Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Nederlandsche spreekwoorden.[L]Laag.Hij geeft hem de volle laag.Ga naar voetnoot1
Hij is laag genoeg, om van eens anders zweet en bloed te teren. (Zie bloed.)
Een, die u naar de kunste vleit, Houd vast, dat hij u lagen leit (of: strikken spreidt). (Zie kunst.) Leugen en bedrog en lagen Zijn des werelds ploeg en wagen. (Zie bedrog.) Men legt lagen, Om te plagen.Ga naar voetnoot2 Wanneer eene hoer schreit, legt zij u lagen. (Zie hoer.) | |
Laagte.Als een vuurpijl naar de hoogte, als een stok naar de laagte. (Zie hoogte.) Die in de laagte blijven staan, zullen nimmer den berg overkomen. (Zie berg.) Die verder (of: hooger) wil vliegen, dan zijne vleugels reiken, tuimelt naar de laagte.Ga naar voetnoot3 Plant geen' wijngaard in de laagte, noch zaai op het drijfzand.Ga naar voetnoot4 | |
Laan.Het is eene lange laan, die geen' draai heeft. (Zie draai.) Wacht me voor dat laantje.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: ik laat mij door geen schoon praten bedriegen. Het spreekwoord, zegt lublink, ‘komt onbetwistbaar van het Fransche Blijspel, onder den tijtel: attendez moi sous l'orme; - le partage d'Arlequin, in navolging der bekende verdeeling van den buit door den Leeuw, vermoedelijk uit een ander.’ Dit kluchtspel is door w. den elger in het Nederduitsch vertaald, en opgenomen in het 2e. Deel zijner Tooneel-Poëzy. Die verdeeling van den buit door den Leeuw is eene der fabelen van esopus, en waaruit mogelijk het spreekwoord ontleend is: Gemeene potten met heeren zieden wel sterk, maar deelen kwalijk. De leeuw besprak het buitgemaakte hert geheel voor zich alleen; zoodat de koe, de geit en het schaap zich met het zieden der potten dienden te vergenoegen.] | |
Laars.De laars heeft hare plooi: het zal niet beteren. De man in laarzen kent den man in schoenen niet. Een hoentje gelaarsd en gespoord. (Zie hoen.) Het gaat zoo onbesuisd, als een visscher in zijne laarzen schiet. Het is eene biervlieg (een bierbuik, of: eene bierlaars). (Zie bier.) Het past hem als een' ezel de laarzen. (Zie ezel.) Hij giet het in, of hij het in eene laars goot.Ga naar voetnoot6 Hij giet het in zijne laarzen niet.Ga naar voetnoot7 [De dronkaard giet den sterken drank liever in de keel dan - in zijne laarzen, als voetreizigers somtijds doen, om het doorloopen der voeten te voorkomen.] Hij heeft eene laars aan.Ga naar voetnoot8 [Hij is zoo dronken, dat hij op zijne beenen niet staan kan.] Hij is binnen met zijne halve laarzen. Hij sch.. in zijne laars.Ga naar voetnoot9 Hij ziet er uit als de gelaarsde kat. (Zie kat.) Iemand een vat wijns gelaarsd en gespoord vereeren. Ik wilde hem daartoe de laarzen wel verschaffen. Ik wil het nog niet eens in mijne laarzen (of: schoenen) hebben, laat staan in mijn lijf. Kousen, die het water keeren, zijn zoo goed als laarzen. (Zie kous.) Met laarzen en sporen.Ga naar voetnoot10 [Dat wil zeggen: geheel toegerust; alles en alles bijeen, wat tot eene zaak behoort. Zoo | |
[pagina 2]
| |
zegt men vergelijkender wijze: Een hoentje gelaarsd en gespoord en Iemand een vat wijns gelaarsd en gespoord vereeren.] Oude laarzen behoeven veel smeers.Ga naar voetnoot1 Smeer de laarzen van een' vuil' mensch aan het vuur, hij zegt, dat gij ze brandt. Wat den beenen goed is, is der laarzen kwaad. (Zie beenen.) Wat nood is 't, dat gij mijne laarzen vet maakt?Ga naar voetnoot2 Zijn er ook laarzen onder gerekend?Ga naar voetnoot3 Zoo iemand op zijn laarzen p..., Is 't tijd, dat hij zijn boeltje mist. (Zie boelin.) | |
Laat.De laatste zal schijtebroek zijn.Ga naar voetnoot4 Die de laatste is, moet ramp hebben.Ga naar voetnoot5 Ik kom nog zoo vroeg als de laatste.Ga naar voetnoot6 Vele laatsten zullen de eersten zijn, en vele eersten de laatsten. (Zie eerst.)
Beter laat dan nooit.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Beter wat te vroeg dan te laat.Ga naar voetnoot8 Daar men 't laatste eerst zegt.Ga naar voetnoot9 [Harde woorden zeggen, is, volgens sartorius, de zin dezer spreekwijze. In gewonen twist begint men langzaam, en eindigt hard; hier is 't al dadelijk hard.] Het allerlest Zij 't allerbest.Ga naar voetnoot10 Het is nooit te vroeg, maar staâg te laat.Ga naar voetnoot11 Het laatste is zooveel als het eerste, en het eerste als het laatste. (Zie eerst.) Iemand zijn laatste geven. Is 't al weêr zoo laat? Lest Heugt best.Ga naar voetnoot12 Weinig te laat, veel te laat.Ga naar voetnoot13 | |
Laatdunkendheid.Laatdunkendheid is eene plaag voor de jongheid en lieden van een klein vermogen. (Zie jongheid.) Onwetendheid en laatdunkendheid gaan te zamen.Ga naar voetnoot14 | |
Labarlot.Het is een Labarlot. [Dat wil zeggen: hij is er ongelukkig afgekomen. Mogelijk is dit spreekwoord oorspronkelijk van de mislukte pogingen van den kolonel claude la barlotte, in 1599, om zich van Woudrichem meester te maken. Hij was een dier Spaansche bevelhebbers, die aan prins maurits in verschillende gevallen handen vol werk gaf. Iets vroeger had la barlotte een' inval in den Bommelerwaard gedaan, en zich daar weten te nestelen, toen hij op woudrichem afkwam; maar even te laat, naardien een der burgers, door den torenwachter gewekt, nog den tijd had, om de stad in beweging te brengen. La barlotte moest onverrigter zake aftrekken.] | |
Labyrinth.Hij is in het Labyrinth.Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: hij is in het naauw gebragt, en weet zich in 't geheel niet te redden. Het Labyrinth was een op het eiland Creta gelegen doolhof, welks verwelfde gangen zoo kunstig in elkander liepen, dat men bezwaarlijk den uitgang vinden kon.] | |
Lach.Beter is 't gezwegen, Dan daarna een' lach gekregen.Ga naar voetnoot16 Daar mag niet een lachje af.Ga naar voetnoot17 Dat is een lach, die op schreijen zal uitkomen.Ga naar voetnoot18 Dat is een sardonische lach.Ga naar voetnoot19 | |
Ladder.Allengsche sportjes raakt men op de ladder.Ga naar voetnoot20 Dat is eene ladder met rare sporten, zei de boer, en hij zag een' graadboog. (Zie boer.) Dat is een voltigeer-sprong, zei Tijs, en hij zag een' dief van de ladder stooten. (Zie dief.) Die geene kan heeft, moet de leer gebruiken (of: Zet de kan van je En de leer an je). (Zie kan.) Die zulke ladders hebben, raken ligt in zulke vensters. [Dat wil zeggen: het zal met hen niet goed afloopen, want zij scharen zich onder de boosdocners. Die zulke ladders hebben, die op eene verkeerde wijze zich zelven in de hoogte brengen, raken ligt in zulke vensters, kijken ook wel door een hennepen venster, dat is: worden opgehangen.] Gij komt nog vroeg genoeg, als men de ladder uitdraagt.Ga naar voetnoot21 Het is eene goede leer; maar het zijn slechte sporten. Hij beeft als een dief op de laatste sport van de ladder. (Zie dief.) Hij komt eene sport hooger op de ladder. Hij moet op de ladder. Hij trekt de ladder op, die hem om hoog gebragt heeft. Ik ben kortademig, hoekomik de ladder op, zei kromhakige Dries, en hij moest hangen. (Zie adem.) Klaar is Kees, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr hangen (of: van de ladder stooten). (Zie jongen.) Men belooft, eenen vriend te verhoogen, en men onttrekt hem de ladder. Met eene ladder in zijn graf klimmen. (Zie graf.) Och, geef mij nog een druppeltje, strak zal ik het niet lusten, zei Arie Hangebast, en hij stond klaar, om van de ladder gestooten te worden. (Zie arie hangebast.) Wie de ladder beklimmen wil, moet van de onderste sport beginnen. | |
[pagina 3]
| |
Die bij de flesch (of: aan de lade) zit, zegent zich zelven (of: het eerst). (Zie flesch.) Hij haalt alles in zijn laadje. | |
Lading.Daar zit eene geheele scheepslading in. De boonen (of: De lading) scheep hebben. (Zie boon.) De vlag dekt de lading.Ga naar voetnoot1 Hebt ge uwe lading?Ga naar voetnoot2 | |
Lak.Als hij een paar roode kousen aan de beenen en eene pijp lak in den mond had, geleek hij juist een' ooijevaar. (Zie beenen.) Dat is lak met ouwels.
Elk heeft een lak (of: Geen mensch zonder lak).Ga naar voetnoot3 | |
Laken.Aan woorden en laken: neem altijd wat tegen het krimpen. Avontuurt gij uw laken, ik avontuur mijne schaar, zei de kleêrmaker, en hij sneed erin. (Zie kleedermaker.) Dat de dwazen zooveel niet versnipperden, zijde en laken ware beterkoop. (Zie dwaas.) Dat was eene schoone preek, zei de snijder, men vond er de el bij het laken. (Zie el.) De hoovaardij schuilt zoowel in wollen laken als in zijden stoffen; maar schaamte moet deksel hebben. (Zie deksel.) Den ezel om laken zenden. (Zie ezel.) De zelfkant is erger dan het laken.Ga naar voetnoot4 [‘De grensbewoners van een land,’ zegt de méry, ‘laten zich meer op hetzelve voorstaan, dan zij, die in het midden des lands wonen.’] Het einde van het laken moet ook het einde van de el zijn (of: Het laken en de el moeten gelijk uitkomen). (Zie einde.) Het is bezegeld laken.Ga naar voetnoot5 [Bezegeld laken is laken, dat met een goed merk is voorzien, ‘daar het zegelloot aan is,’ zegt tuinman. Men bezigt deze spreekwijze van gezaghebbende personen. Hij heeft 't gezegd, en dat is genoeg.] Het is geen laken van ééne kleur. (Zie kleur.) Het is kwaad laken, dat geene verw wil aannemen (of: zijne verw verschiet).Ga naar voetnoot6 [Men zegt dit van lafaards, omdat die in 't gevaar geen' stand houden.] Het laken in de beste vouw slaan.Ga naar voetnoot7 [‘Yperen was in de middeleeuwen door zyne uitgestrekte nyverheid, door zyne talryke lakenweveryen geheel Europa door bekend. Geen wonder dus, dat men vroeger by het spreekwoord: Het laken in de beste vouw slaen, den naem dier stad voegde. Zoo leest men immers in de Minne-poppen van roemer visscher: “Het waer wel goet, dat alle menschen haer selven oock soo troosten, slachtende die van Yperen, die slaen (soo men seydt) het Laecken in de beste vou.” En by eenen anderen Schryver, namelyk by jan de grieck, luidt het: “'t Is eygen aen onse Brabanders, schoon hun naeburen oock al wat mede doen, dat sy malkander soo met vreemde kluchten als andere malle grillen somwijlen bejegenen, slachtende de kinders van Yperen, die slaen (soo men seyt) het laecken in de beste vou.”’ Zie serrures Vaderl. Museum voor Nederd. Letterk., Oudh. en Gesch., Deel I, bl. 250.] Hij heeft er nog al zoo iets van aan kaplaken. (Zie kap.) Hij is van het echte laken. [Dat wil zeggen: hij bestaat na in den bloede.] Hij is wel gekleed met luttel laken.Ga naar voetnoot8 Hij rekent bij de el, wat het heele laken kosten moet. (Zie el.) Hij snijdt het laken, alvorens het te meten.Ga naar voetnoot9 Hij wil het laken en het geld. (Zie geld.) Hij zet er den lakenschen bril bij op. (Zie bril.) In het fijnste (of: beste) laken is het meeste bedrog. (Zie bedrog.) Laat laken laken blijven.Ga naar voetnoot10 Men legt het goede laken niet te pronk.Ga naar voetnoot11 Men zal hem van datzelfde laken een pak (of: een' rok en eene broek) maken. (Zie broek.) Met laken is 't laken Best schoon te maken.Ga naar voetnoot12 Nu kwam het laken allerbest ter snede.Ga naar voetnoot13 Van grof laken Kan men geen fraai kleed maken. (Zie kleed.) Van weinig laken Kan men geen' grooten mantel maken.Ga naar voetnoot14 Voor een slecht laken zet men een schoon monster.Ga naar voetnoot15 Wanneer het laken versleten is, komt de draad te voorschijn. (Zie draad.) Wij zijn zoo zalig in voddebaai als in goud- of zilverlaken. (Zie baai.) Wil naar het laken Uw kleêren maken. (Zie kleed.) Zoo de wol is, is het laken.
Al wat in 't bedde wordt gesproken, Dient met de lakens toegeloken. (Zie bed.) Dat is eene leelijke vlek (of: kwade streep) in een schoon laken (of: een mooi kleed). (Zie kleed.) Dat is het doodlaken. (Zie dood.) Dat over tafel wordt gesproken, In 't tafellaken blijft geloken.Ga naar voetnoot16 Het is geen kinderspel, als de oude luî in het bed k....., zei Joor, en hij sch... al de lakens vol. (Zie bed.) Hij is te breed voor een servet, en te smal voor een tafellaken. (Zie breed.) Hij neemt het meê onder de lakens.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 4]
| |
Hij steekt in kwade lakens.Ga naar voetnoot1 Hij wil zijne voeten verder uitsteken dan het laken.Ga naar voetnoot2 Hij zeilt plat (of: vlak) voor 't laken.Ga naar voetnoot3 Ik heb een vet wijf, zei magere Joor, ze zal mij voor geene vloo tusschen de plooijen van de lakens gaan zitten. (Zie joor.) Met de billen van 't bed, zei meester Barend, dan bevuil je de lakens niet. (Zie barend.) Schoonheid en boosheid liggen dikwijls onder één laken. (Zie boosheid.) Water in den Maart is erger dan eene vlek in het laken.Ga naar voetnoot4 Wij zullen ons mes aan 't tafellaken vegen.Ga naar voetnoot5 [Eten, zonder betalen.] Zij liggen (of: slapen) onder één laken. | |
Lakkei.Daar gaat niets de vrijheid van het paard te boven, dat zoowel een' prins als een' lakkei ter aarde werpt. (Zie aarde.) Hebt gij mijne behendigheid gezien? vroeg de freule, van het paard vallende met de billen bloot; ja, antwoordde de lakkei, ik zie ze nog. (Zie behendigheid.) Hij gaat, daar de paus (of: keizer) te voet (of: zonder lakkei) gaat (of: geen' ambassade kan zenden). (Zie ambassade.) Hij heeft met de lakkeijen in den raad gezeten.Ga naar voetnoot6 Hij is zoo hoovaardig als een lakkei, die op zijns meesters paard zit. | |
Lam.Als de lammeren zat zijn, zoo spelen ze of slapen.Ga naar voetnoot7 Ben ik niet geroepen, om schapen te hoeden, laat het lammeren zijn. De paarden stonden als lammeren.Ga naar voetnoot8 De wolf vindt ligt eene oorzaak, waarom hij het lam eet.Ga naar voetnoot9 [Dit spreekwoord is ontleend aan eene der fabelen van la fontaine.] De wolf zoekt nog een lam, Waar hij het eerste nam.Ga naar voetnoot10 Een jong ooi en een oude ram Geeft binnen 't jaar een lam. (Zie jaar.) Een wolf kan zich behelpen; maar de lammeren zijn bang. Het is een hals, een Jan achter 't lam. (Zie hals.) Het is een man als onze Klaas, en die was zoo wreed als een lam. (Zie klaas.) Het makke schaap wordt van alle lammeren gezogen.Ga naar voetnoot11 Het schaap en het lam herkennen elkander aan hun geblaat. (Zie geblaat.) Hij is zoo mak (onnoozel, of: zoet) als een lam.Ga naar voetnoot12 Lam! lam! is des wolfs vesperklok. (Zie klok.) Lamsvleesch en rund vleesch zieden niet wel te zamen. [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer de gehuwden zeer ongelijk in jaren zijn.] Leer eenen wolf spreken, hij zal altijd roepen: lam. Sint Jakob bij een' ram, Sint Peter een lam.Ga naar voetnoot13 [De veeman, die op zijn voordeel bedacht is, doet zijne schapen omstreeks Sint Jakob (25 Julij) koppelen, opdat ze omstreeks Sint Peter (31 Januarij) zullen ooijen.] Wanneer het lam geschoren is, dan zorgt God voor eenen zoelen wind, om het te verwarmen. (Zie god.) Zijn hart klopt als een lammeren-staartje. (Zie hart.) Zijt gij met een' zak vol wolven geladen, zet hem vrij op de markt neder, gij zult er geene lammeren uit halen. Zooveel lammeren worden er geslagt als schapen. | |
Lammert.Hij heeft streken van Lammert. Ik heb wel voor heeter vuur gestaan, zei Lammert, en hij stond tot zijne keel toe in het water. (Zie keel.) | |
Lamp.Daar is een neus aan de lamp.Ga naar voetnoot15 De lamp kan zonder olie niet branden. Die eene lamp noodig heeft (of: Die het licht van de lamp wil genieten), moet er olie indoen.Ga naar voetnoot16 Die geene hoer, arme of zot in zijn geslacht heeft, is geboren van de lamp of het lemmet. (Zie arme.) Eene vergissing kan plaats hebben, zei de boer; toen goot hij azijn in de lamp. (Zie azijn.) Er is weinig (of: geene) olie in de lamp (ook wel: Het is eene lamp zonder olie).Ga naar voetnoot17 [Men bezigt dit spreekwoord zoowel van geestelijke als van ligchamelijke behoeften, en past het toe op al, wat bijna of geheel is uitgeput, bepaaldelijk op de wijnflesch. Is daarentegen de man in de kracht van zijn leven, of eene zaak in vollen fleur, dan zegt men: Er is nog olie in de kan (of: het vat).] Het riekt naar de lamp. Hier met de lamp; licht bij met de kaars. (Zie kaars.) Hij heeft leelijk aan (of: van) de lamp gelikt.Ga naar voetnoot18 Hij heeft meer olie in de lamp verbrand dan wijn gedronken.Ga naar voetnoot19 Hij loopt tegen de lamp.Ga naar voetnoot20 Hij wil de lampen niet aansteken.Ga naar voetnoot21 Men zoekt geene lamp, als de zon op is. Non semper oleum, zei de drommel, en hij sch... in de lamp. (Zie drommel.) Zijne liefde brandt als de damp van eenen versch gek..... koestront in eene blikken lamp. (Zie blik.) | |
Land.Aan land gaan.Ga naar voetnoot22 Aan land gezwommen, en nog verdronken. Achter dat land is geen land. Al ben ik van het land - ik wil niet gesold worden.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 5]
| |
Alle landsbedienden hebben een' eed gedaan. (Zie bediende.) Al reist een leêg hoofd buiten 's lands, Hij blijft nogtans een domme gans. (Zie gans.) Als de dijk doorgebroken is, loopt het land onder. (Zie dijk.) Als de eene wolf den anderen eet, zoo is er honger in het land (of: woud). (Zie honger.) Als de ezels malkander kraauwen, dan blijft de liefde in het land. (Zie ezel.) Als God een land plagen wil, dan beneemt Hij den heeren hunne wijsheid. (Zie god.) Als het land betaalt, betaal ik ook. Als ik mij niet prijs, en een ander mij niet prijst, dan moet ik ongeprezen het land uit, zei de grasmaaijer. (Zie grasmaaijer.) Als men de boter op het land vindt, is de karn betooverd. (Zie boter.) Al viel hij van den toren, nog zou hij bij zijne vrouw op bed te land komen. (Zie bed.) Arme landbouwer, arme landbouw. (Zie bouw.) Arm land, arm volk. Bedelaars erf ligt in alle landen. (Zie bedelaar.) Begeef u niet te ver van land, zoo gij niet kunt zwemmen.Ga naar voetnoot1 Beter arm te land, dan rijk op zee. (Zie arme.) Beter bedorven dan verloren (of: geen) land.Ga naar voetnoot2 [Dit spreekwoord was de stelregel in den eersten tijd van den tachtigjarigen oorlog. Mogelijk is het daarvan oorspronkelijk.] Beter één turf in de keuken, dan duizend op het veenland. (Zie keuken.) Beter één vogel in de hand (of: in 't net) dan twee (of: tien) in de lucht (of: over 't land). (Zie hand.) Beter sch...... uit den lande dan schrankelbeen.Ga naar voetnoot3 Blijf in uw land, en behelp u. Daar is geen hand vol, Maar een land vol. (Zie hand.) Daar sla ik land voor.Ga naar voetnoot4 [Om die hoeveelheid op te eten, behoef ik niemands hulp; dat kan ik alleen wel aan. Die alles voor zich zelven inpalmt, zonder op de behoeften van anderen te letten, spreekt aldus. Men legt daarom deze woorden den grooten eter in den mond, bepaaldelijk onder de zeeluî. Zegt een matroos: Daar sla ik land voor, of roept hij: Land voor den bak! dat hetzelfde zeggen wil, dan is hij verpligt, den bak alleen te ledigen.] Daar waaijen veel landwinden.Ga naar voetnoot5 Daar zit kweek in 't land. (Zie kweek.) Dankaard zal u nog wel t' huis (of: te lande) komen. (Zie dankbaar.) Dan rijdt de drommel op een' ezel door het land. (Zie drommel.) Dat hij aan land blijve, om de vliegen van de koeijen te keeren. (Zie koe.) Dat is, om landziekig te worden.Ga naar voetnoot6 Dat land hoort den haan niet kraaijen. (Zie haan.) De almanak en de courant Brengen de leugens in het land. (Zie almanak.) De besten van den lande Doen dit zonder schande. (Zie goede.) De duurste schepen (of: schippers) liggen langst aan land (of: wal).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) [Gelijk men des te meerder schat, wat voor grooten prijs verkregen wordt, en dit de meest gewone toepassing van het spreekwoord is, zoo wordt het zelfs gebruikt bij het zien van voorwerpen, die te kostbaar zijn, om zich aan te schaffen. In dat geval, en ziende op de schepen, niet op de schippers, bezigt men het spreekwoord van meisjes, die wel niet afkeerig van de liefde zijn, maar zooveel in hare minnaars vorderen, en daarom zoo velen hebben afgewezen, dat haar niemand meer durft of wil vragen.] De heer des lands hoort, ziet en reikt ver. (Zie heer.) De oude schepen blijven aan land (of: wal).Ga naar voetnoot8 [Oude meisjes worden niet meer ten huwelijk gevraagd.] De paauwen komen in het land met de Walen, op Thorouts feest. (Zie feest.) Des heeren (of: Des vorsten) hand Is zoo groot (of: Reikt zoo ver) als 't land. (Zie hand.) Des meesters voeten verbeteren het land.Ga naar voetnoot9 De verdragers behouden het land.Ga naar voetnoot10 De wijze teert, naardat zijn landschap groot is.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Dezelfde maan, die ik te Parijs gezien heb, zei de Duitscher, zie ik hier in ons land ook. (Zie duitscher.) Die altijd het hoogste land bezeilen wil, geraakt wel tusschen de klippen. (Zie klip.) Die de zee weet leêg te drinken, kan droogvoets aan land komen.Ga naar voetnoot12 Die houdt zijn hand, Behoudt zijn land. (Zie hand.) Die niet door het land rijdt, weet niet, wat geneugte is. (Zie geneugte.) Die op het ijs niet vallen wil, blijve op het land wandelen. (Zie ijs.) Die ter zee gewend is, kan op het land niet aarden.Ga naar voetnoot13 Die water wil maken tot land, Sta met zijne goudbeurs in de hand. (Zie beurs.) Die wil wandlen achter land, Neme vrij zijn beurs ter hand. (Zie beurs.) Drie dingen moet men niet aan- of afraden, zei de wijsgeer: naar het beloofde land te trekken, een huwelijk aan te gaan, en oorlog te beginnen. (Zie ding.) Dwazen hebben voordeel in alle landen. (Zie dwaas.) Dwazen zijn vrij in alle landen. (Zie dwaas.) Een ambacht is zoo goed als eigen land. (Zie ambacht.) Eene naarstige hand En sparende tand Koopt eens anders land. (Zie hand.) Eene slak in 't land Geeft den boer een' ijzren tand. (Zie boer.) | |
[pagina 6]
| |
