| |
| |
| |
| |
Brief No. 122 [74]
12 Augustus 1692
Gericht aan: de Coninklijke Societeit.
Manuscript: Ondertekende, eigenhandige brief te Londen, Royal Society, MS. 1947, Early Letters L. 2. 39. 24 kwarto-bladzijden, waarvan twee blanco, met twintig gegraveerde figuren op een afzonderlijk blad.
| |
Gepubliceerd in:
A. van Leeuwenhoek 1693: Derde Vervolg der Brieven..., blz. 475-507, 20 figuren (Delft: H. van Kroonevelt). - Nederlandse tekst [A]. |
A. van Leeuwenhoek 1695: Arcana Naturae Detecta, blz. 312-323, 20 figuren (Delphis Batavorum: H. a Krooneveld). - Latijnse vertaling [C]. |
A. à Leeuwenhoek 1722: Opera Omnia, Seu Arcana Naturae... Editio Novissima, blz. 287-306, 20 figuren (Lugduni Batavorum: J.A. Langerak). - Latijnse vertaling. |
N. Hartsoeker 1730: Extrait Critique des Lettres de feu M. Leeuwenhoek, in Cours de Physique..., blz. 30 (La Haye: J. Swart). - Frans excerpt. |
S. Hoole 1798, 1807: The select Works of Antony van Leeuwenhoek... (London), Dl. 1, blz. 11-16, 8 figuren, en blz. 271-274, 4 figuren; idem, Dl. 2, blz. 5-6, 2 figuren, en blz. 298-302, 5 figuren. - Engelse extract en vertaling van het eerste gedeelte van de brief. |
A.J.J. Vandevelde 1922: De Brieven 53 tot 75 van Antoni van Leeuwenhoek..., in Versl. en Meded. Kon. Vlaamsche Acad., Jrg. 1922, blz. 1052-1053. - Nederlands excerpt. |
| |
Korte inhoud:
Over de anatomie van de schacht en andere delen van de vogelveer. Over de anatomie van het humor cristallijn van het oog. Beschouwing over zijn vroegere opvattingen over de houtpijpjes in het hout. Over de anatomie van het grenenhout, de bies en het lindenhout. Beschouwing over de vergelijking van de houtpijpjes met arteriën en venen. Over de anatomie van de mispelstenen.
| |
Opmerkingen:
Een Engels extract van de eerste helft van de brief in het handschrift van Robert Hooke bevindt zich te Londen, Royal Society, MS. 1948, Early Letters L. 2. 40, vier bladzijden in folio, waarvan twee blanco, met het opschrift (op fol. 2 verso): to ye RS. 1692 Observ. of [...] Feathers, cornea of ye Eye consists of many Laminae, Wood, & Rush Lr 30 NP unless the Figures could be getten.
| |
Figuren:
In plaats van tekeningen zond L. een gravure naar de Royal Society, zoals die voorkomt in L.'s publicaties van deze brief. De originele tekeningen zijn niet teruggevonden.
| |
| |
| |
Letter No. 122 [74]
12th August, 1692
Addressed to: the Royal Society.
Manuscript: Signed autograph letter, London, Royal Society, MS. 1947, Early Letters L. 2. 39, 24 quarto pages, two of which are blank, with twenty engraved figures on a separate sheet.
| |
Published in:
A. van Leeuwenhoek 1693: Derde Vervolg der Brieven..., pp. 475-507, 20 figures (Delft: H. van Kroonevelt). - Dutch text [A]. |
A. van Leeuwenhoek 1695: Arcana Naturae Detecta, pp. 312-323, 20 figures (Delphis Batavorum: H. a Krooneveld). - Latin translation [C]. |
A. à Leeuwenhoek 1722: Opera Omnia, Seu Arcana Naturae... Editio Novissima, pp. 287-306, 20 figures (Lugduni Batavorum: J.A. Langerak). - Latin translation. |
N. Hartsoeker 1730: Extrait Critique des Lettres de feu M. Leeuwenhoek, in Cours de Physique..., p. 30 (La Haye: J. Swart). - French excerpt. |
S. Hoole 1798, 1807: The select Works of Antony van Leeuwenhoek... (London), Vol. 1, pp. 11-16, 8 figures, and pp. 271-274, 4 figures; ibid., Vol. 2, pp. 5-6, 2 figures, and pp. 298-302, 5 figures. - English excerpt and translation of the first part of the letter. |
A.J.J. Vandevelde 1922: De Brieven 53 tot 75 van Antoni van Leeuwenhoek..., in Versl. en Meded. Kon. Vlaamsche Acad., 1922, pp. 1052-1053. - Dutch excerpt. |
| |
Summary:
On the anatomy of the shaft and other parts of a bird's feather. On the anatomy of the crystalline humour of the eye. Reflections on his former views of the pipes in wood. On the anatomy of pine-wood, rushes, and lime-wood. Reflections on the parallel between the wood-pipes and arteries and veins. On the anatomy of medlar stones.
| |
Remarks:
An English excerpt of the first part of the letter, written by Robert Hooke, is to be found in London, Royal Society, MS. 1948, Early Letters L. 2. 40, four folio pages, two of which are blank, with the heading (on fol. 2 verso): to ye RS. 1692 Observ. of [...] Feathers, cornea of ye Eye consists of many Laminae, Wood, & Rush Lr 30 NP unless the Figures could be getten.
| |
Figures:
Instead of drawings L. sent the Royal Society an engraving such as appears in L.'s publications of this letter. The original drawings have not been traced.
| |
| |
| |
Delft in Holland den 12e Aug: 92Ga naar voetnoot1),Ga naar voetnoota).
Hoogh Edele Heeren
Mijn Heeren die vande Coninklijke Societeit
Hier nevens gaan weder eenige van mijne aantekeningen, die ik soo als deselve in mijne ontdekkingen sijn op het papier gebragtGa naar voetnoot2). IkGa naar voetnoot3) wil hoopen datter ijets in sal sijn het geene Hare Hoogh Edele sal behagenGa naar voetnootb).
Als over eenige jarenGa naar voetnoot4) de seer Vermaarde en Geleerde Heer Constantijn Huijgens Heere van Zuijlighem enz: mij quam besoeken, toonden ik den selven onder andere mijne anatomie van verscheijde Hout, op welke tijd, de geseijde Heer wenste te mogen weten, uijt wat deelen de pijpjens, van het HoutGa naar voetnoot5) gemaakt, ofte te samen gestelt sijn.
Om sulks te ontdekken, hadde ik voor die tijd al veel devoiren aangewentGa naar voetnoot6), dog telkens mijn vergenoeginge daar ontrent niet konnen bereijkenGa naar voetnoot7).
Ga naar margenoot+Na welke tijd ik mijn gedagten hebbe laten gaan, op de schagten of pennen waar mede wij schrijvenGa naar voetnoot8), als ook mede van ander gevogelte, omme het maaksel vande selvige te ontdekken, en hebbe eijntelijk ontdekt en gesien, dat de schagten bestaan uijt striemtgens, of beter geseijtGa naar voetnootc) vaatgensGa naar voetnoot9).
| |
| |
| |
Delft in Holland, the 12th of August 1692Ga naar voetnoot1).
Very Noble Sirs,
Gentlemen of the Royal Society,
I am herewith sending you again a few of my notes, which I put on paper about my discoveries. I hope that they may contain something that will please Your Honours.
When some years ago the very Renowned and Learned Mr. Constantijn Huijgens, Lord of Zuijlighem, etc., came to visit meGa naar voetnoot2), I showed him, among other things, my anatomy of several Woods, on which occasion the said Gentleman desired to know of what parts the little pipes of WoodGa naar voetnoot3) are made or composed.
In order to discover this I had already made many efforts before that time, but I had never been able to succeed in this to my satisfaction.
Ga naar margenoot+Since that time I gave my thoughts to the quills or pens with which we writeGa naar voetnoot4) as well as those of other birds, to discover their structure, and finally I discovered and saw that quills consist of filaments, or rather little vesselsGa naar voetnoot5).
| |
| |
| |
Dese vaatgens sijn in ijder schagt driederleij. De eerste of buijtenste vaatgens, die maar een weijnig dikte vande schagt uijt maken, loopen inde lengte vande schagt. De tweede soort van vaaten, die in veel meer dikte op malkanderen leggen, loopen inde ront vande schagt, en worden vande eerste vaatgens bedektGa naar voetnoota). Dese laaste vaatgensGa naar voetnoot10),Ga naar voetnootb) leggen niet als een vast lighaam op malkanderen, vast vereenigt, maar die leggen met schibagtigeGa naar voetnoot11) deelen op den anderenGa naar voetnoot12), soo danig, dat men de schibagtige deelen van den anderen kan onderscheijden. De derde soort van vaaten, die het grootste of dikste gedeelte vande schagt uijt maken, loopen mede inde lengte vande schagt, als de eerst geseijde vaaten, en welke laaste of derde soort van vaaten, mede met schibagtige deelen op malkanderen leggenGa naar voetnoot13).
Dit geseijde maaksel vande schagt, bij mij dus verre ontdekt sijnde, stelde ik vastGa naar voetnoot14), dat dit het volmaakste wesenGa naar voetnoot15) was, dat men aan soo een dun lighaam als de schagt is, en welke met soo een groote holteGa naar voetnoot16) is versien, soude konnen bedenken. Want door soo een maaksel heeft de schagt, sijn stijfte, en starkte, soo wel inde ronte als in de lengteGa naar voetnoot17).
Omme nu het maaksel vande schagt aan te wijsen, heb ik deselvige laten afteijkenen.
| |
| |
| |
Of these little vessels there are three kinds in each quill. The first or outermost vessels, which constitute only a little of the thickness of the quill, run in the longitudinal direction of the quill. The second kind of vessels, which lie upon each other in much thicker layers, run along the circumference of the quill and are overlapped by the first little vessels. These latter vesselsGa naar voetnoot6) do not lie as a solid body upon each other, firmly united, but they lie with scaly parts overlapping each other, in such a way that the scaly parts can be distinguished from each other. The third kind of vessels, which constitute the biggest or thickest part of the quill, also run in the longitudinal direction of the quill, just like the firstmentioned vessels, and this last or third kind of vessels also lie with scaly parts overlapping each otherGa naar voetnoot7).
The said structure of the quill having thus far been discovered by me, I concluded that this was the most perfect structure that could be imagined in so thin a body as a quill, which is provided with such a wide cavityGa naar voetnoot8). For it is due to this structure that the quill has its stiffness and strength, both circumferentially and longitudinallyGa naar voetnoot9).
Now in order to show the structure of the quill, I had it drawn.
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Fig: 1. ABCDEFG. vertoont de schagtGa naar voetnoot18). Met ABG. werden de vaaten die het buijtenste gedeelte vande schagt uijt maken, en de welke inde lengte vande selvige loopen, aan gewesen.
Met BCFG. werd aangewesen de vaaten, die inde ronte vande schagt loopen, welke vaaten veel dikker met schibagtige deelen op malkanderen leggen.
Met CDEF. werd aan gewesen, de vaaten die mede inde lengte vande schagt leggen, als vande eerste vaaten is geseijt, en welke laaste vaaten, het meeste gedeelte vande dikte vande schagt uijt maken, en die mede met schibagtige deelen op malkanderen leggen.
Uijt dese observatien quam mij te binnen de oorsaak, waarom eenigeGa naar voetnoot19) schagten, als wij tot een schrijfpenneGa naar voetnoota) sullen op splijten, ofte een schuer inde lengte geven, ter plaatse daar de schagt op sijn harst is, de schuer wel met kartels of saags gewijse komt op te schueren, namentlijk, om dat de vaaten die inde ronte vande schagt leggen, deselvigeGa naar voetnoot20) niet alle in een regte liniGa naar voetnootb) komen ontstukken te breeken, en wel meest daar de schagt harst is, en alwaar dese vaaten, meer als anders dik op malkanderen leggen, en daarom is het noodig, datGa naar voetnoot21) soo danige harde plaatsen vande schagt, al waar wij een split sullen brengen, eerst met een mes de schagt, wat af schrabben, om door dat middel een suijvere schuer of split te bekomen.
Ik hebbe ook veel maal door het vergroot-glas gesien, een gedeelte vande Veer van een Schrijf-penne, als ook van kleijnder gevogelte, endeGa naar voetnootc) deselvige telkens met verwonderingeGa naar voetnoot22) beschout; niet alleen om de menigvuldige deelen die daar in te sien sijn; Maar ook op de menigvuldige vaaten, ende de hoe kleijnheijt der selvige waar uijt niet alleen een Veer, maar een seer kleijn gedeelte vande Veer was gemaakt ofte te samen gesteltGa naar voetnoot13).
Vorders hebbe ik ook wel in gedagten genomen of de vaaten vande schagt, die inde ronte vande schagt loopen, niet wel uijt de vaaten werden gemaakt, die het binnenste gedeelte vande schagt uijtmaken.
Omme nu in gedagten te brengenGa naar voetnoot23), de groote menigte van vaaten, waar uijt een Veer word voort gebragt, heb ik maar een kleijn gedeelte voor het vergroot-glas gestelt omme het maaksel aan te wijsen.
Ga naar margenoot+Fig: 1. DHIKE. vertoont een gedeelte van een Veer van een schrijfpenne, die hier kleijnder als deselvige is werd af gebeeld. Met K. werd aan gewesen een kleijn gedeelte vande Veer, en welk deel soo men het gansGa naar voetnoot24)
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Fig. 1. ABCDEFG shows the quill. At ABG are shown the vessels which form the outermost part of the quill and which run in its longitudinal direction.
At BCFG are shown the vessels which run along the circumference of the quill, which vessels lie in much thicker layers, with scaly parts, overlapping each other.
At CDEF are shown the vessels which also run in the longitudinal direction of the quill, as has been said of the first vessels, and these last-mentioned vessels constitute the greater part of the thickness of the quill and also lie with scaly parts overlapping each other.
In view of these observations (I wondered) why in some quills, when we split them into a writing pen or make a tear lengthwise in the place where the quill is hardest, it will sometimes be torn in crenellations, namely, because the vessels which lie along the circumference of the quill do not all break to pieces along a straight line, and most of all where the quill is hardest and where these vessels, more than elsewhere, lie thickly overlapping each other. And that is why it is necessary first to scrape off a little with a knife those hard places in the quill where we want to make a slit, in order thus to get a perfect tear or slit.
I have also frequently seen, through the magnifying glass, a part of the Feather of a Writing-pen as well as of smaller birds, and on each occasion contemplated it with wonder; not only because of the manifold parts that are to be seen therein, but also because of the manifold vessels and the smallness of these vessels, of which not only a Feather, but a very small part of the Feather was made or composedGa naar voetnoot7).
Furthermore I also sometimes considered whether the vessels of the quill which run along the circumference of the quill may not be produced from the vessels which constitute the innermost part of the quill.
Now in order to give some idea of the large number of vessels from which a Feather is produced, I placed only a small part before the magnifying glass, in order to show the structure.
Ga naar margenoot+Fig. 1. DHIKE shows a part of a Feather of a writing-pen, which is shown
| |
| |
| |
hadde af geteijkent, weder grooter als een gantsche VeerGa naar voetnoot25) soude vertoonen. Wanneer men dit kleijn gedeelte vande Veer, door het vergroot glas beschout, soo siet men hoe dat ijder deeltge, weder in een groote menigte van Veertgens bestaat, en welke deelen in malkanderen soo vereenigt sijn, om daar door de Veer sijn starkte te geven.
Ga naar margenoot+Als wij nu vast stellenGa naar voetnoot26), gelijk het in der daat is, dat fig: 2. LMNOPQ.Ga naar voetnoot27) soo veel lighaams niet in sig begrijptGa naar voetnoot28), als een grof santge groot isGa naar voetnoot29), en dat wij het daar voor houden, dat dit maaksel niet dan uijt vaatgens is groot gemaakt;Ga naar margenoot+ en voornamentlijk als wij agt geven, op fig: 3. RS. welk deel door wat meerder vergrootende glas is geteijkent, als de voor gaande figuur, en welkGa naar margenoot+ deeltge vande sijde van fig: 2. MNO. is af geschuertGa naar voetnoot30). Als ook op fig: 4. TV. dat vande sijde fig: 2. QPO.Ga naar voetnoot31) is af genomenGa naar voetnoot32).
Met LMQ. werd aan gewesen het globulagtige wesenGa naar voetnoot33), waar uijt het binnenste maaksel van het kleijne gedeelte van het Veertge is te samen gestelt,Ga naar margenoot+ over een komende met het maaksel vande groote penne fig: 1.
Ga naar margenoot+Door fig: 3. en 4. werden met R. en T. aan gewesen eenige weijnige af geschuerde vaaten.
Alle dese kleijne deelen, die wij ook wel Veertgens mogen noemen, dienen niet alleen om de Veer een starkte te geven, maar ook om datGa naar voetnoot34) int vliegen, die kleijne deelen soo digt en vast aan den anderenGa naar voetnoot12) souden vereenigt blijven, dat de deelen die men lugt noemt, tusschen de Veeren met veel tegenstand, om haar nette schikkingeGa naar voetnoot35) souden door gaan. Want soo het anders waar, soo soude het gevogelte haar inde lugt niet konnen op houdenGa naar voetnoot36). Alle dese deelen
| |
| |
| |
here smaller than it is. At K is shown a small part of the Feather, which part, if it had been drawn full size, would appear even larger than an entire FeatherGa naar voetnoot10). When one looks at this small part of the Feather through the magnifying glass, one will see that each part in turn consists of a large number of small Feathers, and these parts interlock so as to give the Feather its strength.
Ga naar margenoot+Now let us assume, as is actually true, that in Fig. 2, LMNOPQGa naar voetnoot11), is not so large as a grain of coarse sandGa naar voetnoot12), and let us believe that this structure has grown from none but small vessels; and let us pay attention principally toGa naar margenoot+ Fig. 3, RS, which part has been drawn through a glass of slightly greater magnification than the preceding figure and has been torn off the side of Fig. 2,Ga naar margenoot+ MNOGa naar voetnoot13), as also in Fig. 4, TV, which has been removed from the side of Fig. 2, QPOGa naar voetnoot14).
At LMQ is shown the globular partGa naar voetnoot15) of which the innermost structure of the small part of the little Feather is composed, resembling the structure ofGa naar margenoot+ the large pen in Fig. 1.
Ga naar margenoot+In Figs 3 and 4, at R and T, are shown a few torn-off vessels.
All these small parts, which we may also call little Feathers, serve not only to give strength to the Feather, but also in order that, during flight, those small parts should remain interlocked so closely and firmly that the parts which we call air, in passing between the Feathers, meet with great resistance, because they dovetail so accurately. For if it were otherwise, the birds would not be able to keep themselves up in the airGa naar voetnoot16). All these parts are interwoven
| |
| |
| |
leggen soo ordentelijk in malkanderen gevlogten, dat wij die veel maal, en te gelijk ook om der selver onbedenkelijkeGa naar voetnoot37) groote menigte van vaatgens, waar uijt een schagt bestaat hebben beschoutGa naar voetnoot38).
Na dat ik dan als hier vooren is geseijt, de schagten van het gevogelte hadde onder sogt, en bevonden, dat de VoorsigtigeGa naar voetnoot39) Natuur, soo verre wij konnen na spueren, ist niet al, het is in veel saaken die ons voort komenGa naar voetnoota), eenGa naar margenoot+ onbedenkelijke ordentelijke werkinge te weeg brengtGa naar voetnoot40). Gelijk wij sien in het Lighaam van onse Oogen, dat men het Humor CristalijnGa naar voetnoot41) noemt, als ook die deelen der oogen, van alle groote Dieren op Aerden; en alle groote Visschen der wateren, soo veel deselvige bij mij sijn ondersogt, uijt schibagtige deelen op malkanderen leggende, sijn te samen gesteltGa naar voetnoot42), ende dat ook het hoornvlies der oogen, het welke ik voor desen ondersoekende, als doen oordeelde dat het bestond, uijt drie distincte menbrane die op malkanderen waren leggendeGa naar voetnoot43).
| |
| |
| |
so regularly that we have often contemplated them also because of the inconceivably large number of little vessels of which a quill consistsGa naar voetnoot17).
After having examined, as has been said before, the quills of birds, I found that Provident Nature, in so far as we can find out, produces an inconceivably regular effect, if not in all, still in many things that we see. AsGa naar margenoot+ we see in the Body of our Eyes, which is called the Crystalline HumourGa naar voetnoot18), as well as those parts of the eyes of all large Animals on Earth and all large Fishes in the waters in so far as they have been examined by me, which are composed of scaly parts overlapping each otherGa naar voetnoot19), and also the cornea of the eyes, which, when I previously examined it, I thought to consist of three distinct membranes
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Maar nu voorleden somer datGa naar voetnoot44) bij ongeval, een van mijne bekende, het hoornvlies een weijnig gequest sijnde, en met welke genesinge, ik oordeelde dat niet wel gehandelt wierde, heb ik mijne ontledinge ontrent die deelen weder op nieuw hervat.
Ik hebbe dan genomen de oogen uijt het hooft van een kalf, en mij bereijt, soo groote glase bollen, als de oog appels groot waren, als wanneerGa naar voetnoot45) ik de hoorn-vliesen vande oogen af nam, en spande die over de glase bollen, en dus die na mijn vermogen, door het vergroot glas beschouwende, en ontledigendeGa naar voetnoot46), heb ik gesien, dat de Hoorn-vliesen, niet en bestonden uijt drie menbranen over den anderen leggende; Maar dat ijder Hoorn-vlies wel bestond uijt hondert vliesen, of deelen die als schibagtigGa naar voetnoot11) op malkanderen lagenGa naar voetnoot47); Waar uijt ik besloot, dat soo danig maaksel, niet alleen dus was te samen gestelt, omme het Hoorn-vlies een meer als gemene starkteGa naar voetnoot48) te geven, maar te gelijk ook, om dat wanneer eenige vliesen mogten gequest wesen, dat in sulken geval, de andere onder leggende vliesen, geen ongemak daar door souden hebben te lijdenGa naar voetnoot49).
Dit maaksel van het geseijde Hoorn-vlies, heb ik voor twee distincte vergroot glasen gestelt, ende onder andere Geleerde Heeren laten sien, d' Hr Medicinae Doctor HuttonGa naar voetnoot50), ende mijne verdere gedagten ontrent dat maaksel geuijt.
Ga naar margenoot+Dese mijne voor verhaalde observatien, hebben mijn gedagten weder gebragt tot de buijsjens, of pijpjens waar uijt het Hout bestaat, enGa naar voetnoot51) in gedagten genomen, of ijder Hout-pijpje niet wel uijt twee bijsondereGa naar voetnoot52) seer kleijne
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+overlapping each otherGa naar voetnoot20). But last summer, when through an accident the cornea of one of my acquaintances was slightly injured and I thought the treatment was not conducted in the right way, I again resumed my dissection of those parts.
I therefore took the eyes out of the head of a calf and prepared for myself some glass globes of the same size as the eyeballs, upon which I removed the corneas from the eyes and stretched them over the glass globes, and when I thus examined and dissected them through the magnifying glass as well as I could, I saw that the Corneas did not consist of three membranes overlapping each other, but that each Cornea consisted of at least a hundred membranes or parts overlapping each other like scalesGa naar voetnoot21). From this I concluded that this structure was not only composed in this way so as to give the Cornea extraordinary strengthGa naar voetnoot22), but also in order that, if some of the membranes should be injured, in that case the other membranes lying underneath should not suffer any damage from itGa naar voetnoot23).
I placed this structure of the said Cornea before two different magnifying glasses, and I showed it, among other Learned Gentlemen, to Mr. HuttonGa naar voetnoot24), Doctor of Medicine, and I uttered my further thoughts about that structure.
Ga naar margenoot+My aforesaid observations turned my thoughts back again to the little pipes of which Wood consists, and I considered whether each Wood-pipe may
| |
| |
| |
vaatgens mogten sijn gemaakt, te weten, vaatgens die inde lengte van een Hout-pijpje loopen, en andere seer kleijne vaatgens, die inde ronte van een Hout-pijpje loopen, gelijk ik hier vooren hebbe geseijt, dat de schagten van het gevogelte gemaakt sijn, om door soo danigen maaksel ijder Hout-pijpje, een starkte te geven.
Ik hebbe dan weder op nieuw na mijn vermogen, ondersogt, Abele Populier, Willigen, Vuijeren, en ook Greijnen HoutGa naar voetnoot53), om dat dese boomen boven veel ander Hout, niet alleen in dikte toe nemen, maar ook om dat de Hout-pijpjens waar uijt het Hout bestaat, in wijte uijt stekenGa naar voetnoot54).
Ik hebbe voor desenGa naar voetnoot55) wel gesien, dat in eenig Hout en ander gewas, en voor namentlijk in Linden Hout; pijpjens waren (die ik doen ter tijd voor vaaten aan sagGa naar voetnoot56)) welkers binnenste maaksel was, een seer dun door schijnende vlies, of menbrane, dat ik mij wel in beeldeGa naar voetnoot57) te bestaan uijt vaatgens, maar mijne glasen en kondeGa naar voetnoota) die tot mijn genoegen, niet klaar genoeg ontdekkenGa naar voetnoot58). Dog ik sag seer klaar, dat soo danige menbrane om wonde was van een kleijn vaatge, welk vaatge seer onderscheijdelijk te bekennen was, om dat het geseijde vaatge in der selver omwindinge, de gantsche verhaalde menbrane niet en bedekte, maar het selvige lag, soo wijt van een, als het vaatge dik was. Welke
| |
| |
| |
not perhaps be made of two different kinds of very small vessels, to wit little vessels running in the longitudinal direction of a Wood-pipe, and other very small vessels running along the circumference of a Wood-pipe, just as I said before that the quills of birds are made, in order to give strength to each Wood-pipe by such a structure.
I then again examined, to the best of my ability, the wood of Abeles, Poplars, Willows, Firs, and also PinesGa naar voetnoot25), not only because these trees, more than many other Trees, increase in thickness, but also because the Wood-pipes of which this Wood consists are widerGa naar voetnoot26).
On an earlier occasionGa naar voetnoot27) I saw that in the Wood of some Trees and in other plants, and especially in Lime-Wood, there were pipes (which at that time I took to be vesselsGa naar voetnoot28), the innermost structure of which was a very thin transparent pellicle or membrane, which I imagined to consist of little vessels, but my glasses could not show them plainly enough to satisfy me. But I saw very plainly that round this membrane was wound a small vessel, which could be perceived very distinctly, because the said vessel, as it was wound around the membrane, did not cover it altogether, but the coils lay apart the thickness
| |
| |
| |
omwindinge van het geseijde vaatge seer na over een komt, met de lugt-pijpen inde longe der DierenGa naar voetnoot59).
Na dat ik dan al veel maal het verhaalde Hout, en voornamentlijk het Vuijeren Hout, hadde geexamineert, heb ik eijntelijk gesien, dat in het ontstukken schueren vande groote Hout-pijpjens, waar uijt voor het merendeel het Hout bestaat, eenige weijnige met kartels of tants gewijse quamen te breekenGa naar voetnoot60), ende dat ik daar benevens mij in beeldeGa naar voetnoot57) te sien, dat soo een ontstukken geschuert Hout-pijpje, te gelijkGa naar voetnoot61) bestond uijt regt op gaande vaatgens, welke regt op gaande vaatgens niet de gantsche menbrane door liepen, maar die lagen aan de een ofte de ander sijde van een Hout-pijpjeGa naar voetnoot62). Waar uijt ik een besluijt maakte, dat schoon wij de vaatgens die inde ronte, en ook inde lengte, van ijder Hout-pijpje loopen, niet doorgaansGa naar voetnoot63) om haar kleijnte, en in alle Hout konnen bekennenGa naar voetnoot64), dat die egter van diergelijke maaksel moeten sijn, als de schagten van het gevogelte, om insgelijks ijder Hout-pijpje sijn starkte en stijfte te gevenGa naar voetnoot65).
| |
| |
| |
of the little vessel. The way in which the said little vessel is wound around the membrane very closely resembles the windpipes in the lungs of AnimalsGa naar voetnoot29).
