Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermdVallen.Al naar het valt. [Op het woord besje komt deze spreekwijze reeds als deel voor van het spreekwoord: Naar het valt, zei Uilespiegel, en besjes neus droop over het beslag.] Als een ander valt, dan ligt hij reeds. (Zie liggen.) Al viel ik over hem, ik zou hem toch niet kennen. (Zie kennen.) Beter eens te vallen, dan altijd te waggelen. Daar gaat niets verloren, dan wat bezijden valt.Ga naar voetnoot9 Die hooger klimt, dan hem betaamt, Valt lager, dan hij had geraamd. (Zie betamen.) Die kruipt, valt niet. (Zie kruipen.) Die laag zit, valt niet hoog. Die loopt, valt ligter, dan die kruipt. (Zie kruipen.) Die niet valt, behoeft niet op te staan. (Zie opstaan.) Die sta, zie toe, dat hij niet valle. (Zie staan.) Die valt, die ligt, En wordt van niemand opgerigt. (Zie liggen.) Die valt, een ieder loopt straks over hem. (Zie loopen.) Die veel wil mallen, Moet eenmaal (of: Zal haastig) vallen. (Zie mallen.) Het dreigt, dat vallen zal. (Zie dreigen.) Het is op zijn hoogst gekomen: het moet vallen. (Zie komen.) Het vallen gaat vóór 't zeerdoen. (Zie gaan.) Het valt niet al, dat waggelt.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Hij moet hoog klimmen, die laag vallen zal. (Zie klimmen.) Hij zal over mij niet vallen.Ga naar voetnoot11 Houd je wat laagjes, zoo val je niet hoog. (Zie houden.) Ik zou hem niet kennen, al viel ik over hem. (Zie kennen.) Men kan zoo mal niet kallen, Of het kan zoo vallen. (Zie kallen.) Men moet het nemen, zoo als het valt. (Zie nemen.) Met vallen en opstaan. (Zie opstaan.) Stoot mij, daar ik wezen wil, ik kom er toch wel (of: ik val er anders van zelf). (Zie komen.) Vallen is geen vervallen.Ga naar voetnoot12 Valt het wel, zoo hebt gij 't wel. (Zie hebben.) Waar er één over valt, daar haken ze allen op. (Zie haken.) Wat laag is, kan niet hard vallen.Ga naar voetnoot13 Zie voor u, en gij zult niet vallen.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 71]
| |
Die niet jaagt, vangt niet. (Zie jagen.) Gij zult niet vangen.Ga naar voetnoot1 Het is hier al geslagen of gevangen. (Zie slaan.) Het is kwaad te vangen, wat er vliegt.Ga naar voetnoot2 Hij meent te vlieden, en wordt gevangen.Ga naar voetnoot3 Hij vangt bot.Ga naar voetnoot4 [Volgens winschooten beteekent dit: ‘slip krijgen, misdobbelen;’ volgens v. alkemade: ‘dat ijmand zijn oogwit gemist heeft;’ volgens tuinman: ‘hy zal afgewezen worden;’ volgens den Verhandelaar in de Letteroef.: ‘den neus stooten, den wind van voren krijgen, leelijk ter haring varen, of eene onaangename teleurstelling, eene onverwachte afwijzing, hekeling of smadelijke bejegening ondergaan door woorden of daden, of beide te gelijk;’ volgens v. eijk: ‘slecht in zijn oogmerk slagen,’ en eindelijk volgens de jager: ‘slaag krijgen.’ Alles waar; maar ‘bot vangen heeft met den visch bot niets gemeen,’ zoo als de jager aanteekent, omdat v. eijk het onder de spreekwoorden der genoemde vischsoort had opgenomen. Dat deed ook de Verhandelaar in de Letteroef., waarom hij geen' goeden zin aan de spreekwijze wist te geven, en verwonderdvraagt: ‘hoe is ze ooit in de wereld gekomen?’ Tuinman spreekt van ‘de dubbelzinnigheid van 't woord bot, dat eigentlijk een platvisch beduid en ook een bots of wederstuiting, van botten, botzen.’ Maar bot vangen, als men aan visch denkt, kan immers niets onaangenaams zijn! Wij vinden dan ook reeds bij winschooten: dat ‘bot hier beteekend botmis, gants en gaar niet.’] Meê gevangen, Meê gehangen. (Zie hangen.) Men gaat dikwijls uit, dat men niet vangt. (Zie uitgaan.) Ontvlied nimmer, hetgeen gaarne gevangen is. (Zie ontvlieden.) Zou hij hengelen, en niet vangen! (Zie hengelen.) | |