Eene trouwe hand Mag wandelen door al het land. (Zie hand.) Een fel landvorst wordt heer van land-uit. (Zie heer.) Een lage waterstand Geeft vruchtbaar land.Ga naar voetnoot1 Een oud man in zijn land, een jonge daar buiten, Die zeggen veel dingen, die niet sluiten. (Zie ding.) Een schip aan strand, Een huis aan land. (Zie huis.) Eens eerlijken mans erf ligt in alle landen. (Zie erfenis.) Een trage hand Krijgt leed en schand; Een kloeke hand Krijgt eer en land. (Zie eer.) Eer in een land Is elders schand. (Zie eer.) Elk land heeft zijne manieren.Ga naar voetnoot2 [In denzelfden zin zegt men: 's Lands wijs, 's lands eer.] Ergens aan land waaijen.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: gij komt in gevaar, en zult de straf voor uwe boosheid niet ontgaan. Als de wind sterk waait naar de landzijde, loopen de schepen gevaar, tegen de kust te verbrijzelen. In denzelfden zin zegt men: Het zal hier op het land waaijen.] Er is geene haven (of: geen land) mede te bezeilen. (Zie haven.) Er komt geen muis in 't land, Of zij laat een' gouden tand (ook wel: Er is geen muizen-tand, Of zij brengt goud in 't land). (Zie goud.) Ga zeilen langs het land, En rijden op het strand.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Geen sant Verheven in zijn land.Ga naar voetnoot5 Geld en land Mag niet zijn in ééne hand. (Zie geld.) Gezegend is het land, Waar het kind zijn moêr verbrandt. (Zie kind.) God wordt niet meer gedacht, Is men aan land gebragt. (Zie god.) Handsregt En landsregt. (Zie hand.) Haring in 't land, De dokter aan kant. (Zie dokter.) Het bedrog is 's lands meester. (Zie bedrog.) Het geld regeert het land. (Zie geld.) Het is beter, van een duin de schipbreuk te aanschouwen, dan op eene plank te drijven, op hoop van aan land te komen. (Zie duin.) Het is een arm land, daar niets goeds wast. (Zie goede.) Het is een goed land, daar men aan en af kan raken.Ga naar voetnoot6 Het is een kwaad land, daar niemand voordeel heeft.Ga naar voetnoot7 Het is een land, overvloeijende van melk en honig. (Zie honig.) Het is een ongelukkig land, waar de armen op de trappen van de paleizen der rijken zitten. (Zie arme.) Het is een schoone ridder met zijne twee morgen lands. Het is een vogeltje, dat men in ons land zwijn heet.Ga naar voetnoot8 Het is een vogel uit verren lande.Ga naar voetnoot9 Het is geen wijsheid, tegen de heeren te schrijven, Die u uit uw land en goed kunnen verdrijven. (Zie goed.) Het is kwaad, in een kwaad land geboren te zijn; want men wil er altijd weder wezen.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Het is kwaad land, daar geen respijt is.Ga naar voetnoot11 Het is ligt, in 's vijands land te komen, maar kwalijk, om daar weder uit te geraken.Ga naar voetnoot12 Het is maar late boekweit; zij staat mooi op het land, maar er zit geen zaad in. (Zie boekweit.) Het is pais en vrede in alle Duitsche (of: Christen-) landen. (Zie christen.) Het land behoort zwakker te zijn dan de landbouwer (of: De landbouwer zij sterker dan het land).Ga naar voetnoot13 Het land is geleid.Ga naar voetnoot14 Het land is gered! Het land Komt nu een beetje tot zijn verstand. (Zie beetje.) Het land ligt nog braak. Het land zal ervan gewagen.Ga naar voetnoot15 Het lieve kind is te lande gekomen. (Zie kind.) Het zal hier op het land waaijen.Ga naar voetnoot16 Het zal op een blaauw landschap uitdraaijen.Ga naar voetnoot17 Het zeegat of armoede is zijn voorland. (Zie armoede.) Het zijn katten op 't land (of: strand). (Zie kat.) Het zijn ligte vogels, die ligt van lucht en land veranderen.Ga naar voetnoot18 Heusch van mond en trouw van handen, Mag vrij gaan door alle landen. (Zie hand.) Hij doet hem met kakhielen achter land loopen. (Zie kakhiel.) Hij doet naar handsregt, Niet naar landsregt. (Zie hand.) Hij durft niet van land steken.Ga naar voetnoot19 Hij gaat op landontdekking uit.Ga naar voetnoot20 Hij heeft het land als een stier (of: als honderd stieren).Ga naar voetnoot21 Hij heeft het land om de garven. (Zie garf.) Hij heeft land noch zand.Ga naar voetnoot22 Hij is geen heer van zijn land, die van zijne onderdanen gehaat wordt. (Zie heer.) Hij is naar het pieren-land. Hij is noch vroed noch wijs, Die van het land gaat op het ijs. (Zie ijs.) Hij is schipper te voet (of: te land).Ga naar voetnoot23 Hij is zot, die meer verteert, dan zijn land waard is.Ga naar voetnoot24 Hij komt bekaaid uit, die een vreemd vuur nastuurt, zonder te weten, wat land er voor steven is. Hij kwam in het beloofde land. | |
[pagina 7]
| |
Hij leeft in het land van belofte. (Zie belofte.) Hij mergelt het land uit.Ga naar voetnoot1 Hij reist naar een ander land.Ga naar voetnoot2 Hij steekt van land (of: wal).Ga naar voetnoot3 Hij stuurt bij land. Hij wordt uit het land gejaagd. Hij zal dat land niet bezeilen. Hij zal geene ketterij in het land brengen. (Zie ketterij.) Hij zeilt op een vast land aan. Hij ziet er uit als 's lands welvaren. Hij ziet land noch zand.Ga naar voetnoot4 Hij zou stad en land aan malkander praten. Hoe is Paschen zoo in 't land? Holland, bol land; Zeeland, geen land: Ik houd het met den heikant. (Zie heide.) Honden hebben tanden In alle landen. (Zie hond.) Hoog land, ligte turf.Ga naar voetnoot5 Houd af van 't land van Schouwen.Ga naar voetnoot6 Ieder land Heeft zijn' sant.Ga naar voetnoot7 Iemand de kaart van het land geven. (Zie kaart.) Iemand het land opjagen.Ga naar voetnoot8 Je vindt er zoo geen in zeven heeren-landen. (Zie heer.) Ik beef van schrik, als een morgen lands van 't pikken van eene kraai. (Zie kraai.) Ik heb de schooisters wel voor een jaar of twee met die dingen langs het land zien loopen. (Zie ding.) Ik kom uit het kleiland, en houd veel van de kluiten, zei Maaitje. (Zie klei.) Ik liep liever zoo ver, als God eenen voet land heeft. (Zie god.) Ik voel land (of: grond). (Zie grond.) Ik weet niet, waar dat schip aan land moet komen. Ik zie land.Ga naar voetnoot9 [Niet op zee, zoo als v. eijk zegt, wordt dit gebezigd, ‘als men met het bloote oog, of door middel van een kijker, eenige kust ontdekt.’ Land vooruit! roept de zeeman, die op den uitkijk staat, en land ontdekt. Te land, zegt men, bij het zien van eenig voorwerp, hetwelk vreemd voorkomt, en dat men daar niet onderstelde, of wel bij het einde van een werk: Ik zie land. Ook de zeeman bezigt het, als hij nl. den grond van den etensbak ontdekt.] In alle landen bijten de honden En lasteren de monden. (Zie hond.) In alle landen zijn holle (of: gebroken) potten.Ga naar voetnoot10 In alle tijden en landen Eert men groote verstanden.Ga naar voetnoot11 In andere landen is 't ook goed wonen.Ga naar voetnoot12 In het land der blinden is Eénoog koning. (Zie blind.) In het land van behelpen wonen de meeste menschen. In het land van belofte sterft men wel van honger. (Zie belofte.) In vette landen zware weg.Ga naar voetnoot13 Is dat een land; het vergaat van de Kezen. (Zie kees.) 't Is een wijze van het land: Lang van tong en kort van hand. (Zie hand.) Kielen, Wielen, Rand Om 't land. (Zie kiel.) Klein land, kleine winst.Ga naar voetnoot14 Kloeke geesten en kundige handen Worden gevoed in alle landen. (Zie geest.) Kuilenburg is zijn voorland. (Zie kuilenburg.) Kunst is welkom in alle landen. (Zie kunst.) Landen verzanden, Zanden verlanden.Ga naar voetnoot15 Land en zand rondreizen. Land koopen en een goed huwelijk doen, gebeurt niet alle dagen. (Zie dag.) Land ontdekken.Ga naar voetnoot16 Land peilen.Ga naar voetnoot17 Landsman, schandsman; weet gij wat, zoo zwijg.Ga naar voetnoot18 's Lands wijs, 's lands eer. (Zie eer.) Land voor den bak! (Zie bak.) 't Land werd wel gebouwd Door 't paard, dat langzaam knouwt. Langs het land is het best, om te roeijen. Liep uw vader niet met kousen en schoenen in 't land? (Zie kous.) Ligt land, ligte zeden.Ga naar voetnoot19 Loop naar het peperland.Ga naar voetnoot20 Meeuwen aan land, Onweêr aan strand (of: Storm voor de hand). (Zie hand.) Men acht geen verstand In zijn eigen land.Ga naar voetnoot21 Men bebouwt (of: bezaait) goed land slechts ten halve.Ga naar voetnoot22 [Men moet den grond niet uitmergelen. Dat ten halve hier in compagnie zoude beteekenen, gelijk meijer verzekert, is niet waarschijnlijk.] Men treft er zoo geen aan in de vijf Heeren-landen. (Zie heer.) Men vindt geen raarder volk dan te water en te land.Ga naar voetnoot23 Men ziet aan zijn' neus wel, hoe na bij land.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.) Men zou het land wel uitloopen.Ga naar voetnoot25 [Men gebruikt dit spreekwoord alleen in een' goeden zin, en bezigt het bij overheerlijk schoon weder.] Met den hoed in de hand Komt men door het gansche land. (Zie hand.) Met den levende zal men het land behouden.Ga naar voetnoot26 Na veel bijleggens zeilt men het begeerde land aan boord. (Zie boord.) Neemt gewoonte de overhand, Zoo gaat ze door 't gansche land. (Zie gewoonte.) Nu ben ik in bekend land.Ga naar voetnoot27 Ons land ligt in een' polder.Ga naar voetnoot28 Oordeel van het schip niet, als het nog op het land staat. | |
[pagina 8]
| |
Oost-Indië zal zijn voorland zijn.Ga naar voetnoot1 Op een anker te land komen. (Zie anker.) Op een vlak land noemt men een' kleinen heuvel al een' grooten berg. (Zie berg.) Op het ijs Kent men 's lands wijs. (Zie ijs.) Op Sint Pieters banden Trekken de ooijevaars naar der landen. (Zie band.) Over honderd jaar komen de Heidenen in het land. (Zie heiden.) Over land zeilen.Ga naar voetnoot2 Piet is een knappe schilder: hij fabriceert landkaarten in het hemd. (Zie hemd.) Rakette en maankop vindt men in alle landen. [Men past dit spreekwoord op wellustigen toe. Rakette behoort tot de moeskruiden, en is van eene heete zelfstandigheid. Maankop (papaver) is eene plant, welker zaad (slaapbollen) een slaapwekkend vermogen heeft. Het groeit als onkruid tot midden in het korenveld toe.] Roep geen mosselen, voor gij aan land zijt (of: eer ze aan land zijn).Ga naar voetnoot3 Rosmalen is een ellendig land: 's Winters in het water, en 's zomers in het zand. Spaarmond koopt Smeermond zijn huis en land af. (Zie huis.) Steek den vinger in de aarde, en ruik, in wat land gij zijt. (Zie aarde.) Stroo en geen hooi van het land Is schâ voor de hand. (Zie hand.) Toen de Geuzen in het land kwamen, hield het biechten op. (Zie geus.) Uitlandsch gebruik maakt inlandsche vreemdigheid. (Zie gebruik.) Van verre landen liegt men veel.Ga naar voetnoot4 Varen naar de warme landen.Ga naar voetnoot5 Verandering van land kan een' edelman maken. (Zie edelman.) Vette landen, luije lieden.Ga naar voetnoot6 Vier gelouterde zuivere kievits-eijeren op een' hoek lands in één nest. (Zie ei.) Voor dat geld koopt men geen land. (Zie geld.) Vreemde spijze deert de maag; Nieuwigheid is 't land een plaag. Vrome uitlanders zijn beter dan inlandsche ondeugden.Ga naar voetnoot7 Waar het ploegijzer verroest, daar wordt het land niet wel bebouwd. (Zie ijzer.) Waar moet dat schip land zeilen? Wanneer de zeeëijeren breken, dan stinken ze meer, dan wanneer de landeijeren breken. (Zie ei.) Wanneer een prins springt uit den band, Dan lijdt dikwijls het gansche land. (Zie band.) Wat baat schaamte en schande, Als er honger is in den lande? (Zie honger.) Wat is dit een vruchtbaar land, zei blinde Fop, en hij stond midden op de Mookerheide. (Zie fop.) Wat men op eens anders land zaait of plant, is men kwijt.Ga naar voetnoot8 Wee het land, welks koning een kind is! (Zie kind.) Weer de vijanden van het hof, zij zullen wel spoedig het land verlaten. (Zie hof.) Wie op zijn land geen koren zaait, 't Is zeker, dat hij distels maait. (Zie distel.) Wie zijn land niet bestr..., wordt ervan besch.....Ga naar voetnoot9 Wij komen met ééne zee aan land. Wijze van den lande Is geen schande.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Zij grazen in eens anders land. Zij hebben het beloofde land voor zich.Ga naar voetnoot11 Zijn land ligt in zijne schoenen.Ga naar voetnoot12 [Men bezigt dit spreekwoord van den snoever, die hoog opgeeft van zijne bezittingen, terwijl het blijkt, dat hij niets bezit.] Zijn schip van land steken.Ga naar voetnoot13 [Zijn schip van land steken is zooveel als toebereidselen maken, om te vertrekken; is de zeeman gereed, om zee te bouwen, dan steekt hij van land (of: wal). Men past dit toe, wanneer iemand een voorgenomen werk ten uitvoer brengt.] Zijns gelijke mag er gaan, maar vliegt er in het geheele land niet. (Zie gelijk.) Zijn wil is geen landsregt.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Zijt gij van een goed verstand, Zoo eer de zee, en blijf te land.Ga naar voetnoot15 Zonder die groote hand van boven zouden alle landen omkomen. (Zie boven.) Zonder trouw: de handel is geveld, en het land staat onvast. (Zie handel.) Zoo God een land straffen wil, zendt Hij het een' dwingeland. (Zie dwingeland.) Zoo menig land, zoo menigerlei zeden.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) | |
Landbouwer.Arme landbouwer, arme landbouw. (Zie bouw.) De landman slaapt maar drie geruste nachten.Ga naar voetnoot17 Een landman, die maar alleen tarwe zaait, ziet zijnen oogst dikwijls mislukken. Een landman spreekt het liefst van zijne ossen, een zeeman van zijne stormen. [Deze Latijnsche versregel is vrij algemeen als Nederlandsch spreekwoord bekend.] Het land behoort zwakker te zijn dan de landbouwer (of: De landbouwer zij sterker dan het land). (Zie land.) Paardenvleesch en paardenzweet is des landbouwers beste mest.Ga naar voetnoot18 | |
Landheer.Dat heb ik al eens in den mond gehad, landheer!Ga naar voetnoot19 [‘Een landheer,’ zegt scheltema, ‘was bij een zijner boeren te gast, en vond onder het eten een stuk boter in den brij. Bezig zijnde met hetzelve er uit te nemen, om het op te eten, gaf de boer koeltjes en zonder erg te kennen: Dat heb ick eack al ris ynne muwle han, lanherre!’ Men gebruikt dit spreekwoord, wanneer men iemand van eene vermeend goede zaak afkeerig tracht te maken.] | |
[pagina 9]
| |
Landmeter.Die Hans meent te wezen in alle straten, wordt wel door een Hansje uit den zadel geworpen, en landmeter gemaakt. (Zie hans.) Het is daar of daaromtrent, zei de landmeter.Ga naar voetnoot1 Hij speelt den landmeter. [Men zegt dit van den dronkaard, als hij zwaaijende langs de straat gaat.] | |
Landzaat.Hij speelt met het leven der landzaten, als de wind met de bladeren des wouds. (Zie blad.) | |
Lang.Hij is zoo lang: men zou hem met de el verkoopen. (Zie el.)
Dat is net zoo breed, als het lang is. (Zie breed.) Niet te lang op een.Ga naar voetnoot2 Of lang, of kort: Elk een wat schort. (Zie kort.) | |
Lans.Den jongen lieden past de lans; Maar wel te raden ouden mans.Ga naar voetnoot4 De steek van de tong is erger dan die van eene lans. Die eene goede lans heeft, beproeve ze tegen den muur.Ga naar voetnoot5 Een mooije lansknecht zonder lans! Het is een beest, al had hij ook duizend lansen. (Zie beest.) Hij maakt van zijne lans een spinrokken. Iemand lansooren zetten (of: maken).Ga naar voetnoot6 Met iemand eene lans breken. | |
Lansknecht.Een mooije lansknecht zonder lans! (Zie lans.) Een paard en geld en goed Latijn: Dat brengt een' lanser over Rijn. (Zie geld.) Gij zult mij altijd uw' vriend vinden, als een' vroom' lansknecht.Ga naar voetnoot7 Het zijn al geene lansknechten, die lange spietsen dragen.Ga naar voetnoot8 Hij schermt als een dronken lansknecht in het rond. Lansknechts moeder baart tweemaal 's jaars. (Zie jaar.) | |
Lantaarn.Al heeft een hoer een schoon gezigt, 't Is een lantaarne zonder licht. (Zie aangezigt.) Al zoekt men met een lantaarntje. Dat is maar, om kennis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met eene houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had. (Zie bed.) Glazen zijn geene lantaarnen. (Zie glas.) Het is eene groote lantaarn zonder licht.Ga naar voetnoot9 Het is een klein licht voor zoo'n groote lantaarn.Ga naar voetnoot10 Het is net een lantaarnpaal. Hij hangt eene lantaarn aan een' paal. Hij is vertrokken met de lantaarn aan den dissel. (Zie disselboom.) Hij zoekt op klaar lichten dag met een lantaarntje. (Zie dag.) Iemand met de honden-lantaarn nalichten. (Zie hond.) Karel! houd de lantaarn, zei Joris: ik moet eens hoesten. (Zie joris.) Letter-wijsheid is de lantaarn van het verstand.Ga naar voetnoot11 Licht-muggen zijn geene lantaarnen. Men zal dat nog met lantaarnen zoeken.Ga naar voetnoot12 [Dit spreekwoord is ontleend aan Zeph. i: 12.] Zij draagt eene lantaarn aan den neus. [In berkheys Nat. Hist., iii. bl. 1241, leest men: ‘Het gebeurt wel eens, dat een aankomend Meisje, wat slimmer geworden, begeert mede [naar de Volewijk] te mogen roeien; wanneer de eene of andere der Vrouwen, haare nieuwsgierigheid willende bedwingen, haar zulks toestaat, onder voorwaarde van een Lantaarn aan haar Neus te mogen hangen; dat het nieuwsgierige aagje niet gaarne toelaaten zou. En hieruit ontstaat het vermoedelyk, dat een nieuwsgierig Mensch gezegd word, eene Lantaarn aan den neus te draagen.’] | |
Lap.Zend de kat bij het spek en een' lap bij den wijn, dan zijt gij aan het regte einde. (Zie einde.)
Daar de heeren rijden, stuift het stof; - daar de bedelaars dansen, stuiven de lappen. (Zie bedelaar.) Dat is twee vliegen in één' klap (of: met één' lap). (Zie klap.) De molenaar hangt de lappen aan de rakken.Ga naar voetnoot13 Door kleine lappen (of: Allengskens) leert de hond leder eten. (Zie hond.) Een stage schutter raakt wel eens den lap. Goed overleg is het halve werk (of: Is dat niet wel verzonnen), zei de broddelaar, en hij zette den lap naast het gat. (Zie broddelaar.) Het is een lappendief. (Zie dief.) Het is een wollen lap. Het is lap om leêr.Ga naar voetnoot14 Het is vlak voor het lapje.Ga naar voetnoot15 Het is zijn hartlapje. (Zie hart.) Het is zoo taai als een leêren lap.Ga naar voetnoot16 Hit zijn niet dan lappen en leuren.Ga naar voetnoot17 Hij durft er niet mede op de lappen komen. | |
[pagina 10]
| |
Hij heeft op zijn baaitje (of: op zijne lappen) gehad. (Zie baaitje.) Hij is al op de lappen.Ga naar voetnoot1 Hij is in de lappenmand. Hij kan wel van de lappen. Hij kan zijne kromme lappen kwalijk te hoop krijgen. (Zie hoopen.) Hij krijgt het lapje duur genoeg. Hij laat het onder de lappen hangen.Ga naar voetnoot2 [Dat is: ‘hy verteert veel geld,’ zegt v. lennep.] Hij laat zijne lappen zien (of: Hij toont zijne lappen).Ga naar voetnoot3 Hij legt er den lap op.Ga naar voetnoot4 Hij staat, alsof hij een' lap in den mond had.Ga naar voetnoot5 Hij zegt het hem, dat er de lappen bijhangen (of: bijvliegen). Iemand bij de lurven (ook wel: de lappen, de vodden, de mouw, of: den kraag) krijgen. (Zie kraag.) Iemand jagen, dat hem de lappen ontvallen.Ga naar voetnoot6 Kleêrmakers wapen: drie luizen op een rood lapje. (Zie kleedermaker.) Men houdt hem voor het lapje (of: voor den gek). (Zie gek.) Men mogt wel een geduld hebben, zoo taai als een lederen lap. (Zie geduld.) Men zal hem een rood lapje op de mouw spelden.Ga naar voetnoot7 [Van alle kleuren steekt rood het meest in de oogen. Rood is de kleur der schaamte, de kleur, die wangen en hals aannemen bij het bekend worden van eenig vermeend of wezentlijk kwaad. Rood is de kleur der lellen aan de keel (de lappen) van den kraaijer (den haan). Met rood eindelijk zijn halskraag en handboorden van den rok des politiedienaars omzet. Wat nu van het opgegevene aanleiding moge gegeven hebben, om den klikker een rood lapje op de mouw te spelden, durf ik niet beslissen.] Om dat lapje geen dief, zei meester Eéndarm, en hij haalde eene broek door het oog van de schaar. (Zie broek.) Practica est multiplex! zei de duivel, en hij sneed een' boer de ooren af, en gebruikte het vel tot achterlappen voor zijne schoenen. (Zie boer.) Schurftige schapen hebben veel lappen van doen.Ga naar voetnoot8 Wat je aan de voorzolen wint, verlies je aan de achterlappen. Wij zullen halve zolen en achterlappen eten. [Zoo spreekt de soldaat van zijne sneê commiesbrood.] Zij is zoo fijn als een Mennisten-borstlap. (Zie borst.) Zijn de inhouten goed, dan zullen de lappen eenmaal wel weder dienst doen. (Zie dienst.) Zijn geweten is een zeemlederen lap: het geeft en het neemt. (Zie geweten.) Zijn hartje ligt in een bonten lapje. (Zie bont.) Zij scheuren om den grootsten lap.Ga naar voetnoot9 Zij werpen hunne kromme lappen te zamen.Ga naar voetnoot10 | |
Last.Als de schuur brandt, lijdt het huis last. (Zie huis.) Als hem eene vloo bijt, is Holland in last. (Zie holland.) Dat is eens menschen regte vriend, Die hem in last en nooden dient.Ga naar voetnoot11 Dat is ezels last. (Zie ezel.) De eene ezel heet altijd den anderen eenen lastdrager. (Zie drager.) Den last lossen.Ga naar voetnoot12 De zwaarste last is achterlast.Ga naar voetnoot13 Die de lasten heeft, moet ook het voordeel hebben.Ga naar voetnoot14 Die de lusten heeft, moet ook de lasten dragen (of: Alle lusten hebben hunne lasten).Ga naar voetnoot15 Die last moet opschorten, zal bukken en lijden.Ga naar voetnoot16 Die ons tot last is, moet het huis uit. (Zie huis.) Die verre gaat, is haast vergeten; die dikwijls komt, is gaauw tot last.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) Een driedaagsche gast Is een last. (Zie dag.) Een goed begin heeft een goed behagen (of: Het beginsel mag behagen), Maar het einde zal den last dragen. (Zie begin.) Een kleed, dat niet en past, Strekt wel tot grooten last. (Zie kleed.) Een ondankbaar mensch is niet waard, dat hem de aarde draagt (of: De aarde draagt geen' snooder' last dan een' ondankbaar' mensch). (Zie aarde.) Er kwam nooit man in last, of hij deed het zich zelven (ook wel: of hij bragt er zich zelven in).Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Geen voerman stuurde ooit zoo wel, dat zijn last nooit werd omgeworpen.Ga naar voetnoot19 Gelijk het paard is, is de last.Ga naar voetnoot20 Gemeene last wordt ligt gedragen.Ga naar voetnoot21 Hangen is (heeft, of: maakt) geen verschil; maar worgen is de last.Ga naar voetnoot22 Het kruis vast gezet, is maar de halve last. (Zie kruis.) Hij draagt paardenlast.Ga naar voetnoot23 Hij drijft op zijn' last.Ga naar voetnoot24 [Dat is, zegt v. lennep: ‘hy heeft een akkoord met zijn schuldeischer aangegaan, en houdt het, even als een ontheisterd schip, niet door zijn tuig of takelaadje, maar door zijn last of lading - het geld van anderen - nog drijvende.’] Hij heeft een' zwaren bovenlast.Ga naar voetnoot25 [Die dronken is, dien gaat het als den schepen, die een' zwaren bovenlast hebben: voor beiden is 't moeijelijk, koers te houden.] Hij heeft goed bij den last. (Zie goed.) | |
[pagina 11]
| |
Hij heeft grooten last in kleine zaken.Ga naar voetnoot1 Hij is beladen gelijk een lastezel. (Zie ezel.) Hij is in honderd (duizend, of: honderd duizend) lasten.Ga naar voetnoot2 Hij is wel bij zijn' last.Ga naar voetnoot3 Hij neemteen' zwaren last op zijnen hals. (Zie hals.) Hij zal nog last lijden.Ga naar voetnoot4 Ieder moet-zijnen last (of: zijn eigen pakje) dragen.Ga naar voetnoot5 [Voor het eigen pakje is dit spreekwoord genomen uit Gal. vi: 5, gelijk het mede op den last toepasselijk is.] Iemand in den last laten.Ga naar voetnoot6 Kleinevracht maakt geen' hinder-last. (Zie hinder.) Last breken.Ga naar voetnoot7 Last innemen.Ga naar voetnoot8 Men roept den ezel niet ten hove, dan als hij lasten dragen moet. (Zie ezel.) Mijn last Is aan mij vast.Ga naar voetnoot9 Niemand kent eens anders last.Ga naar voetnoot10 Onze lasten schijnen van lood, en eens anders van pluimen. Veel ezels maken den last ligt. (Zie ezel.) Vrienden mogen u beklagen, Gij zult den last dragen.Ga naar voetnoot11 Zij doen als hunne lastbrieven inhouden. (Zie brief.) | |
Laster.Laster is nooit uitgeput.
