Militair woordenboek
(1861-1862)–H.M.F. Landolt– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
J. | |
Jaagstukken.De beide voorste vuurmonden op een schip, die vooral bij de vervolging gebezigd worden, om den vijand, dien men niet dadelijk kan inhalen, ten minste eenige kogels na te zenden en hem daardoor zoo doende mogelijk eenige schade toe te brengen, die hem dwingt de snelheid zijner vaart te verminderen. | |
Jager.1o. Zie Infanterie, Kavallerie, Chasseur. Jagers. De eerste J., die in Nederlandsche dienst traden, behoorden tot het legioen van den graaf Van Salm, dat in 1785 opgerigt werd. In het volgende jaar werd het afgedankt, doch de troepen in dienst der staten van Holland en West-Friesland genomen. Nadat zij tegen de Pruissen gestreden hadden, verliet de graaf in 1787 onverwacht het land en de staten hielden van zijn korps onder anderen 2 kompagniën J. in dienst. Deze gingen in 1793 over in dienst van de generaliteit en werden met 2 kompagniën, die datzelfde jaar door den graaf Van Bijlandt waren opgerigt, vereenigd tot het bataillon jagers van Bijlandt, welk bataillon in 1794 met een ander bataillon vermeerderd en tot een regiment gevormd werd. Het 1ste bataillon telde 4, het tweede 7 kompagniën. De J. streden met onderscheiding in de zuidelijke Nederlanden. Na de vestiging der Bataafsche republiek werden 4 bataillons jagers, elk van 6 kompagniën opgerigt, die zoo in Noord-Holland in 1799 als aan den Mein in 1800 en 1801 en aan den Donau in 1805 met roem streden. In 1805 werden uit die bataillons 2 regimenten ligte infanterie, elk van 2 bataillons, à 5 kompagniën gevormd, die in 1806 op 3 bataillons gebragt en weder met den naam van J. bestempeld werden, terwijl toen tevens 1 regiment J. bij de koninklijke garde werd opgenomen. Dit laatste werd met het regiment grenadiers tot een regiment garde-infanterie vereenigd, uit de beide eersten werd één regiment J. van 4 bataillons gevormd, dat eerst tot 3 en in 1808 tot 2 bataillons van 9 kompagniën werd verminderd. Bij de inlijving van het koningrijk Holland, werd dit regiment het 33ste regiment ligte infanterie, uit 4 bataillons, elk van 7 kompagniën, bestaande. Toen de Nederlandsche krijgsmagt in September 1814 georganiseerd werd, kwamen daarbij 7 bataillons jagers, waarvan 2 (het 10de en 11de bataillon) voor West-Indië bestemd waren, terwijl het 16de, 18de, 27ste, 35ste en 36ste bataillon hier te lande dienst deden. Alle 7 bataillons streden bij Waterloo met onderscheiding, het 27ste ook bij Quatre-bras. In October 1816 werden de afdeelingen (regimenten) infanterie gevormd en kwamen de J. bij de 13de, 14de, 15de, 16de en 17de afdeeling, terwijl zij in December 1818 bij de bataillons militie dier afdeelingen werden ingelijfd. Eerst den 7den Julij 1829 werden weder 2 bataillons J. opgerigt, die na een groot aantal organisatiën in 1841 met het regiment grenadiers, tot het thans bestaande regiment grenadiers en jagers werden vereenigd. 2o. Zie Jaagstukken. | |
Jagt of Yacht.Klein eenmastig vaartuig, vooral ingerigt om bij den wind te zeilen; indien het door eene bagijnera beter voor het zeilen vóór den wind ingerigt is dan gewoonlijk, dan heet het sloep; is de sloep met een aantal kanonnen (tot 20 toe) uitgerust, dan wordt zij gewoonlijk oorlogssloep of kotter genoemd. Deze soorten van vaartuigen dienen vooral tot advysjagten of postschepen. | |
Jagtorde.Men geeft somtijds dezen naam aan eene formatie der vloten of eskaders, die tot de vervolging des vijands gebezigd wordt en die het tegengestelde der retraiteorde (zie Formatiën) is. | |
