Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendGepubliceerd in:
| ||
Korte inhoud:Polemiek met Grew over den bouw van het hout, met nadere beschrijving van thyllen, hofstippels, mergstralen en houtvezels, en het verloop van de vaten in het hout. | ||
Letter No. 23 [16].
| ||
Published in:
| ||
Summary:Controversy with Grew concerning the structure of wood. A further description of tyloses, bordered pits, medullary rays, wood-fibres and the position of vessels in wood. | ||
H: Oldenburgh
Delff in Hollant den 29e Meij 1676.
Mijn Heer.
UEdts seer aengenamen vanden 4e Meij is mij wel geworden, waer in gesien dat mijne obsevatien (!) raeckende alderhande Hair genoechsaem accorderen, met die vande Heer Hoock op dat selffde subject,Ga naar voetnoot1 dat mij aengenaem was te verstaen; Als mede dat UEdt mijn geringe observatien, vervat in mijn missive vanden 21e April hebt gecommuniceert aende Heer Dor Grew, die ick bedanck dat hij mij gedachtich is, gelieft deselve Heer van mijnent wegen seer gedienstelijck te groeten, Ende deselve Heer te seggen dat ick gedachtich ben, dat ick in eenige groote vaten in hetGa naar margenoot+ Hout, doch seer selden, heb ontdeckt, eenige waterachtige globule, off bobbels, welckers superfitie alleen bestaet uijt seer dunne vliesjens;Ga naar voetnoot2 Doch dit en sijn de globuleGa naar voetnoot3 niet, waer uijt ick segh, dat de groote vaten bestaen, alsooGa naar voetnoot4 de globule waer van ick in mijn laeste missive mentie maeck, en die met figuer 1. sijn aengewesen, een groot getal delen cleijnder sijn, dan de geseijde globule off bobbels, waer mede eenige doch seer selden groote vaten sijn gevolt. Dese seer kleijne globule waer uijt de groote vaten, te weten haer circumferentie uijt bestaen, en leggen niet 2. à. 3. dick op den anderenGa naar voetnoot5, maer deselve leggen meest doorgaens, seer net nevens malcanderen, en raeken met haer circumferentie den anderen maer aen, sonder dat deselve als in een gedrongen, in malcanderen leggen,Ga naar voetnoot6 en de plaetsen daer dese globule wat wijder van malcanderen leggen, daer heb ick wel gesien, dat het vat met een seer dun vliesje was versien, soo dat ick vastelijck gelooff en mij oock jmaginere gesien te hebben, dat de geseijde vaten, te gelijck met een dun vliesje, en globule sijn te samen geset. | ||
[Delft in Holland, May 29th 1676.
Mr. Oldenburgh.
Dear Sir,
I received your honoured letter of the 4th inst. in good order, from which I learned that my observations on the hair do agree sufficiently with those of Mr. Hooke on the same subjectGa naar voetnoot1, which pleases me very much. Also that you communicated my trifling observations set forth in my letter of April 21st to Doctor Grew; I thank this gentleman for remembering me; please give the said gentleman my best regards, and tell him that in the large vesselsGa naar margenoot+ of wood I discovered sometimes, but very seldom, some aqueous globules or bubbles, the surface consisting of very thin membranes onlyGa naar voetnoot2; but those are not the globulesGa naar voetnoot3 which in my opinion compose the large vessels, as the globules I discoursed on in my previous letter, and are indicated in fig. 1, are many times smaller than the said globules or bubbles, that fill a few vessels, but rarely large ones. The globules that compose the walls of the large vessels are very small, and are not arranged in two or three layers, but are usually arranged very nicely side by side and only touch each other's sides without lying in heaps as if pressed togetherGa naar voetnoot4 and in the places where the globules were somewhat farther apart I saw that the vessel was provided with a very fine membrane. Therefore I am convinced and believe to have seen that the said vessels are composed of globules and a fine membrane. | ||