Varen.Die weleer heeft leeren roeijen, Laat dien zich met varen moeijen. (Zie bemoeijen.) Ga eenvoudig, om niet kwalijk te varen. (Zie gaan.) Het is kwalijk met hem gevaren.Ga naar voetnoot5 Hij tuigt vroeg, en hij vaart laat. (Zie tuigen.) Hij vaart en vlet.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: hij brengt de lading niet alleen nabij den wal (met zijn schip), maar ook aan den wal (met een' vlet, als het schip niet aan den wal kan komen). De toepassing is op den man, die alles zelf waarneemt, en geene vreemde hulp behoeft. Hoe sartorius dus aan 't denkbeeld komt, dat det gezegd wordt van iemand, die om winst zich aan allerlei gevaren blootstelt, begrijp ik niet.] Hij vaart nu wel, het gaat hem nu voorwaarts. (Zie gaan.) Hij vaart (of: zeilt) achteruit.Ga naar voetnoot7 Hij veert vroeg, en vaart laat.Ga naar voetnoot8 [Dat is: hij maakt een toestel, alsof hij u terstond helpen zal; maar laat u lang wachten, als hij u eenmaal in zijne magt heeft. Zoo doet de schipper, die aan het veer alles vroeg voor de afvaart gereed houdt, maar des niet tegenstaande laat van wal steekt. Ook v. eijk neemt het spreekwoord in die beteekenis; maar bij hem heet het: hij vaart vroeg en hij vaart laat, en zoo kan het, althans in de opgegeven beteekenis, niet zijn.] Hoe vaart gij?Ga naar voetnoot9 [Deze wijze, om naar iemands gezondheid te vragen, toont aan, dat wij altijd veel met de scheepvaart ophadden.] Hoe zijt gij daar gevaren?Ga naar voetnoot10 [In hoeverre zijt gij al of niet in uwe onderneming geslaagd?] Ik wil liever goed zitten dan kwalijk varen. Laat hem maar meê varen.Ga naar voetnoot11 Vaar er wel mede.Ga naar voetnoot12 Vaar ik met u niet, dan vaar ik met een ander.Ga naar voetnoot13 Vaar wel, zeil wel. Varen, gelijk het mag. (Zie mogen.) Zoo het kwam, zoo het voer. (Zie komen.) Zoo kwalijk varen zij, die 't tappen, als die 't drinken. (Zie drinken.) Zoo moet hij varen.Ga naar voetnoot14 | |
Vasten.Daar is wel naar te wachten, maar niet (of: kwaad) naar te vasten.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) Die niet heeft, vast genoeg. (Zie hebben.) Die niets heeft, kan ligt vasten. (Zie hebben.) Hij vast genoeg, die kwalijk eet. (Zie eten.) Tweemaal kwalijk gegeten, is half gevast. (Zie eten.) | |
Vasthouden.Hij is houvast (of: vasthoudend). Houd vast en beleg. (Zie beleggen.) Houd vast, wat gij hebt. (Zie hebben.) Men kan iemand niet vasthouden, voor men hem ziet.Ga naar voetnoot16 | |
Vatten.Daar is geen vat aan.Ga naar voetnoot17 Die een ander meent te grijpen, wordt zelf gevat. (Zie grijpen.) | |
Vechten.Dapper aangegrepen is half gevochten. (Zie aangrijpen.) Het is al: houd mij! houd mij! ik wil vechten. (Zie houden.) Het is beter, eerlijk geweken dan schandelijk gevochten. Ik wilde liever met haar eten dan kijven (of: vechten). (Zie eten.) Stout gesproken is half gevochten. (Zie spreken.) Vechten, dat het sta! zegt. (Zie staan.) Wilt gij vechten, eer gij kijft! (Zie kijven.) | |
[pagina 72]
| |
Verachten.Dat is niet te verachten.Ga naar voetnoot1 Gehaat te worden, is erg; maar veracht te worden, nog erger. (Zie haten.) Hij veracht zulken, daar hij naderhand naar zoekt.Ga naar voetnoot2 | |
Veranderen.Het is zeer met mij veranderd.Ga naar voetnoot3 Men verandert zich wel, maar verbetert zich zelden.Ga naar voetnoot4 | |