Janitsaren.Jenitscheri. (de nieuwe troep), het beroemde korps Turksche infanterie, dat door Urchan in 1328 opgerigt werd uit jonge Christenkinderen, die men in de Mahomedaansche godsdienst opvoedde. Behalve hunne rol op het slagveld, vervulden zij ook niet zelden die van de Pretorianen van het Romeinsche keizerrijk. Reeds Selim III beproefde diensvolgens in 1807 hun een op Europesche wijze georganiseerde troep tegen te stellen en hen op te lossen, maar dit gelukte eerst in 1826 aan Mahmud II na eenen bloedigen strijd. De hoofdwapens der Janitsaren waren een lang geweer, een sabel, daarbij dikwijls nog pistolen in den gordel en een handschar of dolkmes. Hunne aanvallen, hoewel ongeregeld, werden toch door hunne onstuimigheid door den vijand gevreesd; zij vervolgden den vlugtenden vijand met den sabel in de vuist en het geweer in de lucht zwaaijende. - Het is bekend dat het bij de Hongaarshe grenadiers tot aan den slag van Kollin gebruikelijk was, dat het vierde gelid, nadat de drie eersten gevuurd hadden, op beide vleugels met getrokken sabel uitviel. Dit was de vechtwijze der Janitsaren in een Europeesch stelsel gebragt. Men noemt hier en daar nog tegenwoordig Janitsarenmuzijk of Turksch muzijk de regimentsmuzijken der infanterie die uit geruchtmakende instrumenten van allerlei aard, groote trom, schelleboom, enz. zijn zamengesteld. | |
Johanniter-orde (St.)Deze orde werd in het jaar 1048 door eenige kooplieden uit Almalfi (in Napels) te Jeruzalem aan het Heilige graf gesticht; toen in 1291 Palestina verloren ging, vestigen zich de Johanniters of Hospitalers het eerst op Cyprus, van daar veroverden zij het eiland Rhodus, dat sedert 1310 in hun volkomen bezit was en hielden zich hier staande tot 1522, toen Soliman II dit eiland na eenen hardnekkigen en langdurigen strijd veroverde. Gedurende acht jaren zonder vasten zetel, werden zij in 1530 door keizer Kabel V in het bezit van de eilanden | |
[pagina 270]
| |
Maltha en Gozzo gesteld; waarna zij zich Maltheser ridders noemden en van waar zij gedurig de Mahomedanen bestreden. Intusschen verviel de orde hoe langer hoe meer, daar zij in het nieuwe Europesche stelsel geheel misplaatst was; in 1793 bezette Bonaparte het eiland Maltha ingevolge kapitulatie. Van toen af bestond de orde nog slechts verdeeld zonder middelpunt; zij verloor haar grondbezit in Duitschland in 1805, in Pruissen in 1810. In het laatste land werd nu in Mei 1812 eene nieuwe Johanniter- of Maltheserorde gesticht, waarvan de grootmeester door den koning benoemd wordt, terwijl overigens de orde zonder grondbezit of zonder staatkundigen invloed is. Het ordeteeken wordt door den koning aan adellijke pesonen, naar willekeur verleend. Ook in Oostenrijk bestaat eene Maltheserorde van dezen aard. In den laatsten tijd heeft men vooral in Pruissen herhaalde malen beproefd, aan de orde weder een bepaald staatkundig belang te geven en haar een bepaald doel aan te wijzen. Het behoeft niet gezegd te worden, hoe weinig gevolg dergelijke pogingen in den tegenwoordigen tijd moeten hebben. | |
Juk.Het ondersteuningsligchaam der juk- of paalbruggen; het bestaat uit een aantal ingeheide palen door eene sloof gedekt. Indien men over geen laag hout kan beschikken, dan bestaat het juk uit twee gedeelten boven elkander geplaatst; de sloof van het onderste gedeelte draagt den naam van watersloof. | |
Justitie.De regtspleging vervalt in twee hoofddeelen, in eene civiele en in eene militaire regtspleging. Wat de eerste aangaat, die geschillen over bijzondere belangen behandelt, zijn ook de militaire personen aan de burgerlijke regtbanken onderworpen, die daarbij de militairen, die hetzij als partijen of als getuigen moeten voorkomen, onder de aangenomen wetelijke vormen, door de militaire autoriteiten, waaronder zij dienen, kunnen laten oproepen. Wat de criminele regtspleging betreft, zoo heeft er nooit verschil van meening bestaan op het punt der militaire misdaden en misdrijven, die door afzonderlijke militaire regtbanken moeten gevonnisd worden; daarentegen is men het zeer dikwijls oneens geweest, of de gewone misdaden (commune delicten) en misdrijven, al