Ga naar margenoot+Wat aengaet de lucht vaten (seijt UEdt in sijnGa naar voetnoot7 missive) meijnt de Heer Grew, dat deselvige voor het meeste gedeelte doch niet altijt gecomposeert sijn van vesels die door een draeijende continuatie op de manier van een holle boor het Vath maken. Hier op antwoort ick dat eenige, edoch seer weijnige vaten in eenich houtGa naar voetnoot8 sijn te samen geseth van draeijende vesels, maer dit sal ons veel meer in het observeren in het oogh schijnen dan het inder daet is, uijt oorsaeck dat de ware vaten die uijt het pithGa naar voetnoot9 comen, en na de circumferentie gaen, en die tusschen de groote en kleijne vaten doorloopen, haer verbeelden vesels te sijnGa naar voetnoot10, vande groote vaten, wanneer wij het Hout over langhs hebben afgesneden, Dese vaten die van draeijende vesels sijn te samen geseth, vint ick meer in cruijden dan in boomen.Ga naar voetnoot11 Wat aengaet de vliesjens die ick mij jmagineer dat clapvliesen sijn, en die de Heer Grew seijt dat niet anders dan gedeelten van het vat sijn, tgeene het mes, soo als het al snijdende doorgaet met sich neemt. Hier op wil ick niet staen, dat dit waerlijck clapvliesen sijn, maar dat dese deelen, met het mes niet werden veroorsaeckt, dat is seecker, want bij aldien deselve door het mes wierden veroorsaeckt, soo souden deselve eene weghGa naar voetnoot12 gestreckt leggen, om redenen dat wanneer ick hout snij omme te observeren, dat snij | ||
Ga naar margenoot+You write in your letter that the opinion of Mr. Grew on the airvessels is, that those are usually but not always composed of fibres that are winding spirally and form the vessel in the way of a hollow auger. I answer that only a few vessels in any wood are composed of twisted fibres, but there will appear to be many more than there are in reality by reason of the true vessels that come from the marrow and run towards the circumference and take a course between the large and the small vessels which vessels appear to be fibres of the large vessels if the wood be cut lengthwise; these vessels composed of twisted fibres I find more frequently in herbs than in treesGa naar voetnoot5. As regards the membranes which I believe to be valves, and Mr. Grew believes to be nothing but fragments of the vessel-wall, torn off by the cutting knife, I do not want to persist in maintaining these membranes to be valves, but it is certain that these parts were not caused by the knife, for if the knife be the cause they ought to lie in one direction, for when I cut wood for observations I do not move the knife to and fro like a saw but I | ||
ick niet gins ende wederGa naar voetnoot13 in gedaente van Sagen, maer ick geeff het mes maer eene streeck, en dus en can het mes geen oorsaeck sijn, dat de geseijde deeltgens, met haer opperste deel, over en wederGa naar voetnoot13 leggen gestreckt, te weten soo wel na de rechter dan na de slincker sijde. Op de derde questie seijt de Heer Grew, datter een groot getal ware gedeelten van Hout sijn, (de welcke bestaen uijt seer kleine vaten) die de groote omcingelen, maer dat alle de cleijne deeltgens, die in het Hout sijn, geen vaten sijn, maer veele vande selve vande eijgene substantie als het Pith;Ga naar voetnoot14 Hier op kan ick tot noch toe niet seggen, als het is waerachtich dat het gantsche hout, bestaet uijt groote en seer kleijne vaten, en datter geen vaste deelen in het gantsche hout is (dat ick tot noch toe heb connen observeren) die soo groot is, als de dickte beslaet, vande alderkleijnste Naeij naelde; Dese kleijne vaten sijn in sommige eenjarige schueten Hout eenige duijsenden, en deselve kan ick mij seer klaer en naeckt vertoonen. Oock staen de cleijne vaten in geen meerder getal, ontrent de groote vaten dan Elders. En verscheijde geleerde Heeren, die ick door mijn microscope heb laten sien, oordelen de cleijne vaten, (in eenich Hout)Ga naar voetnoot8 soo groot te sien, datmen een cleijne pack naelde daer in soude connen steecken. Ick heb oock noeijt connen sien dat eenige deeltgens in het Hout, van natuer off substantie sijn, als het Pith, hoe menige observatie ick ook gedaen heb. Ick ben seder (!) weijnige dagen machtich geworden, het Hout dat de caneel voortbrenght om welck hout de caneel noch was, dat ick mede heb geobserveert, en kan jnsgelijcx voor waerachtich seggen, dat dit gantsche Hout mede uijt geen andere delen en bestaet dan uijt vaten, waer van eenige groote vaten van het Hout, gevolt sijn, met een gele materie, die ick geseijt heb, in mijn voor gaende missive dat inde caneel was, en die ick oordeelde, dat de soeticheijt vande caneel veroorsaeckte.Ga naar voetnoot15 | ||
