Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendBrieven 22-42.
| ||||
Gepubliceerd in:
| ||||
Korte inhoud:Beschrijving van drie systemen van vaten in het hout van esschen en andere boomen; waarneming van levende diertjes in wijn; over kaneelbast en de wijze waarop deze het smaakzintuig prikkelt. | ||||
Opmerkingen:De rand van de eerste bladzijde van het manuscript is beschadigd, waardoor hier en daar woorden op het einde van een regel zijn weggevallen. | ||||
Figuren:Bij dezen brief behooren 4 teekeningen in potlood, met inkt bijgewerkt, op één bladzijde; zij stellen voor drie coupes van esschenhout en een azijnaaltje, in wijn gevonden. Deze figuren zijn in de Opuscula selecta Neerlandicorum de arte medica. IX (1930) afgedrukt bij den brief van 29 Mei 1676, aangezien Leeuwenhoeck in dien brief daarnaar verwijst. | ||||
Letter No. 22 [15].
| ||||
Published in:
| ||||
Summary:A description of three vascular systems in the wood of ashes and other trees. Observation of live animalcules in wine. Cinnamon-bark and the manner in which it affects the sense of taste. | ||||
Remarks:The margin of the first leaf of the manuscript being damaged, a word at the end of a line has dropped out here and there. | ||||
Figures:Four drawings in pencil, touched up with ink, on one leaf, go with this letter. They represent three slices of ash-wood and a vinegar-eel found in wine. These figures were printed with the letter of May 29th 1676 in Opuscula Selecta IX, 1930, Leeuwenhoeck mentioning them there. | ||||
d'Hr H: Oldenburgh
Delff in Hollant den 21. April 167[6]
Mijn Heer.
Mijn Laesten aen UEdt is geweest den 22e Febr. waer in ick verhael mijne observatien en consideratien ontrent het hair, t Sal mij lieff sijn te verstaen, waer in ick met de Heer HoockGa naar voetnoot1 verschil ofte overeen come, seder die tijt heb ick door handen vande Heer Constantijn Huijgens ontfangen eenige transactien, beneffens UEdts aengenamen vanden 10e. Febr. waer voor ick UEdt ten hooghsten danckbaer ben, doch hadde wel gewenst, dat ick deselve had mogen betalen,Ga naar voetnoot2 maer sulcx niet sijnde, blijve verplicht, en wensche occasie te hebben, UEdt all...... weder eenigen dienst te connen doen, Mijn laeste vande tra[ns]actien is No 120. van welcke No ick drie distincte transactienGa naar voetnoot3 [hebbe] en vande transactie No 117. daer heb ick maer het eerste bladt off vel [pa]pier van, en na dat ick bemerck is het selve 5. bladeren groot, ick...... de Heer Huijgens, die No 121. heeft en No 120. mancqueert, een van mij[......] No 120. mede delen, Ga naar margenoot+De Heer Constantijn Huijgens heeft mij laten sien de anatomie vande boomen bij de Heer Grew uijtgegeven,Ga naar voetnoot4 en verstont daer beneffens dat [de] Heer Grew, daer van seer geleerdelijck hadde gehandeltGa naar voetnoot5, Doch ick [heb] mij meest moeten vermaken met de nette geteijckende figueren te [besien]. En alsoo ick in mijn missive vanden 15. Augustij 1673. heb geseijt, in verscheijde boomen twee derleij pori off vaten hadde ontdeck[t] daer beneffens mij jmaginerende, dat de materie tot groot mak[ingh] vande boom inde groote pori off vaten, wiert om hoogh ge[......] ende eenige kleijne delen daer van weder inde kleijne pori, die ben[eden] na de wortel gingh, ende dat alsoo een circulatie | ||||
[Mr.H. Oldenburgh.
Delft in Holland, April 21st 1676.
