Alle de brieven. Deel 8: 1688-1692
(1967)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdBrief 114 [67]
| ||||||||||
Gepubliceerd in:
| ||||||||||
Inhoud:Bij vliegende vissen wordt de duur van het ‘vliegen’ bepaald door de stagnatie van de bloedcirculatie in de uitdrogende vinnen. Over de mogelijke doodsoorzaak van vissen, over hun voedingswijze en hun groei. Over het tempo van de bloedcirculatie, speciaal bij de paling; dit geïnterpreteerd voor het menselijk lichaam. Beschouwingen over de hydrostatica van de bloedsomloop. Kritiek op de gevolgtrekkingen uit het inspuiten van kwik of was in de bloedbanen. Onderzoek van de bouw van de wand van de bloedvaten en in verband hiermee een theorie over het tot stand komen van het ritme van de bloedvoortstuwing in slagaderen en aderen. Over de bloedcirculatie en de stagnatie daarvan in de vlieghuid van de vleermuis, ook in de oorschelpen en oordeksels. De vleermuizen vliegen alleen 's nachts, omdat dan de vlieghuid niet uitdroogt. | ||||||||||
Figuren:De 6 figuren zijn gerangschikt op één plaat. | ||||||||||
Letter 114 [67]
| ||||||||||
Published in:
| ||||||||||
Summary:In flying fish the time of the ‘flying’ is fixed by the stagnation of the circulation of the blood in the drying fins. On the probable cause of death in fishes, on their mode of feeding and their growth. On the rhythm of the circulation of the blood, specially in the eel; this interpreted with respect to the human body. Considerations on the hydrostatics of the circulation of the blood. Criticism on the conclusions from the injections of mercury or wax into the blood-vessels. Investigation of the structure of the wall of the blood-vessels and in connection with this a theory on the origin of the rhythm of the blood propulsion in arteries and veins. On the circulation of blood and its stagnation in the wing-membrane of the bat, also in the auricles and the ear-covers. Bats flying only at night as their wing-membrane does not dry up at that time. | ||||||||||
Figures:The 6 figures are arranged on one plate. | ||||||||||
Opmerkingen:Deze brief is niet opgenomen in de Philosophical Transactions. Deze brief is de laatste in ‘Natuurs Verborgentheden ontdekt: Zijnde een tweede Vervolg der Brieven, Geschreven aan de Koninglijke Societeit tot Londen, Door Antoni van Leeuwenhoek, Lid van deselve Societeyt. De stoffe in desen verhandelt ziet op de rugge van de Titel. Tot Delff, Gedrukt by Andries Voorstad, Boekdrukker en Boek-verkooper, op de Markt bezyden 't Stad-huys, 1689.’; en in tweede druk eensluidend doch eindigend: ‘Den tweeden Druk. Tot Delft Gedrukt by Henrik van Kroonevelt, Boek-drukker en Boek-verkooper op de Hoek van de Nieuwe-straat. 1697.’. Voorin de uitgave van 1689 bevindt zich veelal het portret van Leeuwenhoek als kopergravure van A. de Blois, naar het schilderij van J. Verkolje 1686 (zie titelplaat Alle de Brieven, Dl. 1.) met Nederlands onderschrift: ‘Antoni van Leeuwenhoek. Lid van de Koninglijke Societeyt tot Londen. J. Verkolje pinx: A. de Blois fec:’. Deze kopergravure is ook afgedrukt in sommige exemplaren van de uitgave van 1697, doch met Latijns onderschrift: ‘Antonius a Leeuwenhoek. Regiae Societatis Londinensis membrum. J. Verkolje pinx: A. de Blois fec:’. | ||||||||||
Remarks:This letter had not been inserted in the Philosphical Transactions. This letter is the last in ‘Natuurs Verborgentheden ontdekt: Zijnde een Tweede Vervolg der Brieven, Geschreven aan de Koninglijke Societeit tot Londen, Door Antoni van Leeuwenhoek, Lid van deselve Societeyt. De stoffe in desen verhandelt ziet op de rugge van de Titel. Tot Delff, Gedrukt by Andries Voorstad, Boek-drukker en Boek-verkooper, op de Markt bezyden 't Stadhuys, 1689.’; and in the second edition the same but ending: ‘Den tweeden Druk. Tot Delft Gedrukt by Henrik van Kroonevelt, Boek-drukker en Boek-verkooper op de Hoek van de Nieuwe-straat. 1697.’. At the beginning of the 1689 edition there is usually the portrait of Leeuwenhoek as a copper-plate engraving of A. de Blois, after the picture of J. Verkolje 1686 (see frontispiece of The Collected Letters, Vol. 1) with Dutch letterpress: ‘Antoni van Leeuwenhoek. Lid van de Koninglyke Societeyt tot Londen. J. Verkolje pinx: A. de Blois fec:’. This copper-plate engraving is also printed in some specimens of the 1697 edition, but with Latin letterpress: ‘Antonius a Leeuwenhoek. Regiae Societatis Londinensis membrum. J. Verkolje pinx: A. de Blois fec.’. | ||||||||||
Delft in Holland den 1e April 1689.Ga naar voetnoot1)
Hoogh Edele Heeren.Ga naar voetnoot2)
Mijn Heeren die vande Conincklijke Societeit.
Mijn laasten alderonderdanigsten is geweest den 12e jannu: waar in ik kome te handelen, vande circulatie van het bloet, in verscheijde VisschenGa naar voetnoot3). Hier nevens gaan weder eenige van mijne geringe observatien. Ik hebbe in mijn voorgaande missive geseijt, dat in een bloetvat (twelk seer naGa naar voetnoot4) tot aan de uijterste deelen van het lighaam was gekomen, ende aldaar met een bogt ommeboog) het bloet weder te rug ofte binnewaarts na het lighaam gevoert wierd, ende aldaar quam te circulerenGa naar voetnoot5). De ervarentheijtGa naar voetnoot6) heeft mij geleert, dat dit plaats heeft inde alderdunste bloet-vaaten: Maar of dit plaats heeft in alle bloet-vaaten die dikker sijn, als dat maar eenGa naar voetnoot7) enkel deeltge bloet daar kan door gaan, en die met een bogt omme loopen en geplaast leggen, seer na aan de uijterste deelen van het lighaam, dat is mij onmogelijk na te spueren. Dese verhaalde observatien ontrent den ommeloop van het bloet, hebben mijn gedachten over gebragt tot de vliegende Visschen, dieGa naar margenoot+ men inde Oostindische Zeen uijt het water siet vliegen, als deselvige van grooter Visschen vervolgt werden. Van dese Visschen heb ik veel maal hooren seggen, datGa naar voetnoot8) niet | ||||||||||
Delft in Holland, 1st April, 1689.Ga naar voetnoot1)
Very Noble Sirs.Ga naar voetnoot2)
Gentlemen of the Royal Society.
My last very humble missive was on the 12th of January, in which I dealt with the circulation of the blood, in several FishesGa naar voetnoot3) I herewith send you again a few of my modest observations. I said in my previous missive that, in a blood-vessel (which had almost come to the extreme parts of the body, and there bent round in a curve) the blood was carriedback again or in wards to the body, where it came to circulateGa naar voetnoot4). Experience has taught me that this takes place in the very thinnest blood-vessels: But whether this takes place in all blood-vessels that are thicker than to allow only a single particle of blood to pass through, and which run round in a curve, and are placed very close to the extreme parts of the body, that is impossible for me to investigate. These said observations concerning the circulation of the bloodGa naar margenoot+ have shifted my thoughts to the flying Fishes, which one sees flying out of the water in the East-Indian Seas, when the same are being pursued by larger Fishes. I have often heard it said of these Fishes that they cannot fly | ||||||||||
langer uijt het water konnen vliegen, als dat der selver groote vinnen, (die haar voor wieken dienen) nat sijnGa naar voetnoot9). Dit seggen heb ik voor die tijd (als niet beter wetende) aangenomen. Maar als wij nuGa naar voetnoot9a) sien de over groote menigte van bloetvaaten, die door de dunne vliesen of menbrane loopen, waar uijt de vinnen meestGa naar voetnoot9b) bestaan, soo konnen wij ons versekeren, dat het gebrek van niet langer te vliegen, alleen afhangt van de circulatie van het bloet. Want soo ras als de dunne menbranen vande vinnen, eenige de minste droogte krijgen, soo werd inde dunste bloet-vaaten de circulatie van het bloet belet; en bij verder droogwerdinge vande menbrane soude niet alleen inde grooter bloet-vaaten het bloet stil staan; maar de Visschen en souden selfs haar vinnen niet konnen bewegen. Ja daar soude ook een verstervinge op volgen. Dit dan soo sijnde, soo konnen wij veel beter seggen, dat de Vliegende Visschen, niet langer uijt het water konnen vliegen, om dat door de droogte van der selver vinnen, de circulatie van het bloet belet werdGa naar voetnoot10). Vorders heb ik mijn gedagten laten gaan op het lang leven vande Visschen, ende mijn selven in gebeeld, dat de Visschen in diepe en groote wateren, of loopende rivieren, waar in het water geen bedervinge krijgt, geen siektens onderworpen sijn, nog ook van OuderdomGa naar margenoot+ en sterven. Dog men moet eenige versweringe in het lighaam van een Vis, die deselve kan bekomen, of door het inslikken van een haek daar men de Visschen mede soekt te vangen, welke met desselfs weerhaken inde maag blijvende steken, aldaar een versweringe komt te veroorsaken: ofte door ijets te eeten, het geene door de mage vande Vis niet en kan verteert, ofte verbrijselt werden, voor geen siektens aan nemenGa naar voetnoot11): Want soo danige siektens komen maar bij geval. Maar de DierenGa naar voetnoot12) die op Aarden leven, die konnen door groote vermoeijtheijt of hitte, koude, honger, of dorst; seer ligt siek werden, of | ||||||||||
out of the water any longer than while their large fins (which serve them as wings) remain wetGa naar voetnoot5). This statement I accepted (not knowing any better) for the time being. But if we now consider the vast multitude of blood-vessels that run through the thin pellicles or membranes, of which the fins consist for the most part, we may be assured that the failure to fly any longer depends only on the circulation of the blood. For as soon as the thin membranes of the fins get ever so slightly dry, the circulation in the thinnest blood-vessels is hampered; and by further drying of the membranes not only would the blood stop in the larger blood-vessels; but the Fishes would not even be able to move their fins. Nay, this would also be followed by mortification. This being so, we had much better say that the Flying Fishes cannot fly out of the water any longer because, owing to the dryness of their fins, the circulation of the blood is hampered. I have further let my thoughts dwell on the long life of the Fishes, and I have imagined that the Fishes in deep and large waters, or running rivers, where the water gets no putrefaction, are not subjectGa naar margenoot+ to diseases, and neither die of Old Age. But we should not regard an ulceration in the body of a Fish, which the same may contract, or by swallowing a hook with which it is attempted to catch the Fish, and which with its barbs remaining stuck in the stomach, causes an ulceration there, or by eating something which cannot be digested or broken up by the Fish's stomach, as being diseases. For such affections only occur through accidents. But the AnimalsGa naar voetnoot6) that live on the Earth, they may, owing to great fatigue or heat, cold, hunger or | ||||||||||
sterven, alle welke toevallenGa naar voetnoot13) of ongevallen de Visschen weijnig of niet onderhavig sijnGa naar voetnoot14). Wat de vermoeijtheijt vande Visschen belangt, die en kan niet groot sijn, na de maal die meest bestaat in het najagen en vervolgen, dat de grooter Visschen aan de kleijnder doen, om die tot spijs te gebruijken, en in het vlieden van de doot van deGa naar voetnoot15) kleijnder Vissen. In sulk doen en konne de dunne sappen van het bloet, niet, of seer weijnig uijt haar lighamen werden gedreven, om dat in soo danige na jaginge en ontvliedinge der selver lighamen door hitte of droogte, niet en konnen uijt wasemen, daar en boven soo hebben deselvige noijt gebrek aan drank, door welk middel haar bloet en verdere sappen, tot allen tijden verdunt werdenGa naar voetnoot16), waar door de circulatie haar volkome loop kan behouden. Wat de hitte belangt, wij konnen niet seggen, dat eenige Vis van hitte gestorven is; Want op de eene tijd sullen verscheijde soortGa naar voetnoot17) van Visschen, in groote hitte en sonneschijn haar tegen de superfitie van het water leggen vermaken, en op een ander tijd sullen sij haar verschuijlen onder groenteGa naar voetnoot18) of ruijgte, of eenig ander lighaam, dat in 't water leijt. Wat de koude belangt, wij weten niet dat eenig Vis, in diepe wateren oijt van koude gestorven is; en de ondervindinge leert ons, dat in groote koude de Vissen haar begeven in het diepGa naar voetnoot19). | ||||||||||