After having already frequently examined the said Wood, and especially Fir-wood, I saw at last that when the large Wood-pipes of which Wood largely consists were torn to pieces, a few of them broke in crenellationsGa naar voetnoot30), while I also thought I saw that such a broken Wood-pipe consisted of vertical little vessels, which did not pass through the whole of the membrane, but lay on either one or the other side of a Wood-pipeGa naar voetnoot31). From this I concluded that, although we cannot always, because of their smallness, perceive the little vessels running along the circumference and also in the longitudinal direction of each Wood-pipe in all Woods, they must nevertheless be of a similar structure to that of the quills of birds, so as to give each Wood-pipe, in the same way, its strength and stiffnessGa naar voetnoot32).
| |
| |
| |
Dese mijne ontdekkingenGa naar voetnoot66) ontrent de hoe kleijnheijt, of dunte vande vaatgens, waar uijt een Hout-pijpje bestaat, sullen veele niet konnen aan nemen, om dat sij niet en konnen begrijpen, dat niet alleen door de selvige om haar dunte eenig sap of vogt sal konnen gaan, maar dat meer is, dat door de op gaande vaatgens, soo danige wasdom ofte voort stootinge van sappen moet geschieden, dat dese vaatgens haar begin inde wortel hebbende, in soo een lengte toe nemen, tot in het eijnde vande hoogste takken.
Maar soo weijnig als wij konnen begrijpen, de hoe grootheijt oft uijt gestrektheijt, van het Geheel Al, soo weijnig konnen wij begrijpen de hoe kleijnheijt, der vaaten en deelen, waar uijt niet alleen, de Dieren en Gewassen sijn te samen gestelt, en waar door de sappen gestooten werden, en ook nog minder hoe dat de deelen te samen gestelt werden, waar door den eenen van den anderen voort komtGa naar voetnoot67).
Ik hebbe weder op nieuw, een stuk van een sparre, anders geseijt, een jonge greijne boom, die boven andere seer schielijk in wasdom was toe genomen, laten af hakken, ende daar van een kleijn gedeelte voor het vergrootglas gestelt, ende dat den Plaat-snijder in handenGa naar voetnoota) gegeven, om het selvige soo veel na te volgen, als het hem doenlijk was.
Ga naar margenoot+Fig: 5. ABCDEFGHIKL. vertoont een kleijn stukje van het voor verhaalde HoutGa naar voetnoot68), dat bij mij soo dun in lengteGa naar voetnootb) is geklooft, als het mij doenlijk was, en door welkers dunte seer klaar voor de oogen komtGa naar voetnootc), de menigvuldige globule die inde Hout-pijpjens leggen, welke globule seer aardig om te be-
| |
| |
| |
Many people will not be able to accept my discoveriesGa naar voetnoot33) concerning the smallness or narrowness of the little vessels of which a Wood-pipe consists, since they cannot understand that some sap or fluid can pass through them, because they are so thin, but what is more, that by means of the vertical vessels such growth or propulsion of saps must take place, and that these little vessels, which begin in the root, become so long that they reach the end of the highest branches.
But as little as we can understand the magnitude or vastness of the Universe, so little can we grasp the smallness of the vessels and parts of which Animals and Plants are not only composed, but also through which the saps are propelled, but even less so how the parts are composed, so that one is produced from the otherGa naar voetnoot34).
I once again caused a piece of a fir, or in other words a young pine, to be chopped off, which had grown much faster than others, and I placed a small part of it before the magnifying glass and handed it to the Engraver, to draw it as well as he could.
Ga naar margenoot+Fig. 5. ABCDEFGHIKL shows a small piece of the aforesaid WoodGa naar voetnoot35), which I had cleft lengthwise as thinly as I could; owing to its thinness one can see very plainly the numerous globules lying in the Wood-pipes, which globules
| |
| |
| |
schouwen sijn, niet alleen om der selver netteGa naar voetnoot69) ronde figuur, maar ook om dat in ijder globule een helder ligtGa naar voetnoota) plekje word gesien.
Dit stukje Hout heb ik ook boven andere uijt gekosen, eens deels om dat men het selden soo lang en dun kan kloven, datGa naar voetnoot70) de op gaande Hout-pijpjens dus lang sonder hinder, van andere die daar tegen aan leggen, anders geseijt, de horisontale Hout-pijpjensGa naar voetnoot71), kan bekennen. Ten anderen om dat men seer selden, soo veel globulen inde Hout-pijpjens bij een siet.
Dese globule beelde ik mij inGa naar voetnoot57), is de stoffe die wij hars noemen, en welke stoffe daar uijt gebrant werdende, Pek of Teer isGa naar voetnoot72).
Tusschen D.E. en F. werden aan gewesen, de ontstukken geschuerde of gebrooke Hout-pijpjens, die men klaar kan sien, dat niet regt inde lengte, maar eenigsints gekartelt, in der selver ronde uijt spantsels, sijn ontstukken gebrooken.
Ik hebbe den Plaat-snijder, nog twee bijsondereGa naar voetnoot52) vergroot-glasen inde hand gegeven, om daar door af te teijkenen, soo danige Hout-pijpjens als ikGa naar margenoot+ hem quam aan te wijsen, als fig: 6. MN., welke vertoonenGa naar voetnootb), twee inde lengte ontstukken geschuerde Hout-pijpjens, die hij Plaat-snijder most seggen, dat het hem onmogelijk was, alle de gekartelde deelen, soo na te volgenGa naar voetnoot73), als hij die quam te sien. Want niet alleen sag hij de gekartelde deelen, maar nu konde hij nevens mijGa naar voetnoot74) sien, de seer kleijne vaatgens inde ontstukken gebrooke membrane van soo een Hout-pijpje, die hij mede om der selver kleijnheijt niet konde afbeelden.
Ga naar margenoot+Fig: 7. OP. vertoont een enkel ontstukken geschuert Hout-pijpje, daar in hij ins gelijks heeft na gevolgt, soo veel hem doenlijk was, de ontstukke gebrooke deele vande membrane, daar uijt het selvige voor het meerendeel bestaatGa naar voetnoot75).
Sien wij nu als hier vooren is aan gewesen, dat de seer dunne membrane waar uijt de Hout pijpjens bestaan, niet in lengte, maar veel maal als tants gewijse gekartelt van een schueren, soo konnen wij ons wel in beeldenGa naar voetnoot57), dat het maaksel vande Hout-pijpjens, hoe kleijn die ook mogen wesen, met het maaksel vande schagten, ten deele over een komenGa naar voetnoot76).
Dit verhaalde stukje Hout, is soo danig in sijn lengte geklooft, of gebrooke, dat desselfs klovinge, om soo te spreeken, door het centrum vanden boom is
| |
| |
| |
are very pleasant to look at, not only because of their perfectly round shape, but also because in each globule a clear or light spot can be seen.
I selected this small piece of Wood above others, on the one hand because one can rarely cleave it so long and thin that one can perceive the vertical Wood-pipes so long without interference from others lying against them, in other words: the horizontal Wood-pipesGa naar voetnoot36); on the other hand because one very rarely sees so many globules together in the Wood-pipes.
I imagined these globules are the substance which we call resin, the substance which is burnt out of it being Pitch or TarGa naar voetnoot37).
Between D, E, and F are shown the torn-up or broken Wood-pipes, which, as can be plainly seen, have not been broken to pieces along a straight line longitudinally, but somewhat with crenellations on their circumference.
I handed the Engraver again two different magnifying glasses, for him to draw through them those Wood-pipes I should point out to him, as M and NGa naar margenoot+ in Fig. 6, which show two Wood-pipes torn to pieces lengthwise, in which case the Engraver was obliged to say he could not possibly draw all the crenellations as he saw them. For not only did he see the notched parts, but he could now see, along with me, the very small vessels in the broken membrane of such a Wood-pipe, which, because of their smallness, he could not draw either.
Ga naar margenoot+Fig. 7. OP shows a single torn Wood-pipe, in which he has likewise drawn as far as he could the broken parts of the membrane of which it largely consistsGa naar voetnoot38).
Since we now see, as pointed out before, that the very thin membranes of which the Wood-pipes consist are not torn up longitudinally, but often as it were in toothlike crenellations, we can imagine that the structure of the Wood-pipes, however small they may be, partly resembles the structure of quillsGa naar voetnoot39).
The said piece of Wood has been cleft or broken longitudinally in such a
| |
| |
| |
gegaan, met die insigteGa naar voetnoot77), om door soo danige kloovinge te gelijk ook de Hout-pijpjens, die horisontaal in alle Hout loopen, hier mede in haar lengte van een te klooven, om die te gelijk, in het selfde stukje Hout te konnen aan wijsenGa naar voetnoot78).
Ga naar margenoot+Fig: 5. tusschen KI. ende HG. werden de over lengte ontstukken gekloofde Horisontale Hout-pijpjens aan gewesen. Dese Hout-pijpjens loopen in soo een grooteGa naar voetnoota) menigte door het Hout, schoon deselvige maar eene rije dikte bij den anderenGa naar voetnoot12) leggen, en op de eene plaats siet men 6. 7. 8. en ook wel 12. vaatgens bij, of boven den anderen leggen, en selden siet men de op gaande Hout-pijpjens, vande horisontale Hout-pijpjens soo verre ontbloot, als deselvige van G. tot F. ontbloot sijn, schoon de lengte van G tot F. maar de axe van een grof sandGa naar voetnoot79) kan bereijken.
Ik hebbe veel maal mijn gedagten laten gaan, op de horisontale Hout-pijpjens (die ik voor desen vaaten hebbe genoemt) namentlijk, op wat wijse die mogten groot gemaakt werden, en ten anderen, gemaaktGa naar voetnootb) sijnde, hoe die van een continuele voetsame stoffe mogten versien werden, te meer, om dat het bij mij vast stond, dat door toevoeringe van dese vaaten, alle jaren een nieuw basje, om het jaarlijkseGa naar voetnootc) nieuw gemaakte Hout wierd gemaakt, gelijk ik voor desen hebbe geseijt, schoon ik mij wel quam in te beeldenGa naar voetnoot57), dat in het begin vande Hout makinge, dese horisontale vaaten, haar eerste maaksels uijt de pitGa naar voetnoot80) vanden boom, voortquamen, ende dat dese seer weijnig sijnde, de andere uijt de op gaande Hout-pijpjens mosten voortkomenGa naar voetnoot81).
| |
| |
| |
way that the cleavage, so to speak, passed through the centre of the tree, in order that it might thus be possible at the same time to cleave longitudinally the Wood-pipes running horizontally in all Trees, so that they can also be pointed out in the same piece of WoodGa naar voetnoot40).
Ga naar margenoot+Fig. 5. Between KI and HG are shown the Horizontal Wood-pipes cleft to pieces longitudinally. These Wood-pipes run in large numbers through the Wood, although they lie together only one row thick; and in one place one can see 6, 7, 8, and sometimes even 12 little vessels lying near or upon each other, and one rarely sees the vertical Wood-pipes bared so far by the horizontal Wood-pipes that they are uncovered from G to F, although the distance from G to F can only reach the length of the diameter of a grain of coarse sandGa naar voetnoot41).
I have frequently thought about the horizontal Wood-pipes (which I previously called vessels), namely, in what way they may have grown; and on the other hand, once they had grown, how they could be supplied continually with a nutritive substance, the more so because I was convinced that, by its supply through these vessels, a new bark was produced every year around the annually produced new Wood, as I have said before, although I imagined that, when the Wood was first produced, the first structure of these horizontal vessels originated from the pithGa naar voetnoot42) of the tree, and that, because there were very few of them, the rest would have to come from the vertical Wood-pipesGa naar voetnoot43)
| |
| |
| |
Hoe veel observatien ik tot dit ondersoek te weeg hadde gebragt, soo en hebbe ik mijn selven niet konnen voldoen, alsGa naar voetnoot82) nu in mijn laaste observatien, wanneer ik quam te sien, dat die seer kleijne stipjens of punctagtige deelen, die ik op veel plaatsen inde op gaande Hout-pijpjens hadde ontdekt, ende die ik voor globule hadde aan gesien, inder daat geen stipjens, maar dat het waarlijk kleijne ronde openingen warenGa naar voetnoot83).
Alsoo ik nu op geen andere plaatsen inde op gaande Hout-pijpjens, dese geseijde kleijne openingen en ontdekten, als daar ik de horisontale Hout-pijpjens, van de op gaande Hout-pijpjens hadde af, ofte ontstukken geschuert,Ga naar margenoot+ als hier fig: 5. tusschen BC. ende GH. werden aan gewesen. Dit siende stelde ik vastGa naar voetnoot84), dat dit de kleijne openingen waren, waar door niet alleen, de horisontale Hout-pijpjens aan de op gaande Hout-pijpjens, mogten sijn vereenigt, maar ik heb ook in gedagten genomen, of de op gaande Hout-pijpjens niet veeleGa naar voetnoot85) wel lugt vaaten mogten sijn, ende dat dese op gaande Hout-pijpjens te gelijk lugt en voetsame stoffe, aan de Horisontale Hout-pijpjens, soo danig souden verschaffen, waar door niet alleen de Horisontale Hout-pijpjens, in lengte mogten toe nemen, maar te gelijk ook in eenige vaatgens vande selvige die stoffe toe brengen, waar door als hier vooren geseijt, jaarlijks een nieuw basje om het Hout gemaakt werdGa naar voetnoot86).
Met dit maaksel vande op gaande Hout-pijpjens, als hier vooren is geseijt, en konde ik mijn selven ten genoegen niet voldoenGa naar voetnoot87), om dat ik mij in beeldeGa naar voetnoot57) dat de seer dunne vaatgens, waar uijt de menbrane vande Hout-pijpjens bestaan, geen genoegsame stoffe soude konnen op voeren, waar door niet alleen
| |
| |
| |
However many observations I made for this investigation, I was unable to satisfy myself, except in my latest observations, when I saw that those very small dots or point-like particles which I had discovered in many places in the vertical Wood-pipes and which I had taken to be globules in actual fact were not dots, but in reality were small round holesGa naar voetnoot44).
Now since I did not discover the said small holes in any other places in the vertical Wood-pipes, except where I had torn off or broken to pieces the horizontal Wood-pipes from the vertical Wood-pipes, as is shown here inGa naar margenoot+ Fig. 5 between BC and GH, on seeing this, I concluded not only that these were the small holes through which the horizontal Wood-pipes may be connected with the vertical Wood-pipes, but I also considered whether many of the vertical Wood-pipes may not be air-vessels, and these vertical Wood-pipes may not supply at the same time air and nutritive substance to the Horizontal Wood-pipes, in consequence of which the Horizontal Wood-pipes would not only increase in length, but at the same time supply, in some of their small vessels, the substance by which, as said before, a new bark is produced around the Wood every yearGa naar voetnoot45).
I could not explain this aforesaid structure of the vertical Wood-pipes to my satisfaction, because I thought that the very thin vessels of which the membranes of the Wood-pipes consist could not conduct upwards sufficient
| |
| |
| |
de groot makinge vanden Boom, bladeren, en voetzame stoffe voor de vrugten, soude konnen toe voerenGa naar voetnoot88).
Om dit verder na te spueren, bedagt ik opGa naar voetnoot89) gewassen, schoon het geen Hout en was, die de aldergrootste openingGa naar voetnoot90), of spontiuestGa naar voetnoota) waren, om was het mogelijk daar in ijets nader te sien, en dan het over te brengen tot het Hout gewas.
Ga naar margenoot+Tot welk ondersoek ik uijt koos, de Biesen, sijnde een soort van gewas, die de ondiepe gronden, van onse groote Rivieren in overvloet verschaffen. Van welke Biesen de setels van onse gemene sit-stoelen werden gemaakt, en om dat die seer open sijn, en niet ligt het water in der selver openheijt in dringt, soo maakt men der ook bruggenGa naar voetnootb) van, om in tijde van Oorlog, de soldaten over een water gragt te brengenGa naar voetnoot91).
Ga naar margenoot+Fig: 8. ABDC. vertoont een stukje van een afgesnede Bies, het welke ik aan A. een weijnig schuijns hebbe af gesneden, op dat men der selver groote openingen, waar uijt het van binnen bestaat, soo als die in onse bloote oog te vooren komen, soude komen te sien.
Dese groote vaaten of openingen inde Biesen, sijn in haar holten door gaansGa naar voetnoot92) met afschutsels versien, want soo het anders waar, soo souden dese Biesen, niet alleen ontstark, en veel ligter in te buijgen sijn, maar het water oude sonder dese afschutsels, in korten tijd wanneer die maar met het eene
| |
| |
| |
substance by which not only the growth of the Tree and the leaves, but also that of the fruits can take place.
In order to investigate this further, I turned my thoughts to plants, although they were not Wood, which had the very largest openings or were most spongy, in order, if possible, to see something more definite there and then apply this to Wood.
Ga naar margenoot+For this investigation I selected Bulrushes, which are a species of plant that abounds on the shallow beds of our large Rivers. Of these Rushes the bottoms of our ordinary chairs are made, and because they are very open and the water does not readily penetrate into their cavities, bridges are also made of them to take soldiers across a canal in time of WarGa naar voetnoot46).
Ga naar margenoot+Fig. 8. ABDC shows a small piece of a cut-off Rush, which I cut off a little obliquely at A, in order that one might see the big openings it has inside, as they appear to the naked eye.
These large vessels or openings in the Rushes are provided everywhere in their cavities with partitions, for if it were otherwise, not only would these Rushes be fragile and much more flexible, but without these screens, if the
| |
| |
| |
eijnde int water stonde, inde gantsche holligheijt vande Bies indringen; daarGa naar voetnoot93) nu door dese afschutsels het water seer langsaam, tot inde Biesen in dringt, enGa naar voetnoot94) om haar groote openheijt een groote last, naar advenand hare groote op het water konnen dragen.
Ik hebbe eene opening inde geseijde Bies, mede willen vertoonen, en welke opening over langs is door sneden, omme de geseijde afschutsels, of schotdueren, soo als die in ijder holligheijt vande Bies leggen als voor de oogen te stellenGa naar voetnoot95).
Ga naar margenoot+Fig: 9: EFGHIK. verbeeld de afschutsels in een vande openingGa naar voetnoota) vande Bies, die ik hier na, soo groot, en het maaksel vande selvige, als die door het vergroot glas voort komen, sal vertoonen.
Wijders heb ik twee sijden van een Bies-pijpje, waar van ordinair, vijf soo danige sijden, de holligheijt van een Bies-pijpje uijt maken, voor het vergrootglas gestelt, om het maaksel in dien het doenlijk was, daar van te ontdekken. Ik heb int eerst geoordeelt te sien, dat het maaksel vande selvige seer na over een quam, met het horde of rijs-werkGa naar voetnoot96), waar mede onse HuijsmanGa naar voetnoot97), desselfs huijs en erf, af schut voor de beesten, en waar mede men in andere landen, de sijden van haar huijsen, die dan met leem toe gesmeert werden, vanGa naar margenoot+ maakt. Als hier fig: 10. met LMNQ. vertoonende een sijde van een Bies-pijpje af beeld, voor soo veel het de Plaat-snijder mogelijk was, na te volgenGa naar voetnootb).
Met QNOP. werd een tweede sijde van een Bies-pijpje vertoont.
Het geene mij hier het aan merkensweerdigste voor quam, dat was, dat de voor verhaalde sijden vande Bies-pijpen, niet uijt haar sijden en vaatgens, waar uijt die bestonden, voort quamen, ofte groot gemaakt wierdenGa naar voetnoot98), gelijk ik tot nu toe hadde gedagt, dat ook alle de Hout-pijpjens uijt haar eijge maaksel groot wierden, en daar uijt bestonden. Dog het bleek mij hier ter contrarie,
| |
| |
| |
Rushes were standing with only one end in the water, the water would penetrate in a short time into the whole of the cavity of the Rush; whereas now, thanks to these partitions, the water penetrates very slowly into the Rushes, which, because of their great openness, can bear a heavy weight on the water.
I also wanted to show an opening in the said Rush, which opening has been cut through longitudinally in order to show the said screens or partitions such as they lie in the cavity of the RushGa naar voetnoot47).
Ga naar margenoot+Fig. 9. EFGHIK represents the screens in one of the openings of the Rush, which I will show hereafter on the scale and with the structure as they appear through the magnifying glass.
Furthermore I placed two walls of a Rush pipe, five of which walls commonly constitute the cavity of a Rush pipe, before the magnifying glass in order, if possible, to discover its structure. At first I believed I saw that its structure resembled very closely the wattle or osieryGa naar voetnoot48) with which our Farmer fences off his house and yard from the animals and with which people in other countries make the walls of their houses, which are then coated with loam. ThisGa naar margenoot+ is illustrated here in Fig. 10 at LMNQ, which shows one wall of a Rush pipe, in so far as the Engraver was able to draw it.
At QNOP a second wall of a Rush pipe is shown.
What seemed the most noteworthy thing to me here was that the aforesaid walls of the Rush pipes were not produced or nourished from their walls and the vessels of which they consisted, as I had thought until then that all Woodpipes also grew from their own material and consisted thereof, but the opposite
| |
| |
| |
want ik sag dat ijder Bies-pijpje voort quam, of groot gemaakt wierd, uijt bijsondereGa naar voetnoot99) kleijne pijpjens.
Ga naar margenoot+Fig: 10. QN. vertoont een kleijn Bies-pijpje, dat ik wel mag noemen, een Bloet-vat vande Bies, waar uijt voor een gedeelte de sijde LMNQ. als ook voor een gedeelte de sijde QNOP. gemaakt of voort gekomen sijnGa naar voetnoot100).
Dit bij mij soo genoemde bloet-vat, of ook alle de vaaten, waar uijt de sijden vande groote Bies-pijpen gemaakt werden, ofte voort komen, bestaan weder in lengte uijt seer veel lange deelen, of beter geseijt, uijt seer uijtnemende kleijne vaaten, uijt welke vaaten, weder een groote menigte van seer kleijne vaatgens voort komen, waar uijt de sijden vande groote Bies-pijpen gemaakt werden.
Dese kleijne vaatgens, die ik bloet-vaaten noem, en geseijt hebbe dat nog uijt kleijnder vaatgens bestaan, en uijt de welke een groote menigte van horisontale vaatgens voort komen, en welke laaste vaatgens, in soo een geschikte ordreGa naar voetnoot101) int verbant loopen, even als of wij ons in beeldenGa naar voetnoot102), de leden van een japonse rotting te sienGa naar voetnoot103).
Omme nu het maaksel van een op gaande vaatge, dat ik een bloet-vat noem, en waar uijt de sijden van de groote Bies-pijpen gemaakt werden, naakterGa naar voetnoot104) voor de oogen te stellen, heb ik een vande kleijnste bloet-vaaten genomen, waar van ik desselfs sijden, soo veel het mij doenlijk was heb af geschuertGa naar voetnoot105), en vervolgens voor het vergroot glas gestelt, om het selvige soo veel de tekening toe liet, het afGa naar voetnoota) te beelden.
| |
| |
| |
appeared to me here, for I saw that each Rush pipe was produced or nourished from separate small pipes.
Ga naar margenoot+Fig. 10. QN shows a small Rush pipe, which I may perhaps call a blood-vessel of the Rush, from which the side LMNQ as well as the side QNOP has partly been producedGa naar voetnoot49).
This vessel, called a bloodvessel by me, or all the vessels from which the walls of the large Rush pipes are produced or come forth, again consist longitudinally of a great many long parts, or rather extremely small vessels, from which vessels again come forth a great many very small vessels, from which the walls of the large Rush pipes are made.
From these small vessels, which I call bloodvessels and of which I said that they consist of even smaller vessels, a great many horizontal vessels come forth, which are as neatly arranged as if we imagined we saw the sections of a bamboo caneGa naar voetnoot50).
Now in order to make the structure of a little vertical vessel, which I call a bloodvessel and from which the walls of the large Rush pipes are made, more plainly visible, I took one of the smallest blood-vessels, from which I tore off the walls as far as I could, and then I placed it before the magnifying glass in order to represent it as far as possible.
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Fig: 11. RV. vertoont een vande kleijnste Bloet-vaaten vande Bies, bestaande weder uijt verscheijde kleijne vaatgens, uijt welke kleijnder vaatgens weder een groote menigte van horisontale vaatgens voortkomen, en uijt welke laaste vaatgens, als hier vooren is geseijt, de sijden vande Bies-pijpen gemaakt werden, en welke af gebrooke sijden vande Bies-pijpen met ST. en W. werden aangewesen.
Dit geseijde Bloet-vat RV. waar uijt soo een wonderlijk maaksel, en soo veel vaatgens voortkomen, is soo dun, dat ik met het oog af te meten, moet seggen, dat een dik hair van mijn hooft, wel vijfentwintig maal dikker is.
Dog het geene mij nog verwonderens waardig, in desen scheen voort te komen, dat was, dat ik oordeelde te sien, dat uijt de opgaande Bloet-vaatgens,Ga naar margenoot+ die in fig: 10. met QN. ofte in fig: 11. met RV. werden aan gewesen, uijt de Horisontale vaatgens, die uijt de geseijde Bloet-vaaten voort quamen, soo een stoffe wierde uijt gestooten, die sig aanstonts in breete uijt sette, ende alsoo een menbrane scheenen te maken. Dog als ik dit nader quam te examineren, sag ik, dat de sijden van een Bies-pijpje QLMN. niet een simpele menbrane was, maar dat ijder gesepareert deeltge, dat een gedeelte van een sijdeGa naar voetnoota) quam uijt te maken, nogh gans hol was, ende dat de holligheijt door gaansGa naar voetnoot92) met een uijt stekendeGa naar voetnoot106) dunne menbrane was bekleet, en welke holligheden ik hebbeGa naar margenoot+ laten aan wijsen, in fig: 11. ontrent en voor S.
Dit geseijde maaksel ontdekt hebbende, bragt ik de sijde van een an stukkenGa naar voetnootb) geschuerde Bies-pijp, voor een nog meerder vergrootende glas, en belaste de Plaat-snijder twee soo danige deelen, waar in hij seer distinct deGa naar margenoot+ holligheden konde bekennen, af te teijkenen, als hier fig: 10. tusschen X. en IJ.Ga naar voetnootc) aan wijstGa naar voetnoot107).
Als wij nu vast stellenGa naar voetnoot26), dat alle dese menigte van holligheden, en ijder vande selvige, waar uijt de sijden van een Bies-pijp bestaat, niet en konnen gemaakt werden, dan uijt een onbegrijpelijk groot getal van seer kleijne vaatgens, gelijk wij sien dat de alder dunste membrane vande Dieren gemaakt sijn, soo moeten wij al weder seggen, O. onbegrijpelijke hoe kleijnheijt!
Vorders heb ik de Bies, soo dun als het mij doenlijk was, over dwars door sneden, om in, en door de op gaande Bloet-vaaten, mijn selven nog nader, en begrijpelijk, het maaksel vande Bies, voor de oogen te stellen.
Ga naar margenoot+Fig: 12. ABCDEFGHIKLMOP. vertoont een kleijn gedeelte vande Bies, het welke over dwars is af gesneden. Met EFKLS. werd aan gewesen, soo veel het de Plaat snijder heeft konnen na volgen, een vande hier vooren verhaaldeGa naar margenoot+ afschutsels, of schot-dueren, die in fig: 9. met EFGHIK. sijn aan gewesen, ende
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Fig. 11. RV shows one of the smallest Blood-vessels of the Rush, again consisting of several small vessels, from which in turn a great many horizontal vessels come forth, from which latter vessels, as said before, the walls of the Rush pipes are produced, said broken-off walls of the Rush pipes being shown at S, T, and W.