Sir,
My last letter was that of Febr. 22nd, in which I told you about my observations and opinion concerning hair. I shall be glad to hear in what respect I differ from or agree with Mr. HookeGa naar voetnoot1. Since then I have received through Mr. Constantine Huygens some of the Transactions, and your welcome letter of Febr. 10th. I thank you very much for it but could have wished to be allowed to pay for itGa naar voetnoot2. This not being the case I hope I shall be able to render you a service. My last Transaction is Nr. 120 of which I have three distinct transactionsGa naar voetnoot3 and Nr. 117 of which I have only the first leaf, while I find that there are five leaves. I (shall give) Mr. Huygens, who has Nr. 121 and wants Nr. 120, one of the copies of my Nr. 120.] Ga naar margenoot+Monsieur Constantin Hugens of Zulichem was pleased to shew me the [Anatomy of trees]Ga naar voetnoot4 written by Doctor GrewGa naar voetnoot5, and told me, that he had very ingeniouslyGa naar voetnoot5a and learnedly discoursed upon that subject; though I, by reason of my unskillfulness in the English Tongue, could have little more than the contentment of viewing the elegant Cuts. I have formerly written unto you, viz. in my Letter of August 15, 1673, that I had discovered in several Trees two sorts of vessels or pores, and did conceive, that the matter which serves for the increase of Trees was in the greater vessels sent upwards, and that some small particles did again descend in the smaller Vessels to the roots, whereby was maintained a Circulation also in Trees. | ||||
inde boomen was, Maer alsoo ick uijt de figueren vande Heer Grew niet sien kan, d[at] dese twee derleij vaten in het hout bij deselve Heer sijn ontdec[kt] neem ick de vrijmoedicheijt, een afteijckeningh, van een achste d[eel] van een een jarige schuet, off spruijt, van een Esschen boom, [......] dwars af gesneden, UEdt te laten toe comen, ende daer beneffens te seggen, dat ick bovenGa naar voetnoot6 de geseijde twederleij vaten, sedert...... geruijmen tijt Herwaerts, drie der leij vaten in het hout heb waergenomen, te weten, tweeGa naar voetnoot7 recht op gaende, ende de derdeGa naar voetnoot8 comende...... het midden ofte pitGa naar voetnoot9, en gaende horisontael na de circumferentie, soo dat het gantsche hout, bij mij tot noch toe besichticht, niet en bes[taet] dan uijt holle pijpjens; de redenen dat ick 1/8 van een eenjarige schuet neem, is alleen, om dat het selve de minste tijt int teijckenen v...... De pijpjens of kleijne vaten waer uijt het vaste Hout bestaet, sij[n] op veel plaetsen soo helder als off het cristal was,Ga naar voetnoot10 en op andere plaetsenGa naar voetnoot11 jmagineer ick mij te sien, dat eens deels uijt seer kleijne g[lo]bule bestaen, de groote vaten, die bij de Heer Grew sijn geobserv[eert] en af gebeelt, die heb ick seer klaer konnen sien, dat uijt globule best[aen] Dese groote vaten, sijn doorgaens versien, met vliesjens, die wanneermen deselve overlanghs doorsnijt, schuijns inde vaten kan sien leggen, die ick mij jmagineer dat klapvliesen sijn, dese driederleij vaten, heb ick niet alleen in Esschen Hout, maer heb die oock in Olm, Eijcken, Willigen, SumachGa naar voetnoot12, Linden, Appel, Peer, Pruijm, Ocker nooten, Haselaer, etc. gesien, ende alle de vaten die de Heer Grew in Esschen Hout etc. heeft afgeteijckent, hoewel in grootheijt malcanderen seer verschillen, oordeel ick (onder het | ||||