thirst, quite easily fall ill, or die, to all of which accidents or mishaps the Fishes are hardly subject, if at allGa naar voetnoot7). As regards fatigue on the part of Fishes, that cannot be considerable, since it largely consists in the chasing and pursuing which the bigger Fishes do after the smaller ones, in order to use them as food, and in the smaller Fishes' fleeing from death. In this activity the thin fluids of the blood cannot, or only very little, be driven out of their bodies, because in such chasing and fleeing the bodies of the same cannot exhale through heat or dryness moreover, the same never lack drink, by means of which their blood and further fluids, are at all times being dilutedGa naar voetnoot8), whereby the circulation can maintain its perfect course. As far as heat is concerned, we cannot say that any Fish has ever died of heat; For at one time several species of Fish, in great heat and sunshine, will be enjoying themselves just below the surface of the water, and at another time they will shelter under green stuffGa naar voetnoot9) or shrubbery, or some other object lying in the water. As regards cold, we do not know that any Fish has ever died of cold in deep water; and experience has taught us that in severe cold the Fish make for deep waterGa naar voetnoot10). | ||||||||||
Ga naar margenoot+Wat haar spijs belangt, sij sullen niet ligt van honger sterven. Veele Visschen sullen vijf of ses maanden agter den anderen alleen met water, of beter geseijt, uijt die deelen die int water sijn, en die men ordinair voor water aan siet, en water deelen noemtGa naar voetnoot20) leven; Al hoe wel de soo danige in sulken geval weijnig of niet in groote konnen toe nemen, en soo sij vet sijn, mager werdenGa naar voetnoot21). Vorders heb ik mij ingebeeldGa naar voetnoot22) dat alle soorten van Visschen, die geen gebrek van voetsel hebben, van tijd tot tijdGa naar voetnoot23), grooter werden, en noijt van groeijen op houden. Soo datter geen bepaalde groote aan de Visschen kan toe geeijgent werdenGa naar voetnoot24), als wij wel konnen doen, aan Dieren die op de Aerden leven, van welke sommigeGa naar margenoot+ vroeger, sommige later tot haar gesette en ordinaireGa naar voetnoot25) groote komen, die sij niet te boven gaan, schoon sij nog veele jaren daar na leefdenGa naar voetnoot26). Dit beeld ik mij in komt hier van daan, dat de Dieren die op Aerden leven, soo lang in groote toe nemen, als de kragt van het voortstooten der sappen inde holligheden der beenderen, soo veel gewelt kan doen, dat de beenderen, daar door soo in lengte als in dikte konnen werden uijt geset. Maar dese beenderen der Dieren, door de lugt soo danigen stijfte of hardigheijt bekomen hebbende, dat die niet meer en konnen werden uijtgeset, soo moet het groot werden van der selver lighamen op houden: alleen dat die door overvloedig voetsel in dikte en vettigheijt konnen toenemenGa naar voetnoot27). De Visschen nu (meest alle) en hebben geen merg beenen, of schinkels, en der selver beenen en konnen door de lugt geen stijfte of hardigheijt aan gebragt werden, maar de kleijne pijpjens waar uijt de beenderen vande Visschen bestaan, sijn seer sagt in vergelijkinge van andere Dieren, en oversulks en vinden wij geen redenen waarom de beenen der Visschen niet altijt in groote souden toenemen, als deselvige geen voetsel ontbreekt. Men heeft inde Meeren of groote Wateren die in ons lant leggen, | ||||||||||
Ga naar margenoot+With regard to their food, they will not soon die of hunger. Many Fishes will live for five or six months consecutively on water only, or rather, on those parts which are in the water, and which are commonly looked upon as water, and called parts of waterGa naar voetnoot11); Altrough, in such cases, they can increase little or nothing in size, and if they are fat, become thinGa naar voetnoot12). I have further conceived the idea that all species of Fish that have no lack of food, gradually get bigger, and never stop growing. So that we cannot attribute any definite size to Fishes, such as we can do to AnimalsGa naar voetnoot6) that live on Earth, some of which reach a certainGa naar margenoot+ normal size earlier, and others later, which size they do not exeed, even if they live many more years. This, I imagine, comes from the fact that the Animals that live on Land increase in size as long as the force that drives along the juices into the cavities of the bones can display so much strength that the bones are thereby expanded both in length and in thickness. But when the bones of these Animals have obtained, through the air, such stiffness or hardness that they can no longer be expanded any more, the growing of their bodies must cease: except that with abundant food they may increase in thickness and fatnessGa naar voetnoot13). Now the Fishes (most of them) do not have marrow-bones, or shanks, and the bones of the same cannot be given any stiffness or hardness through the air, but the small tubules of which the Fishes' bones consist are very soft in comparison with other Animals, and apart from that we find no reason why the bones of the Fishes should not always increase in size, providing the same do not lack food. In the Lakes or large Waters that are in our country, and in | ||||||||||
en waar in seer veel gevist werd, sulke groote snoeken gevangen, die sesenvijftig duijmGa naar voetnoot28) lang waren, ende die agtendertig, en andere die sesendertig pondenGa naar voetnoot28) swaar wogen. En Baarsen gevangen, die agtentwintig duijmGa naar voetnoot28) lang waren, en wie weet hoe groot soo danige Visschen souden geworden hebben, soo sij langer de netten hadden ontworstelt. Seker Man te platten lande wonende klaagde mij (eenigen tijd geleden) dat hem meer dan voor veertig guldens aan Baars, die hij in Vis-korven hadde leggen, in eene nagt was afgestorven, en seijde dat dit alleen veroorsaakt was, om dat het daags te vooren seer heet was geweest, ende dat het daar op des nagts kout en mistig weder was. Dese sterfte van Vis quam hem ordinair over, als op een groote hitte, een schielijke koude, of op een koude een schielijke hitte volgde. Als ik de gelegentheijtGa naar voetnoot29) vande Vis-mandens of korven aan sag, waar in hij sijn Vis bewaarde, ende dat die onder en boven even wijt, en boven open waren, en niet hoger als datGa naar voetnoot30) maar ontrent twee voet diep int water sonken, daar nogtans het water daar dese Vis in lag wel thien voet diep was, soo imagineerde ik mij dat dese sterfte van [de] Vis soude voort gekomenGa naar voetnoot31), en verhindert werden, als men de Vismandens of korven, soo hoog of diep quam te maken, als het water diep was, ende dat men deselve korven soo diep int water liet sinken, dat die ontrent op een voet na op de gront quamen, op dat de Visschen in tijde van verandering van hitte of koude, haar na om hoog of na om laag, int water souden konnen verplaatsen. Ga naar margenoot+Ik kan niet na laten hier bij te voegen, dat men tot mij gesegt heeft, dat het bloet in ons lighaam in een ure tijts, veertien maal circuleert, sonder dat men redenen gaf waar uijt soo danige voor stellinge vast te maken wasGa naar voetnoot32). | ||||||||||
which a great deal of fishing is done, such large pike have been caught as were fifty-six inches long, and of which some had a weight of thirty-eight, others of thirty-six pounds. And Perch have been caught that were twenty-eight inches long; and who knows how big such Fish might have grown, if they had longer escaped the nets. A certain Man living in the country complained to me (some time ago) that more than forty guilders' worth of Perch, which he had lying in Fish-baskets, had died in a single night, and he said that this was caused only by the fact that it had been very hot the day before, and that, in the following night, the weather was cold and misty. This death among Fish seemed to him a common thing when great heat was followed by sudden cold, or cold followed by sudden heat. When I looked at the conditionGa naar voetnoot14) of the Fish-baskets or creels, in which he kept his Fish, and saw that they were the same width top and bottom, and were open at the top, and no higher than to sink only about two feet deep in the water, although the water in which these Fish were lying was quite ten feet deep, I imagined that this mortality of the Fish might be obviated, and prevented, if the Fish-baskets or creels were made as high, or deep, as the depth of the water, and if one would let the same baskets sink so deep into the water that they came to about a foot from the bottom, so that the Fishes, in times of change in warmth or cold, might me be able to move either upwards or downwards in the water. Ga naar margenoot+I cannot neglect to add to this that I have been told that the blood in our body circulates fourteen times in the space of an hour, without my being given any reason from which such a statement might be deducedGa naar voetnoot15). | ||||||||||
Na die tijd heb ik veel maal aan de geseijde menigvuldige circulatien van het bloet gedagt, en wel voornamentlijk, sedert dat ik de circulatie van het bloet menigmaal hadde gesien. Want overdenkende, dat het bloet het welke tot de uijterste deelen van onse voeten, ende aldaar seer naGa naar voetnoot4) drie maal soo veel wegs, af te loopen heeft van het Hert, als het geene dat inde uijterste deelen van het hooft circuleertGa naar voetnoot33). Want laten wij stellen dat het bloet, dat tot in de uijterste deelen van onse voeten circuleert 4½ voet veerte van het Hert afgelegen is, soo sullen wij moeten seggen, dat de uijterste deelen van ons hooft maar 1½ voet van het Hert afgelegen isGa naar voetnoot34); dierhalven kan het bloet dat int hooft gesonden of gestooten werd, drie maal circuleren ofte door het Hert passeren, tegen het bloet twelk door de voeten circuleert, ofte ommelooptGa naar voetnoot35). Ik hebbe dan gedagt, of ik niet eenige stellingeGa naar voetnoot36) soude konnen maken, die mij beter souden voldoen, als alleen een simpel seggen dewijl ik, en veele andere sullen bij ijder circulatie die het bloet soude komen te doen, niet anders verstaan hebbenGa naar voetnoot37), als dat het bloet most passeren, door het uijterste van handen of voeten. Als ik mijne gedagten hadde laten gaan, op de groote snelheijt die het bloet inde Aderen loopt, (als wij het door een vergroot glas beschouwen) daar het nogtans als wij het met het bloote oog besagen maar een langsame voortgang soude hebben. SooGa naar voetnoot38) heb ik soo veel mij voor die tijd doenlijk scheen, een minuit tijds (die de sestig een ure uijt maken) gedeelt in twee en seventig deelen (in plaats van sestig seconden waar in men een minuit verdeelt) in welk twee en seventigste deel van een minuit soo veel tijd passeert, dat ik behoorlijk, een viersillabig woort kan uijt spreeken.Ga naar voetnoot39). Dit laaste bij mij waar genomen sijnde, heb ik een Paling die | ||||||||||
After this I have often thought about the said multiple circulations of the blood; chiefly, that is, because I have many times seen the circulation of the blood. For I reflected that the blood which runs to the extreme parts of our feet has very nearly three times the distance to cover from the Heart, of the blood that circulates in the extreme parts of the head. For let us assume that the blood which circulates as far as the extreme parts of our feet, is at a distance of 4½ feet from the Heart, then we shall have to say that the extreme parts of our head are at a distance of only 1½ feet from the Heart; therefore the blood which is sent or driven into the head can circulate, or pass through the Heart, three times, for once for the blood that runs, or circulates, through the feetGa naar voetnoot16). I then thought whether I could not produce some theory which might give me more satisfaction, than merely a simple statement; since, by any circulation of the blood, I have never understood anything else - and many others will join me there - than that the blood must pass through the extremities of hands or feet. When I had let my thoughts dwell on the great speed at which the blood runs in the Arteries (when we look at it through a magnifying glass), whereas, when we examine it with the naked eye, it seems to make only slow progress, I divided, so far as appeared feasible to me for that time, a minute of time (sixty of which constitute one hour) into seventy-two parts (instead of sixty seconds into which one minute is commonly divided), during which seventy-second part of a minute as much time passes as allows me to pronounce a four-syllable wordGa naar voetnoot17). Having observed this in myself, I placed an Eel, about a foot | ||||||||||