Luiheid is de aanvang van allen laster.(Zie aanvang.) Zij bezit een laster-tongetje. | |
Lastig.Hij is zoo lastig (of: lui), als hij groot is.(Zie groote.) Ik kan groeijen noch bloeijen, omdat gij mij zoo lastig zijt. | |
Lat.Daar zijn latten aan het huis. (Zie huis.) Het is lik en lat. [Men zegt dit van een' mager' mensch. Zie Belgisch Museum, i. bl. 405.] Hij hangt aan de latten. [Hij is fout, dat is: onvermogend, om zijne schulden te betalen.] Iets uit de latten zoeken (of: halen).Ga naar voetnoot12 [Dat wil zeggen: eene zaak aan 't licht brengen; wat achter de latten van het dak verborgen was, weêr voor den dag halen.] Waar steekt gij in de latten, dat men u zoo zelden ziet?Ga naar voetnoot13 | |
Latijn.De studenten drinken wijn, Het water is voor boeren; Daarvoor spreken zij Latijn, Waar die lomperds nog op loeren. (Zie boer.) Een kind, dat met wijn wordt opgevoed, eene vrouw, die Latijn spreekt, en eene zon, die te vroeg schijnt, maken zelden eene goede rekening. (Zie kind.) Een paard en geld en goed Latijn: Dat brengt een' lanser over Rijn. (Zie geld.) Het einde van dien kout is het einde van zijn Latijn. (Zie einde.) Het is kramer- (of: potjes-) Latijn. (Zie kramer.) Hij spreekt Latijn Als een zwijn.Ga naar voetnoot14 Hij weet er net zooveel van als de kat van 't Latijn. (Zie kat.) Ik wil Latijn in mijn huis hebben, zei de boer, en hij liet voor zijn varkenskot schilderen: pax intrantibus et mors exeuntibus. (Zie boer.) Slechte wijn, Slecht Latijn. | |
Lavei.Hij heeft lavei gekregen.Ga naar voetnoot15 Iemand lavei geven. [Laveijen is rondloopen, zonder bepaald doel uitgaan, lavei is dus vrijheid; tuinman noemt het ‘de schooftyd der arbeidslieden.’ Hij heeft lavei gekregen, wil dus zeggen: men heeft hem niet meer noodig, daarom krijgt hij verlof, om heen te gaan. Iemand lavei geven, gebruikt men in den zin van: iemand iets ongegronds vertellen, hem wat wijs maken.] | |
Lazarus.Dat is het oude zeer, zei Lazarus, en hij kraauwde zijn' kop. (Zie kop.) Het is een ongevoelig Lazarus-zeer, waaraan geene zalf te strijken is.Ga naar voetnoot16 Hij gelijkt een' Lazarus.Ga naar voetnoot17 Hij ziet er uit als een opgewekte Lazarus.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Ik ben geen Lazarus.Ga naar voetnoot19 Lazarus opwekken.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) Zijn mond gaat als een Lazarus-klap. (Zie klap.) | |
Ledekant.Hij snorkt van een gouden ledekant, en hij brengt er een van verrot vurenhout voort. (Zie goud.) | |
Leder.Als men den hond hangen wil, dan heeft hij leêr gegeten. (Zie hond.) Buikleêr rekt wel. (Zie buik.) De tong is niet van leder.Ga naar voetnoot22 Die leder ziet snijden, vraagt naar eenen riem.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 12]
| |
Door kleine lappen (of: Allengskens) leert de hond leder eten. (Zie hond.) Eene hertslederen broek doorzitten. (Zie broek.) Eene lederen beurs zal geene zijden beurs worden, al doet men daar veel geld in. (Zie beurs.) Een lege beurs: die noemt men leêr; Breng geld, zij krijgt hare eere weêr. (Zie beurs.) Het is goed breede riemen snijden van eens andermans leêr.Ga naar voetnoot1 Het is lap om leêr. (Zie lap.) Het is zoo taai als een leêren lap. (Zie lap.) Het leêr zal goedkoop worden: de kalveren rekken zich uit. (Zie kalf.) Het zijn niet al buffels, die buffelsleêr dragen. (Zie buffel.) Hij kalt als eene trip, daar geen leêr op is.Ga naar voetnoot2 Hij klapt als eene slof, waar geen leêr op zit. Hij trekt van leêr.Ga naar voetnoot3 Hij zal hem wel op 't leêr (of: achter de broek) zitten. (Zie broek.) Honden zijn kwaad van vet leêr te jagen. (Zie hond.) Iemand zoo gedwee maken als een zeemlederen handschoen. (Zie handschoen.) Ik stal het leêr, en geef de schoenen om Godswil. (Zie god.) Ik zou hem wel een' knapzak vol hooi toevertrouwen, had ik borg voor het leêr. (Zie borg.) Leêr om leêr: Sla (of: Loer) je mij, ik sla (loer) je weêr.Ga naar voetnoot4 Liesleêr wil wel rekken en buigen. Men maakt geene hertslederen broek van de huid van een wild varken. (Zie broek.) Men moet roeijen met de riemen, die men heeft, zei de riemsnijder, en hij sneed riemen uit eens anders leêr.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Men mogt wel een geduld hebben, zoo taai als een lederen lap. (Zie geduld.) Stap op met je zijden kousen en spaansch-lederen schoenen. (Zie kous.) Zijne zakken zijn van duivelsleêr: zij kunnen geen kruis behouden. (Zie duivel.) Zijn geweten is een zeemlederen lap: het geeft en het neemt. (Zie geweten.) Zijn mond is van geen schaapsleêr.Ga naar voetnoot6 [Hij houdt van al, wat lekker smaakt.] Zijn zak rammelde als een vossenstaart in een' lederen vijzel. | |
Ledigheid.Door de ledigheid kwam Egisthus tot overspel. (Zie egisthus.) Een luiaard (of: Ledigheid) is des duivels oorkussen. (Zie duivel.) Ledigheid is de moeder van alle kwaad. (Zie kwaad.) Ledigheid is de oorzaak van veel zonden.Ga naar voetnoot8 Ledigheid is de voedster van ontallijke kwalen. (Zie kwaal.) Ledigheid is hongers moeder, En van dieverij een broeder. (Zie broeder.) Ledigheids bende wappert al naar het gasthuis. (Zie bende.) Nog beter is het, verloren arbeid gedaan, dan in ledigheid zich te verliezen. (Zie arbeid.) | |
Leed.Al is de leugen schoon bekleed, Nogtans doet zij haar' meester leed.Ga naar voetnoot9 Als het werk gedaan is, dan is het den zot leed.Ga naar voetnoot10 Daar kwam nooit een man in leed, of hij bragt er zich zelven in.Ga naar voetnoot11 De liefde ziet geen leed.Ga naar voetnoot12 De vrouwen hebben drieërlei tranen: van leed, van ongeduld en van bedrog. (Zie bedrog.) Die al zijn leed met leed wil wreken, Simsons kracht (of: Salomo's magt) zal hem ontbreken. (Zie kracht.) Die borg blijft, bewijst liefde, en ontvangt somtijds leedwezen. (Zie borg.) Die een' boer goed doet, doet God leed. (Zie boer.) Die heeft, wat hij eet, Vergeet zijn leed.Ga naar voetnoot13 Die in geschil gaat, gaat in zijn leed. (Zie geschil.) Die mij zegt, wat mij misstaat, is mijn vriend, al was het mij leed.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Die sch.., als hij 't gereed heeft, doet het ook, als 't hem leed is. Een gedwongen eed Is Gode leed. (Zie eed.) Een' haastig' man ontbrak nooit leed.Ga naar voetnoot15 Eens andermans leed is haast vergeten. Een trage hand Krijgt leed en schand; Een kloeke hand Krijgt eer en land. (Zie eer.) Elke dag heeft zijn lief en leed. (Zie dag.) 't Fluweelen kleed Kent straf noch leed. (Zie fluweel.) Geen lief zonder leed.Ga naar voetnoot16 Harteleed is de diepste pijn. (Zie hart.) Het doet hem zooveel leed, of hij eens aan Bartjebuurs brief had geroken. (Zie bartel.) Het is den eenen bedelaar leed, dat de andere voor de deur staat. (Zie bedelaar.) Het is den eenen hond leed, dat de andere in de keuken loopt (of: een' brok krijgt). (Zie brok.) Het is den kardinaal leed, dat hij geen paus is. (Zie kardinaal.) Het is mij leed, dat weet God. (Zie god.) Het schip kan niet tegen zijn leed.Ga naar voetnoot17 Het ware mij leed, dat ik er mijn' mond nog meer van opendede.Ga naar voetnoot18 Het ware schade, zoo hem leed wedervoer.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 13]
| |
Het was mij leed, Dat ik het deed.Ga naar voetnoot1 Hij groeit in eens anders leed. Hij kan zijn eigen leed niet zwijgen.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Hij zal geen kind of kraai leed doen. (Zie kind.) In lief en leed. Kan ik niet meer, dan wil ik toch, dat hij weet, dat het mij leed is.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Lijden verslindt leed.Ga naar voetnoot4 Maar eenen halven pais te maken; geen meerder leed of spijt dan niet gram worden. (Zie gram.) Na lief komt leed.Ga naar voetnoot5 Niet al te heet, Of 't doet u leed. (Zie heet.) Om lief noch leed.Ga naar voetnoot6 Vooraf gedaan, daarna bedacht, Heeft menigeen in leed gebragt.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Vroeg lief, vroeg leed.Ga naar voetnoot8 Wat men niet weet, Doet ons geen leed (of: Dat niet en weet, dat niet en deert).Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Wien het leed doet, dien gaat een oog uit.Ga naar voetnoot10 Wordt dit gewas ontkleed, Zoo wordt het u ook leed. (Zie gewas.) Zijn leed is niet te overzien.Ga naar voetnoot11 | |
Leelijk.Als de leelijken (of: mottigen) mooi zijn, gaat zij voorop. Bij de leelijke zal haar aangezigt haren aars wel beschermen. (Zie aars.) Zij is schoon, maar wordt leelijk.Ga naar voetnoot12 Zij is te leelijk, om op een schoon bed te liggen. (Zie bed.) Zij is te leelijk, om te lagchen. | |
Leelijkendam.Het is mevrouw van Leelijkendam.Ga naar voetnoot13 Zij is van Schoonhoven afgevaren (of: Schoonhoven voorbij gevaren), en te Leelijkendam aangekomen.Ga naar voetnoot14 [Bij de Zuid-Hollandsche stad Schoonhoven heeft men, als tegenstelling, een Leelijkendam aangelegd. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer iemand het schoone verlaat of voorbij ziet, en zich met het leelijke vergenoegt. Doorgaans geschiedt dit alleen, als men naar beter trachtte, doch in de plaats daarvan zich met het slechtere moet tevreden stellen. Daarom wordt het spreekwoord bijzonderlijk toegepast op een meisje, die later huwt met eene slechtere partij, dan zij eerst heeft afgewezen. Het vorige spreekwoord ziet op de gehuwde rijke, maar leelijke vrouw.] | |
Leelijkheid.Alle zwart is geen leelijk. Apen willen de spiegels breken, omdat zij hunne leelijkheid vertoonen. (Zie aap.) De leelijkheid is een schut voor de kuischheid. (Zie kuischheid.) Het is een monster van leelijkheid. Niemand zoo schoon, of zij heeft iets leelijks. Rondom leelijk: een remedie tegen de liefde.Ga naar voetnoot15 | |
Leen.Heer Schenk is dood, en Leen is ziek. (Zie heer.)
De naaste in den graad, De oudste op de straat, Mannen vóór vrouwen: Zullen 't leen behouën (of: Het naaste lijf, De man vóór 't wijf, De oudste op de straat: Komt het leen te baat). (Zie baat.) Het leen is voor den oudste; Het geld is voor den stoutste. (Zie geld.) Men geeft den onwillige leen noch geld. (Zie geld.) | |
Leendert.Die haardstede is niet suffisant, zei Leendert, en hij stookte een vuur op het ijs. (Zie haard.) Die pen wil geen' inkt geven, zei Leendert, en hij wilde met een beuling-pennetje schrijven. (Zie beuling.) Ik vrees, dat mij dat zoo knijpen zal, zei Leendert, en de beul deed hem een hennepen dasje om den hals. (Zie beul.) | |
Leentje.Het is een Leentje. [Dat deze benaming voor eene ligtekooi geldt, zie men uit Prof. heringa's Voorl. over de verrijking onzer Nederl. taal met uitdrukkingen, uit den bijbel ontleend, in de jagers Archief voor Nederl. Taalk. i. bl. 8.] Hij speelt Magdaleentje (of: Leentjebuur). (Zie buurman.) | |
Leer.De leer dringt zeer, Maar 't leven meer. De leere klinkt, Maar 't leven dwingt. Hetzij in schande of eer: Natuur gaat boven leer. (Zie eer.) Hij heeft leergeld gegeven. (Zie geld.) Hij is zoo omzigtig als het meisje, dat eerst de schedelleer wil bestuderen, alvorens te huwen. Leer en leven moeten overeenstemmen.Ga naar voetnoot18 Leeringen wekken, Maar voorbeelden trekken.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.) Men ontwent de leer, Natuur nimmermeer.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 14]
| |
Leerling.De leerjongens maken de meesters.Ga naar voetnoot1 De leerling, die nog niet naaijen kan, wil een kleed snijden. (Zie kleed.) Die iemand leert duikelen, wordt van zijn' leerling versmoord. Die meester wil worden, moet als leerling beginnen.Ga naar voetnoot2 Eerst na lange oefening wordt de leerling meester.Ga naar voetnoot3 Het zijn goede leerjongens.Ga naar voetnoot4 | |
Leest.De zoon schoeit op des vaders leest. Ergens zijn gat op de leest slaan. (Zie gatten.) Het is op dezelfde leest geschoeid.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Hij liet er de leest van zijne kaproen. (Zie kaproen.) Hij schoeit het op eene andere leest. Hij zoekt hem het lijf op de leest te zetten. [Hij stopt hem vol met eten.] Schoenmaker! houd u bij uwe leest.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) [De Grieksche schilder apelles schilderde zeer natuurlijk. Te zijner meerdere oefening had hij de gewoonte, om zijne schilderstukken voor het volk ten toon te stellen, ten einde zich de aanmerkingen ten nutte te maken; waarom hij zich achter zijn werk verborg. Eens had apelles een beeld geschilderd. Een schoenmaker, daar voorbij gaande, berispte iets aan een' der schoenen van het beeld. Apelles vond de aanmerking gegrond, en verbeterde de aangewezen feil. Maar toen de schoenmaker den volgenden dag iets op den voet van het beeld had aan te merken, voerde de schilder hem de woorden te gemoet, die tot een spreekwoord zijn geworden, en dat men ter beschaming gebruikt, wanneer iemand over zaken oordeelt, waarvan hij geen verstand heeft.] Twee op ééne leest gepast. Zij willen niet op eenige leest schoeijen. Zulke leest, zulke schoen.Ga naar voetnoot7 | |
Leeuw.Als de leeuw dood is, kunnen de hazen wel over hem heen huppelen. (Zie haas.) Beeren, leeuwen, felle dieren Kunnen huns gelijken vieren. (Zie beer.) Beter een leeuw van een wijf, Dan een schaap van bedrijf. (Zie bedrijf.) Beter het hoofd van eene rat, dan de staart van een' leeuw. (Zie hoofd.) Dat de leeuw niet weet, doet de vos.Ga naar voetnoot8 Dat is eene boon in eens leeuws bakhuis. (Zie bakhuis.) De leeuw is zoo vreeselijk niet, als men hem schildert.Ga naar voetnoot9 Des avonds leeuwen, des morgens kapelletjes. (Zie avond.) De tijd gaat om als een brieschende leeuw.Ga naar voetnoot10 Eene kat, die besloten is, verandert wel in een' leeuw. (Zie kat.) Eene mug steekt wel een' leeuw in 't oog.Ga naar voetnoot11 Een ezel geeft nog gaarne een' dooden leeuw een' schop. (Zie ezel.) Een haas bespringt ook wel een' leeuw, als hij op 't gijpen ligt. (Zie haas.) Een leeuw in zijn hok is een Napje op Sint Helena. (Zie hok.) Een levende hond is beter dan een doode leeuw. (Zie hond.) Een valken-oog, een leeuwen-hart en eene jufferhand is den medicijnmeester noodig. (Zie hand.) Er zijn leeuwen (of: beeren, ook wel: wolven) op den weg. (Zie beer.) Het is een ezel in eene leeuwenhuid. (Zie ezel.) Het is kwaad, den leeuw te scheren.Ga naar voetnoot12 Het vossenvel aan de leeuwenhuid naaijen. (Zie huid.) Hij brult als een leeuw. Hij heeft gevochten als een leeuw.Ga naar voetnoot13 Hij is zoo grimmig als een leeuw.Ga naar voetnoot14 Hij speelt niet gaarne den jakhals achter den leeuw. (Zie jakhals.) Hij vliegt op als een brullende leeuw.Ga naar voetnoot15 Hij zoekt de honigraat tot binnen in de keel van den leeuw. (Zie honigraat.) Kan hij met de leeuwenhuid zijn oogmerk niet bereiken, dan doet hij het vossenvel aan. (Zie huid.) Nu hebben de leeuwen ook schilders. Om den leeuw te bedwingen, slaat men het hondje klein. (Zie hond.) Ook hazen trekken een' leeuw bij den baard, als hij dood is. (Zie baard.) Uit den klaauw kent men den leeuw. (Zie klaauw.) Wat ezels voetschop voor den leeuw! (Zie ezel.) Zijt gij een ezel, neem dan geen' leeuw tot medemaat. (Zie ezel.) | |
Leeuwerik.Als de koekoek zwijgt, hoort men den leeuwerik. (Zie koekoek.) Bij gebrek van tarwe maakt een leeuwerik zijn nest in de haver. (Zie gebrek.) De gebraden ganzen (duiven, snippen, leeuweriken, of: patrijzen) komen u niet in den mond vliegen. (Zie duif.) De leeuwerik zingt vrolijk, omdat hij op meidag geene huishuur te betalen heeft. (Zie dag.) Eene koe sch.. zooveel in den Mei, als een leeuwerik in het geheele jaar. (Zie jaar.) Een leeuwerik op een zoodje.Ga naar voetnoot16 [Volgens winschooten beteekent dit een ‘wisje wasje;’ en daar ‘laat zich de waard niet mede paayen,’ zegt tuinman.] Het is een lieve leeuwerik. Hij behoeft wel een' gepeperden leeuwerik.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) [Men bezigt dit spreekwoord bij 't gebruik | |
[pagina 15]
| |
van kost, die zwaar om te verteren is. Het vleesch van den leeuwerik is eeltachtig, en alzoo van eene sterke zelfstandigheid; peper daarenboven maakt de spijzen heet.] Raad, hoe sloeg de leeuwerik zoo.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Viel de hemel, dan zouden er veel leeuweriken (of: kwakkelen) gevangen worden. (Zie hemel.) | |
Leeuwtje.Bijt mij niet, ik heet Beeutje; Had ik een staartje, zoo was ik een leeuwtje. (Zie beeutje.) Half en half, zoo als men de leeuwtjes scheert.Ga naar voetnoot2 | |
Leger.De vrees en de honger zijn de ruïne van het leger. (Zie honger.) Een leger zonder geld heeft altijd een' ledigen buit. (Zie buit.) Het is een sobere staat, zei de Mennist, en hij zag, hoe de soldaten in het leger leefden.Ga naar voetnoot3 Victalie volgt het leger.Ga naar voetnoot4
De jager laat zijn huis, gelijk het wild zijn leger. (Zie huis.) Het wild (of: Den haas) in zijn leger betrappen. (Zie haas.) Hij ligt erbij als een haas in zijn leger. (Zie haas.) | |
Lei.Dat gaat van een leijen dakje. (Zie dak.) De lei is schoon. De lei raakt vol.Ga naar voetnoot6 Eene opene lei bij iemand hebben. Ik zal het eens op de lei zetten. Opene lei voor anderen laten. Zet dat nog wat op de lei.Ga naar voetnoot7 | |
Leiden.Dat is andere peen dan Leidsche wortelen. Dat is eene Leidsche begrafenis. (Zie begrafenis.) Dat is eene Leidsche kokinje. (Zie kokinje.) Geduld is Leidens troost. (Zie geduld.) Het is goed Leidsch.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: die zaak is den Leidenaars waardig. Men bezigt deze spreekwijze, als de ijdelheid zich op den voorgrond plaatst. Mogelijk is zij ontstaan uit den roem der Leidsche lakenfabrieken, die aan de stad vroeger zooveel welvaart gaven, en waarop hare inwoners zich niet weinig lieten voorstaan.] Hoop is Leidens troost. (Zie hoop.) Leiden in nood.Ga naar voetnoot9 Leiden ontzet!Ga naar voetnoot10 [De beide laatste spreekwoorden zien op de belegering en het ontzet der stad Leiden, in 1574. Het eene spreekwoord wordt gebezigd, wanneer iemand in het naauw zit, en het andere, wanneer een onverwacht geluk komt opdagen.] Praten en breijen Zeggen de meisjes van Leijen. Vaar naar Leiden, en laat u schrapen (of: van den kei snijden). (Zie kei.) | |
Leidsman.De goede raad is de leidsman.Ga naar voetnoot11 Die den weg zelf niet kent, die zoeke een' goed' leidsman.Ga naar voetnoot12 Goede gezellen zijn kwade leidslieden (of: huishouders). (Zie gezel.) Het oog is leidsman van de min, En brengt vooreerst de lusten in.Ga naar voetnoot13 Het zijn blinde leidslieden der blinden. (Zie blind.) Men ziet aan den bruidleider wel, wat bruid het is. (Zie bruid.) | |
Leipzig.Dat is de weg naar Leipzig. [Ook het volgende spreekwoord toont aan, even als dit, dat er eene groote begeerte, overhelling of geneigdheid naar Leipzig bestaat, en geen wonder: Leipzig verkreeg reeds in de 15e. eeuw eene mis, die sedert wereldberoemd is geworden. Hoogst waarschijnlijk is dan ook dit spreekwoord, waarmede men zijn verlangen naar eenige zaak uitdrukt, van de Leipziger mis ontleend.] Wanneer Leipzig mijn was, zoo wilde ik het te Freiburg verteren. (Zie freiburg.) | |
Lek.Dat lek is niet te stoppen.Ga naar voetnoot14 Een klein lek doet een groot schip zinken. Er is geene schuit zoo digt, of er komt ligt een lek in.Ga naar voetnoot15 Hij luistert naar het lek. [Hij ligt te slapen.] Hij zal het lek wel stoppen.Ga naar voetnoot16 Wist men een lek, zij wisten een nagelgat. (Zie gaten.) Ziet gij een lek, maak het dadelijk digt.Ga naar voetnoot17
Hij houdt veel van de lek.Ga naar voetnoot18 | |
Lekker.De spaarzame, al eet hij geene lekkernijen, eet daarom zijn genoegen wel. (Zie genoegen.) Eerst het lekkerste, dan heeft men het altijd. Geen ding is er gekker Dan luien lekker. (Zie ding.) Het zijn al geene likkers, die wat lekkers likken.Ga naar voetnoot19 Lui, lekker en ligt Zijn de drie voornaamste deugden van 't hoovaardige Sticht. (Zie deugd.) Lui, lekker en veel te meugen Zijn drie dingen, die niet deugen. (Zie ding.) Schamelen nooddruft is geene weelde (of: lekkernij).Ga naar voetnoot20 Zij mag wel wat lekkers: zij heeft haren smaak wel.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 16]
| |
