dus aanleiding tot achterhoedegevechten en de beslissing heeft | |
[pagina 106]
| |
meestal plaats bij defilés, omdat de vijand natuurlijk op zulke wegen vervolgt, die bij de terreinafscheidingen défilés vormen. | |
Defilement.Dekking tegen het vijandelijke geschutvuur; men onderscheidt het horizontale en het vertikale defilement; het eerste wordt door den vorm van het tracé, het laatste door de gedaante van het profiel der werken bepaald. Bij het horizontale defilement moet men vooral daarop letten, dat de verlenging van de lijnen van het werk op de werkzame schootsverheid der vijandelijke vuurmonden, zoo mogelijk in onbegaanbaar terrein vallen, waar de vijand zich niet kan vestigen; verder, dat als men twee borstweringslijnen achter elkander aanlegt, deze niet evenwijdig gemaakt worden, opdat de vijand beide niet te gelijkertijd uit dezelfde stelling in het verlengde zou kunnen nemen, dat daarentegen hunne verlengden naar 's vijands zijde hoe langer hoe meer uit elkander loopen en dezen dus noodzaken zijne opstellingen te verdeelen; dat eene lange bevestigingslijn, om dezelfde reden nooit in eene regte lijn, maar bijv. gecremailleerd moet daargesteld worden. Zie Contregarden, Cremailleren. Bij het vertikale defilement komen de verschillende hoogten, zoowel van de plaats waar men het werk wil opwerpen, als van het omliggende terrein binnen het bereik van het werkzame vuur en van het gezigt in aanmerking. Wij hebben gezien, dat men de hoogte eener borstwering in vlak terrein niet grooter dan 2 à 2,50 el behoeft te maken (zie Borstwering). Ligt echter op 600 of 800 passen van het werk eene hoogte, dan is dat niet meer voldoende; de vijand zoude van die hoogte over de borstwering in het werk kunnen zien, het minst van degenen die het digtst bij de borstwering staan, het meest van hen, die daarvan het verst verwijderd zijn. Trekt men nu van de lijn, tot welke men de ruimte achter de borstwering dekken wil een vlak naar het schijnbaar hoogste punt der beheerschende hoogte, dan zullen manschappen die op voormelde lijn staan door eene borstwering van 2 à 2,50 el op het genoemde schuinsche vlak staande, behoorlijk gedekt zijn. Dit vlak grondvlak genoemd is dan op de plaats waar de borstwering moet komen, reeds zekeren afstand boven den grond verheven; en dus moet men eerst op die plaats de aarde zeer hoog opwerpen, totdat zij het grondvlak bereikt en daarna hierop nog de gewone hoogte van 2 à 2,50 el aanbrengen. Een vlak dat op 2 à 2,50 ellen evenwijdig met het grondvlak loopt noemt men defilements-vlak. Hierin nu ligt de geheele leer van het vertikale defilement; maar hare toepassing bevat soms zeer groote moeijelijkheden. Een gewoon veldwerk wordt in den regel zonder verdere voorbereiding gedefileerd door van de lijn tot waar men gedekt wil zijn naar de hoogste punten der hoogte te zien en aan baken, welke het tracé van het werk vormen de snijdingspunten met het gezigts vlak op te teekenen, waarbij men dan nog 2 à 2,50 el voegen moet om de behoorlijke hoogte te verkrijgen. De zaak wordt bijzonder ingewikkeld door de volgende omstandigheden, die zich vooral bij groote werken voordoen: 1o. dat een en hetzelfde werk tegen verschillende omliggende hoogten, moet gedefileerd worden; 2o. dat verschillende werken tegen dezelfde hoogten moeten gedefileerd worden, terwijl zij onderling weder eene zekere hoogte verhouding moeten hebben; 3o. dat men het muurwerk van afzonderlijke werken, reduits, enz. aan het vijandelijke vuur moet onttrekken, terwijl deze werken toch weder een bepaalde hoogteverhouding moeten hebben ten opzigte van de werken waardoor men ze defileren wil. Voor groote werken kan men het doelmatige D. alleen bepalen, door de oplossing van tamelijk ingewikkelde vraagstukken der beschrijvende meetkunst op een goed plan, dat de hoogteverhoudingen bevat en waarop men het tracé der werken, welke gedefileerd moeten worden, teekent. | |
[pagina 107]
| |
Door de doelmatige plaatsing van het grondvlak kan men somtijds eene aanzienlijke besparing der borstweringshoogte verkrijgen, eveneens door een geschikt gebruik van bonnetten en traversen. Uit het voorgaande blijkt, dat hoe grooter de ruimte is, welke men achter de borstwering wil dekken, deze laatste des te hooger zal worden. Indien men nu op de helft dier ruimte eene borstwering aanlegt, dan behoeven de beide borstweringen ieder slechts de helft der oorspronkelijke ruimte te dekken; zij kunnen dus beide eene veel geringer hoogte bezitten, dan de eerste alleen had moeten hebben en dikwijls is het gemakkelijker twee lage dan ééne hooge borstwering op te werpen. Evenzoo kan men de binnenruimte eener vierkante redoute, die aan verschillende zijden door hoogten omringd is, door eene kruistraverse in vier gedeelten verdeelen, waardoor men de borstweringen veel lager kan maken. Somtijds volgt uit het defilement dat het eene einde eener versterkingslijn hooger moet zijn dan het andere; men kan nu, hetzij de vuurlijn regelmatig van het hoogere naar het lagere gedeelte laten afloopen of haar trapsgewijs laten, terwijl zij in iederen trap horizontaal loopt; dit laatste geschiedt altijd als het verschil aanmerkelijk is; gaat men van de laagste verdieping uit, dan doen de hoogere gedeelten zich als verhoogingen der lagere borstwering voor. Men noemt ze dan bonnetten of mutsen (zie Bonnet). Zelfs op volkomen vlak terrein, verhoogt men de borstweringen eenigzins in de saillanten; de vijand is dan genoodzaakt, zoo hij de liniën enfileren wil, hoogere elevatiën te bezigen, waardoor de opstijgende tak der kogelbaan ver boven de hoofden der bij de liniën opgestelde manschappen heenvoert. Men noemt dit het gewone defilement. Bronnen: Alle werken over versterkingskunst; Blesson, die Lehre vom graphische defilement. | |
Defileren.1o. Den terugtogt door een défilé verrigten. Zie Evolutiën; 2o. Het voorbijmarcheren langs een hoogeren bevelhebber, voor wien eene parade of eene revue gehouden wordt; 3o. Een werk, eene linie D., de binnenruimte van een werk aan het vijandelijke vuur onttrekken, eene linie tegen de vijandelijke enfileerschoten dekken. | |
Degen.Een zijdgeweer, met lange, smalle twee- of eensnijdige puntige kling, hoofdzakelijk als stootwapen gebezigd. De D. is een der oudste wapens, daar men daarvan reeds bij de beschrijving der vroegste oorlogen gewag vindt gemaakt. Sedert de invoering van de vuurwapens en vooral van het bajonetgeweer kwam de D. al meer en meer in onbruik en tegenwoordig wordt hij bij sommige legers alleen gevoerd door de zware kavallerie en de officieren van eenige troepenkorpsen. Bij ons is de D. geheel en al uit het leger verdwenen. De ligte kavallerie heeft naar het voorbeeld der Oosterlingen, der Hongaren en der Polen den krommen sabel, geschikt om te houwen, aangenomen; de infanterie heeft bijna overal het zijdgeweer geheel verworpen of vervangen door een wapen, dat vooral tot kapmes, enz. dient. - De degen der zware kavallerie (pallas) heeft eene stalen scheede en een gevest met korf, de officiersdegens hebben hier en daar ondoelmatigerwijze nog lederen scheeden en slechts één beugel. De D. wordt thans gewoonlijk aan eene degenkoppel (ceinturon) om het lijf gedragen. Hij werd in de 16de en het begin der 17de eeuw op dezelfde wijze door de piekeniers gedragen, terwijl de muskettiers hem over den schouder aan eenen degenriem (baudrier) droegen; in het jaar 1684 voerde Lodewijk XIV voor de geheele Fransche infanterie de eerstvermelde draagwijze van den D. in, het eerst bij de Fransche en Zwitsersche gardes. | |
[pagina 108]
| |
Degraderen.Den graad ontnemen en in een' minderen terugbrengen. Deze militaire straf wordt alleen in Rusland ook op officieren toegepast, bij alle andere legers van Europa alleen op onderofficieren, die men tot soldaat terugbrengt. Bij ons kan die straf door den regimentskommandant opgelegd worden, bij vele andere legers alleen ten gevolge van het vonnis van eenen krijgsraad. | |