Verantwoorden.Die niet veel zegt, heeft luttel te verantwoorden.Ga naar voetnoot5 Die veel weet, heeft veel te verantwoorden.Ga naar voetnoot6 Die veel zegt, heeft veel te verantwoorden.Ga naar voetnoot7 [Na over het zwijgen eenige regtsspreekwoorden te hebben aangehaald, en die uit de regtsbeginselen en de regterlijke gebruiken te hebben verklaard, komt v. hall tot het tegenovergestelde, nl. het spreken. ‘De beide spreukachtige gezegden: Die veel zegt, heeft veel te verantwoorden, en Die veel spreekt, liegt veel,’ zegt hij, ‘brengen waarheden mede, die, zoo zij al geene volstrekte regtswaarheden in zich bevatten, vermaningen behelzen, die op de praatziekte en veelschrijverij van onzen tijd niet minder dan op die van vroegere dagen kunnen worden toegepast.’] Hij zal het kwaad te verantwoorden hebben.Ga naar voetnoot8 Zwijgen verantwoordt veel.Ga naar voetnoot9 | |
Verbeteren.Die niet doet, feilt niet, en die niet feilt, verbetert zich niet. (Zie doen.) Het is een goed spreken, dat een goed zwijgen verbetert. (Zie spreken.) Het valt ligter (of: is eerder) te berispen dan te verbeteren. (Zie berispen.) Men verandert zich wel, maar verbetert zich zelden. (Zie veranderen.) Zwijgen kan niet verbeterd worden. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord spreker aldus: Er is geen spreker, die het eenen zwijger verbeteren kan.] | |
Verbeuren.Die kwalijk spreekt, heeft anders niet dan een goed zwijgen verbeurd. (Zie spreken.) Met zwijgen verbeurt men niet.Ga naar voetnoot12 | |
Verbieden.Daar is verbied aan. [Van die zaken moet men afblijven.] Eten verbiedt eten. (Zie eten.) Naauw te dingen en wel te betalen, dat is niemand verboden (dat kan wel, of: dat schikt wel, ook: dat is goed). (Zie betalen.) Wat er verboden wordt, kakken en trouwen blijft altijd geoorloofd. (Zie blijven.) Wat men hem verbiedt, dat heet men hem. (Zie heeten.) Wat veroorloofd is, mishaagt; wat verboden is, behaagt. (Zie behagen.) Weder gekken was nooit verboden. (Zie gekken.) Weder slaan is niet verboden. (Zie slaan.) | |
Verblijden.Geen verblijden Dan na 't lijden (of: Na het lijden Komt verblijden). (Zie lijden.) Men moet zich niet te gaauw verblijden. | |
Verbloemen.Hij verbloemt het.Ga naar voetnoot14 Iets verbloemd zeggen.Ga naar voetnoot15 [Iets verbloemd zeggen is in verbloemden stijl spreken, dat wil zeggen: met geheimzinnige uitdrukkingen. Het beteekent dus hetzelfde als: iets verbloemen, dat hij doet, die eene zaak verbloemt.] | |
Verbranden.Driemaal verhuisd is zoo goed als ééns verbrand.Ga naar voetnoot16 Hij meende zich maar te warmen, en hij verbrandt zich.Ga naar voetnoot17 Iemand levend verbranden. | |
Verbrassen.Gij zult u niet verbrassen.Ga naar voetnoot18 [Dat wil zeggen: de voorraad levensmiddelen, daartoe noodig, is niet voorhanden. Het is er schraalhans, en waar deze gebied voert, daar is magerman kok.] | |
[pagina 73]
| |
Verdragen.Die altijd gedwee verdraagt, Wordt bedrogen en geplaagd. (Zie bedriegen.) Die altoos verdraagt en zwijgt, Overwint eens en verkrijgt. (Zie overwinnen.) Die kan lijden en verdragen, Weet van alles zonder vragen. (Zie lijden.) Die verwinnen wil, die leere verdragen.Ga naar voetnoot1 Hoort, ziet, zwijgt en verdraagt, Zoo weet niemand, wat u jaagt. (Zie hooren.) Verdraag u zelven.Ga naar voetnoot2 Zij heeft al veel tobbens verdragen. (Zie tobben.) | |
Vergaderen.Die veel vergadert, kan veel verliezen.Ga naar voetnoot4 Een scherp vergaderen maakt een vriendelijk scheiden. (Zie scheiden.) Het vergaderen is zoet; maar het scheiden is bitter. (Zie scheiden.) Hoe eer gespaard, Hoe eer vergaârd. (Zie sparen.) Kwalijk verkregen, omverre gedreven; kwalijk vergaârd, onlangs verjaard. (Zie drijven.) Lang vergaârd, Haast geschaard. (Zie scharen.) Ontijdig sparen Doet niet vergâren. (Zie sparen.) Sparen Boven gâren. (Zie sparen.) Wie niet vergadert, die verstrooit.Ga naar voetnoot5 [Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xii: 30.] Zonder sparen Kan niemand vergâren. (Zie sparen.) | |