Zuinig, zei besje, lekker is maar een' vinger lang. (Zie besje.) | |
Lekkerbeetje.Vlak in mijn oog, zei Lekkerbeetje. [Ten gevolge eener uitdaging van den luitenant gerard abrahams, bijgenaamd lekkerbeetje, had er, den 5en. Februarij 1600, op de Vughtsche heide, een tweegevecht plaats tusschen hem en den Franschen ritmeester breauté, met 21 man aan beide zijden. Lekkerbeetje, behoorende tot de Spaansche partij, werd al dadelijk door breauté, die in Hollandsche dienst was, doodelijk getroffen, ofschoon zijne partij de overwinning behaalde. Breauté, vervolgenszeer gewond zijnde, wilde zich gevangen geven, en een groot losgeld betalen. Dit werd niet aangenomen: uit weêrwraak benam men hem in koelen bloede het leven. lekkerbeetje was met de zijnen bekend onder den naam van kooplieden, omdat zij Geertruidenberg den Spanjaarden door verraad in handen geleverd hadden. Sedert dezen kampstrijd is een gewoon gezegde van lekkerbeetje: Vlak in mijn oog, dat hij bezigde, zoo hem eenig geluk ontmoette, of wanneer hij eenig voordeel behaald dad, tot een spreekwoord geworden.] | |
Lekkerbek.De neus is het kompas van den lekkerbek. (Zie kompas.) Een luttel helpt een' lekkerbek wel.Ga naar voetnoot1 Het is al goed voedsel, als men niet te lekker wil zijn.Ga naar voetnoot2 Het is geen lekkerbek, die van alles niet proeft.Ga naar voetnoot3 Hij is niet lekker; maar wat wel smaakt, dat mag hij gaarne.Ga naar voetnoot4 | |
Lembrug.Gij zijt nog niet over de Lembrug!Ga naar voetnoot5 [Dat is: gij zult uw oogmerk niet bereiken; daar zich eene onvoorziene gebeurtenis tusschen u en uw plan zal plaatsen, waardoor het zal mislukken. Het spreekwoord ziet op den mislukten roof der Munstersche troepen, in den oorlog van 1672 en 1673, aan de Lembrug. Deze brug, meestal Lebbingbrug of Lebbenbrug genaamd, ligt over het langs Groenlo stroomende watertje de Slinge of Slink, dat verder op den naam van Lebbingbeek of Lebbenbeek aanneemt. De Staatsche bezetting, dáár juist post gevat hebbende, ontnam den vijand den buit, en gaf den boeren hunn' eigendom terug.] | |
Lemmet.Die geene hoer, arme of zot in zijn geslacht heeft, is geboren van de lamp of het lemmet. (Zie arme.) | |
Lende.Die de kracht had van den haan en de lenden van den hond, Hij begeerde, al wat hij vond. (Zie haan.) Een aap, uit al te groote min, Die perst zijn jong de lenden in. (Zie aap.) Heb dank, zei de kreupele, en hij kreeg eene kruk in zijne lenden. (Zie dank.) Het is een kleine lendedrukker. (Zie drukker.) | |
Lengte.Het moet uit de lengte of uit de breedte. (Zie breedte.) Ieder drage den tabbaard naar zijne lengte: te lang sleept.Ga naar voetnoot6 Men kan, met bezorgd te zijn, geene el tot zijne lengte toedoen. (Zie el.) | |
Lente.De Mei (of: Lente) koel en nat, Koren in het vat (of: Als de Mei is koel en wak, Brengt ze koren in den zak, ook wel: Maart droog en April nat, Geeft veel koren in het vat). (Zie april.) Een spreeuw op 't dak maakt nog de lente niet. (Zie dak.) Zijn de boomen om Kersmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem. (Zie bloesem.) | |
Lepel.Al wat lepel lekken kan.Ga naar voetnoot7 Dat is hem met den paplepel ingegeven.Ga naar voetnoot8 Dat is vlak in mijn gat, zei pollepel. (Zie gaten.) De pollepel hangt hem op zijde.Ga naar voetnoot9 Die naauwelijks een' lepel kunnen lekken.Ga naar voetnoot10 Die wachten moet tot na het eten, geraakt wel aan schotel of lepel.Ga naar voetnoot11 Een vrouw draagt meer uit met een' lepel, Dan een man inbrengt met een schepel.Ga naar voetnoot12 Gaap, als men u pap (of: den lepel) biedt, Of naderhand en krijgt gij niet.Ga naar voetnoot13 Heb je 't niet met schepels, Heb het maar met lepels. Hem is de lepel gebroken.Ga naar voetnoot14 [Wanneer iemand zich tegen de wetten van een gesticht, in hetwelk hij is opgenomen, verzet, dan wordt hem wel eens het middag- of avond-eten ontzegd, en dit is het lepel-breken, dat verder zijne toepassing vindt in zoodanige zaken, waarbij verkregene voorregten worden ingetrokken.] Het is alles tot eenen lepelsteel toe verkocht. Het is een sobere kok, die den lepel zoekt, als de pot overziedt. (Zie kok.) Hij eet met twee lepels. Hij heeft er den lepel bij verspeeld. Hij heeft ook al een' zilveren lepel in den mond. [Dat is: hij verdient al etende den kost. Men zegt dit van hem, die pensioen geniet.] Hij moet mij niet laten lepelen. | |
[pagina 17]
| |
Hij moet wel een' langen lepel hebben, die met den droes pap zal kunnen eten. (Zie droes.) Hij pakt hem bij de lepels. [Dat wil zeggen: hij betrapt hem op de daad. Lepels is hier voor ooren genomen. Zoo benoemt de jager ze bij een' haas.] Hij ziet er zoo sober uit, alsof hij zeven jaren aan de lepelzucht geleden had (of: Hij is ziek aan de lepelzucht). (Zie jaar.) Kan een varken ook met den lepel eten?Ga naar voetnoot1 [Volgens posthumus is dit hetzelfde, alsof men vraagt: ‘kan een kind ook manne-werk verrigten?’ Kon hij hem met een' druppel (of: lepel) water verdrinken, hij zou er geen' emmer vol voor gebruiken. (Zie druppel.) Kwâ klok, kwâ klepel; Kwá pot, kwâ lepel. (Zie klepel.) Men vangt meer vliegen met een' lepel stroop dan met een vat azijn. (Zie azijn.) Schep op, Lubbert! met den grooten lepel, de kleine heeft een gat. (Zie gaten.) Scheppen van den hoogen boôm met den grooten pollepel. (Zie bodem.) Tusschen lepel en mond Valt het sop te grond. (Zie grond.) Van alle hout kan men geen lepels maken. (Zie hout.) Van een krom hout is 't goed lepel maken. (Zie hout.) Zij eten met lepeltjes, En sch.... met schepeltjes. Zij sparen 't met lepels, En verteren 't met schepels. Zoo de klok is, zoo de klepel; Zoo de pot is, zoo de lepel. (Zie klepel.) Zoo lang de lepel nieuw is, gebruikt de kok hem; maar als hij oud is, werpt hij hem in 't vuur. (Zie kok.) | |
Les.De ondervinding is eene leerschool, waarin de lessen duur zijn. Die genoeg geleerd heeft, behoeft geene lessen meer te hooren.Ga naar voetnoot2 Een glaasje na de gracie, Is de les van Bonifaci. (Zie bonifacius.) Hij kent zijne les van buiten. Hij leest (of: spelt) hem de les voor.Ga naar voetnoot3 In elk liedje eene goede zedeles.Ga naar voetnoot4 | |
Letter.Daar is geen ketter, Of hij heeft zijn letter. (Zie ketter.) Dat lijkt wel een verguld ABC-bordje, zei de boer, en hij zag een notaris-bord met vergulde letteren uithangen. (Zie abc.) Dat spreekt als een boek (ook wel: als een boek zonder letters). (Zie boek.) De bijbel is het boek met gouden letters. (Zie bijbel.) Eeren en heeren scheelt maar ééne letter. (Zie heer.) Heeren en hoeren verschilt maar ééne letter. (Zie heer.) Het is een letterdief. (Zie dief.) Het is geen heilige: hij zal geene roode letter in den almanak krijgen. (Zie almanak.) Het staat met vurige letteren uitgedrukt. [Dat is: het staat, tot waarschuwing, opgeteekend met een voor ieder zigtbaar schrift. Het spreekwoord is welligt ontleend aan Dan. V: 5.] Hij heeft al vrij wat letters gegeten.Ga naar voetnoot6 Hij heeft letters in zijne darmen. (Zie darm.) Iets naar de letter opvatten. Letter-wijsheid is de lantaarn van het verstand. (Zie lantaarn.) Meenen en missen begint met dezelfde letter.Ga naar voetnoot7 Men zou het met gouden letteren schrijven. (Zie goud.) Wat ben ik gaauw ter pen, zei lamme Dries, en hij had een half uur noodig, om eene letter te schrijven. (Zie dries.) Zoeken, boeken en koeken verschilt maar ééne letter. (Zie boek.) Zoet en roet verscheelt maar ééne letter.Ga naar voetnoot8 | |
Leugen.Al eer de leugen is ten end, Zoo is uw goede naam geschend. (Zie einde.) Al is de leugen nog zoo snel, De waarheid achterhaalt haar wel.Ga naar voetnoot9 Al is de leugen schoon bekleed, Nogtans doet zij haar' meester leed. (Zie leed.) Dat zijn leugens met staarten.Ga naar voetnoot10 De almanak en de courant Brengen de leugens in het land. (Zie almanak.) De duivel geeft luttel om eene leugen, als hij kwaad kan stoken tusschen man en vrouw. (Zie duivel.) De leugen heeft geene voeten.Ga naar voetnoot11 De leugen heeft korte beenen: de waarheid achterbaalt ze. (Zie beenen.) De leugen heeft lange beenen: zij komt gaauw rond. (Zie beenen.) De leugen is haar eigen regter.Ga naar voetnoot12 De leugen moet wel luijen.Ga naar voetnoot13 De leugen staat maar op één been: Ga, breek haar dat, zoo heeft ze er geen. (Zie beenen.) De leugens zitten hem in het gebeente. (Zie gebeente.) De waarheid heeft een' vasten voet, Wanneer de leugen vallen moet.Ga naar voetnoot14 Die leugen kan men voelen en tasten. Een advocaat brengt vele leugens voort. (Zie advocaat.) Een almanak, Een leugenzak. (Zie almanak.) | |
[pagina 18]
| |
Eene leugen betaalt geen' tol.Ga naar voetnoot1 Eéne leugen brengt tien (honderd, of: duizend) andere voort (of: mede).Ga naar voetnoot2 Eene leugen en eene wasch verminderen nooit. Eene leugen gelijkt eene waschtobbe: er wordt altijd wat bijgedaan. Eene leugen groeit aan als een sneeuwbal. (Zie bal.) Eene leugen is koopmans welvaart. (Zie koopman.) Eene leugen om best wil is geene zonde (of: schaadt niet).Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Eene openbare leugen: hoe wil men die straffen?Ga naar voetnoot4 Eens mans leugen is eener vrouwe troost.Ga naar voetnoot5 Geene leugen zonder likteeken.Ga naar voetnoot6 Grooten heeren, vreemden en den ouden Pleegt men eene leugen voor goed te houden. (Zie heer.) Groote stoffers zijn leugen-stoffers. Het is eene bagijnen-leugen. (Zie bagijn.) Het is eene geraffineerde leugen, die hij voortbrengt. Het is eene gietleugen.Ga naar voetnoot7 Het is eene opgeraapte beschuldiging (of: leugen). (Zie beschuldiging.) Het is geen leugenachtig wijf: zij is maar wat ongelukkig in het waarzeggen.Ga naar voetnoot8 Hij bedenkt zich niet lang, om eene leugen te stofferen.Ga naar voetnoot9 Hij bezwijmt van eene leugen niet.Ga naar voetnoot10 Hij geeft niet meer om eene leugen, dan eene kraai om een' zondag. (Zie kraai.) Hij hangt van leugens aan elkander (of: Hij hangt met de leugens aaneen).Ga naar voetnoot11 Hij heeft in de leugenpijp geblazen. Hij is aan de waarheid, wij zijn aan de leugen.Ga naar voetnoot12 Hij is een vijand van de leugen, daarom spouwt hij er bij menigte uit. Hij is van de eerste leugen niet gebarsten.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Hij is zoo vol ondeugd (of: leugens), als een ei vol zuivel. (Zie ei.) Hij laat om eene leugen geene goede redenen achter.Ga naar voetnoot14 [Hij streeft ernaar, om iemand iets aangenaams te zeggen, maar ten koste van de waarheid.] Hij schiet met de leugenpees.Ga naar voetnoot15 Hij weet de leugens fijn te stofferen.Ga naar voetnoot16 Hij zou niemand een' duit schuldig blijven, kon hij met leugens zijne schulden betalen. (Zie duit.) Hij zou wel eene leugen uit de straat nemen, en werpen ze iemand naar (of: voor) het hoofd. (Zie hoofd.) Hoe schoon men leugens moog' verzinnen, De waarheid zal haar overwinnen.Ga naar voetnoot17 Leugen en bedrog en lagen Zijn des werelds ploeg en wagen. (Zie bedrog.) Leugen, zonder nood, Bregt de ziel ter dood. (Zie dood.) Men moet zich geene leugens op de mouw laten spelden. Men vindt geene leugen in zijnen mond, als hij niet spreekt. Met eene leugen achter de waarheid komen. Om eene leugen zou hij niet lang in den stok zitten.Ga naar voetnoot18 [Hij ziet er niet tegen op, om door eene leugen uit eene moeijelijkheid te geraken.] Op eene leugen behoort een kinnebakslag. (Zie kinnebakken.) Op eene openbare leugen zal men niet antwoorden.Ga naar voetnoot19 Op leugen en bedrog leeft men het gansche jaar. (Zie bedrog.) Tusschen waarheid en leugen ligt een glibberig pad.Ga naar voetnoot20 Van lange wegen ruime leugenen. Voor eene hoofsche leugen raakt hij zijne kleur niet kwijt. (Zie hof.) Vrijen is een leugenachtig ambacht. (Zie ambacht.) Waar waarheid is, vernacht noch twist, noch bedrog, noch leugen. (Zie bedrog.) Wacht u voor de daad; Voor de leugen is raad. (Zie daad.) Wat nu waar is, zal morgen geene leugen zijn. | |
Leugenaar.Alle menschen zijn leugenaars.Ga naar voetnoot21 [Dit spreekwoord is genomen uit Psalm cxvi: 11 en Rom. iii: 4.] Eenen leugenaar gelooft men niet, al spreekt hij de waarheid.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) Een leugenaar is ligter te achterhalen dan een kreupele. (Zie kreupel.) Een leugenaar moet een goed geheugen hebben. (Zie geheugen.) Een leugenaar snijdt meer dan een zwaard.Ga naar voetnoot23 Het is een stads leugenaar.Ga naar voetnoot24 Voor den dief kan men zich wachten; maar wacht u eens voor den leugenaar! (of: Liever bij een' dief dan bij een' leugenaar). (Zie dief.) Wijs mij een' leugenaar (ook wel: eene hoer), ik wijs u een' dief. (Zie dief.) | |
Leuning.Eer gij over den vlonder gaat, zoo tast naar de leuning.Ga naar voetnoot25 Het wapen van Brugge: een ezel in een' leuningstoel. (Zie brugge.) | |
[pagina 19]
| |
Leur.Het zijn niet dan lappen en leuren. (Zie lap.) Om eene leur of eene zeur (ook wel: Om een' dol en eene leur). (Zie dol.) Tuit, tuit, oude leuren!Ga naar voetnoot1 Van keur tot leur komen. (Zie keur.) | |
Leus.De leus moet van (of: bij) hem gehaald worden.Ga naar voetnoot2 Hetzij Paap of hetzij Geus: Geld is overal de leus. (Zie geld.) Hij doet het maar voor de leus.Ga naar voetnoot3 Hij weet (of: heeft) de leus.Ga naar voetnoot4 Knikken is ja zeggen, maar bijslapen is de leus. (Zie ja.) | |
Leven.Aan den weg en aan de straat rekken oude paarden en trouwe veteranen hun leven.Ga naar voetnoot5 Al, wat leven heeft ontvangen, Gaat op losse en looze gangen. (Zie gang.) Beter een half jaar op een goed paard gereden, dan zijn gansche leven op een' ezel. (Zie ezel.) Bij leven en welzijn. Daar is lust noch leven in.Ga naar voetnoot6 Dat gaat, of er het leven aan verbeurd is. Dat het leven ontvangt, wordt in den dood geërfd. (Zie dood.) Dat is een leventje als eene luis op een zeer hoofd. (Zie hoofd.) De goede herder waagt zijn leven voor de schapen. (Zie herder.) De lange kwaal verteert het leven. (Zie kwaal.) De leer dringt zeer, Maar 't leven meer. (Zie leer.) De leere klinkt, Maar 't leven dwingt. (Zie leer.) Des eenen dood is des anderen leven. (Zie dood.) Des levens rollewagen Vliegt, zonder te vertragen. Des menschen leven gaat als een rook voorbij (of: is niet dan rook).Ga naar voetnoot7 Des menschen leven Wordt staâg ontweven. De tong is 't roer van 't leven; in het wel bestieren is veel aangelegen.Ga naar voetnoot8 De vrouw is 's mans lijf en leven. Die aan mijne eer komt, komt aan mijn leven. (Zie eer.) Die burgemeester werd, verkreeg een jaar verlenging van zijn leven. (Zie burgemeester.) Die niet doet gelijk de gans, heeft een kort leven en korte blijdschap. (Zie blijdschap.) Die tijd heeft, en tijd laat glijen, Zal zijn leven niet gedijen (of: Vindt geen' tijd tot alle tijën).Ga naar voetnoot9 Die tijd heeft, heeft leven.Ga naar voetnoot10 Die tot een' blank geboren is, zal zijn leven geen' stuiver rijk worden. (Zie blank.) Die u heeft gegund het leven, Dien moet ge ook de tiende geven.Ga naar voetnoot11 Die zich naar de kunst wil wachten, Moet staâg op zijn leven achten. (Zie kunst.) Die zien door brillen, Purgeren met pillen, En leven van medicijn: Het leven wordt hun pijn. (Zie bril.) Die zijn leven wel volbragt heeft, behoeft de schichten des doods niet te vreezen. (Zie dood.) Een blij gemoed Doet 't leven goed. (Zie gemoed.) Een David Jorisses leventje leiden. (Zie david jorisse.) Eene schoone vrouw, eens mans kort leven.Ga naar voetnoot12 Een honden-leven hebben. (Zie hond.) Een lekker leven maakt een mager testament.Ga naar voetnoot13 Een mensch hangt aan 't leven, gelijk een pudding aan den schotel. Een ongerust leven is een gestadige dood. (Zie dood.) Een oogenblik dwalen, geeft een bitter leven. Eens duivels zak is zijn leven niet vol. (Zie duivel.) Een varkensleven: kort en goed.Ga naar voetnoot14 Een vergeten burger, een gerust leven. (Zie burger.) Een zot weet niet, wat hem 't leven geldt. Er zijn weinig menschen, die hun leven vóór den dood voleindigen. (Zie dood.) Geld is de levensfontein. (Zie fontein.) Gij kwaamt uw gansche leven zoo ver niet, om zulks te hooren.Ga naar voetnoot15 Gij moet voor mij niet mank gaan: ik heb al mijn leven in de kreupelstraat gewoond. (Zie kreupel.) God aan te kleven, Is 't eeuwig leven. (Zie god.) Het bederf van het vleesch is het leven van de maaijen. (Zie bederf.) Het einde prijst het leven, gelijk de avond den dag doet. (Zie avond.) Het is een handje vol mensch (of: eene hand vol levens). (Zie hand.) Het is een leven van vrolijke Fransje. (Zie frans.) Het is een willekens leven.Ga naar voetnoot16 [Hij stelt zijn' wil alleen tot rigtsnoer zijner handelingen.] Het is kwaad vechten tegen iemand, die zijn leven moe is.Ga naar voetnoot17 Het is pater goedleven: hij barst uit zijn vel.Ga naar voetnoot18 Het leven is een dobbelspel. Het leven is een droom. (Zie droom.) Het leven is in hem verroest. Het leven is, om te arbeiden; als de dood komt, kunt gij lang genoeg slapen. (Zie dood.) Het leven is zoet.Ga naar voetnoot19 Het leven slijt, Hoezeer men 't mijdt. Hij heeft een Carthuizers leven. (Zie carthuizer.) Hij heeft een heeren-leven. (Zie heer.) | |
[pagina 20]
| |
Hij heeft een kippetjes leven. (Zie kip.) Hij heeft een kneutjes leven. (Zie kneu.) Hij heeft een konings leven. (Zie koning.) Hij heeft een pitterkens leven.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: het is een pittig man, wien alles snedig afgaat.] Hij heeft van zijn leven ook beter dagen gehad. (Zie dag.) Hij is het leven gewoon.Ga naar voetnoot2 Hij is op het best van zijn leven. (Zie goede.) Hij lijdt een plantenleven. Hij speelt met het leven der landzaten, als de wind met de bladeren des wouds. (Zie blad.) Hoe langer leven, hoe grooter rekening. Hoe staat het leven?Ga naar voetnoot3 Hoe vrolijker leven, hoe droeviger sterven.Ga naar voetnoot4 Ik heb van mijn leven den dag beleefd, Dat mijn hemd zat aan mijn gat gekleefd. (Zie dag.) Ik ken hem, of ik al mijn leven met hem omgegaan had.Ga naar voetnoot5 Kom je om zijn geld, dan kom je om zijn leven. (Zie geld.) Leer en leven moeten overeenstemmen. (Zie leer.) Malle luî, het beste leven.Ga naar voetnoot6 Men kan eene luis niet meer benemen dan het leven.Ga naar voetnoot7 's Menschen leven hangt aan een haar. (Zie haar.) 's Menschen zin is 's menschen leven.Ga naar voetnoot8 Men vindt veel valken, die hun leven geen zee gezien hebben. Nestor leefde wel drie honderd jaren; Waarom zou God u ook niet lang in 't leven sparen! (Zie god.) Ons leven is anders niet dan strijd. Ons leven is een muziekstuk, daar de zwarte en witte nooten ondereengemengd zijn, om een goed akkoord te maken. (Zie akkoord.) Ons leven is een winterpad: Na weinig droogs, al weder nat.Ga naar voetnoot9 Rijkaard en armgaard Zijn half huns levens wel gepaard. (Zie arme.) Schoothondjes zijn wel allemans vrienden; maar de nijdige bulhond waagt voor zijn' meester het leven. (Zie hond.) Schuw het water, indien gij uw leven liefhebt; want velen vergaan, die er zich op begeven.Ga naar voetnoot10 Stelen en wedergeven Is een arm leven.Ga naar voetnoot11 Sterve, die wil, als ik maar in 't leven blijf.Ga naar voetnoot12 Toen het leven geschapen is, werd de dood geboren. (Zie dood.) Visschen hebben een goed leven: zij drinken, als zij willen, en worden nimmer gemaand om het gelag. (Zie gelag.) Vreugde en vriendschap zijn de gezellinnen des levens. (Zie gezellin.) Vreugd voedt de jeugd; druk kort het leven. (Zie druk.) Wacht u een weinig tijds van den gramme, maar van den zwijger al uw leven. (Zie gram.) Wat heeft geleerd de jonge man, Dat hangt hem al zijn leven an.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Wie uit den aard heeft zotte kuren, Dien zullen ze al zijn leven duren. (Zie aard.) Zij leven, met Hansje den gek, al hun leven. (Zie gek.) Zijn leven duur verkoopen. Zijn leven hangt aan eenen zijden draad. (Zie draad.) Zijn leven staat op het spel. Zij zal zog voor hare kinderen hebben, haar leven lang. (Zie kind.) Zoo lang er leven is, is er hoop. (Zie hoop.) Zulk een ambt, zulk een leven. (Zie ambt.) Zulk leven, zulk einde. (Zie einde.)