Dek.Ieder der vloeren, die het schip in verschillende verdiepingen verdeelen en die verdiepingen zelve (zie Vaartuigen); het boven- of opperdek wordt gewoonlijk bij uitsluiting het dek genoemd; het schip heeft een glad dek wanneer het bovendek van voren naar achteren onafgebroken doorloopt, een gebroken dek, wanneer het bovendek slechts werkelijk van voren en van achteren voorhanden is en in het midden ontbreekt, zoodat het daaronder liggende gedeelte der volgende verdieping onbedekt is; deze opene ruimte wordt dan kuil genoemd. Zoowel bij het gladde als bij het gebroken dek noemt men het voorste gedeelte bij den boeg de bak, het achterste gedeelte halfdek. Hier bevindt zich gewoonlijk eene bovenkajuit tot verblijf van den kommandant of eene wapenkamer, waarvan het dek kampanje genoemd wordt. Het halfdek is met den bak verbonden door de bakloopplanken, die langs de boorden van het schip loopen en tegenwoordig eene aanmerkelijke breedte hebben, terwijl de kuil meestal met roosters gedekt is. Het dek, dat het eerst boven den waterspiegel ligt draagt den naam van onder- of tusschendek, daarop volgt het kuildek en voorts het bovendek, terwijl bij driedekkers nog een geschutdek tusschen het kuil- en onderdek ligt, middeldek geheeten. Het gedeelte van het schip, dat onder water ligt noemt men ruim, en het eerste dek dat zich daarin bevindt, draagt bij linieschepen en fregatten den naam van koebrug. De D. of verdiepingen boven water dragen geschut en worden ook wel met den naam van batterijen bestempeld. | |
Dekken.Een voorwerp D. noemt men den vijand beletten het te naderen of te bemagtigen. Het te dekken voorwerp kan vast of bewegelijk zijn. Tot de eersten behooren geheele landen of landstreken, een dorp, een stad, eene brug; tot de laatsten transporten (konvooijen) van allerlei aard. De eenvoudigste wijze om een onbewegelijk voorwerp te dekken, is, dat men er zich vlak voor stelt of het aan alle zijden omgeeft; dit kan zeer dikwijls aanleiding geven tot eene groote uitbreiding van het front (zie Cordon) en is onder zulke omstandigheden zeer te verwerpen; het is te verkiezen, dat men zijne krachten bijeenhoudt en slechts een of enkele punten van het voorwerp regtstreeksch dekt, alle andere echter middellijk, met het voornemen den vijand, die een der niet regtstreeksch gedekte punten aanvalt, in het gepaste oogenblik te gemoet te rukken. Het hierboven gezegde is ook van toepassing op de dekking van bewegelijke voorwerpen en geldt even goed voor den oorlog te land als voor dien ter zee. Zie Bedekking, Beheerschen, Konvooi. Zich dekken tegen de uitwerking der vijandelijke wapens zegt men even goed van den afzonderlijken strijder als van geheele troepenkorpsen; de strijder dekt zich door zijne stelling tegen de slagen en stooten zijner tegenpartij, de tirailleur, alsook het bataillon door geschikte dekkingsmiddelen tegen het vijandelijke vuur en voor het vijandelijke oog. Een volko- | |
[pagina 109]
| |
mene dekking bevat altijd het denkbeeld van geheele ongeschiktheid tot eigen werkzaamheid; de soldaat die in eene van alle zijden geslotene ijzeren kast zit, kan zelf den vijand noch zien, noch beschieten; die zelf wil handelen, moet zich gedeeltelijk bloot stellen. Eene der voornaamste eigenschappen van den soldaat, zoowel als van den aanvoerder is het juiste begrip hiervan, is de gave de oogenblikken te onderscheiden, waarin men toch niets kan uitvoeren en zich dus dekken mag, de oogenblikken te kennen waarin men moet handelen, dus de dekking geheel of gedeeltelijk prijs moet geven en tevens de geschiktheid om de voorhanden dekkingsmiddelen spoedig te gebruiken. | |
Demarkatielijn.Elke lijn die met goedvinden van oorlogvoerende partijen getrokken wordt, om eene zekere grensscheiding op het oorlogstooneel daar te stellen; na den vrede van Bazel werd zulk eene lijn tusschen Noord- en Zuid-Duitschland getrokken en de Franschen verpligtten zich de onzijdigheid van het eerste te eerbiedigen. Bij het sluiten van eenen wapenstilstand wordt altijd eene D. tusschen de kwartieren der beide oorlogvoerende partijen getrokken, binnen welke zij bewegingen kunnen uitvoeren, requisitiën uitschrijven, enz., terwijl zij haar gedurende den wapenstilstand niet mogen overschrijden. Somtijds trekt men ook twee demarkatielijnen, waartusschen dan een strook onzijdig grondgebied wordt opengelaten, zoo als bijv. gedurende den wapenstilstand van 1813. | |
Demaskeren.Ontmaskeren; men demaskeert bijv. eene batterij als de infanterie of kavallerie, die voor haar stond, zich zijwaarts opent en haar ruimte geeft om haar vuur te openen; bij belegeringsbatterijen noemt men ook wel D. als men het laatste stuk aarde, dat de embrasuren sloot, wegsteekt en deze dus voor het vuren opent. | |
DemonstratieElke militaire bedreiging. Men kan haar gebruiken: 1o. Om het doel van den oorlog zelf te bereiken, dat is den vijand te nopen toe te geven, zonder dat het werkelijk tot eenen oorlog komt. Zij bestaat dan in staatkundig-militaire nota's, in groote toerustingen, waarvan veel ophef gemaakt wordt, in de zamentrekking van aanzienlijke strijdkrachten aan de grenzen van den bedreigde, in één woord in ernstige toebereidselen. Hoewel deze staatkundig-militaire bedreigingen hun doel wel vervullen kunnen, als namelijk de bedreigde de zaak ernstig opneemt en overtuigd is, dat hij aan het kortste eind zal trekken, zoo vervullen zij het toch bijna nooit. Zelden toch wordt de eerste voorwaarde tot het bereiken van het doel vervuld, namelijk dat het nadeel waarmede men ernstig bedreigd wordt, in eene juiste verhouding staat, tot het nadeel, dat den bedreigden staat in geval van toegeven, zou treffen; dan verbitteren alle bedreigingen en lokken tegenbedreigingen uit, zoodat bij toenemende verbittering het nationale eergevoel zoodanig stijgt, dat een oorlog onvermijdelijk wordt. 2o. Gedurende den oorlog, om eene hoofdoperatie doelmatig voor te bereiden en haren gunstigen uitslag te verzekeren of het resultaat te | |
[pagina 110]
| |
verhoogen. De D. bestaat eigenlijk daarin, dat men de aandacht van den vijand op een punt vestigt, terwijl men op een ander punt werkzaam optreedt. De hoofdregels, welke men daaruit voor het gebruik der D. kan afleiden, zijn: a. De D. heeft slechts waarde met betrekking tot de hoofdoperatie. b. Iedere demonstratie vordert eene detachering, verzwakt alzoo de beschikbare magt voor de hoofdoperatie. c. Eene demonstratie kan alleen gelukken, als de vijand haar werkelijk opmerkt. d. Indien zij, wanneer zij tot ernst overging den vijand een noemenswaardig, gevoelig verlies zou kunnen toebrengen. e. Indien de vijand werkelijk gelooven kan, dat zij ernstig gemeend is. f. Het is gemakkelijker door eene D. den vijand in een denkbeeld te versterken, dat hij reeds heeft, dan hem daardoor eene geheel nieuwe meening op te dringen. Demonstratiën kunnen even goed op het geheele oorlogstooneel betrekking hebben als op het enkele slagveld; in het laatste geval noemt men ze schijnaanvallen. | |
Depôt.Elke stapelplaats van strijdkrachten of voorraad van welken aard ook; men spreekt dus van depôts van levensmiddelen, van gereedschappen, van hospitaal-voorwerpen, van munitie, van paarden en van troepen. De paardendepôts zijn niets anders dan verzamelingen van trek- en rijpaarden tot aanvulling der verliezen in den oorlog geleden, hetzij op eene bepaalde plaats gevestigd, hetzij om het leger te volgen in welk geval zij vliegende D. genoemd worden. Met deze D. zijn gewoonlijk ziekenstallen verbonden. Geheel in denzelfden zin spreekt men van troependepôts, depôttroepen, depôtbataillons. Ook de kleinere magazijnen van bouwstoffen en gereedschappen voor de artillerie en de genie bij belegeringen worden tot onderscheiding van de grootere magazijnen van dien aard parken of depôts genoemd. Vestingen of tijdelijke versterkingen, die het doel hebben, depôts van eenigen aard in de nabijheid van den vijand te dekken, noemt men depôtplaatsen. | |