seer na een voet lang was, voor het vergrootglas gestelt, en na mijn beste op merkingeGa naar voetnoot40) geoordeelt, dat in een twee enseventigste deel van een minuit tijds, het bloet in een Arterie die de dikte hadde, datter drie à. vier deeltgens bloet (die het selvige root maken)Ga naar voetnoot40a) soo verre voortliep, als de lengte van een vijftiende deel van een duijm breet is. Komt dan 4⅘. duijm breet lengteGa naar voetnoot41), dat het bloet in een minuit tijds voort loopt. Dit getal door sestig minuiten gemultipliceert komt 288. duijmen lengte die het bloet inde Paling in een ure tijds, kan voort gestooten werdenGa naar voetnoot42). Laten wij nu stellen dat het Hert twelk vande Ael of Paling, dat digt aant hooft geplaast leijt, tot seer naGa naar voetnoot4) aan de uijterste deelen vande staart (daar de alderveerste circulatie geschiet) elf duijm-breet lang is, soo moet het bloet dat elf duijm-breet lengte weg gestooten werdGa naar voetnoot43), weder elf duijm-breet lengte te rugge komen, eer dat het in het Hert komt. Dese twee en twintig duijm-breet lengte die het bloet moet loopen, eer het weder in het Hert komt, gedivideert doorGa naar voetnoot44) 288. duijmen (sijnde de lengte) die het bloet in een ure kan loopen; sal komen een weijnig meer dan 13. maal dat het bloet uijt het Hert, tot in het uijterste vande staart vande Ael, en weder in het Hert, in een ure tijds kan circuleren. Laten wij nu stellen dat de uijtertse bloet-vaaten soo die aan het hooft, ofte inde vinnen die aan het hooft vande Ael geplaast sijn, 1½ duijm-breet lengte van het Hert af gelegen sijn. Dit soo sijnde, soo heeft het bloet inde laast geseijde deelen, maar drie duijm-breet lengte loopen van doen, ofte het is weder int Hert, waar uijt volgen moet, dat het bloet, het geene inde uijterste deelen van het Hooft, ende de vinnen die aan het hooft staan 96. maal kan circuleren, ende dat inde tijd van een ure. Als wij onse gedagten laten gaan op de bloet-vaaten die inde Visagtige deelenGa naar voetnoot45) sijn die het Hert uijtmaken, waar in de circulatie | ||||||||||
long, before the magnifying glass, and I judged, to the best of my observation, that, in one seventy-second part of a minute, the blood in an Artery which had the thickness to allow three to four particles of blood (that make the same red) to pass through it, moved along as far as the length of one-fifteenth of the width of our thumb. That makes, then, 4⅘ the width of a thumb that the blood moves along in the space of one minute. This number, multiplied by sixty minutes, makes 288. inches' length, which the blood in the Eel can be propelled in an hour's timeGa naar voetnoot18). Let us now assume that the distance from the Heart - which in the Eel or ‘Paling’Ga naar voetnoot19) is placed quite close to the head - to very nearly the extreme parts of the tail (where the very furthest circulation takes place) is a length of eleven inches' width; then the blood, which is propelled over a length of eleven inches' width, must come back again over a length of eleven inches' width, ere it comes to the Heart. This twenty-two inches' width distance which the blood must run before it comes back to the Heart, divided into 288. inches (being the length) which the blood can run in an hour, will come to a little more than 13. times that the blood can circulate from the Heart, to the extreme part of the tail of the Eel, and back again to the Heart, in one hour's time. Now let us assume that the extreme blood-vessels, both those in the head, or in the fins that are placed at the head of the Eel, are at a distance of 1½ thumb's width length from the Heart. This being so, the blood in the last-named parts need only run three thumb's width length to get back to the Heart again; from which it must follow that the blood in the extreme parts of the Head, and in the fins that are at the head, can circulate 96. times, and that in one hour's time. When we consider the blood-vessels that are in the Fish-like partsGa naar voetnoot20) which constitute the Heart, and in which the circulation | ||||||||||
soo wel geschiet, als in eenig ander deel van het lighaam, en waar in na alle aparentie, het bloet geen vierde deel van een duijm breet uijt het Hert sal voort gestooten wesen, of het sal weder te rug komen. In somma dan de circulatie van het bloet, in en naast het Hert gelegen, kan onbedenkelijkGa naar voetnoot46) veel maal door soo danige vaaten geschieden. Ik hebbe al verscheijde maal getragt de loop en circulatie van het bloet inde viervoetige DierenGa naar voetnoot12) (die haar altijts op het land houden) te sien, maar ik en hebbe die tot nog dieGa naar voetnoot47) niet konnen ontdekken. Dog soo ras als ik de Dieren die ik daar toe de bequaamsteGa naar voetnoot48) agte te sijn, kan bekomen, sal ik mijne observatien hervatten. Wat het gevogelte aan gaat, daar van heb ik een soort gevonden, waar in ik de voortlooping van het bloet, mijn selven seer klaar heb voor de oogen gestelt; dog de circulatieGa naar voetnoot5) was mij onmogelijk te bekennen, en dat om de groote menigte van bloet-vaaten, die het lighaam dat ik beschoude, root maakte. Als wij nu vast stellenGa naar voetnoot49), dat het bloet in onse lighamen soo vaardigGa naar voetnoot50) door de Aderen loopt, als het inde Paling of Ael doet, en stellen dat de uijterste deelen van onse voeten of teenen van ons Hert afgelegen sijn 4½. voet, ofte 54. duijmen, als hier vooren is geseijt, soo moet het bloet van het Hert tot de teenen, en weder vande teenen tot in het Hert 9. voet of 108. duijmen lengte voort loopen. Waar uijt dan volgen moet, dat het bloet van het Hert, tot de uijterste deelen vande voeten, en van daar weder in het Hert; in een ure tijds, maar 2⅔ maal circuleertGa naar voetnoot51). Laten wij stellen dat de bloet-vaaten, waar in het bloet tot inde uijterste deelen van onse vingers circuleert, 2¾. voetGa naar voetnoot52) ofte 33. duijmen van het Hert af gelegen sijn, komt dan voor de te rugge loop van het selvige bloet eer het weder in het Hert komt, gelijke 33. duijmen. Dese sesensestig duijmen gedivideert doorGa naar voetnoot44) de hier vooren geseijde 288. duijmen, sal komen 4 4/11. maal, dat het bloet uijt | ||||||||||
takes place as perfectly as in any other part of the body, and in which, to all appearances, the blood will be propelled less than one-fourth of a thumb's width from the Heart before it comes back again. In short, then, the circulation of the blood in and close to the Heart may be repeated an inconceivable number of times through these kind of vessels. I have tread several times to observe the course and circulation of the blood in the QuadrupedsGa naar voetnoot6) (which always remain in the fields), but I have not so far been able to discover it. But as soon as I can obtain the Animals which I consider most suitable for this purpose, I will take up my observations again. As regards fowls, I have found one species of them in which I have brought the course of the blood very distinctly before my eyes; but is was impossible for me to recognize the circulationGa naar voetnoot4), because of the great multitude of blood-vessels that made the body, which I examined, red. Now if we assume for certain that the blood in our bodies runs as fast through the Arteries as it does in the ‘Paling’ or Eel, and assume that the extreme parts of our feet, or toes, are at a distance from our Heart of 4½ feet, or 54 inches, as stated heretofore, then the blood must run, from the Heart to the toes, and back from the toes to the Heart, 9 feet or a length of 108 inches. From which it must follow that the blood, from the Heart to the extreme parts of the feet, and from there back to the Heart, circulates only 2⅔ times in one hour's timeGa naar voetnoot21). Let us assume that the blood-vessels in which the blood circulates to the extreme parts of our fingers, are at a distance of 2¾. feetGa naar voetnoot22), or 33 inches from the Heart, then a return course of the same blood before it comes back to the Heart, will account for an equal distance of 33. inches. This sixty-six inches, divided into the aforesaid 288 inches, will make 4 4/11 times that the blood can circulate | ||||||||||
het Hert tot inde uijtertse deelen van onse vingers, ende van daar weder tot int Hert; in een ure tijds kan circuleren. Soo wij nu stellen, dat de meeste bloet-vaaten als inde buijk en borst, niet verder van het Hert af gelegen sijn, als de lengte van een voet, ofte 12. duijmen. Dese lengte twee voudig genomen, die soo danig bloet moet loopen, eer het weder in het Hert komt, sal komen 12. maal dat soodanig bloet in een ure sal circuleren. Soo wij nu stellen, dat het bloet werdende van het Hert gevoert tot inde uijtertse deelen van ons hooft, ende van daar weder te rugge komende in het Hert, 36. duijmen soo in veerteGa naar voetnoot53), als in te rugge komen door de Aderen loopt. SooGa naar voetnoot38) moeten wij seggen, dat soo danig bloet, agt maal in een ure tijds kan circuleren. Als wij nu gedenken aan de groote menigte van bloet-vaaten, die soo inde buijk als inde borst loopen, nietGa naar voetnoot54) alleen binnen de 12. duijmen haar circulatie hebben, als mede datter veel bloet-vaaten, niet alleen seer na bij het Hert leggen, maar dat selfs inde vleessige deelen of menbrane die voor een gedeelte het Hert uijt maken, seer veel bloet-vaaten loopen, in welke vaaten het bloet in korten tijd ommeloopt, soo sal het ons niet vreemt voortkomen, als men seijt, dat veertien maal soo veel bloets, alsGa naar voetnoot55) waar mede een Mensch begaaft is, in een ure tijds, uijt het Hert werd gestooten. Maar wij konnen niet seggen, dat al ons bloet veertien maal in een ure tijds circuleert, ofte ommeloopt, omdat als hier vooren is aangewesen, het bloet twelk tot inde uijterste deelen van onse voeten werd gestooten, en van daar weder in het Hert werd gevoert, soo danigen loop, maar 2⅔. maal in een ure tijds kan volbrengen. Ik beeld mij in, dat veele dese mijne stellingen ontrent de hoe veel maal van de ommeloopGa naar voetnoot56) van het bloet, hebbende gelesen, die niet en sullen bevallen, om dat sij sullen komen te seggen, dat ik de beweginge van het bloet, soo inde kikvorschen als Visschen der selver loop meest doorgaansGa naar voetnoot57) hebbe gesien, inde uijterste deelen van haar lighamen, daar het bloet seer langsaam loopt; maar bij aldien | ||||||||||
from the Heart down to the extreme parts of our fingers, and thence back to the Heart, in one hour's time. Now if we assume that most blood-vessels, as in the belly and chest, are at no greater a distance from the Heart than the length of one foot, or 12. inches. Taking this length twice, which this blood must run ere it comes back to the Heart, will make 12. times that such blood will circulate in one hour. If we assume that the blood being carried from the Heart to the extreme parts of our head, and thence coming back again in the Heart, runs 36. inches both in going so far and in returning through the Veins, then we must say that such blood can circulate eight times in the space of one hour. Now if we consider the great multitude of blood-vessels that run both in the belly and in the chest, and reflect that these do not alone have their circulation within 12. inches, while there are also many blood-vessels which not only lie very close to the Heart, but that even in the fleshy parts, or membranes, of which the Heart is partly composed, there are very many blood-vessels, in which the blood circulates in a short time, then it will not appear strange to us when it is said that fourteen times as much blood as that which a person possesses, is propelled from the Heart. But we cannot say that all our blood circulates fourteen times in one hour, because, as was pointed out heretofore, the blood which is propelled down to the extreme parts of our feet, and is carried again from there back to the Heart, can complete such course only 2⅔ times in one hour. I suppose that many of those who have read these my views concerning the frequency of the circulation of the blood, will not feel satisfied with them, because they will come to argue that I have nearly always seen the movement of the blood, and its course, both in the frogs and in Fishes, in the extreme parts of their bodies, where the blood runs very slowlyGa naar voetnoot23), but if I should see it in the blood- | ||||||||||