But not finding by the Figures of Dr. Grew, that he hath discover'd those two sorts of Vessels in the wooddy part, I here take the liberty of sending you [a drawing of] the Eight part of the transverse Slice of an Ash-sprig of a years growth; and shall withall acquaint you, that besides those two sorts of Vessels in wood, I [long since] have discover'd a third sort; these twoGa naar voetnoot6 going directly upward, and this thirdGa naar voetnoot7 issuing out of the middle or the pith, going horizontally to the circumference: So that the whole body of Wood hitherto viewed by me, consists of nothing but of small hollow pipes. [The reason why I take the eighth part of a one year old sprig is simply that it takes the shortest time drawing.] These pipes, out of which the firm wood is made up, are in many places as clear as crystalGa naar voetnoot8, and in other placesGa naar voetnoot9, methinks, I see them to consist in part, of small globuls. The great Vessels, observ'd and [drawn]Ga naar voetnoot10 by Dr. Grew, were seen by me very manifestly to consist of small globuls. These great Vessels are generally furnish't with small membranes, which being cut through, may be seen to lye obliquely in the Vessels; and these I conceive to be valves. These three sorts of Vessels then, I have observ'd not only in Ash-wood, but also in Elme, Oak, Willow, ShumaokGa naar voetnoot11, Lime-tree, Apple, Pear, Plum, Walnut, Hasel-tree &c. And all the Vessels, which Dr. Grew hath represented in Ash and other wood, though they differ from one another in bigness, yet, under favour, I take them to be of one sort. And though I | ||||
wel nemen,) dat een der leijGa naar voetnoot13 vaten sijn, en gelijck ick eenige observatien heb, die ick alleen voor mij selven behoude, soo kan ick dit gesicht, van drie derleij pori of vaten, mede delen, gelijck ick oock aen verscheijde Heeren Liefhebberen, die de curiuesheijt gehadt hebben, van mij te comen besoecken,Ga naar voetnoot14 heb getoont, en daer beneffens na mijn vermogen gedemonstreert, hoe de boomen, en planten, in hooghte, en dickte, toe nemen, doch twijffel niet off de Heer Grew, heeft hier soo geleert van geschreven, dat het niet nodich is daer ijets van te seggen. Ga naar margenoot+fig: 1. AB. is een vande groote pori ofte vaten uijt een eenjarich schuetge van een Esschen boom, over langhs van het tackje, midden door de pori gesneden, welck vatge ofte pori doorgaens bestaet uijt heldere globule,Ga naar voetnoot15 inde welcke men seer klaer de schuijnse vliesjensGa naar voetnoot16 sien kan, die bij mij klapvliesen sijn genoemt, welcke vliesjens, met haer bovenste deel, niet een ende deselve wegh leggen gestreckt, maer deselve leggen twee sijtsGa naar voetnoot17 met haer bovenste eijnde gestreckt, te weten tegen malcanderen aen, als CC. en DD. en soo wij stellen, dat dese groote vaten, haer wijte, off hollicheden, soo groot sijn als een hair van ons Hooft, soo mogen wij seggen, dat de hollicheden vande kleijne vaten, wel 25. mael kleijnder sijn, als een hair van ons hooft, Dat dese groote vaten uijt globule bestaen, dat heb ick niet alleen in Esschen hout ontdeckt, maer oock in Ocker-nooten, Haselaer, Appel, Peer, Pruijm, etc. Ga naar margenoot+fig: 2. AB. vertoonen eenige kleijne vaten die het vaste hout uijtmaken, dicht aende bast over langhs af gesneden, insgelijckx van een eenjarich Esschen Hout, tusschen welckers pijpjens de vaten comen, die haer begin uijt het pit, vande plant off struijck hebben, en die ick mij jmagineer met meerder vaten worden vermeerdert, tsij uijt de groote off kleijne vaten,Ga naar voetnoot18 die recht opgaen, dese vaten | ||||
have some Observations which I keep yet to myself, yet this which concerns the three sorts of pores or Vessels I am willing to communicate unto you, as I also have shew'd them here to divers curious persons that were pleased to visit me; to whom I have also made it out, as well as I could, how Trees and other Plants do grow in height and thickness, of which I doubt not but Dr. Grew hath written so learnedly that I shall not need to discourse of it here. Ga naar margenoot+Fig. 1. A B is one of the great pores or Vessels of an Ash twig of one years growth, cut longways the little twigg, through the middle of the pores; which Vessel consists of transparent globulsGa naar voetnoot12, where-in you may plainly see the small oblique membransGa naar voetnoot13 by me cal'd valves, which membrans do not ly with their upper part extended one and the same way, but