Verganzen.Hij moet verganzen.Ga naar voetnoot6 [Men bezigt deze spreekwijze, zegt tuinman, ‘wanneer ymand ergens [nl. in een gezelschap] voor de eerste maal komt,’ en als lid wordt ingelijfd. ‘'t Wil zyn,’ zegt hij verder: ‘hy moet uit den hensbeker [d.i. den beker, ter eere van Hans] drinken.’ Hoe en waarom verganzen ‘van verhanzen of verhenzen verbastert is,’ blijkt niet; terwijl zijne Fakkel, werwaarts tuinman verwijst, geen meerder licht verspreidt.] | |
Vergapen.Hij heeft zich leelijk vergaapt. Men vergaapt er zich aan, waar men aan wurgt.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) | |
Vergeten.Daar is niets aan vergeten.Ga naar voetnoot8 Die niet veel weet, Niet veel vergeet.Ga naar voetnoot9 Die niet wel schrijven kan, moet veel vergeten. (Zie schrijven.) Die zeer bemint, spade vergeet. (Zie beminnen.) Eten En vergeten. (Zie eten.) Hard geschreeuwd en gaauw vergeten. (Zie schreeuwen.) Het is al vergeten, wat verleden is.Ga naar voetnoot10 Het zal vergeven en ook vergeten zijn.Ga naar voetnoot11 Hij heeft er niet veel van vergeten.Ga naar voetnoot12 Ik heb vergeten, dat ik u niet beval, dat gij spoedig zoudt terugkomen. (Zie bevelen.) Kunt gij sterven, gij kunt vergeten worden. (Zie sterven.) Ligt gestoord, ligt vergeten). (Zie storen.) Luid gekreten, Haast vergeten (of: Hoe harder gekreten, Hoe eerder vergeten. (Zie krijten.) Wat hij hier ziet, is hij ginder vergeten.Ga naar voetnoot13 Wel vergeven, maar niet vergeten.Ga naar voetnoot14 Werwaarts gij ook ziet, Ons vergeet gij niet!Ga naar voetnoot15 | |
Vergeven.De eerstemaal is 't u vergeven.Ga naar voetnoot16 Het is hem te vergeven: hij weet niet beter.Ga naar voetnoot17 Het zal vergeven en ook vergeten zijn. (Zie vergeten.) Wel vergeven, maar niet vergeten. (Zie vergeten.) | |
Verheffen.Is het zwaar, verhef je niet.Ga naar voetnoot20 [Verheffen is hier vertillen, niet verhoogen. De spreekwijze geeft te kennen, dat men zich niet moet verheffen (verhoogen) in zaken, waaraan men zich verheffen (vertillen) zou.] | |
[pagina 74]
| |
Verhoogen.Die zich vernedert, zal verhoogd worden; maar die zich verhoogt, zal vernederd worden.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) [Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xxiii: 12 en Luk. xiv: 11 en xviii: 14.] | |
Verjaren.Je zult ervan verjaren. Kwalijk verkregen, omverre gedreven; kwalijk vergaârd, onlangs verjaard. (Zie drijven.) | |
Verkeeren.Daar men meê verkeert, Wordt men meê geëerd. (Zie eeren.) Niet met wien gij geboren wordt, maar met wien gij verkeert. (Zie geboren worden.) | |
Verkerven.Goed getrouwd is half bedorven; Slecht getrouwd is heel verkorven. (Zie bederven.) Hij heeft het verkorven.Ga naar voetnoot3 Hij kan het niet gemakkelijk verkerven.Ga naar voetnoot4 | |
Verketelboeten.Wij zullen het wat verketelboeten.Ga naar voetnoot5 [De beteekenis dezer spreekwijze is in het algemeen: eene zaak herstellen. Zij wordt al gekkende op slechte verzen toegepast.] | |
Verkiezen.Die niet verkiezen, Mogen niet verliezen.Ga naar voetnoot6 Verkiezen Doet verliezen.Ga naar voetnoot7 | |
Verknollen.Hij heeft het verknold.Ga naar voetnoot9 [Sedert men knollen voor citroenen is gaan verkoopen, is de knol in minachting geraakt, en verstaat men door verknollen: iets bederven door verkeerd spreken of handelen; daarom begrijp ik niet, hoe tuinman vragen kon: ‘Maar waarom zegt men: Hij heeft het verknolt, voor verkerft, verhoetelt, verdorven?’ evenmin als dat v. eijk zegt, dat het ‘onbekend schijnt, van waar dit zijn oorsprong heeft.’] | |