ik het quam te sien in de bloet-vaaten, naast of digte bij het Hert gelegen, dat het selvige daar veel snelder soude loopen, gelijk mij sulk tegen spreken alGa naar voetnoot58) is te vooren gekomen. En tot haar bevesting tragte men mij te overtuijgen, met eenig lighaam 't sij bal of koegel die inde lugt gedreven werd, sijn grooste en snelste loop heeft, als hij in sijn eerste beweginge is, of die ontfangt; ende dat na die tijd, sijn snelle loop hoe langer hoe minder werd. Ende dat het insgelijks met de loop van het bloet gelegen was: te weten, dat het selvige een snelder voortgang heeft inde bloet-vaaten na bij het Hert gelegen, dan inde vaaten van gelijke dikte die verder van het Hert af gelegen, als die in onse voeten of inde uijtertse deelen van ons lighaam geplaast sijn. Ga naar margenoot+Wij moeten seggen dat de loop van het bloet, inde vaaten onser lighamen, of die vande Visschen, gans geen gemeenschap heeftGa naar voetnoot59), met de lighamen die inde lugt bewogen werden, en om soo danigeGa naar margenoot+ tegensprekers te overtuijgen, heb ik fig: 1. ABCDEF. laten afteijkenen, die wij ons konnen imagineren dat een holle lode pijp is. Uijt welkeGa naar voetnoot60) pijp weder verscheijde kleijne pijpjens met haar takjens of sprankjens komen, als met BG. CH. DI. EK. ende FL. Ende dat dese pijp met de geseijde takken alle gevolt sijn, met een vloeijbaar sap, het sij water bloet enz: ende dat in dese pijp een drukkerGa naar voetnoot61) is, als aAB. Dit bloet water of vloeijbaar nat, inde geseijde pijp gedrukt werdende, doet op dat moment vande drukkinge, het nat op de kleijne pijp B die digt aan den drukker geplaast leijt, niet meerder gewelt, dan op de verre afgelegenste pijp F. En schoonGa naar voetnoot62) dese kleijne pijp F. duijsent-maal duijsentGa naar voetnoot63) kleijnder was dan de groote pijp, soo soude nogtans de persinge of drukkinge van het nat inde kleijne pijp, soo stark sijn als inde groote pijp. Als bij exempel den diameter ofte de sijde van een ronde pijp | ||||||||||
vessels that lie next or close to the Heart, the same would there run much faster - such contradiction having already come to my notice. And to confirm this, they have tried to convince me with some object, say a ball or bullet that is propelled into the air, and has its greatest and fastest course when it is in its first movement, or receives it; and that after that time its rapid course becomes less and less. And that the same thing applies to the blood: to wit, that the same makes a quicker progress in the blood-vessels lying close to the Heart, than in the vessels of the same thickness which lie further away from the Heart, such as those which are placed in our feet or in the extreme parts of our bodies. Ga naar margenoot+We are obliged to say that the course of the blood, in the vessels of our bodies, or in those of the Fishes, has nothing whatsoever in common with the objects that are moved in the air; and in order to convince such contradictors I had fig: 1. ABCDEF. drawn, whichGa naar margenoot+ we may imagine is a hollow leaden tube. From which tube, again, several small tubules come, with their tiny branches and ramifications, as shown here by BG. CH. DI, EK and FL. And that this tube with the said branches are all filled with a liquid sap, be it water, blood, etc: and that in this tube there is a piston, as at aAB. This blood, water, or liquid, on being pressed into the said tube, does not, at the moment of pressure, exert any more force on the liquid in the tubule B, which is close to the piston, than on the remotest tubule F. And even if this tiny tubule F. were a thousand times a thousand times smaller than the large tube, the pressure or force of the liquid in the small tubule would nevertheless be as strong as in the large tube. If, for example, the diameter or the side of a round tube or | ||||||||||
Ga naar margenoot+of vier sijdige bak fig: 2. ABCDEF. doet 5.Ga naar voetnoot64), soo komt het quadraat getal daarvan 25. Een kleijne ronde pijp of viersijdige bak alsGa naar margenoot+ fig: 3. sijn sijde of diameter doet 1. Dit soo sijnde soo staat de kleijne bak of pijp tot de groote, als 1. tot 25Ga naar voetnoot65). Soo wij nu stellen datter inde groote bak een vogt is, waar op men een gewelt doetGa naar voetnoot66) van 100. lb.Ga naar voetnoot67) soo heeft de basis ofte gront vande bak AEF. (behalven het nat datter in is) een gewelt te dragen van de geseijde 100. lb. Omme nu gelijk gewelt op den basis fig: 3. H. te doen soo heeft men daar toe alleen van noode een gewelt van vier pont, en dit soo sijnde, soo is de last op de basis H. geproportioneert, tegenGa naar voetnoot68) de last op de basis AFE. om dat den laast geseijden basis 25. maal grooter is dan den basis H. Ja wij konnen seggen, dat bij aldien men maar een sand swaarte met den drukker fig: 1. aAB. te wege bragt, datter geen redenen sijn, waar om alle het water of vloeijbaar nat, niet alleen het nat inde groote pijp een beweginge moet aan gedaan werden, maar het nat moet ook op dat selvige moment des tijds, in alle kleijne pijpen soo wel een beweginge aan gedaan werden, als inde groote pijp. Want daar en sijn geen saken, (na de maal het nat als een vast lighaam kan geconsidereert werden) die dese beweginge konnen beletten. Dese mijne demonstratienGa naar voetnoot69) sijn seer ligt te verstaan, voor die | ||||||||||
Ga naar margenoot+four-sided cistern fig: 2. ABCDEF. is 5, the square of this numberGa naar margenoot+ will be 25.; a small round tube of four-sided tank as fig: 3. has a side or diameter of 1. This being so, the ratio between the small tank or pipe to the large one will be 1. to 25Ga naar voetnoot24). Now if we assume that the large tank contains a liquid to which a pressure of 100. pounds is applied; then the base or bottom of the tank AEF. in addition to the liquid that is in it) has to carry a weight of the said 100 pounds. Now in order to exert the same pressure on the base fig: 3.H., one only requires a force of four pounds; and this being so, the load on the base H. is in proportion with the load on the base AEF., because the latter base is 25 times the size of the base H. Nay, we can say that, even if we cause a pressure of only the weight of a grain of sand with the piston fig: 1. aAB, there is no reason why all the water or other liquid should not be given a motion, not only the liquid in the large tube, but the liquid must also, at the very same moment, in all the tiny tubules, be given a similar movement as in the large tube. For there is nothing whatever (since the liquid may be regarded as a solid body) that could prevent this movement. These my arguments are very easy to understand for those who | ||||||||||
geene die de begintselen van de waterwigt van Mr Sijmon van Stevin sal door lesen hebbenGa naar voetnoot70). Ga naar margenoot+Soo wij nu stellen dat fig: 1. A. eenige voeten hoger is dan F. of L. soo soude men konnen seggen, dat het water inde kleijne pijpen F. en L. meerder parsinge geschiede, dan inde kleijne pijp B. ende dat alleen om de swaarheijt van het nat (als wij B. om hoog en F. en L. om laag stellen). Maar als men stelt, dat het nat inde kleijne pijpen weder soo danige pijpjens heeft waar in het nat tot soo danige hoogte kan op loopen, als tot aan Q. soo sal de loop van het geparste nat inde kleijne pijp BG. egaal sijn, met de loop van het nat in alle de andere pijpen. Want de parsinge van het nat is soo groot, aan alle de plaatsen inde ronte vande pijp, als die is op de gront ofte basis, te weten na proportie vande wijte vande selve pijpenGa naar voetnoot71). In 't kort dan, de loop van het nat is, in alle de spranken of pijpen evenvaardigGa naar voetnoot50). Soo wij ons nu imagineren dat de groote pijp fig: 1. ABCDEF. een Arterie is, ende dat uijt deselvige verscheijde kleijne Arterien met haar takken komen, als BG. CH. DI. BK. ende FL. ende dat MNOPQR. een Vena is, waar in het Arteriael bloet gestort werd. SooGa naar voetnoot38) moeten wij LM. KN. IO. HP. ende GQ Venae noemen om dat G.H.I.K.L. die plaatsen sijn, al waar het bloet circuleertGa naar voetnoot5). Dog dese vaardigeGa naar voetnoot50) loop van het bloet inde uijterste deelen van het lighaam werd seer vertraagt, als de leden kout sijn, waar door dan de bloet-vaaten soo op gevult werden, dat handen en voeten dikker werden, of op swellen. Soo dat wij de vaardige loop van het bloet inde uijterste deelen van het lighaam (in vergelijkinge van de bloet-vaaten die binnewaarts leggen) niet toe en schrijvenGa naar voetnoot72), of die deelen van het lighaam moeten wel warm sijn. Seker Heer en Medicinae Doctor die ik onder andere de circulatie van het bloet mede hadde laten sien, verhaalde mij, dat hem de circulatie van het bloet door een Anatomicus mede was getoont, en alsoo ik begerig was om te weten op wat manier hij sulks hadde | ||||||||||
may have read the principles of water-weight by Mr. Symon van StevinGa naar voetnoot25). Now if we assume that fig: 1. is placed a few feet higher thanGa naar margenoot+ F. or L., one might say that the water in the small tubes F. and L. would be subject to greater pressure than that in the tubule B., and that alone because of the weight of the liquid (if we put B. high up and F. and L. low down). But if one assumes that the liquid in the small tubes also has such small tubules in which the liquid can rise to a height such as to Q., then the course of the pressed liquid in the small tube BG. will be the same as the course of the liquid in all the other tubes. For the pressure of the liquid is just as great, at all points in the circumference of the tube, as that on the bottom or base; that is, in proportion to the width of the said tubesGa naar voetnoot25a). In short, then, the course of the liquid is equally fast in all the branches or tubes. If we now imagine that the large tube fig: 1. ABCDEF. is an Artery, and that several small Arteries with their branches come out of the same, as BG. CH. DI. EK. and FL., and that MNOPQR. is a Vein, into which the Arterial blood is poured; we must then call LM. KN. IO. HP. and GQ Veins, because G.H.I.K.L. are the places were the blood circulatesGa naar voetnoot4). But this rapid course of the blood in the extreme parts of the body is much retarded, when the limbs are cold, which causes the blood-vessels to become so filled up, that hands and feet get thicker, or swell up. So that we must not think that the blood courses fast in the extreme parts of the body (in comparison to the blood-vessels that lie internally) unless those parts of the body should be quite warm. A certain Gentleman and Doctor of Medicine, to whom I had shown, among other things, the circulation of the blood, told me that he had also been shown the circulation of the blood by an Anatomist; and as I was desirous to know in what manner he had | ||||||||||
Ga naar margenoot+te wege gebragt, soo wierd mij geantwoord, dat het, door het inspatten van quiksilver was geschiet, te weten, het quiksilver wierd in een Arterie in gespat, ende het quam door een Vena weder te rugge loopenGa naar voetnoot73). Ik vraagde verder wat sekerheijt men hadde dat de eene Ader een Arterie, ende de andere een Vena was. Waar op mij geantwoord wierde geen sekerheijt te hebben. Wijders vraagde ik hoe wijd de bloet-ader was, waar in het gespatte quiksilver circuleerde. Waar op tot antwoord wierde gegeven, dat die meer dan duijsent maal dikkerGa naar voetnoot74) was, als de Aderen waar in hij bij mij gesien hadde, dat het bloet circuleerde. Ik antwoorde hier op dat men in soo danig doen, seer ligt bedrogen konde werden, ende dat dese vaaten of vat, die men tweederleij namen geeft, als Arterie en Vena, na alle aparentie een Arterie of een Vena sal sijn geweest, gelijk mij onder anderen voor desen verscheijde bloet-vaaten sijn ontmoet, waar in ik mij inbeelde, dat de circulatie van het bloet wiert te weeg gebragt, welke vaaten soo groot waren, dat men die met het bloote oog konde bekennen. Maar dat ik mij door gaansGa naar voetnoot75) in mijne opinie bedroge hebbe bevonden. Want als ik sulks nader ondersogt, soo bevond ik dat de geimagineerde bloet-vaaten, uijt een ende deselve Adertak waren voort gekomen. Ga naar margenoot+Als bij exempel fig: 4. ABCDEFG. is een Vena, welker beijde takken BE. sijn afgesneden, sonder dat wij geweten hebben, dat die beijde uijt de sprank of adertak A. sijn voortgekomen. Dese bloet-vaaten BCD. ende EFG. sijn door het bloet-vat CF. weder vereenigt, gelijk de bloet-vaaten veel maal aan den anderen vereenigtGa naar voetnoot76) sijn. Uijt welke vaaten met slaan kloppen of vrijven het bloet (soo het selvige daar niet uijt en was) is uijt gebragt. | ||||||||||