Desarmeren.Ontwapenen: 1o. In de schermkunst door een' slag tegen het wapen der tegenpartij te geven, waardoor het hem ontvalt; 2o. Eene vesting, het tegendeel van armeren, wapenen. Zie Armement. | |
Deserteur.Overlooper. Desertie. Het overloopen, verlaten der vaandels zonder verlof of toestemming. De desertie was in de 18de eeuw eene zeer algemeene misdaad, toen de legers gedeeltelijk door werving, gedeeltelijk door loting in beide gevallen voor den geheelen leeftijd, bijeengebragt werden, toen zij uit het schuim van alle natiën bestonden en de soldaten op eene onwaardige wijze behandeld werden. In het Pruissische leger vormden de voorzorgsmaatregelen tot voorkoming der desertie zoowel in oorlogs- als in vredestijd een volkomen stelsel. In oorlogstijd moesten eenige beproefde troepenafdeelingen, zoo als de huzaren en de jagers te voet van Frederik den Grooten, de legerplaats geheel omgeven om de desertie te verhinderen; op marsch werd de strengste krijgstucht gehandhaafd, bewoonde plaatsen en bedekt terrein stelselmatig vermeden; de vrees voor desertie deed insgelijks haren invloed op de gevechtstaktiek gevoelen; zij belette gebruik te maken van het tirailleurgevecht, van dorps- en boschgevechten. In vredestijd mogten de soldaten het garnizoen niet | |
[pagina 111]
| |
voor den geringsten tijd, niet op den kleinsten afstand zonder bijzondere vergunning verlaten, alarmkanonnen stonden gereed om ieder geval van desertie in den omtrek bekend te maken, de boeren waren dan verpligt eene drijfjagt te houden; degene die een deserteur aanbragt kreeg dan echter ook eene bepaalde premie of vanggeld. De desertie is ten allen tijde streng gestraft geworden; hoe grooter de vrees voor het deserteren was, des te strenger waren de straffen. In den regel onderscheidt men bij de gevallen van desertie ook met betrekking tot de straf, de omstandigheden waaronder ze plaats vinden. De desertie in oorlogstijd van die in vredestijd, de desertie uit het gevecht of van de wacht van die uit het kwartier. Bij gewone desertie bestaat gewoonlijk een termijn, gedurende welke de deserteur als vermist wordt beschouwd en zich weder bij zijn korps kan vervoegen, zonder als zoodanig bestraft te worden; deze termijn is langer of korter naarmate der omstandigheden en den korteren of langeren diensttijd van den schuldigen. Bij ons te lande is daarvoor 28 dagen aangenomen. Eenige staten hebben met de naburige staten overeenkomsten, Cartels genoemd, over de uitlevering van deserteurs. | |
Detachement.Eene troepenafdeeling, die van het hoofdkorps wordt afgezonden om eene afzonderlijke bestemming te volgen. In den oorlog vormt men D. om requisitiën op te halen, tot dekking van konvooijen, tot bezetting van enkele punten, tot verzekering van de operatielijn of de flanken van het leger, tot waarneming van den vijand op zulke punten, waar men niet beslissend te werk wil gaan, tot het tegenhouden van dien vijand, indien hij tot het offensieve overging. Ieder D. verzwakt de hoofdmagt; men moet dus spaarzaam zijn met detacheren en eerst wel overwegen of een D. volstrekt noodig is, of men in dat geval niet beter doet, met de geheele magt eerst het eene oogmerk en daarna het andere te volvoeren, in plaats van dit tegelijkertijd door detachementen te doen; eindelijk welk doel het D. moet bereiken en welke sterkte het daartoe noodzakelijk moet verkrijgen. Zie Bedekking, Demonstratie. Een D. kan zamengesteld worden uit de eene of andere taktische eenheid of een zamenstellend gedeelte daarvan, dus uit een bataillon, eene kompagnie, een eskadron of het kan zamengesteld zijn uit eene zamenvoeging van enkele manschappen, die uit verschillende taktische eenheden getrokken zijn. Het eerste is te verkiezen, omdat daarbij de manschappen hunne gewone aanvoerders blijven behouden; het laatste was vooral in vroeger tijd het meest gebruikelijk. In de 17de en 18de eeuw formeerde men dikwijls D. (Kommando's) tot het volbrengen van bijzonder gewigtige of bijzonder gevaarlijke ondernemingen; men trok manschappen uit de regimenten om bij de bestorming eener vesting de stormkolonne te vormen, om in het gevecht eene belangrijke post in te nemen, enz. In den tijd, toen de kompagnies-kommandanten uitsluitend verantwoordelijk waren voor hunne kompagnien, toen zij deze voltallig moesten maken en houden, was het billijk de mogelijke verliezen, gelijkmatig over hen te verdeelen. Daarenboven kwam hierbij in de 17de eeuw bij de infanterie nog de omstandigheid, dat men bij de bataillons eene bepaalde verhouding van muskettiers en piekeniers verlangde, welke verhouding in de regimenten en kompagnien zelden bestond. Deze telden meer muskettiers dan eigenlijk moest plaats hebben. Men trok daaruit detachementen muskettiers tot alle mogelijke doeleinden. Gustaaf adolf stelde ze bijv. in de slagorde tusschen de eskadrons kavallerie. Men vindt dikwijls in de 17de eeuw detachementen ruiterij op de vleugels der geheele slaglijn. Zij hebben ten doel de flanken te dekken en den geslagen vijand te vervolgen en te omtrekken. Tot dat einde werden uit alle regimenten de beste ruiters | |
[pagina 112]
| |
getrokken. Op het laatst der 17de en in het begin der 18de eeuw stelden de Franschen op den regtervleugel van elk bataillon eene kompagnie grenadiers en in overeenstemming daarmede op den linkervleugel een detachement of piket uit de wacht bestaande. De detachementen, die in de 17de eeuw uit de troepen getrokken werden tot het volbrengen van bijzonder gevaarlijke of gewigtige ondernemingen, stemmen geheel overeen met de verloren knechten der Zwitsers en der landsknechten van de 15de en 16de eeuw; zij worden ook bij de Franschen nog altijd zoo genoemd (enfants perdus). | |
Dienst.Militaire dienst. Men onderscheidt de D. te velde en de D. in vredestijd. Onder inwendige dienst verstaat men alle dienstpligten der verschillende rangen en van den gewonen soldaat, die betrekking hebben op de regelmatigheid en de doelmatigheid van het bestuur, de instandhouding van orde en krijgstucht, de verpleging en het opzigt over het personeel en het materiëel van een troep, terwijl men daaronder ook wel begrijpt alle keuken- en kazernebezigheden en de werkzaamheden in de depôts en magazijnen. De dienstpligten in het algemeen, voor de verschillende rangen en in bijzondere gevallen zijn in alle legers door dienstreglementen of dienstvoorschriften vastgesteld. | |
Dienstpaard.In tegenstelling tot schoolpaard; de graad van afrigting maakt het onderscheid tusschen beide uit, zonder dat men hiervoor eene duidelijke grens kan aangeven; bij het D. ziet men meer op de snelheid en regelmatigheid der bewegingen, bij het schoolpaard zijn die door afrigting meer verkort en verzameld. | |
Diensttijd.In ruimen zin, den tijd gedurende welken de in dienst gestelde soldaat dienstpligtig blijft; zoo zegt men bijv.: hier of daar loopt de diensttijd tot het veertigste levensjaar, zonder daarbij in aanmerking te nemen of de soldaat werkelijk tot dien tijd onder de wapens blijft of het grootste gedeelte daarvan met verlof is. D. in eenen engeren zin, is de tijd welken de soldaat werkelijk onder de wapens blijft. Bij de tegenwoordige zamenstelling der legers is deze laatste tijd, met betrekking tot den geheelen diensttijd meestal zeer gering. Behalve in de staten, die koloniën bezitten en die een deel van hun leger tot bewaking daarvan en tot de daar voorkomende veldtogten moeten gebruiken en dus niet uitsluitend over zeer jonge soldaten wenschen te beschikken, volgt men tegenwoordig het denkbeeld den werkelijken diensttijd niet langer uit te strekken, dan noodig is om den rekruut tot soldaat te vormen. Over den tijd hiertoe benoodigd zijn nu de meeningen zeer uiteenloopende, terwijl het eene leger daarvoor eenige weken of maanden genoegzaam rekent, vindt het andere daartoe drie jaren ter naauwernood voldoende. | |
[pagina 113]
| |