Verkoopen.Beter verkocht en berouwen, dan gehouden en berouwen. (Zie berouwen.) Die koopt en verkoopt, gevoelt niet, wat hij uitgeeft. (Zie gevoelen.) Die verhuurd is, die is verkocht. (Zie verhuren.) Duur geloofd is niet verkocht. (Zie loven.) Het is verkocht, maar nog niet geleverd. (Zie leveren.) Hij is al verkocht; ware hij maar geleverd. (Zie leveren.) Hij wordt verkocht, daar hij bijstaat. (Zie bijstaan.) Indien ge daarop winnen wilt, moet ge 't terstond verkoopen. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord schade aldus: Als ge dat zonder schade verkoopen wilt, moet ge er spoedig toe besluiten (of: gaauw bij zijn).] Men kan hem verraden en verkoopen. Men moet duur loven, wat men duur verkoopen wil. (Zie loven.) Schoon voorgedaan is half verkocht. [Op het woord bakker komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Schoon voorgedaan is half verkocht, zei de bakker, en hij stelde geschilderd brood op 't venster.] Wat iemand verkocht heeft, dat moet hij leveren. (Zie leveren.) Zij is zoo duur verkocht, als zij gelden mag. (Zie gelden.) | |
Verkrijgen.Aanhouden doet verkrijgen. (Zie aanhouden.) Dat met bidden verkregen wordt, is duur gekocht. (Zie bidden.) Die altoos verdraagt en zwijgt, Overwint eens en verkrijgt. (Zie overwinnen.) Doe het al weenende, en gij zult het al lagchende verkrijgen. (Zie doen.) Goedkoop verkregen, Staat elk een tegen. (Zie tegenstaan.) Kwalijk verkregen, draagt niet ver. (Zie dragen.) Kwalijk verkregen, omverre gedreven; kwalijk vergaârd, onlangs verjaard. (Zie drijven.) | |
Verlaten.Op wien ik mij verliet, Die was 't, die mij verried.Ga naar voetnoot11 [In Psalm xli: 10 vindt men het denkbeeld, door dit spreekwoord uitgedrukt.] Wie zich op anderen verlaat, is verlaten.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 75]
| |
Verliezen.Al begeerd, al verloren. (Zie begeeren.) Alzoo lief verlies ik het, als ik het win.Ga naar voetnoot2 Al zou ik nog eens zooveel verliezen.Ga naar voetnoot3 Daar elk zich zelven zoekt, gaat niemand verloren.Ga naar voetnoot4 Daar gaat niets verloren, dan wat bezijden valt. (Zie vallen.) Daar verliest niemand minder, dan die niet te missen heeft. (Zie missen.) Die niets heeft, wat kan hij verliezen? (Zie hebben.) Die niets te verliezen heeft, slaapt gerust. (Zie slapen.) Die niet verkiezen, Mogen niet verliezen. (Zie verkiezen.) Die nooit afdingen, verliezen gaarne. (Zie afdingen.) Die veel heeft, kan meer verliezen, dan die niet bij kan brengen. (Zie bijbrengen.) Die veel vergadert, kan veel verliezen. (Zie vergaderen.) Gij zult hem al staande verliezen. (Zie staan.) Het is al verloren, als het niet wezen wil.Ga naar voetnoot5 Het is verloren, daar men het al in slaan zal. (Zie slaan.) Het was: hier had ik u, daar verloor ik u. (Zie hebben.) Hij meent te winnen, maar verliest.Ga naar voetnoot6 Hij zoekt, daar 't niet verloren is.Ga naar voetnoot7 Kwalijk gewonnen, kwalijk verloren.Ga naar voetnoot8 Ligtelijk gewaagd doet bezwaarlijk verliezen.Ga naar voetnoot9 Ligtelijk gewonnen, ligtelijk verloren.Ga naar voetnoot10 Men moet zoeken, daar men 't verloren heeft.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Men wint of verliest, Naardat men kiest. (Zie kiezen.) Niemand verliest, hetgeen een ander wint.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Verkiezen Doet verliezen. (Zie verkiezen.) Verliezen leert vinden.Ga naar voetnoot13 Wagen wint en wagen verliest.Ga naar voetnoot14 Wat men duur koopt, verliest men noode. (Zie koopen.) Wie verliest, die zoekt het naauw. Zoo gewonnen, zoo verloren.Ga naar voetnoot15 Zoo gij iets vindt, laat u dat niet bekoren; Maar geef het weêr aan hem, die 't heeft verloren. (Zie bekoren.) | |