they lye so as that two sides of them with their upper end reach towards one anotherGa naar voetnoot14, as CC. and DD. And if we suppose, that the hollowness of these greater Vessels is as large as a hair of ones head, we may then very well say, that the hollowness of the small ones is at least 25 times smaller than such a hair. That these [great] Vessels consist of globuls, I have not only seen in Ash-wood, but also in Walnut, Hasel, Apple, Pear and Plum-trees &c. Ga naar margenoot+Fig. 2. A B exhibits some of the small Vessels that make up the firm wood, cutt off close to the Bark longways, likewise of an Ash of one years growth, between the pipes of which these Vessels are found; which have their rise out of the pith of the plant or twig, and are, as I conceive, increased by more Vessels, either out of the great or small VesselsGa naar voetnoot15 that go directly upwards. Of | ||||
leggen 8. 10. à. 12. bij den anderenGa naar voetnoot19, langhwerpich als tusschen de voorverhaelde pijpjens als CD. in gedrongen, in gedaente van een wevers spoel,Ga naar voetnoot20 leggende deselve op eenige plaetsen onordentelijck dicht bij den anderen, en op andere plaetsen, weder wat wijder verspreijt, ABCD. is de bast vande struijck, die ick alleen met linien heb omtrecken laten, uijt oirsaeck dat tegenwoordichGa naar voetnoot21 de wasdom inde plant is, waer door de bast sijn wesen, die deselve inde winter heeft verandert; en bij aldien men een partinenteGa naar voetnoot22 afteijckeningh, daer van begeerde te maken, soo behoordemen de bast om de 14. dagen inde Soomer, soo langh daer wasdom in hout is, die te observeren. dit soude men met hout oock connen doen. Ga naar margenoot+fig: 3. AHHDEGF. is een achtste deel van het Hout van een jarigeGa naar voetnoot23 Spruijt Esschen Hout, over dwars afgesneden, in het welcke men comt te sien, datGa naar voetnoot24 uijt geen vaste delen en is te samen geseth, dan uijt groote vaten, die malcanderen in groote veel verschillen, ende die niet off selden volcomen ront sijn, en die bij het pit op eenige plaetsen irregulier bij den anderen sijn, ende de rest van het hout sijn ongeloofflijck veel cleijne vaten, off pori, GH. sijn vaten die uijt het pit haer begin hebben, ende tot inde circumferentie van het Hout eijndigen, te weten als inden boom geen wasdom is, Dese vaten en sietmen, in het over dwars snijden van het Hout, niet altijts dat uijt G. haer begin hebben, ende aende circumferentie H. eijndigen, omme redenen, datmen het lichaem, dat dese vaten bevat, van haer begin aen G, niet ijuijst, doorgaensGa naar voetnoot25 in het snijden met het mes, het midden vande selve behout, Maer op de eene plaets, salmen fig: 2. ontrent C. desselffs scharpe punct door snijden, en op een andere plaets het selffde in het midden, als D. alwaer het dicksts is, ende dus comt het te gebueren, datmen de vaten in het oogh, uijt G. haer begin siet hebben, en tusschen G. en H. siet tot niet loopen, ende weder dat deselve int | ||||
these Vessels there lie 8. 10. or 12. together, crowded-in longways between the aforesaid pipes, as at C and D, in the manner of a Weavers-shuttleGa naar voetnoot16, lying in some places irregularly, the one close by the other, and in other places somewhat more dispersed. Fig. 3. A B C D is the Bark of the Twig, which I have only represented with bare lines, because that now the plant is growing, whereby the Bark is changed from what it is in Winter. And if one would give a pertinent and exact delineation thereof, it would be requisite to observe it [every fortnight]Ga naar voetnoot16a whilst it is growing. And this might likewise be done with the Wood. Ga naar margenoot+AHHDEGF is the Eighth part of the Wood of an Ash twig, one year old, cutt transversly; wherein you may see, that it is [made up of no other firm or close parts but]Ga naar voetnoot17 of great Vessels, which yet differ much among themselves in bigness, and which are not at all, or seldom, perfectly