Ga naar margenoot+achieved this, I received the answer that it had been done by injecting mercury; to wit, that the mercury was injected into an Artery, and it came running back again through a VeinGa naar voetnoot26). I then asked what certainty they had that the one Vessel was an Artery, and the other a Vein. In reply to which I was told that they were not sure. I further asked how wide the blood-artery was in which the mercury circulated. The reply to this was that it was more than a thousand times thickerGa naar voetnoot27) than the Arteries in which he had seen the blood circulate at my place. To this I replied that one might easily be deceived by such procedures, and that these vessels, or vessel, which are given two different names, as Artery and Vein, were to all appearances either an Artery or a Vein; just as I have in the past, among other things, come across several blood-vessels in which I imagined that the circulation of the blood was being brought about; which vessels were so large that they could be perceived with the naked eye. But I invariably found that I had been deceived in my opinion. For when I examined the matter more closely, I found that the imagined blood-vessels had sprung from one and the same Arterial branch.Ga naar margenoot+ Thus, for example, fig: 4. ABCDEFG. is a Vein whose two branches BE, were cut off, without our knowing that both of them had sprung from the branch or arteriole A. These blood-vessels BCD. and EFG. are united again by the blood-vessel CF., just as blood-vessels are frequently interconnected. From which vessels the blood (if the same were not yet out of them) can be removed by beating, tapping, or rubbing. | ||||||||||
Nu konnen wij seer ligt door het uijtbrengen van het bloet, of met starke inparsinge, van quiksilver of wasch, de klap-vliesenGa naar voetnoot77) (soo die inde vaaten mogten wesen) tusschen BC. ontstukken arbeijden, waar door dan het ingespatte quiksilver of wasch, seer ligt kan gedrukt werden door het deel van het vat BCF. ende dalende ofte te rug komende van F. na E. waar door dan sal verschijnen dat BCD. een Arterie, ende dat EFG. een Vena is, ende dat de circulatie geschiet door CF. Sulke vaaten voor desen mij int oog komende, heb ik mij bedrogen bevonden, want als ik tot nader ondersoek quam, soo heb ik ondervonden, dat beijde de ader spranken als BCD. ende EFG. uijt een ende deselfde tak, als A. waren voort gekomenGa naar voetnoot78). Ga naar margenoot+Soo ons nu een Arterie ontmoeten als fig: 5. IKL. en wij spatten het quiksilver in I. soo verre dat het deselve Ader van IKL. gans vervulde, soo danig, dat wij versekert waren, dat in die Ader het bloet van K tot L. weder gevoert wierde na het Hert, soo konnen wij nogtans niet seggen dat IK. een Arterie ende KL. een Vena is, om dat het bloet in soo danige groote vaaten, die wij met het bloote oog konnen sien, niet en circuleertGa naar voetnoot5). Want als mij soo danige krom gebogen Arterien te vooren quamen, soo is mij veel maal gebleken, dat die weder in takken verspreijde als aan L. werd aan gewesen, ende dese laaste weder in kleijnder takken, soo dat wij eerst konnen seggen, dat de circulatie geschiet aan MNO. ende verders dat MPQ. NPQ. ende OPQ. eerst Venae genoemt moeten werden. Ga naar margenoot+Ik ben voor desen van gedagten geweest, dat het bloet twelk wierde gevoert door de Arterien tot aan de uijterste of verst af gelegene plaatsen van het Hert, is sijn loop van tijd, tot tijdGa naar voetnoot23), sijn dunne sappen verloor, door de geduijerige doorstootinge van het bloetGa naar voetnoot79) die door de menbrane vande Arterien (die men een rokGa naar voetnoot80) noemt) door drongen. Maar na die tijd dat ik de circulatie van het bloet veel maal hebbe gesien, soo heb ik bij mij vast gesteltGa naar voetnoot49), dat de rokke vande Arterien soo geconstitueert waren, die dat geen de minste dunne sappen van het bloet, door de Arterien lieten door passeren, tensij deselvige tot soo danige dunte of kleijnheijt in takjens sijn verdeelt, datter maar een, twee of drie globule bloet te gelijk konnen door gaan, alwaar ontrent de circulatieGa naar voetnoot5) geschiet, ende dat aldaar om de dunte van rok, de dunne sappen van het bloet, aan alle kanten door de rok, (tot voetsel vande omleggende deelen) ge- | ||||||||||
Now it would be quite easy, by thus removing the blood, or by strong pressure, of mercury or wax, to smash the valves (should they be present in the vessels) between BC., whereby the injected mercury or wax may very easily be pressed through part of the vessel BCF., and going down, or returning, from F. to E., which will make it appear that BCD. is an Artery, and EFG. a Vein, and that the circulation takes place through CF. When such vessels came before my eyes, I found that I had been mistaken; for on closer examination I found that both arterioles BCD. and EFG. had sprung from one and the same branch AGa naar voetnoot28). Ga naar margenoot+Now when we come across an Artery like fig: 5. IKL., and we inject the mercury at I., so far that it completely fills the Artery of IKL., in such a way that we are assured that the blood from K. to L. in that Artery is carried back to the Heart, we can nevertheless not assert that IK. is an Artery and KL. a Vein, because the blood does not circulateGa naar voetnoot4) in such large vessels as we can see with the naked eye. For when such crookedly bent Arteries came before my eyes, I have often found that they ramified again into branches as at L., and these latter again into smaller branches, so that we can only say that the circulation takes place at MNO., and that only MPQ., NPQ. and OPQ. must be called veins. Ga naar margenoot+I used to think at one time that the blood which was carried through the Arteries to the extreme or most distant parts from the Heart, would gradually lose, in its course, its thin saps, owing to the constant propulsion of the bloodGa naar voetnoot29), which penetrates through the membranes of the Arteries (which are called walls). But after I had seen the circulation of the blood many times, I formed the definite opinion that the membranes of the Arteries were constituted in such a way that they did not allow the tiniest thin saps of the blood to pass through the Arteries, unless the same are divided into tiny branches of such thinness or minuteness that only one, two or three globules of blood can pass through at the same time, whereabouts the circulationGa naar voetnoot4) takes place; and that there, because of the thinness of the membrane, the tenuous saps of the blood are impelled on all sides (for the nourishment of the surrounding parts) through the mem- | ||||||||||
stoote werden. Want soo het anders waar, soo soude onmogelijkGa naar voetnoot81) de uijterste deelen vande lighamen, niet alleen gebrek van voetsel lijden, maar het bloet en soude ook niet kunnen circuleren, want de uijterste deelen van het lighaam, hebben de meeste dunne sappen van noode, ende dat om de groote uijtwaseminge die sij door de warmte (als andersGa naar voetnoot82)) lijden. Soo nu het bloet circuleerde in vaaten die soo wijt waren, dat wij quiksilver of warm wasch daar in konnen spatten, en waar door twee à. drie duijsent en meer globule bloet tegelijk konden door gaan, soo beeld ik mij in, dat de menbrane ofte rok van soo danigen Arterie soo vast ofte digt soude wesen, dat het de dunne sappen door de rok niet en soude laten door gaan, en dus soude in die groote vaaten, dan soodanigen bloet weder na het Hert gevoert werden, sonder dienst aan het lighaam te doen, daar in tegendeel bij ons moet vast gesteltGa naar voetnoot49) werden, dat het bloet tot geen ander eijnde door de vaaten loopt of gestooten werd, als om het gantsche lighaam voetsel toe te brengen. Als wij, het sij een Arterie ofte een Vena van eenig Dier (daar het bloet uijt geloopen is) open snijden, soo sal soo een bloet-vat van binnen soo suijverGa naar voetnoot83) en wit sijn, als of daar noeijt eenig bloet hadde in geweest, het welk mijns oordeels genoegsaam te kennen geeft, dat de vaaten van soo danigen maaksel sijn, om de dunne sappen (soo lang die niet inde alder dunste vaaten sijn) te bewarenGa naar voetnoot83a). Dit sal ons niet vreemt voor komen als wij gedenken aan de veeren van het gevogelte, die int water swemmen, en waar in veele haar spijs soeken; die wij weten hoe lang dat gevogelte ook int water blijft, of hoe veel maal het water ook over haar lijf heen loopt, dat egter de veeren vande selvige niet nat werdenGa naar voetnoot84). Ik heb het seer dunne Vliesie menbrane of rok, van binnen van een Arterie af geschilt, ende dat voor een vergroot glas gebragt, en met verwondering gesien, hoe dit maaksel bestond uijt een onbegrijpelijk groot getal van uijtstekende seer dunneGa naar voetnoot85) deelen, die door | ||||||||||
brane. For if this were not so, the extreme parts of the body would not only suffer lack of nourishment, but the blood would not be able to circulate either; for the extreme parts of the body have need of the most thin saps, because of the great evaporation they suffer from the heat (and other reasons). Now if the blood circulated in vessels that were so wide that we might inject mercury or warm wax into them, and which would let two or three thousand or more globules of blood pass through at one time, I should then think that the membrane or wall of such an Artery would be so solid or dense that it would not let the thin saps pass through the wall; and so in these big vessels, a sort of blood would be carried back to the Heart without rendering any service to the body, whereas, on the contrary, we must take it for certain that the blood runs or is propelled through the vessels for no other purpose than to bring nourishment to the whole body. When we cut open either an Artery or a Vein (from which the blood has run out) of any Animal, then such a blood-vessel will be as clean and white inside, as if there had never been any blood in it; which, in my judgement, provides sufficient evidence that the vessels have been made in such a way as to hold the thin saps (so long as these are not in the very thinnest vessels)Ga naar voetnoot29a). This will not appear strange to us when we consider the feathers of birds that swim in the water, in which many of them seek their food; as we know that, however long these fowl remain in the water, or how many times the water runs over their bodies, the feathers of the same nevertheless do not get wetGa naar voetnoot30). I have peeled off the very thin Pellicle membrane or wall, from the inside of an Artery, and brought that before a magnifying glass, and seen with amazement how this structure consisted of an inconceivably large number of extremely thin parts, which ran criss- | ||||||||||
malkanderen liepen, en als nets gewijse aan een geschakelt te sijnGa naar voetnoot86). Als ik het verder gedeelte vande rok twelk de voor gaande bedekt hadde, mede van een separeerde ofte examineerde, soo bevond ik dat die deelen inde ronte vande Arterie lagen gestrekt, soo dat de starkte die soo danigen rok hadde, veel meerder was gemaakt, om sig inde wijte te konnen uijt setten, ende inkrimpen, dan dat de starkte vande selvige inde lengte bestond. Ga naar margenoot+Uijt dit gesigt beelde ik mij in, dat soo menigmaal als het bloet uijt het Hert inde Arterien wierde gestooten, dat dan alle de Arterien in wijtte uijtsetten, het welk dan een kloppinge of slag de gantsche Arterien door moet veroorsakenGa naar voetnoot87). Gelijk nu dese wijder uijtsettinge door het in gestoote bloet uijt het Hert, inde Arterie, de deelen vande Rokken waar uijt deselve bestaan boven gemeen werden uijtgerekt, soo is haar geheel maaksel geconstitueert, om weder in te krimpen, welke inkrimpinge dan mede veel contribueert, tot een tweede continuele voortstootinge van het bloet: tot selfs soo verre, tot dat het bloet gekomen is in die vaaten die wij Venae noemen. Ter contrarie (beeld ik mij in) gaat het inde bloet-ader, die wij Vena noemen; want de Vena door het bloet dat inde selvige is, ende | ||||||||||