Vermogen.Die nooit at, weet niet, wat eten vermag. (Zie eten.) Eenig vermag veel.Ga naar voetnoot17 | |
Vernederen.Die zich vernedert, zal verhoogd worden; maar die zich verhoogt, zal vernederd worden. (Zie verhoogen.) | |
Verraden.Daar er twee luisteren, is de derde verraden. (Zie luisteren.) Die zich te haast laat raden, laat zich ook haast verraden. (Zie raden.) Gij meent altijd, dat gij verraden zijt. (Zie meenen.) Het is al verraden: om en om.Ga naar voetnoot21 Hij is evenwel daartoe verraden geworden.Ga naar voetnoot22 Men kan hem verraden en verkoopen. (Zie verkoopen.) Op wien ik mij verliet, Die was 't, die mij verried. (Zie verlaten.) | |
Verrijzen.Er zal wat verrijzen.Ga naar voetnoot23 [Men zegt dit, wanneer er iets nieuws of wonderlijks te wachten is.] Wel verrezen, Maar niet genezen. (Zie genezen.) | |
[pagina 76]
| |
Verslijten.Eer wij wat weten, Zijn wij versleten.Ga naar voetnoot1 Hij is zoo gemaakt, hij moet ook zoo versleten worden. (Zie maken.) Ik heb hem daarvoor versleten.Ga naar voetnoot2 Ik wil hem verslijten, voor dat hij is.Ga naar voetnoot3 | |
Verslinden.Hij moet het winnen, Dat zij zal verslinnen.Ga naar voetnoot4 Zoo gewonnen, Zoo verslonnen.Ga naar voetnoot5 | |
Verstaan.Die wel verstaat, regt wel. (Zie regten.) Hij verstaat het zich, gelijk ik 't u zeide.Ga naar voetnoot8 Hij verstaat zich op het kuipen. (Zie kuipen.) Ik versta uw kraaibekken en uw kakelen wel. (Zie kakelen.) Kwalijk verstaan doet kwalijk antwoorden. (Zie antwoorden.) Spotten leert gek verstaan. (Zie spotten.) Wie alles lastert, verstaat gewoonlijk niets. (Zie lasteren.) | |
Vertellen.Het is goed, als men 't vertellen mag.Ga naar voetnoot11 Laat mij toch vertellen.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) | |
Verteren.Kwalijk gewonnen, kwalijk verteerd.Ga naar voetnoot13 Ligtelijk gewonnen, ligtelijk verteerd.Ga naar voetnoot14 Wel winnen doet wel verteren.Ga naar voetnoot15 Zoo gewonnen, zoo verteerd.Ga naar voetnoot16 | |
Vervuilen.Hij wil het zouten, opdat het niet vervuile.Ga naar voetnoot18 [Hij wil het als eene rariteit bewaren.] | |
Verwijderen.Als gij meent, op het naast te zijn, zoo zult gij er het verst van verwijderd wezen. (Zie meenen.) | |
Verwinnen.Die verwinnen wil, die leere verdragen. (Zie verdragen.) Die volhardt, die verwint.Ga naar voetnoot20 | |
Verzaken.Hij kan liegen en verzaken. (Zie liegen.) Met zwijgen zal men zich niet verzaken.Ga naar voetnoot22 Zij kunnen malkander niet verzaken.Ga naar voetnoot23 [Men zegt dit van menschen, die in doen en laten overeenstemmen, getijk mede van zaken, die men zonder voordeel of schade voor elkander in ruil kan nemen.] | |
Verzeilen.Hoe komt gij hier verzeild?Ga naar voetnoot24 [Men roept dit verwonderd uit, als men iemand op eene plaats vindt, waar men hem volstrekt niet dacht te ontmoeten.] | |
[pagina 77]
| |
Verzinnen.Half verzonnen Is lomp begonnen. (Zie beginnen.) Hij ziet zich zelven blind, Die al te lang verzint.Ga naar voetnoot1 Verzint, Eer gij begint. (Zie beginnen.) | |
Verzoeken.Laat een ander het zoo lang verzoeken, als ik het verzocht heb.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) | |