round, standing also near the pith in some places irregular by one another; and the rest of the Wood being an infinite number of little Vessels or pores. GH, are Vessels having their origin from the Pith, and terminating in the circumference of the Woody part, I mean, when the Tree is not growing. These Vessels may not always be seen, in a transverse Cut, to have their rise out of G, and to end in the circumference H, because that in the dissection made with the knife you do not throughout keep just the middle of the body that [holds]Ga naar voetnoot18 these Vessels, from the place of the very beginning of them, but in one place, as about C in Fig. 2, you will cut throughGa naar voetnoot19 its sharp point, and in another place the same will pass [through]Ga naar voetnoot20 its middle, as at D, where it is thickest; and so it comes to pass, that your eye sees these Vessels to have their beginning out of G, and run between G and H into nothing, and again, that the same do seem to have their beginning in the middle, | ||||
midden, haer begin schijnen te hebben, en hoe langer hoe breder worden, tot dat deselve comen te eijndigen in H.Ga naar voetnoot26 I.I. Sijn de seer kleijne vaten datmen voor het vaste Hout rekent, en die wel vereijsschen netterGa naar voetnoot27 geteijckent te sijn, maer de volmaecktheijt en geschickte ordreGa naar voetnoot28, soo als dese vaten bij den anderen leggen, en sullen noijt menschen handen, (beelt ick mij in) connen nateijckenen. EKF. is het pit vande Spruijt, die insgelijcx niet na te teijckenen en sijn, om dat deselve bestaen uijt blaesjens die 6. 7. à. 8. sijden hebben, en seer curiues met haer sijden tegen malcanderen leggen, in eenige van dese blaesjens heb ick seer kleijne doncker achtige globule gesien, en ten waer dat ick de globuleGa naar voetnoot29 klaerder int pit van eenich ander hout hadde ontdeckt, het soude mij onmogelijck sijn geweest, deselve in dit pit waer te nemen, ende dat omme de kleijnheijt vande selve deeltgens. Mijn versoeck is, off UEdt de goet heijt gelieft te hebben om desen te communiceren aende Heer Grew, enGa naar voetnoot30 off deselve Heer niet nevens mij gesien heeft, dat de groote vaten off pori, die inde figueren vande Heer Grew sijn geteijckent nietGa naar voetnoot30 uijt globule bestaen, als fig: 1. AB. als mede dat inde selve schuijnse vliesjens leggen, die bij mij clapvliesen sijn genoemt, Als CC. DD. als mede of de delen van het hout, die dese groote vaten als omvangen, niet alle seer kleijne vaten off pori sijn, als oock mede, off de striemenGa naar voetnoot31 fig: 3. die met GH. sijn aengewesen, die uijt het pit comen, en horisontael na de circumferentie gaen, mede niet alle uijt vaten, off pori en bestaen, en in fig: 2. die over langhs het hout sijn afgesneden, en tusschen de geseijde vaten door loopen als CD. het welck ick met verlangen door een letterken van UEdt off anders door de Heer Grew, soo deselve Heer die goetheijt mocht hebben, sal te gemoet sien. gelieft de Heer Grew van mijnent wegen gedienstel. te groeten. | ||||
and become still broader and broader, untill they end in HGa naar voetnoot21. I.I. Are the very small Vessels that are counted to be the firm Wood, and which require indeed to be [drawn more accurately]Ga naar voetnoot21a; but to express them in their natural perfection and order, just as they lye by one another, in my opinion, can never be done by the hand of Man. EKF Is the Pith of the twig, which likewise cannot be imitated by art, forasmuch as it consists of Vesicles or bladders that have 6. 