Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdschriftHet ontstaan en de ontwikkeling van het schrift gaat gelijk op met de toenemende specialisatie in de menselijke samenleving. Op verschillende plaatsen ter wereld zijn op verschillende tijdstippen verschillende soorten schrift ontstaan en gebruikt voor ruwweg twee doeleinden: voor administratie en voor religieuze formules en bezweringen. De oorsprong van het schrift ligt in de semasiografie (semasiogram), het vastleggen door middel van tekens van een betekenis. De meest eenvoudige vorm daarvan registreert niet wat, maar dát er onthouden moet worden, bijv. een knoop in de zakdoek. Mnemonisch schrift legt vast hoeveel er onthouden moet worden, bijv. via een kerfstok. Een ingewikkelder vorm van schrift is de pictografie (pictogram): in een beeld wordt vastgelegd wat men wil mededelen en onthouden. Tot het pictografisch schrift worden o.a. de rotstekeningen (petroglief; petrogram) gerekend. Dit is overigens niet de enige relatie tussen schriftgeschiedenis en kunstgeschiedenis. Met de hiërogliefen (die een niet onbelangrijke rol gespeeld hebben bij het ontstaan van de emblematiek) en het spijkerschrift voltrekt zich de overgang van concreet pictografisch naar abstract ideografisch beeldschrift (ideogram). Het ideografische schrift verfijnde zich – echter niet in alle schriftsystemen! – van logografisch of woordschrift (logogram-2) tot syllabisch of lettergreepschrift (syllabogram) en consonantisch of medeklinkerschrift in het Fenicisch rond 1000 v. Chr. tot het door de Grieken omstreeks 900 v. Chr. uitgevonden fonografisch of alfabetisch schrift. Waarschijnlijk via de Etrusken bereikte het alfabetisch schrift de Romeinen. Omdat de Nederlanden gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling onder de invloedssfeer van het West-Romeinse rijk verkeerden, heeft het Latijnse alfabet het runenschrift verdrongen. Rond 800 werd in de middeleeuwse kloostergemeenschappen een schrifthervorming doorgevoerd die een uniform boekschrift tot gevolg had, de Karolingische minuskel, welke letter aan de basis staat van onze moderne drukletter, de romein, en aan het schrift dat momenteel op school wordt aangeleerd. Vanaf ca. 1200 ondergaat deze letter een verandering die neerkomt op ontronding en breking. De humanisten hebben deze letter pejoratief gotisch schrift genoemd, en in hun ad fontes-streven, maar ook om zich te distantiëren van de duistere middeleeuwen grepen zij terug op de littera antiqua (zoals zij de Karolingische minuskel abusievelijk noemden) om daarmee hun brieven te schrijven en hun (klassieke) tekstedities mee af te drukken. De gotische of Oudhollandse drukletter bleef voor teksten in de volkstaal, met name voor religieuze teksten, tot de Franse tijd in zwang. Schrift is kunst of vliegwerk: wie duidelijk of mooi (kalligrafie) wil schrijven, schiet niet op; wie snel schrijft, is gauw onleesbaar. Voor boekdruk (drukkunst) geldt iets overeenkomstigs: hoe groter de letter, hoe sneller men kan lezen, maar des te dikker het boek. Vandaar de voortdurende wisselwerking tussen sierschrift (kalligrafie) en gebruiksschrift (currens, cursief). Men onderscheidt majuskelschrift (hoofdletters) en minuskelschrift (kleine letters). In de typografie spreekt men van kapitaal en onderkast. Minuskelschrift ontstaat als men met enige snelheid majuskels aan elkaar vast gaat schrijven zonder het schrijfinstrument op te tillen. Omdat men majuskels tussen twee lijnen kan schrijven, noemt men het tweelijnig schrift. Om dezelfde reden heet minuskelschrift vierlijnig; de stokken van de letters steken immers uit naar boven en naar beneden. Gedurende de vroege middeleeuwen was schrijven (en lezen) het monopolie van de geestelijkheid. Vooral de middeleeuwse kloosters waren schrijfcentra. Elk zichzelf respecterend klooster had een scriptorium, een schrijfzaal, waar handschriften ten behoeve van de liturgie of de Bijbelstudie werden afgeschreven. Met de renaissance van de 12de eeuw komt het schrift in lekenhanden door toedoen van mondaine clerici. In de late middeleeuwen is het persoonlijk handschrift ontstaan. Voor die tijd was het schrift betrekkelijk uniform. Men kende een boekletter, de littera textualis; een kanselarijschrift (cancelleresca) dat in de 15de eeuw doordrong in het boekschrift met als resultaat de littera cursiva en de littera hybrida; en een gebruiksschrift, de littera currens. Hoewel deze schriften op het oog aanzienlijk van elkaar verschillen, gaat onder het andere uiterlijk eenzelfde schrijfbeweging (ductus) schuil. Wanneer in de 15de eeuw het papier als schrijfstof populair wordt, ligt het schrijven binnen het bereik van velen. Voor die tijd werd er op perkament geschreven, wat een grote vakbekwaamheid vereiste, zodat het schrijven van boeken haast uitsluitend gebeurde door beroepskopiisten. Vanaf de 17de eeuw is er georganiseerd en later ook uniform schrijfonderwijs. Het hedendaagse gebruik van viltstift en balpuntpen alsook schrijfmachine en tekstverwerker heeft de aandacht voor de leesbaarheid van het schrift nadelig beïnvloed. Ook het gebruik van de telefoon als communicatiemiddel in plaats van de brief heeft niet ten gunste van het handschrift gewerkt. De wetenschap die zich met de ontwikkeling van het schrift, de schriftbenamingen, het schrijfmateriaal, de gebruikte abbreviaturen (abbreviatuur), de ontcijfering enz. bezighoudt, is de paleografie. De wetenschap die het handgeschreven boek als materieel object bestudeert, is de codicologie. Onder grafistiek verstaat men een overkoepelende wetenschap die zich richt op de taalcodering door middel van schrift. Grafologie tenslotte is een sub-discipline van de toegepaste psychologie die karaktereigenschappen uit handschrift tracht te destilleren en interpreteren. Volgens een recente theorie van Gerrit Noordzij berust de essentie van het schrift op de verhouding tussen de door de zwarte streken omsloten witte vlakken in het woordbeeld, niet uitsluitend op het zwart van de letter. Het verschil tussen het dik en dun van de streken van een schrift is het contrast. Er zijn drie contrastsoorten te onderscheiden: translatie, rotatie en expansie, die overheersen in respectievelijk de periode van oudheid en middeleeuwen (inclusief renaissance), van het maniërisme, en van de romantiek (waarbij inbegrepen barok en classicisme). Lit: M. Cohen, La grande invention de l'écriture et son évolution, 3 dl. (1958) I.J. Gelb, A study of writing (1974) Schrift en communicatie, speciaal nummer van Spiegel Historiael 7 (1972) J.P. Gumbert, Schrift, codex en tekst (1974) G.E. Booij e.a., Spelling (1979), p. 21-32 J.L. van der Gouw, Oud schrift in Nederland (19933) D. Jackson, Van beitel tot vulpen (19872) F. van der Linden, Over letters & schrift en de beginselen van het schrijven (1983) P. Schneiders, Papieren geheugen. Boek en schrift in de Westerse wereld (1985) G. Noordzij, De streek. Theorie van het schrift (1985; reprint 2009) B. Engelhart & J.W. Klein, 50 eeuwen schrift (19882) J.R. Osborn, Letters of light. Arabic script in calligraphy, print and digital design (2017).
|
|