cut with one single stroke and therefore the knife cannot be the cause that the said parts are stretched in their upper section towards both sides, to wit, to the right as well as to the left. On the third point Mr. Grew remarks that a great many of the parts that surround the large vessels are wood proper (consisting of very small vessels) but that not all the small parts in the wood are vessels, but that many of them are of the same substance as the marrowGa naar voetnoot6. For the present I cannot object but that the entire substance of the wood consists of large and very small vessels and that there are no solid parts in the wood (as far as I could observe up till now) as large as the diameter of the smallest sewing-needle; in some shoots of one year there are some thousands of those small vessels and I can see the same very clearly. The small vessels do not occur in greater abundance around the large vessels. Several learned gentlemen to whom I showed the wood through my microscope judged the small vessels in wood to appear so large that a small pack-needle could be stuck into the same. I have never seen that any part of the wood is in substance similar to the nature of the marrow, no matter how often I repeated the observation. A few days ago I obtained the wood that yields the cinnamon, the cinnamon still surrounding it, which I could also observe, and I can declare that this wood is composed of nothing else but vessels, some large vessels of the wood being filled with a yellow substance, that is present in cinnamon, as I said in my previous letter, and which in my opinion causes the sweetness of the cinnamonGa naar voetnoot7. | ||
Ick heb oock op nieuw geobserveert het palmen Hout,Ga naar voetnoot16 en heb na verscheijde observatien, nu seer klaer connen sien, dat het gantsche Hout, uijt geen andere deelen en bestaet dan uijt groote en kleijne vaten; Doch dese kleijne vaten sijn soo kleijn, dat die bij na het gesicht ontwijcken, en niet dan bij een naeuwkuerich oogh en sijn te bekennen. Jngelijcx is bij mij geobserveert, het Pock-hout,Ga naar voetnoot17 dat ick mij eens deels verseeckerGa naar voetnoot18, uijt geen andere delen te bestaen dan uijt vaten, maer om dat ick dit aen anderen niet en can mede deelen, stel ick dit maer, als twijffelachtich, en bij aldien, ick dit Hout groen conde becomen, en met een seer scharp dun aengeseth mesGa naar voetnoot19 conde snijden, ick wil niet twijffelen, off ick soude dit aen andere connen mede delen, en als ick een mes daer toe gebruijck, dat wat dicker is aengeseth, soo worden de deeltgens van het Hout, die de vaten maecken, soo gecorrumpeert, datse de seer uijtnemende cleijne Hollicheden vande vaten, als vullen, waer door ijder Hollicheijt, als een punctgen gelijckt, Eenige vande groote vaten, van het selffde Hout, waren gevolt met enckelde blaesjens, off globule achtighe figueren, bestaende uijt een groene materie, welcke blaes achtige materie ick weder conde bekennen, dat uijt seer kleijne delen waren te samen geseth, Ga naar margenoot+Dese voor verhaelde groote, en seer kleijne vaten, daer uijt het gantsche Hout bestaet, en leggen niet in volcomen rechte langhs het Hout, maer deselve wijcken doorgaens voor de vaten, die uijt het Pith comen,Ga naar voetnoot20 (doch ontrent het pith daer wijcken eenige vaten die uijt het Pith comen, wel eenichsints voor de groote vaten, die langhs het Hout gaen.)Ga naar voetnoot21 waer door eenige vande cleijne vaten, in ons oogh wel schijnen, als off die seer in een gevlochten lagen, | ||