loodregt op het front genomen. De stelling eener taktische eenheid in gesloten orde, is des te dieper naarmate het aantal gelederen grooter is, de stelling op drie gelederen is dus dieper dan de twee gelederenstelling, de kolonne- dieper dan de liniestelling. Heeft men een grooter aantal taktische eenheden bij elkander, dan is hare stelling des te dieper, naarmate zij in meer liniën opgesteld zijn. Zij zal ook dieper zijn, naarmate de onderlinge afstand der liniën grooter is; deze laatste omstandigheid komt echter weinig in aanmerking, daar de afstand der liniën door de reglementen tamelijk gelijk bepaald is. Daarentegen moet men eene andere omstandigheid wel degelijk in acht nemen. Naarmate de intervallen tusschen twee taktische eenheden derzelfde linie grooter genomen worden, zal de geheele stelling namelijk ook een grooter of kleiner front beslaan. In het eerste geval kan het nu best gebeuren, dat men reeds dadelijk bij het begin van het gevecht de troepen der tweede linie in de eerste moet trekken, alleen om die openingen aan te vullen. In dat geval zal men de stelling wel niet meer diep kunnen noemen. Men handelt daarom beter, zoodra van groote troepenmassa's spraak is, de diepte der stelling aan te duiden, door het aantal manschappen dat op iederen pas der frontbreedte komt, bijv. als 100 000 man eene frontbreedte van 10 000 passen innemen, dan komen 10 man op iederen pas der frontbreedte of de stelling is 10 man diep, waarbij het natuurlijk is, dat die manschappen in 3 liniën of in 2 liniën en eene reserve zullen opgesteld zijn, daar het bekend is, dat de hedendaagsche liniestelling onzer infanterie en kavallerie op twee à drie gelederen is. Frontbreedte en diepte zijn van elkander afhankelijk, hoe grooter het front, hoe geringer de diepte en omgekeerd. Daar nu eene zekere frontlengte - gelijktijdige werking der wapens - even noodzakelijk voor het gevecht is als eene zekere diepte - opvolgende werking - zoo moet naar het aantal troepen steeds eene verhouding tusschen beide gezocht worden. In het algemeen blijkt het, dat hoe grooter het aantal troepen is, het des te gemakkelijker is de noodige frontlengte in te nemen, dat zij dus eveneens gemakkelijker eene aanzienlijke diepte kan beslaan dan eene kleine troepenmagt. Voor eene divisie van 10 000 man kan men reeds 3 à 4 man op elken pas der frontbreedte als de gemiddelde diepte beschouwen, voor 50 000 man 5 à 6 man als gemiddelde, minder dan 5 man als geringe, meer dan 6 man als groote diepte. De voordeelen der diepe stelling zijn gelegen: 1o. In de mogelijkheid het gevecht te vernieuwen; 2o. In de gemakkelijkheid, waarmede men ook front naar de flanken kan maken; 3o. In de gemakkelijkheid voor den opperbevelhebber zijne bevelen naar alle zijden kenbaar te maken, daar order en rapport bij de diepe stelling minder weg af te leggen hebben, dan bij de uitgebreide. Tot het marcheren, vooral langs gebaande wegen is de diepe stelling altijd noodzakelijk; deze wordt echter beter smalle genoemd, terwijl men dan de uitdrukkingen uitgestrekt en diep voor de gevechtsstelling behoudt. | |
Directie.Rigting. Directielijn, Rigtingslijn, bijv. van een marcherende troep. Gaat men uit eene D. in eene nieuwe over, welke met de vorige eenen hoek maakt, dan geschiedt zulks door eene verandering van directie. Zie Frontverandering. | |
[pagina 114]
| |
Discipline.Krijgstucht, bestaat in de naauwkeurige opvolging van alle krijgswetten, niet alleen in tegenwoordigheid van den meerdere, maar ook in diens afwezigheid. De grondslag van alle ware krijgstucht is de eigene overtuiging van ieder soldaat en van ieder officier, dat zij noodzakelijk is voor het geheel en nuttig voor ieder afzonderlijk. De blindelingsche gehoorzaamheid door anderen ingeprent, kan moeijelijk die eigene overtuiging vervangen; zij werkt gewoonlijk niet meer, dáár waar de krijgstucht het meest noodig is en waar tijd en middelen ontbreken haar door straffen aan te wakkeren of in stand te houden. De troepen van beschaafde natiën zijn misschien moeijelijker aan de krijgstucht te gewennen dan barbaren, maar dit eenmaal geschied zijnde, is hare krijgstucht duurzamer en kan men er onder alle omstandigheden beter op rekenen, waar toch alles van afhangt. Bij troepen, die langen tijd oorlog gevoerd hebben onder vreemde natiën, die haar vijandig waren, wier taal en zeden zij niet verstonden, ontstond door de werking der kameraadschap meestal eene zeer strenge krijgstucht; de Spanjaarden der 16de en 17de eeuw leveren daarvoor een schitterend bewijs op. Men onderscheidt somtijds eene marschdiscipline waardoor men verstaat de strenge navolging van alle bevelen omtrent de marschorde, zoowel door officieren als door soldaten in acht te nemen, even zoo eene gevechtsdiscipline, eene kampdiscipline. Disciplinaire straffen noemt men zulke straffen, die door de meerderen, officieren en onderofficieren, kunnen opgelegd worden, zonder de uitspraak van eenen krijgsraad. Zij bestaan tegenwoordig overal in arrest, het opleggen van strafwachten en andere strafdiensten, enz. Zij zijn volstrekt noodzakelijk tot instandhouding der D., moeten evenwel met oordeel en regtvaardigheid toegepast worden en overeenkomstig zijn met den aard van de troep en de natie, waarvoor zij moeten dienen. Overal zijn thans bepalingen gemaakt omtrent de toepassing dier straffen; de grenzen daarvoor zijn enger voor de officieren van minderen rang, die bijna dagelijks met den soldaat in aanraking komen en zich gemakkelijk uit wraakzucht of persoonlijken afkeer zouden laten wegslepen, uitgebreider voor officieren van hoogeren rang, die minder met den soldaat omgaan en de dienst van een hooger standpunt beschouwen. In de vorige eeuw waren lijfstraffen als disciplinaire straffen zeer gebruikelijk. Onze eeuw heeft die straffen verworpen en men kan met regt beweren, dat bij den tegenwoordigen geest der beschaafde volken, een geest die ook in de legers aanwezig is, hunne wederinvoering het gehalte der legers zou verminderen, welke ware of valsche gronden men ook voor het nut van dergelijke straffen moge aanvoeren. Kompagniën van discipline, bij ons het dépôt van discipline zijn troepenafdeelingen, waarbij soldaten geplaatst worden, die wel volgens de strafwetten, geen misdrijf gepleegd hebben, maar die door een voortdurend slecht gedrag, dronkenschap en liederlijkheid verdienen, dat men hen voor zekeren tijd onder een strenger opzigt en strengere tucht plaatst, dan die bij het leger in gebruik zijn. | |
Dislocatie.Verdeeling der troepen in kantonnementen of in kampen, enz. Zie Kampen en Kwartieren. Dislocatierapporten worden van tijd tot tijd door de chefs der korpsen ingediend, waarbij zij de verdeeling hunner troepen opgeven, alsmede de gebreken, die de kwartieren soms mogten opleveren. | |
Dispositie.Het schriftelijk of mondeling medegedeelde plan tot eene onderneming, vooral wanneer daarbij eene veelsoortige wijze van beschikking over de strijdkrachten, eene doelmatige verdeeling daarvan en van haren werkkring voorkomt. De gewigtigste dispositiën zijn: Marschdispositiën en Gevechtsdispositiën. De marschdispositiën voor groote marschen worden altijd van het hoofdkwartier | |
[pagina 115]
| |