Dat is een leven van de andere wereld (of: van den drommel). (Zie drommel.) Er komt leven in. Het is een leven als een oordeel.Ga naar voetnoot14 Het is een leven, alsof hooren en zien vergaat. Men maakt daar een Spaansch leven. [Men maakt daar een verschrikkelijk geraas.] Zij maken een leven, alsof er een schip met vlooijen verging.Ga naar voetnoot15 | |
Levend.Alle levenden vilden nog geen' wetsteen.Ga naar voetnoot16 De doode erft den levende. (Zie doode.) De doode legt den levende op het stroo. (Zie doode.) Men zal met de levenden de dooden vergeten. (Zie doode.) Met de levenden begraaft men de dooden. (Zie doode.) Met den levende zal men het land behouden. (Zie land.) Van de levenden zal men kallen.Ga naar voetnoot17 | |
Lever.Behalve het hart en de lever sterkt het ingewand. (Zie hart.) Dat ik niet lachte, zei drollige Koert, ik zou vreezen, dat de lever in mijn lijf vast zou groeijen. (Zie koert.) De jenever Streelt long en lever. (Zie jenever.) De kat heeft de lever gegeten. (Zie kat.) De lever uitwinden.Ga naar voetnoot18 [Deze spreekwijze behoort tot den tijd der Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, waartoe v. alkemade mede brengt het spreekwoord: Hij spreekt de kruin van het hoofd.] Die koude magen hebben, zijn gemeenlijk met eene heete lever gekweld. [Het zijn de nathalzen, die aan zulke kwellingen onderhevig zijn.] Er loopt hem eene luis over zijne lever.Ga naar voetnoot19 Het gaat hem naar de lever. Hij braakt long en lever uit. Hij heeft de lever gegeten.Ga naar voetnoot20 [Dat is: hem wordt, te regt of te onregt, de schuld gegeven van een gepleegd kwaad.] Hij heeft eene drooge lever. [Hij drinkt gaarne zijn glas leêg.] | |
[pagina 21]
| |
Hij heeft eene verrotte lever.Ga naar voetnoot1 Hij heeft eene witte lever.Ga naar voetnoot2 [Volgens sartorius zegt men dit van den wellusteling.] Hij heeft wat op zijne lever.Ga naar voetnoot3 [‘Dat wil,’ volgens tuinman, ‘zeggen: hy is zich bewust, dat hy aan iets schuldig is.’ De oorsprong van dit spreekwoord zoekt hij ‘in de aaloude Heidensche wichelaaryen;’ Ezech. xxi:21 aanhalende, om aan te toonen, dat de lever der offerdieren onderzocht werd, ten einde te zien, of ze gaaf was. ‘Als dan eenig gebrek op of in de lever was,’ gaat tuinman voort, ‘hield men dat offer voor onrein, of een quaad voorteken.’ Ook het volgende spreekwoord, en mogelijk nog andere, is van deze gewoonte afgeleid.] Hij is niet zuiver op de lever. Hij kijkt zoo prat, alsof hem de lever ontsnoept was.Ga naar voetnoot4 Hij lacht, dat hem de lever schudt.Ga naar voetnoot5 Hij spreekt vrij weg van de lever.Ga naar voetnoot6 Hij wordt leverkleurig onder de oogen. (Zie kleur.) Koken moet kosten, zei Flipje, en hij had eene roggelever te vuur. (Zie flip.) Lever zonder zout eten. [Dat doet de lever-dief, die zich geen' tijd gunt, om het gestolene smakelijk te maken. Het spreekwoord zegt, dat de beste zaak mislukken moet, wanneer men ze niet goed aangrijpt.] Long en lever verteren. Rog! rog! de lever is het geld waard. (Zie geld.) Zie wel toe: lever is geen vleesch.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) | |
Levi.Zij is uit den stam Levi.Ga naar voetnoot8 [Levi komt hier voor als woordspeling van het Latijnsche levis, dat ligt beteekent. Men gebruikt het spreekwoord spottender wijze van eene ligtekooi.] | |
Leviten.Iemand de Leviten lezen. [Het derde boek van mozes wordt Leviticus genaamd, omdat het de wetten bevat, waaraan de Leviten zich te houden hadden. Iemand de Leviten lezen, zegt dus zooveel als: hem dit boek voorlezen. Men bezigt deze spreekwijze, wanneer men iemand op eene nadrukkelijke wijze zijne pligten herinnert.] | |
Lezer.Een spreekwoord zegt, al wat de lezer wil.Ga naar voetnoot9 [Er is misschien geene zaak, die zoo veelvuldig misbruikt is, en zulks door alle tijden heen, als de spreekwoorden. Eene menigte spreekwoorden zijn daarvan als voorbeelden op te geven, en de dagelijksche ondervinding leert ons, hoe velen steeds gezind zijn, hunne ondeugden achter een spreekwoord te verbergen, of ze erdoor te vergoelijken. Ook het bekende prijsschrift van v.d. willigen: Een spreekwoord niet altijd een waar woord, is daar, om zulks te bewijzen. Men behoeft zich daarover geenszins te verwonderen, als men bedenkt, dat de spreekwoorden de eigendom eener gansche natie zijn, en daarom voor misbruik blootstaan.] Hier stond de lezer stil. Zooveel keurmeesters, als er lezers zijn. (Zie keur.) | |
Licht.Al heeft een hoer een schoon gezigt, 't Is een lantaarne zonder licht. (Zie aangezigt.) Alle dingen mogen geen licht zien. (Zie ding.) Als al de heiligen hun waslicht hebben, zit Maria in het donker. (Zie donker.) Daar gaat een licht op. De blinde heeft geen licht van doen. (Zie blind.) De kwade schuwt het licht, gelijk de duivel het kruis. (Zie duivel.) De maan heeft licht van de zon, hij van zijn' meester. De oogen van den zieke kunnen geen licht verdragen.Ga naar voetnoot10 Die eene lamp noodig heeft (of: Die het licht van de lamp wil genieten), moet er olie indoen. (Zie lamp.) Die kwaad doet, haat het licht.Ga naar voetnoot11 [Dit spreekwoord is genomen uit Joh. iii:20.] Een zeer oog kan het licht niet verdragen.Ga naar voetnoot12 Eer dat ieder heilige zijn lichtje heeft. (Zie heilige.) Geen bekwamer licht dan van den morgenstond.Ga naar voetnoot13 Geen licht zonder schaduw. Gelukkig is de mensch, die, als het licht begint, In zijn' verlichten geest een nieuwe wereld vindt. (Zie geest.) Het is eene groote lantaarn zonder licht. (Zie lantaarn.) Het is een klein licht voor zoo'n groote lantaarn. (Zie lantaarn.) Het is een koor van licht en donker. (Zie donker.) Het licht schijnt in de duisternis. (Zie duister.) Het mag wel licht zien, dat daar helpt.Ga naar voetnoot14 Het oog is vies van 't licht: 't Wil wisslen, of het zwicht. Het schaadt der kaarsen niet, Dat een ander van haar licht ziet. (Zie kaars.) Hij betimmert een ander het licht.Ga naar voetnoot15 Hij blaast hem het licht uit. Hij gunt hem het licht in de oogen niet.Ga naar voetnoot16 Hij heeft vrij licht, als de zon schijnt. Hij is zich zelven in het licht (ook wel: Hij staat (of: zit) in zijn eigen licht).Ga naar voetnoot17 Hij slacht de klompmakers: hij zit met zijn gat in 't licht. (Zie gatten.) Hij staat hem altoos in zijn licht.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 22]
| |
Hij zal hem wel licht geven, eer het donker wordt. (Zie donker.) Hij ziet zoowel bij donker als zonder licht. (Zie donker.) Je weet wel, Lijsje! dat als oud smeer in de vlam staat, het licht in de pijp brandt, zei de oude, en hij wilde het oorijzertje bij de meid verzetten. (Zie ijzer.) Laat je licht schijnen voor de menschen. [Dit spreckwoord is ontleend aan Matth. v:16.] Laat licht licht blijven.Ga naar voetnoot1 Licht in de kamer geeft licht aan de ziel. (Zie kamer.) Licht-muggen zijn geene lantaarnen. (Zie lantaarn.) Licht of duister scheelt veel. (Zie duister.) Niets wordt zoo fijn gesponnen, of het komt wel aan den dag (of: het licht). (Zie dag.) Sterrelicht, mooi weêr. Uilen en vleêrmuizen schuwen het daglicht (of: vliegen zelden bij dag). (Zie dag.) Waar meer dan twee personen 't weten, komt een geheim haast in 't licht. (Zie geheim.) Wat is er voor 't gezigt Zoo wenschlijk als het licht! (Zie gezigt.) Wees niet te haastig: het is nog licht tot aan den avond. (Zie avond.) Wie de kaars te diep snuit, Bluscht haar' luister uit (of: Wie de kaars te ver afsnuit, berooft haar van licht). (Zie kaars.) Zet uw licht niet onder eene koornmaat, maar op een' kandelaar. (Zie kandelaar.) Zware zwijgers brengen niet in 't licht.Ga naar voetnoot2 | |
Lid.Al is de tong een klein lid: zij kan ongemeene dingen uitrigten. (Zie ding.) Als de ezel iemand lief koost, zoo schopt hij hem blaauwe leden. (Zie ezel.) Als het hoofd ontsteld is, dan treuren al de leden. (Zie hoofd.) Als het hoofd zwiert, zullen de leden sukkelen. (Zie hoofd.) Als hij een' vinger of duim in het lid zal zetten, dan maakt hij, dat er een elleboog kraakt. (Zie duim.) Al te koud maakt stijve leden, en al te heet verbrandt. Daar gaat mij eene rilling van door de leden. Daar het hoofd wil, volgen de leden. (Zie hoofd.) Daar is geen lid aan mijn lijf, dat eraan denkt. Dat been komt wel weder in 't lid. (Zie beenen.) De geest zegt niet: wond, maar dood uwe aardsche leden. (Zie aarde.) Die zijne gezonde leden en vijf zinnen behoudt, heeft God veel te danken. (Zie god.) Een dwars hoofd maakt dwalende leden. (Zie hoofd.) Een schoon aangezigt veilt lompe leden. (Zie aangezigt.) Een vriendelijke waard en eene vleijende waardin maken blijde geesten, domme zinnen, kromme leden en slappe beurzen. (Zie beurs.) Het lag mij op de leden.Ga naar voetnoot3 Hij gaapt zich de kaak uit het lid (of: Hij gaapt te wijd). (Zie kaak.) Hij heeft het onder de leden. Hij ligt hem alle oogenblikken op de leden.Ga naar voetnoot4 Houd hem niet voor een' ouden man, Die wel zijn leden reppen kan. Kwalijk spreken Is geen leden breken.Ga naar voetnoot5 Kwalijk verkregen goederen gaan niet tot het derde lid over. (Zie goed.) Men kan zijn' laatsten wil niet maken, als het kille zweet de leden naakt. Niet één lid aan zijn lijf, dat stil staat.Ga naar voetnoot6 Niets beterkoop heden, Dan arme lieden leden. (Zie heden.) Och, verkort mijne leden niet, zei de patiënt, en de beul zou hem onthoofden. (Zie beul.) Ongewoonte breekt leên.Ga naar voetnoot7 Snelle beenen blijven stijf, als de leden slap worden. (Zie beenen.) Streken Doen geen leden breken.Ga naar voetnoot8 Vasten doet vaste leden vergaan.Ga naar voetnoot9 Welk lid slijt het meest?Ga naar voetnoot10 [Eene schertsende vraag aan den veelprater.] Zijne leden hangen, of ze met blaauw garen aan zijn lijf genaaid waren. (Zie garen.) | |
Lied.Al die liedjes komen uit dezelfde zakpijp. Altijd het oude lied. Dat is het einde van het lied (of: de klucht). (Zie einde.) Dat is het liedje van requiem, niet van gaudeamus. (Zie gaudeamus.) Dat is het liedje van wat te hebben.Ga naar voetnoot11 De oude deuntjes (of: liedjes) zijn nog de beste. (Zie deun.) Der heeren lied Is een kort gebied. (Zie gebied.) Een goed liedje moet men dikwijls zingen (of: Men kan een goed liedje niet te veel zingen).Ga naar voetnoot12 Een kort liedje is haast gezongen.Ga naar voetnoot13 Een liedje zingen op zijne eigene hand. (Zie hand.) Geen schooner lied, sinds Adam in den appel beet. (Zie adam.) Gij hebt het lied begonnen, zing het uit.Ga naar voetnoot14 Het gebeurt zelden, dat hij 't liedje zoo zingt. Het is het liedje van booze Griet: wil je niet, je moet wel. (Zie griet.) Het laatste liedje zingen.Ga naar voetnoot15 Het liedje gaat zoo. Het liedje van rust: de doodenzang. (Zie doode.) Hij heeft zijn liedje al gezongen. Hij moet zijn lied uitzingen, het ga, hoe het ga. Hij zal daar geene liedjes van dichten.Ga naar voetnoot16 Hij zal wel een ander liedje zingen. Hij zingt zijn hoogste lied. Hij zoekt het liedje van verlangen.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 23]
| |
[Dat is: hij neemt alle middelen te baat, om eene hem onaangename zaak uit te stellen. Verlangen is hier niet reikhalzen, maar verlengen (langer maken).] Ik wilde daar wel een liedje van zingen.Ga naar voetnoot1 Ik zal hem een ander liedje laten zingen. Ik zing geene twee liedjes voor één' cent. (Zie cent.) Ik zou een liedje van hem kunnen dichten. In elk liedje eene goede zedeles. (Zie les.) Men moet geen overwinningslied aanheffen, eer de vijand zwicht. Na veel verdriet Een vreugdelied. Nu is ons liedje uit.Ga naar voetnoot2 Wij moeten het liedje nu maar geheel uitzingen. Zet den zot op de bank: hij trommelt met de voeten, of zingt eenig lied. (Zie bank.) | |
Lieden.Aan arme lieden hoovaardij vaagt de duivel zijn' aars. (Zie aars.) Aan het aangezigt kent men de lieden. (Zie aangezigt.) Aanvallig van wezen: hij kan de lieden van zijn' hals niet weren. (Zie hals.) Aan vreemde lieden kinderen en vreemde honden is somtijds de kost verloren. (Zie hond.) Alle rijke lieden zijn zijne magen.Ga naar voetnoot3 Alle rijke luî nichten haar. Als de drommels eene conscientie hebben, is 't een teeken, dat er vrome luî in de hel zijn. (Zie conscientie.) Als de klappers zwijgen, krijgen wijze lieden eene beurt. (Zie beurt.) Als de lieden bijster worden, worden zij weder kinderen. (Zie kind.) Als de zon is in 't West, Zijn de luije luî op hun best.Ga naar voetnoot4 Als een uil bij lieden van eere. (Zie eer.) Als goede lieden kwaad worden, hebben ze den duivel in, zei Japikje Veelpraats, en hij voelde olie regenen; maar zij kwam uit Jan Goedbloeds rotting. (Zie duivel.) Als goede lieden kwaad worden, is er geen houden aan.Ga naar voetnoot5 Als jonge lieden niet slapen, en oude niet waken, Kunnen zij het beiden niet lang maken.Ga naar voetnoot6 Als onzindelijke lieden net worden, schuren zij de pan van buiten.Ga naar voetnoot7 Al te veel naar de lieden vragen.Ga naar voetnoot8 [Dat is: zijn oordeel ten allen tijde alleen naar dat van anderen rigten, en nooit vrij uit zijne gedachten zeggen.] Al ziet men de liên: men kent ze niet.Ga naar voetnoot9 Andere lieden hebben ook handen. (Zie hand.) Andre visschen, andre vinnen; Andre lieden, andre zinnen.Ga naar voetnoot10 Arme lieden, arme zinnen. Arme lieden bedrijven arme zaken.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Arme lieden eten op de kniën. (Zie knie.) Arme lieden hebben eenen zin meer dan anderen. Arme lieden hebben nergens neven en nichten. Arme lieden koken dunnen brij. (Zie brij.) Arme lieden moeten achter de deurstaan. (Zie deur.) Arme lieden moeten altijd onregt hebben. Arme lieden zijn zonder vrienden.Ga naar voetnoot12 Arme lieden zullen niet lekker zijn.Ga naar voetnoot13 Arme luî, arm kruis. (Zie kruis.) Arme luî's wijsheid gaat meest verloren.Ga naar voetnoot14 Arme (of: Ongevallige) lieden maken rijke heiligen. (Zie heilige.) Armoede maakt onbeschaamde lieden. (Zie armoede.) Betrouw de liên, Maar zie wel wien.Ga naar voetnoot15 Bij tijds een zaak voorzien, Is 't werk van wijze liên.Ga naar voetnoot16 Bij trouwen en sterven kout men van de lieden 't meest.Ga naar voetnoot17 Bij wijze lieden kort bescheid. (Zie bescheid.) Booze lieden voeren kwade namen.Ga naar voetnoot18 Daar is niets, of de lieden doen het.Ga naar voetnoot19 Daar vele lieden in huis zijn, is er één, die ze allen overkan. (Zie huis.) Dankbaren lieden is het goed deugd doen. (Zie deugd.) Dat zijn de zegsluî van het spel. De arme lieden kent niemand.Ga naar voetnoot20 De arme liên Zijn ongezien. De beste klerken zijn de wijste lieden niet. (Zie klerk.) De beste lieden, die men vijndt, Zijn, die de zon op 't veld beschijnt.Ga naar voetnoot21 De bezette lieden zijn, om de onbezette te regt te helpen.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) De duivel gelijkt naar de arme lieden: ieder blaft hem na, om naar een' goeden hond te gelijken. (Zie duivel.) Deftige redenen van slechte lieden klinken niet ruchtbaar.Ga naar voetnoot23 De gebrekkige lieden leven 't langst.Ga naar voetnoot24 De lieden aanhalen.Ga naar voetnoot25 De lieden bijbrengen.Ga naar voetnoot26 De lieden zijn er geweest: nu is het spel uit.Ga naar voetnoot27 Den jongen lieden past de lans; Maar wel te raden ouden mans. (Zie lans.) Der geile lieden kost is welig. (Zie kost.) De rijke lieden hebben het meeste geld. (Zie geld.) Der sterke lieden spel, der zwakke (of: kranke) lieden dood. (Zie dood.) De zomer om de armen, en kersavond om rijke liên. (Zie arme.) Die lieden hebben goede nering.Ga naar voetnoot28 | |
[pagina 24]
| |
Die lieden worden zeer gepraamd.Ga naar voetnoot1 Die lieden zitten hol.Ga naar voetnoot2 Die met booze liên verkeert, Heeft hun boosheid haast geleerd. (Zie boosheid.) Die op der lieden tongen vaart, Die is genoeg vermaard.Ga naar voetnoot3 Die op zijn' eigen' grond stout is, dient op anderer lieden erf bloode te wezen. (Zie blood.) Dikoorige lieden hooren wel.Ga naar voetnoot4 Dikwijls ziet men, dat de zotten Met de wijze lieden spotten; Maar wie zich naar wijsheid stelt, Laat de gekken ongekweld. (Zie gek.) Doode lieden zien zoo leelijk.Ga naar voetnoot5 Dronke luî krijgen geen ongeluk. Durft gij het doen, de lieden willen er al van kallen.Ga naar voetnoot6 Een boef maakt dikwijls, dat veel vromer lieden het om hem ontgelden moeten. (Zie boef.) Een ding, dat den lieden aanstaat, is half verkocht. (Zie ding.) Een groot man heeft voordeel; want hij ziet over veel kleine lieden.Ga naar voetnoot7 [Terwijl men den schijn aanneemt, alsof hij, op wien men 't spreekwoord toepast, een groot man is, wijst men eene zaak aan, waartoe slechts een groote man noodig is.] Een kind zou merken (of: Honderd lieden zouden zeggen), dat een kalf een beest is. (Zie beest.) Een stront hoort u, de kerk hoort al de luî. (Zie kerk.) Een zoon en eene dochter is rijke luî's wensch. (Zie dochter.) Eerlijke lieden hebben met twee woorden gedaan.Ga naar voetnoot8 Eerst menschen (of: oude luî) en dan hangooren. (Zie hangoor.) Ei lieve, wat neemt gij daarvan, dat gij de lieden zoo beschaamt!Ga naar voetnoot9 Eisch geen kleed van naakte lieden. (Zie kleed.) Gaauwe lieden gedijen minst. Gedreigde lieden leven het langst.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Geen zotter liên, dan die hun eigen kwaad niet kunnen zwijgen. (Zie kwaad.) Geleerde lieden raken overal uit.Ga naar voetnoot11 Geleerde lieden zijn slechte schrijvers. Gelukkige lieden doorboren alle planken, en klieven alle kwasten. (Zie kwast.) Gij hebt veel te regeren in anderer lieden huizen. (Zie huis.) Goed bier maakt kwade lieden. (Zie bier.) Goede lieden zijn geene guiten. (Zie guit.) Goede lieden zijn te vermurwen.Ga naar voetnoot12 Groote lieden, groote fouten. (Zie fout.) Groote lieden verachten kleinen smaad.Ga naar voetnoot13 Groote luî, luije luî.Ga naar voetnoot14 Haastige lieden moeten op geene schildpadden rijden.Ga naar voetnoot15 [In denzelfden zin zegt men: Een haastig (of: jagtig) man moet op geen' ezel rijden.] Haastige lieden zijn geene verraders.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Handige lieden raken voort.Ga naar voetnoot17 Heilige lieden zijn vieze geburen. (Zie buurman.) Het baat wel aan de liên, Door de vingers te zien.Ga naar voetnoot18 Het is aan de lieden niet te zien, of ze hard of week k......Ga naar voetnoot19 Het is aan de lieden niet te zien, wat zij in de mouw dragen.Ga naar voetnoot20 Het is al verloren, wat men aan oude lieden en jonge kinderen te koste legt. (Zie kind.) Het is geen kinderspel, als de oude luî in het bed k....., zei Joor, en hij sch... al de lakens vol. (Zie bed.) Het is geen wonder, dat schamele lieden arm zijn.Ga naar voetnoot21 Het is kwaad voor de lieden, pijn te lijden.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) Het is moeijelijk te zien, wie des anderen zwager is, daar de kerk vol lieden is. (Zie kerk.) Het is tweeër lieden werk; maar één deed het wel.Ga naar voetnoot23 Het is verloren, malle lieden te slaan.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.) Het past wel, dat doode lieden stil liggen.Ga naar voetnoot25 Het spek is altijd vetst in anderer lieden pot.Ga naar voetnoot26 Het ware niet goed, dat alles waar was, wat goede lieden wel zeggen.Ga naar voetnoot27 Het zijn al geene eerlijke lieden, die in de kerk komen. (Zie kerk.) Het zijn geene lieden, daar men naar wacht.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.) Het zijn goede lieden, die wel geven.Ga naar voetnoot29 Het zijn kindervragen: oude lieden weten het wel. (Zie kind.) Het zijn lieden van eender nering.Ga naar voetnoot30 Het zijn zotte lieden, die met hun eten pronken. (Zie eten.) Hij begaat crimen laesae majestatis, die sneeuw achter den oven droogt, en het aan de lieden voor blom verkoopt. (Zie blom.) Hij doet den goeden lieden kwaad, Die 't kwade zonder straffen laat. (Zie kwaad.) Hij heeft anderer lieden brood gegeten. (Zie brood.) Hij houdt veel van de lieden, maar van zich zelven meest.Ga naar voetnoot31 Hij is mooi met anderer lieden goed. (Zie goed.) Hij is niet gek, maar wijze lieden zijn (of: doen) geheel anders. (Zie gek.) Hij is op der lieden tong.Ga naar voetnoot32 Hij komt achteraan als de klooten van de arme luî. (Zie kloot.) Hij noodt gaarne gasten in anderer lieden huizen. (Zie gast.) | |
[pagina 25]
| |