of niet tot de regtsmagt der burgerlijke regtbanken behooren. Naarmate het leger hier en daar beschouwd wordt, is ook die vraag in verschillende landen op zeer verschillende wijze opgelost. In Engeland behooren alleen de eigenlijke militaire misdaden en misdrijven tot de competentie der militaire, alle overige daarentegen tot die der burgerlijke regtbanken. In de meeste staten van het vaste land van Europa heeft men overigens de competentie der militaire regtbanken zoo ver mogelijk uitgestrekt, terwijl men elke misdaad, die door eenen militair in werkelijke dienst gepleegd is, als eene militaire beschouwt; indien hij met groot verlof is, bestaan daarvoor overal bijzondere bepalingen. | |
[pagina 271]
| |
Uit deze bijzondere omstandigheden vloeit nu de regtstoestand van den krijgsman voort; die toestand is buitengewoon in alle gevallen, waarin de militaire regter het vonnis velt; hieruit volgt van zelf, dat waar eene legerafdeeling buiten 's lands vertoeft, deze buitengewone regtstoestand niet te vermijden is. Bij ons te lande is het regtsgebied over het leger en de schutterijen bij de wet geregeld en vervat in: 1o. de regtspleging voor het krijgsvolk te land; 2o. de provisionele instructie voor het hoog militair geregtshof; 3o. het criminele wetboek en 4o. het reglement van krijgstucht, zijnde de twee eersten vastgesteld bij de wet van den 20en Julij 1814, de beide laatsten bij de wet van den 15en Maart 1815. Alle gevallen, waarin de bestraffing van eene militaire misdaad of van een militair misdrijf niet disciplinair, d.i. volgens het reglement van krijgstucht kan geschieden, behooren tot de competentie van den militairen regter. Naarmate van de grootte der misdaad en van de straf, waarmede zij door de militaire wetten (krijgsartikelen) bedreigd wordt, is ook de regtstoestand in de meeste staten verschillend. Bij ons te lande worden de meeste gevallen door den krijgsraad, eenige zeer bijzondere gevallen door het hoog militair geregtshof behandeld; in Duitschland heeft men het standregt voor de ligtere, den krijgsraad voor de zwaardere misdrijven en straffen. Het standregt is van den krijgsraad voornamelijk ouderscheiden door den rang van dengenen, die deze of gene kan zamenroepen en door de zamenstelling zelve. Terwijl meestal de mindere generaals, bijv. de brigade-generaals of zelfs de regimentskommandanten een standregt bijeen kunnen roepen, is het regt tot zamenstelling van eenen krijgsraad meestal aan den kommandant van het leger, of van eene militaire afdeeling voorbehouden. Voorts komt daarbij de rang des beklaagden in aanmerking. Terwijl bijv. de kommandant van een legerkorps of van eene militaire afdeeling eenen krijgsraad over eenen soldaat of onderofficier kan beleggen, kan in sommige landen alleen de minister van oorlog dit doen. Dit alles wordt bepaald door wettelijke bepalingen. Zoo bestaat bij ons geen standregt. De raden van krijgstucht, die vroeger bestonden, doch in 1849 buiten werking gesteld zijn, hadden daarmede veel overeenkomst. De meeste zaken worden door eenen krijgsraad behandeld, die door den kommandant der militaire afdeeling of zoo deze niet aanwezig mogt zijn door den kommanderenden officier van het garnizoen der standplaats van de afdeeling bijeengeroepen wordt. Wat de zamenstelling van het standregt en van den krijgsraad betreft, zoo bestaat deze laatste meestal uit meer personen (regters) dan het eerste. De regters worden altijd gekozen uit militairen in werkelijke dienst of uit ambtenaren en alleen bij ontstentenis daarvan ook uit gepensioneerden. Daarbij bestaat de vaste grondregel, dat geen der regters in rang of ancienniteit onder den beklaagde mag staan; terwijl dus bijv. over eenen soldaat ook andere soldaten regter kunnen zijn, mag een onderofficier alleen voor oudere onderofficieren te regt gesteld worden. Verder wil men, dat