The said Blood-vessel RV, from which such a wonderful structure and so many little vessels come forth, is so thin that, measuring it with the naked eye, I am bound to say that a thick hair from my head is at least twenty-five times thicker.
But what also appeared astonishing to me in this was that I believed I saw that from the Horizontal vessels that came forth from the vertical Blood-vessels,Ga naar margenoot+ which are shown in Fig. 10 at QN or in Fig. 11 at RV, a substance was expelled which at once expanded in width and thus appeared to form a membrane. But when I examined this more closely, I saw that the walls of a Rush pipe QLMN did not form a simple membrane, but that each separate little part which constituted part of a wall was also completely hollow, and that the cavity was covered all over with an extremely thin membrane; I causedGa naar margenoot+ these cavities to be drawn in Fig. 11 around and in front of S.
Having discovered the said structure, I placed the wall of a Rush pipe that had been torn to pieces before a glass of even greater magnification and ordered the Engraver to draw two such parts in which he could discern the cavities veryGa naar margenoot+ plainly, as is shown in Fig. 10 between X and IJGa naar voetnoot51).
If we now assume that all these numerous cavities, and each of them of which the walls of a Rush pipe consist, can only be produced from an inconceivably large number of very small vessels, such as we see that the very thinnest membranes of Animals are made of, we again cannot but say: Oh, what incomprehensible smallness!
Furthermore I cut the Rush crosswise, as thinly as I could, in order to understand the structure of the Rush better by means of the vertical Blood-vessels.
Ga naar margenoot+Fig. 12. ABCDEFGHIKLMOP shows a small part of the Rush, which has been cut off crosswise. At EFKLS is shown, in so far as the Engraver was able to draw it, one of the aforesaid screens or partitions, which are represented inGa naar margenoot+ Fig. 9 by EFGHIK, where they have been said to dam up the water and to
| |
| |
| |
als daar geseijt sijn het water te stuttenGa naar voetnoot108), ende de Bies een stijfte aan te brengen. Welk maaksel uijt een onbedenkelijkeGa naar voetnoot109),Ga naar voetnoota) menigte van vaatgens en membrane bestaat; loopende de selve vaatgens contrarieGa naar voetnootb) de andere daar nevens leggende.
Dit afschutsel heeft vijf bijsondere sijden, als SE.Ga naar voetnoot110) EF. FK. KL. ende LS. en soo bestaanGa naar voetnoot111) meest alle de Bies-pijpjens, als hier vooren nog een maal is geseijtGa naar voetnoot112).
Ga naar margenoot+Laten wij ons in beelden dat de sijde van een Bies-pijpje, die in fig: 10. met LMNQ. is aan gewesen, de sijde is van het Bies-pijpje, dat in fig: 12. over dwars is door sneden, ende aldaar met LM. is af geteijkent, ende dat fig: 10. NOPQ. was een tweede sijde, van het voor verhaalde Bies-pijpje, in fig: 12. met MN. aan gewesen, ende dat wijGa naar voetnoot113) het soo genoemde Bloet-vat inde fig: 10. met NQ. aan gewesen, het selfdeGa naar voetnootc) bloet-vat was, dat in fig: 12.Ga naar voetnoot114) alwaar een lang-rond gaatge tusschen MO. vertoont werd, en welk vat, over dwars is af gesnedenGa naar voetnoot115).
Dus verre mijne observatien volbragt hebbende, ende daar benevens siende, dat in verscheijde holligheden vande groote Bies-pijpen, veele menbrane gemaakt wierden, en wel voor namentlijk, daar de Bies al in dunte was toeGa naar margenoot+ nemende, gelijk hier in een gedeelte van twee bijsondereGa naar voetnoot52) Bies-pijpen, fig: 12.
| |
| |
| |
give the Rush some stiffness. This structure consists of an inconceivably large number of little vessels and membranes, the said vessels running in the contrary direction to the others lying near them.
This screen has five distinct sides, namely, SE, EF, FK, KL, and LS, and such is the structure of most Rush pipes, as has already been said beforeGa naar voetnoot52).
Ga naar margenoot+Let us imagine that the wall of a Rush pipe, which is shown in Fig. 10 by LMNQ, is the wall of the Rush pipe that has been cut crosswise in Fig. 12, and is represented there by LM, and that in Fig. 10 NOPQ is a second wall of the aforesaid Rush pipe, represented in Fig. 12 by MN, and that the so-called Blood-vessel represented in Fig. 10 by NQ is the same blood-vessel that is shown in Fig. 12, where a small elliptical hole is shown between M and O, and which vessel has been cut off crosswiseGa naar voetnoot53).
Having completed my observations thus far and seeíng also that many membranes were produced in several cavities of the large Rush pipes, especially where the Rush was already getting thinner, as is shown here in a part of twoGa naar margenoot+ different Rush pipes, in Fig. 12, between DESR and DRQC, the thought
| |
| |
| |
tusschen DESR. ende DRQC. werden aan gewesen, soo heb ik mij in gebeeldGa naar voetnoot57), dat de sijden vande groote Bies-pijpen, uijt de kleijne op gaande pijpjens, die ik bloet-vaaten noem, dus gemaakt wierden.
Uijt de op gaande vaaten, die geplaast sijn tusschen BQP. werden voor een gedeelte de sijden vande Bies-pijpen PO. QR. BC. BA. ende PT. en alsoo werd ook uijt het op gaande vat aan R. gelegen, voor een gedeelte de sijde vande Bies-pijp RQ. gemaakt.
De voetsame stoffe nu, uijt het vat aan Q. gelegen, gestooten werdendeGa naar voetnoota) na R. om de sijde vande Bies-pijp QR. te maken, en ontmoet werdende vande stoffe die van R. na Q. gestooten werd, om insgelijks de sijde RQ. te makenGa naar voetnoot116).
Dese uijt gestootene stoffe tot het maaksel van twee bijsondereGa naar voetnoot52) vaaten, om eene sijde van een Bies-pijp voort te brengen, stooten, uijt oorsaak van overvloedige stoffe, soo tegen malkanderen, datse inde holligheden vande Bies-pijpen,Ga naar margenoot+ in irreguliere membrane uijt spatten, als hier door fig: 12. tusschen CRQ. werd aan gewesen.
En soo is het ook insgelijks gelegen met de overvloedige stoffe, die uijt de op gaande bij mij soo genoemde Bloet-vaaten, die aan D.R.S.E. geplaast sijn, om de sijden vande Bies-pijpen DR. RS. ende SE. te maken, al waar mede door de tegen malkanderen aan stootende stoffe, de membrane, tusschen DESR. gelegen, gemaakt isGa naar voetnoot117).
Dit maaksel om dat ijder sijde vande groote Bies-pijpen, uijt twee bijsondereGa naar voetnoot52) op gaande vaaten gemaakt werden, is, nootsakelijk, want sonder sulks, soo souden de groote Bies-pijpen, niet vast en in malkanderen sijn vereenigt.
Gelijk nu de sijde vande groote Bies-pijpen, door gaansGa naar voetnoot92) soo digt gemaakt sijn, dat men geen de minste opening, daar aan kan bekennen, soo sijn in tegendeel de membrane hier vooren verhaalt, die bij gevalGa naar voetnoot118), inde holligheden vande Bies-pijpen gemaakt werden, seer irregulier en met veele groote openingen tusschen deselvige, als ook mede met afgebrookene deelen, waar van eenigeGa naar voetnoot19) een holligheijt hadden, welkers ongeschikteGa naar voetnoot119) makinge ik mij inbeelde, veroorsaakt te sijn, door gebrek van genoegsame stoffe.
Maar het geene in dese soo genoemde membrane, het aan merken waardigsteGa naar voetnootb) was, dat was, dat de buijtekant vande selvige met een weijnig dikte was versien, ende dat in soo danige uijt nemendeGa naar voetnoot120) dunne deelen, als de menbrane is, nog verscheijde striemtgensGa naar voetnoot9) waren te bekennen, dat ik mij in beeldeGa naar voetnoot121) vaaten te sijn. Ja ik beelde mij wel in, hoe dun en doorschijnende
| |
| |
| |
occurred to me that the walls of the large Rush pipes were produced from the small vertical pipes which I call blood-vessels.
From the vertical vessels, which are placed between B, Q, and P, the walls of the Rush pipes PO, QR, BC, BA, and PT are partly produced, and in the same way the wall of the Rush pipe RQ was partly produced from the vertical vessel at R.
Now the nutritive substance which is expelled from the vessel at Q towards R, to produce the wall of the Rush pipe QR, meets with the substance which is expelled from R to Q, to produce also the wall RQ.
These expelled substances belonging to the structure of two different vessels, so as to produce one wall of a Rush pipe, collide with each other, because of their abundance, in such a way that they burst asunder in the cavities of the Rush pipes into irregular membranes, as is here shown inGa naar margenoot+ Fig. 12 between C, R, and Q.
And the same also happens with the abundant substance coming out of the vertical vessels called Blood-vessels by me, which are placed at D, R, S, and E, to produce the walls of the Rush pipes DR, RS, and SE, where again owing to the substances colliding with each other the membrane lying between D, E, S, and R has been producedGa naar voetnoot54).
This structure, namely, that each wall of the large Rush pipes is produced from two different vertical vessels, is necessary because otherwise the large Rush pipes would not be firmly interconnected.
Now whereas the walls of the large Rush pipes have been made so compact throughout that one cannot perceive the slightest opening in them, the aforesaid membranes on the other hand, which are produced by chance in the cavities of the Rush pipes, are very irregular, with many large openings between them as well as broken-off parts, and some of them had a cavity, whose irregular structure I believed to be due to lack of sufficient substance.
But what was most noteworthy in this so-called membrane was that its outside was somewhat thickened and that in such extremely thin parts as the membrane consists of, several small filamentsGa naar voetnoot5) could also be perceived, which I imagined to be vessels. Nay, I fancied that, however thin and transparent
| |
| |
| |
de vliesjens mogten sijn, dat haar maaksel niet anders en was, dan uijt 't samen gevoegde vaatgensGa naar voetnoot122).
Na dat ik dan alles wat ik dagt dat voor mij inde Bies was te beschouwen, hadde door sogt, heb ik vast gesteltGa naar voetnoot123), datter nog in verscheijde soort van Hout, vaatenGa naar voetnoota) waren, die bij mij niet en sijn ontdekt, en dat gelijk de sijden vande groote Bies-pijpen eens gemaakt sijnde, geen nut aan de verdere wasdom vande Bies, ten respecte vande wassingeGa naar voetnoot124) toe brengen. Ende dat het insgelijks met eenigeGa naar voetnoot19) Boomen, en wel voornamentlijk met het greijne, Vuijere, Abele, en Linden Hout gelegen was, te weten, dat alle op gaande vaaten, bij mij tot nog toe in 't Hout ontdekt, de meeste vande selvige geen Bloet-vaaten, ofte arterien of andersGa naar voetnoot125) vaaten, die de stoffe toevoeren, maar alleen lugtvaaten sijnGa naar voetnoot126).
Ga naar margenoot+Ik hebbe dan voor genomen op nieuw, het greijnen Hout te ondersoeken, ende dat selvige soo door sneden, als door klooftGa naar voetnoot127), met uijt nemende scharpe messen, ende dat selvige voor het vergroot glas gestelt, ende ontdekt, een veel grooter getal van vaaten, als ik voor desenGa naar voetnoot128) hadde gesien, ende welke laaste ontdekte vaaten, seer uijt nemende kleijn sijn, in vergelijkinge vande vaaten, die ik voor desen hadde gesien. Ja dese laaste ontdekte vaaten, waren soo kleijn, dat schoon een grof sand gedeelt was in meer dan tien milioenen van deelenGa naar voetnoot129), dat die egterGa naar voetnoot130) niet en souden konnen gaan door die vaatgens.
Soo dat alle de Hout ofte Lugt-pijpjens, die ik voor desen intGa naar voetnootb) greijne-Hout hebbe ontdekt, en waar door ik mij inbeeldeGa naar voetnoot57), dat het sap tot groot makinge vande Boom, en vrugten, gevoert wierde, door dese mijne laaste observatien, nu gans tot soo danigen dienst moet verwerpen, en seggen, dat die vaaten, alleen lugt-vaaten sijn: want dese nu, bij mij soo genoemde lugtvaaten, sijn omset van drie â. vier vande hier vooren verhaalde uijt nemende
| |
| |
| |
the pellicles might be, their structure consisted of none but combined small vesselsGa naar voetnoot55).
After I had examined everything that I thought there was for me to observe in the Rush, I assumed that there were also vessels in several species of Wood which I have not yet discovered, and that, just as the walls of the large Rush pipes, once they have been produced, cannot be of any further use to the growth of the Rush, the same is true of the wood of certain Trees, especially Pines, Firs, Abeles, and Lime-trees, to wit, that most of the vertical vessels so far discovered by me in Wood are not Blood-vessels or arteries or, to put it differently, vessels supplying the substances, but merely air-vesselsGa naar voetnoot56).
Ga naar margenoot+I then decided again to investigate Pine-wood and I cut it both crosswise and longitudinally with extremely sharp knives and placed it before the magnifying glass and discovered a much larger number of vessels than I had previously seenGa naar voetnoot57). These vessels last discovered by me are extremely small in comparison with the vessels which I had previously seen. Nay, these last vessels were so small that even if a grain of coarse sand were divided into more than ten million particlesGa naar voetnoot58), yet they would not be able to pass through those little vessels.
As to all the Wood- or Air-pipes which I previously discovered in Pine-wood, through which I thought the sap was conducted for the growth of the Tree and the fruits, owing to my latest observations I must therefore reject that they serve for this, and say that those vessels are merely air-vessels. For these
| |
| |
| |
seer kleijne vaatenGa naar voetnoot131). En gelijk ik hier vooren geseijt hebbe, dat uijt de seer kleijne vaaten, bij mij inde Bies aan gewesen, de sijden vande Bies-pijpen gemaakt werden. Alsoo stel ik nu vastGa naar voetnoot132), dat uijt de seer kleijne vaaten, die int Greijnen-Hout sijn, de Hout of Lugt-pijpjens, gemaakt werden, en gelijk de kleijne vaaten die inde Bies sijn, ijderGa naar voetnoot133) sijn stoffe toe sent, tot het maken vande Bies-pijpen, en koppelt ofte vereenigt, alsoo alle de Bies-pijpen
aan malkanderen vast, datGa naar voetnoot134) het insgelijks alsoo toe gaat, met de seer kleijne Hout-vaatgens, die ik Hout Arterien sal noemen.
EnGa naar voetnoot135) dus alle de lugt, of Hout-pijpjensGa naar voetnoota), niet alleen aan malkanderen hegt, ofte vereenigt, maar dat door die kleijne vaaten, alle voetsame stoffe werd op gevoert, die tot groot makinge vanden Boom, Bladeren, en Vrugten vereijst werden: en dit soo sijnde, magmen soo danige kleijne vaaten, wel Arterien noemenGa naar voetnoot136).
Omme dese Arterien mede in haar lengte te sien, heb ik mij weder begeven, tot het observeren vande Hout of lugt-pijpjens, in der selver lengte, en hebbe als doen klaar konnen sien, dat de Hout-Arterien, uijt verscheijde langeGa naar margenoot+ deeltgens gemaakt waren, als hier fig: 5. daar ik deselvige vaatgens, wat onder uijt heb laten trekken, op dat men de selve des te beter soude konnen onderscheijden, als met AL. werden aan gewesen.
Alsoo de lange deeltgens waar uijt ik geseijt hebbe, dat de Hout-Arterien bestaan, mij veel maal sijn te vooren gekomen, dat die in lengte van den anderenGa naar voetnoot12) waren geschuert, heb ik deselvige soo als se de Plaatsnijder quam teGa naar margenoot+ sien, laten aan halenGa naar voetnoot137), als hier medeGa naar voetnootb) fig: 5. tusschen B. en C. sijn af gebeeltGa naar voetnoot138).
Ga naar margenoot+Fig: 13. VWXIJZ. verbeeld een kleijn stukje Greijne of Sparre-Hout, dat hier vooren fig: 5. in lengte is vertoont, en dat ik nu over dwars hebbe af gesneden, en om soo te spreeken, als van boven inde vaaten in te sien; welk Hout
| |
| |
| |
vessels I call air-vessels are surrounded by three or four of the aforesaid extremely small vesselsGa naar voetnoot59). And just as I said before that the walls of the Rush pipes are produced from the very small vessels shown by me in the Rush, I now assert that from the very small vessels in Pine-wood the Wood- or Air-pipes are produced, and just as each of the small vessels which are to be found in the Rush conducts its substance for the production of the Rush pipes and thus connects all the Rush pipes with each other, the same happens with the very small Wood-vessels which I will call Wood Arteries, so that not only are all the air- of Wood-pipes interconnected, but through those small vessels all the nutritive substance which is required for the growth of the Tree, the Leaves, and the Fruits is conducted upwards. And this being so, one may well call such small vessels ArteriesGa naar voetnoot60).
In order to see these Arteries also longitudinally I again undertook to observe the Wood- or air-pipes longitudinally, and I was then able to see plainly that the Wood-Arteries were composed of several long particles, as isGa naar margenoot+ shown here in Fig. 5, where I had these vessels extended slightly at the bottom, in order that they might be better distinguished, as is shown at AL.
Since I have often seen that the long particles of which, as I have said, the Wood-Arteries consist had been torn apart longitudinally, I had them drawnGa naar margenoot+ just as the Engraver saw them, as is shown here in Fig. 5 between B and CGa naar voetnoot61).
Fig. 13. VWXIJZ represents a small piece of Pine-wood or Fir-wood, which was shown longitudinally in Fig. 5 and which I now cut off crosswise
| |
| |
| |
deel niet grooter is, of de helft van een grof sand, soude het konnen bedekkenGa naar voetnoot139).
Tusschen de Hout of lugt-pijpjens, bij mij voor desen te meer maal aan gewesen, komt men te sien, de seer kleijne vaatgens mede overdwars door sneden, die ik Hout-Arterien noem.
Om dat die bij mij soo genoemde Hout-Arterien, seer kleijn sijn, soo heb ik maar vier Hout of Lugt-pijpjens wat grooter laten af teijkenen, soo als die door een meerder vergrootende glas voort komen, op dat men dese Arterien, soo als die om, en tusschen de Hout of lugt-pijpjens leggenGa naar voetnoota), des te beter metGa naar margenoot+ het bloote oog bekennen mag, als hier bij fig: 14. te sien isGa naar voetnoot140).
Ga naar margenoot+De bruijne striemenGa naar voetnoot141), die inde geseijde fig: 13. met X.Y.Z. werden vertoont, sijn een kleijn gedeelte vanGa naar voetnootb) horisontale vaaten, die in haar lengteGa naar margenoot+ sijn door sneden, en welke vaaten in fig: 5. tusschen GH. ende IK. werden aan gewesenGa naar voetnoot142).
| |
| |
| |
in order, so to speak, to look from above into the vessels; this piece of Wood is no bigger but half a grain of coarse sand might cover itGa naar voetnoot62).
Between the Wood- or air-pipes which I have often shown previously one can see the very small vessels, also cut through crosswise, which I call Wood-Arteries.
Because those Wood-Arteries, as I call them, are very small, I had four Wood- or Air-pipes drawn on a somewhat larger scale as they appear through a glass of greater magnification, in order that these Arteries may be better perceived with the naked eye such as they lie around and between the Wood-Ga naar margenoot+ or Air-pipes, as can be seen in Fig. 14Ga naar voetnoot63).
Ga naar margenoot+The brown filaments which are shown in the said Fig. 13 at X, Y, and Z are a small part of the horizontal vessels which have been cut longitudinally,Ga naar margenoot+ which vessels are shown in Fig. 5 between GH and IKGa naar voetnoot64).
| |
| |
| |
Ik kanGa naar voetnoota) niet na laten hier nevens te voegen, een kleijn stukje van het selfde Hout, het welke bij mij mede wel in lengte is geklooft; dog contrarie deGa naar margenoot+ klovinge als aan fig: 5. is geschietGa naar voetnoot143), want gelijk dat Hout fig: 5. soo danig is geklooft, dat de Hout of lugt-pijpjens, als ook de kleijne vaatgens die ik Arterien noem, ende de Horisontale Hout-pijpjens, en ook wel der selver vaatgens, alle te gelijk in lengte sijn door klooft. Soo is dese door kloovinge contrarie de voor gaande gedaan. Want de Hout of lugt-pijpjens, ende Arterien, sijn mede wel in lengte door klooft, maar de Horisontale vaten sijn over dwars door klooft.
Ga naar margenoot+Fig: 15. LMNO. vertoont een stukje van het hier vooren verhaalde Sparreboomen-Hout, waar in men kan sien, de Horisontale vaatgens, of Hout-pijpjens, die seer digt bij den anderen leggenGa naar voetnoot12), soo danig, datter soo nu als dan, maar een of twee op gaande Hout of lugt-pijpjens haar van malkanderen scheijden. Als wij nu sien dat de Horisontale vaatgens of Hout-pijpjens, soo digt bij den anderen leggen, soo en hebben wij ons niet te verwonderen, waar om soo danig Hout, boven veel ander Hout, sig soo ligt, en regt laat klooven.
Ik hebbe ook dese Horisontale vaatgens, ofte Hout-pijpjens, soo als die bij den anderen leggen, apart laten af teijkenen, op dat men die des te beter, soo als die tusschen de op gaande Hout deelen leggen, soude konnen bekennen.
Ga naar margenoot+Fig: 16. PQ.Ga naar voetnootb) verbeeld de horisontale vaatgens ofte Hout-pijpjens waar van in fig: 15. verscheijde te sien sijn. Dese vaatgens leggen op de eene plaats, wel twee maal soo veel bij den anderen, als op een andere plaats, en als ik deselvige op het naeuwkuerigste hebbe ondersogt, soo moet ik seggen, dat ik tweederleij soort van horisontale vaatgens of Hout-pijpjens sie, stekende de eene boven de andere in soo een kleijnheijt uijt, dat die bij na het gesigt ontwijkenGa naar voetnoot144).
Ik hebbe ook tot meerder narigtingeGa naar voetnoot145) goet gedagt, aan te wijsen, hoe ik het hier vooren verhaalde Hout, hebbe door klooft, ofte door sneden, om ofGa naar voetnoot146) eenige Heeren Liefhebberen, dese mijne verhaalde ontledingen wilde na volgen.
| |
| |
| |
I cannot omit to annex hereto a small piece of the same Wood, which I have also cleft longitudinally, but contrary to the cleavage performed as shownGa naar margenoot+ in Fig. 5Ga naar voetnoot65), for whereas the Wood in Fig. 5 has been cleft in such a way that the Wood- or air-pipes as well as the small vessels which I call Arteries and the Horizontal Wood-pipes, and the latter's little vessels as well, have all been cleft longitudinally in the same way, this cleavage has been performed contrary to the preceding one. For the Wood- or air-pipes and the Arteries have also been cleft longitudinally, but the Horizontal vessels have been cleft crosswise.
Ga naar margenoot+Fig. 15. LMNO shows a small piece of the aforesaid Fir-wood, where one can see the little Horizontal vessels or Wood-pipes, which lie very close to each other, in such a way that sometimes only one or two vertical Wood- or air-pipes separate them from each other. Now when we see that the Horizontal vessels or Wood-pipes lie so close to each other, we need not wonder that such Wood can be cleft so easily and along a straight line, more so than many other Woods.
I also had these Horizontal vessels or Wood-pipes drawn separately such as they lie together, in order that they may be better recognized such as they lie between the vertical Wood parts.
Ga naar margenoot+Fig. 16. PQ represents the little horizontal vessels or Wood-pipes, of which several can be seen in Fig. 15. Of these little vessels there lie in one place at least twice as many near each other as in another place, and when I had examined them as carefully as possible, I am bound to say that I saw two different kinds of horizontal vessels or Wood-pipes, the one being so much smaller than the other that they almost escape our sightGa naar voetnoot66).
For further information I have also thought fit to show how I cleft or cut through the aforesaid Wood, in case some interested Gentlemen should wish to repeat my aforesaid dissections.
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Fig: 17. ABCDF. verbeeld een vierde deel van een ronde Boom, ofte TakGa naar voetnoota), waar van B. voor het midden vanden Boom moet genomen werden.Ga naar margenoot+ Met G. werd aan gewesen, hoe het stukje Hout, dat met fig: 5. is aan gewesen, van het Hout is af gesneden, ofte geklooft. Met C. werd aan gewesen hoe datGa naar margenoot+ het stukje Hout hier vooren met fig: 13. en 14.Ga naar voetnoot147) van het Hout is af gesneden. Met E. werd aan gewesen, hoe dat het stukje Hout, dat met fig: 15. is aan gewesen, van het Hout is af geklooftGa naar voetnoot148).
Ik hebbe in het Sparre-boomen-Hout nog wel eenige op gaande vaaten gevonden, die verre in wijte boven andere uijt staken, maar die sijn soo weijnig, dat men die selden int oog krijgtGa naar voetnoot149).
Ga naar margenoot+Hier vooren heb ik geseijt, dat ik onder andere ook het Linden Hout weder op nieuw hebbe ondersogt soo wel het geene uijt Noorwegen tot ons gebragt werd, om daar beeld-werk van te snijden, als het geene dat hier te lande wast, en om dat wonderbare maaksel mede voor de oogen te stellen, heb ik een kleijn stukje dat hier te lande gewassen is, daar van laten af teijkenen,Ga naar margenoot+ als hier met fig: 18. HIKL. werd aangewesen.
Alle dese deeltgens waar uijt dit Hout bestaat, komen mij voor, als of ijder nog een holligheijt hadde, en als wij daar benevens nog agt geven, op alle dese seer kleijne op gaande vaatgens en Hout-pijpjens, die in dit seer kleijne stukje Hout aanGa naar voetnootb) gewesen werden, soo sullen wij het te meer maal, met verwondering beschouwen, gelijk ik te meermaalGa naar voetnootc) heb gedaan. [Want de gantsche breete van dit stukje Hout, te weten van K tot L en begrypt geen grooter plaats als vyf hair-breeten van ons Lighaam breet syn.]Ga naar voetnoot150)
Met HI. endeGa naar voetnootd) ook met KL. werden de horisontale vaaten, die int Linden Hout sijn aan gewesen. En hebbe ook wel gesien, dat die op andere plaatsen, veel digter bij den anderen lagen.
Ga naar margenoot+Met fig: 19. ABCD. werden eenige weijnige vaaten en Hout-pijpjens van het Linden Hout, die inde voor gaande figuur over dwars sijn af gesneden, al hier in der selver lengte vertoontGa naar voetnoot151).
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Fig. 17. ABCDF represents one-fourth of a round Tree or Branch, where B is to be taken to be the centre of the Tree. At G it is shown how the piece ofGa naar margenoot+ Wood shown in Fig. 5 has been cut off or cleft from the Wood. At C it is shown how the piece of Wood shown before in Figs 13 and 14 has been cut off from the Wood. At E it is shown how the piece of Wood shown in Fig. 15 has been cleft from the WoodGa naar voetnoot67).
In the Fir-wood I also found a few vertical vessels, which were much wider than the others, but there are so few of them that they are rarely to be seenGa naar voetnoot68).
Ga naar margenoot+I previously said that, among other things, I also examined Lime-wood again, both that which is brought to us from Norway, to make wood-carvings, and that which grows in this country; and in order to make that wonderful structure also visible to us, I ordered a small piece of the Wood that hadGa naar margenoot+ grown in this country to be drawn, as is shown in Fig. 18 by HIKL.