7 or 8 sides, and lye most curiously with their sides to one another. In some of which bladders I have seen [very] small darkish globuls; and if I had not in some other Wood more plainly discovered these globulsGa naar voetnoot22, it would have been impossible for me to have observ'd them in this Pith by reason of their extraordinary smallness. I beg your favour, Sir, to communicate this to Dr. Grew, with my service to him, and to inquire of him, whether he hath seen as well as I, whether the great Vessels or pores, that are exprest by him in his figures, do not consist of globuls, as in Fig. 1. AB; as also that in the same do lye oblique membranes or films, by me call'd valves, as CC. DD; again, whether the particles of the Wood, which encompass the great Vessels, be not all of them very small Vessels or pores; lastly, whether the strokes, which in Fig. 3. are denoted by GH, coming out of the pith, and running horizontally to the circumference, do not also all of them consist of Vessels or pores; as these also, which in Fig. 2. are cut off [from the wood lengthwise]Ga naar voetnoot23, and run through the said Vessels, as CD? An answer to which particulars I should be very glad to receive from the said Doctor. [Pray, give my respectful compliments to Mr. Grew.] | ||||
Ga naar margenoot+Ick heb tegenwoordich France wijnGa naar voetnoot32 die voorleden jaer is gewassen, en die seer delicaet van smaeck is, Het vat daer dese wijn in is, was seer goet, en daer worde een weijnich lucht op gehangenGa naar voetnoot33 eer de wijn daer in gedaen wiert, want ick het vol maken heb bij gewoont, en heb oock nader hant noch een weijnich lucht op deselve wijn gehangen, om dat ick beducht was, dat deselve in arbeijt soude rakenGa naar voetnoot34, in welcke wijn, ick verscheijde malen heb ontdeckt levende diertgens,Ga naar voetnoot35 in gedaente als kleijneGa naar margenoot+ aeltgens, als Fig: 4. AB. hebbende voor aent hooft een ront bochje, als een halve maentge, sonder dat ick aent voorste gedeelte vant lichaem ijets anders conde bekennen, en had geen ander wesen als off het crisstal hadde geweest, maer een weijnich verder na het midden, daer bestont het gantsche lichaem, uijt geen andere deelen dan globule, dese globule conde ick seer klaer bekennen, en het achterste gedeelte van het lichaem, was weder seer klaer en helder, lopende de staert ongelooflijck spits toe, Dese diertgens heb ick wel een maent langh levendich in een weijnich wijn op mijn comptoir gehouden. Deselve diertgens hoewel sij een groote bewegingh hadden, soo en vorderde sij nochtans niet veel weghGa naar voetnoot36, gelijck ick aen andere diertgens wel heb gesien, de oorsaeck hier van beelde ick mij in, was, om dat deselve met geen Vinnetgens off beentgens en waren versien, dese diertgens sijn wat langer naer advenant haer dickte, dan het geteijckent is, Ga naar margenoot+Ick heb onder anderen geobserveert de caneel, die ick de buijtenste harde schors heb af genomen, ende deselve dus observerende, heb ick ontdeckt seer veel lange figuertgens,Ga naar voetnoot37 die | ||||
Ga naar margenoot+I have now some French WineGa naar voetnoot24 of the growth of the year past, which hath a very delicate taste. [The cask containing this wine was very goodGa naar voetnoot25, and before pouring the wine into it, it was matched (for I attended the filling), and afterwards also I fumigated it with some brimstoneGa naar voetnoot26 suspended above the wine, being afraid that it might begin to ferment.]Ga naar voetnoot27 In this Wine I have divers times observed small living CreaturesGa naar voetnoot28, shaped like littleGa naar margenoot+ Eels, as appears in Fig. 4. A B, having on their forehead a round convexity like a crescent, without having any thing else, that I could see, on the forepart of their body, and that part looked no otherwise than crystal; but towards its middle it was made up of nothing but globuls, which I could very plainly discern; and the hinderpart of the body of these little Animals appeared as clear and transparent as the fore-part, and running to a very sharp tayl. These creatures I have kept in my Study for a whole month swimming in Wine. And though they move strongly, yet they make but little way [unlike what I noticed in other cases], whereof the cause may be, that they are quite destitute of [fins and] leggs. [As compared with their thickness, these animalcules are a little longer than they have been figured. I have alsoGa naar margenoot+ observed cinnamon, taking off the outer hard bark. Inspecting it, I discovered numerous long figuresGa naar voetnoot29 which, through my micro- | ||||