Vieren.Hij wordt gaarne naauw gevierd.Ga naar voetnoot5 Iets bot vieren.Ga naar voetnoot6 [‘Dat is,’ zegt tuinman: ‘ymand involgen en toegeven,’ erbij voegende: ‘'t is een gelijkenis van Walvisschen, enz., waar aan een ruime lijn word gegeven, om voort te schieten, als zy van 't harpoen getroffen zyn.’ Als hij echter zijne reden aldus vervolgt: ‘zo geeft men ook een touw bot,’ dan is zijne vraag niet bevreemdend: ‘maar wat is dat bot te zeggen?’ want bot is het touw zelf, of liever een eind van hetzelve, gelijk de jager uit verschillende schrijvers bewijst in zijn Taalkundig Magazijn, iii. bl. 53. Dáár en op de voorgaande bladz. wordt mede aangetoond, dat bot vangen is slaag krijgen.] | |
Vinden.Daar men 't wel gelaten heeft, daar vindt men 't niet kwalijk weder. (Zie laten.) Deugt hij niet, men vindt er meer. (Zie deugen.) Die kwalijk speurt, kwalijk vindt. (Zie speuren.) Die waagt, die wint; Die zoekt, die vindt.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) [Het tweede deel van dit spreekwoord is genomen uit Matth. vii: 8 en Luk. xi: 10.] Die wat spaart, vindt wat. (Zie sparen.) Die wel wil zijn bemind, Laat het al, gelijk hij 't vindt. (Zie beminnen.) Eet, wat gij vindt; denk, wat gij wilt. (Zie denken.) Gij zoekt aan een ander, dat men bij u zoude vinden.Ga naar voetnoot8 Gij zult wel komen, daar gij 't vindt. (Zie komen.) Het is goed vinden, waar men gewezen wordt.Ga naar voetnoot9 [Men zegt dit, al gekkende, van menschen, wier eigen wil niet meer in aanmerking komt, van hen nl., die naar het tuchthuis gebragt worden.] Het is vast gezocht, dat gevonden moet zijn.Ga naar voetnoot10 Het is wel gevonden.Ga naar voetnoot11 Het laat zich anders vinden.Ga naar voetnoot12 [Die zaak is zoo niet; hare bewijsgronden falen.] Hij heeft het daar goed gevonden.Ga naar voetnoot13 Hij kan wel zoeken, maar kwalijk vinden.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Hij lacht zoo witjes; wat mag hij gevonden hebben? (Zie lagchen.) Ik had het wel, ik vind het wel. (Zie hebben.) Menigeen zoekt, dat hij niet vinden wil.Ga naar voetnoot15 Men vindt er niet veel.Ga naar voetnoot16 Men vindt hem niet, waar men hem laat. (Zie laten.) Men vindt nog erger.Ga naar voetnoot17 Verliezen leert vinden. (Zie verliezen.) Wel gevonden, fijn verlegd. (Zie verleggen.) Wij hebben het zoo gevonden, wij moeten het ook zoo laten blijven. (Zie blijven.) Zij hebben malkander wel gevonden.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) [Men zegt dit, wanneer twee personen, die, naar ligchaam of naar ziel, gelijkelijk besmet zijn, dezelfde zaak bewerken of ten uitvoer brengen.] Zoo gij iets vindt, laat u dat niet bekoren; Maar geef het weêr aan hem, die 't heeft verloren. (Zie bekoren.) | |
Visschen.Gij zult mij niet visschen.Ga naar voetnoot19 Hij moet uit visschen gaan. (Zie gaan.) Hij vischt ernaar.Ga naar voetnoot20 Weinig gemist Is veel gevischt. (Zie missen.) | |
[pagina 78]
| |
Vliegen.Dat lieg je; Stuif je op, zoo vlieg je. (Zie liegen.) Die te hoog zijn gevlogen, Vonden zich ligt bedrogen. (Zie bedriegen.) Die wil leeren vliegen, moet eerst leeren loopen. (Zie loopen.) Het is kwaad te vangen, wat er vliegt. (Zie vangen.) Hij laat het vliegen.Ga naar voetnoot2 Hij vliegt, daar hij gaat. (Zie gaan.) Hij vliegt over alles heen. Hij wil al te hoog vliegen.Ga naar voetnoot3 Ik had liever, dat het vloog. (Zie hebben.) Ik weet niet, waar het gestoven of gevlogen is. (Zie stuiven.) | |
Volgen.Aarzel of zie terug, wat daar volgt. (Zie aarzelen.) Die zwijgt, die volgt.Ga naar voetnoot8 Het is pleizierig kakken, als het goed volgen wil. (Zie kakken.) Het rotten volgt na 't rijpen. (Zie rijpen.) Laat hem blijven: hij wil niet volgen. (Zie blijven.) Wel voorgaan doet wel volgen.Ga naar voetnoot9 | |
Volhouden.Beginnen is wat; maar volhouden is meer. (Zie beginnen.) Men moet volhouden.Ga naar voetnoot10 | |