It appears to me that of all these small parts of which this Wood consists each also had a cavity, and if we also pay attention to all these very small vertical vessels and Wood-pipes which are visible in this very small piece of Wood, we shall frequently look at it with wonder, as I often did myself. [Indeed, the entire width of this piece of Wood, to wit, from K to L, occupies no more space than five hairs from our Body are broad.]Ga naar voetnoot69)
At HI as well as at KL are shown the horizontal vessels in Lime-wood. And I have also seen that they lay much closer to each other in other places.
Ga naar margenoot+In Fig. 19, ABCD, a few vessels and Wood-pipes of Lime-wood, which in the preceding figure were cut off crosswise, are shown longitudinallyGa naar voetnoot70).
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Ik hebbe in fig: 5. tusschen B. en C. aan gewesen, hoe dat inde op gaande Hout, ofte Lugt-pijpjens, openingen of ronde gaatgens sijn, ter plaatse daar de horisontale vaatgens leggen, en welke openheden stel ik vastGa naar voetnoot152), tot geen ander eijnde sijn gemaakt, dan om de lugt, of sappen, uijt de op gaande Hout-pijpjens over te voeren, tot inde horisontale Hout-pijpjens.
Als wij onse gedagten verder, als ons het gesigt, door de vergroot-glasen kan toe reijken, lieten gaan, soo mosten wij vast stellenGa naar voetnoot153), datter nog bijsondereGa naar voetnoot154) vaaten mosten sijn. Want het is niet genoeg, datter lugt vaaten en arterien int Hout sijn, en welke voor het groosteGa naar voetnoota) gedeelte het Hout uijt maken. Maar wij konnen denken, als niet onwaarschijnelijk sijnde, datter vaaten sijn, die de bast om de Boom, andere vaaten die de Bladeren, met der selver menigvuldige vaaten, Aderen of vaaten die de vrugten, vaaten die het Zaad, [de schors om het Zaad,] de vaaten inde schors, en menbrane om het Zaad, en ook vaaten, om de plant in het Zaad, voort te brengenGa naar voetnoot155).
Uijt de voor verhaalde ontdekkingen, namentlijk, dat de op gaande Hout-pijpjens met openingen sijn versien, ter plaatse daar de horisontale Hout-pijpjens, met de geseijde, of eerste Hout-pijpjens sijn vereenigt, ofte opGa naar voetnootb) den anderen leggen, soo heb ik in gedagten genomen, of de dunne arterien inde DierenGa naar voetnoot156), mede niet wel met openingen mogten sijn versien, en welke openingen soo kleijn sijn, dat op verre na geen globule bloet (van de geene die het root maken) daar door konnen passeren, ende dat andere bijsondereGa naar voetnoot157) uijt nemende kleijne vaatgens, mede kleijne openingen hadden, met welke openingen, dese laaste vaatgens geplaast ofte vereenigt waren, op, of aan de openingen vande dunne Arterien, ende dat aldaar de bijsondereGa naar voetnoot52) kleijne vaatgens, uijt de Arterien over namen de sappen na ijders aard. Als bij voorbeeld, daar konnen seer kleijne dunne vaatgens sijn, die uijt de Arterien geen andere stoffenGa naar voetnootc) over namen, als deGa naar voetnootd) stoffe waar uijt het vet gemaakt wierde, Andere vaatgens en hadden geen bequaamheijt, als het over nemen vande stoff, die tot groot makinge of onderhoudinge van het been vereijst wierde. Andere weder tot het maken van Nagelen, en wie weet wat al vaatgens datter sijn, die de stoffe over nemen, die na de nieren gesonden werd. En vorders kan het
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+In Fig. 5, between B and C, I have shown that there are openings or little round holes in the vertical Wood- or Air-pipes, in the places where the horizontal vessels lie, and I think these openings serve for no other purpose but to conduct the air or the saps from the vertical Wood-pipes into the horizontal Wood-pipes.
If we let our thoughts wander further than what can be seen through the magnifying glass, we should have to assume that there must still be other vessels. For it is not enough that there should be air-vessels and arteries in Wood, which constitute the greater part of the Wood. But we may think it is not improbable that there are vessels which produce the bark around the Tree, other vessels which produce the Leaves, with their numerous vessels, Arteries or vessels which produce the fruits, vessels which produce the Seed (the rind around the Seed), the vessels in the rind, and membranes around the Seed, and also vessels for producing the germ in the SeedGa naar voetnoot71).
In view of the aforesaid discoveries, namely, that the Vertical Wood-pipes are provided with openings in those places where the horizontal Wood-pipes overlap the said or former Wood-pipes or lie upon each other, I considered whether the narrow arteries in AnimalsGa naar voetnoot72) may not also be provided with openings, which openings are so small that not a single globule of blood (of those that make it red) could pass through them, and whether other (different) extremely narrow vessels may not also have small openings, by means of which these latter vessels are placed upon the openings of the narrow Arteries, so that there the different small vessels may take over the saps from the Arteries, each according to its nature. Thus, for instance, there may be very small and narrow vessels which do not take over from the Arteries any other substance but the substance from which fat is made, other vessels may not be able to take over any but the substance that is required for the growth or maintenance of bone. Others again for the making of Nails, and who knows how many little vessels there may be which take over the substance that is conducted to the kidneys.
| |
| |
| |
toe gaan volgens mijn gedagtenGa naar voetnoot158), met de andere deelen van ons lighaamGa naar voetnoot159).
Maar wat sullen wij hier van seggen, het sijn alleen onse gedagten, en onnaspuerlijke saaken, te meer, om dat de vaatgens, waar in de overneminge van de sappen soude moeten geschieden, niet alleen uijtnemende kleijn, onstark, en ook seer sagt sijn, ende daar benevens, als sij geen dienst doen, ofte de duer-vloet van sappen ontbreekt, toe vallen: en konde men met de deelen derGa naar voetnoota) Dieren soo handelen, alsGa naar voetnootb) met het Hout te weeg brengt, ik en twijffel niet, of men soude het wonderbare maaksel van de Dieren, ende der selver uijt nemende kleijne vaatgens, veel naakterGa naar voetnoot104) voor de oogen stellen, als tot nog toe gedaan is: hoe wel dieGa naar voetnoot160) den arbeijt luste, en bequaamheijt daar toe hadde, nog wel wat te ontdekken wasGa naar voetnoot161).
DitGa naar voetnoot162) seijde ook de Hoogh Leeraar Craan SarGa naar voetnoot163) wanneer laast in dese lande sijnde, mij quam besoeken, en af vragenGa naar voetnoot164), om des anderen daags nevens een Hoogh Furstelijk Persoon, weder eenige van mijne ontdekkingen te komen sien, met bijvoeginge, dat hij wenste soo gelukkig te mogen sijn, dat hij ontledigdeGa naar voetnoot46), en ik observeerde, en dat dan saaken souden voor den dag komen, waar op hij sijn speculatie haddeGa naar voetnoot165), die seer voordelig voor het Menschelijk geslagt souden sijn. En versogt mij tot dien eijnde, met hem uijtlandig te gaan, mij versekerende, dat ik seer wel onthaalt soude werden. Waar over ik hem dankbaar bleefGa naar voetnoot166).
Als wij nu vast stellenGa naar voetnoot26), dat de Arterien in verscheijde kleijne vaatgens, de dunneGa naar voetnootc) sappen over storten, die ten deele tot groot makinge en onder-
| |
| |
| |
And furthermore it may further happen likewise, as I imagine with the other parts of our bodyGa naar voetnoot73).
But what are we to say about this? These are merely our thoughts, and inscrutable matters, the more so because the little vessels in which the transfer of the saps would have to take place are not only extremely small, fragile, and also very soft, but moreover, when they do not serve their purpose or the passage of saps does not take place, they shut. And if one could deal with the parts of Animals in the same way as one proceeds with Wood, I do not doubt but that it would be possible to make the wonderful structure of Animals, and their extremely small vessels, much more clearly visible than has been done so far, although for those who like to do this and have the capability for it there would still be something to discoverGa naar voetnoot74).
ThisGa naar voetnoot75) was also said by the late Professor Craan, who, when last in this country, came to visit me, and urgently requested me to allow him to come the next day, together with a Distinguished Princely Person, to see some of my discoveries again, adding that he wished to be so fortunate as to dissect while I was observing, and that matters would then be revealed about which he was speculating and which would be very beneficial to the Human race. And to this end he requested me to go abroad with him, assuring me that I should meet with a very kind reception. For which I was grateful to himGa naar voetnoot76).
Now if we assume that the Arteries pour into several small vessels the thin saps which are partly required for the growth and maintenance of the body,
| |
| |
| |
houdinge van het lighaam vereijst werden, behalven veel dunne stoffe, die door groote beweginge, en ook door groote hitte, als sweetende uijt het lighaam gestooten werden; soo konnen wij ons nog meer als voor desen voldoenGa naar voetnoot167), te weten, dat het Arteriael bloet, door desselfs dunne sappenGa naar voetnoota), veel blijderGa naar voetnoot168) van couluer is, dan het bloed het geene inde Venae gevonden werd. Want alle het blij schoone root dat het Arteriael bloet heeft, buijtenGa naar voetnoot169) het bloet uijt de Venae, hangt alleen af, dat het Arteriael bloet, met meerder stoffe, die men de Weij van het bloet noemt, versien is, dan het bloet inde Venae, en hoe minder de soo genoemde weijagtige stoffe in het bloet is, hoe meerder het bloet na den swarten is hellendeGa naar voetnoot170), als voor desen nog een maal is geseijtGa naar voetnoot171).
| |
| |
| |
apart from many thin substances which are expelled from the body through great movements and also through great heat, namely, by sweating, we can explain these things even more satisfactorily than before, to wit, that Arterial blood, owing to the thin saps it contains, has a much more brilliant colour than the blood which is found in the Veins. For all the brilliant, beautiful red colour of Arterial blood, in contrast to the blood from the Veins, is only due to the fact that Arterial blood contains more of the substance which is called the Serum of the blood than does the blood in the Veins, and the less there is of the so-called serous substance in the blood, the more the blood tends towards black, as has also been said on a previous occasionGa naar voetnoot77).
| |
| |
| |
Ik hebbe voor desen te meer maalGa naar voetnoot172) geseijtGa naar voetnoota), dat de meelagtige stoffe van eenigeGa naar voetnoot19) Zaaden, bestonden uijt globulagtige deelen, en soo sien wij ook dat alle vrugten, als appelen, Peeren, en diergelijke, mede bestaan uijt globulagtige deelen, dog geen volkome ronde deelen, maar dat soo danige deelen in malkanderen schikken, waar door ijder bij na een bijsondereGa naar voetnoot173) figuur aan neemtGa naar voetnoot174).
Dese geseijde globulagtige deelen en werden ijder int bijsonderGa naar voetnoot175), niet uijt eenig vat ofteGa naar voetnootb) vrugt gemaakt, maar wanneer een globulagtig deel is gemaakt, soo werd door soo een eerst gemaakte deel, weder soo veel stoffe gestooten, dat daar weder andere globule van werden voort gebragt.
Dit soo sijnde, soo mosten wij oordeelen dat ijder globule waar uijt niet alleen meest alle vrugten, maar ook de bladeren voor het meerendeel bestaan, weder met een vaatge of canaaltge moeten versien sijn, waar door de stoffe na de grootmakinge tot onderhoudinge vande selvige moet gesonden werdenGa naar voetnoot176).
Ga naar margenoot+Ik hebbe op verscheijde jaren, de soo genoemde Mispel-steenenGa naar voetnoot177), waar van ijder Mispel met vijf steentgens is versien, en welke soo genaamde steenenGa naar voetnootc), saaden vande Mispel sijn, nu in voorleden jaarGa naar voetnootd) van vijfentwintig Mispelen, alle de steenen geopent, en onder alle de geene die ik oeijt door sogt hebbe, maar een steenGa naar voetnoote), of saatge gesien, dat sijn volkoome Zaad in sig hadde.
Dese Mispel-steen of Zaad, stak boven alle die mij inde hand sijn gekomen, ongemeen in dikte uijt; en meest alle de andere steentgens of Zaad-huijsjens, waren niet alleen ongemeen hard, maar de plaatseGa naar voetnoot178) daar de stoffe tot grootmakinge van het zaad most gevoert werden, lagen beijde de platte sijden vande steen, soo digt en vast op den anderenGa naar voetnoot12), dat de vaatgens die de toe voerende stoffe, tusschen de steendeelen quamen in te stooten, waren niet magtig genoeg,
| |
| |
| |
I have frequently said beforeGa naar voetnoot78) that the floury substance from some Seeds consisted of globular parts, and thus we also see that all fruits, such as apples, Pears, and the like, also consist of globular parts, but not perfectly round parts, but that these parts fit together, so that they nearly all take on different shapesGa naar voetnoot79).
The said globular parts are not each produced separately from any vessel or fruit, but when one globular part has been produced, so much substance is again expelled by such a first part that other globules in turn are produced therefrom.
This being so, we are bound to assume that each globule of which not only most fruits, but also the leaves largely consist must also be provided with a little vessel or canal, through which, after growth, the substance must be conducted for its maintenanceGa naar voetnoot80).
Ga naar margenoot+For several years past I have opened the so-called Medlar stonesGa naar voetnoot81), each of which contains five little stones, which so-called stones are seeds of the Medlar, and last year I opened all the stones of twenty-five Medlars, and among all those which I ever examined I found only one stone which contained a full-grown Seed.
This stone of the Medlar was uncommonly much thicker than all those which came into my hands; and most of the other little stones or Seed-capsules not only were uncommonly hard, but in the place where the substance for the growth of the seed had to be supplied the two flat sides of the stone lay so closely and firmly upon each other that the vessels which were to inject the substance to be supplied between the parts of the stone were unable to cause
| |
| |
| |
om de steen deelen in wijte te doen uijt setten, en dus bleef, om soo te spreeken, ijder Zaad-huijsje vande Mispel, sonder sijn Zaad te ontfangenGa naar voetnoot179).
Dog dese steen deelen of Zaad-huijsjens, en waren egterGa naar voetnoot130) soo vast niet op den anderen, of daar wierden tusschen deselvige nog eenige weijnige deelen van Zaad-makinge gestooten.
Ik heb ook veel maal gesien, dat in het voorste gedeelte van het Zaad-huijsje, al soo verre een begin van het Zaad en Plant was gemaakt, datGa naar voetnoota) in der selver ommetrek, of membrane eenige vaatenGa naar voetnoot180) te bekennen waren. Maar het geene mij in dese ontledinge het meeste voldedeGa naar voetnoot181), dat was, dat ik op bijsondereGa naar voetnoot52) plaatsen, in een Zaad huijsje, anders geseijt, tusschen de steen deelen vande Mispel, vond in gestooten eenige globulagtige deelen, die tot grootmakinge van het Zaad soude dienenGa naar voetnoot182).
Dese deelen die ik tusschen verscheijde steenen hadde uijtgenomen, voor het vergroot glasGa naar voetnootb) gebragt hebbende, sag ik niet alleen, hoe dat uijt een globulagtig deel, een ander diergelijk deel, maar seer veele deelen wierde voort gebragt, en ik sag daar benevens in eenigeGa naar voetnoot19), dat inGa naar voetnoot183) soo een globulagtig deel, nog met een vaatge was versien, waar door de voorstootendeGa naar voetnootc) stoffe passeerde, om diergelijke deelen te makenGa naar voetnoot184).
| |
| |
| |
the parts of the stone to expand, and thus each Seed-capsule of the Medlar failed, so to speak, to receive its SeedGa naar voetnoot82).
However, these parts of the stones or Seed-capsules were not so firmly placed on each other but as to prevent seed-producing parts from being thrust between them.
I have also frequently seen that in the front part of the Seed-capsule a beginning of the Seed and the Germ had already been made to the extent that some vesselsGa naar voetnoot83) could be discerned in their neighbourhood or membrane. But what was most satisfactory to me in this dissection was that I found injected in different places into a Seed-capsule or, to put it differently, between the parts of the stones of the Medlar, some globular parts which were to serve for the growth of the SeedGa naar voetnoot84).
Having placed these parts, which I had removed from between several stones, in front of the magnifying glass, I saw how from one globular part not only one similar part, but very many parts were produced, and I also saw in some of them that such a globular part was also provided with a small vessel through which passed the propelling substance for producing similar partsGa naar voetnoot85).
| |
| |
| |
Om datGa naar voetnoot185) men een naakter begrijpGa naar voetnoot186) vande stoffe, die wij in veele pitten of kernen van Zaaden, het meel noemen, soude hebben, soo heb ik een vergroot-glas, daar een weijnig vande geseijde stoffe voor stond, den Teijkenaar ter hand gestelt.
Ga naar margenoot+Fig: 20. EFMLK. vertoont een kleijn gedeelte vande geseijde meelagtige stoffe, dat soo groot niet en is, als een grof sandGa naar voetnoot187): en welke stoffe als hier vooren geseijt, het meel genaamtGa naar voetnoota) werd, en waar in de jonge plant van de boom of vrugt beslooten leijt.
Gelijk nu als hier vooren is geseijtGa naar voetnootb), de steenagtige stoffe soo digt op malkanderen leijt, en soo stark is, dat deselve voor de ingestootene stoffe niet en wijkt, soo werden dese globulagtige stoffe, veeltijts met taksgewijse deelen, tusschen de weijnig holligheijt, die nog inde steen is, ingestooten, als hier met GH. ende IK. werden aan gewesen.
Hier komen wij niet alleen te sien, hoe dat uijt de weijnigGa naar voetnootc) globulagtige deelen, die met G. en H. werden aangewesen, het maaksel GMH. en soo ook uijt IK. het maaksel ILK. is voort gekomen. Maar wij konden ook te gelijk sien, dat veel vande globulagtige deelen, als hier vooren is geseijt, nog met een vaatge of ader sijn versien, waar door de voortstootinge tot het maken van meerder deelen geschiede, en welke vaatgens den Teijkenaar ontrent H. daarGa naar voetnoot188) hier deselvige klaarderGa naar voetnoot189) als op andere plaatsen konde sien, soo veel heeft na gevolgtGa naar voetnoot73), als het hem doenlijk was, en ten ware de steenagtige deelen, soo digt niet op den anderenGa naar voetnoot12) hadde gelegen, dat maar een enkel bolletge in dikte tusschen der selver deelen hadde konnen leggen, men soude deese deelen, nog der selver vaaten, soo naakt niet hebben konnen voor de oogen stellenGa naar voetnoot190).
Sien wij nu hoe dat een globulagtig deeltge gemaakt sijnde, door het selvige een stoffe werd gesonden tot het maken van veel soo danige deelen, ende dat die deelen door een menigte van vaatgens of Canaaltgens als aan malkanderen sijn vereenigt, soo konnen wij ons wel inbeeldenGa naar voetnoot191), dat het insgelijks gelegen is met het maaksel vande meelagtige stoffe, van Taruw, Rogge, Erten, Boonen, en van alle meelagtige stoffe van Zaaden, endeGa naar voetnoot192) de Zaaden die geen meelagtige stoffe inGa naar voetnootd) haar hebben, en niet beswangert sijn alsGa naar voetnoot193)
| |
| |
| |
In order that we might have a better idea of the substance which we call the flour and which is found in many stones or kernels of Seeds, I handed the Draughtsman a magnifying glass before which there was some of the said substance.
Ga naar margenoot+Fig. 20. EFMLK shows a small amount of the said floury substance, which is not so big as a grain of coarse sandGa naar voetnoot86); this substance, as said before, is called the flour, and in it the young germ from the fruit of the tree is enclosed.
Now whereas, as said before, the stony substance lies so close together and is so strong that it does not yield to the injected substance, these globular substances, often having branching parts, are injected into the small cavity that is still in the stone, as here shown at GH and IK.
Here we not only see how from the few globular parts shown at G and H the structure GMH, and in the same way from I and K the structure ILK, has been produced, but we could see at the same time that many of the globular parts, as said before, are also provided with a little vessel or artery, through which the propulsion for the production of additional parts takes place and which little vessels the Draughtsman has drawn as well as he could around H, since he could here see them more clearly than in other places; and if the stony parts had not lain so close upon each other that only a single globule could have lain between their parts, neither these parts nor their vessels could have been made so clearly visibleGa naar voetnoot87).
Now when we see how, when a globular particle has been produced, a substance is conducted by it for the production of many such parts, and that those parts are interconnected by a great many little vessels or Canals, we can imagine that the same applies to the structure of the floury substance of Wheat, Rye, Peas, Beans, and of all floury substances of Seeds, and also of the Seeds which do not contain any floury substance and contain nothing but
| |
| |
| |
met de plant, en welkers bladeren van de plant (uijtgesondert de vaaten die door de bladeren loopen) alle uijt globule bestaan, ende die globulen mede met vaaten of Canaaltgens aan malkanderen sijn vereenigtGa naar voetnoot194).
Ik weet wel Hoogh Ed: Heeren, dat in mijne stellinge die ik kome te maken, en soo nu als dan aan Hare Hoogh Ed: hebbe gesonden, niet alle over een komen, maar tegen den anderenGa naar voetnoot12) strijdende saaken daar inGa naar voetnoota) gevonden werden; soo sal ik al weder seggen, dat mijn doen is, niet langer mijn gevoelen staande te houden, tot ter tijd en wijle, ik beter onderrigt werde, of dat mijne aan merkingenGa naar voetnoot195), mij tot andere gedagten doen over gaan, en ik sal mij noijt schame van dit mijn doen afGa naar voetnoot196) te wijken, en onder des blijven.
Hoogh Edele Heeren.
Hare Hoogh Edele AlderonderdanigsteGa naar voetnootb) Dienaar.
Antoni van LeeuwenhoekGa naar voetnootc)
| |
| |
| |
the germ, while the leaves of the germ (with the exception of the vessels running through the leaves) all consist of globules, and that these globules are also interconnected by means of vessels or little DuctsGa naar voetnoot88).
I am well aware, Very Noble Sirs, that not everyone will agree with the propositions which I put forward and which I have sent now and then to Your Honours, and that controversial matters are found therein. I must therefore say again that it is my principle to maintain my views until I become better informed, or my observations cause me to change my mind, and I shall never be ashamed of changing my mind. Meanwhile I remain,
Very Noble Sirs,
Yours Honours' Most Humble Servant,
Antoni van Leeuwenhoek
|
-
voetnoot1)
- Volgens Richard Waller, de secretaris van de Royal Society, zou deze brief in de vergadering van de Royal Society zijn voorgelezen. Zie Letter from Richard Waller, of 28th April 1693 O.S., blz. 183, in dit deel.
-
voetnoot2)
- Hier ontbreekt waarschijnlijk het woord ‘hebbende’, aangenomen dat de bijzin die met soo begint, eindigt met sijn. Is dit juist, dan kunnen we de zin interpreteren als: ‘die ik soo op papier gebragt hebbe als deselve in mijne ontdekkingen sijn’. Het stuk als - sijn is nu nog niet geheel duidelijk. Mogelijk is ook hier een woord vergeten, bijv. ‘gemaakt’. De betekenis zou dan zijn: zoals deze (aantekeningen) bij het doen van mijn ontdekkingen gemaakt zijn.
-
voetnoot3)
- Hier en ook elders in deze brief schrijft L. een punt, zonder daarop een hoofdletter te laten volgen. Ten einde het lezen te vergemakkelijken zijn deze plaatsen in overeenstemming gebracht met de moderne interpunctie.
-
voetnoot4)
-
over eenige jaren, enige jaren geleden. Constantijn Huijgens is gestorven op 28 maart 1687. Zie voor een nadere tijdsbepaling van dit bezoek aant. 56.
-
voetnoot5)
- L.'s pijpjens van het Hout zijn de horizontaal en verticaal lopende structuren in het secondaire hout.
-
voetnoot6)
-
veel devoiren aangewent, vaak mijn best gedaan.
-
voetnoot7)
-
mijn vergenoeginge... bereijken, tot mijn voldoening slagen.
-
margenoot+
-
Bouw en structuur van de schacht van de vogelveer.
-
voetnoot8)
- Als schrijfpennen werden bij voorkeur gebruikt de slagpennen van ganzen of ook wel van zwanen. Als tekenpennen gebruikte men liever de pennen van de raaf; had men die niet tot zijn beschikking, dan de fijnste en hardste pennen van ganzen of kalkoenen. De pennen werden gehard, doordat men ze een ogenblik in hete as of in warm zand stak (N. Chomel 1778: Algemeen huishoudelijk-, natuurkundig-, zedekundig- en konstwoordenboek, ed. 2, Dl. 5, blz. 2640).
-
voetnoot9)
- Een vaatge is bij L. een hol element. De term striemtge daarentegen heeft hij in het verleden steeds gebruikt als een synoniem voor veseltge of draatge, dus een niet hol element; zie bijvoorbeeld zijn beschrijvingen van de spiervezels in de brieven 8 [4], van 1 juni 1674, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 108-110; 32 [20], van 14 mei 1677, idem, Dl. 2, blz. 212; 67 [35], van 3 maart 1682, idem, Dl. 3, blz. 384-402; en 70 [37], van 22 januari 1683, idem, Dl. 4, blz. 18-20, 26-28.
-
voetnoot1)
- According to Richard Waller, the secretary of the Royal Society, this letter was read in the meeting of the Royal Society. See Letter from Richard Waller, of 28 April 1693 O.S., p. 183 in the present volume.
-
voetnoot2)
-
Constantijn Huygens died on 28 March 1687. For a further definition of the time of this visit, see note 28.
-
voetnoot3)
- L.'s little pipes of Wood are the horizontal and vertical structures in the secondary wood.
-
margenoot+
-
Structure and texture of the shaft of a bird's feather.
-
voetnoot4)
- The pens preferably used as writing-pens were the flight-feathers of geese, or sometimes of swans. As drawing-pens the quills of the raven were preferred; if these were not available, the finest and hardest feathers of geese or turkeys were taken. The quills were hardened by a moment's insertion into hot ashes or warm sand (N. Chomel 1778: Algemeen huishoudelijk-, natuurkundig-, zedekundig- en konstwoordenboek, 2nd ed., Vol. 5, p. 2640).
-
voetnoot5)
- In L.'s terminology a vaatge (little vessel) is a hollow element. The term striemtge (filament), on the other hand, was always used by him in the past as a synonym of veseltge (fibril) or draatge (little thread), i.e. an element that is not hollow; see, for instance, his descriptions of the muscle fibres in Letters 8 [4], of 1 June 1674, Collected Letters, Vol. 1, pp. 109-111; 32 [20], of 14 May 1677, ibid., Vol. 2, p. 213; 67 [35], of 3 March 1682, ibid., Vol. 3, pp. 385-403; and 70 [37], of 22 January 1683, ibid., Vol. 4, pp. 19-21, 27-29.
-
voetnoot10)
-
Dese laaste vaatgens, L. bedoelt hiermee De tweede soort van vaaten.
-
voetnoot11)
-
schibagtige, op schubben gelijkende, als schubben liggende.
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot13)
-
Ga naar margenoot+De pennen van de vleugel, waarover L. hier schrijft, bestaan uit een centrale as en een vlag. De centrale as is een veerkrachtige, hoornachtige staaf. Het onderste deel, de spoel, is hol op een verschrompeld vliesje, de ziel, na. Het bovenste deel, de schacht, is gevuld met merg, bestaande uit verhoornde, met lucht gevulde cellen.
De vlag wordt gevormd door de baarden; dit zijn lange, smalle hoornplaatjes, die in twee rijen, één links en één rechts, op de schacht zijn ingeplant. Aan elke baard zijn weer twee rijen van baardjes gehecht. De baardjes, die in de richting van de top van de veer wijzen, noemt men de achterste baardjes; de baardjes in de tegenovergestelde richting de voorste baardjes. De achterste baardjes grijpen met haakjes in de voorste baardjes van de achterliggende baard (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Dl. 3, blz. 388-390).