schriftelijk aan de onderbevelhebbers toegezonden. Zij moeten bevatten: de indeeling der geheele marcherende magt in kolonnen, de wegen, die het hoofdkwartier zal volgen en de etappen welke het op verschillende marschdagen zal maken, den weg, welke iedere afzonderlijke kolonne moet volgen, de plaats waar zich het hoofdkwartier der kolonne, welke de D. bijzonder betreft op iederen marsch- of rustdag zal bevinden, de grenzen tot hoever de kolonne aan ééne of aan beide zijden van den weg, hare requisitiën mag uitstrekken of waar binnen zij hare marschkwartieren kan betrekken, ingeval zij kantonneren moet, de uitbreiding, welke aan de kwartieren mag gegeven worden, den dag van afmarsch, het doel van den marsch, de hospitalen, waarin de zieken der kolonne achtergelaten of waarheen zij teruggezonden moeten worden, wat men van de bagaadje en de parken moet medevoeren of achterlaten, in het laatste geval wáár, wat de kolonne voor hare eigene veiligheidsdienst of voor die van het leger te verrigten heeft. Een gedeelte dezer bepalingen kan tabellarisch in een marschtableau zamengevat worden, volgens hetwelk dan de generale staven der afzonderlijke kolonne de bijzondere marschtableaux vervaardigen, met naauwkeurige opgave van de wegen door hunne afzonderlijke troepenafdeelingen te volgen en van de kantonnementen door haar te betrekken; de andere opgaven, waarbij algemeene gedragsregelen doelmatig kunnen gevoegd worden, komen in de eigenlijke marschorder. Indien het door de nabijheid des vijands of door onvoldoende bekendheid met het terrein onmogelijk is, zulke naauwkeurige marschorders met marschtableaux te geven, dan wordt in eene eenvoudige marschorder aan den bevelhebber van iedere afzonderlijke kolonne slechts opgegeven welken weg hij moet volgen en welke door zijne nevenkolonnen gevolgd worden, terwijl hem onder toevoeging van algemeene gedragsregelen gelast wordt, iederen dag in het hoofdkwartier te melden, welk punt van zijnen weg hij bereikt heeft. De dispositiën tot aanvallende veldslagen of gevechten, moeten bevatten: de waarschijnlijke rigting en uitgestrektheid der vijandelijke stelling, hetgeen men van hare steunpunten, beheerschende punten, voornaamste toegangswegen weet, zoo veel als mogelijk is, de werkkring der verschillende grootere legerafdeelingen (hoofdaanval, schijnaanval, daarstelling der verbinding tusschen afzonderlijke legergedeelten, reserve) opgave op welk punt en wanneer ieder dezer afdeelingen zich moet ontwikkelen, langs welke wegen de vijand ingeval eener overwinning moet vervolgd worden, langs welke men terug moet trekken ingeval eener nederlaag, waar de opperbevelhebber zich zal ophouden, waar de munitieparken, de bagaadje, enz. opgesteld zullen worden. De dispositiën tot verdedigende veldslagen of gevechten bevatten in de hoofdzaken hetzelfde. Hier komt het er vooral op aan de troepenkorpsen, die tot het verdedigen der stelling bestemd zijn, wel te onderscheiden van diegenen met welke men, zoo het geval zich voordoet, zelf tot het offensieve wil overgaan. Alle dispositiën moeten kort en duidelijk zijn; men moet vermijden te veel te bepalen; vooral moet men niet te diep ingrijpen in den gang van het gevecht, maar daarin den invloed der aanvoering en der verschillende omstandigheden, die zich gedurende het gevecht zelf voordoen vrij laten. - Voor grootere veldslagen kunnen meestal schriftelijke dispositiën gegeven worden; voor de ontmoeting van kleinere korpsen, die zich sneller ontwikkelen en altijd eenvoudiger zijn, is dit meestal even onmogelijk als overbodig. Hier moet de opperbevelhebber de dispositiën vervangen door zijnen opperbevelhebbers eene korte mondelinge inlichting te geven over zijn doel en de middelen om daartoe te geraken. - Ter dispositie stellen. Eenig officier met pensioen of eenige andere schadeloosstelling ontslaan, onder voorbehoud hem des noods weder tot de dienst te kunnen oproepen. | |
[pagina 116]
| |
Distel-orde.Ook orde van St. Andries genoemd. Schotsche orde in 1540 door Jakobus V, koning van Schotland, gesticht, in 1687 door koning Jakobus II van Groot-Brittannië hersteld, in 1703 door koningin Anna en in 1723 ten derdenmale door koning George I veranderd en vernieuwd. Het aantal ridders is op 12 bepaald. | |
Diversie.Afleidende operatie; terwijl men op een hoofdoorlogstooneel op de eene of andere wijze den vijand bezig houdt, begint men op een ander oorlogstooneel, eene andere onderneming, welke ten doel heeft de aandacht des vijands af te leiden, hem tot verdeeling zijner strijdkrachten te noodzaken, waardoor men dan op het hoofdoorlogstooneel des te eerder de beslissing kan verkrijgen. De D. verschilt van de demonstratie (zie Demonstratie) vooral daardoor, dat zij een nieuw oorlogstooneel opent, wat bij de demonstratie volstrekt niet noodig is en dat zij dus meer op groote schaal wordt toegepast. Diversiën vereischen altijd zeer sterke detachementen op verre afstanden. Men moet diensvolgens bij het ontwerpen eener D. alle vragen, die bij demonstratiën en detacheringen voorkomen, met zorg nagaan. Hierbij komt nog in aanmerking of de D., die men wil verrigten, op het nieuwe krijgstooneel dat men opent, geene vijandelijke strijdkrachten kan opwekken, die anders in het geheel niet in werking zouden gekomen zijn, bijv. volkswapeningen, bezettingen van vestingen, enz., verder of de D. werkelijk tijdig genoeg tot uitvoering kan komen, wat bijvoorbeeld met de Engelsch-Russische diversie tegen Napels in 1805 niet het geval was, daar op het hoofdoorlogstooneel in Duitschland reeds alles beslist was, voordat zij zich had kunnen ontwikkelen, veel minder nog eenigen invloed had kunnen uitoefenen. Diversiën zijn alleen dan aan te raden, indien men de daartoe bestemde strijdkrachten in het geheel niet of niet tijdig genoeg op het hoofdoorlogstooneel in werking kan brengen. Vloten zijn er bijzonder toe geschikt om diversiën ten voordeele eener onderneming, die te land wordt uitgevoerd, daar te stellen, omdat zij aldaar toch niet gebruikt kunnen worden en meer of minder verrassend op een of ander punt van de kusten kunnen verschijnen. Om echter wezenlijk iets van belang uit te voeren, moeten zij een aantal landingstroepen medevoeren. | |
Divisie.1o. Legerafdeeling. Zie Leger. 2o. Eene taktische onderafdeeling van het bataillon; in de 17de eeuw, zoo lang als de piek nog in gebruik was, verdeelde men het bataillon in drie divisiën, eene divisie piekeniers in het midden en 2 divisiën muskettiers op de vleugels; na de afschaffing van de piek en de invoering van het bajonetgeweer werd het bataillon, zonder op het aantal kompagniën te letten in 4 divisiën ingedeeld; daarbij werden die kompagniën, als hun aantal ook niet juist vier bedroeg, uit elkander gerukt en de manschappen kwamen gedeeltelijk bij andere officieren dan hunne eigene; men liet daarom dit stelsel varen en deelde het bataillon taktisch in even veel divisiën als er kompagniën waren, dat wil zeggen men noemde hetzelfde ligchaam dat administratief kompagnie genoemd werd, taktisch divisie. 3o. Bij de Oostenrijksche infanterie-bataillons van 6 kompagniën noemt men twee naast elkander staande kompagniën-divisie; deze telt ongeveer 400 man; zij manoeuvreert in de omstandigheden, waarin bij andere mogendheden de kompagnies-kolonnen gebezigd worden, zelfstandig in de marschkolonne en is door hare sterkte meer geschikt, als zelfstandig ligchaam op te treden, dan eene kompagnie van 100 à 200 man. Ook bij de Franschen, waar iedere kompagnie een peloton vormt, heeten twee naast elkander staande kompagniën eene divisie. 4o. Bij de legers, die zeer sterke | |
[pagina 117]
| |
regimenten kavallerie hebben, worden niet deze, maar de divisiën, die elk 2 eskadrons tellen, als taktische eenheden der kavallerie beschouwd; dit is het geval in Oostenrijk, Rusland en Frankrijk. 5o. In het begin dezer eeuw bij sommige legers, gelijkluidend met veldbatterij. 6o. Iedere vloot (zie Vloot) welke een aanzienlijk aantal schepen bevat, wordt in drie divisiën de voorhoede, het hoofdkorps en de achterhoede ingedeeld, waarvan elk een gelijk aantal linieschepen en eenige kleinere vaartuigen bevat. Zijn de D. nog zeer sterk dan worden zij weder in onderafdeelingen verdeeld, die dan onder bevel der jongere schouten-bij-nacht of der oudste kapiteins als Commodore gesteld worden. | |
Dok (droog).Afgesloten gemetselde kom, waarin het water door middel van sluizen toegang heeft, tot het bouwen en repareren van schepen dienende. Wanneer de laatstgenoemde daar binnen gelaten zijn, worden de sluisdeuren gesloten, het water door de eene of andere inrigting uit het D. verwijderd en het schip alzoo droog gelegd. | |
Dolk.Kort stootwapen met eene kling in den vorm van mes, werd behalve de overige wapens in de oudheid en de middeleeuwen gevoerd door de troepen, die hoofdzakelijk voor het gevecht van man tegen man uitgerust waren. De Fransche ridders, die met den D. hunnen uit den zadel geligten vijand den genadestoot toebragten, noemden hem Miséricorde. De kortste dolken heeten Stilets. Tegenwoordig wordt de D. als oorlogswapen nog alleen bij de zeemagt bij het enteren gebezigd. | |