ontrent de dickte door mijn microscope haer vertoonde, als het opperste off dunste van een rogge stroohalm, en ontrent de lenghte van 5. duijm, lopende, ontrent 1. duijm van beijde haer eijnden seer piramidaels toe, deselve hadden doorgaens een gedaente, als off het krisstal hadde geweest, uijtgesondert eenige weijnige, inde welcke ick noch eenige deeltgens conde bekennen, als mede sach ick op veel plaetsen, tusschen de geseijde pijpjens, bij den anderen leggen, jrreguliere figuertgens bestaende uijt same gevoeghde seer kleijne globule eenige van die uijt den roode,Ga naar voetnoot38 andere uijt den geluweGa naar voetnoot39 van couluer, dese bij malcanderen leggende deeltgens siende, jmagineerde ick mij, dat uijt een olij-achtige, off suijcker-achtigeGa naar voetnoot40 Materie bestonden, Dese twee derleij figueren inde caneel ontdeckt hebbende, beelde ickGa naar margenoot+ mij in, dat dit de oorsaeck was, dat wij twe derleij smaeckGa naar voetnoot41 inde Kaneel waernemen, namentlijck een scharpe smaeck, die niet onaengenaem en is, en dus veroorsaeckt wortGa naar voetnoot42, de pijpjens waer uijt de caneel tenmeerendeel bestaet, op onse tonge comende, en connen de globule van onse tonge niet quetsen, of in onse tonge indringen, omme redenen, dat de puncten vande pijpjens, hoe scharp deselve oock sijn, aenstonts in dickte, naer advenant haer scharpte toenemen, als bij exempel, men neemt een groote naeij-naelde ofte spelt, ende deselve settende, sachtelijck op de rugh van ons hant, dese spelt en sal ons hant geen smart aenbrengen, om dat haer puncten hoe scharp die oock geslepen off gevijlt sijn, aenstonts in dickte toenemen, en daerom in onse huijt niet indringen, die ick vergelijck, bij de punctgens vande caneel pijpjens, maer laten wij in tegendeel, nemen het bladt van een barnnetel, en met ons hant daer maer sachtelijck tegen aenraken, soo sullen de angels ofte steeckels vande selve, om dat die seer scharp sijn, en seer langhsaem in dickte toe nemen, in onse huijt indringen, ende deselve niet alleen comen te quetsen, maer veeltijts daer in ontstucken comen te breecken, waer door onse huijt met bobbels comt op te loopen; De deeltgens die uijt globule | ||||
scope, showed approximately the thickness of the topmost or thinnest part of a halm of rye-straw. They appeared to be about five inches long, tapering pyramidally at both ends over a length of about one inch. Mostly they looked like crystal, except a few in which I could discern a few particles. In many places, in between these little pipes, lying close together, I saw irregular figures consisting of extremely small globules, some reddishGa naar voetnoot30, others yellowishGa naar voetnoot31, lying close together. Seeing these particles, one close to the other, I imagined, they would consist of an oily or syrupy matter. Having discovered these two different figures in cinnamon,Ga naar margenoot+ I thought this might be the cause of our experiencing two different tastesGa naar voetnoot32 in it, that is to say a pungent taste which is not unpleasant and is caused in the following mannerGa naar voetnoot33. The little pipes, which constitute the main part of cinnamon, coming in contact with our tongue, cannot injure its globules or enter it because the points of these pipes, however sharp they may be, soon become thick in comparison with their pointedness. Take, for instance, a knitting-needle or a pin and put it softly on the back of your hand: they will cause no pain in your hand because their points, however sharp they have been ground or filed, rapidly increase in thickness and so cannot penetrate into your hand. These I compare with the points of the cinnamon pipes. If on the contrary we take a nettle-leaf and touch it only slightly with our hand, its stings which are very sharp, and slowly increase in thickness, will enter our skin, and not only injure it, but mostly breaking into pieces cause our skin to swell and form lumps. The parts which consist of globules and | ||||