De wand van zowel de spoel als de schacht is inderdaad opgebouwd, zoals L. het hier beschrijft, nl. uit een dunne buitenlaag van overlangs lopende vezels, een dikkere middenlaag van rondlopende vezels en een nog dikkere binnenlaag van overlangs lopende vezels.
De wand van de baarden is eenvoudiger van bouw dan die van de spoel of de schacht en bestaat alleen uit overlangs lopende vezels (W.J. Schmidt 1924: Die Bausteine des Tierkörpers in polarisiertem Lichte, blz. 370-371).
L. noemt de vezels in de centrale as vaatgens (vgl. ook aant. 9); zijn term schagt komt overeen met onze term van de centrale as van de veer en omvat dus zowel de spoel als de eigenlijke schacht.
Robert Hooke volstond in zijn Micrographia, 1665, bij zijn beschrijving van de wand van de centrale as, met de opmerking: the outward surface of the Quill and Stem was of a very hard, stiff, and horny substance.
-
voetnoot16)
- De verhouding van de dikte van de wand van de centrale as tot de totale doorsnede van de as kan zelfs 1/40 bedragen (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Dl. 3, blz. 425).
-
voetnoot17)
- L. schrijft dus de eigenschappen van stijfheid en sterkte van de centrale as toe aan de vezelstructuur van de wand van de as.
Hooke daarentegen verklaarde in zijn Micrographia, 1665, blz. 165, deze eigenschappen en ook nog het geringe gewicht van de gehele veer uit de luchthoudende, verhoornde cellen van het merg.
-
voetnoot6)
-
These latter vessels, by this, L. means the second kind of vessels.
-
voetnoot7)
-
Ga naar margenoot+The feathers of the wing to which L. is referring here consist of a central axis and a vane.
The central axis is an elastic horny rod. The lower part, the quill, is hollow but for a shrivelled membrane, the pith. The upper part, the shaft, is filled with a medulla consisting of keratinized airfilled cells.
The vane is formed by the barbs; these are long, narrow platelets of horn, which are implanted on the shaft in two rows, one to the left and one to the right. Attached to each barb are two rows of barbules. The barbules pointing in the direction of the tip of the feather are called the distal barbules, those pointing in the opposite direction are the proximal barbules. The distal barbules hook together with the proximal barbules of the barb behind it (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Vol. 3, pp. 388-390).
The wall of the quill as well as of the shaft is indeed composed as L. described it here, viz. of a thin external layer of longitudinal fibres, a thicker middle layer of circular fibres, and an even thicker internal layer of longitudinal fibres.
The structure of the wall of the barbs is simpler than that of the wall of the quill or the shaft and consists only of longitudinal fibres (W.J. Schmidt 1924: Die Bausteine des Tierkörpers in polarisiertem Lichte, pp. 370-371).
L. calls the fibres in the central axis vaatgens (little vessels) (compare also note 5); his term schagt corresponds to our term central axis of the feather and comprises accordingly the quill as well as the shaft proper.
Robert Hooke, in his Micrographia (1665), in describing the wall of the central axis confined himself to the statement: the outward surface of the Quill and Stem was of a very hard, stiff, and horny substance.
-
voetnoot8)
- The ratio between the thickness of the wall of the central axis and the total diameter of the axis may even be 1 : 40 (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Vol. 3, p. 425).
-
voetnoot9)
- L. therefore attributes the properties of stiffness and strength of the central axis to the fibrous structure of the wall of the axis.
Hooke on the other hand, in his Micrographia, 1665, p. 165, accounted for these properties as well as for the light weight of the whole feather by the air-filled, keratinized cells of the medulla.
-
voetnoot19)
-
eenige, sommige.
eenige schachten, lees: bij eenige schachten.
-
voetnoot22)
-
verwonderinge, verbazing en bewondering; C heeft: cum admiratione.
-
voetnoot13)
-
Ga naar margenoot+De pennen van de vleugel, waarover L. hier schrijft, bestaan uit een centrale as en een vlag. De centrale as is een veerkrachtige, hoornachtige staaf. Het onderste deel, de spoel, is hol op een verschrompeld vliesje, de ziel, na. Het bovenste deel, de schacht, is gevuld met merg, bestaande uit verhoornde, met lucht gevulde cellen.
De vlag wordt gevormd door de baarden; dit zijn lange, smalle hoornplaatjes, die in twee rijen, één links en één rechts, op de schacht zijn ingeplant. Aan elke baard zijn weer twee rijen van baardjes gehecht. De baardjes, die in de richting van de top van de veer wijzen, noemt men de achterste baardjes; de baardjes in de tegenovergestelde richting de voorste baardjes. De achterste baardjes grijpen met haakjes in de voorste baardjes van de achterliggende baard (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Dl. 3, blz. 388-390).
De wand van zowel de spoel als de schacht is inderdaad opgebouwd, zoals L. het hier beschrijft, nl. uit een dunne buitenlaag van overlangs lopende vezels, een dikkere middenlaag van rondlopende vezels en een nog dikkere binnenlaag van overlangs lopende vezels.
De wand van de baarden is eenvoudiger van bouw dan die van de spoel of de schacht en bestaat alleen uit overlangs lopende vezels (W.J. Schmidt 1924: Die Bausteine des Tierkörpers in polarisiertem Lichte, blz. 370-371).
L. noemt de vezels in de centrale as vaatgens (vgl. ook aant. 9); zijn term schagt komt overeen met onze term van de centrale as van de veer en omvat dus zowel de spoel als de eigenlijke schacht.
Robert Hooke volstond in zijn Micrographia, 1665, bij zijn beschrijving van de wand van de centrale as, met de opmerking: the outward surface of the Quill and Stem was of a very hard, stiff, and horny substance.
-
voetnoot23)
-
in gedagten te brengen, een denkbeeld te geven van.
-
voetnoot7)
-
Ga naar margenoot+The feathers of the wing to which L. is referring here consist of a central axis and a vane.
The central axis is an elastic horny rod. The lower part, the quill, is hollow but for a shrivelled membrane, the pith. The upper part, the shaft, is filled with a medulla consisting of keratinized airfilled cells.
The vane is formed by the barbs; these are long, narrow platelets of horn, which are implanted on the shaft in two rows, one to the left and one to the right. Attached to each barb are two rows of barbules. The barbules pointing in the direction of the tip of the feather are called the distal barbules, those pointing in the opposite direction are the proximal barbules. The distal barbules hook together with the proximal barbules of the barb behind it (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Vol. 3, pp. 388-390).
The wall of the quill as well as of the shaft is indeed composed as L. described it here, viz. of a thin external layer of longitudinal fibres, a thicker middle layer of circular fibres, and an even thicker internal layer of longitudinal fibres.
The structure of the wall of the barbs is simpler than that of the wall of the quill or the shaft and consists only of longitudinal fibres (W.J. Schmidt 1924: Die Bausteine des Tierkörpers in polarisiertem Lichte, pp. 370-371).
L. calls the fibres in the central axis vaatgens (little vessels) (compare also note 5); his term schagt corresponds to our term central axis of the feather and comprises accordingly the quill as well as the shaft proper.
Robert Hooke, in his Micrographia (1665), in describing the wall of the central axis confined himself to the statement: the outward surface of the Quill and Stem was of a very hard, stiff, and horny substance.
-
voetnoot25)
-
Ga naar margenoot+grooter als een gantsche Veer, L. bedoelt waarschijnlijk: groter dan het in fig: 1 getekende gedeelte van de vlag op papier is.
-
voetnoot27)
-
Ga naar margenoot+Fig: 2 is de afbeelding van een gedeelte van een baard met links de rij van achterste baardjes en rechts de rij van voorste baardjes.
-
voetnoot28)
-
soo veel lighaams niet in sig begrijpt, niet zoveel stof bevat.
-
voetnoot29)
-
Een grof santge heeft een diameter van ongeveer 870 µ.
-
voetnoot31)
- De 0 is in het handschrift gevlekt en niet met zekerheid leesbaar.
-
voetnoot33)
-
Ga naar margenoot+Het globulagtige wesen (volgens C: pars globulosa) is het merg in de schacht en de baard; zie ook aant. 13. L. schrijft hier verder geen functie aan toe. Robert Hooke kende er behalve fysische en mechanische eigenschappen (vgl. aant. 17) ook nog - ten onrechte - de functie van voedseltransport naar de vlag aan toe (Micrographia, 1665, blz. 165).
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot35)
-
om haar nette schikkinge, doordat ze (nl. de veren) zo nauwkeurig ineen passen.
-
voetnoot36)
-
haar... ophouden, zich omhoog houden, zich door de lucht laten dragen.
Evenals L. was ook Hooke (Micrographia, 1665, blz. 166-167) de mening toegedaan, dat de constructie van zeer dicht opeen gedrongen, in elkaar grijpende baardjes een luchtdicht vlak zou vormen, dat bij uitstek geschikt zou zijn om weerstand te bieden tegen de druk die tijdens het vliegen tegen de veer ontstaat en daardoor het vliegen mogelijk maakt. Dit is slechts gedeeltelijk waar, want het bovenstaande geldt alleen bij het neerslaan van de vleugel. Het laatste hebben L. noch Hooke zich gerealiseerd.
-
voetnoot10)
- By grooter als een gantsche Veer (larger than an entire Feather) L. probably means: larger thanGa naar margenoot+ the part of the vane shown in Fig. 1 is on paper.
-
voetnoot11)
-
Ga naar margenoot+Fig. 2 shows a part of a barb, the barbules to the left being the row of distal barbules and those to the right the row of proximal barbules.
-
voetnoot12)
- A grain of coarse sand has a diameter of about 870 µ.
-
voetnoot15)
-
Ga naar margenoot+The globulagtige wesen (according to C: pars globulosa - globular part) is the medulla in the shaft and the barb; see also note 7. L. does not attribute any function to it. Robert Hooke not only attributed physical and mechanical properties to it (see note 9), but also - wrongly - the function of conduction of nutritive substances to the vane (Micrographia, 1665, p. 165).
-
voetnoot16)
- Like L., Hooke (Micrographia, 1665, pp. 166-167) believed that the construction of very closely packed, interlocking barbules would form an air-tight surface eminently suited to offer resistance to the pressure to which the feather is subject during flight, thus making flight possible. This is only partly true, for the above applies only during the downward flap of the wing. The latter was realized neither by L. nor by Hooke.
Although L. and Hooke do not expressly say so, they based their belief on the assumption that the barbules are attached vertically and completely immovably to the barbs. This is not true. In fact, the barbules appear to be adapted to twist passively about their longitudinal axes. When the feather flaps down, the barbules twist into the horizontal position, owing to the air pressure produced against the underside of the feather and, hooking together, form a continuous air-tight surface. When the feather subsequently flaps up, the barbules twist back into the opened vertical position, owing to the air pressure on the top of the feather, and allow the air to flow through the feather; this can be compared to a Venetian blind that is shut and opened respectively (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Vol. 3, pp. 415-416).
-
voetnoot38)
- De eerste uitvoerige microscopische beschrijving van de veer is van de hand van Robert Hooke en staat in het hierboven reeds enkele malen geciteerde artikel Of the contexture and shape of the particles of Feathers in zijn Micrographia, 1665, blz. 165-167 en Scheme XXII. Voor zover het waarnemingen bij zwakke vergroting betreft zijn L.'s beschrijvingen een herhaling van die van Hooke. L.'s afbeeldingen zijn echter veel natuurgetrouwer dan de schematische voorstellingen van Hooke, hoewelGa naar margenoot+ de laatste juist door hun simplificatie zeer instructief zijn (zie afb. 7). Hooke en L. verschillen blijkbaar van mening over de plaats waar de eigenschappen van stijfheid en sterkte in de veer gelocaliseerd zijn (vgl. aant. 17). Bij sterkere vergrotingen overtreft L. de beschrijvingen van Hooke met zijn uitstekende beschrijving van de structuur van de wand van de centrale as (vgl. aant. 13).
-
voetnoota)
- A: voor komen
Hoewel L. en Hooke het niet uitdrukkelijk zeggen, hebben zij hun mening gebaseerd op de veronderstelling, dat de baardjes verticaal en volkomen onbeweeglijk aan de baarden gehecht zijn. Dit is niet juist. De baardjes blijken namelijk passief draaibaar om hun lengteassen te zijn. Als de veer naar beneden slaat, draaien de baardjes in horizontale stand door de opgewekte luchtdruk tegen de onderzijde van de veer en vormen, elkaar vasthoudend met de haakjes, een luchtdicht gesloten vlak. Als de veer vervolgens naar boven slaat, draaien de baardjes weer in verticale, geopende stand door de luchtdruk boven op de veer en laten de lucht door de veer stromen, te vergelijken met een gesloten, resp. geopende jaloezie (W. Biedermann 1928: Vergleichende Physiologie des Integuments der Wirbeltiere, in Ergebnisse der Biologie, Dl. 3, blz. 415-416).
-
margenoot+
-
Bouw en structuur van de humor cristallinus van het oog.
-
voetnoot40)
-
een onbedenkelijke ordentelijke werking te weeg brengt, een onvoorstelbare ordelijke werkzaamheid vertoont.
Het woord ordentelijk krijgt hier welhaast de betekenis van ‘systematisch’.
-
voetnoot42)
- Bij ondersogt is L. de draad van de zin kwijt geraakt. In C is de daardoor ontstane moeilijkheid opgelost door op de overeenkomstige plaats te beginnen met quae partes: welke delen. Dit voorbeeld volgend leze men deze woorden dus tussen ondersogt en uijt.
L. heeft de ooglens beschreven in de brieven 11 [6], van 7 september 1674, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 138-142, 146, van de koe; 80 [41], van 14 april 1684, idem, Dl. 4, blz. 210-232, van runderen, hazen, konijnen, vissen en vogels; 81 [42], van 25 juli 1684, idem, Dl. 4, blz. 280, van de mens; en 88 [47], van 12 oktober 1685, idem, Dl. 5, blz. 320, van het paard.
Bizonder fraai is zijn analyse van de bouw van de lens van het rund in de genoemde brief van 1684, waarin hij de lens opgebouwd denkt uit 2000 op elkaar gelegen schubben, ieder 7-10 µ dik; zie ook Zeeman's artikel Van Leeuwenhoek en de oogheelkunde in Alle de Brieven, Dl. 4, blz. 300-306.
-
voetnoot43)
- Het hoornvlies van het rund en van het varken heeft L. beschreven in de brieven 11 [6], van 7 september 1674, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 146, resp. 80 [41], van 14 april 1684, idem, Dl. 4, blz. 234-238. Aanvankelijk lukte het hem niet om het hoornvlies te analyseren; in de brief van 1684 slaagde hij erin om zeven delen te onderscheiden. Hier, op deze plaats, spreekt L. echter van drie delen.
-
voetnoot17)
- The first detailed microscopic description of a feather was given by Robert Hooke and is to be found in the previously cited article Of the contexture and shape of the particles of Feathers in his Micrographia, 1665, pp. 165-167 and Scheme XXII. In so far as they are observations made at a low magnification, L.'s descriptions are a repetition of those of Hooke, but L.'s drawings are much truer to nature than the schematic representations of Hooke, although the latter are very instructive owing to theirGa naar margenoot+ very simplification (see Ill. 7). Hooke and L. apparently hold different views as to the place in which the properties of stiffness and strength are localized in the feather (compare note 9). At higher magnifications L.'s excellent descriptions of the structure of the wall of the central axis (compare note 7) are superior to those of Hooke.
-
margenoot+
-
Structure and texture of the humor cristallinus of the eye.
-
voetnoot18)
-
Humor Cristalijn (crystalline humour), lens of the eye.
-
voetnoot19)
- L. described the lens of the eye in Letters 11 [6], of 7 September 1674, Collected Letters, Vol. 1, pp. 139-143, 147, for the cow; 80 [41], of 14 April 1684, ibid., Vol. 4, pp. 211-233, for cattle, hares, rabbits, fishes, and birds; 81 [42], of 25 July 1684, ibid., Vol. 4, p. 281, for man; and 88 [47], of 12 October 1685, ibid., Vol. 5, p. 321, for the horse.
His analysis of the structure of the lens of a cow in the said letter of 1684 is particularly good; there he conceives the lens as composed of 2000 lamellae, each 7-10 µ thick. See also Zeeman's article Van Leeuwenhoek en de oogheelkunde in Collected Letters, Vol. 4, pp. 301-307.
-
margenoot+
-
Bouw en structuur van het hoornvlies van het oog.
-
voetnoot11)
-
schibagtige, op schubben gelijkende, als schubben liggende.
-
voetnoot47)
- Het hoornvlies, cornea, bestaat i.h.a. uit een 5- of 6-tal lagen, waarvan de cornea propria de voornaamste is; vaak gebruikt men de naam ‘hoornvlies’ om deze laag aan te duiden. De cornea propria wordt gevormd door een groot aantal evenwijdige lamellen, bestaande uit bundels van bindweefsels. De richting van deze vezelbundels wisselt in de opeenvolgende lamellen.
Het juiste aantal lamellen wordt in de literatuur omstreden. In oudere werken schatte men het aantal bij zoogdieren op 14-40 en bij de mens op 50-60 lamellen. In 1958 telde men ongeveer 100 bij de kat, waarbij iedere lamel 5 µ dik zou zijn (V. Franz 1913: Sehorgan, in A. Oppel's Lehrbuch der vergleichenden mikroskopischen Anatomie der Wirbeltiere, Dl. 7, blz. 300; J.W. Rohen 1964: Das Auge und seine Hilfsorgane, in het Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen, Dl. 3, pars 4, blz. 342). L.'s waarneming van hondert vliesen in het hoornvlies in een kalf vertoont grote mate van overeenkomst met de hierboven genoemde waarneming bij de kat.
De mate van betrouwbaarheid van L.'s waarneming komt overeen met zijn schatting van het aantal schubben van de ooglens, nl. 2000 bij een dikte van 7-10 µ per schub (zie aant. 42).
-
voetnoot48)
- Terecht opgemerkt door L. Experimenten hebben aangetoond, dat de hardheid van het hoornvlies niet erg groot is, maar de weerstand tegen buiging daarentegen wel (J.W. Rohen, 1964: Das Aug und seine Hilfsorgane, in het Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen, Dl. 3, pars 4, blz. 335-336)
-
voetnoot49)
- Het hoornvlies heeft een goed regenererend vermogen, waarbij na verloop van tijd zelfs geen littekentje overblijft (J.W. Rohen 1964: Das Auge und seine Hilfsorgane, in het Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen, Dl. 3, pars 4, blz. 365).
-
voetnoot50)
- Het is niet zeker wie L. bedoelt. In aanmerking komen Dr. John Hutton (overleden in 1712) en Dr. Pieter Hotton (1648-1709); zie Biografisch Register.
-
margenoot+
-
Structure and texture of the cornea of the eye.
-
voetnoot20)
- The cornea of the cow and that of the pig have been described by L. in the Letters 11 [6], of 7 September 1674, Collected Letters, Vol. 1, p. 147, and 80 [41], of 14 April 1684, ibid., Vol. 4, pp. 235-239, respectively. At first he did not succeed in analysing the cornea; in the letter of 1684 he managed to distinguish seven parts. In the present passage, however, L. speaks of three parts.
-
voetnoot21)
- The cornea consists in general of 5 or 6 layers, of which the cornea propria is the most important one; the name cornea is often used to refer to this layer. The cornea propria is formed by a great many parallel lamellae, consisting of bundles of connective tissue. The direction of these bundles of fibres varies in the successive lamellae.
The correct number of the lamellae is a matter of controversy in the literature. In older works the number was estimated at 14-40 in mammals and at 50-60 in man. In 1958 about 100 lamellae were counted in the cat, while each lamella was thought to be 5 µ thick (V. Franz 1913: Sehorgan, in A. Oppel's Lehrbuch der vergleichenden mikroskopischen Anatomie der Wirbeltiere, Vol. 7, p. 300; J.W. Rohen 1964: Das Auge und seine Hilfsorgane, in Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen, Vol. 3, part 4, p. 342). L.'s observation of hundred membranes in the cornea of a calf comes very near to the abovementioned finding for the cat.
The reliability of L.'s observation is in conformity with his estimation of the number of lamellae of the lens of the eye, viz. 2000, the thickness of each lamella being 7-10 µ (see note 19).
-
voetnoot22)
- Correct remark of L. Experiments have demonstrated that the hardness of the cornea is not very great, but its bending resistance is considerable (J.W. Rohen 1964: Das Auge und seine Hilfsorgane, in Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen, Vol. 3, part 4, pp. 335-336).
-
voetnoot23)
- The cornea has a good power of regeneration; in process of time not even a scar is left (J.W. Rohen 1964: Das Auge und seine Hilfsorgane, in Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen, Vol. 3, part 4, p. 365).
-
voetnoot53)
- Onder de Abele verstond men in L.'s tijd in de Nederlanden Populus alba L., terwijl met de Populier werd bedoeld Populus nigra L. Men kende toen al meerdere soorten van Willigen (Salix) (J. Commelin 1689: Catalogus Plantarum Horti Medici Amstelodamensis..., blz. 287, resp. 309-311).
-
voetnoot54)
-
in wijte uijtsteken, wijder zijn.
L. zoekt verschillende soorten hout uit, waarvan de stam snel in dikte toeneemt en het hout grofporig is. [Ka.]
-
voetnoot55)
-
voor desen, vroeger.
L. behandelde de bouw van vele soorten hout in de Brieven 2, van 15 augustus 1673, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 46-48; 22 [15], van 21 april 1676, idem, Dl. 2, blz. 4-12; 23 [16], van 29 mei 1676, idem, Dl. 2, blz. 24-36; 54 [29], van 12 januari 1680, idem, Dl. 3, blz. 150-180; en 94 [52] van 10 juli 1686, idem, Dl. 6, blz. 126-168. Over lindehout heeft hij echter nog niet geschreven.
-
voetnoot56)
- In de loop der jaren heeft L. enkele malen zijn terminologie gewijzigd: in Brief 2, van 15 augustus 1673, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 46-52, noemde hij de houtstralen bandekens en de verticale structuren pijpjens; in Brief 22 [15], van 21 april 1676, idem, Dl. 2, blz. 4-12, noemde hij de houtstralen vaten en de verticale structuren pijpjens of vaten; in de Brieven 23 [16], van 29 mei 1676, idem, Dl. 2, blz. 24-36, en 54 [29], van 12 januari 1680, idem, Dl. 3, blz. 150-180, noemde hij de horizontale en verticale structuren uitsluitend vaaten; in Brief 90 [49], van 2 april 1686, idem, Dl. 6, blz. 28, duidde hij de houtstralen nog aan met vaaten; in Brief 94 [52], van 10 juli 1686, idem, Dl. 6, blz. 128-132, 148-150, 156-168, worden echter bij het bespreken van de
horizontale en verticale structuren de termen pijpjens en vaten door elkaar gebruikt.
Ongeacht de wisselende terminologie schreef L. in deze brieven zowel aan de horizontale als aan de verticale structuren steeds de functie van vochttransport toe.
Het is opvallend, dat L. in deze brief van 1692 zijn vroegere, verwarrende terminologie gewijzigd heeft en een scherp onderscheid maakt tussen pijpjens en vaatgens.
-
voetnoot58)
-
tot mijn genoegen, tot mijn tevredenheid. Deze bepaling heeft hier betrekking op niet klaar genoeg: niet voldoende duidelijk, niet zo, dat ik er tevreden over was.
ontdekken, zichtbaar maken.
-
voetnoot25)
- In L.'s time the name Abele (abele) was used in the Netherlands for Populus alba L., while the name Populier (poplar) was reserved for Populus nigra L. Several species of Willigen (willows: Salix) were already known at the time (J. Commelin 1689: Catalogus Plantarum Horti Medici Amstelodamensis..., pp. 287 and 309-311 respectively).
-
voetnoot26)
- L. selects several kinds of trees of which the trunk rapidly increases in thickness and the wood has large pores. [Ka.]
-
voetnoot27)
- L. treated the structure of many kinds of wood in Letters 2, of 15 August 1673, Collected Letters, Vol. 1, pp. 47-49; 22 [15], of 21 April 1676, ibid., Vol. 2, pp. 5-13; 23 [16], of 29 May 1676, ibid., Vol. 2, pp. 25-37; 54 [29], of 12 January 1680, ibid., Vol. 3, pp. 151-181; and 94 [52], of 10 July 1686, ibid., Vol. 6, pp. 127-169. However, he had not yet written about lime-wood.
-
voetnoot28)
- In the course of time L. altered his terminology several times: in Letter 2, of 15 August 1673, Collected Letters, Vol. 1, pp. 47-53, he called the rays bandekens (tiny bands) and the vertical structures pijpjens (little pipes); in Letter 22 [15], of 21 April 1676, ibid., Vol. 2, pp. 5-13, he called the rays vaten (vessels) and the vertical structures pijpjens (pipes) or vaten (vessels); in the Letters 23 [16], of 29 May 1676, ibid., Vol. 2, pp. 25-37, and 54 [29], of 12 January 1680, ibid., Vol. 3, pp. 151-181, he called the horizontal and vertical structures exclusively vaaten (vessels); in Letter 90 [49], of 2 April 1686, ibid., Vol. 6, p. 29, he still referred to the rays by
the term vaaten (vessels), but in Letter 94 [52], of 10 July 1686, ibid., Vol. 6, pp. 129-133, 149-151, and 157-169, when discussing the horizontal and vertical structures, he uses the terms pijpjens (little pipes) and vaten (vessels) indiscriminately.
Regardless of the varying terminology, L. in these letters always attributed the function of conduction of saps to the horizontal as well as the vertical structures.
It is striking that in this letter of 1692 L. has gone back on his earlier confusing terminology and sharply distinguishes between pijpjens (little pipes) and vaatgens (little vessels).
-
voetnoot59)
- L. veronderstelt, in analogie met de vaatgens in de wand van de centrale as van de vogelveer, dat in de menbrane (die ik mij wel in beelde te bestaan uijt vaatgens) kleine vaatgens moeten lopen, die hij hier echter niet heeft waargenomen. Daarentegen heeft hij wel een menbrane om wonde... van een kleijn vaatge (spiraalvormige wandverdikkingen) gezien. Deze zijn niet hol, zoals L. veronderstelt, maar massief. De waarneming, dat de wand omwonden zou zijn, is niet juist, omdat het hier gaat om verdikkingen aan de binnenzijde van de wand. [Ka.],
Deze wandverdikkingen beschreef L. reeds in zijn Brief 23 [16], van 29 mei 1676, Alle de Brieven, Dl. 2, blz. 26, waar hij ze draeijende vesels noemde. In Brief 54 [29], van 12 januari 1680, idem, Dl. 3, blz. 166, beschreef hij ze in iepehout en noemde ze toen slangs gewijse draatgens.
Uit de oppervlakkige overeenkomst tussen spiraalvaten en tracheeën trok Malpighi in zijn Idea Anatomes Plantarum (1675) voor het eerst de conclusie, dat er ook een overeenkomst in functie zou kunnen zijn (M. Möbius 1901: Marcellus Malpighi. Die Anatomie der Pflanzen, blz. 7, 22-23). Deze veronderstelling werd door Grew overgenomen in The Anatomy of Roots, 1673 (ook opgenomen in The Anatomy of Plants, 1682, blz. 73, 88-96). In zijn Brief 23 [16], van 29 mei 1676, Alle de Brieven, Dl. 2, blz. 26, merkte L. terecht op, dat vaten die van draeijende vesels sijn te samen geseth (spiraalvaten) in het hout betrekkelijk zeldzaam zijn en vaker voorkomen in kruidachtige gewassen dan in bomen, daarmee in wezen het fundament aan Grew's theorie over luchttransport in de planten ontnemend.