Dolman.Een buis tot op de heupen reikende en rijk met treswerk versierd, het kleedingstuk der huzaren, tegenwoordig in vele landen en ook bij ons dat van de rijdende artillerie. In Oostenrijk is onlangs de D. der huzaren door den Attila, in de gedaante van eenen wapenrok vervangen. Zie ook Pels. | |
Dommekracht.Aardwind, bestaat uit eene getande ijzeren staaf, die door middel van raderen en rondsels vertikaal op en neder kan bewogen worden. Aan de beide uiteinden der staaf bevindt zich een klaauw, welke dient om zware lasten op te ligten of voort te slepen. Het geheel, met uitzondering van de klaauwen is in een houten blok bevat. | |
[pagina 118]
| |
Doorslaan (zich).Zegt men van de bezetting eener vesting of een ander geheel door den vijand omsingeld korps, dat zich met geweld door den vijand heen eene baan maakt. Tot het gelukken daarvan, behoort een verrassende aanval, terwijl het geweld door list kan ondersteund worden. Hoe meer bagaadje men mede te slepen heeft in verhouding tot het getal der strijdbare manschappen, des te moeijelijker wordt het doorslaan. Voorbeelden van dergelijke gelukte ondernemingen zijn, de bezetting van Meenen onder Hammerstein in 1794, Bagration bij Hollabrünn in 1805; ook kan men in menig opzigt hiertoe rekenen Blucher bij Champaubert en Etoges in 1814. | |
Doorsnede.Profielteekening van een gebouw, van een werktuig, enz. om daaruit gedeeltelijk de inwendige deelen, gedeeltelijk de hoogten aanschouwelijk te maken; men onderscheidt doorsneden over de lengte en over de breedte (deze in de naauwere beteekenis D. of profielen genoemd); de horizontale doorsneden worden gewoonlijk schetsen of grondteekeningen (in de versterkingskunst tracés) genoemd. | |
Doorsteken.Een dam, een dijk D., dwars daarover heen eene gracht graven. Het doel kan daarbij zijn, den vijand, die dezen dijk moet overtrekken op te houden of het water eener inundatie of eener opstopping, dat door dien dam tegengehouden wordt, af te laten loopen. Zie ook Coupure. | |
Doorwaadbare plaatsen.Ondiepe plaatsen in rivieren, enz. welke dwars daarover heen voeren en waarvan de troepen gebruik kunnen maken, om die wateren over te trekken. Eene doorwaadbare plaats mag niet dieper zijn dan 0,65 el voor artillerie, 0,95 voor infanterie en 1,30 voor kavallerie; de bodem moet vast, maar ook niet met groote steenen bedekt zijn. Gewoonlijk vindt men die plaatsen bij regtuitloopende gedeelten van rivieren, ook wel tusschen twee bogten der rivier; in het laatste geval loopen zij echter in den regel in eene schuinsche rigting over het water. Tot den overtogt moeten de grenzen der waadbare plaats regts en links door palen aangeduid, de toegangen aan beide oevers zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt worden; dikwijls plaatst men eene linie kavallerie bovenwaarts bij de waadbare plaats dwars over de rivier om de stroomsnelheid te breken; in sommige omstandigheden ook nog eene andere benedenwaarts om de door den stroom medegesleepte manschappen op te vangen. | |
Dorp.Men kan alle dorpen onderscheiden in verspreid en aaneengeschakeld gebouwde; de laatste weder in geslotene, wier omtrek ongeveer een cirkel, een vierhoek of eene dergelijke gedaante heeft en in uitgestrekte, die eene enkele straat langs eene beek, in een dal of langs een' straatweg loopen. Alle dorpen waarin de huizen verspreid liggen of die eene enkele straat vormen, hebben voor het gevecht | |
[pagina 119]
| |
geene andere waarde, dan die, welke zij aan de enkele pachthoeven of gebouwen, die ze bevatten, ontleenen. De gesloten gebouwde dorpen daarentegen, die een geheel op het slagveld vormen, geven deels gelegenheid ze als steunpunten voor eene stelling te gebruiken, deels worden zij aanvalspunten voor den vijand. Het is dus natuurlijk dat in de nieuwere krijgsgeschiedenis, sedert de Fransche omwenteling, sedert het verspreide gevecht in waarde gekomen is en men niet meer bevreesd is, infanterie in kleine afdeelingen en tirailleurketens op te lossen, de dorpsgevechten veelvuldig voorkomen en de uitkomst der veldslagen, dikwijls daarvan afgehangen heeft. Het hangt van de ligging van het dorp ten opzigte der eigene en van 's vijands stelling, benevens van den bouw van het dorp af, of het iets meer zal zijn dan een vaandel, dat men uitsteekt, dan een object dat men aan de troepen voor het gevecht aanwijst, dat gestadig genomen en hernomen wordt. Wanneer de huizen van leem of hout opgetrokken, met stroo bedekt zijn, wanneer de omheiningen zwak en onbeduidend zijn, wanneer in het dorp geene afsnijding, geen stevig reduit is, dan zal men er wel om kunnen strijden, maar dan zal het, gemakkelijk in brand te schieten en gemakkelijk te bestormen, geen buitengewoon vast punt zijn. Zijn daarentegen de huizen van steen gebouwd, met pannen of leijen gedekt, heeft het dorp een omtrek door muren, heggen, aarden wallen afgesloten, eenige breede straten, eene kerk, een kasteel, die verdedigd kunnen worden als men het overige van het dorp reeds verloren heeft, bestaan er afsnijdingen door beken of kleine rivieren daargesteld, dan kan de verdediger het dorp als een vast punt in zijne stelling beschouwen, het krachtig bezetten en in zoo ver de tijd beschikbaar is, het met behulp der veldverschansing tot nog krachtiger verdediging inrigten. Het zal vooral van de ligging van het dorp ten opzigte der vijandelijke stelling afhangen, of de aanvaller verpligt zal zijn, het in elk geval aan te tasten; dit zal het geval zijn, indien het dorp met zijn vuur een aanzienlijk gedeelte dier stelling beheerscht, indien het een toegang tot de vijandelijke stelling, waarop de aanvaller alleen eene beslissende uitkomst verkrijgen kan, afsluit, en dergelijke omstandigheden meer. De maatregelen tot verdediging van een dorp, hebben betrekking op de omheining en op het inwendige. De omheining moet, in zoo ver tijd en middelen dit veroorloven, worden versterkt door aardophoogingen tegen heggen en muren, door grachten, door de opstuwing van beken en grachten, door barrikaden of versperringen aan de ingangen, die somtijds met voordeel door voorgelegen aarden werken kunnen gedekt worden, door stevige gebouwen, die nabij den omtrek liggen ter verdediging in te rigten ten einde den binnengedrongen vijand met een levendig vuur te kunnen begroeten. In het inwendige moet men de communicatiën door wegwijzers aanduiden, nieuwe communicatiën van het inwendige naar de omheining maken, ten einde sommige punten daarvan op het juiste oogenblik door aangevoerde reserven te kunnen versterken, reduits inrigten, waarin men zich staande kan houden als overigens het geheele dorp tijdelijk verlaten moet worden, verder de bestaande afsnijdingen in het dorp tot verdediging en tot opname der terugtrekkende bezetting van de omheining inrigten. Men kan al verder daartoe rekenen alle maatregelen, die men neemt om de achterzijde van het dorp met zijn eigen vuur te beheerschen en den vijand, die het dorp vermeesterd heeft, het deboucheren daaruit, moeijelijk te maken. De bezetting van het dorp bestaat uit die der omheining en die van het inwendige, waartoe dan verder nog de groote achterwaarts geplaatste reserven behooren. Aan den omtrek ontwikkelt men tirailleurliniën en daarachter kleine geslotene afdeelingen, die behoorlijk gedekt, toch zoodanig zijn opgesteld, dat ieder harer het haar | |
[pagina 120]
| |