Voorstaan.Daar staat mij wel iets van voor.Ga naar voetnoot13 Hij laat er zich nog al wat op voorstaan. | |
Voortgaan.Dat gaat vlot voort.Ga naar voetnoot15 Die niet wachten kan, moet voortgaan.Ga naar voetnoot16 Wij je voortgaan, Blijf niet staan. (Zie staan.) | |
Voorzien.Hij is er dubbel en dwars van voorzien.Ga naar voetnoot20 Hij is van van klinktem voorzien. (Zie klinken.) Voorzien doet nadenken. (Zie nadenken.) | |
Vragen.Beschroomd vragen leert weigeren.Ga naar voetnoot21 Beter te sparen, dan daarna te vragen. (Zie sparen.) | |
[pagina 79]
| |
Die kan lijden en verdragen, Weet van alles zonder vragen. (Zie lijden.) Die niet kan vragen, kan niet leven. (Zie leven.) Die veel vraagt, doolt veel. (Zie dolen.) Die veel vragen, Zullen gemeenlijk veel overdragen. (Zie overdragen.) Die vraagt, leert klappen. (Zie klappen.) Die weten wil, moet vragen.Ga naar voetnoot1 Die wil vragen, wat hij niet behoort, die moet hooren, wat hij niet gaarne hoort. (Zie hooren.) Gij wordt niet gevraagd (of: Het wordt je niet gevraagd). [Zoo scheept men den voorbarige af.] Het is altijd weêr aan: 't oude vragen.Ga naar voetnoot2 Het vragen staat vrij; Maar 't weigeren erbij.Ga naar voetnoot3 Hij houdt nog wat achter voor het vragen. (Zie achterhouden.) Hij vraagt nergens naar.Ga naar voetnoot4 Hij zal achteraankomen, en vragen, waar het is. (Zie achteraankomen.) Ik vraag naar u niet.Ga naar voetnoot5 Ik wil het liever gelooven, dan dat ik het zoude gaan vragen (of: gaan zien). (Zie gelooven.) Is ze vraag-vrij, Ze is ook jaag-vrij. (Zie jagen.) Men moet laten bedanken voor het vragen. (Zie bedanken.) Met vragen gaat men ver. (Zie gaan.) Niemand vrage: van waar hebt gij dat? maar gij moet het hebben. (Zie hebben.) Niets zonder vragen.Ga naar voetnoot6 Te veel vragen is niet goed.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Vraag het hiernaast. Vraag te veel, om genoeg te krijgen. (Zie krijgen.) Wilt gij 't niet gelooven, zoo moogt gij 't loopen vragen. (Zie gelooven.) Zoet vragen maakt zoet antwoorden. (Zie antwoorden.) | |
Vreezen.Beter bemind dan gevreesd. (Zie beminnen.) Beter eens te lijden, dan altijd te vreezen. (Zie lijden.) Die dreigt en niet slaat, die vreest. (Zie dreigen.) Dien men vreest, geeft men het zijne. (Zie geven.) Doe wel en vrees niemand.Ga naar voetnoot8 Hij vreest voor zich zelven.Ga naar voetnoot9 Indien gij van velen ontzien wordt, hebt gij ook velen te vreezen. (Zie ontzien.) Menigeen dreigt, die zelf vreest. (Zie dreigen.) Weldoen doet niet vreezen.Ga naar voetnoot10 | |
Vreten.Hij vreet zoo, dat hij het weder moet uitspuwen. (Zie uitspuwen.) Zuipen en vreten Doet luttel weten.Ga naar voetnoot11 | |
Vriezen.Als het hard vriest.Ga naar voetnoot12 [De spreekwijzen: Als het hard vriest en Als het eens een harde winter is, worden beide gebruikt als zekere voorwaardelijke uitdrukking eener gebeurtenis. Bilderdijk noemt ze ‘een oud zeggen, om een buitengewoon toeval uit te drukken.’] Het vriest, dat het kraakt. (Zie kraken.) Te meer het vriest, te meer het kraakt. (Zie kraken.) | |
Vrijen.Aanzien doet vrijen. (Zie aanzien.) Beschuldigen doet vrijen. (Zie beschuldigen.) Die niet weet en niet durft, wat zegt hij, als hij uit vrijen gaat? (Zie durven.) Die verre gaat vrijen, bedriegt of wordt bedrogen. (Zie bedriegen.) Ergens om vrijen. [Zijn best doen, om een ding tot zijn' eigendom te maken, en wel door zulke middelen, die de vrijers gebruiken, om zich bij het voorwerp hunner liefde bemind te maken.] Goed vrijen is zachtkens praten en hard liegen. (Zie liegen.) Vrijen Is lijën. (Zie lijden.) Zij is heet te vrijen. | |
|