Hoewel het niet zeker is, of L. de werken van Malpighi en Grew gelezen heeft, schijnt het slot van de alinea in deze brief van 1692 de mogelijkheid open te laten, dat hij de opvatting van Malpighi niet zonder meer verwerpt en op grond van dezelfde analogieredenering wel degelijk de mogelijkheid heeft overwogen, dat de spiraalvaten dienen voor het transport van lucht.
-
voetnoot60)
-
Ga naar margenoot+Uit Fig: 5 blijkt, dat het hier in werkelijkheid gaat om de vrijgekomen uiteinden van de vezelvormige elementen, de tracheïden, waaruit het vaatloze coniferenhout is opgebouwd. [Ka.]
-
voetnoot61)
-
te gelijk, dit heeft betrekking op de in de vorige alinea genoemde menbrane: samen met de regt op gaande vaatgens vormt deze het Hout-pijpje.
-
voetnoot62)
- L. ziet hier de dikte van de overlangs lopende celwand van de tracheïden. [Ka.]
-
voetnoot65)
- Op blz. 74 heeft L.
reeds beschreven, dat de karteling ontstaat bij het splijten van de spoel van een vogelveer als gevolg van de structuur van de spoelwand. Deze wand zou volgens hem uit overlangs lopende en rondlopende vaatgens bestaan. In analogie hiermee
neemt L. nu aan, dat de karteling van de Hout-pijpjens wijst op een overeenkomstige structuur van de menbrane van de Hout-pijpjens. L. geeft daarbij zelf toe, dat hij de regt opgaande vaatgens en de rondlopende vaatgens om haar kleijnte niet altijd en niet in iedere houtsoort heeft gezien, maar dat zij er moeten zijn. [Ka.]
-
voetnoot29)
- L. assumes that, on the analogy of the little vessels in the wall of the central axis of a bird's feather, there must be small vessels in the membrane (which I imagined to consist of little vessels), but which he has not perceived. On the other hand he did see a membrane round which was wound a small vessel (spiral thickenings of the wall). These are not hollow, as L. assumes, but solid. The observation that the wall is surrounded by coils is not correct, because what L. observed are thickenings on the inside of the wall. [Ka.]
These thickenings of the wall were already described by L. in his Letter 23 [16], of 29 May 1676, Collected Letters, Vol. 2, p. 27, where he called them draeijende vesels (twisted fibres). In Letter 54 [29], of 12 January 1680, ibid., Vol. 3, p. 167, he described them in elm-wood and then called them slangs gewijse draatgens (serpentine threads).
From the superficial resemblance between spiral vessels and tracheae Malpighi in his Idea Anatomes Plantarum (1675) for the first time drew the conclusion that there might also be a resemblance in function (M. Möbius 1901: Marcellus Malpighi. Die Anatomie der Pflanzen, pp. 7 and 22-23). This assumption was borrowed by Grew in The Anatomy of Roots, 1673 (also included in The Anatomy of Plants, 1682, pp. 73 and 88-96). In his Letter 23 [16], of 29 May 1676, Collected Letters, Vol. 2, p. 27, L. rightly observed that vaten die van draeijende vesels sijn te samen geseth (vessels [which] are composed of twisted threads: spiral vessels) are comparatively rare in wood and are found more frequently in herbaceous plants than in trees, thus essentially depriving Grew's theory on air conduction in plants of its foundation.
Although it is not certain whether L. had read the works of Malpighi and Grew, the end of the paragraph in this letter of 1692 seems to leave open the possibility that he does not at once reject Malpighi's view and that, on the basis of the same analogy argument, he actually considered it possible that the spiral vessels may serve for the conduction of air.
-
voetnoot30)
-
Ga naar margenoot+From Fig. 5 it appears that L. is actually referring to the detached ends of the fibrous elements, the tracheids, of which the wood of conifers, which does not contain vessels, is composed. [Ka.]
-
voetnoot31)
- L. here sees the thickness of the longitudinal cell wall of the tracheids. [Ka.]
-
voetnoot32)
- On p. 75 L. has already described that the crenellations are formed as the quill of a bird's feather is split, in consequence of the structure of the wall of the quill. According to him this wall consists of longitudinal and circular little vessels. On the analogy of this, L. now assumes that the crenellations of the Wood-pipes suggest a similar structure of the membranes of the Wood-pipes. L. admits, however, that because of their smallness he has not always seen
the vertical vessels and the circular vessels in every kind of wood, but that they must be there. [Ka.]
-
voetnoot66)
- Het gebruik van het woord ontdekkingen geeft aan, hoezeer L. hier in de ban is geraakt van zijn eigen analogieredeneringen. Hoewel hij in het algemeen de waarneming en de gedachtenconstructie zo goed uiteen weet te houden, gebruikt hij hier het woord ontdekkingen, waar het woord ‘speculatiën’ beter op zijn plaats geweest zou zijn.
-
voetnoot67)
- L. neemt aan, dat de sapstroom plaats heeft in doorlopende buizen, haar begin inde wortel hebbende... tot in het eijnde van de hoogste takken. [Ka.]
In de Brieven 2, van 15 augustus 1673, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 48-52; 54 [29], van 12 januari 1680, idem, Dl. 3, blz. 154-156, 160-162, 180; en 94 [52], van 10 juli 1686, idem, Dl. 6, blz. 132, was L. steeds de mening toegedaan, dat de houtvaten (en soortgelijke elementen) dienden voor het vochttransport. Nu, in deze brief van 1692, heeft hij die mening verlaten en denkt hij, dat het vochttransport plaats heeft door de vaatgens in de membranen van de Hout-pijpjens. Al eerder, op blz. 80-82, nam hij aan, dat deze vaatgens ook stevigheid aan de menbrane zouden verlenen.
-
voetnoot68)
- De verwarring van Vuijeren en Greijnen Hout (zie blz. 82) en van sparre en jonge greijne boom (zie voorgaande alinea) maken de tekst over de anatomie van het coniferenhout in deze brief volkomen onduidelijk. Volgens de huidige opvattingen is vurenhout afkomstig van Picea abies (L.) Karst., de Spar, en grenenhout van Pinus sylvestris L., de Grove den. Waarschijnlijk heeft L. steeds Picea abies bestudeerd en wel om de volgende twee redenen:
In de eerste plaats heeft grenenhout grote tot zeer grote stippels, zgn. eiporen, op bepaalde kruisingsvelden tussen tracheïden en houtstralen aan de kant van de tracheïden en wel meestal slechts één perGa naar margenoot+ kruisingsveld (zie afb. 12 en 13), terwijl L.'s Fig: 5 slechts zeer kleine stippels laat zien. Bovendien worden verderop in de tekst deze seer kleijne stipjens of punctagtige deelen (zie blz. 92) nadrukkelijk vermeld. Dit wijst op vurenhout, dat zeer kleine halve hofstippels in wisselende aantallen per kruisingsveldGa naar margenoot+ bezit. Voor het bepalen van het aantal stippels per kruisingsveld is Fig: 5 echter niet toereikend. Het lijkt of er één stippel per veld is.
In de tweede plaats komen bij grenenhout in de houtstralen twee duidelijk verschillende celtypen voor: houtstraaltracheïden en houtstraalparenchymcellen; bij vurenhout zijn de onderlinge verschillen veelGa naar margenoot+ kleiner. In Fig: 5 beeldt L. alle houtstralen op gelijke wijze af. Dit wijst eveneens op vurenhout. [Ka.]
-
voetnoot33)
- The use of the word discoveries indicates how much L. has become spellbound by his own analogy arguments. Although as a rule he manages very well to keep apart observations and constructions, he here uses the word discoveries where the word ‘theories’ would have been more appropriate.
-
voetnoot34)
- L. assumes that the sap flows through continuous tubes, which begin in the root... and reach the end of the highest branches. [Ka.]
In the Letters 2, of 15 August 1673, Collected Letters, Vol. 1, pp. 49-53; 54 [29], of 12 January 1680, ibid., Vol. 3, pp. 155-157, 161-163, and 181; and 94 [52], of 10 July 1686, ibid., Vol. 6, p. 133, L. had always held that the wood-pipes (and similar elements) served for the conduction of saps Now, in this letter of 1692, he has abandoned this view and believes that the conduction of saps takes place through the vessels in the membranes of the wood-pipes. Previously, on p. 81-83, he already assumed that these vessels also give strength to the membranes.
-
voetnoot35)
- The confusion of Vuijeren and Greijnen Hout (fir-wood and pine-wood) (see p. 83), and of sparre (fir) and jonge greijne boom (young pine) (see preceding paragraph) renders the text on the anatomy of the wood of conifers in this letter quite obscure. According to present-day views fir-wood originates from Picea abies (L.) Karst., the fir, and pine-wood from Pinus sylvestris L., the Scotch pine. Probably L. always studied Picea abies, for the two following reasons:
In the first place pine-wood has large to very large pits, so-called fenestriform pits, in certain crossfields between tracheids and rays on the side of the tracheids, as a rule only one in each such crossfieldGa naar margenoot+ (see Ills 12 and 13), whilst L.'s Fig. 5 shows only very small pits. Moreover, later on in the text these very small dots or point-like particles (see p. 93) are expressly mentioned. This suggests fir-wood, which has very small half-bordered pit pairs in numbers varying in each cross-field. For the determinationGa naar margenoot+ of the number of pits in each cross-field, however, Fig. 5 is not adequate. It would appear as if there were one pit in each field.
In the second place in the rays of pine-wood there are cells of two clearly different types: ray tracheidsGa naar margenoot+ and ray parenchyma cells; in fir-wood the differences are much smaller. In Fig. 5 L. depicts all the rays in the same way. This also suggests fir-wood. [Ka.]
-
voetnoot71)
- De horisontale Hout-pijpjens zijn de houtstralen. Het moet dus een radiale doorsnede geweest zijn.
-
voetnoot72)
- De globule met een helder ligt plekje heeft niets uitstaande met hars, maar is in werkelijkheid deGa naar margenoot+ grote hofstippel in de tracheïden (zie afb. 10 en 11). Bovendien moet opgemerkt worden, dat L. in Fig: 5 terecht geen hofstippels afbeeldt in de vrijgekomen uiteinden van de tracheïden, omdat zij daar niet voorkomen. [Ka.]
-
voetnoot73)
-
na te volgen, af te beelden, na te tekenen.
-
voetnoot75)
-
Ga naar margenoot+Het is niet duidelijk, wat er in Fig: 6 en Fig: 7 is afgebeeld. Enerzijds zou men ook hier aan uiteinden van tracheïden kunnen denken, maar anderzijds wijst het feit, dat er nog fijnere franjeachtige structuren aanwezig zouden zijn, die te veel en/of te fijn waren voor de tekenaar om weergegeven te kunnen worden, op fragmentatie van de tracheïdewand. [Ka.]
-
voetnoot76)
- L. vat hier nog eens samen, wat hij uitvoeriger op blz. 84 (zie aant. 65) over de karteling van de Hout-pijpjens heeft geschreven.
-
voetnoot36)
- The horizontal Wood-pipes are the rays. It must therefore have been a radial section.
-
voetnoot37)
- The globule with a clear or light spot has nothing to do with resin, but is in reality the large borderedGa naar margenoot+ pit in the tracheids (see ills 10 and 11) In addition it is to be noted that in Fig. 5 L. rightly shows no bordered pits in the detached ends of the tracheids, because they do not occur there. [Ka.]
-
voetnoot38)
- It is not clear what is depicted in Fig. 6 and Fig. 7. On the one hand one might think here again of ends of tracheids, but on the other hand the fact that even finer fringed structures were present, which were too numerous and/or too fine for the draughtsman to draw them suggests fragmentation of the wall of the tracheid. [Ka.]
-
voetnoot39)
- Here L. summarizes once more his more detailed description on p. 85 (see note 32) of the crenellations of the Wood-pipes.
-
voetnoot78)
- Uit L.'s beschrijving blijkt duidelijk, dat door de door hem uitgevoerde klovinge een radiaal splijtvlak bestudeerd kan worden, waarin de radiaal verlopende houtstralen over hun gehele lengte (in radiale zin dus) te zien zijn. [Ka.]
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot79)
- Een grof sand heeft een diameter van ongeveer 870 µ. Een meting van de radiale diameter vanGa naar margenoot+ de tracheïden in Fig: 5 aan de hand van de afstand GF. die de axe van een grof sand kan bereijken, geeft echter een uitkomst die zowel voor het vurenhout als voor het relatief grofdradige grenenhout belangrijk te hoog ligt. [Ka.]
-
voetnootb)
- A: groot gemaakt. In het hs. schijnt het woord ‘groot’ doorgestreept te zijn, maar doordat de inkt is uitgevloeid, is het onmogelijk uit te maken, wat L. heeft bedoeld.
-
voetnoot81)
- L. geeft hier een samenvatting van de problemen, waarvoor de vorming en de functie van de houtstralen en de secondaire diktegroei van het hout hem in voorgaande jaren gesteld hadden.
Reeds in Brief 22 [15], van 21 april 1676, Alle de Brieven, Dl. 2, blz. 8-10, had bij hem de mening postgevat, dat wat wij thans de primaire houtstralen noemen uit het merg zouden voortkomen en dat wat wij de secondaire houtstralen noemen uit de op gaande Hout-pijpjens zouden ontstaan. In Brief 54 [29], van 12 januari 1680, idem, Dl. 3, blz. 156, 160-162 en 166, stelde L., dat zich in de houtstralen klapvliezen (celwanden van het houtstraalparenchym) bevinden en dat de op gaande Hout-pijpjens de houtstralen van sap zouden voorzien. Vervolgens berekende hij de sapdruk, die de houtstralen tegen de bast zouden moeten ontwikkelen om ruimte voor de diktegroei te scheppen. Tenslotte verkondigde hij in Brief 90 [49], van 2 april 1686, idem, Dl. 6, blz. 28-32, de mening, dat de nieuwe bast jaarlijks uit de houtstralen zelf gevormd zou worden.
Hoewel L. niet bekend was met het bestaan van het cambium, en dus ook niet met de bouw en de werkingswijze ervan (deze kennis dateert van veel later), formuleert hij in deze brief van 1692 de zeer interessante gedachte om de herkomst van de secondaire houtstralen te zoeken in de longitudinaal verlopende houtelementen. Immers, de werkelijke situatie is, dat de initialen van de secondaire houtstralen ontstaan door opsplitsing van fusiforme, d.z. de longitudinaal verlopende initialen, van het cambium. Dit is volgens hetzelfde principe, als waaraan L. denkt, maar dan gelocaliseerd in het cambium en niet in het hout. [Ka.]
-
voetnoot40)
- From L.'s description it is quite clear that in consequence of the cleavage produced by him a radial cleavage plane can be studied in which the radial rays are visible along their entire length (i.e. in the radial sense). [Ka.]
-
voetnoot41)
- A grain of coarse sand has a diameter of about 870 µ. A measurement of the radial diameter ofGa naar margenoot+ the tracheids in Fig. 5 by reference to the distance GF which can reach the length of the diameter of a grain of coarse sand, however, gives a result which is considerably too high both for fir-wood and for the relatively coarse-grained pine-wood. [Ka.]
-
voetnoot43)
- Here L. gives a summary of the problems which the formation and the function of the rays and the secondary growth in thickness of wood had confronted him with in previous years.
Already in Letter 22 [15], of 21 April 1676, Collected Letters, Vol. 2, pp. 9-11, he had become convinced that the primary rays as we now call them originate from the pith and the secondary rays from the vertical Wood-pipes. In Letter 54 [29], of 12 January 1680, ibid., Vol. 3. pp. 157, 161-163, and 167, L. stated that there are klapvliezen (valves: cell walls of the ray parenchyma) in the rays and that the vertical Wood-pipes supply the rays with sap. He subsequently calculated the sap pressure which the rays would have to exert against the bark to create space for the growth in thickness. Finally, in Letter 90 [49], of 2 April 1686, ibid., Vol. 6, pp. 29-33, he put forward his view that the new bark was formed annually from the rays themselves.
Although L. was not acquainted with the existence of cambium, and accordingly not with its structure and its function (a knowledge which was gained at a much later date), in this letter of 1692 he formulates the very interesting idea of seeking the origin of the secondary rays in the longitudinal elements of the wood. Indeed, the real situation is that the initials of the secondary rays are formed by division of fusiform (i.e. longitudinal) initials of the cambium. This is in accordance with the same principle as that which L. had in mind, but it is now localized in the cambium instead of the wood. [Ka.]
-
voetnoot82)
-
hebbe ik mijn selven niet konnen voldoen, als..., heb ik mij niet tevreden kunnen stellen, behalve...
-
voetnoot83)
- Aanvankelijk zag L. alle stipjens of punctagtige deelen voor globulen aan. Thans meent hij, dat de stipjens, die hij waarneemt op de plaatsen, waar horisontale Hout-pijpjens en op gaande Hout-pijpjens aan elkaar grenzen (volgens de huidige begrippen de halve hofstippels tussen tracheïden en houtstraalcellen), kleine ronde openingen zijn. Dit impliceert tevens, dat hij de grote hofstippels in de tracheïden,Ga naar margenoot+ zoals aangegeven boven de lijn CG in zijn Fig: 5, als globulen blijft beschouwen; zie ook aant. 68 en 72. [Ka.]
Malpighi, die in 1679 in zijn Anatome Plantarum voor het eerst een korte beschrijving van de hofstippels publiceerde, noemde ze tumores, gezwellen (M. Möbius 1901: Marcellus Malpighi. Die Anatomie der Pflanzen, blz. 32).
-
voetnoot84)
- Deze zin vormt één geheel met de vorige, die door de aanhef: Dit siende als het ware gerecapituleerd wordt.
stelde ik vast, nam ik als vaststaand feit aan; C heeft: statui.
-
voetnoot85)
- Men leze: ‘of niet veele van de op gaande Hout-pijpjens’.
-
voetnoot86)
- L. veronderstelt dus, dat de halve hofstippels op de kruigsingsvelden doorboord zijn, zodat de horizontale en verticale houtelementen met elkaar in open verbinding zouden staan en zodoende een samenhangend transportsysteem zouden vormen. Voor het eerst in zijn studies in de houtanatomie oppert L. hier de veronderstelling, dat de verticale houtelementen behalve vocht (voetsame stoffe) ook lucht zouden transporteren; vgl. aant. 59.
-
voetnoot87)
-
konde ik mijn selven ten genoegen niet voldoen, kon ik de zaak niet tot mijn tevredenheid verklaren.
-
voetnoot44)
- At first L. took all small spots or point-like particles to be globules. He now thinks that the dots which he observes in those places where horizontal Wood-pipes and vertical Wood-pipes adjoin each other (according to present-day notions: the half-bordered pit pairs between tracheids and ray cells) are small round holes. This implies at the same time that he continues to regard the large bordered pits in the tracheids,Ga naar margenoot+ as shown above the line CG in his Fig. 5, as globules; see also notes 35 and 37. [Ka.]
Malpighi, who in 1679, in his Anatome Plantarum, was the first to publish a short description of the bordered pits, called them tumores, tumours (M. Möbius 1901: Marcellus Malpighi. Die Anatomie der Pflanzen, p. 32).
-
voetnoot45)
- L. therefore assumes that the half-bordered pit pairs in the cross-fields are perforated, so that the horizontal and vertical elements of the wood are in open communication with each other, thus forming a coherent conducting system. For the first time in his studies on the anatomy of wood L. here suggests that the vertical elements of the wood, apart from sap (nutritive substance), may also conduct air; compare note 29.
-
voetnoot88)
- Deze zin verloopt geheel. Men leze in overeenstemming met C het laatste gedeelte als volgt: waardoor niet alleen de boom en de bladeren maar ook de vruchten groot gemaakt worden; of: waardoor niet alleen de grootmakinge van de boom en de bladeren maar ook van de vruchten plaats heeft.
-
voetnoot89)
-
bedacht ik op, liet ik mijn gedachten gaan over.
-
voetnoot91)
- Voor nader onderzoek kiest L. de stengel of halm van Scirpus lacustris L., de Mattenbies. Deze bestaat voor het grootste gedeelte uit één enkel, zeer lang internodium. Van deze biezen worden nog altijd stoelzittingen gemaakt, terwijl de Genemuider matten, voor vloerbedekkingen gebruikt, ook van dit materiaal zijn vervaardigd.
Voor een juist inzicht in de door L. gebruikte termen en begrippen volgt hier een korte beschrijving van de anatomie van de Mattenbies. De stengel is zeer spongieus door het voorkomen van in de lengteGa naar margenoot+ lopende, op dwarsdoorsnede veelhoekige ‘luchtkanalen’, die met een bepaald type aerenchymatisch, zeer luchtig gebouwd weefsel, namelijk het actinenchym, bestaande uit stervormige cellen met grote intercellulairen, zijn gevuld. Deze ‘luchtkanalen’ zijn in de lengte van elkaar gescheiden door weefselplaten van één cel dik en van een stevige structuur, doordat duidelijke intercellulairen ontbreken. In elk van de verticale ribben, waar deze weefselplaten bij elkaar komen, wordt een in de lengte verlopende vaatbundel aangetroffen. Het actinenchym in de ‘luchtkanalen’ wordt op vrij regelmatige afstanden onderbroken door horizontale diafragma's. Deze komen in twee soorten voor: met en zonder vaatbundels. Deze vaatbundels vormen horizontaal verlopende anastomosen tussen twee of meer van de in de verticale ribben lopende vaatbundels. Gaande naar de periferie vertonen de ‘luchtkanalen’ een steeds kleinere diameter, terwijl ook de vaatbundels vaak dunner worden. De buitenzijde van de stengel is bekleed met een epidermis met in overlangse stroken gelocaliseerde huidmondjes corresponderend met erbinnen tegenaan liggende twee cellagen dikke stroken palissade chlorenchym. Afwisselend hiermee en dus corresponderend met de stomata-vrije epidermis stroken zijn, in de lengte verlopende, sklerenchymbundeltjes aanwezig. Ook aan de binnenzijde van het chlorenchym treft men dergelijke sklerenchymbundels aan. Zij dragen met elkaar in belangrijke mate bij aan de stevigheid van de halm (A. Monoyer 1934: Contribution à l'anatomie du genre Scirpus, in Arch.
Inst. Bot. Liège, Dl. 11 (3), blz. 47-53). [Ka.]
-
voetnoot46)
- For further research L. selects the stem or culm of Scirpus lacustris L., the Bulrush. This largely consists of a single, very long internode. Chair-bottoms are still being made of these rushes, while the Genemuiden mats, used for floor-coverings, are also made of this material.
For a proper understanding of the terms and concepts used by L. we now give a short descriptionGa naar margenoot+ of the anatomy of the bulrush. The culm is highly spongy owing to the presence of longitudinal ‘air ducts’ which have a polygonal cross-section and which are filled with a particular type of aerenchymatic very lightly built tissue, viz. actinenchyma, consisting of stellate cells with large intercellular spaces. These ‘air ducts’ are separated from each other in the longitudinal direction by tissue discs one cell thick and having a strong structure, because there are no clear intercellular spaces. In each of the vertical ribs where these tissue discs meet a longitudinal vascular bundle is found. The actinenchyma in the ‘air ducts’ is interrupted at fairly regular intervals by horizontal diaphragms. There are two types of these: with and without vascular bundles. These vascular bundles form horizontal anatomoses between two or more of the vascular bundles in the vertical ribs. In the direction of the periphery the ‘air ducts’ have constantly decreasing diameters, while the vascular bundles also frequently grow thinner. The outside of the culm is coated with an epidermis with stomata localized in longitudinal strips which correspond with strips of palisade chlorenchyma, two cell layers thick, lying on the inside against the longitudinal strips. Alternating therewith and thus corresponding with the stomata-free strips of epidermis, are small longitudinal sclerenchyma bundles. On the inside of the chlorenchyma, too, such sclerenchyma bundles are found. In combination they contribute in a considerable degree to the strength of the culm (A. Monoyer 1934: Contribution à l'anatomie du genre Scirpus, in Arch. Inst. Bot. Liège,
Vol. 11 (3), pp. 47-53). [Ka.]
-
voetnoot95)
- De groote vaaten of openingen inde Biesen zijn de ‘luchtkanalen’ en de afschutsels, of schot-dueren zijn de diafragma's in die kanalen. Op grond van de huidige anatomische kennis kan men met L. aannemen, dat de diafragma's dienen voor de stevigheid van de bies. Daarentegen zijn de ‘luchtkanalen’ niet hol, zoals L. meent, maar de ruimten tussen de diafragma's zijn gevuld met actinenchym, bestaande uit stervormige cellen met zeer grote intercellulairen. Dat L. de ‘luchtkanalen’ als holten heeft waargenomen, wordt veroorzaakt door het feit, dat bij het vervaardigen van de doorsneden het actinenchym door het mes aan flarden is gescheurd. Inderdaad zullen, zoals L. dit opmerkt, de diafragma's het binnendringen van water in afgesneden biezen belemmeren door de betrekkelijk massieve structuur van deze tussenschotten. Hierdoor blijft de lucht in de met het zeer spongieuze actinenchym gevulde compartimenten opgesloten, hetgeen tevens de drijfkracht van het materiaal ten goede komt; zie ook aant. 91. [Ka.]
-
voetnoot96)
- In vrijwel dezelfde bewoordingen als L. notuleerde de secretaris van de Royal Society reeds tijdens de vergadering van 23 april 1674 O.S. (3 mei N.S.): Mr. Hooke shewed by a microscope the inward texture of a bullrush, consisting of pipes interwoven from one end to the other, in the manner of a hurdle, or resembling loose needle-work (T. Birch 1757: The History of the Royal Society of London..., Dl. 3, blz. 132). Hieruit blijkt, dat Hooke al vele jaren eerder de bies onderzocht heeft. Zeer waarschijnlijk was L. hiervan niet op de hoogte.
-
voetnoot98)
-
voort quamen, ofte groot gemaakt wierden, ontstonden of gevoed werden (groeiden).
-
voetnoot47)
- The large vessels or openings in the Rushes are the ‘air ducts’ and the screens or partitions are the diaphragms in those ducts. On the basis of present-day anatomical knowledge we may assume with L. that the diaphragms serve to give strength to the rush. On the other hand the ‘air ducts’ are not hollow, as L. thinks, but the spaces between the diaphragms are filled with actinenchyma, consisting of stellate cells with very large intercellular spaces. That L. saw the ‘air ducts’ as cavities is due to the fact that as the sections were made the actinenchyma was torn to shreds by the knife. Actually, as L. observes, the diaphragms will obstruct the penetration of water into cut-off rushes owing to the relatively solid structure of these partitions. Thus the air remains enclosed in the compartments filled with the highly spongy actinenchyma, which also promotes the floating capacity of the material; see also note 46. [Ka.]
-
voetnoot48)
- In practically identical terms to those of L. the secretary of the Royal Society recorded in the minutes already during the meeting of 23 April 1674 O.S. (3 May N.S.): Mr. Hooke shewed by a microscope the inward texture of a bullrush, consisting of pipes interwoven from one end to the other, in the manner of a hurdle, or resembling loose needle-work (T. Birch 1757: The History of the Royal Society of London..., Vol. 3, p. 132). It appears from this that Hooke examined the anatomy of the bulrush already many years earlier. In all probability L. was not aware of this.
-
voetnoot100)
- Vgl. ook blz. 74, al. 6, van deze brief, waar L. de mogelijkheid opwerpt, dat de horizontaal lopende vaaten van de centrale as van de vogelveer zouden kunnen ontstaan uit de verticaal lopende vaaten van die as.
-
voetnoot101)
-
in soo een geschikte ordre, zo netjes geschikt.