toevertrouwde gedeelte der omheining werkelijk kan ondersteunen. De hoofdingangen worden vooral sterk bezet, eenige stukken geschut opgesteld tot bestrijking der wegen, die naar den vijand voeren en daarop gelet, dat de ingangen door doelmatig gekozen zijstellingen geflankeerd worden. Sappeurs staan gereed om zoo het noodig is, dadelijk versperringen te kunnen daarstellen, terwijl de ter verdediging ingerigte huizen nabij de ingangen met goede schutters bezet worden. De inwendige bezetting verdedigt de reduits en afsnijdingen en mag ze niet verlaten zonder daartoe bepaalden last te krijgen. Hoeveel moeite men zich ook geeft om in het dorp een overzigt over het gevecht te hebben en eene algemeene leiding mogelijk te maken, wordt dit doel toch steeds zeer onvolledig bereikt. Het is daarom ook nooit aan te bevelen eene sterke algemeene reserve, in het algemeen eene sterke bezetting in het dorp te hebben; men moet veeleer de bezetting zoo zwak mogelijk maken en de groote reserven, die tot verdediging van het dorp moeten medewerken, achter- en zijwaarts daarvan opstellen. De gang der verdediging is uit de bezetting op te maken; men ontvangt de aanvalskolonnen des vijands met geschutvuur, verdedigt de omheining door tirailleurvuur, ondersteund door de kleine soutiens van de tirailleurliniën, belet den vijand, die binnengedrongen is, zich geheel meester te maken van het dorp door de hardnekkige verdediging der afsnijdingen en der reduits en verrast eindelijk den vijand door aanvallen van buiten, waardoor men tracht hem zijne verovering te doen opgeven. Daar het voor den vijand nog moeijelijker dan voor de verdediger is, in het dorp een overzigt over het gevecht te verkrijgen, kan men al deze doeleinden met geringe magt bereiken en goed ingerigte dorpen zijn vooral voor eenen verdedigenden veldslag van groot gewigt, omdat men daardoor den vijand lokt, hem met geringe strijdkrachten tegenhoudt en zoodoende zijne troepen spaart, om zijwaarts van het vijandelijke aanvalspunt zelftot den aanval over te gaan. Men moet den aanval op een goed bezet en ter verdediging ingerigt dorp alleen dan doen, als men het niet kan omtrekken. Kan men het dorp alleen door geschutvuur onschadelijk maken, dan moet de aanvaller zijne hoofdmagt zijwaarts daarvan ontwikkelen. Kan men evenwel den aanval niet vermijden, dan moet men hem altijd door een krachtig artillerievuur voorbereiden. Daarbij gebruikt men worp vuur, om, zoo het mogelijk is, het dorp in brand te schieten en kogelschoten om de verschillende hindernissen op te ruimen. Na deze voorbereiding rukken de stormkolonnen vooruit, welke van afdeelingen pionniers moeten vergezeld zijn; tirailleurliniën met hare soutiens gaan vooruit, om het vijandelijke vuur tot zich te trekken en van de hoofdkolonne af te leiden; het worpgeschut zet zijn vuur voort, om de communicatiën des vijands in het dorp en met de omheining moeijelijk te maken. Nooit met een de stormkolonnen afzonderlijk tegen het dorp vooruitrukken, zij moeten altijd in hare flanken door andere kolonnen begeleid worden, die de zijwaarts van het dorp opgestelde reserve des vijands aanvallen en zoo zij die niet mogten ontmoeten, het dorp in de flanken en in den rug aantasten. Is het aan de stormkolonnen gelukt, een gedeelte der omheining te bemagtigen, dan moeten zij zich daar vastnestelen, een paar gebouwen tot steunpunten inrigten, het verder vooruitrukken in het dorp, tot vermeestering van het inwendige echter, aan de tweede linie of aan hare reserve overlaten. Men moet als het in brand schieten niet gelukt, tegen het reduit zoo spoedig mogelijk eenige zware stukken geschut aanvoeren om er bres in te leggen. Voor de marschen komen de dorpen in zoo ver in aanmerking, dat zij défilee vormen, die men gaarne vermijdt, als men in de nabijheid des vijands marcheert en in het geval kan komen, zijne magt oogenblikkelijk te moeten ontwikkelen; ver- | |
[pagina 121]
| |
der dat zij kwartier voor de manschappen, of als men bivouacqueert, legerbehoeften, hout, stroo, en levensmiddelen opleveren. | |
Draaibassen.Kleine kanonnen van 1/2 à 2 pond kaliber, op de schepen gebruikelijk; zij liggen op ijzeren affuiten mikken genoemd en kunnen daarmede in elke verlangde rigting gebragt worden. Deze mikken rusten zelf weder op eene vertikale ijzeren as. Men gebruikt ze nog bij uitzondering tot het bewapenen van kleine vaartuigen (sloepen, enz.) waarop weinig ruimte is, vroeger tot bewapening van de boorden der galeijen. Bij onze marine heeft men nog D. van 1 kaliber, die naarmate van de behoefte in grooter of kleiner aantal op alle schepen voorhanden zijn. Zij worden echter niet meer aangemaakt. | |
Dragon.Degen of sabelkwast; de naam is afkomstig van de dragonders, die het eerst een uitgestrekt gebruik der vuurwapens makende, den sabel aan den arm moesten laten hangen, als zij hun vuur wilden afgeven. Van hen ging dit gebruik tot de overige kavallerie en naderhand zelfs tot de infanterie over, hoewel zij daar niet het minste nut heeft. De D. der officieren is hun onderscheidingsteeken; zulks is afkomstig van de vorige eeuw, toen de officieren die het Hof bezochten en aldaar altijd in burgerkleeding verschijnende, om zich van de burgers te onderscheiden, een' gouden of zilveren degenstrik droegen, in tegenstelling van de burgers, die er een linten strik aan hechtten. Bij het Pruissische leger dragen de 7e en 8e kompagnie van het regement grenadiers keizer Alexander, een' lederen sabelriem even als de kavallerie en zulks ter herinnering aan den slag van Cassano in 1706, waar hunne voorgangers van het grenadierbataillon Schönegg, den vijand met den sabel in de vuist aanvielen. | |
Dragonder.Toen de naam D. in het begin der 17de eeuw in Duitschland in zwang kwam, verstond men daaronder bereden infanterie, zamengesteld zoo als de gewone infanterie van dien tijd, dus uit (bereden) muskettiers en (bereden) piekeniers. Even als bij de infanterie het aantal piekeniers steeds in verhouding verminderde, zoo verdwenen zij bij de D. bijna geheel en al en er bleven daarbij alleen bereden muskettiers of schutters over. Het paard van den D. werd uitsluitend als vervoermiddel beschouwd en veel meer waarde gehecht aan de vorming van den man als infanterist, dan aan die als kavallerist. Zijne bewapening was ook volmaakt die van den infanterist. De D. werden bij voorkeur gebezigd om met de kavallerie, die door onbereden infanterie niet spoedig genoeg kon gevolgd worden, vooruit te gaan, belangrijke punten te bezetten en tegen de mogelijke aanvallen des vijands te verdedigen, | |
[pagina 122]
| |
hetgeen door eenvoudige kavallerie niet had kunnen geschieden. Deze noodzakelijkheid heeft altijd bestaan en daarom komt de zaak, al is het dan ook niet algemeen, toch hier en daar door de geheele krijgsgeschiedenis voor. Men wil dragonders herkennen in de dubbelstrijders (Dimachae) van Alexander den Grooten; de Romeinsche ridders streden even dikwijls te paard als te voet; gedurende den geheelen loop der middeleeuwen zien wij zeer dikwijls dat de ruiterij afstijgt om te voet te strijden, voornamelijk handelt in den regel de ligte ruiterij, de boogschutters der leenruiterij, zoo; zij beschouwden dus ook hunne paarden slechts als vervoermiddelen en waren D. in den eigenlijken zin van het woord. Gedurende de oorlogen van de 14de en 15de eeuw tegen Frankrijk, stegen ook de Engelsche geharnaste ridders voor het grootste gedeelte af, terwijl slechts het best bereden gedeelte te paard bleef, om de eigenlijke ruiterij uit te maken. In den Schmalkaldischen oorlog streden de zwarte ruiters van de Duitschers even goed te voet als te paard; schutters te paard waren ook een zeer gebruikelijk wapen tijdens de Fransche godsdienstoorlogen in de laatste helft der 16de eeuw en hier komen zij zelf met schutters te voet in dezelfde kompagniën vereenigd voor. De zaak zelf heeft dus altijd bestaan en alleen de naam schijnt uit het begin der 17de of het einde der 18de eeuw af te stammen. Over de woordafleiding is men het echter niet eens; nu eens wordt het afgeleid van Draconarii, dat bij de Romeinen vaandeldragers waren, dan eens van dragen (als op paarden gedragen infanterie) afgeleid. De meest waarschijnlijke afleiding is die, dat de soldaten deze bereden troepen, die in galop langs kwamen stuiven, dan afstegen en vuur en vlammen spogen, draken (dragons) noemden. In Duitschland werd in de 17de eeuw, zoo als men uit het voorgaande ziet zonder