I also observed again the wood of palmsGa naar voetnoot8 and after several observations I saw very clearly that the entire wood is composed of nothing but large and small vessels, but those small vessels are so small that they are almost invisible and only to be seen by accurate observation. I also observed lignum vitaeGa naar voetnoot9 which I am inclined to believe to be composed of nothing else than vessels, but since I cannot prove this to be true I only mention it as a probability and if I could procure this wood in the green state and cut it with a very sharp knife set fineGa naar voetnoot10, I do not doubt but I should be able to demonstrate this and if I use a knife set slightly thicker, the particles of the wood that form the vessel-walls are damaged and as it were fill the very small openings of the vessels which cause each hole to show like a little point. Some of the larger vessels of the same wood were filled with little bubbles or globule-like figures composed of a green substance and I could see that this bladdery substance consisted of very small particles. Ga naar margenoot+The larger and smaller vessels aforesaid that compose the entire woody substance do not run perfectly straight through the wood, but again and again retreat before the vessels that come from the marrowGa naar voetnoot11 (near the marrow the vessels coming from there withdraw somewhat from the larger vessels that lie lengthwise in the woodGa naar voetnoot12) which gives the impression as if some of the smaller | ||
en dit nader observerende, salmen bevinden, het contrarie, en claer connen sien, dat deselve vaten als buijghsamerGa naar voetnoot22 sijnde, dan de vaten, die uijt het pith comen moeten wijcken, en daerom eenige gevlochtenheijt comen te veroorsaecken; Laten wij ons inbeelden, dat dese gevlochtenheijt, dus toegaet, als bij exempel, men heeft een bos van stroo, welGa naar voetnoot23 vast gebonden, diemen sich inbeelt dat recht opgaende vaten sijn, daer het Hout uijt bestaet, ende datmen dan eenige stockjens, off riet heeft, die stijff genouch sijn, om die met menichte doorgaensGa naar voetnoot24 inde circumferentie, vande geseijde stroo bos na het centrum vande selve te steecken, die wij ons moeten jmagineren, dat de vaten sijn, die uijt het pith comen: Dit soo sijnde, soo sullen de stroo-Halmen, ende de geseijde ingesteecken rieten, off stockjens, niet gevlochten leggen, gelijck een Horde,Ga naar voetnoot25 off mandewerck, maer de stroohalmen sullen alleen, voor de ingestekene stockjens off riet, als stijver sijnde wijcken, ende dus soowel aende rechter sijde, van een lager stockje, als aende slincker sijde, van een stockje off riet, dat hooger leijt begeven, maer niet doorgaens, en de stroohalmen sullen soo veel een rechte lini behouden als het doenlijck is. Ga naar margenoot+Belangende de linien, in mijn derde fig: geteeckent met GH. seght de Heer Grew, datGa naar voetnoot26 geen vaten sijn, maer gecomposeert van sulcke bobbeltgens, gelijck die van het pith, maer soo kleijn, ende subtijl, dat die bij na het gesicht ontwijcken. Ick persisteer,Ga naar voetnoot27 bij mijn voorgaende, en segh, dat het waerachtige vaten sijn, die ick niet alleen in verscheijde spontiuese Houten heb ontdeckt, maer selffs in palmen hout heb gesien. Doch alder groost in het Hout welckers schors off bast de caneel is, dese vaten sijn soo groot, door mijn microscope te aenschouwen, datmen soude seggen, men kan daer de aldergrootste naeij naelde in stee- | ||