-
voetnoot102)
-
even als of wij ons in beelden, dat wij ons zouden kunnen voorstellen. Deze zin is niet voltooid; de aanhef: Dese kleijne vaatgens sluit nergens meer op aan.
-
voetnoot103)
- In deze en de voorgaande alinea's ziet L. in de structuur van de bies een heel buizensysteem. Allereerst zijn daar de groote Bies-pijpen, de Bies-pijpen en de (kleijne) Bies-pijpjens. Met de eerste twee termen worden altijd de ‘luchtkanalen’ bedoeld, terwijl de term Bies-pijpje soms zo'n ‘luchtkanaal’ aangeeft, maar meestal dient om de vaatbundels in de hoekribben aan te duiden. Deze vaatbundels worden ook wel kleijne Bies-pijpjens genoemd. De Bies-pijpjens van verschillende grootte worden door L. vergeleken met bloedvaten. Maar hij vermeldt ook, dat zij weer uit in de lengte lopende seer uijtnemende kleijne vaaten zijn opgebouwd, dat wil zeggen, dat hij verschillende elementen, o.a. vaten in de vaatbundels, moet hebben gezien. Vervolgens schrijft L., dat uit deze laatsten op regelmatige afstanden een menigte van horizontaal lopende vaatjes ontspringen. Uit deze beschrijving, uit zijn vergelijking ervanGa naar margenoot+ met de bouw van een japonse rotting en uit zijn Fig: 10 moet worden
opgemaakt, dat het hier in werkelijkheid gaat om horizontaal verlopende celwanden. Een verticale celrij, zoals bij ML in Fig: 10 afgebeeld, doet inderdaad aan een bamboestengel denken, waarbij de
dubbele, horizontaal verlopende lijnen, door L. als vaatjes geïnterpreteerd, de tussenschotten van die bamboestengel zouden moetenGa naar margenoot+ voorstellen. Uit Fig: 12 blijkt, dat L. van mening is, dat de wanden van de ‘luchtkanalen’ (bv. QO en ML) meer cellen dik zijn. Ware dit zo, dan zou hij, zie wederom Fig: 10, een systeem van intercellulaire kanaaltjes in boven elkaar gelegen étages voor horizontaal verlopende vaatjes hebben kunnen aanzien. Dit kan echter niet het geval zijn, omdat deze wanden in werkelijkheid maar één cel dik zijn. Wat hij vaatgens noemt, moeten dus horizontaal verlopende celwanden zijn. [Ka.]
-
voetnoot49)
- Compare also p. 75, par. 6 of the present letter, where L. suggests the possibility that the horizontal vessels of the central axis of a bird's feather may have originated from the vertical vessels of that axis.
-
voetnoot50)
- In this paragraph as well as the preceding ones L. sees an entire system of pipes in the structure of the bulrush. First of all there are the large Rush pipes, the Rush pipes, and the (small) Rush pipes. By the first two terms he always means the ‘air ducts’, while the term small Rush pipe sometimes refers to such an ‘air duct’, but usually serves to designate the vascular bundles in the corner ribs. These vascular bundles are sometimes also called small Rush pipes. The Rush pipes of various sizes are compared by L. to blood vessels. But he also mentions that they are in turn built up of longitudinal extremily small vessels, i.e. he must have seen different elements, including vessels, in the vascular bundles. Next L. states that from the latter a great many horizontal vessels spring at regular intervals. It must be inferredGa naar margenoot+ from this description, from his comparison to the structure of a bamboo cane, and from his Fig. 10 that the vessels in question are really horizontal cell walls. A vertical row of cells, like thatGa naar margenoot+ depicted at ML in Fig. 10, indeed suggests a bamboo cane, in which the double horizontal lines, interpreted by L. as vessels, would have to stand for the partitions of such a bamboo cane. From Fig. 12 it appears that L. believes the walls of the ‘air ducts’ (e.g. QO and ML) are several cells thick. If thisGa naar margenoot+ were true, he might have regarded (see again Fig. 10) a system of intercellular ducts in rows above each other as horizontal vessels. However, this cannot be so, because in reality these walls are only one cell thick. What he calls little vessels must therefore be horizontal cell walls. [Ka.]
-
voetnoot107)
- In deze en voorgaande alinea's is L. erin geslaagd om een van de kleinste vaatbundels ofGa naar margenoot+ misschien zelfs een sklerenchymbundel te isoleren; zie Fig: 11, RV. Hieraan zouden volgens tekening en beschrijving een groot aantal horizontale vaatjes ontspringen, die sig aanstonts in breete uijt sette, endeGa naar margenoot+ alsoo een menbrane scheenen te maken. Sterker vergroot wordt een en ander afgebeeld in Fig: 10, X en Y. Uit Fig: 10 en 11 blijkt, dat het hier gaat om kapot gescheurde parenchymcellen; de menbrane is in werkelijkheid de wand van de parenchymcel, terwijl de holligheijt erbinnen het lumen van de cel is. De door L. in Fig: 11 afgebeelde steeltjes zijn niet te identificeren. [Ka.]
-
voetnoot51)
- In this paragraph and the preceding ones L. has managed to isolate one of the smallest vascularGa naar margenoot+ bundles, or perhaps even a bundle of sclerenchyma; see Fig. 11, RV. According to the drawing and the description a great many horizontal vessels spring from it, which at once expanded in width and thus appearedGa naar margenoot+ to form a membrane. At a higher magnification all this is shown in Fig. 10, X and Y. From Figs 10 and 11 it appears that these are torn parenchyma cells; the membrane in reality is the wall of the parenchyma cell, while the cavity inside is the lumen of the cell. The little stalks shown by L. in Fig. 11 cannot be identified. [Ka.]
-
voetnoot108)
-
stutten, tegenhouden. Zie aant. 95. In plaats van te stutten en aan te brengen leze men ‘stutten’ en ‘aanbrengen’.
-
voetnoot110)
-
heeft vijf bijsondere sijden, als SE. enz., heeft vijf (verschillende, afzonderlijke) zijden, nl. SE. enz.
-
voetnoot112)
- De dwarsdoorsnede van de bies in Fig: 12 geeft veel interessante bizonderheden.
In de eerste plaats laat de afbeelding zien, dat de groote Bies-pijpen door meercellendikke weefselplaten met in de hoeken dwars getroffen vaatbundels van verschillende diameters omgrensd worden. Genoemde weefselplaten zijn in werkelijkheid overwegend slechts één cel dik (zie ook aant. 91). Het is zeer wel mogelijk, dat L.'s afbeelding is gemaakt naar een dikke, scheef getroffen doorsnede, waardoor een meercellige dikte van de weefselplaten gesuggereerd wordt.
In de tweede plaats geeft L. een opmerkelijke afbeelding van een diafragma. Uit het onderzoek van Meyen, Monoyer en Kaul is gebleken, dat gedurende de ontwikkeling van de halm bepaalde, uit polygonale moedercellen samengestelde weefselplaten, de latere diafragma's, een opmerkelijk beeld gaan vertonen. Genoemde moedercellen delen zich enige malen door vorming van parallele wanden, waarbij echter de oorspronkelijke begrenzingen van de respectieve moedercellen duidelijk zichtbaar blijven. Doordat de delingsrichting in de verschillende moedercellen niet gelijk is, ontstaat het patroon,Ga naar margenoot+ zoals in Fig: 12 EFKLS, in principe is weergegeven. L. drukt dit zeer beeldend uit met: loopende de selve... contrarie de andere daar nevens leggende. Waarschijnlijk heeft L. de reeksen merkwaardige, zeer kleine intercellulairen langs de tussenwanden in het diafragma niet waargenomen. (F.J.F. Meyen 1837: Neues System der Pflanzenphysiologie, Dl. 1, blz. 295; A. Monoyer 1934: Contribution à l'anatomie du genre Scirpus, in Arch. Inst. Bot. Liège, Dl. 11 (3), blz. 51-52; R.B. Kaul, 1971: Diaphragms and aerenchyma in Scirpus validu, in Amer. J. Bot., Dl. 58, blz. 808-816). [Ka.]
-
voetnoot114)
- Hier zijn de woorden: ‘vertoond werd’, die in de volgende bijzin nog eens gebruikt moesten worden, ten onrechte weggelaten.
-
voetnoot115)
- Het is niet uit te maken of het gaatge tus_chen MO. een vat of een vaatbundel is. Afhankelijk van de plaats in de halm, hoger of lager, centraal of aan de periferie, zijn de vaatbundels verschillend van bouw door het bezit van meer of minder samenstellende elementen en komt al of niet een door verscheuring ontstane lacune voor. [Ka.]
-
voetnoot52)
-
Ga naar margenoot+The transverse section of the rush in Fig. 12 shows many interesting particulars.
In the first place the drawing shows that the large Rush pipes are bounded by tissue discs several cells thick with cross sections through vascular bundles of various diameters in the corners. Most of the said tissue discs in reality are only one cell thick (see also note 46). It is quite possible that L.'s drawing was made of a thick oblique section, by which it is suggested that the tissue discs are several cells thick.
In the second place L. gives a striking illustration of a diaphragm. From the work of Meyen, Monoyer, and Kaul it has appeared that during the development of the culm certain tissue discs composed of polygonal mother cells, the later diaphragms, begin to show a striking aspect. The said mother cells divide several times by forming parallel walls, although the original boundaries of the respective mother cells remain clearly visible. Because the direction of the division is not identical inGa naar margenoot+ the various mother cells, the pattern whose principle is shown in Fig. 12, EFKLS, is formed. L. describes this very graphically in the words the said vessels running in the contrary direction to the others lying near them. Probably L. failed to observe the series of curious, very small intercellular spaces along the partition walls in the diaphragm (F.J.F. Meyen 1837: Neues System der Pflanzenphysiologie, Vol. 1, p. 295; A. Monoyer 1934: Contribution à l'anatomie du genre Scirpus, in Arch. Inst. Bot. Liège, Vol. 11 (3), pp. 51-52; R.B. Kaul 1971: Diaphragms and aerenchyma in Scirpus validus, in Amer. J. Bot., Vol. 58, pp. 808-816). [Ka.]
-
voetnoot53)
- It is impossible to tell whether the small hole between M and O is a vessel or a vascular bundle. According to the place where they occur in the culm, higher or lower, in the centre or on the periphery, the vascular bundles have different structures because they consist of a larger or smaller number of constituent elements, while there may or may not be a gap caused by tearing. [Ka.]
-
voetnoot116)
- De zin wordt niet voltooid. In plaats van en ontmoet werdende vande stoffe leze men: ontmoet de stoffe.
-
voetnoot117)
-
Ga naar margenoot+De hier beschreven structuren DESR en CRQ in Fig: 12 zijn in werkelijkheid afkomstig van het kapotgesneden actinenchym; zie ook aant. 91 en 95. [Ka.]
-
voetnoot19)
-
eenige, sommige.
eenige schachten, lees: bij eenige schachten.
-
voetnoot9)
- Een vaatge is bij L. een hol element. De term striemtge daarentegen heeft hij in het verleden steeds gebruikt als een synoniem voor veseltge of draatge, dus een niet hol element; zie bijvoorbeeld zijn beschrijvingen van de spiervezels in de brieven 8 [4], van 1 juni 1674, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 108-110; 32 [20], van 14 mei 1677, idem, Dl. 2, blz. 212; 67 [35], van 3 maart 1682, idem, Dl. 3, blz. 384-402; en 70 [37], van 22 januari 1683, idem, Dl. 4, blz. 18-20, 26-28.
-
voetnoot121)
-
dat ik mij in beelde, die (nl. de vezeltjes), naar mijn mening.
-
voetnoot5)
- In L.'s terminology a vaatge (little vessel) is a hollow element. The term striemtge (filament), on the other hand, was always used by him in the past as a synonym of veseltge (fibril) or draatge (little thread), i.e. an element that is not hollow; see, for instance, his descriptions of the muscle fibres in Letters 8 [4], of 1 June 1674, Collected Letters, Vol. 1, pp. 109-111; 32 [20], of 14 May 1677, ibid., Vol. 2, p. 213; 67 [35], of 3 March 1682, ibid., Vol. 3, pp. 385-403; and 70 [37], of 22 January 1683, ibid., Vol. 4, pp. 19-21, 27-29.
-
voetnoot122)
- Het is niet duidelijk, wat de striemtgens in de irreguliere membrane zijn. L. stelt zich blijkbaar voor, dat deze zeer kleine vaatjes aantonen, dat zelfs zeer dunne membranen opgebouwd moeten zijn uit vaatjes. [Ka.]
-
voetnoot123)
-
vast gestelt, betekent ook hier: als vaststaand aangenomen, maar wat L. ‘vaststelt’, staat eerst aan het einde van de volgende zin, die één geheel vormt met deze eerste - mislukte - zin van de alinea. De gedachtengang is, kort samengevat: Nadat ik alles van de biezen had onderzocht, heb ik aangenomen, dat er ook in verschillende houtsoorten vaten waren die ik niet heb ontdekt en dat het met sommige bomen - vnl. grenen, enz. - evenzo was als met de biezen, waar de wanden van de grote Bies-pijpen van geen belang meer zijn voor de groei, nl. dat de meeste verticale vaten geen Bloet-vaaten zijn, maar lugt-vaaten.
-
voetnoot124)
-
ten respecte vande wassinge, wat de groei betreft.
-
voetnoot19)
-
eenige, sommige.
eenige schachten, lees: bij eenige schachten.
-
voetnoot126)
- In analogie met de veronderstelling, dat de groote Bies-pijpen lucht-vaten zouden moeten zijn, stelt L. nu, dat de meeste op gaande vaaten in het hout eveneens luchtvaten moeten zijn; zie ook aant. 59. [Ka.]
-
margenoot+
-
Bouw en structuur van het ‘grenenhout’.
-
voetnoot127)
-
door sneden, is dwars op de draad geschied, dus een dwarse doorsnede; door klooft in de richting van de draad en kan dus zowel radiaal als tangentiaal zijn.
-
voetnoot129)
- Een grof sand heeft een diameter van ongeveer 870 µ. Daar L. hier rekent met de kubieke inhoud, moeten de hier genoemde zeer kleine vaatjes een doorsnede van kleiner dan 4 µ hebben.
-
voetnoot55)
- It is not clear what the filaments in the irregular membranes are. L. appears to imagine that these very small vessels prove that even very thin membranes must be composed of vessels. [Ka.]
-
voetnoot56)
- On the analogy of the assumption that the large Rush pipes must be air vessels L. now claims that most of the vertical vessels in wood must also be air vessels; see also note 29. [Ka.]
-
voetnoot58)
- A grain of coarse sand has a diameter of about 870 µ. Since L. is reckoning with the cubic content here, the very small vessels mentioned must have a diameter of less than 4 µ.
-
voetnoot131)
-
Ga naar margenoot+Op grond van L.'s beschrijving en van zijn Fig: 5, 13, en 14 is het duidelijk, dat de lugt-vaaten in het greijne-Hout de tracheïden zijn en wel in verband met wanddikte, lumenwijdte en vorm vanGa naar margenoot+ hofstippels waarschijnlijk van voorjaarshout. Moeilijker is het te beslissen, wat de door L. beschreven drie à vier... uijt nemende seer kleijne vaaten rond de lugt-vaaten zijn. Het kunnen geen intercellulairen zijn, omdat deze bij de hier in het geding komende houtsoorten niet voorkomen, tenzij L. drukhout inGa naar margenoot+ handen heeft gehad (F.W. Jane 1970: The Structure of Wood, blz. 210-228). Waarschijnlijker lijkt het, dat L., ter plaatse waar tracheïden aan elkaar grenzen de aldaar meer uitgebreide intercellulaire substantie van de middenlamel heeft gezien. [Ka.]
-
voetnoot132)
-
stel ik... vast, beweer ik stellig; deze zin vormt één geheel met de voorgaande.
-
voetnoot133)
- Men leze: en gelijk ijder van de kleijne vaaten..., enz.
-
voetnoot134)
- Ook deze zin, met de voorafgaande bijzin, is afhankelijk van stel ik vast.
-
voetnoot135)
- Men leze: En dat de seer kleijne Hout-vaatgens (in de vorige zin genoemd) dus alle de lugt, of Hout-pijpjens, niet alleen aan malkanderen hegten of vereenigen.
-
voetnoot136)
- In het vervolg op zijn studie van de Mattenbies keert L. terug naar de anatomie van het hout en besluit tot een analogie tussen de structuur van de bies en die van het hout. Hij concludeert daaruit, dat er in het hout behalve de hem bekende op gaande Hout-pijpjens (die lucht vervoeren) ook nog zeer kleine vaten (die voedzame stoffen vervoeren) moeten bestaan. Inderdaad meent hij deze vaten,de seer kleijne Hout-vaatgens, door hem Arterien genoemd, te zien.
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot137)
-
laten aan halen, laten afbeelden. C heeft: delinea das curavi.
-
voetnoot59)
-
Ga naar margenoot+On the ground of L.'s description and of his Figs 5, 13, and 14 it is evident that the air-vessels in Pine-wood are the tracheids; considering wall thickness, width of lumen, and form of bordered pits: probably of springwood. It is more difficult to tell what is meant by the three or four... extremely small vessels surrounding the air-vessels described by L. They cannot be intercellular spaces, because the latter are not found in the kinds of wood here concerned, unless L. was studying compression wood (F.W.Ga naar margenoot+ Jane 1970: The Structure of Wood, pp. 210-228). It would seem more likely that in the place where tracheids adjoin each other L. saw the intercellular substance of the middle lamella, which is more plentiful there. [Ka.]
-
voetnoot60)
- In the sequel to his study of the Bulrush L. reverts to the anatomy of wood and decides that there is an analogy
between the structure of the rush and that of wood. He concludes from this that apart from the vertical Wood-pipes (conducting air) which are known to him there must also be
very small vessels (conducting nutritive substances) in wood. He actually believes he has seen these vessels, the very small Wood-vessels, called Arteries by him. [Ka.]
-
voetnoot139)
-
Ga naar margenoot+Een grof sand heeft een diameter van 870 µ. Uit Fig: 13 en uit de opgave dat de helft van een grof sand, dat is ongeveer 435 µ, het afgebeelde houtfragment zou kunnen bedekken, komt men op een afmeting van ongeveer 25 µ voor de diameter van de individuele tracheïden, radiaal gemeten. Greguss (1955) geeft als maten voor Picea abies (L.) Karst., radiaal, voor voorjaarshout 16-20 µ en voor zomerhout 8-12 µ. Voor Pinus sylvestris L. geven Greguss & Varga (1950) voor voorjaarshout 25-50 µ en voor zomerhout 5-19 µ op. Gezien de overwegingen in aant. 68 is, hoewel met verminderde waarschijnlijkheid, op voorjaarshout van Picea abies te besluiten; zie echter ook aant. 149 (P. Greguss 1955: Xylotomische Bestimmung der heute lebenden Gymnospermen, blz. 231; P. Greguss & I. Varga 1950: Xylotomischer Bestimmungsschlüssel der Pinus Arten, blz. 138). [Ka.]
-
voetnoot140)
-
Ga naar margenoot+In Fig: 13 zijn behalve de in de tekst genoemde Hout of Lugt-pijpjens omringende Hout-Arterien gelijksoortige cirkeltjes in een aantal lumina van eerstgenoemde elementen weergegeven. Dit lijkt wel zeker een onnauwkeurigheid van de tekenaar te zijn, ook al omdat er niets over te vinden is in L.'s tekst. [Ka.]
De hier afgebeelde Hout-Arterien zijn de op blz. 106-108 genoemde drie â vier vande... seer kleijne vaaten; zie aant. 131.
De ‘ontdekking’ van deze Hout-Arterien vormt de sleutel tot L.'s nieuwe opvattingen over de anatomie van het hout. Uit de analogie tussen de bies en het hout (zie aant. 136) concludeert L., dat alle op gaande Hout-pijpjens in het hout dezelfde functie als de Bies-pijp moeten hebben, nl. het transport van lucht, en hij noemt ze dientengevolge Lugt-pijpjens. Vervolgens blijkt hem uit de ‘ontdekking’ van de seer kleijne Hout-vaatgens (die hij Hout-Arterien noemt), dat deze, op dwarsdoorsnede gezien, de op gaande Hout-pijpjens op analoge wijze omringen als de Bloet-vaaten in de bies de Bies-pijp. Hieruit leidt hij in de eerste plaats af, dat de seer kleijne Hout-vaatgens dezelfde functie als de Bloet-vaaten van de bies moeten hebben, nl. het transport van voedzame stoffen. In de tweede plaats concludeert hij, dat de seer kleijne Hout-vaatgens, in vergelijking met de Bloet-vaaten rond de Bies-pijp, de wand van het op gaande Hout-pijpje moet voortbrengen.
In het begin van deze brief veronderstelde L. reeds, dat de vaatgens in de membraan van het (op gaande) Hout-pijpje voor vochttransport zouden kunnen dienen (aant. 67 en 86). Waarschijnlijk dacht hij toen ook al, dat deze Hout-pijpjens zouden dienen voor het transport van lucht (zie blz. 84, aant. 59). Nu komt hij definitief tot de conclusie, dat die verticale structuur van het hout zou bestaan uit zowel een systeem van op gaande Hout-pijpjens als een systeem van seer kleijne Hout-vaatgens, die lucht respectievelijk voedzame stoffen zouden transporteren.
-
voetnoot142)
- De bruijne striemen komen in de tegenwoordige houtanatomie overeen met de houtstralen. DeGa naar margenoot+ afbeelding ervan in Fig: 13 is zo onduidelijk, dat ze eigenlijk niet te zien zijn. Veel duidelijker zijn deGa naar margenoot+ houtstralen afgebeeld in de radiale doorsnede van Fig: 5. [Ka.]
-
voetnoot62)
-
Ga naar margenoot+A grain of coarse sand has a diameter of 870 µ. From Fig. 13 and from the statement that half a grain of coarse sand, i.e. about 435 µ, would be able to cover the wood fragment shown in the drawing one arrives at about 25 µ for the diameter of the individual tracheids, measured in the radial direction. Greguss (1955) gives as diameters for Picea abies (L.) Karst., radially, 16-20 µ for spring-wood and 8-12 µ for summer-wood. For Pinus sylvestris L. Greguss & Varga (1950) give 25-50 µ for spring-wood and 5-19 µ for summer-wood. In view of the arguments in note 35 we have to decide, though with a reduced degree of probability, that L. studied spring-wood of Picea abies; but see also note 68 (P. Greguss 1955: Xylotomische Bestimmung der heute lebenden Gymnospermen, p. 231; P. Greguss & I. Varga 1950: Xylotomischer Bestimmungsschlüssel der Pinus Arten, p. 138). [Ka.]
-
voetnoot63)
-
Ga naar margenoot+Fig. 13 shows, apart from the Wood-Arteries surrounding Wood- or Air-pipes mentioned in the text, similar small circles in a number of lumina of the first-mentioned elements. It would appear practically certain that this is due to inaccuracy of the draughtsman, also because nothing is to be found about it in L.'s text. [Ka.]
The Wood-Arteries here shown are the three or four of the... very small vessels mentioned on p. 109: see note 59.
The ‘discovery’ of these Wood-Arteries forms the clue to L.'s new theories concerning the anatomy of wood. From the analogy between the rush and wood (see note 60) L. concludes that all the vertical Wood-pipes in wood must have the same function as the Rush pipe, viz. the conduction of air, and accordingly he calls them Air-pipes. Subsequently it appears to him from the ‘discovery’ of the very small Wood-vessels (which he calls Wood-Arteries) that the latter, viewed in transverse section, surround the vertical Wood-pipes in the same way as the Blood-vessels in the rush surround the Rush pipe. From this he infers in the first place that the very small Wood-vessels must have the same function as the Blood-vessels of the rush, viz. the conduction of nutritive substances. In the second place he concludes that the very small Wood-vessels, on the analogy of the Blood-vessels surrounding the Rush pipe, must produce the wall of the vertical Wood-pipe.
In the early part of this letter L. already assumed that the little vessels in the membrane of the (vertical) Wood-pipe might serve for the conduction of saps (notes 34 and 45). Probably he thought already at that time that these Wood-pipes might serve for the conduction of air (see p. 85, note 29). Now he definitively reaches the conclusion that this vertical structure of wood consists of a system of vertical Wood-pipes as well as a system of very small Wood-vessels conducting air and nutritive substances respectively.
-
voetnoot64)
- The brown filaments (see also note 5) correspond in the modern anatomy of wood to the woodGa naar margenoot+ rays. Their depiction in Fig. 13 is so obscure that they are really invisible. The wood rays are depictedGa naar margenoot+ much more clearly in the radial section of Fig. 5. [Ka.]
-
voetnoot143)
- L. heeft dus een tangentiale doorsnede aangebracht, terwijl de vorige doorsneden radiaal waren. In zijn bewoordingen getuigt deze alinea van een uitstekend ruimtelijk inzicht van L.; vgl. ook aant. 78. [Ka.]
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot144)
- In het kader van deze brief is L. niet consequent gebleven in deze en beide voorgaande alinea's door Horisontale vaatgens als synoniem van Hout-pijpjens te gebruiken; zie aant. 56.
Ga naar margenoot+In Fig: 15 en 16 en de bijbehorende beschrijvingen geeft L. nog meer bizonderheden over de houtstralen.Ga naar margenoot+ In de tangentiale doorsnede neemt hij waar, dat zij zeer dicht bij elkaar kunnen liggen, gescheiden door maar één of twee verticaal verlopende elementen, tracheïden dus. Hij neemt verder waar, dat de horizontale elementen op de éne plaats in grotere aantallen bijeen liggen dan op de andere. Het is niet duidelijk, of dit in tangentiale richting of in lengterichting dan wel in beide richtingen bedoeld wordt. Het zou dan om smallere of bredere, langere of hogere houtstralen gaan, wat allemaal mogelijk is. L.'s opmerking, dat hij twee soorten horizontale vaatjes ziet, waarvan één soort zó klein is, dat die bij na het gesigt ontwijken, zou op eenzelfde manier als voor de dwarsdoorsnede geïnterpreteerd kunnen worden, nl. dat die kleinste soort niets anders is dan de intercellulaire substantie tussen de houtstraalcellen (zie aant. 131). Waarschijnlijker is het wellicht, dat het gaat om horizontaal verlopende celwanden van de houtstraalcellen; zie voor dit laatste ook aant. 103. [Ka.]
-
voetnoot65)
- L. therefore made a tangential section, whilst the preceding sections were radial ones. The wording of this paragraph testifies to an excellent spatial insight on the part of L.; compare also note 40. [Ka.]
-
voetnoot66)
- Within the context of the present letter L. has not been consistent in this paragraph and the two preceding ones by using horizontal vessels as synonymous with Wood-pipes; see note 28.
Ga naar margenoot+In Figs 15 and 16 and the corresponding descriptions L. gives some additional particulars about the rays. In the tangential section he observes that they may be very close together, being separated by only one or two vertical elements, i.e. tracheids. He further observes that the horizontal elements are accumulated in larger numbers in one place than in another. It is not clear whether this is meant in the tangential or the longitudinal direction, or in both directions. The reference would then be to narrower or broader, longer or higher rays, all of which is possible. L.'s remark that he sees two kinds of horizontal vessels, one of which is so small that they almost escape our sight might be interpreted in the same way as for the transverse section, viz. that this smallest kind is none but the intercellular substance between the cells of the rays (see note 59). It is perhaps more likely that they are horizontal walls of the ray cells; for the latter, see also note 50. [Ka.]
-
voetnoot147)
- Na de nummers van de figuur leze men nog eens: aan gewesen of vertoont.