cross one over the other, and seemed interlaced as in a networkGa naar voetnoot31). When I separated and examined also the further part of the membrane, which had covered the preceding one, I found that these parts lay stretched around the circumference of the Artery, so that the strength which such a membrane had, was made much more, to expand or shrink in the width, than the strength of the same existing in the length. Ga naar margenoot+On observing this the idea came to me that, each time the blood is impelled from the Heart into the Arteries, all the Arteries expand in width, which must then cause a pulsation or beat throughout all the ArteriesGa naar voetnoot32). Now just as this wider expansion, by the blood impelled from the Heart into the Arteries, causes the parts of the Membranes of which the same consist to become uncommonly stretched, their entire stucture is so constituted as to shrink again, which shrinking then contributes very much, in its turn, to a second continual propulsion of the blood: even so far until the blood has come into those vessels which we call Veins. The opposite (I imagine) happens in the blood-vessels which we call Veins; for the Vein, owing to the blood that is in the same, and | ||||||||||
dat voor een gedeelte uijt deselvige in het Hert gestort sijnde, moet op die tijd meer als sijn natuurlijke wesen is, inde ronte intrekken of inkrimpen, om datter geen ijdelGa naar voetnoot88) inde Vena kan sijn, nog geenGa naar voetnoot89) andere deelen die de plaats van het uijt gestorte bloed, uijt de Vena in het Hert konnen vervullenGa naar voetnoot90), want het bloet kan uijt de uijterste of nader bij gelege deelen van het lighaam, in sulke korte tijd als daar toe vereijst werd, niet toe vloeijen, waar op dan volgen moet (als boven gesegt is) een meer als gemeeneGa naar voetnoot91) toenijpinge of intrekkinge vande VenaGa naar voetnoot92). Alle dese deelen nu waar uijt de rokken vande Venae gemaakt sijn, de welke meest alle inde ronte vande selvige leggen (door het ingestorte bloet uijt deselvige in het Hert) dus niet in haar rust sijnde, om dat sij haar behoorlijke uijtspanningeGa naar voetnoot93) of wijte niet en hebben, voeren selfs uijt de verste afgelegenste deelen het bloet na het Hert, soo dat over sulks dit laaste voor een derde oorsaak van een continuele loop van het bloet, kan genomen werdenGa naar voetnoot92). Het Dier waar op ik onder anderen mijn gedagten hadde laten gaan, dat was de Vleer-muijs, om dat ik mij in beelde, dat de menbrane die deselvige voor vluegels of wieken gebruijkt, soo dun en door schijnende souden wesen, dat ik de bloet-vaaten, ende de loop van het bloet inde selvige soude konnen bekennen. 't Gebeurde dan op een avont int kouste vande winter, dat mij aangedientGa naar voetnoot94) wierd, dat men in sekere kamer agter de tapetenGa naar voetnoot95), eenig gepiep, of geluijt hadde gehoort, dat ik oordeelde door een Vleermuijs te sijn gedaan. Ik ging des anderen daags smergens daar na sien, en ik vond een Vleer-muijs (tusschen een plank ende de muer | ||||||||||
part of which has been poured from the same into the Heart, must at that moment draw together or shrink around its width more than it would naturally be, because there can neither be an emptiness in the Vein, nor any other parts which can take the place of the blood that has been poured from the Vein into the Heart; for the blood cannot flow in, either from the extreme or from the more adjacent parts of the body, in such a short time as would be needed, from which must follow (as stated above) a more than common contraction or shrinking of the VeinGa naar voetnoot33). Now all these parts of which the membranes of the Veins are made, and most of which lie in the circumference of the same, not being in a state of rest (owing to the blood being poured from the same into the Heart) because they do not have their proper degree of expansion or width, carry the blood to the Heart from even the furthest distant parts, so that, withal, this latter fact may be regarded as a third cause of the continuous course of the bloodGa naar voetnoot33). The Animal on which among others I had been letting my thoughts dwell, was the Bat, because I believed that the membranes which the same uses for wings, would be so thin and transparent that I might be able to perceive the blood-vessels, and the course of the blood in the same. Well, it so happened one evening in the coldest part of the winter that I was informed that, behind the tapestry in a certain room, some squeaking or noise had been heard, which I considered was being produced by a Bat. The following morning I went to see about that, and I found a Bat sitting there (creeping with part of its body be- | ||||||||||
ten deele met het lijf ingekroopen) sitten. Ik nam deselvige en dede hem in een hoog en wijd bier-glas; deselvige had weijnig beweginge, alleen opende hij continueel sijn mond, daar in ik een kleijn stukje spek stak, alsoo ik oordeelde dat hij van honger en koude bij na dootGa naar margenoot+ was. Ik bragt het glas bij een weijnig vuijer, en soo ras de Vleermuijs door warmGa naar voetnoot96) was, gebruijkten hij sijn vier pooten, waar van de twee voorste ijder maar eene klaeuw hebben, welke pooten mede voor uijtspantselsGa naar voetnoot97) vande menbrane als hij vliegt verstrekke. Deselvige dus herstelt sijnde, lekte met sijn tonge aan een stukje spek, dat ik int glas hadde gelegtGa naar voetnoot98). Na dat ontrent een ure verloopen was, ging ik de Vleer-muijs observeren, en ik sag de loop van het bloet soo in Arterien als Venae seer distinct, en tot mijn groot genoegen: Dog op verre na en was de loop van het bloet inde vaaten soo wel niet te bekennen, als inde Visschen, ten eersten om dat de menbranen waar mede de Vleer-muijs vliegt, soo helder en door schijnende niet en sijn, ten anderen om dat de wateragtige of heldere substantie (die bij de Medicijns de weij van het bloet genaamt werd) meerder inde Visschen is, dan inde Dieren, die op AardenGa naar voetnoot99) leven. Ende ten derden, om dat de deeltgens van het bloet die het selvige root maken, veel grooter schijnen inde Visschen, om dat het platte ovale deeltgens sijn, daar in tegendeel (soo veel mij bleek) dese bloet deelen ront sijnGa naar voetnoot100). Ik spande alle mijne kragten in om het bloet te sien circuleren, te weten soo verre, dat ik mij versekeren konde, dat een vande alderdunste bloet-vaaten die wij Vena noemen, voort quam uijt een bloet-vat dat wij Arterie noemen, en welke Vena sijn bloet storte of vereenigde in een grooter Vena. Maar dit was voor mij niet doenlijk, want als ik de loop van het bloet in een Arterie soo verre vervolgde, tot die soo dun was, dat maar een à. twee deeltgens bloet, te gelijk daar door konden passeren, soo verloor ik soo danigen Vaatge uijt mijn gesigt, hoe wel mij in alle omstandigheden bleek dat den ommeloop soo danig gereguliert was, als ik vande Visschen en kikvors hebbe geseijt. Soo het bloet door een vaatge hadde gecirculeert, dat vijf en | ||||||||||
Ga naar margenoot+tween a board and the wall). I got hold of the same and put it in a tall and wide beer-glass; it made little movement, only kept opening its mouth, into which I put a small piece of bacon, as I judged that it was nearly dead from hunger and cold. I brought the glass near a low fire, and the moment the Bat was really warm it used its four legs, of which the two front ones have each only one claw, which legs also serve it as extensions of the membrane when it flies. The same having thus recovered, it licked with its tongue at a little piece of bacon which I had laid into the glassGa naar voetnoot34). After about an hour had passed, I started to examine the Bat, and I saw the course of the blood, both in the Arteries and in the Veins, quite distinctly and to my great satisfaction: But the course of the blood in the vessels was not nearly so well to be recognized as in the Fishes; firstly, because the membranes with which the Bat flies are not so clear and transparent, and secondly, because the watery or clear substance (which, in Medicine, is called the serum of the blood) is present in greater quantity in Fishes than in the Animals living on the Earth. And thirdly, because the particles of the blood that make the same red, seem to be much larger in Fishes because they are flat oval particles, whereas these blood particles, on the contrary (so far as I could see) are roundGa naar voetnoot35). I made every possible effort to see the blood circulate; to wit, so far as might enable me to assure myself that one of the very thinnest blood-vessels, which we call Veins, came out of a blood-vessel which we call Artery, and which Vein poured its blood into, or united with, a larger Vein. But this was not possible for me, for when I followed the course of the blood in an Artery so far that it was so thin that only one or two particles of blood could pass through it at a time, then this tiny Vessel escaped my sight, although it was clear to me in all circumstances that the circulation of the blood was regulated in the way I have described in the Fishes and frogs. If the blood had circulated through a vessel which was twenty- | ||||||||||
twintig maal dunder was geweest dan een hair van ons hooftGa naar voetnoot101) is, ik en twijffel niet of ik soude de circulatie seer klaar hebben gesien: Maar nu die Vaaten nog dunder mij voor quamen, ende dat de menbranen of wieken, nog met deeltgens beset waren, die ik schobben noem, soo konde ik als geseijt is, de seer kleijne vaaten niet vervolgenGa naar voetnoot102). Ik sag ook op veel plaatsen datter een Arterie en een Vena digte nevens den anderen liepen, die soo dik waren datter 10. 12. en meer globulen bloet te gelijk konden door gaan, in welke Arterie het bloet met groote snelte wierd voort gestooten, ende inde Vena weder te rugge quam loopen, dat seer aangenaam was om te sien. Wijders konde ik mede inde Arterien seer klaar bekennen de meermaals verheffinge ofte voortstootinge, die het bloet van het Hert ontfangt, welke voortstootinge soo kort agter den anderen volgden, dat ik oordeelde dat die inde tijd van een seconde wel seve maal geschiede. Wanneer ik mijn oog liet gaan op de menbrane, daar gans geen groote vaaten waren, daar sag ik het bloet in seer veel kleijne vaaten loopen, en dit was soo veel het oog bereijken konde: Want hier in en hadde het bloet (om soo te spreeken) gans geen couluur, om dat deselvige vaaten soo dun waren dat maar een, en twee deeltgens bloet te gelijk daar door konden gaan. Vorders observeerde ik dese geseijde menbrane wat verder na de agterste pooten, en aldaar konde ik nog in Arterien, nog in Venae de loop van het bloet bekennen, schoon die vaaten soo groot waren, datter 25. en meer globulen bloet te gelijk konden door gaan: waar uijt ik oordeelde dat dit gedeelte vande menbrane tegen de koude muur hadde aan gelegen, ende dat de stremminge van het bloet daar door veroorsaakt was. DitGa naar voetnoot102) versterkte mijn gevoelen als ik de meer genoemde menbrane nog wat verder na de agterste pooten observeerde, alwaar ik het bloet weder in soo een groote menigte van vaaten sag loopen als hier vooren is geseijtGa naar voetnoot103). Na welke tijd ik het glas onder op den bodem met een dik papier heb bekleet, op dat de koude van het glas de Vleer-muijs niet en | ||||||||||
five times thinner than a hair of our headGa naar voetnoot36), then I do not doubt but that I should have seen the circulation quite distinctly; But now that these Vessels appeared still thinner to me, while the membranes, or wings, were also covered with particles which I call scales, I could not, as I have said, follow the course of these very tiny vesselsGa naar voetnoot37). In many places I also saw that an Artery and a Vein ran side by side, and were so thick that 10. 12. and more globules of blood could pass through at a time, in which Artery the blood was being propelled with great speed, and came running back again in the Vein; which was very pleasant to watch. Furthermore, I could also perceive very clearly in the Arteries the repeated swelling or propulsion which the blood receives from the Heart, which pulsations followed so quickly one after the other, that I gathered they happened quite seven times in a second. When I kept my eye on the membrane, where there were no large vessels at all, I saw the blood running in very many tiny vessels, and this was all that the eye could catch: For therein the blood had (so to speak) no colour whatever, because these same vessels were so thin that only one, or two, particles of blood could pass through at a time. I further examined this said membrane a little more towards the hind-legs, and there I could not perceive the course of the blood, either in the Arteries or in the Veins, although these vessels were so large that 25. or more globules of blood could pass through at one time: from which I concluded that this part of the membrane had lain against the cold wall, and that this had caused the blood to congeal. What confirmed me in this was that, when I examined the aforesaid membrane a little further still towards the hind-legs, I once again saw the blood running in such a great multitude of vessels as I mentioned beforeGa naar voetnoot37). After which time I covered the bottom of the glass with a thick piece of paper, so that the coldness of the glass might not trouble | ||||||||||