reden, Ernst van Mansfeld als de uitvinder der D. genoemd, daar hij zonder operatie-bazis, zonder het bezit van steden of vaste stellingen, oorlog voerende, hoofdzakelijk behoefte had met snelheid te werk te gaan en den vijand te verrassen. Toen de pieken der infanterie afgeschaft werden, kregen ook de D. meest overal ligter geweren met bajonet, die zij aan eenen riem over den schouder droegen, als zij te paard zaten. Hoewel zij deze geweren nog gedurende de geheele 18de eeuw behielden, waren zij toch van den Spaanschen successie-oorlog af, de dubbelstrijders niet meer, die zij oorspronkelijk zijn moesten en werden hoe langer hoe meer eene soort van gewone ruiterij, die daardoor eene soort meer telde. Tegenwoordig onderscheiden zij zich bijna nergens door hunne bewapening van de overige kavallerie. Zij worden nu eens tot de zware kavallerie geteld, zoo als in Oostenrijk, dan weder tot de ligte, zoo als in Pruissen; in Frankrijk behooren zij tot de linie-kavallerie, in Engeland heeft men regimenten zware en ligte dragonders. In Frankrijk werden in 1803 een aantal regimenten dragonders, die men uit oudgediende infanteristen uitzocht, voor den tweeledigen strijd bewapend en geoefend; in plaats van laarzen kregen zij slobkousen; in 1805 verschenen zij grootendeels onbereden, onder Baraguay d'Hilliers in Duitschland, in 1806 en 1807 werden zij in noordelijk Duitschland allen bereden en sedert alleen als kavallerie beschouwd. Slechts in Rusland heeft keizer Nicolaas in later tijd getracht de D. weder in hunne oorspronkelijke gedaante daar te stellen; tot dat einde rigtte hij het tweede korps reserve kavallerie of dragonders uit 8 regimenten bestaande, op. Ieder regiment had 5 divisiën of 10 eskadrons en eene getalsterkte van omtrent 1500 man; 4 divisiën waren met het bajonetgeweer, de 5de met pieken bewapend. De 4 divisiën met bajonetgeweer, welke behalve de trompetters ook tamboers hadden, moesten afgezeten (behalve degenen, die de paarden vasthielden) een bataillon infanterie vormen, terwijl de piekeniers ook konden afstijgen of als kavallerie hunne infanterie ondersteunen. Noch in den Hongaarschen oorlog, noch in de Krim is het | |
[pagina 123]
| |
dragonderkorps in massa en in den voorgestelden werkkring opgetreden, hoewel in beide gevallen zich de gelegenheid daartoe dikwijls heeft voorgedaan. Men schijnt gewanhoopt te hebben aan de goede werking dezer schepping, alvorens ze beproefd te hebben. Het korps dragonders was tot aan de opheffing der militaire koloniën, in het gouvernement Charkow gekoloniseerd. Zie ook Kavallerie. | |
Drillen.Rekruten D., ze tot soldaat vormen; tegenwoordig geschiedt dit bijna overal door de officieren en onderofficieren, die te gelijkertijd de bevelhebbers der troepen zijn, eene instelling, die Montecuccoli vergeefs wenschte. Vroeger bemoeiden de officieren zich niet met de vorming der soldaten en men hield daarvoor afzonderlijke drilmeesters, waarvan men den oorsprong reeds in de Campidoctoren van den Romeinschen keizertijd vindt, wier naam men met legerkampschoolmeesters zou kunnen vertalen. Van alle Europesche magten heeft alleen nog Zwitserland afzonderlijke drilmeesters, die daar instructeurs genoemd worden. | |
Droes (kwade).Aanstekende paardenziekte. De kenteekenen van den kwaden droes zijn: zweren op de slijmhuid, uitvloeijing uit den neus, opzetting der onderkaaksklieren. Bij paarden die zware vermoeijenissen geleden hebben is de aansteking sneller dan bij onvermoeide paarden. Van daar de groote verwoestingen, welke de D. somtijds in den oorlog onder de militaire paarden aanrigt. De genezing van den D. is eene uiterst onzekere zaak, buitendien is de ziekte erfelijk. Een paard kan jaren lang met den D. leven; bij den ezel heeft die ziekte gewoonlijk na 14 dagen den dood ten gevolge. | |
Druschine.(russisch) Afdeelingen militie of landweer, reeds in de laatste helft der vorige eeuw in Rusland naar het voorbeeld der oude Pruissische landweer georganiseerd. Zij kregen het eigenlijke kenmerk van landweer echter eerst bij de oproeping van keizer Alexander in 1806, terwijl zij later nog tweemaal onder de wapenen geroepen werden, namelijk in 1812 en in 1855. | |
Dubbel rotontstaat daardoor als men twee rotten, die oorspronkelijk naast elkander stonden achter elkander, of twee rotten, die achter elkander marcheerden naast elkander schuift. Zie Verdubbelen. | |
[pagina 124]
| |
Dubbele loop.Geweer, bus, pistool met dubbelen loop. Als oorlogsgeweer zijn dergelijke wapens wegens hunne zwaarte niet gebruikelijk. De Oostenrijkers hadden in 1778 de scherpschutters der grensregimenten met bussen met dubbele loopen bewapend, die, om daarmede te kunnen vuren, ondersteund moesten worden. | |
Dubbelsolder of Duplicarius.Oud beproefd soldaat, ook wel een soldaat die van goede verdedigende wapens voorzien was en dubbele soldij genoot; men vindt ze in de oudste tijden reeds in de legers van Alexander den Grooten, terwijl zij bij de landsknechten nog bestonden. In de infanterie der 16de eeuw koos men daartoe gaarne edellieden, aanzienlijke mannen, die geen officier konden worden, omdat de plaatsen reeds vervuld waren. Door hunne bijzonder goede wapenrusting werden zij bij voorkeur in de eerste gelederen en op de flanken der groote slaghoopen geplaatst en werden in de monsterrol dikwijls met de officieren van het vaandel op het eerste blad (zie Blad) geplaatst. | |
Duël.Tweegevecht, was bij alle oorspronkelijke volken het natuurlijke middel tot vereffening der geschillen tusschen vrije mannen; eerst sedert de stichting der monarchie is het D. onder de misdaden gerekend, hoewel men het tot nu toe, vooral in de legers niet heeft kunnen uitroeijen. Alle militaire wetten over het D. zijn met zich zelven in tegenspraak, terwijl zij het aan den eenen kant verbieden, aan den anderen kant weder onvermijdelijk vergunnen; waar de wet deze tegenspraak niet bevat, daar ligt zij in de zeden van het land. | |
Duurzaamheid van het geschut.Even als alle andere werktuigen verslijten ook de vuurmonden door het gebruik; de ziel wordt langzamerhand wijder, er vormen zich belangrijke kogelaanslagen, kogellegers, enz., die den vuurmond geheel ongeschikt voor het gebruik maken. Bij de hevige uitwerking van het buskruid op den vuurmond, kan het ook gebeuren, dat een stuk geschut bij het gebruik plotseling springt, zonder dat de voornoemde teekenen van onbruikbaarheid zich reeds vertoond hadden. Indien men echter een normale maatstaf voor de duurzaamheid van het geschut wil daarstellen, dan mag men deze laatste omstandigheid niet in | |
[pagina 125]
| |
aanmerking nemen. Een vuurmond kan ook weder een geheel verschillend aantal schoten uithouden, naarmate het gebruikt wordt; of men er met zware ladingen uit vuurt, of men al dan niet met proppen laadt, of men een groot aantal schoten kort na elkander daaruit doet of deze schoten over een aantal keeren verdeelt. Men moet voor al deze zaken de gewone omstandigheden tot grondslag aannemen om bepalingen over de duurzaamheid van het geschut te maken; door proeven met versterkte ladingen, met meer projectilen bij ieder schot, te nemen krijgt men hoegenaamd geene gegevens. In het algemeen heeft men bevonden dat metalen vuurmonden onder de normale omstandigheden van het gewone gebruik 2000 à 3000 schoten kunnen uithouden zonder onbruikbaar te worden; bij de ijzeren vuurmonden hangt zeer veel van de deugdelijkheid van het ijzer en de wijze van gieten af, goede ijzeren stukken kunnen in gewone omstandigheden minstens 1500 schoten uithouden, zonder onbruikbaar te worden; stalen overtreffen alle anderen, staan ten minste met de metalen vuurmonden gelijk. Dit alles is van toepassing op kanonnen; houwitsers waarin slechts zwakke ladingen gebezigd worden, houden het nog veel langer uit; bij mortieren, die slechts onder groote elevatiën werpen, kan de eerste grond tot onbruikbaarheid gevonden worden in het verbuigen of scheuren der tappen, indien deze niet sterk genoeg gemaakt zijn. | |
|