Hij praat met zijn' mond, en de rijke luî eten ermeê. Hij rekent de woorden van lieve lieden voor niet.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: hij bouwt niet zeer sterk op de schoone beloften, die men hem doet. Minnenden hebben veelal overdrevene uitdrukkingen, daar men geen' staat op kan maken.] Hij slacht de oude luî, zij willen het niet weten. [Hij wil evenmin weten, hoe zijne zaken staan, als de oude lieden, dat zij oud zijn.] Hij tiert als de lieden.Ga naar voetnoot2 Hij veegt zijn' neus aan anderer lieden slippen.Ga naar voetnoot3 Hij was gewoon, zijne eijeren in anderer lieden nest te leggen. (Zie ei.) Hij zal wel voor de luî uit eten gaan. Hij ziet gaarne eten in anderer lieden keuken. (Zie keuken.) Hij ziet wel anderer lieden stekjes, maar niet zijn' eigen' balk. (Zie balk.) Hij zit met anderer lieden kleederen (of: eens anders slippen) in de asch. (Zie asch.) Hoe leelijker luî, hoe meerder gelaat. (Zie gelaat.) In tijds voorzien, Baat alle liên.Ga naar voetnoot4 Jonge lieden moeten gedwongen zijn.Ga naar voetnoot5 Jonge luî, domme luî, - oude luî, koude luî; 't is goed met hem te lijden.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Karige lieden onthalen het best, als het erop aankomt. Ken u zelven liever, dan dat u de lieden kennen.Ga naar voetnoot7 Kinderen en gekken (of: dronken lieden) zeggen de waarheid. (Zie gek.) Klagende lieden zijn goed te helpen.Ga naar voetnoot8 Kleine lieden ziet men niet (of: ziet men over het hoofd). (Zie hoofd.) Kleine luî, Reine luî.Ga naar voetnoot9 Laatdunkendheid is eene plaag voor de jongheid en lieden van een klein vermogen. (Zie jongheid.) Laat hem tieren als de lieden.Ga naar voetnoot10 Lieden van gelijken aard Zijn te zamen (of: Zijn al ligtlijk) wel gepaard. (Zie aard.) Ligte luî zweren haast.Ga naar voetnoot11 Ligt land, ligte lieden. (Zie land.) Looze lieden weten veel regt.Ga naar voetnoot12 Luije lieden zijn halve profeten. Luije luî vinden haast (of: hebben altijd) speel- (heilige, vier-, of: feest-) dagen. (Zie dag.) Luije luî zweet Is gaauw gereed.Ga naar voetnoot13 Luî, koopt wil want; Dat is in de verw niet verbrand. Magere lieden hebben veel bloed in. (Zie bloed.) Magere lieden zijn doorjagers. (Zie doorjager.) Malle luî en rotte peren, Boeken, die geen deugden leeren, Vuile eijeren op een' hoop: Hoe meer om 't geld, hoe slechter koop. (Zie boek.) Malle luî hebben malle grillen. (Zie gril.) Malle luî, het beste leven. (Zie leven.) Meent gij, dat wij nooit lieden gezien hebben?Ga naar voetnoot14 Meent gij malle lieden of kinderen voor te hebben? (Zie kind.) Men moet razen als de lieden.Ga naar voetnoot15 Men vraagt niet, waar der schoone lieden huis staat, maar waar de goede lieden wonen. (Zie huis.) Men zal geenen jongen kinderen of ouden lieden deugd doen. (Zie deugd.) Men zegt somtijds: beter anderer lieden goed dan geen; maar het houdt zelden vaste plaats. (Zie goed.) Met beloven en doen (of: geven) paait men twee lieden.Ga naar voetnoot16 Met goede lieden is het goed omgaan.Ga naar voetnoot17 Met goede luî is het goed te doen te hebben, zei de koster, en hij ontkleedde de beelden (of: en hij toog onze Lieve Vrouw den rok uit). (Zie beeld.) Met luttel lieden zal men vrolijk zijn.Ga naar voetnoot18 Mundus vult decipi, zei de kwakzalver op het theater, En hij verkocht den luî krotensop voor oogwater. (Zie kroot.) Naauw onderzoeken komt van arme lieden.Ga naar voetnoot19 Niets beterkoop heden, Dan arme lieden leden. (Zie heden.) Niets kouder dan arme lieden haard. (Zie haard.) Ongestadige lieden worden zelden rijk.Ga naar voetnoot20 Ontloopen lieden vechten weêr.Ga naar voetnoot21 Op schoone lieden hals wast geen koorn. (Zie hals.) Oude lieden moeten het met de tanden houden (of: moeten zich met de tanden weren).Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) [Oude lieden moeten hunne krachten bewaren door goed voedsel.] Oude lieden moet men niet hinderen. Oude lieden zijn tweemaal kinderen. (Zie kind.) Oude lieden zullen hunne sterkte zoeken in de kannen, in weeke bedden en achter den oven. (Zie bed.) Reizende lieden moet men niet ophouden.Ga naar voetnoot23 Rijke lieden, bloode lieden.Ga naar voetnoot24 [Die groote schatten hebben, zijn uit den aard bevreesd; omdat zij veel kunnen verliezen.] Rijke lieden hebben veel vrienden.Ga naar voetnoot25 Rijke lieden vechten niet.Ga naar voetnoot26 Rijke lieden ziekte en arme lieden weelde wordt men spoedig gewaar.Ga naar voetnoot27 Rijke lieden ziekte en schamele lieden pannekoeken verneemt (of: ruikt) men verre. (Zie koek.) Rijke lieden zijn allezins t'huis. (Zie huis.) Rijke luî hebben vette poesen. Rijke luî's kinderen en arme luî's koeijen worden baast oud. (Zie kind.) Rijker, grooter en wijzer lieden kinderen gedijen zelden. (Zie kind.) | |
[pagina 26]
| |
Schamele lieden kunnen bij hem niet banken.Ga naar voetnoot1 Schoone lieden en gescheurde schortekleederen hebben veel aanstoot. (Zie aanstoot.) Sterke lieden hebben sterk euvel. (Zie euvel.) Stinkende lieden hebben gaarne riekende kruiden. (Zie kruid.) Straf u zelven, eer gij andere lieden oordeelt.Ga naar voetnoot2 Te veel bemoeijens met anderer lieden zaken maakt zich zelven ongerust.Ga naar voetnoot3 Twee arme lieden voor ééne deur. (Zie deur.) Uit anderer lieden vleesch is het goed hachten snijden. (Zie hacht.) Van droomen te spreken, is wakende lieden werk. (Zie droom.) Van lagehen moeten de arme luî leven. Van oude lieden en jonge kinderen behaalt men weinig dank. (Zie dank.) Veel lieden doen meer werk dan één.Ga naar voetnoot4 Veeltijds meenen jonge dwazen, Dat de oude lieden razen; Maar die hebben meer vergeten, Dan de jonge dwazen weten. (Zie dwaas.) Verdrukte lieden verliezen altijd het proces.Ga naar voetnoot5 Versaagde lieden gedijen niet. Ver ziende lieden gaan met looden voeten.Ga naar voetnoot6 Vette landen, luije lieden. (Zie land.) Vette liên zijn nooit beklaagd. Vragende luî (of: Naauwe vragers) maken klappende kinderen. (Zie kind.) Vreemde lieden doen dikwijls meer dan de naaste bloedverwanten. (Zie bloedverwant.) Vreemde liên gaan vreemde gangen. (Zie gang.) Vuur en vaste gronden zijn de elementen van oude lieden, kinderen vinden in lucht en water meer behagen. (Zie element.) Waartoe zich veel te moeijen Met andrer lieden koeijen? (Zie koe.) Wacht u voor de lieden, die bij leven en sterven steeds een' effen' staat maken. Wacht u voor de lieden, die niet meer vet hebben dan een hoen voor het voorhoofd. (Zie hoen.) Wakkere lieden zijn geene droomers. (Zie droomer.) Wanneer dieven kijven, bekomen vrome lieden hunne goederen. (Zie dief.) Wanneer meest al de lieden zijn Bevrijd van koorts, en zonder pijn: Dat 's ziekte voor den medicijn. (Zie koorts.) Wat groote heeren of rijke lieden doen, dat staat hun altijd wel. (Zie heer.) Wat rijke lieden doen, moet gedaan zijn, - wat zij zeggen, moet wijsheid wezen.Ga naar voetnoot7 Wie met booze lieden niet te doen wil hebben, die moet de wereld uittrekken.Ga naar voetnoot8 Wij hebben ook wel lieden gezien.Ga naar voetnoot9 [Al zijn wij minder, wij vreezen anderen niet; wij durven ook. Om den twijfel aan onze zelfstandigheid weg te nemen, vraagt men met een ander spreekwoord: Meent gij, dat wij nooit lieden gezien hebben? dat is: veronderstelt gij, dat wij niet meê durven doen?] Wijs bij de luî (of: Mooi voor het oog), maar gek om een hoekje. (Zie gek.) Wijze lieden hebben den mond in het hart. (Zie hart.) Wijze lieden, malle kinders: Jong verloren, luttel hinders. (Zie hinder.) Wijze lieden wederleggen veel met stilzwijgen.Ga naar voetnoot10 Wij zijn ook lieden van eere geweest. (Zie eer.) Wij zijn ook wel bij lieden geweest.Ga naar voetnoot11 [Wij zijn ook van fatsoenlijken huize.] Zacht te gaan en ver te zien, Is een daad van wijze liên. (Zie daad.) Zet een' kam op de snaren, want de lieden zijn ziek. (Zie kam.) Zich zelven te helpen zonder anderer lieden schade is prijselijk.Ga naar voetnoot12 Zij loopen als dolle lieden.Ga naar voetnoot13 Zijne eijers zijn meer waard dan anderer lieden kiekens. (Zie ei.) Zoo zuiver als een kerkhof van doode lieden. (Zie kerkhof.) | |
Lief.Als liever komt, moet leider wijken. (Zie leider.) Daar is liever noch loover aan. Elke dag heeft zijn lief en leed. (Zie dag.) Geen lief zonder leed. (Zie leed.) Hoe langer hoe liever. In lief en leed. (Zie leed.) Liever krijgt niet altijd zijnen zin.Ga naar voetnoot14 Meer liefs dan schoons.Ga naar voetnoot15 Men vindt meer gelijks dan geliefds. (Zie gelijkheid.) Na lief komt leed. (Zie leed.) Neem het voor lief.Ga naar voetnoot16 Om lief noch leed. (Zie leed.) Vroeg lief, vroeg leed. (Zie leed.) | |
Liefde.Als aan den wil is voldaan, Is de liefde vergaan.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) Als de armoede de deur binnenkomt, vliegt de liefde het venster uit. (Zie armoede.) Als de beleefdheid (vriendschap, of: liefde) slechts van ééne zijde komt, duurt zij niet lang. (Zie beleefdheid.) Als de ezels malkander kraauwen, dan blijft de liefde in het land. (Zie ezel.) Als liefde keert in haat, Dan gaat ze buiten maat. (Zie haat.) Altemets wat achterblijven, Doet ook dikwijls liefde stijven.Ga naar voetnoot18 Antwoord, die u vraagt; Min, die u liefde draagt.Ga naar voetnoot19 Beter minder bemind, als de liefde maar lang duurt (of: Min mij niet te veel, maar min mij lang).Ga naar voetnoot20 Bij eene vrouw: of sterke liefde of groote haat. (Zie haat.) Daar is groote liefde in 't gasthuis, als de bedelaars malkander met luizen werpen. (Zie bedelaar.) Daar 't begrip groot is, is de liefde (of: vriendschap) klein. (Zie begrip.) | |
[pagina 27]
| |
Daar ware liefde plagt te zijn, Daar blijft altoos een vonkelkijn.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Daar zal liefde zijn, zoo lang er oogen en schoonheid in de wereld zullen zijn. Dat de regte liefde zamen bindt, zal de reine conscientie niet scheiden. (Zie conscientie.) Dat is apen-liefde. (Zie aap.) Dat is paarden-liefde.Ga naar voetnoot2 De een doet het uit liefde, de ander om eere, de derde om geld. (Zie eer.) De eene liefde helpt de andere.Ga naar voetnoot3 De eerste liefde is de beste (ook wel: gaat voor (of: boven) al).Ga naar voetnoot4 De eerste liefde moet de laatste zijn. De eerste nacht van het huwelijk is somtijds de laatste van de liefde. (Zie huwelijk.) De jaloezij is de zuster der liefde. (Zie jaloezij.) De liefde baart droefheid. (Zie droefheid.) De liefde begint te verkoelen.Ga naar voetnoot5 De liefde begint van zich zelven.Ga naar voetnoot6 De liefde bekruipt somtijds een hart van steen. (Zie hart.) De liefde bloeit winter en zomer, dat de koele Mei niet doet.Ga naar voetnoot7 De liefde doet veel, maar het geld doet alles. (Zie geld.) De liefde gaat onder zich, niet boven zich.Ga naar voetnoot8 De liefde gaat zacht op. De liefde Gods gaat boven al. (Zie god.) De liefde heeft niet altijd aangename zaken te zeggen; zij is onafscheidelijk van de waarheid. De liefde is blind: zij gaat, daar men haar niet zendt.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) De liefde is ongeveinsd: open van hart en open van hand. (Zie hand.) De liefde is sterker dan de dood. (Zie dood.) De liefde is uit, om trouw te halen.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) De liefde kan alles verduren. De liefde kent geen gevaar. (Zie gevaar.) De liefde kent vlek noch gebrek. (Zie gebrek.) De liefde klapt uit hare oogen, en dringt door den handschoen heen. (Zie handschoen.) De liefde komt door het venster, en gaat door de deur. (Zie deur.) De liefde kruipt, waar zij niet gaan kan.Ga naar voetnoot11 De liefde maakt schoon, wat leelijk is. De liefde schuilt zoowel onder de grove pij als onder het zijden kleed. (Zie kleed.) De liefde springt hem in den buik als de karpers op onzen zolder, zei Neeltje Ligtebil, en zij werd wat gefoold. (Zie buik.) De liefde verandert met het vel.Ga naar voetnoot12 De liefde verwint alle dingen, behalve een venijnig harte. (Zie ding.) De liefde wroet in zijn lijf, als eene muis in eene Hollandsche kaas. (Zie holland.) De liefde ziet geen leed. (Zie leed.) De liefde zoekt vier dingen: wijs, alleen, zorgvuldig en geheim. (Zie alleen.) Der vrouwen liefde is als de wijn, Die ligt verandert iu azijn. (Zie azijn.) De vriendschap strijkt de vlag voor de liefde. Die borg blijft, bewijst liefde, en ontvangt somtijds leedwezen. (Zie borg.) Die de liefde niet kan dekken, wordt van wedergunst ontbloot. (Zie gunst.) Die mij liefde bewijst, bereidt mij eene zorg.Ga naar voetnoot13 Die vergaderen zonder liefde, scheiden zonder weten.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Eene liefde, die vlamt, eer dat ze brandt, kan niet lang stand houden. Een mensch heeft altijd liefde voor zijne naasten, zei Govert, en hij likte der kat de kruimelen van den baard. (Zie baard.) Fij liefde, daar men vreugd moet derven.Ga naar voetnoot15 Gedwongen liefde en waterverw gaan spoedig uit.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Geene liefde zonder jaloezij. (Zie jaloezij.) Geen vaster band dan liefde. (Zie band.) Geld is de regte liefde. (Zie geld.) Geliefdens kijven Doet liefde beklijven. (Zie geliefde.) Groote liefde, groote pijn.Ga naar voetnoot17 Groote liefde, maar weinig trek. Heete min moge al verkouden, maar reine liefde zal niet vergaan.Ga naar voetnoot18 Het geschiedt uit enkele liefde, zei de boer, en hij zoende zijn kalf voor het gat. (Zie boer.) Het geschiedt uit liefde, zei Jeroen, en hij zoende zijn vrouws billen met den schuimspaan. (Zie bil.) Het is al van liefde, zei Lillekomdijne (of: Kurkumdijne); toen kuste hij het paard voor den aars, daar de bruid op zat. (Zie aars.) Het is eene batelijke en onbehoorlijke liefde.Ga naar voetnoot19 Het is geene liefde met volle schotels. Het is nieuwe liefde, de korstjes kraken nog. (Zie korst.) Het is, of er geene liefde meer in de wereld is, zei Grietje, en zij zag twee jongens vechten. (Zie griet.) Het vuur en de liefde zeggen niet: ga naar uw werk.Ga naar voetnoot20 Hij is de kalverliefde door. (Zie kalf.) Hij is door de liefde heen gedonderd. Hij wordt door de liefde ontstoken, gelijk een vernageld stuk kanon door eene smeulende lont. (Zie kanon.) Hij zal uit liefde den prins dienen. Hoe dat men geld of liefde sluit: Het wil, het zal, het moet eruit. (Zie geld.) Hoe meerder liefde, hoe minder spraak.Ga naar voetnoot21 Hoerenliefde is vuur van stroo. (Zie hoer.) Hoop is het voedsel der liefde. (Zie hoop.) Iets met den mantel der liefde bedekken. | |
[pagina 28]
| |
In de liefde is alles geene suiker. In de liefde is dwaasheid en wijsheid. (Zie dwaasheid.) In de valsche liefde is meer gal, dan er in de ware liefde honig kan zijn. (Zie gal.) In honderd pond geklap is niet ééne mijte liefde. (Zie geklap.) In liefde en hoogen staat Wil niemand medemaat.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Liefde baart weder-liefde.Ga naar voetnoot2 Liefde bedekt alles (of: vele zonden).Ga naar voetnoot3 [Dit spreekwoord is ontleend aan Spreuk. x: 12, 1 Cor. xiii: 7 en 1 Petr. iv: 8.] Liefde en milddadigheid loopen meer gevaar om te bevriezen dan te verbranden. (Zie gevaar.) Liefde en tering zijn twee ongeneeslijke kwalen; die ervan geneest, bewijst, dat hij ze niet gehad heeft. (Zie kwaal.) Liefde en zang Lijden geen' dwang. (Zie dwang.) Liefde is kennelijk.Ga naar voetnoot4 Liefde is liefdes wetsteen. Liefde is liefde, zei Jantje Achterlast; maar k..... gaat voor al. (Zie jantje achterlast.) Liefde is lui.Ga naar voetnoot5 Liefde leert kunsten. (Zie kunst.) Liefde leert zingen, Ook zonder dwingen.Ga naar voetnoot6 Liefde merkt op alle dingen. (Zie ding.) Liefde overwint veel kwaad. (Zie kwaad.) Liefdes beste loon Is de persoon. Liefde sterft, als de hoop is afgesneden. (Zie hoop.) Liefde te dragen is geen pijn, Als liefde met liefde beloond mag zijn.Ga naar voetnoot7 Liefde teelt ernst. (Zie ernst.) Liefde zoekt list. Lust maakt den arbeid ligt (of: Lust en liefde tot een ding Maakt de moeite zeer gering). (Zie arbeid.) Men verdrinkt zoowel in de liefde als in eene rivier. Mijd liefde, of min mijden.Ga naar voetnoot8 Neem van de liefde moeite en pijn, De liefde zal geen liefde zijn.Ga naar voetnoot9 Om lang uitblijven wordt geene goede liefde vergeten.Ga naar voetnoot10 Ongelukkig in het spel, gelukkig in de liefde. (Zie gelukkig.) Oude liefde roest niet.Ga naar voetnoot11 Redelijke liefde zoekt geene onnatuurlijke dingen. (Zie ding.) Regte kunst Baart (of: Draagt) liefde en gunst. (Zie gunst.) Regte liefde vergeet niet ligt. Rondom leelijk: een remedie tegen de liefde. (Zie leelijkheid.) Snelle liefde, lange haat. (Zie haat.) Te groote liefde brengt wel eens haat voort. (Zie haat.) Uit liefde voor den ridder kust de vrouw den schildknaap.Ga naar voetnoot12 Van liefde komt groot lijden, en onderwijl verdriet.Ga naar voetnoot13 Van liefde rookt de schoorsteen niet.Ga naar voetnoot14 Veete scheidt geene liefde.Ga naar voetnoot15 Vier dingen laten zich niet verbergen (of: houdt men niet onder met geweld): vuur, geld, hoest en liefde. (Zie ding.) Vreemdelingen liefde maalt, Juist gelijk hun harte dwaalt. (Zie hart.) Vrouwen-liefde is roerend goed. (Zie goed.) Vuur en liefde trekken sterk, En beletten menig werk.Ga naar voetnoot16 Waar liefde, waar oog. Wanneer een ding uit liefde geschiedt, dan is het wel, zei Jan Paddebaard, en hij bep.... zijn wijf van boven tot onder. (Zie ding.) Wat de liefde niet ziet, dat grijpt ze.Ga naar voetnoot17 Wat heeft de liefde al vizevazen! Wat kan de liefde niet al doen, zei de boer, en hij stak zijne vrouw in een' brouwketel, opdat zij van geene dokters-handen sterven zou. (Zie boer.) Weduwen dragen gekreukte liefde.Ga naar voetnoot18 Wie zijn het, die de schoonste oogen hebben: zijn het niet, die de liefde bezegeld heeft!Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.) Zelden spreken en niet vergeten is de beste liefde.Ga naar voetnoot20 Zij is bekwamer, om het pak der liefde, dan om molensteenen te dragen. (Zie bekwaam.) Zijne liefde brandt als de damp van eenen versch gek..... koestront in eene blikken lamp. (Zie blik.) | |
Liefhebberij.Hij heeft alles tot zijne liefhebberij. Mijne lief hebberij gaat zoo ver niet.Ga naar voetnoot21 | |
Lier.Lier is vol Gommers. (Zie gommer.)
Dan kan hij lang met de lier loopen. Dat gaat als eene lier op den zondag. | |
Lies.Hij smart nog tusschen de liezen.Ga naar voetnoot22 Liesleêr wil wel rekken en buigen. (Zie leder.) | |
Lieshout.Is Lieshout zonder dieven, Beek zonder moordenaars en Aarle zonder hoeren, dan duurt de wereld niet lang meer. (Zie aarle.) | |
Ligchaam.Als de maag niet meer wil koken, Wordt het ligchaam haast gebroken. De ziele smelt, Als 't ligchaam kwelt. De zonde schendt ligchaam en ziel.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 29]
| |
Die drinkt met volle snellen, Zal zijn ligchaam maar ontstellen.Ga naar voetnoot1 Die duur koopt, en neemt op borg of crediet, Die doodt zijn eigen ligchaam, en vordert niet. (Zie borg.) Die zijn ligchaam bewaart, bewaart geene rotte appelen. (Zie appel.) Een man zonder vrouw is eene keuken zonder vuur (een schip zonder kiel, of: een ligchaam zonder ziel). (Zie keuken.) Eten en drinken houdt ziel en ligchaam bij elkander.Ga naar voetnoot2 Het goed geschapen ligchaam moet men niet prangen met nieuwerwetsche knijpers, of het wordt zeldzaam van gestalte. (Zie gestalte.) Het is een dood ligchaam. Het is een ligchaam zonder ziel.Ga naar voetnoot3 Het is ieder geoorloofd, dokter en chirurgijn te wezen over zijn eigen ligchaam. (Zie chirurgijn.) Het ligchaam is een stinkend kleed, dat de ziel bederft. (Zie kleed.) Het ligchaam van den paus beslaat niet meer aarde dan dat van den kapellaan. (Zie aarde.) Hier is voor zoo vele heeren te nijgen, zei de kikvorsch (of: pad), en de egge sleepte hem (haar) over het ligchaam. (Zie egge.) Hij is zoo naakt, als hij van zijn moeders ligchaam gekomen is.Ga naar voetnoot4 Hij zet zijn ligchaam op sterkwater. [Dat doet de drinkebroêr.] Hoe de zon ons sterker en regter beschijnt, hoe onze ligchamen minder schaduw geven. Hoovaardije zonder goed Is een ligchaam zonder voet. (Zie goed.) Ik wensch u den Heiligen Geest in uw ligchaam. (Zie heilige geest.) Onderhoud uwen hof als uw ligchaam. (Zie hof.) Rusten, na het werken, Zal 't ligchaam versterken.Ga naar voetnoot5 Twee bekende ligchamen vergaderen ligt.Ga naar voetnoot6 Waar een dood ligchaam is, daar vergaderen de arenden. (Zie arend.) | |
Ligger.Hij is geen looper of geen draver, maar een ligger in zijn hart. (Zie draver.)