in elke regtbank, militairen van verschillenden rang vertegenwoordigd zijn. Volgens dien regel zoude een standregt over eenen onderofficier uit 2 onderofficieren, 2 luitenants, 2 kapiteins en 1 majoor als president kunnen bestaan; voor eenen krijgsraad zoude men dan 3 onderofficieren, 3 luitenants, 3 kapiteins en 1 majoor kunnen nemen. De regters, die meer of minder bij wijze van jurij oordeelen, zijn hetzij vast aangesteld, òf zij worden telkens bij dienstbeurt door de verschillende korpsen gekommandeerd òf er wordt geloot uit een aantal vaste regters, die meer in getal zijn, dan voor een' krijgsraad vereischt wordt. Bij ons is de tweede genoemde wijze gebruikelijk. De functiën bij den krijgsraad, die regterlijke kennis vorderen, worden in de meeste legers vervuld door een korps militaire ambtenaren, auditeurs-mili- | |
[pagina 272]
| |
tair genoemd. Somtijds zijn aan deze nog adjuncten toegevoegd of zijn er in vestingen of aanzienlijke militaire inrigtingen nog buitendien auditeurs aangesteld. In Frankrijk vervullen de intendanten grootendeels de taak der auditeurs. Bij kleinere troepenafdeelingen en in plaatsen, waar geene auditeurs aanwezig zijn, worden hunne functiën door eenen daartoe gekommandeerden officier vervuld. Ziehier hoe bij ons meestal de loop eener regtzaak is: Indien een meerdere op goede gronden vermoedt, dat een mindere in rang zich aan eene belangrijke fout of eene misdaad heeft schuldig gemaakt, dan moet hij hem het arrest opleggen en daarna rapport maken aan den kommandant van het korps, waartoe de gearresteerde behoort, terwijl hij tevens eene schriftelijke klagte tegen hem opmaakt. De genoemde kommandant onderzoekt de zaak en naar gelang zijner bevinding ontslaat of straft hij den gearresteerde of zoo de zaak voor den krijgsraad moet behandeld worden, maakt hij rapport aan den kommandant van het garnizoen, het kantonnement of het leger. Deze bepaalt of de zaak voor den krijgsraad moet komen en benoemt alsdan twee officieren commissarissen en eenen fungerenden secretaris (in de residentie van den krijgsraad is dit altijd de auditeur-militair); nadat de beklaagde en de getuigen verhoord zijn, worden de stukken dezer informatie naar de residentie van den krijgsraad opgezonden, werwaarts ook de beklaagde vervoerd wordt en aldaar de zaak op nieuw onderzocht (dit is natuurlijk onnoodig als de eerste informatie ook aldaar heeft plaats gevonden). Daarna roept de kommandant der militaire afdeeling eenen krijgsraad te zamen. Deze bestaat uit eenen hoofdofficier als president en zes officieren als leden; terwijl de functiën van openbare aanklager en secretaris door den auditeur-militair en die van deurwaarder door den provoost-geweldiger vervuld worden. In sommige legers heeft de beklaagde eenen verdediger, hetzij een officier of een regtsgeleerde; bij ons is dit echter niet het geval. De beklaagde heeft in sommige gevallen het regt een der leden van den krijgsraad te recuseren of te wraken; eveneens kan een lid verzoeken om bijzondere redenen van de behandeling der zaak ontslagen te worden. Vervolgens neemt het regtsgeding eenen aanvang; de verschillende stukken worden voorgelezen, de beklaagde daarop gerecolleeerd, terwijl des noods nadere verhooren van den beklaagde of van getuigen of wel confrontatiën plaats hebben. Indien de zaak nu ten volle onderzocht is, gaat de auditeur-militair over tot het verzoek van vrijspraak of van absolutie van de instantie (dit laatste in geval de schuld des beklaagden niet volkomen bewezen is, doch als het berekenbaar mogelijk is, dat later nog nadere bewijzen zouden kunnen worden ingewonnen) of wel hij doet den eisch. In dit geval geeft hij een duidelijk verhaal van de zaak, leidt daaruit de schuld des beklaagden af en concludeert tot zoodanige straf, als hij oordeelt, dat op de bewezen misdaad volgens de wet toepasselijk