-
voetnoot148)
-
Ga naar margenoot+L. geeft in Fig: 17 aan, hoe hij in drie loodrecht op elkaar staande richtingen doorsneden van een boom of tak heeft gemaakt, waardoor hij op fraaie wijze het onderlinge verband tussen de verschillendeGa naar margenoot+ figuren in deze brief verduidelijkt. Fig: 5 blijkt een radiale doorsnede, Fig: 13 en 14 een dwarsdoorsnede en Fig: 15 en 16 een tangentiale doorsnede te zijn. [Ka.]
-
voetnoot149)
- De zeer weinig voorkomende, verticaal lopende vaten, die in hoge mate door hun wijdte afwijken, zijn hoogstwaarschijnlijk harskanalen. Indien dit inderdaad zo is, dan zou het zeldzame voorkomen ervan een verdere aanwijzing zijn, dat L. inderdaad hout van Picea abies heeft onderzocht; vgl. ook aant. 68 (F.W. Jane 1970: The Structure of Wood). [Ka.]
Nehemiah Grew beschreef reeds harsgangen in coniferenhout in The Anatomy of Trunks, in The Anatomy of Plants (1682), blz. 109-110.
-
voetnoot150)
- De zin tussen vierkante haakjes komt alleen voor in A en C, niet in het handschrift.
Een haarbreedte is 60-80 µ; hier dus 300-400 µ. Waarschijnlijk klopt de door L. opgegeven maat niet, want volgens hem zou één groot vat ongeveer 20-25 µ in diameter zijn, terwijl in werkelijkheid de gemiddelde doorsnede 55 µ is. [Ka.]
-
voetnoot151)
-
Ga naar margenoot+Fig: 18 geeft een vrij redelijk beeld van de dwarsdoorsnede van het lindenhout. Het is niet mogelijk om uit te maken om welke soort het gaat. In aanmerking komen de Kleinbladige (Tilia cordata Mill.) en de Grootbladige Linde (Tilia platyphyllos Scop.), maar aan de hand van de in de tekst opgegeven maten (zie aant. 150) komt men tot veel te geringe afmetingen voor de diameter van de houtvaten van beide soorten (P. Greguss 1947: Bestimmung der mitteleuropäischen Laubhölzer und SträucherGa naar margenoot+ auf xylotomischer Grundlage). Wat Fig: 19 betreft, vraagt men zich gezien het verschil met de afbeeldingen uit de moderne literatuur af, wat eigenlijk weergegeven is. Volgens de beschrijving zou het inderdaad om vaten uit het secondaire xyleem moeten gaan, maar het afgebeelde doet meer denken aan nauwe, van dichtgewonden spiralen voorziene elementen uit primair xyleem. [Ka.]
-
voetnoot67)
-
Ga naar margenoot+In Fig. 17 L. shows how he has made sections of a tree or branch in three directions at right angles to each other; by this means he elucidates in an elegant way the interrelation between theGa naar margenoot+ different figures in this letter. Fig. 5 appears to be a radial section, Figs 13 and 14 transverse sections, and Figs 15 and 16 tangential sections. [Ka.]
-
voetnoot68)
- It is highly probable that the vertical vessels, which are found very seldom and which vary greatly in width, are resin ducts. If this is actually true, their rare occurrence would be a further indication that the wood studied by L. was indeed that of Picea abies; compare also note 35 (F.W. Jane 1970: The Structure of Wood). [Ka.]
Nehemia Grew already described resin ducts in the wood of conifers in The Anatomy of Trunks, in The Anatomy of Plants (1682), pp. 109-110.
-
voetnoot69)
- The sentence between square brackets is found only in A and C, not in the manuscript.
A hair's breadth is 60-80 µ; the width in question therefore is 300-400 µ. The measurement given by L. is probably not correct, for according to him one large vessel would have a diameter of about 20-25 µ, whilst in reality the average diameter is 55 µ. [Ka.]
-
voetnoot70)
-
Ga naar margenoot+Fig. 18 gives a fairly reasonable picture of the transverse section of lime-wood. It is not possibleGa naar margenoot+ to tell what species it is. Likely species are Tilia cordata Mill. and Tilia platyphyllos Scop., but in accordance with the measurements given in the text (see note 69) the diameter of the tracheae of both species would be much too small (P. Greguss: Bestimmung der mitteleuropäischen Laubhölzer und Sträucher auf xylotomischerGa naar margenoot+ Grundlage). As to Fig: 19, considering the difference with the illustrations from the modernGa naar margenoot+ literature, one wonders what is actually depicted. According to the description, vessels from the secondary xylem indeed must be involved, but the vessels shown rather suggest narrow elements from primary xylem provided with closely wound coils. [Ka.]
-
voetnoot153)
-
mosten wij vast stellen, zouden wij moeten aannemen.
-
voetnoot155)
- De woorden tussen de vierkante haakjes staan alleen in A en C, niet in het handschrift. L. neemt dus aan, dat er behalve de door hem beschreven vaten nog andere vaten in het hout aanwezig moeten zijn, elk met een eigen functie, nl. het voortbrengen van resp. 1. de bast; 2. de bladeren; 3. de vruchten; 4. het zaad; 5. de vaten in de zaadwand; 6. het zaadvlies; 7. de kiem.
-
voetnoot156)
- L. bedoelt hier de capillairen of haarvaten van het bloedvatenstelsel.
-
voetnoot71)
- The words between square brackets are found only in A and C, not in the manuscript. L. therefore assumes that, apart from the vessels described by him, there must also be other vessels in wood, each with a function of their own, viz. the production of 1. the bark; 2. the leaves; 3. the fruits; 4. the seed; 5. the vessels in the rind; 6. the seed coat; 7. the germ, respectively.
-
voetnoot72)
- L. is referring here to the capillaries of the vascular system.
-
voetnoot158)
-
volgens mijn gedachten, zoals ik het mij indenk, mij voorstel.
-
voetnoot159)
- L. maakt hier een analogie met de op blz. 116 genoemde vaaten, die de bast, bladeren, vruchten enz. zouden voortbrengen.
-
voetnoot160)
-
hoe wel die..., lees: hoewel voor degene die lust en bekwaamheid ertoe had.
-
voetnoot161)
- Tot nu toe meent L. twee universele transportsystemen (van lugt respectievelijk van sappen) in plant en dier te kunnen onderscheiden.
In de voorgaande alinea's is hij aangeland bij het belangrijkste vraagstuk: op welke wijze worden de verschillende weefsels en organen door die universele transportsystemen voorzien van stoffen?
Bij de beantwoording van deze vraag spelen op de achtergrond zowel L.'s veronderstelling, dat specifieke weefsels (zoals bast, bladeren, vrucht en zaad in de plant, en vet, been, nagels en nieren in het dier) een specifieke stof (i.c. specifieke lugt en specifieke sappen) behoeven, als zijn veronderstelling, dat de voorziening van stoffen plaats moet hebben door een specifiek systeem van vaatgens. Zodoende trekt L. uit zijn waarnemingen niet alleen de conclusie, dat er behalve de door hem waargenomen buizen in plant en dier nog andere, door hem niet waargenomen kleinere buizen moeten bestaan, maar ook, dat er een selectieve opname van stoffen uit de seer kleijne dunne vaatgens zou kunnen bestaan; zie ook aant. 171.
-
voetnoot162)
- Deze gehele alinea (Dit... bleef) ontbreekt in A wellicht door een fout bij het gereedmaken van de zetvorm. De custode onderaan blz. 502 in A is nl. Dit, terwijl blz. 503, de eerste van het nieuwe vel, begint met: Als. In C komt deze alinea evenmin voor.
-
voetnoot165)
-
waar op hij sijn speculatie hadde, waarover hij aan denken was.
-
voetnoot166)
- De Leidse hoogleraar Theodorus Cranen (1620-1690) bracht al in 1677 enkele bezoeken aan L. Hij introduceerde toen zijn neef Johan Ham, die L.'s aandacht vestigde op de spermatozoën; zie Brief 35 [22], van november 1677, Alle de Brieven, Dl. 2, blz. 450.
-
voetnoot73)
- Here L. draws an analogy with the vessels mentioned on p. 118, which are supposed to produce the bark, the leaves, the fruits, etc.
-
voetnoot74)
- Up to this point L. thinks he can distinguish two universal conducting systems (of air and saps respectively) in plants and animals.
In the preceding paragraphs he reached the most important problem: in what way are the various tissues and organs supplied with nutritive substances by those universal conducting systems?
As L. tries to answer this question the assumptions at the back of his mind are that specific tissues (such as bark, leaves, fruits, and seeds in plants and fat, bone, nails, and kidneys in animals) need a specific substance (in this case specific air and specific saps) and that the supply of these tissues with such substances must take place by means of a specific system of little vessels. Thus L. concludes from his observations not only that apart from the tubes observed by him there must also be other (smaller) tubes, not yet observed by him, in plants and animals, but also that there might be a selective absorption of nutritive substances from the very small and thin vessels; see also note 77.
-
voetnoot75)
- This whole paragraph (This... him) is lacking in A, which may be due to a type-setting error. In fact, the custode at the bottom of p. 502 in A is Dit (This), while p. 503, the first page of the new sheet, begins with: Als (Now if). In C this paragraph is not found either.
-
voetnoot76)
- The Leiden professor Theodorus Cranen (1620-1690) paid a number of visits to L. already in 1677. He then introduced his nephew Johan Ham, who drew L.'s attention to the spermatozoa; see Letter 35 [22], of November 1677, Collected Letters, Vol. 2, p. 450.
In 1686 Cranen, as personal physician to Friedrich Wilhelm, elector of Brandenburg, went to Berlin, where he also died. It was not until 1688 that L. wrote at length about capillaries, which apparently formed the subject of his conversation with Cranen, so that the latter must be assumed to have returned to the Netherlands once more after his departure to Berlin. L. did not entertain Cranen'sGa naar margenoot+ proposal to accompany him abroad, for to our knowledge L. never visited Germany (see ill. 21).
-
voetnoot167)
-
konnen wij ons... meer... voldoen, kunnen wij het bevredigender verklaren.
-
voetnoota)
- A: sappe
Cranen ging in 1686 als lijfarts van Friedrich Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, naar Berlijn, in welke stad hij ook stierf. Eerst in 1688 schreef L. uitvoerig over capillairen, waarover het gesprek met Cranen blijkbaar ging, zodat men moet aannemen, dat hij na zijn vertrek naar Berlijn nog een keer in de Nederlanden teruggekeerd moet zijn. L. ging niet in op Cranen's voorstel om mee te gaanGa naar margenoot+ naar het buitenland, want voor zover bekend heeft L. nooit Duitsland bezocht (zie afb. 21.).
-
voetnoot169)
-
buijten, met uitsluiting van, in tegenstelling tot.
-
voetnoot170)
-
na den swarten... hellende, naar een zwarte kleur zwemend.
-
voetnoot171)
- Sinds L. in de brieven 110 [65], van 7 september 1688, Alle de Brieven, Dl. 8, blz. 22-56 en 113 [66], van 12 januari 1689, idem, Dl. 8, blz. 68-116, zijn klassiek geworden microscopische waarnemingen van de bloedsomloop in de capillairen van verschillende dieren publiceerde, heeft hij zich voortdurend bezig gehouden met de betekenis van deze waarnemingen voor de functie van het bloed, nl. onderhoud en groei.
Hierbij ging hij ervan uit, dat bloed bestond uit dunne sappen (dat bij hem, naar moderne opvattingen, zowel bloedplasma als serum kan zijn) en globulen bloet (van de gene die het root maken), de rode bloedlichaampjes. Het transport van lucht door bloed wees L. op grond van zijn proeven met de luchtpomp reeds af in zijn brieven 120 [72], van 22 april 1692, blz. 4-28, en 121 [73], van 24 juni 1692, blz. 38-48 in dit deel. Aan de dunne sappen schreef L. het transport van stoffen naar de weefsels toe. Hij stelde na een studie van de bouw van de arteriewand vast, dat de dunne sappen niet door de arteriewand naar de weefsels konden gaan en kreeg het vermoeden, dat zij door de wanden van de capillairen buiten de bloedbaan zouden dringen; zie Brief 114 [67], van 1 april 1689, Alle de Brieven, Dl. 8, blz. 148-154; vgl. ook aant. 161 in deze brief.
In deze en de drie voorgaande alinea's stelt L., in analogie met de Arterien in het hout (zie ook aant. 161 op blz. 118), de hypothese op, dat de haarvaten zijtakjes (vaatgens) zouden hebben met een dusdanig kleine doorsnede, dat die wel de dunne sappen maar niet de rode bloedlichaampjes zouden doorlaten.
Om de groei en het onderhoud van de specifieke weefsels te kunnen verklaren neemt L. verder aan, dat de zijtakjes op de een of andere wijze specifieke stoffen uit de dunne appen opnemen. De overblijvende dunne sappen zouden door beweging en hitte uitgezweet worden.
Hieraan verbindt L. tenslotte de verklaring voor het verschil in kleur tussen het lichtrode arteriële bloed en het paarsrode veneuze bloed, waarnaar hij reeds in 1674 zocht; zie brief 8 [4], van 1 juni 1674, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 92-96. Hij schrijft het verschil nu toe aan het meer resp. minder voorkomen van dunne sappen.
L. is er dus in geslaagd om, steunend op vroegere waarnemingen van de bloedsomloop, met toevoeging van enkele hypotheses, ontleend aan zijn houtanatomie, al redenerend een belangrijk proces van stofafgifte door het bloed aanwezig te veronderstellen in de capillairen. Het probleem, hoe die stoffen uiteindelijk de bloedbaan verlaten, heeft L. in deze redeneringen slechts verschoven van de capillairen naar de veronderstelde seer kleijne dunne vaatgens.
Volgens onze moderne opvattingen diffunderen de stoffen uit de bloedbaan door de endotheelcellen van de haarvaten in de lichaamsholten. Het verschil in kleur tussen arterieel en veneus bloed wordt veroorzaakt door de oxydatie resp. reductie van de haemoglobine in de rode bloedlichaampjes.
-
voetnoot77)
- Ever since his publication in the Letters 110 [65], of 7 September 1688, Collected Letters, Vol. 8, pp. 23-57, and 113 [66], of 12 January 1689, ibid., Vol. 8, pp. 69-117, of his classic microscopic observations of the blood circulation in the capillaries of different animals L. was constantly preoccupied with the relevance of these observations to the function of blood, viz. maintenance and growth.
In this he based himself on the assumption that blood consisted of thin saps (which for him might be what we now call blood plasma as well as serum) and blood globules (of those which make it red), the red blood corpuscles. The conduction of air by blood was already dismissed by L. on the ground of his experiments with the air-pump in his Letters 120 [72], of 22 April 1692, pp. 5-29, and 121 [73], of 24 June 1692, pp. 39-49 in the present volume. The thin saps were thought by him to conduct nutritive substances to the tissues. After studying the structure of the wall of the Arteries he established that the thin saps cannot pass through that wall to the tissues and began to suspect that they would get out of the bloodstream through the walls of the capillaries; see Letter 114 [67], of 1 April 1689, Collected Letters, Vol. 8, pp. 149-155, and compare also note 74 to the present letter.
In this paragraph and the three preceding ones L., on the analogy of the Arteries in wood (see also note 74 on p. 119), frames the hypothesis that the capillaries have side branches (little vessels) with so small a cross-section that they do allow the passage of the thin saps, but not of the red blood corpuscles.
To explain the growth and the maintenance of the specific tissues, L. further assumes that the side branches absorb specific substances from the thin saps in one way or another. He thinks that the remaining thin saps are exuded through movement and heat.
On this, L. finally bases the explanation of the difference in colour between the brilliant red arterial blood and the purple venous blood, an explanation which he had been seeking already in 1674; see Letter 8 [4], of 1 June 1674, Collected Letters, Vol. 1, pp. 93-97. He now attributes the difference to the larger or smaller quantity of thin saps that is present.
On the basis of earlier observations of the circulation of the blood, to which a few hypotheses taken from his anatomy of wood were added, L. therefore managed, by reasoning, to assume an important process of delivery of nutritive substances by the blood in the capillaries. The problem how those substances ultimately leave the bloodstream was merely shifted by L. in these arguments from the capillaries to the hypothetical very small and thin vessels.
According to our modern views the substances diffuse from the bloodstream through the endothelium cells of the capillaries into the body cavities. The difference in colour between arterial and venous blood is caused by the oxidation and the reduction respectively of the haemoglobin in the red blood corpuscles.
-
voetnoot172)
- Zie de brieven 17 [11], van 26 maart 1675, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 278, over zetmeel in erwten en zaden van tabak, en 26 [18], van 9 oktober 1676, idem, Dl. 2, blz. 132, over tarwezetmeel.
-
voetnoot19)
-
eenige, sommige.
eenige schachten, lees: bij eenige schachten.
-
voetnoot174)
- L. beschrijft hier de cellen van vruchtvleesparenchym, die door verschil in grootte en door onderling afgeplat zijn verschillende vormen te zien geven. [Ka.]
-
voetnoot176)
- Al sinds 1674 hield L. zich in het kader van de door hem ontwikkelde globulentheorie bezig met de vermeerdering van de globulen in plantaardige en dierlijke weefsels; zie de brieven 4, van 5 april 1674, Alle de Brieven, Dl. 1, blz. 68; 5 [3], van 7 april 1674, idem, Dl. 1, blz. 74-76; 8 [4], van 1 juni 1674, idem, Dl. 1, blz. 112-114; en 12 [7], van 19 oktober 1674, blz. 180; 99 [54], van 9 mei 1687, idem, Dl. 6, blz. 228-230. Nadien kwam hij vele malen op dit onderwerp terug; zie ook A. Schierbeek 1939: Leeuwenhoek en zijn globulentheorie, in Natuurwetenschappelijk Tijdschrift, Jrg. 21, no. 7, blz. 185-189.
Hier stelt L., dat elke globule een nieuwe globule voortbrengt en dat deze globulen met elkaar in verbinding staan door middel van een vaatge of canaaltge. Men krijgt de indruk, dat L. zich voorstelt, dat het weefsel van een vrucht of een blad bestaat uit een netwerk van globulen, die onderling verbonden zijn door vaatgens.
-
voetnoot178)
-
de plaatse, lees: ter plaatse. C heeft: eo in loco.
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot78)
- See the Letters 17 [11], of 26 March 1675, Collected Letters, Vol. 1, p. 279, on starch in peas and seeds of tobacco, and 26 [18], of 9 October 1676, ibid., Vol. 2, p. 133, on wheat starch.
-
voetnoot79)
- L. here describes the cells of pulp parenchyma, which display different forms because their size differs and they are flattened against each other. [Ka.]
-
voetnoot80)
- Ever since 1674 L. had studied, in the context of the theory on globules developed by him, the increase of the globules in vegetable and animal tissues; see the Letters 4, of 5 April 1674, Collected Letters, Vol. 1, p. 69; 5 [3], of 7 April 1674, ibid., Vol. 1, pp. 75-77; 8 [4], of 1 June 1674, ibid., Vol. 1, pp. 113-115; and 12 [7], of 19 October 1674, p. 181; 99 [54], of 9 May 1687, ibid., Vol. 6, pp. 229-231. Later he frequently reverted to this subject; see also A. Schierbeek 1939: Leeuwenhoek en zijn globulen-theorie, in Natuurwetenschappelijk Tijdschrift, Vol. 21, no. 7, pp. 185-189.
Here L. assumes that each globule produces a new globule and that these globules are interconnected by means of a little vessel or canal. One gets the impression that L. imagines that the tissue of a fruit or a leaf consists of a network of globules which are interconnected by little vessels.
-
margenoot+
-
Structure and texture of the medlar stone.
-
voetnoot179)
- Morfologisch kan de vrucht van de Mispel, Mespilus germanica L., het beste vergeleken worden met de pitvrucht of pomum, zoals de appel en de peer. Bij deze laatsten is een dun leerachtig epicarp (de schil) aanwezig, een vlezig mesocarp (het vruchtvlees), terwijl het endocarp leerachtig tot hoornig is en het klokhuis vormt. Wordt het klokhuis steenhard door de vorming van grote hoeveelheden steencellen, zoals bij de mispel, dan rekent men deze vruchten, in bouw overeenkomend met de pitvrucht, tot de steenvruchten en spreekt men van een stenig klokhuis (E. Reinders & R. Prakken 1964: Leerboek der Plantkunde, blz. 539).
Elke mispelsteen is één vijfde deel van zulk een vijfhokkig stenig klokhuis. In elke steen zijn twee ovula of zaadknoppen aanwezig; daarvan ontwikkelt zich echter hoogstens één ovulum tot een zaad. Zodoende komen er zeer vele zaadloze stenen voor. L. vond slechts één ontwikkeld zaadje op 125 (25 × 5) stenen. In Brief 99 [54], van 9 mei 1687, Alle de Brieven, Dl. 6, blz. 224-230, heeft L. reeds over de mispelsteen geschreven. Daar vroeg hij zich onder meer af, of het grote aantal zaadloze vruchten niet te wijten zou zijn aan een manquement van genoegsame voetsel en/of aan de geringe ruimte tussen de platte sijden vande steen (vruchtbladen) (idem, blz. 226). Ook in deze brief van 1692 wijt L. het uitblijven van de ontwikkeling van de zaden zowel aan een onvoldoende toevoer van voedende bestanddelen als aan een zuiver mechanische belemmering. Naar zijn mening zou de toevoer van de genoemde bestanddelen niet krachtig genoeg zijn om de beide helften van de mispelsteen zodanig uit elkaar te drukken, zodat er voor het zaad geen voldoende ruimte beschikbaar komt. Afgezien van het feit, dat L. niet bekend kon zijn met de achtergrond van de eigenlijke aanvang van de ontwikkeling van de zaadknop tot zaad, de bevruchting dus, heeft hij de fout gemaakt bij zijn beschouwing over de ontwikkeling van het zaad uit te gaan van de volwassen, reeds verharde toestand van de wand van de mispelsteen. [Ka.]
-
voetnoot180)
- Het is niet uit te maken in welke zin de term vaaten gebruikt wordt, maar het lijkt er op, dat het hier om echte vaten gaat. [Ka.]
-
voetnoot181)
-
voldede, genoegen deed, tot tevredenheid stemde.
-
voetnoot182)
- Wat hier beschreven wordt, is de rest van een niet tot ontwikkeling gekomen zaadknop of placentaire woekering, die duidelijk een cellulaire bouw vertoont; zie Brief 99 [54], van 9 mei 1687, Alle de Brieven, Dl. 6, blz. 224, afb. 24. [Kl.]
-
voetnoot19)
-
eenige, sommige.
eenige schachten, lees: bij eenige schachten.
-
voetnoot184)
- Nadat L. bij zijn slotbeschouwingen over de houtanatomie (zie aant. 161 en 171) heeft aangenomen, dat er behalve de daar beschreven vaten nog andere, kleinere vaten moeten bestaan, die de bast, bladeren, vrucht en zaad van stoffen moeten voorzien, tracht L. hier het bestaan van dergelijke vaten aan te tonen in de mispelsteen.
-
voetnoot82)
- Morphologically the fruit of the medlar, Mespilus germanica L., can best be compared with the pome (pomum), such as the apple and the pear. In the latter a thin leathery epicarp (the rind) and a fleshy mesocarp (the pulp) are present, while the endocarp is leathery to horny and forms the core. When the core grows stony owing to the formation of large quantities of stone cells, as in the medlar, such fruits, whose structure resembles that of the pome, are classified with the drupes and we speak of a stony core (E. Reinders & R. Prakken 1964: Leerboek der Plantkunde, p. 539).
Each medlar stone is one fifth of such a five-seeded stony core. In each stone two ovules are present, but no more than one of these ovules develops into a seed. Accordingly there are a great many seedless stones. L. found only one developed seed in 125 (25 × 5) stones. In Letter 99 [54], of 9 May 1687, Collected Letters, Vol. 6, pp. 225-231, L. already wrote about the medlar stone. Amongst other things he wondered there whether the large number of seedless fruits might not be due to a lack of sufficient nourishment and/or to the small space between the flat sides of the stone (pericarps) (ibid., p. 227). In the present letter of 1692, again, L. attributes the failure of the seeds to develop to an insufficient supply of nutritive substances as well as to a purely mechanical obstruction. In his opinion the supply of the said substances is not great enough to force the two halves of the medlar stone apart sufficiently, so that insufficient space becomes available for the seed. Apart from the fact that L. could not be acquainted with the background of the actual way in which the ovule begins to develop into a seed, i.e. the fertilization, in his study of the development of the seed he made the mistake of basing himself on the mature, hardened condition of the wall of the medlar stone. [Ka.]
-
voetnoot83)
- It is impossible to tell in what sense the term vessels is used, but it seems likely that L. is referring to true vessels. [Ka.]
-
voetnoot84)
- What is here described is the remnant of a non-developed ovule or placental growth, which clearly shows a cellular structure; see Letter 99 [54], of 9 May 1687, Collected Letters, Vol. 6, p. 225, ill. 24. [Kl.]
-
voetnoot85)
- After having assumed in his final discussion of the anatomy of wood (see notes 74 and 77) that apart from the vessels there described there must also be other (smaller) vessels, which must supply the bark, the leaves, the fruits, and the seed with nutritive substances, L. now tries to demonstrate the existence of such vessels in the medlar stone.
-
voetnoot187)
- Een grof sand heeft een diameter van ongeveer 870 µ.
-
voetnoot73)
-
na te volgen, af te beelden, na te tekenen.
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot190)
-
Ga naar margenoot+Fig: 20 verheldert een en ander niet. Hetgeen over G, H, I en K in verband met GMH en ILK in de tekst wordt vermeld, laat zich in de figuur moeilijk terugvinden. Misschien is schuinslinks boven G en schuinsrechts boven K een globule afgebeeld, die aan een vaatge is verbonden.
Op onduidelijke gronden heeft Kleinhoonte in Alle de Brieven, Dl. 6, blz. 228, aant. 15, aangenomen, dat L. in deze brief van 1692 in de celwanden stippels waargenomen zou hebben, en dat de vaatgens identiek met de stippelkanalen zouden zijn. [Ka.]
-
voetnoot86)
- A grain of coarse sand has a diameter of about 870 µ.
-
voetnoot87)
-
Ga naar margenoot+Fig. 20 does not clarify this. The references in the text to G, H, I, and K in connection with GMH and ILK can hardly be traced in the figure. Perhaps a globule connected to a little vessel is shown obliquely to the left above G and obliquely to the right above K.
On obscure grounds Kleinhoonte in Collected Letters, Vol. 6, p. 229, note 10, assumed that in this letter of 1692 L. observed pits in the cell walls, and that the little vessels were identical with the pit chambers. [Ka.]
-
voetnoot194)
- Op grond van zijn waarnemingen bij de mispelsteen neemt L. in analogie daarmee aan, dat het bladweefsel ook zou bestaan uit globulen, die door vaaten of Canaaltgens verbonden zijn, zie ook blz. 122 en aant. 176.
-
voetnoot12)
-
op den anderen, van -, aan -, enz., op (van, aan enz.) elkaar.
-
voetnoot195)
-
aan merkingen, de dingen, die ik opmerk, mijn waarnemingen. C heeft: observationes meae.
-
voetnoot196)
- Met: dit mijn doen bedoelt L. natuurlijk niet de hier beschreven zuiver wetenschappelijke handelwijze, dat hij herroept wat hij als onjuist leert erkennen, maar zijn waarnemingen en beschouwingen. C heeft: nec unquam a sententia mea discedere hac in parte me pudebit.
-
voetnootc)
- A: blijven enz: Antoni van Leeuwenhoek.
-
voetnoot88)
- On the ground of his observations of the medlar stone L. assumes, on the analogy thereof, that the leaf tissue also consists of globules, which are interconnected by little vessels or Ducts; see also p. 123 and note 80.
|