soude hinderen, met die insigteGa naar voetnoot104) om deselvige des naar middaags weder te observeren, en waar te nemen, of dit gestremde bloet, niet aan het circuleren soude komen. Ik sag dat de Vleer-muijs ondertusschen veel maal aan het spek met sijn tonge likten, en ik gaf hem twee à. drie druppelen bier te drinkenGa naar voetnoot98). Vorders ging ik na verloop van ses uren de geseijde menbrane weder observeren, ter plaatse daar ik het bloet inde vaaten gestremt hadde gevonden; Dog ik vond als nog het bloet inde vaaten gestremt. Maar het aanmerkenswaardigste dat mij in dese observatien voor quam, dat was, datter twee bloet-vaaten nevens den anderen lagen, te weten een Arterie ende een Vena van gelijke dikte (soo veel mijn oog toe reijkte) waar in ijder wel 10. à. 12. globulen bloet te gelijk konden door gaan. Door de Arterie sag ik dat voortgestooten wierd een lang deeltge bloet, dat soo dik was dat het selvige de gantsche Ader vervulde, en ontrent twee maal soo lang als breet was. Welk deeltge bloet ik vast steldeGa naar voetnoot49) dat gestolt bloet moste sijn: want het stak verre in roodigheijt uijt boven de globule bloet, die het inde loop volgde: Daar benevens en konde ik voor die tijdGa naar voetnoot105) aan dat deeltge bloet geen separate deelen bekennen. En kort daar op wierd inde selvige Arterie voortgestooten twee kleijne van den anderen gesepareerde spatie bloetGa naar voetnoot106) die wij de weij noemen, sonder dat ik sien konde dat r onder die stoffe eenige globule bloet (die het selvige root maken) vermengt waren. Daar na quam het selvige bloet inde gemelte Arterie weder te rug loopen, en seer kort daar na liep het weder sijn cours, dog hoe menigmaal het wierd voort gestooten, soo quam nogtans het voort gestooten bloet telkens weder te rug loopen. EnGa naar voetnoot107) dit geschiede ook inde Vena, want gelijk sijn loop na het Hert was, soo liep het voor een korten tijd weder te rug, en het continueerde mede met gins en wederGa naar voetnoot108) te loopen, soo lang dat mijn gesigt moede wierdGa naar voetnoot102). Hier uijt maakte ik een besluijt, dat dit weijnig gestolde bloet soo verre inde Arterie (sonder hinder aan de loop van het bloet te doen) was voort gestooten, tot die plaatse alwaar die selvige Arterie | ||||||||||
the Bat; with the intention to examine the same again during the afternoon, in order to observe whether this congealed blood might not start circulating again. I saw that the Bat, in the mean time, was often licking at the bacon with its tongue, and I gave it two or three drops of beer to drinkGa naar voetnoot34). After a lapse of six hours I then started to examine the said membrane again, at the place where I had found the blood congealed; But I still found the blood congealed in the vessels. But the most remarkable thing that came to my notice in these observations was the fact that there were two blood-vessels lying side by side, to wit, an Artery and a Vein of equal thickness (as far as my eye could reach), in each of which quite 10. or 12. globules of blood could pass through at a time. Through the Artery I saw a long particle of blood being propelled, which was so thick that the same filled the whole of the Artery, and was about twice as long as it was wide. Which particle of blood, I was convinced, must be clotted blood: for it far excelled in redness the globules of blood that followed in its course: In addition, I could not at that moment detect any separate parts on that particle of blood. And shortly after this, in the same Artery, two small spaces of blood, which we call serum, separated from each other, were being propelled, without my being able to see that any globules of blood (which make the same red) were mixed with that substanceGa naar voetnoot38). After this the same blood in the said Artery came running back again, and very shortly afterwards it resumed its course; but however often it was driven forward, the propelled blood nevertheless came running back each time. And this happened also in the Vein, for likewise its course was towards the Heart, but it ran back again for a little while, and so continued to run to and fro, until my eyes got tired of itGa naar voetnoot37). From this I concluded that this particle of clotted blood had been propelled as far into the Artery (without impeding the course of the blood) till those places where the same Artery divides into smaller | ||||||||||
sig in kleijnder takkjens (!) verspreijde, ende dat over sulks het samen gestolde Arteriael bloet, daar niet konnende passeren, het weder te rug is komen loopen. Daar benevens stelde ik vast dat alle de kleijne Arteri spranken, die uijt de geseijde Arterie waren voort gekomen, geen andere waren, als waar uijt de Vena (die hier nevens aan lag, en waar in het bloet mede gins ende weer liep) haar oorspronk en toevoeringe van bloet hadde. Vorders heb ik de deelen aan het hooft vande Vleer-muijs, die men wel voor ooren soude aansien (dog ik geloof eer dat dese deelen die al vrij groot sijn, werktuijgen sijn, die de Vleer-muijs mede gebruijkt om te vliegenGa naar voetnoot109) geobserveert, en in een vande selvige meest alle de vaaten met gestremt bloet gevonden, maar in het andere liep het bloet in alle de vaaten met groote snelte. Ook heb ik het bloet in twee andere kleijne en op staande deelen, die beter na ooren gelijken, mede geobserveert, ende inde bloet-vaaten het bloet in groote snelte, soo in Arterien als Venae sien loopen. Na desen heb ik de Vleer-muijs in een houte doos gedaan, op dat deselvige wat meerdere ruijmte soude hebben, en wat warmer soude wesen, ende deselve een weijnig bier en soete melk gegeven. Na verloop van twee maal vierentwintig uren heb ik deselvige weder geobserveert, alleen om te sien of het bloet inde bloet-vaaten, waar in het gestremt was, niet weder vloeijbaar was geworden. Dese Bloet-vaaten lagen ter sijden seker beentge, dat gemaakt is om de menbrane oft vlerk een stijfte of uijtspantselGa naar voetnoot97) te geven, als de Vleer-muijs vliegt. Dog ik konde geen beweginge van het bloet inde vaaten gewaar werden. Dierhalven resolveerde ik in 't obser[v]erenGa naar voetnoot110) wat meer als gemene warmte, soo aan de Vleer-muijs, als dat deel vande menbrane dat ik quam te sien, toe te doenGa naar voetnoot111), en met mijn oog soo lang als het doenlijk was dese vaaten te besien. | ||||||||||
branches, and that, in addition, the clotted Arterial blood, not being able to pass through there, came running back again. I moreover became convinced that all these tiny Arterial branches that had sprung from the said Artery, were no other than those from which the Vein (which lay next to it, and in which the blood was also running to and fro) had its origin and received its supply of blood. I have furthermore examined those parts of the Bat's head which are often taken to be the ears (but I rather believe that these parts, which are fairly large, are organs which the Bat also uses when flyingGa naar voetnoot39), and I found nearly all the vessels in one of the same with congealed blood; but in the other one the blood ran with great speed in all the vessels. I have also examined the blood in two other small, raised parts, which more closely resemble ears, and have seen the blood run in the blood-vessels, in both Arteries and Veins, with great speed. After this I put the Bat into a wooden box, to give the same a little more room, and be a little warmer, and I gave the same a little beer and fresh milk. After a lapse of twice twenty-four hours I examined the same again, merely to see whether the blood in the blood-vessels in which it had been congealed, had not become fluid again. These Blood-vessels lay by the side of a certain small bone, which is made to give the membrane, or wing, a stiffness, or extension, when the Bat is in flight. But I could not perceive any movement of the blood in the vessels. For this reason I decided to apply a little more than ordinary warmth, both to the Bat and to that part of the membrane which I was examining, and to keep my eye on these vessels as long as I was able to see them. | ||||||||||
Nu gebuerde het dat ik seer naaktGa naar voetnoot112) sag, dat het bloet in een bloet-ader die ontrent de dikte hadde van een hair van ons hooftGa naar voetnoot101), begonde te bewegen, ende dat een weijnig gestolt bloet (dat mij voor quam inde ader vast te leg[g]en) [e]en weijnig bewogen wierde, en eijntelijk soo verre aan het voo[rt]gaan gebragt wierde, tot dat het ter plaatse quam daar de Ader wat wijder was, als wanneer het met een snelle voortgang na het Hert wierde gevoert. Wijders quam mij ook int gesigt, dat in een kleijne ader-sprank die het bloet inde geseijde Ader in storte, het bloet gestremt lag, ende dat tusschen dit gestremde bloet een spatie inde Ader was, die (door het vergroot glas te beschouwen) wel een duijmbreet lang scheen, waar in bij na niet en was, als een heldere stoffe (die men de weij van het bloet noemt) die mede met het gestremde bloet, waar tusschen dese heldere stoffe lag, vijf à. ses maal agter den anderen, gins en weerGa naar voetnoot108) een weijnig bewogen wierd, en seer kort daar aan mede met een vaardigeGa naar voetnoot50) loop, wierd in een grooter of wijder vat gevoert, en nader hand volgde inde Ader nog verscheijde kleijne spatie, die niet als een heldere vogtGa naar voetnoot113) waren gevolt. Ga naar margenoot+Het verhaalde bloet-vat vertoonde hem als fig: 5.Ga naar voetnoot114) ABCDE. het gestremde bloet, dat lag ter plaatse als met CD. aangewesen, ende dat selvige soo verre gevoert of gestooten sijnde, tot dat het quam inde Adertak tusschen DE. daar het wat meerder ruijmte bequam, soo had het een snelle loop. De heldere vogt die in een kleijne Adertag (!) was, en bewogen wierde, lag tusschen BF. ende het gestolde bloet dat boven F. ende ontrent B. lag, mede soo verre gaande gebragt werdende, tot dat het was gekomen in een ruijmer spatie tusschen BC. soo nam het bloet mede een vaardige loop, ende het bloet bleef inde selvige vaaten de vaardige loop behouden. En gelijk mij onmogelijk was te oordeelen doen het bloet in dit vat stil stond, of het een Arterie of een Vena was, soo bleek mij aanstonts met de minste beweginge van het bloet dat het een Vena was. Na dat ontrent twee maal vierentwintig uren, dese V[le]er-muijs weder inde doos hadde op geslooten geweest, ende de selvige in die tijd een weijnig soetemelk daar rijst in gekookt was hadde gegeten, heb ik die weder geobserveert, ontrent die vaaten waar in het bloet gestremt hadde geweest, en waar in het bloed voor mijn gesigt, vloeijbaar was geworden. Dog ik vond het bloet in die vaaten starker gestermt, want als ik op nieuw weder warmte aan de Vleer-muijs bragt, soo konde [ik] het bloet wel een weijnig sien bewegen, ende gins en | ||||||||||