is. Binnen drie dagen daarna, wijst de krijgsraad bij meerderheid van stemmen het vonnis, waarbij de jongste zijne stem het eerst uitbrengt. Het vonnis wordt dan aan het hoog militair geregtshof ter approbatie opgezonden. In sommige gevallen heeft de beklaagde het regt van appel; indien hij daarvan gebruik wil maken, wordt zijne zaak bij het hoog militair geregtshof op nieuw behandeld. - Na terugbekoming van het vonnis, wordt dit dadelijk ten uitvoer gelegd ten overstaan van twee officieren-commissarissen en den auditeur-militair. Dit geschiedt meestal voor het front der parade. Aan ter dood veroordeelden moet tweemaal 24 uren vóór de executie. den dood worden aangezegd. Te velde of in eene belegerde of berende plaats, geschiedt de procedure op dezelfde wijze, met uitzondering dat daar meestal een permanente krijgsraad bestaat en de vonnissen in plaats van door het hof, door den kommanderenden generaal bekrachtigd worden. | |
[pagina 273]
| |
Alle officieren boven den rang van kapitein, benevens officieren van welken rang ook, die eenige sterkte, stad, buitenlandsche betrekking of eenige andere possessie of post aan den vijand hebben overgegeven, alsmede de auditeurs-militair, staan ter eerster instantie te regt voor het hoog militair geregtshof. De koning heeft het regt van gratie, dat is van geheele of gedeeltelijke kwijtschelding van straf. De raden van onderzoek, voor officieren hier te lande bij de wet van 28 Aug. 1851, in Indië bij koninklijk besluit van 24 Nov. 1859, ingesteld, hebben even als de Fransche conseils d'enquête veel overeenkomst met de in andere landen gebruikelijke eergeregten (zie Eergeregt). De Fransche raden van krijgstucht (conseils de discipline) beoordeelen of een man, door aanhoudend slecht gedrag ook verdient bij de strafkompagniën (compagnies de discipline) overgeplaatst te worden. De militaire regtspleging stelt spoed op den voorgrond, de misdaad moet spoedig door de straf opgevolgd worden, opdat men niet in eindelooze procedures vervalle. Dit is van oudsher het doel geweest, dat men met die buitengewone regtspleging trachtte te bereiken. Bij de Grieken was die regtspleging zeer weinig ontwikkeld; de meeste militaire misdrijven der burgers werden eerst na den terugkeer door de gewone regtbanken gevonnisd. Krachtige aanvoerders zochten dit gebrek te verhelpen, door op eigen gezag hunne magt uit te breiden, hetgeen steeds goed opgenomen werd. Bij de Romeinen was die magt van alle hooge en mindere aanvoerders zeer uitgestrekt; men weet weinig van hunne regtspleging, alleen was zij kort; de krijgstribunen vervulden den post van auditeur. De tegenwoordige regtspleging is gegrond op die der landsknechten in het laatst der 15de en bij het begin der 16de eeuw. In vroegere tijden bestonden in de verschillende gewesten van ons vaderland verschillende bepalingen omtrent de militaire strafwetgeving, zoodat die niet overal gelijkmatig was, terwijl door het onbepaalde der wetten, dikwerf verschil over de bevoegdheid der regterlijke collegiën plaats vond. Het was eerst onder de Bataafsche republiek in 1799, dat een algemeen militair wetboek tot stand kwam. Een ontwerp van regtspleging en strafwetten voor de krijgsmagt in 1807 en 1808 op last van koning Lodewijk vervaardigd, heeft nooit kracht van wet gekregen. Gedurende de Fransche overheersching was het leger aan de Fransche militaire wetgeving onderworpen, terwijl bij de herstelling onzer onafhankelijkheid het wetboek van 1799 op nieuw werd ingevoerd, doch in 1814 en 1815 door de nog thans bestaande wetten vervangen werd. In die wetten bestaan vele leemten en gebreken; duisterheid van stijl, onevenredigheid der straffen en willekeur des regters met weinig waarborgen voor den beklaagde, worden daarin veelvuldig aangetroffen, zoodat eene herziening dier wetten eene dringende behoefte geworden is. |
|