Wie eens op den ligger raakt, de looper zal hem niet verschoonen. [Van twee molensteenen heet de onderstc ligger, en de bovenste looper. Het spreekwoord zegt dus: wie in 't geval komt, krijgt er vroeg of laat zijn deel van. Het wordt alleen voor 't kwade toegepast.] | |
Ligt.Hij houdt het met de ligt.Ga naar voetnoot7 Hij is gewogen, maar te ligt bevonden.Ga naar voetnoot8 [Dit spreekwoord is genomen uit Dan. v: 27.] Hij is te ligt voor hem.Ga naar voetnoot9 Hij weet te ligten noch te zwaren.Ga naar voetnoot10 Ligt en zwaar Dient geen paar.Ga naar voetnoot11 Lui, lekker en ligt Zijn de drie voornaamste deugden van 't hoovaardige Sticht. (Zie deugd.) | |
Ligtvaardigheid.Ieder vertrouwen is eene dwaasheid en ligtvaardigheid; niemand vertrouwen is tiranniek. (Zie dwaasheid.) | |
Ligue.Die te Gent was geboren, Aan de Ligue had gezworen, Of te Luik was opgevoed, Heeft het muiten in zijn bloed. (Zie bloed.) | |
Lij.Beter in de lij gesmeten, dan uit de lijk geslagen.Ga naar voetnoot13 Die gisteren de loef had, moet het heden op de lij smijten. (Zie gisteren.) Die in de lij is, moet schoon fluiten.Ga naar voetnoot14 Die in de lij was, krijgt de loef wel.Ga naar voetnoot15 Het roer in de lij draaijen.Ga naar voetnoot16 Hij brengt (houdt, of: legt) hem in de lij.Ga naar voetnoot17 Hij draait het op de lij.Ga naar voetnoot18 Hij legt lijwaarts van ons af.Ga naar voetnoot19 Hij ligt in lij.Ga naar voetnoot20 Hij zet de lijzeilen bij.Ga naar voetnoot21 [Hij kleedt zich mooi aan. Een lijzeil is een zeil, dat ter zijde aan de andere zeilen wordt vastgemaakt. Het dient dus even zoo, om het schip meerder vaart te geven, als de wel uitgedoste persoon zich door zijne mooije kleederen meerder aanzien tracht te bezorgen.] Leg uw roer aan lij.Ga naar voetnoot22 Man te roer, wacht u voor de lij.Ga naar voetnoot23 Onder eene goede lij is het goed zeilen.Ga naar voetnoot24 Zijn schip raakt in de lij.Ga naar voetnoot25 | |
Lijder.Men vindt al veel meer lijders Dan hooge paardenrijders.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.) | |
Lijdzaamheid.Die ééne vrouw heeft gehad, verdient eene kroon van lijdzaamheid; die er twee heeft gehad, van dwaasheid. (Zie dwaasheid.) Hij bezit zijne ziel in lijdzaamheid.Ga naar voetnoot27 [Dit spreekwoord is ontleend aan Luk. xxi: 19.] Verloren moeite doet lijdzaamheid verliezen.Ga naar voetnoot28 | |
[pagina 30]
| |
man eene kan water over 't lijf. (Zie kaatje.) Al naardat gij lijfs hebt.Ga naar voetnoot1 Al zwent het lijf in vollen lust, De ziel is daarbij niet gerust. Berg je lijf!Ga naar voetnoot2 Bij mijn' levenden lijve Moet men om mijn erf niet kijven. (Zie erfenis.) Broeders gekijf Komt om (of: Gaat aan) ziel en lijf. (Zie broeder.) Daar heb je het al, zei de bagijn, en zij spoog het hart uit haar lijf. (Zie bagijn.) Daar is geen koe of wijf, Of zij heeft een vlekje aan haar lijf. (Zie koe.) Daar is geen lid aan mijn lijf, dat craan denkt. (Zie lid.) Dat heeft niet veel om 't lijf.Ga naar voetnoot3 Dat ik niet lachte, zei drollige Koert, ik zou vreezen, dat de lever in mijn lijf vast zou groeijen. (Zie koert.) Dat in het lijf niet gaat, dat gaat in de mouwen.Ga naar voetnoot4 Dat is eene rib uit je lijf. Dat is zijn lijfstuk. De duivel is een arm gezel: hij heeft noch lijf noch ziel. (Zie duivel.) De een is wijzer in zijn' pink dan de ander in zijn gansche lijf.Ga naar voetnoot5 De liefde wroet in zijn lijf, als eene muis in eene Hollandsche kaas. (Zie holland.) De naaste in den graad, De oudste op de straat, Mannen vóór vrouwen: Zullen 't leen behouën (of: Het naaste lijf, De man vóór 't wijf, De oudste op de straat: Komt het leen te baat). (Zie baat.) De scheider krijgt wel beide vechtenden op het lijf.Ga naar voetnoot6 De vrouwen hebben zeven geesten in het lijf. (Zie geest.) De vrouw is 's mans lijf en leven. (Zie leven.) De wijn in het lijf, het hart in den mond. (Zie hart.) De ziel is een omvleeschde engel; Het lijf is een onrein gemengel. (Zie engel.) De ziel rammelt hem in 't lijf.Ga naar voetnoot7 Die dat gelooft, heeft een kalf in het lijf (of: oog). (Zie kalf.) Die een wijf trouwt om haar lijf, Verliest het lijf, en houdt het wijf.Ga naar voetnoot8 Die gedachte jaagt mij de nachtmerrie op 't lijf. (Zie gedachte.) Die met zijn lijf in een vat boter valt, schijnt een gelukkige vetzak te wezen. (Zie boter.) Dien men eene rib uit het lijf haalt, die is wel gedwongen te schreeuwen.Ga naar voetnoot9 Doe dat bij lijve niet.Ga naar voetnoot10 Donder op eene dorre twijg kost aan menig' man zijn lijf. (Zie donder.) Dreigers, zegt, wat je moogt; maar blijft van het lijf. (Zie dreiger.) Een egel draagt het lijf vol stekels; 't is geen wonder: hij brengt ze zelf voort. (Zie egel.) Een gesloten lijf doet den apothekers-winkel open. (Zie apotheker.) Een glaasje godendrank erop zetten, om een goed lijf te maken. (Zie glas.) Een kleed, te veel aan 't lijf, eene vrouw, te veel gezien, zijn beide niet te veel gezien. (Zie kleed.) Een matige mond Maakt 't lijf gezond. Een oud man en een jong wijf Zijn kinders al hun lijf. (Zie kind.) Een overladen lijf maakteen ligt hoofd. (Zie hoofd.) Een schraal lijf wil geene beweging lijden. (Zie beweging.) Een ziek mensch moet wat in het lijf hebben, om op te sterven.Ga naar voetnoot11 Gaat het mij goed, ik wijt het mijn lijf; Gaat het mij kwalijk, ik wijt het mijn wijf. Ga eens af, als je niets in je lijf hebt. Gij hebt geen mans hart in 't lijf. (Zie hart.) Gij zoudt mij de koorts op het lijf (of: opden hals) jagen. (Zie hals.) God geeft lijf, daar er geen is. (Zie god.) Hang je rok om je lijf: het regent.Ga naar voetnoot12 Het blaauw-geneusd oud-wijf Zoekt de aarde voor haar lijf. (Zie aarde.) Het bloed stolde mij van schrik in het lijf. (Zie bloed.) Het booze wijf Blijft 't langste lijf. Het geheele lijf staat er hem naar.Ga naar voetnoot13 Het ging al te zamen te gelijk op: lijf, goed en eer. (Zie eer.) Het hart draait mij in het lijf om. (Zie hart.) Het is een beest, zijn geheele lijf over. (Zie beest.) Het is eene stoute kraai, die een levend beest in het lijf pikt. (Zie beest.) Het is hem in het lijf; was het in de kleederen, zoo zoude men het er uitwasschen (of: uitsnijden). (Zie kleed.) Het is, om de popelsije op zijn lijf te krijgen. [Popelsije, door bilderdijk poplezy geschreven, is beroerte; maar het spreekwoord wordt al boertende gebezigd.] Het lijf der galg, en de ziel dengenen, die ze wil, zei de deugniet. (Zie deugniet.) Het lijf heet valk.Ga naar voetnoot14 [Dat wil zeggen: het leven is voor den mensch van de grootste waarde. Lijf geldt hier voor leven. De valk is een edele vogel.] Het past hem, alsof het aan zijn lijf gegoten was. Het zijn gelukkige voeten, die een gezond lijf over weg kunnen dragen.Ga naar voetnoot15 Hij biedt weer voor zijn lijf. [Hij geeft het niet gemakkelijk gewonnen, maar biedt in alles de uiterste tegenweer of den meesten wederstand.] Hij doet zijn lijf wat te goed.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Hij hangt er met lijf en ziel aan. Hij heeft den brij in 't lijf. (Zie brij.) Hij heeft den duivel in 't lijf. (Zie duivel.) Hij heeft een goed lijf.Ga naar voetnoot17 Hij heeft een hoofd of twee op dat lijf versleten. (Zie hoofd.) | |
[pagina 31]
| |
Hij heeft een stuk van een oud net gegeten, waardoor hem de ziel in het lijf verward is.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: hij leeft over zijn' tijd; hij kan van het leven niet scheiden. Daarom doet men het schertsende voorkomen, alsof de ziel zoo in het ligchaam is rondgedraaid, dat zij er niet uit kan.] Hij heeft geen hemd aan het lijf. (Zie hemd.) Hij heeft geen' moed in het lijf. Hij heeft handen aan zijn lijf. (Zie hand.) Hij heeft hem bij 't lijf. [Hij houdt hem voor den gek.] Hij heeft het hart uit zijn lijf geloopen. (Zie hart.) Hij heeft het op zijn lijf als duits bier. (Zie bier.) Hij heeft niet één' zoeten beet aan zijn geheele lijf. (Zie beet.) Hij heeft nog al wat wind op zijn lijf. Hij heeft vrij wat Piet Lut op zijn lijf. [Dat is: hij maakt eene groote drukte over eene kleine zaak. In de Navorscher, iv. bl. 166, zegt v. sandwijk: ‘In het Vervolg der Historie van Enkhuizen, door j. centen, bl. 47, lees ik: ‘Doch om de gemelde vijandelijke hekbootjes (Duinkerker kaperscheepjes) voor de zeegaten te verdrijven, namen twee zeekapiteinen binnen Enkhuizen volk aan; de een, pieter lut genaamd, was een stout zeeman, van wien men vertrouwde, dat hij gelijk de oude Enkhuizers in dapperheid zijnen vijand niet zou toegeven. Ik twijfel er zeer aan, dat het karakter van dezen man aanleiding tot het spreekwoord zal gegeven hebben. Immers dan diende men nog iets meer en geheel anders van hem te vinden.’ Lut, luttel is weinig, gering, en deze beteekenis kan zeer wel, zonder het bestaan van een' historisch' persoon aan te nemen, de persoonsvoorstelling piet lut hebben voortgebragt. Vele spreekwoorden bewijzen dat, en piet is een algemeene naam. En toch ben ik, juist door hetgeen ons van het karakter van pieter lut is medegedeeld, zonder ‘meer of anders,’ gansch niet vreemd aan het denkbeeld, om het spreekwoord in een' eigentlijken zin op te vatten. De geopperde twijfel toch is wel weg te nemen, als men bedenkt, dat vele spreekwoorden op kleinigheden worden toegepast, zonder dat de bekende afleiding van die spreekwoorden zulks zoude doen onderstellen. Naar mijn inzien is het gansch niet onwaarschijnlijk, dat men de bedrijvigheid van den stouten pieter lut zoo groot heeft geacht, om ze over te brengen op elke uitgebreide drukte, al is die drukte dan ook van minder belangrijken aard.] Hij heeft zeker kikvorschen- (of: visschen-) bloed in 't lijf. (Zie bloed.) Hij heeft zijn hart verloren (Hij heeft geen hart meer, of: Hij heeft het hart er niet toe, ook wel: Hij heeft geen hart in 't lijf). (Zie hart.) Hij jaagt hem den harpoen in het lijf. (Zie harpoen.) Hij jaagt mij de stuipen op het lijf. Hij is er met lijf en ziel voor.Ga naar voetnoot2 Hij is niet bang; maar het hart popelt hem in 't lijf. (Zie bang.) Hij is zoo mild, dat hij zijne billen zou weggeven, zoo ze niet vast aan zijn lijf waren. (Zie bil.) Hij koopt er geene lijfrenten voor.Ga naar voetnoot3 Hij loopt, alsof hij het vuur in den aars (of: in het lijf) had. (Zie aars.) Hij meent, dat hem de zee over het lijf zal loopen, als hij den stuurman van hoog weêr hoort stoffen. Hij schiet hem den pijl tot de veren in het lijf.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) [Hij voert zijnen kwaadaardigen hekelzucht ten top, en stort al zijne gal uit. Het achtereinde van den pijl is van eene veêr voorzien.] Hij schrikt, dat zijn hart in zijn lijfopspringt. (Zie hart.) Hij speelt met zijn hoofd (of: Hij is zoo stout), als hadde hij nog een lijf in de kist. (Zie hoofd.) Hij spreekt hem een hart in het lijf. (Zie hart.) Hij spreekt hem moed in het lijf. Hij springt op met de beide voeten (of: met het geheele lijf).Ga naar voetnoot5 Hij verkoopt zijn lijf aan de snijkamer. (Zie kamer.) Hij wil hem te lijf.Ga naar voetnoot6 Hij zoekt hem het lijf op de leest te zetten. (Zie leest.) Hij zou hem wel het hart uit het lijf willen halen. (Zie hart.) Hij zou zijn hemd van het lijf weggeven. (Zie hemd.) Iemand den dood op het lijf jagen. (Zie dood.) Iemand het hart uit het lijf dingen. (Zie hart.) Iemand het lijf vol jagen. Ik ben een zoon van 's konings lijfpaard, zei de muilezel; maar hij vergat te zeggen, dat zijne moeder eene ezelin was. (Zie ezelin.) Ik wil het nog niet eens in mijne laarzen (of: schoenen) hebben, laat staan in mijn lijf. (Zie laars.) Loop voor den satan, dan heb je een' zwarten lijfknecht. (Zie knecht.) Mal doet geen zeer, anders behoefde hij eene pleister over zijn geheele lijf.Ga naar voetnoot7 Man en wijf Zijn twee zielen in één lijf.Ga naar voetnoot8 Men breekt het hoofd, om het lijf heel te houden. (Zie hoofd.) Men haalt wel met eene hand an, Dat het geheele lijf niet verdrijven kan. (Zie hand.) Menigeen verdoemt, om vrouw en kinder-wille, lijf en ziel. (Zie kind.) Men zou er zijn hart van uit het lijf spuwen. (Zie hart.) Men zou het hart uit het lijf rukken. (Zie hart.) Men zou lijfrenten op hem koopen.Ga naar voetnoot9 Met het lijf tegen zijn.Ga naar voetnoot10 Mijn paard, mijn zwaard, mijn wijf: Die houd ik voor mijn eigen lijf.Ga naar voetnoot11 Niet één lid aan zijn lijf, dat stil staat. (Zie lid.) Vooral gezond van lijf, Daarbij van vorme schoon, | |
[pagina 32]
| |
Dan geld tot goed gerijf: Zoo spant men wis de kroon. (Zie geld.) Waar de slang het hoofd kan inwringen, daar wringt zij het gansche lijf in. (Zie hoofd.) Wanneer de milt te groot wordt, verdroogt het lijf. Wat ben ik evenwel een goed kalf, zei Harmen, ik zou den stront wel uit mijn lijf douwen, en geven ze aan mijne vrienden. (Zie harmen.) Wat zoeken wij hier? de dood zit ons op het lijf. (Zie dood.) Wie staâg de vuisten in de lijf-zakken laat blijven, houdt die zijne handen ook regt? (Zie hand.) Woorden gaan in het lijf niet.Ga naar voetnoot1 Wulpsch bedrijf Breekt het lijf. (Zie bedrijf.) Zalig is het lijf, dat voor de ziel arbeidt (of: lijdt).Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Zij hangt hem aan met lijf en ziel.Ga naar voetnoot3 Zij laat zich wakker de vliegen van het lijf jagen. Zijne leden hangen, of ze met blaauw garen aan zijn lijf genaaid waren. (Zie garen.) Zijne ziel is hem in 't lijf geworteld.Ga naar voetnoot4 Zijn hart is gesmolten in zijn lijf. (Zie hart.) Zijn lijf is hem zoo lief niet als zijne Spaansche kluiten. (Zie kluit.) Zoo lang als mijne oogen openstaan, en ik ademtogt in 't lijf heb. (Zie adem.) | |
Lijk.Een man zonder geld is een lijk. (Zie geld.) Het is kwaad wachten, als het lijk nog vijst.Ga naar voetnoot5 Hij is een lijk. [Hij heeft het tot den hoogsten graad van dronkenschap gebragt.] Hij ziet er uit als een elf-uren-lijk.Ga naar voetnoot6 Ook steden en rijken Hebben hare lijken.Ga naar voetnoot7 Zoo ge dat doet, zijt ge een lijk.Ga naar voetnoot8 [Dit spreekwoord wordt toegepast op dengenen, die zijnen val nabij is.]
Lijk Is rijk.Ga naar voetnoot9 [Volgens scheltema beteekent dit: ‘wat men, na een ieder het zijne gegeven te hebben, overhoudt, is eigen: dit is ware rijkdom.’ Het spreekwoord zegt alzoo: die geene schulden heeft, is rijk. Lijk geldt hier dus voor gelijk, effen, en niet voor dood ligchaam.]
Beter op de lij gesmeten, dan uit de lijk geslagen. (Zie lij.) Hij valt uit de lijken. Uit de lijk geworpen en misdeeld worden. | |
Lijm.De goedwilligheid verbindt meer dan de lijm. (Zie goedwilligheid.) Die met lijm omgaat, verliest zijne veren. Hij heeft lijm noch loog over zich.Ga naar voetnoot10 [Hij kleeft noch brandt. Men zegt dit van een' houten (of: droogen) Klaas.] Hij loopt met de lijmstang.Ga naar voetnoot11 [Hij lijmt of teemt in zijn spreken, of wel: 't is een kinderachtig man, genomen naar het vangen der vogeltjes met de stang.] Hij loopt met den lijmpot. [Den dronkaard geeft men een' geheelen pot vol lijm, als om aan te duiden, dat hij zijne keel heeft gesmeerd.] Hoeren zijn als vogellijm: wat te nabij komt, moet er eene veêr laten. (Zie hoer.) Zijne vingers zijn van lijm: zij houden vast, wat zij nanraken.Ga naar voetnoot12 | |
Lijn.Hij is aan Lijntjes dochter getrouwd. (Zie dochter.)
Dat ik van de oude afhaal, is winst, zei de schipper, en hij spande zijne moeder voor de lijn. Dat met ééne lijn getrokken wordt, gaat eenparig heen.Ga naar voetnoot13 Een lijntje trekken. [Dat wil zeggen: over tafel een glas wijn met iemand drinken.] Gij moet aan dat lijntje (of: touwtje) niet trekken.Ga naar voetnoot14 Gij zijt aan het lijntje (of: touwtje) vast.Ga naar voetnoot15 Het is een avond als eene lijnbaan. (Zie avond.) Het paard gengelt aan eene losse lijn, gelijk de man aan het draadje van de vrouw. (Zie draad.) Hij exerceert met lijntjes. [Het lijntjes-exerceren is eene oefening voor de onderofficiers. De secties worden dan voorgesteld door twee man, die de lijn gespannen houden. Deze lijn verbeeldt de ruimte, door de secties beslagen, en waardoor het aanwezig zijn van manschappen wordt uitgewonnen. De soldaat bezigt dit spreekwoord bij het eten van zuurkool.] Hij loopt in het lijntje (of: aan den leiband, ook wel: aan zijn snoer). (Zie band.) Hij plaatst (of: stelt) ze op ééne lijn.Ga naar voetnoot16 Hij vischt met verscheidene lijntjes. Met een zoet (of: zacht) lijntje (of: toompje).Ga naar voetnoot17 Staagjes aan, staagjes aan, dan breekt de lijn niet, zei Gijs, en hij werd gekielhaald. (Zie gijs.) Wij zullen de lijn wat aanhalen. [Dat is: wij willen het gesprek wat levendiger maken.] Zij gaan ook meê, die in het lijntje loopen.Ga naar voetnoot18 Zij trekken één lijn, maar ieder aan een einde. (Zie einde.) | |
Lijs.Al goed, Wat Lijsje doet. (Zie goede.) Bacchus zij gedankt, zei Lijsje, mijn man consumeert geen' sterken drank meer: hij drinkt nu | |
[pagina 33]
| |
anders niet dan zuiveren jenever. (Zie bacchus.) Dat spek heb ik al weg, zei speulige Lijs, en zij stak eene ham onder hare rokken. (Zie ham.) De drommel mogt zoo tappen, zei Lijs, en het vat was leêg. (Zie drommel.) Die Lijsje kent, die kent ook Trijn. Gelijk bij gelijk, Jan bij Lijs (of: Jut bij Jennefeem), het paar een dubbeltje. (Zie dubbeltje.) Hanne kent Lijsje. (Zie hanne.) Hartjelief, wat wordt ge vet, zei Lijsje tegen haar' man Fobert, je krijgt beenen als zwavelstokken. (Zie beenen.) Het is eene Lijs van een' vent. Hij woont in lekker Lijsjes straatje.Ga naar voetnoot1 Je weet wel, Lijsje! dat als oud smeer in de vlam staat, het licht in de pijp brandt, zei de oude, en hij wilde het oorijzertje bij de meid verzetten. (Zie ijzer.) Ik ben van de wijs, zei Lijs, en zij riep krentedingetjes in plaats van oliekoeken. (Zie ding.) Ik heb een' vroom' man, zei Lijsje de nachtloopster, mijn man timmert aan de kerk. (Zie kerk.) Wat dunk je van dien tabak? vroeg goelijke Lijs aan Flip, en zij had hem eens laten stoppen. (Zie flip.) Zij passen bij elkander als Hanne en Lijsje. (Zie hanne.) | |
Lijsken Weetal.Als Lijsken Weetal toont hij zich.Ga naar voetnoot3 [Men bezigt dit van iemand, die voorgeeft eene zaak te weten, terwijl blijkt, dat hij ze niet weet.] | |
Lijs Smoddermuil.Dat is eene schoone vangst, zei Lijs Smoddermuil, en zij ving negen en twintig luizen in éénen greep. (Zie greep.) | |
Lijster.De lijster k... haar eigen kwaad. (Zie kwaad.) Ik heb die lijstertjes aan den zang gekend. Zij zingen als lijsters.Ga naar voetnoot6 | |
Lik.Het is lik en lat. (Zie lat.) Het is met een' lik gedaan.Ga naar voetnoot7 Hij krijgt er een' lik van. | |
Likker.Het is een gatlikker (of: Hij likt hem het gat). (Zie gatten.) Het is een panne- (of: teljoor-) likker.Ga naar voetnoot9 Het is een strooplikker. Het zijn al geene likkers, die wat lekkers likken. (Zie lekker.) | |
Lillekomdijne.Het is al van liefde, zei Lillekomdijne (of: Kurkumdijne); toen kuste hij het paard voor den aars, daar de bruid op zat. (Zie aars.) | |
Lillo.Hij speelt voor koster van Lillo. (Zie koster.) Kom je van Lillo, dat je mandje zoo druipt?Ga naar voetnoot10 | |
Linie.Hij onderzoekt, wat de menschen aan de andere zijde van de linie doen. Wanneer hij de linie passeert, zal hij wel verder komen.Ga naar voetnoot11 [Even als de linie een belangrijk punt is voor den zeeman, even zoo is het vijftigste levensjaar, wanneer men dit spreekwoord in toepassing brengt, merkwaardig voor den mensch.] | |
Linnen.De rijkste behoudt maar een linnen kleed. (Zie kleed.) De wol veegt het vuil van het linnen af, zei Jan Drantel, en hij had zijn hemd bek..., dat hij met zijnen mantel afveegde. (Zie hemd.) Hij slaat (praat, of: rammelt) door linnen en wollen heen. [Hij zegt al, wat hem voor den geest komt.] | |
Lint.Hij heeft eene tong van lintjes. Hij is daar (of: haspelt ermede) als een aap in een' garen- (of: lint-) winkel. (Zie aap.) | |
Lip.Aan iemands lippen hangen. Den dood op de lippen hebben. (Zie dood.) God laat het water wel aan-, maar niet over de lippen komen. (Zie god.) Het is geen wonder, dat eene koe lagchen kan: zij heeft zulke verbruide lippen. (Zie koe.) Het is Johannes Guldenmond: de woorden vloeijen van zijnelippen. (Zie johannes guldenmond.) Het is kwaad pijpen (of: fluiten) zonder lippen (of: zonder bovenlip).Ga naar voetnoot13 Het woord sterft op zijne lippen. Hij bijt op zijne lippen.Ga naar voetnoot14 Hij heeft het hart op de lippen. (Zie hart.) Hij laat de lip hangen als de merrie van Booi. (Zie booi.) Hij laat de lip hangen tot op het derde knoopsgat. (Zie gaten.) Iets op de lippen hebben (of: nemen).Ga naar voetnoot15 Ligtelijk weent het kind, als hem de lip hangt. (Zie kind.) Men dient ieder naar den mond te spreken, of zijne lippen te sluiten.Ga naar voetnoot16 Men kan het zoo tusschen neus en lippen vatten. [Het is zonder veel moeite te verkrijgen.] | |
[pagina 34]
| |
Men weet niet, wat tusschen het glas en de lippen voorvallen kan. (Zie glas.) Scherp geneusd (of: Spits gekind) en dun gelipt: hangen! hangen! (Zie kin.) Tusschen neus en tusschen lippen Kan een goede kans ontglippen. (Zie kans.) Zulke lippen, zulke salade.Ga naar voetnoot1
Het is eene verloren lip.Ga naar voetnoot2 [Dat is: die zaak is zonder weêrga. Eene lip, om hare gedaante aldus genoemd, wordt door witsen beschreven als de ‘uitstekende zoom van eenigh hout, dat omgekeert legt, en met de lip of laegste ent na om laeg.’ Deze strook hout dient tot niets, en heet daarom verloren lip.] | |
List.Armoede zoekt list (of: De arme man zoekt list, Daar de rijke niet op gist). (Zie armoede.) Dat is eene krijgslist. (Zie krijg.) Deugd overwint list en geweld. (Zie deugd.) Een gevangen man zoekt list. Liefde zoekt list. (Zie liefde.) List gaat boven geweld. (Zie geweld.) List is beter dan sterkte. List Mist.Ga naar voetnoot3 List tegen list is de moeijelijkste kamp, dien de mensch strijden kan. (Zie kamp.) Luije menschen zoeken list. Met list brengt men een ei in een' hopzak. (Zie ei.) Nood zoekt list.Ga naar voetnoot4 Om den honger te wederstaan, worden velerei listen aangewend. (Zie honger.) Verlegenheid zoekt list. Voor de listen van de kwaden: Laat uw voeten u maar raden. (Zie kwaad.) Vrouwen hebben te veel stonden, dat haar tot menige list brengt.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Vrouwen-list gaat boven alle list (of: is kwaad te doorgronden).Ga naar voetnoot6 [Wanneer mannen ten einde raad zijn, brengen vrouwen nog wel eene gewenschte uitredding aan, waarvan de vaderlandsche geschiedenis menig voorbeeld bijbrengt.] Zonder erg of list. (Zie erg.) | |
Lochem.Deventer is eene koopstad, Zutphen is eene loopstad, Lochem is nog wat, Maar Borculo is een hondengat. (Zie borculo.) | |
Loef.Al wist hij niet meer, dan dat hij te loefwaart over boord moest p...... (Zie boord.) Die gisteren de loef had, moet het heden op de lij smijten. (Zie gisteren.) Die in de lij was, krijgt de loef wel. (Zie lij.) Eens loefs doen.Ga naar voetnoot8 [Dat is: eene zaak zonder aarzelen terstond ten uitvoer leggen. Loeven is, volgens witsen, bl. 499, ‘het schip daer heen laeten lopen, waer de wint van daen wait, ofte dicht by de windt houden. Die een schip wil doen loeven, haelt de bezaen by, die het wil doen af-vallen, de blinde.’ Eens loefs heet dus, dat de wind uit dezelfde streek waait, en het schip alzoo in ééne streek, zonder dat men de zeilen behoeft te verplaatsen, kan voortgaan.] Hij hangt ze te loefwaart uit. Hij sch.. te loever op. [Dat wil zeggen: hij doet, ook het meest algemeene werk, geheel verkeerd. Van waar de wind komt, heet loef, waar heen hij waait, lij.] Hij steekt (wint, of: strijkt, ook wel: knijpt) hem de loef af.Ga naar voetnoot9 Loef houden. Te loever liggen.Ga naar voetnoot10 | |
Loenen.Hij heeft renten op Loenen.Ga naar voetnoot11 Hij is van Loenen, 't is mijn neef.Ga naar voetnoot12 Hij is zoo mal als de weg van Loenen. Hij komt van Loenen. [Dat wil zeggen: hij is zoo onnoozel niet, als hij zich wel voordoet. Of Loenen aan de Vecht of Loenen op de Veluwe zal hier wel alleen als woordspeling met loensch, dat is: links, niet regt uit, voorkomen. Zoo ook bij de andere spreekwoorden dezer rubriek.] | |
Loeris.Boeren zijn maar loeren, zegt de Schrift. (Zie boer.) Het is een regte loeris.Ga naar voetnoot14 Het is loeremans kaas. (Zie kaas.) Hoerenaas, Loer en dwaas. (Zie aas.) Wie veinst, die is een loer; Oogluiken is heerenvoêr. (Zie heer.) | |
Lof.Alle lofzangen hebben een einde. (Zie einde.) Als gij bij blaarkoe aan den paal gebonden staat, moet gij in haar' lof of blaam deelen. (Zie blaam.) De lof der deugd sterft nimmer. (Zie deugd.) Die wel spreekt en wel kan zwijgen, Zal hier grooten lof verkrijgen.Ga naar voetnoot15 Eigen lof stinkt, Eigen roem hinkt.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Het minste kruidje van den hof Vermeldt Gods eer, vertelt zijn' lof. (Zie eer.) | |
[pagina 35]
| |
Hooren, zien en zwijgen, Doet u lof verkrijgen.Ga naar voetnoot1 Lof molenaars akker, bij heeren poppengoed. (Zie akker.) Wat lof verdient, blijft.Ga naar voetnoot2 Wat lof verdient, wordt geroemd.Ga naar voetnoot3 Wie eer en lof begeert, wachte zich van hoeren. (Zie eer.) Wie ieder wil onthalen, en hebben lof, Die verkrijgt zelf een' kalen hof. (Zie hof.) Zijn lof reikt tot aan het gesternte. (Zie gesternte.) | |
Logis.Die op straat slaapt, heeft geen logis te betalen. Eenen zwarten waard hebben: logis en brand om niet. (Zie brand.) Van der ondankbaren logis heeft men noch loon noch prijs.Ga naar voetnoot4 | |
Lombard.De lombard is de boomgaard der wereld. (Zie boomgaard.) De lombard is eene vlooijekist en luizenkast. (Zie kast.) Die altijd voordeel wil doen, moet lombard houden.Ga naar voetnoot5 Er is (of: Hij vertelt) zooveel, daar de lombard geen geld op geeft. (Zie geld.) Het moet, al zou ik ook mijn laatste hemd in den lombard brengen. (Zie hemd.) Hij wil toonen, dat hij met den lombard niet te schaffen heeft. Ik geloof, dat haar maagdom al lang binnen Parijs in den lombard staat. Meer halen, zei de jakhals, en hij bragt het poppengoed zijner dochter in den lombard. (Zie dochter.) | |
Lomperd.De studenten drinken wijn, Het water is voor boeren; Daarvoor spreken zij Latijn, Waar die lomperds nog op loeren. (Zie boer.) | |
Lont.Dat is de lont in 't kruid gestoken. (Zie kruid.) Hij is het afblazen van de lont niet waardig.Ga naar voetnoot6 Hij ruikt lont.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: hij bemerkt, dat men hem lagen legt. Dit spreekwoord dagteekent van het jaar 1572, toen men bossu, na de inneming van den Briel, te Rotterdam inliet op voorwaarde, dat de Spanjaarden, bij niet meer dan 25 te gelijk, met doove lonten zouden doortrekken. Alzoo rook men geene lont. Maar de trouwelooze handelwijze der Spanjaarden stelde de Rotterdammers al spoedig instaat, om lont te ruiken. Toen gebruikte men nog geene vuursteenen op snaphaan of musket, maar stak, gelijk nog heden het grof geschut, met brandende lont het kruid op de pan aan. Dat kon dan op verren afstand geroken worden, waardoor de onverhoedsche aanvallen menigmaal werden ontdekt.] Hij steekt de lont aan beide zijden aan.Ga naar voetnoot8 Hij wordt door de liefde ontstoken, gelijk een vernageld stuk kanon door eene smeulende lont. (Zie kanon.) Met de lont regt halen.Ga naar voetnoot9 | |
Lood.Alle loodjes wegen.Ga naar voetnoot10 De laatste loodjes wegen ook (of: het zwaarst).Ga naar voetnoot11 Het is geen lood snuif waard. Hij heeft een lood bekwaamheid en wel een pond bewustheid. (Zie bekwaamheid.) Hij laat het in de looden loopen. Hij legt (of: doet) er een loodje bij (of: op).Ga naar voetnoot12 Hij moet het loodje schieten (of: leggen).Ga naar voetnoot13 Men kan zich vergissen, zei de vrouw, en zij smeet twee lood gemalen peper in de koffijkan. (Zie kan.) Pak aan uw loodje. Vrienden in den nood: Vier en twintig in een lood.Ga naar voetnoot14
Alles komt weêr in 't lood. [De zaak is in orde.] Hij is uit het lood gezakt.