Now it so happened that I saw very clearly that the blood in a blood-vessel which had about the thickness of a hair of our headGa naar voetnoot36), began to move, and that a little clotted blood (which seemed to me to lie fixed in the vein) was being slightly moved, and was finally made to progress so far that it came to the place where the Vein was a bit wider, when it was carried in rapid progress to the Heart. Furthermore I also perceived that the blood in a small arterial branch, which poured the blood into the said Vein, lay congealed, and that inside this congealed blood there was a space in the Vein, which (looked at through the magnifying glass) seemed quite a thumb-width long, and which contained hardly anything but a clear substance (which we call the serum of the blood) and which, together with the congealed blood, among which this clear substance lay, was being slightly moved to and fro, five or six times in succession, and very shortly afterwards was carried with a fast movement into a larger or wider vessel; and after this there followed in the Vein several more small spaces, which were filled with nothing but a clear fluid. Ga naar margenoot+The said blood-vessel appeared as is shown in fig: 5Ga naar voetnoot40). ABCDE. the congealed blood lay at the place indicated by CD., and the same having been carried or impelled so far until it came in the Vein-branch between DE., where it got a little more room, it assumed a rapid course. The clear fluid that was in a small Venal branch and was being moved, lay between BF. and the clotted blood, which lay above F. and around B., having been got going so far until it had come into a wider space between BC., the blood also assumed a faster course, and the blood in those same vessels continued to keep up its quick motion. And although it was impossible for me, when the blood in this vessel was standing still, to judge whether it was an Artery or a Vein, it was at once apparent to me, at the slightest movement of the blood, that it was a Vein. After this Bat had been locked up again in the box for about twice twenty-four hours, and the same had during that time eaten a little fresh milk in which rice had been boiled, I examined it once more, regarding those vessels in which the blood had been congealed, and where the blood had become fluid before my eyes. But I found the blood in those vessels more firmly congealed, for when I brought more warmth to the Bat again, and could see the blood move slightly | ||||||||||
weder loopen, maar het quam soo verre niet, dat het voort liep: en als ik mijn oog liet gaan op de Arterien en Venae, waar in ik in den eersten, en ook in mijn voor gaande observatien het bloet stark hadde sien loopen, soo sag ik nu dat in veele het bloet mede gestremt was. Vorders heb ik (na datter nog vier en twintig uren verloopen waren) het bloet inde vaaten nog meerder gestremt gevonden, en ik sag twee groote Venae (welkers diameters ontrent twee maal soo groot waren, als den diameter is van een hair van ons hooftGa naar voetnoot101)), waar in het meeste bloet gestremt was, en door dit gestremde bloet, vloeijde een kleijn canaaltge bloet. Op een ander plaats bragt ik soo danigen grooten bloed-vat waar in het bloet gans gestremt was, door een weijnig warmte aan de beweginge; dog dese beweginge duerde maar voor een korten tijd; want het bloet quam weder te rugge loopen, en na die tijd en liep het niet voort, als met horten en stooten, en quam telkens weder te rug: welke te rug loopinge ik mij imagineerde alleen veroorsaakt wierd, om dat het bloet dat in kleijnder takken van dese Ader gestremt lag, de loop van het eerste bloet niet en konde volgen. Ik sag ook wel dat geheele stukken gestolt bloet wierden voortgestooten, en dan wel weder dat de Ader niet als met een heldere vogt was vervult. Ik sag ook in verscheijde kleijne bloet-vaaten, die niet wijder w[aren] dan dat maar 2. 3. [à.] 4. globulen bloet tegelijk konden door gaan, niet alleen da[t] het blo[e]t daar in gestremt was, maar ik sag ook dat nevens dese laast geseijde bloet-vaaten kleijne druppeltgens bloet lagen, die ontrent de dikte hadden van een hair van ons hooft; welke druppeltgens blo[et] ik mij imagineerde dat uijt de rokken vande kleij[ne] Arterien [waren] gestooten, op die tijd dat het bloet inde kleijne Aderen [voor een g]edeelte gestremt was. Na dat nog drie m[aal vie]rentwintig uren waren verloopen, heb ik weder de Vleer-muijs geobserveert, dog geen verandering inde loop van het bloet konnen vernemenGa naar voetnoot115). Na dese tijd heb ik de Vleer-muijs in een doos (daar een langwerpig gaatge in was) gedaan, ende deselvige een gantsche dag in mijn sak gedragen, om te sien, of door die warmte het bloet in alle de vaaten niet weder tot sijn loop soude gebragt werden. Dog ik sag dat nog in verscheijde kleijne, en in eenige weijnige grooter vaaten, het bloet gestremt bleef leggen, en in sekere groote Vena (die ontrent de dikte van een hair van ons hooft hadde, en waar in ik des daags te vooren gesien hadde, dat door het gestremde bloet, een klein Canaaltge bloet, met een continuele en eenparige loop na het Hert | ||||||||||
and run a little to and fro, but it did not come so far as to run on: and when I cast my eye on the Arteries and Veins in which I had seen the blood run strongly in the first, and also in my previous observations, I saw now that the blood in many of them was congealed. Furthermore (after another twenty-four hours had gone by) I found the blood in the vessels more congealed still, and I saw two large Veins (whose diameters were about twice as large as the diameter of a hair of our headGa naar voetnoot36) in which most of the blood was congealed, and through this congealed blood there flowed a tiny streamlet of blood. In another place I managed by means of a little warmth, such a large blood-vessel in which the blood was completely congealed, as to show some movement; but this movement lasted only a short time; for the blood came running back again, and after that time it did not run forward, except by fits and starts, and returned again each time, which running back, I imagined, was only caused by the fact that the blood that lay congealed in the smaller branches of this Vein, was unable to follow the course of the first blood. I also saw occasionally that whole pieces of clotted blood were being impelled forwards, and then again, that the Vein was filled with nothing but a clear fluid. I also saw that, in several small blood-vessels, which were no wider than to allow only 2. 3. or 4. globules of blood to pass through at a time, not only was the blood in them congealed, but I also saw that, next to these last-mentioned blood-vessels, there lay some tiny droplets of blood, which had about the thickness of a hair or our head; which droplets of blood I imagined to have been pushed outside the membranes of the small Arteries, at the time when the blood in the small Veins was partly congealed. After another three times twenty-four hours had elapsed, I examined the Bat once more, but I was unable to perceive any change in the course of the blood. After this time I put the Bat in a box (which had a small oblong hole in it), and carried the same in my pocket for a whole day, to see whether this warmth might not cause the blood in all the vessels to resume its course. But I saw that blood still lay congealed in several small, and in a few slightly larger, vessels; and in certain large Veins (which had about the thickness of a hair of our headGa naar voetnoot36), and in which I had seen the day before that, through the congealed blood, a tiny streamlet of blood was being carried with a continuous and uniform | ||||||||||
gevoerd wierd) sag ik nu dat deselvige loop niet alleen grooter was geworden, maar dat het bloet ook een snelder loop hadde. Na welke tijd ik nog in drie dagen verscheijde observatien hebbe gedaan, maar alsoo ik niet en vond het geene noterens waardig was, soo heb ik geen aantekeninge daar van gehouden. Na dese tijd sag ik dat het bloet inde Aderen meer en meer stremde en het Dier soo magteloos wierd, dat schoon ik het warm maakte, soo veel kragt niet en hadde, dat het konde voort kruijpen, waar uijt ik een besluijt maakte, dat de selvige niet lang en soude leven, en ik bevond het des avonts (schoon ik het selvige in mijn sak droeg,) doot. Ga naar margenoot+Ik heb voor desen menigmaal hooren seggen, dat de Vleermuijsen bij dag niet en konnen sien, endat sij om die redenen haar des avonts ofte des nagts tot vliegen begeven, en alsoo ik noeijt voor desen een Vleer-muijs met opmerkingeGa naar voetnoot116) hadde aanschout, heb ik aan soodanig seggenGa naar voetnoot117) getwijfelt. Maar nu ik de Vleer-muijs hebbe geexamineert, heb ik ondervondenGa naar voetnoot118), dat deselvige soo wel bij dag, als e[enig] ander schepsel kan sien; dog de redenen waar om die niet bij dag, maar bij avont ofte nagt vliegt; stel ik vast hier in te bestaan. Te weten, dat de wieken vande Vleer-muijs (die uijt seer dunne menbrane bestaan, welke met een onbegrijpelijke groote menigte van uijtstekende dunneGa naar voetnoot84) bloet-vaaten doorloopen sij[n] behalven alle de menigvuldige kleijnder vaaten, die wij in gro[ote me]nigte daar[in sien], en waar door geen bloet en loopt) in [warme so]nneschijn soo souden uijt droogen, dat het bloet niet magtig [soude w]esen, de dunne sappen die vereijst werden, om alle de kleijne vaaten die inde menbrane of wieken sijn niet alleen te konnen bevogtigenGa naar voetnoot119), maar de dunne vogt soude selfsGa naar voetnoot120) ook uijt het bloet weg wasemen, waar door dan een verstoppinge, en stremminge in meest alle de vaaten soude geschiedenGa naar voetnoot121). | ||||||||||
course to the Heart) I now saw that the same course had not only increased, but that the blood also ran faster. After which time I made several more examinations for three days, but as I did not find anything that was worth writing down, I have kept no notes about them. After this time I saw that the blood in the Veins congealed more and more, and that the Animal became so feeble that, although I kept it warm, it had not enough strength to creep along, from which I concluded that the same would not live much longer; and in the evening (although I carried the same in my pocket) I found it dead. Ga naar margenoot+I have often heard it said in the past that Bats cannot see in the daytime, and that, for this reason, they start flying in the evening or during the night; and as I had never previously observed a Bat attentively, I haveGa naar voetnoot41) doubted this statement. But since I have examined the Bat I have found that the same can see by day as well as any other creature; but the reason why it does not fly by day, but in the evening or at night, I am convinced is as follows: To wit, that the wings of the Bat (which consist of very thin membranes, through which run an inconceivably large multitude of extremely thin blood-vessels, apart from all the manifold smaller vessels, which we see in great numbers in them, and through which no blood runs) would so dry up in warm sunshine that not only would the blood be unable to supply all the thin saps that are needed to moisten all the tiny vessels that are in the membranes or wings, but the thin fluid itself would evaporate from the blood, which would cause a blocking and coagulation in most of the vesselsGa naar voetnoot42). | ||||||||||
Hier om is het dit Dier in geschapen sig niet eer tot vliegen inde lugt te begeven, dan na sonnen ondergang. De beentgens die tot stijfte ofte uijtspantselGa naar voetnoot97) vande menbrane of wieken dienen, sijn ijder met twee ledekens versien, waar door dit Dier, de menbrane die de wieken uijt maken, te beter in een kan schikkenGa naar voetnoot122). gelijk hij dat soo doet wanneer hij bij dag, schoon het warm weder is in sijn hol ofte inde schaduwe rust, op dat de sappen, uijt de wieken, of menbrane, niet te veel souden uijtwasemen. Hier hebt gij Hoogh Edele Heeren eenige van mijne aantekeningen soo als ik die vervolgensGa naar voetnoot123) op het papier hebbe gestelt, ik wil hoopen dat die hare Hoogh Edele sullen bevallen; en ik sal onder des blijvenGa naar voetnoot124)
Hoogh Edele Heeren
Hare Hoogh Edele alderonderdanigste Dienaar.
Antoni van Leeuwenhoek. | ||||||||||
That is why this Animal has been endued with the instinct not to fly abroad until after sunset. The small bones that serve for stiffness or extension of the membranes or wings, are each provided with two tiny members, which enable this Animal neatly to fold up the membranes that form the wings, the way it does when resting, though in warm weather in its hole or in the shade, so that the saps shall not unduly evaporate from the wings or membranes. Here you have Very Noble Sirs a few of my notes just as I have successively set them to paper, I will hope that they may be agreeable to Your Honours; and I meanwhile remainGa naar voetnoot43)
Very Noble Sirs
Your Honours' most humble servant.
Antoni van Leeuwenhoek. |
|