bestaen, en met striems gewijse deeltgensGa naar voetnoot43 door de pijpjens loopen, en die ick geseijt heb, mij te jmaginere, dat uijt olij off suijckerachtige delen bestaen, als die op onse tonge comen haer ontdoenGa naar voetnoot44, gelijck ick voor desen geseijt heb, dat de suijcker doet, die sich ontdaen hebbende, om desselffs sachte en effen delen, hoe kleijn wij deselve oock stellen, alle figuer connen aennemen, en voor alle andere harde figueren haer oock comen te buijgen, dat de deelen van onse tonge aengenaem is; De meer genoemde caneel pijpjens, om dat haer scharpicheijt, aenstonts in dickte toe nemen, comen de deelen van onse tonge maer te kittelen, sonder dat die in de tonge connen indringen, dese geseijde kittelinghGa naar voetnoot45, en versachtingh, moet te samen, een groote aengenaemheijt op meest alle tongen veroorsaecken, ende dus onder verbeteringh twee derleij smaeck inde caneel. Ick heb de caneel eenige dagen in water te weeck geleijt, omme te remarqueren off de geseijde pijpjens, niet uijt soutachtige delen en soude bestaen, die haer int water soude comen te ontdoenGa naar voetnoot44, Maer siende dat deselve in haer wesen bleven, heb ick de caneel eenige dagen in brandewijn geleijt, ende doen weder observerende, heb ick insgelijcx gesien, dat de pijpjens in haer geheel gebleven waren, en dat het niet vreemt is, dat de caneel die men met menichte in wijn te weeck leijt, om ijpocrasGa naar voetnoot46 | ||||
run in linesGa naar voetnoot34 through the pipes, and which I suppose, as I have said, to consist of oily or syrupy particles will melt when coming in contact with our tongue as sugar does. As I have said before, when sugar melts, its soft and smooth parts, however small we take them to be, can assume all possible forms and bend before any hard object, thus, producing a pleasant sensation in the parts of our tongue. The before-mentioned cinnamon-pipes, because their sharp parts rapidly increase in thickness, only tickle the parts of our tongue without being able to penetrate. This tickling and softening must cause, each of them, a pleasant sensation in most tongues, whence I conclude, under correction, that there are two sorts of taste in cinnamon. I left the cinnamon soaking in water for a few days, in order to find out whether these pipes might not consist of saline particles, melting in water. But seeing that they remained intact, I put the cinnamon in brandy for a few days, and again found that the pipes had remained entire. I now saw that it is not strange that cinnamon which is soaked in wine in fairly large quantities when making hippocrasGa naar voetnoot35, retains much of its | ||||
daer van te leckenGa naar voetnoot47, noch veel van sijn kracht behout, ende dat de wijn weijnich kracht vande caneel aenneemt, ende meest maer een aengename guer tot de wijn overgaet. Mijn Heer dit is t geringe dat ick UEdt voor dees tijt heb goet gedacht mede te delen, Mijn seriues versoeck is off UEdt mij gelieft te adviserenGa naar voetnoot48 vanden ontfangh van desen, als mede vanden ontfangh van mijn jonghst voorgaende missive, afbreeckende sal ick onder des naer presentatie van mijn geringen dienst blijven
Mijn Heer.
UEdts ten Hooghsts Verplichten Dienaer
Antonj Leeuwenhoeck
[Resp. le 4 May. 1676.Ga naar voetnoot49] | ||||
strength after filtering, and the wine absorbs very little of the strength of cinnamon, only a pleasant smell passing into the claret. This, Sir, is what little I thought fit to tell you on this occasion. I kindly request you to inform me of the receipt of this and of my former letter. Offering you my slight service I remain
Your obliged Servant
Antonj Leeuwenhoeck.]
[Resp. 1e 4 May. 1676.]Ga naar voetnoot36 |
|