vessels were interlaced, but observing more closely, the opposite will be found true, and it will become clear that these vessels being more flexibleGa naar voetnoot13 than the vessels coming from the marrow, must make way for them and cause the effect of interlacing. We can imagine that this interlacing happens as in the following instance. Take a bundle of straw closely bound and representing the vertical vessels that compose the wood, and now introduce some twigs or reeds that are stiff enough to be pushed from all parts of the circumference of the bundle towards the centre, analogous to the vessels running from the marrow. We shall see that the straw and twigs or canes will not be interlaced as in a hurdle or basketGa naar voetnoot14, but the straws will only make way for the said twigs or canes, the latter being stronger, and therefore diverge as well on the right side of a lower twig, as on the left side of a higher twig or reed, but not continuously for the straws will maintain their straight direction as much as possible. Ga naar margenoot+Concerning the lines designated in my third figure with G H, Mr. Grew remarks that these are not vessels but are composed of bubbles like those present in the marrow, but so small and subtle that they are hardly visible. I persistGa naar voetnoot15 in calling these true vessels, which I not only saw in various spongeous woods but even in box-wood, and the biggest vessels I saw in the wood the rind of which yields cinnamon. These vessels are so large when seen through my microscope that it appeared as if the largest sewing-needle could be introduced | ||
cken, sonder raecken, en gelijckGa naar voetnoot28 de vaten GH. in het caneel hout root schijnen, soo en sijn deselve nochtans inder daet niet root, maer de materie daer eenige vatenGa naar voetnoot29 mede gevolt sijn is root; Dit siende jmagineerde ick mij, dat eenige off alle, vande geseijde vaten, die geene waren, die de schors van het Hout dat de caneel selffs is, maeckte; dese vaten leggen wat langh werpiger bij den anderen, als in fig: 2. met CD. is aen gewesen, die niet met twee rijen vaten nevens malcanderen leggen, maer meest doorgaens met eene rijeGa naar voetnoot30, en dat 6. à. 8. vaten boven den anderen, dese observatien sijn seer aerdich te aenschouwen. d'Heer Grew seght datter noch verscheijde particulariteiten sijn. waer van hij in sijn discours geschreven heeft, boven en behalven die inde figuer sijn uijt gedruct etc. Dit gelooff ick wel, en stae het gaerne toe, dat het onmogelijck is, dat de beste constenaer sal na volgen, de volmaecktheijt diemen met een goet microscope, in planten, en levende schepselen ontdeckt; wat mij belanght, ick heb noeijt eenige aenteeckeningen van mijn observatien gehouden, die ick sedert eenige jaren soo nu en dan ontrent het hout heb gedaen; maer alleen getracht de wonderen, die in het Hout te sien sijn, niet alleen voor mijn selven te behouden, maer het selvige aen andere curiueseGa naar voetnoot31 wijsbegerige Ooge mede te delen; gelijck ick dan ontrent 50. derleij gesichtenGa naar voetnoot32, van verscheijde soorten van Hout, in weijnich tijts kan laten sien. UEdt ende de Heeren Lieffhebberen sal dit mijn assurantGa naar voetnoot33 spreecken van het woort waerachtichGa naar voetnoot34, dat ick hier vooren heb gebruijckt, aparentGa naar voetnoot35 wat vreemt voor comen, maer soo waerlijck, als wij met ons bloote oogen, de gaten die in een leeme seeffGa naar voetnoot36 sijn geslagen comen te sien, soo waerlijck kan ick door mijn micro- | ||
without touching. The vessels G H in the cinnamon appear to be red, yet they are not really red but the substance that fills some of the vesselsGa naar voetnoot16 is red. Seeing this I believed some or all of the said vessels to take part in the formation of the bark of the wood that is the cinnamon proper. These vessels are situated more lengthwise than has been drawn in Fig. 2 at C D, not running in two rows side by side, but usually in one rowGa naar voetnoot17, and 6 or 8 vessels in a row. It is very interesting to make these observations. Mr. Grew says that there are several other peculiarities, besides those expressed in the figure, on which he has discoursed in his letter, etc. I readily agree and do admit that it is impossible for the greatest artist to reproduce the perfection that can be discovered with a good microscope in plants and living creatures; speaking personally, I never kept any notes of the observations that I made on wood now and then during some years but only tried to preserve the marvels that can be seen in the wood not only for myself, but to communicate them to other curious and philosophic eyes, being able to show about 50 pictures from various kinds of woods at short noticeGa naar voetnoot17a. It may appear somewhat strange to you and the Gentlemen Amateurs, that I spoke with such firm convictionGa naar voetnoot18; but as clearly as we see with the naked eye the holes in a colander, I can see | ||
scope sien, dat het Hout uijt geen andere deelen en bestaet, dan uijt groote en cleijne vaten, bij mij poren genoemt; Dierhalven wil ick oock niet twijffelen, off UEdt sult mijn gesondene figueren, van het Hout na UEd gewoonlijcke goetheijt laten snijden, en drucken, omme het selvige de werelt bekent te maken, op dat de wijsbegerige mogen sien, de menichvuldige verwonderens waerdige groote en cleijne vaten, waer uijt het Hout bestaet. Het boeck vande Heer Grew, ben ick maer eenige weijnige dagen machtich geweest, en ten waer het tot Rotterdam, (daer ick na vernomen heb) te coop geweest, ick soude mij daer van getracht hebben te dienen, omme waer het mogelijck mij tselve te doen verstaen, maer neme nu alleen eensdeels speculatien in mijn gesichten,Ga naar voetnoot37 sonder het gebruijck vande vaten, na het oordeel vande Heer Grew te weten. Ga naar margenoot+De woorden daer wiert een weijnich lucht op gehangen.Ga naar voetnoot38 Verstaet bij het woort lucht, Rouw groff lijnwaet, dat in gesmolte swavel is gesteecken, en diemen brandende op het lege vat hanght, om het vat te swavelen. Dit woort lucht, hoe wel het met de saeck niet over een comt is een seer gemeen Hollants woort, en heeft geen andere naem als Wijn lucht. Mijn Heer als UEdt desen weder sal gecommuniceert hebben aende Heer Doctor Grew, soo versoeck is (!) seer ernstelijck omme de goetheijt te hebben, en mij daer over eens te schrijven, en soo ick UEdt dienst can doen, met mijne verhaelde observatien ontrent | ||
through my microscope the wood to consist of nothing but large and small vessels, which I call pores. Therefore I cannot doubt you will have the figures I sent you engraved and printed in order to make the same known to the world, and in order to enable the philosophers to see the multitude of wonderful large and small vessels that compose wood. I had the use of Mr. Grew's book only a few days, and if it had been for sale in Rotterdam (where I inquired after it) I should have tried to obtain it, and to find assistance in reading it, if possible; but now I must work only on speculations based on my observations, without knowing Mr. Grew's opinion on the function of the vessels. Ga naar margenoot+In the words ‘daer wiert een weijnich lucht op gehangen’Ga naar voetnoot19, the word ‘lucht’ signifies a piece of coarse linen, which has been dipped in molten sulphur and is put burning in an empty cask to fumigate the cask; this word ‘lucht’ albeit it does not correspond with the matter, is quite a common Dutch word and is always called ‘wijnlucht’. Sir, If you communicate this again to Dr. Grew, please have the goodness to write to me on this subject; and if I can be of | ||
het Hout, en het ontstucken snijden van het selvige in presentie van geleerde Heeren te doen, en daer attestatie van nemen,Ga naar voetnoot39 hoe dat die Heeren dat comen te sien, ick sal het gaerne doen, ende deselve UEdt toe senden. afbreeckende blijve onder des na presentatie van mijn geringen dienst.
Mijn Heer
U:Edts Ootmoedigen Dienaer
Antonj Leeuwenhoeck
A. Monsieur.
[Rec. june 1. 76.Ga naar voetnoot41] | ||
service with my observations on wood and the dissecting of it in the presence of learned Gentlemen, and by sending an attested report of what the Gentlemen saw, I will do so gladly.
Concluding I remain, after offering my slight services
Your humble servant
Antonj Leeuwenhoeck.
A. Monsieur.
[Rec. june 1. 76.]Ga naar voetnoot21. |
|