Het is te laat, als het schip stuit, het lood te werpen.
Daar is maar kruid en lood ten beste (of: Daar is niet te halen dan kruid en lood). (Zie kruid.) Dat is een looden degen in eene gouden scheede. (Zie degen.) Eene veêr is nog geen lood.Ga naar voetnoot15 Gouden woorden telen veeltijds looden daden. (Zie daad.) Het heeft zijne zwarigheid, zei Hans, en hij vond honderd pond lood. (Zie hans.) Het is een looden hoed. (Zie hoed.) Het is lood om oud ijzer. (Zie ijzer.) Het is, of hij lood in zijne schoenen heeft. Het is zoo zwaar als lood.Ga naar voetnoot16 Het klinkt als eene looden bel. (Zie bel.) Het ligte kurkje staat boven, maar het geloode net gaat te groude. (Zie grond.) Hij beeft als eene looden deur. (Zie deur.) Hij gaf hem eene looden (blaauwe, of: huzaren) boon. (Zie boon.) Hij heeft een looden kapje op. (Zie kap.) | |
[pagina 36]
| |
Hij kampt met een' looden degen. (Zie degen.) Hij maakt van een strooijen kruis een looden kruis. (Zie kruis.) Hij spaart lood noch kruid. (Zie kruid.) Iemand een lood schenken.Ga naar voetnoot1 Iemand met looden schoenen nagaan.Ga naar voetnoot2 Komt u een vrijer van buiten voor, ga dan vooral met looden schoenen. (Zie buiten.) Niemand van zoo fijn goud, of hij houdt wat lood in. (Zie goud.) Onze lasten schijnen van lood, en eens anders van pluimen. (Zie last.) Van dien slag zal de wereld gewagen, zei Tijs, en hij schoot een looden kanonnetje af. (Zie kanon.) Ver ziende lieden gaan met looden voeten. (Zie lieden.) Wat is die kurk zwaar, zei de mof, en hij wilde een stuk lood van twee honderd vijftig pond opnemen, en laten het eens drijven. (Zie kurk.) Zij heeft het lood in de billen. (Zie bil.) | |
Loods.Haal den loods binnen (of: over).Ga naar voetnoot3 Het is een loodsmans vaarwater. [Het is daar niet veilig, het is eene hagchelijke plaats, - gelijk staande met een onbekend of moeijelijk vaarwater, waar men een' loods behoeft.] Het zit er niet dieper, zei de loods, en hij peilde den grond (of: de vleeschkuip). (Zie grond.) Hij heeft een' loods aan boord. (Zie boord.) Hij is een goede loods.Ga naar voetnoot4 Loodsman uit! daar komen schepen aan.Ga naar voetnoot5 | |
Loof.Daar schuilt eene slang onder het loof.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) De aar in de schoof, De druif in het loof. (Zie aar.) Van het onkruid dient niet het loof alleen, maar ook de wortel uitgetogen.Ga naar voetnoot7 | |
Loog.Daar is vrucht noch loog in.Ga naar voetnoot8 Geen beter loog Dan 't vrouwen-oog.Ga naar voetnoot9 Hij heeft lijm noch loog over zich. (Zie lijm.) Hij is uit de loog geborsteld.Ga naar voetnoot10 [De jager zegt: ‘dit spreekwoord gebruikt men van iemand, die lang in een smerig gewaad heeft geloopen, maar nu door zijne vrienden in een geheel nieuw pak is gestoken.’] Hij legt het hout op de loog. (Zie hout.) Zij zitten niet anders, dan of zij met loog begoten zijn.Ga naar voetnoot11 | |
Look.De vijzel riekt altijd naar het look.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Hij deelt vuistlook uit.Ga naar voetnoot13 Hij meent een schoon ajuin te zijn, en is maar bieslook. (Zie ajuin.) Hij mogt wel een look in den boezem steken. (Zie boezem.) Ik vraag naar bieslook, en gij antwoordt mij van ajuin. (Zie ajuin.) Look en rook, uijen en bruijen, waken en braken Zijn zes zaken, die kwade oogen maken.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Vuistlook eten, dat de oogen overloopen.Ga naar voetnoot15 Wil hij hooi over den balk eten, zoo geef hem vuistlook. (Zie balk.) Zij stinken naar de koppelarij, als een Waal naar look. (Zie koppelarij.) | |
Loon.Arbeid is kwaad arbeids loon. (Zie arbeid.) Armoede is luiheids loon. (Zie armoede.) Boontje Komt om zijn loontje. (Zie boon.) De dank en loon, die ik daarvan heb, zijn zoo gering, dat eene mug ze op den staart kan wegvoeren. (Zie dank.) De loon maakt den toon in de kerk. (Zie kerk.) Die alle heiligen dient, heeft veel heeren en weinig loon. (Zie heer.) Die de kwaden dient, krijgt kwaden loon. (Zie kwaad.) Die eenen goeden meester dient, verwacht goeden loon.Ga naar voetnoot16 Die heeren dient, krijgt heeren-loon (of: Heeren geven heeren-loon). (Zie heer.) Die minst arbeiden, hebben den meesten loon.Ga naar voetnoot17 Die schoon dient, behoort reinen loon te hebben.Ga naar voetnoot18 Die wiedt op zijn' tijd, Vindt loon voor zijn vlijt.Ga naar voetnoot19 Een arbeider is zijn' loon waardig. (Zie Arbeider.) Geen kunst, die spreekt, Waar loon ontbreekt. (Zie kunst.) Geld (of: Loon) verzoet den arbeid. (Zie arbeid.) Gelijk het werk, zoo de loon (of: Loon naar werken).Ga naar voetnoot20 Gelijk verdient gelijken loon. (Zie gelijk.) Hij heeft (of: krijgt) zijn' verdienden loon.Ga naar voetnoot21 Hij weet van den loon.Ga naar voetnoot22 Kwade werken geven kwaden loon, Maar reine harten spannen de kroon. (Zie hart.) Liefdes beste loon Is de persoon. (Zie liefde.) Ondankbaarheid is 's werelds loon.Ga naar voetnoot23 Spotters krijgen spotters loon.Ga naar voetnoot24 Van der ondankbaren logis heeft men noch loon noch prijs. (Zie logis.) Verdienste eischt dank en loon. (Zie dank.) Wie een' waren vriend gevonden heeft, heeft zijn' dagloon wel verdiend. (Zie dag.) | |
Loop.Alle loop heeft zijn' weêrloop.Ga naar voetnoot25 Als de kat van huis is, dan hebben de muizen den vollen loop (of: houden de muizen bruiloft). (Zie bruiloft.) Dat heeft een' kwaden loop.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 37]
| |
Dat is de gewone loop der wereldsche zaken. De goede koop Heeft weinig loop. (Zie koop.) Die geeft goedkoop, Krijgt al den loop.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord is met het vorige niet in tegenspraak. Goedkoop, duur- (of: kwaad-) koop, zegt het spreekwoord, en wie dat begrijpt, die heeft den sleutel van het spreekwoord: De goede koop Heeft weinig loop. Schijn bedriegt, zegt een ander spreekwoord, en voor wien dat volle waarheid is, voor dien blijkt ten klaarste de reden van het spreekwoord: Die geeft goedkoop, Krijgt al den loop.] Een' haas, waar men geen' loop in ziet, En vangt een goede weiman niet. (Zie haas.) Hard loop, dood loop.Ga naar voetnoot2 Het heeft goeden loop (of: gladde vaart).Ga naar voetnoot3 Het is in den loop gebleven.Ga naar voetnoot4 Het is op den loop gesteld.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit van eene zeer slechte zaak, die tot het uiterste gekomen is.] Hij heeft daar een loopje op.Ga naar voetnoot6 Hij heeft zijnen loop uitgeloopen.Ga naar voetnoot7 Hij is met den loop gekweld.Ga naar voetnoot8 Hij is op den loop.Ga naar voetnoot9 Hij kent de loopjes.Ga naar voetnoot10 Hij kijkt als een galant, wiens matres met een ander op den loop is. (Zie galant.) Hij verstaat zich op den loop des hemels niet. (Zie hemel.) Iemand in zijn' loop stuiten.Ga naar voetnoot11 Kort is de loop van onze dagen: De tijd komt alles weg te dragen. (Zie dag.) Met iemand een loopje nemen.Ga naar voetnoot12 Zijn hoofd is op loop (ook wel: draait, of: raakt aan het hollen). (Zie hoofd.) | |
Looper.De slechtste looper moet voorgaan.Ga naar voetnoot13 Een koopman, Een loopman. (Zie koopman.) Een looper gedijt niet.Ga naar voetnoot14 Een looper komt wel van zelf t' huis. (Zie huis.) Een loopman, Kwaad koopman. (Zie koopman.) Heden koopman, Morgen loopman. (Zie heden.) Het gasthuis hangt de loopers achteraan. (Zie gasthuis.) Het is een looper: hij blijft niet lang op een.Ga naar voetnoot15 Hij is geen looper of geen draver, maar een ligger in zijn hart. (Zie draver.) Hij loopt op den klap (of: Het is een klaplooper). (Zie klap.) Loopers konden wel eens weder vechten.Ga naar voetnoot16 Loopers zijn veelal windklievers. (Zie kliever.) Zij mogen niet mede: 't zijn bijloopers.Ga naar voetnoot17
Hij krijgt over de loopers.
Wie eens op den ligger raakt, de looper zal hem niet verschoonen. (Zie ligger.) | |
Loopster.Ik heb een' vroom' man, zei Lijsje de nachtloopster, mijn man timmert aan de kerk. (Zie kerk.) | |
Loos.De gierige en looze waren daar vergaderd. (Zie gierigaard.) Hij is zoo loos, dat hij wel twee tongen in drie pannen kan bakken, zoodat er in iedere pan eene tong is. [Een raadselachtig spreekwoord, waardoor men het toppunt der loosheid wil uitdrukken, gelijk staande met de vertelling: ‘Er was een bok, die uit glazenmaken zou gaan. Ken jij 't? Neen. Dan slacht je de bok, die kon 't ook niet.’ Als de tongenbakker zijne eigene tong medetelt, dan komt de zaak in orde. Het spreekwoord bevat dus eene woordspeling, en wordt tot beschaming van snoevers gebruikt.] Loos moet hij zijn, die tapt, maar nog loozer, die met 't gelag wegloopt. (Zie gelag.) Zoo draait de wereld, zei de looze, en hij keerde den schotel naar zich toe.Ga naar voetnoot18 Zoo lang de gierige leeft, heeft de looze geen gebrek. (Zie gebrek.) | |
Losch.Op de gebreken van anderen zien de menschen als de losch; maar op die van zich zelven als de mol. (Zie gebrek.) | |
Lossing.Eén jaar rente is honderd jaar rente; één jaar lossing is honderd jaar lossing. (Zie jaar.) | |
Lot.Hij is van Lotje getikt.
Aan schot noch lot onderworpen zijn. Dat is een lot uit de loterij. Eens dominé's lot Is eene vrouw, die rijk is, gierig of zot. (Zie dominé.) Het lot is geworpen. Het lot is zoo goed als die keur. (Zie keur.) Het lot spaart niemand.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) Het lot valt op Jonas. (Zie jonas.) Hij draagt gewillig schot en lot. Hij heeft het hoogste lot getrokken. [Men zegt dit, wanneer iemand met een | |
[pagina 38]
| |
meisje geëngageerd is, dat wel niet rijk is aan aardsche goederen, maar aan deugd en huiselijkheid.] Hoe treuriger lot, Hoe digter bij God. (Zie god.) Iemand aan zijn lot overlaten.Ga naar voetnoot1 In twijfelachtige zaken scheidt het lot.Ga naar voetnoot2 Zij deelen schot en lot. [Schot is eigentlijk de belasting, en, bij toepassing, alles, wat men aan ongelden en verteringen, om in zijne behoeften te voorzien, moet uitgeven, en lot iemands staat in 't leven, door de Voorzienigheid hem toebedeeld, in 't algemeen dus alles, wat tot de geschiedenis van iemands leven behoort. Deelen zij schot en lot, dan zegt dit dus: er heeft in alles gemeenschap plaats, zoowel in de uitgaven als in de inkomsten; aan schot noch lot onderworpen zijn, beteekent: onafhankelijk zijn, en draagt iemand gewillig schot en lot, dan betaalt hij gewillig, wat hij schuldig is, zoowel als dat hij tevreden is, met hetgeen men hem voor zijne werkzaamheden toeschikt.] | |
Loterij.Als het zoo wezen moet, patiëntie! zei de Kwaker, en hij kreeg tijding, dat hij duizend gulden uit de loterij getrokken had. (Zie gulden.) Bij loterij-geld is geen zegen. (Zie geld.) Dat is een lot uit de loterij. (Zie lot.) De loterij is eene hoeren-nering, zei Jan de Bander; Want wat men in de eene wint, verliest men in de ander. (Zie hoer.) Hetgeen hij heeft, is al zooveel, als schipper Jan uit de loterij kreeg: dat was een groote niet. (Zie jan.) Het geluk is de wereld nog niet uit, zei de Jood, toen hij iemand acht stuivers en een vrijbriefje uit de loterij t'huis bragt. (Zie brief.) Het is een ongelukkige speler in de loterij. Hij klopt als een collecteurs knecht, die het loterijgeld t'huis brengt. (Zie collecteur.) Kom eens bij In de Haagsche loterij. (Zie 's gravenhage.) | |
Louis d'or.Twee stuivers in eene trommel maken meer geraas, dan als zij vol is met louis d'or. (Zie geraas.) | |
Lourens.Dat is strekkelijke kost, zei Lourens, en hij at blompap met uijen. (Zie blom.) Dat proef ik, zei Loutje, en hij dronk een' pot met pis uit.Ga naar voetnoot3 Het geluk wil mij niet verlaten, zei Lourens, en hij vond een' Kleefschen stuiver. (Zie geluk.) Luitje (of: Loutje) leeft nog! Nu heb ik het Heidelbergsche vat gezien, zei Lourens, en hij zag een voeder wijn van achthalve stoop. (Zie heidelberg.) Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep.Ga naar voetnoot4 Wie kan het keeren, zei Lourens, en hij kreeg een' bal in zijn oog. (Zie bal.) | |
Lubbert.Dat is lekkere peen, zei Lubbert, en hij at al het vleesch op.Ga naar voetnoot5 Het zijn al geene quinten, die op eene viool gespannen staan, zei Lubbert, en hij hoorde den bas bespelen. (Zie bas.) Hoe zou dat van gat gaan? vroeg Lubbert, want hij vond er nergens vat aan. (Zie gatten.) Nu is er nog kans, om het spel te winnen, zei Lubbert, en hij was al zijne schijven kwijt. (Zie kans.) Schep op, Lubbert! met den grooten lepel, de kleine heeft een gat. (Zie gaten.) | |
Lucht.Al verandert men van luchtstreek, men verandert niet van gemoed. (Zie gemoed.) Amsterdam heeft lucht noch water goed. (Zie amsterdam.) Beter één vogel in de hand (of: in 't net) dan twee (of: tien) in de lucht (of: over 't land). (Zie hand.) Brabandsche lucht, Zeeuwsche renten. (Zie braband.) Daar is geene lucht zonder wolken. Daar is wind aan de lucht.Ga naar voetnoot6 Daar zijn meer pannen op de daken, dan donderbeitels in de lucht. (Zie dak.) Dat is uit de lucht (of: de wolken) gegrepen. Dat niet, zei Jan van Speyk, dan liever in de lucht. (Zie jan van speyk.) De lucht is daar niet klaar (of: helder, ook wel: zuiver).Ga naar voetnoot7 Des arends onvermoeide vlugt Dringt zelfs ook door een stijve lucht. (Zie arend.) De schaapkens in de lucht zijn water of wind.Ga naar voetnoot8 De visschen bewonen de diepten der zee, de arenden zweven in de lucht, - men kan de eerste met een' haak, de laatste met een' pijl treffen; maar 's menschen hart is op geringen afstand niet te doorgronden. (Zie afstand.) Die veel over zee gaan, veranderen wel van lucht, maar niet van manieren.Ga naar voetnoot9 Die zwanger van lucht is, wat kan hij anders dan wind baren? Er hangen meer dagen in de lucht. (Zie dag.) Er hangt eene donderbui aan de lucht. (Zie bui.) Er is geen vuiltje aan de lucht. Er is onweêr aan de lucht.Ga naar voetnoot10 Er is ter wereld geene gezonder lucht.Ga naar voetnoot11 Er komt een luchtje.Ga naar voetnoot12 Gebraden duiven vliegen niet in de lucht. (Zie duif.) | |
[pagina 39]
| |
Gij moogt de lucht in stukken slaan.Ga naar voetnoot1 [Men past dit toe op roeijers, die hunne riemen boven water slaan.] Het is een houw in de lucht. (Zie houw.) Het is een vogel in de lucht.Ga naar voetnoot2 Het is weêr kriek met eene betrokken lucht. Het kan wel varkens regenen: de lucht ziet zoo zwijnachtig.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Het kwaad komt uit, al zouden het de kraaijen (of: de vogels uit de lucht) uitbrengen. (Zie kraai.) Het onweêr is niet van de lucht. Het zijn ligte vogels, die ligt van lucht en land veranderen. (Zie land.) Hij gaat om een luchtje (of: Hij is om hals gebragt). (Zie hals.) Hij houdt zich aan de lucht vast. Hij is zoo vrij als een vogel in de lucht. Hij komt uit de lucht vallen als eene aangeschoten gans. (Zie gans.) Hij maakt luchtsprongen.Ga naar voetnoot4 Hij schept een luchtje. Hij schermt in de lucht (ook wel: in het honderd, in den wind, of: in het wilde). (Zie honderd.) Hij schiet in de lucht. Hij slaat een gat in de lucht. (Zie gaten.) Hij steekt den kop hoog in de lucht. (Zie kop.) Hij timmert in de lucht. Hij ziet eerder eene mug in de lucht, dan een' os op de aarde. (Zie aarde.) Hitte noch vorst bleef ooit in de lucht. (Zie hitte.) Kasteelen in de lucht (of: Luchtkasteelen) bouwen. (Zie kasteel.) Lucht maakt luchtig.Ga naar voetnoot5 Men vangt geene visschen in de lucht.Ga naar voetnoot6 Niemand ter wereld, ten ware 't een vogel in de lucht.Ga naar voetnoot7 [Sartorius past dit spreekwoord toe op eene zaak, die geheel in 't verborgen ligt.] Nu is de lucht klaar.Ga naar voetnoot8 Speel met mij zonder breken, zei de schildpad tegen den arend, als ze daarvan in de lucht opgenomen werd. (Zie arend.) Vrouw! neem je kat in huis; want er is donder aan de lucht. (Zie donder.) Vuur en vaste gronden zijn de elementen van oude lieden, kinderen vinden in lucht en water meer behagen. (Zie element.) Wie weten wil, van welken kant de wind waait, werpt geen' steen, maar eene veêr in de lucht. (Zie kant.) Zee en lucht zijn aan malkander.Ga naar voetnoot9 Zoo komt de kou uit de lucht. (Zie koude.)
Rogge wil lucht zien.Ga naar voetnoot10
Al eene lucht, zei de bagijn, en de paap liet er een vliegen. (Zie bagijn.) Daar is een luchtje aan. Hij heeft de lucht van zijn voornemen gekregen.Ga naar voetnoot11 Hij heeft er de lucht van weg (of: Hij krijgt er de lucht van).Ga naar voetnoot12 Hij krijgt er de lucht van in den neus. [Even als het spreekwoord: Hij heeft de lucht van zijn voornemen gekregen, bezigt men dit, wanneer men eene zaak ziet aankomen, en zich van den uitslag ervan verzekerd houdt.] Ik heb er geene lucht op.Ga naar voetnoot13 | |
Lucifer.Een woekeraar, een molenaar, een wisselaar en een tollenaar Zijn de vier evangelisten van Lucifaar. (Zie evangelist.) Het is de wagen van Lucifer. Hij ziet er zoo zwart en verbrand uit, alsof hij familie van Lucifer was. (Zie familie.) Hij zit in nobiskroeg, onder Lucifers staart. (Zie kroeg.) | |
Luiaard.Dan zal de luiaard het gebraad niet verslapen. (Zie gebraad.) De luiaard vindt veel uitwegen, om niets te doen.Ga naar voetnoot15 De luiaard voedt het gebrek. (Zie gebrek.) De luiaard zal verscheurde kleederen dragen. (Zie kleed.) Een luiaard (of: Ledigheid) is des duivels oorkussen. (Zie duivel.) Ga tot de mieren, gij luiaard! en word wijs.Ga naar voetnoot16 [Dit spreekwoord is genomen uit Spreuk. vi: 6.] Het is beter stil gezeten, dan het werk voor luiaards te doen.Ga naar voetnoot17 Hij is te lui, dat hij uit zijne oogen ziet. Hij is te lui, om zijn' adem te halen. (Zie adem.) Hij is te lui, om zijn' eigen' aars te besch..... (Zie aars.) Hij is zoo lastig (of: lui), als hij groot is. (Zie groote.) Hij is zoo lui, dat men hem wel uit de beenen zou schudden. (Zie beenderen.) Hij schiet den luiaards boog af. (Zie boog.) Luiaards zijn gelijk aan afgesleten machines. | |
Luiheid.Arbeid verwarmt, Luiheid verarmt. (Zie arbeid.) Armoede is luiheids loon. (Zie armoede.) De luiheid gaat zoo langzaam, dat de armoede haar schielijk inhaalt. (Zie armoede.) De luiheid komt niet, daar ze wezen wil.Ga naar voetnoot18 De luiheid ziet hem uit de oogen.Ga naar voetnoot19 Geen ding is er gekker Dan lui en lekker. (Zie ding.) Hij stinkt van luiheid.Ga naar voetnoot20 Hij weet van luiheid niet, wat hij doen zal. Luiheid en een lekkre bek Is de sleutel van gebrek. (Zie bek.) Luiheid is de aanvang van allen laster. (Zie aanvang.) Luiheid loont met armoede. (Zie armoede.) Luiheid met nijd fokt luizen als kameelen. (Zie kemel.) | |
[pagina 40]
| |
Luik.Die te Gent is geboren, te Utrecht ligt ter schole, en te Luik leert zijn Walsch, Is een muitmaker door zijn' hals; En komt gij dan nog wat te kort, Zoo moogt gij aanspreken die van Dord. (Zie dordrecht.) Die te Gent was geboren, Aan de Ligue had gezworen, Of te Luik was opgevoed, Heeft het muiten in zijn bloed. (Zie bloed.) Er is te Luik meer geld dan gezond verstand. (Zie geld.) Hij kan Luik en Hamburg op. (Zie hamburg.) Noordenwind, Akens kind, Luiks bloed: Nooit deed zulks goed. (Zie aken.) Zij leggen een bankje, en spelen schuivagie naar Luik of naar Vianen. (Zie bank.) | |
Luim.Eeden, op het bed gezworen, zijn maar minneluimen. (Zie bed.) Hij heeft mede zijne goede luimen.Ga naar voetnoot1 Hij ligt op zijne luimen.Ga naar voetnoot2 Men moet zijne goede luimen waarnemen. Om niet begeert hij wijzen raad, Die op zijn malle luimen staat.Ga naar voetnoot3 | |
Luipaard.Gelijk doet zijns gelijk beminnen, zei de luipaard, en hij verslond eene bonte kraai. (Zie gelijk.) | |
Luis.Al evenwel knipluis.Ga naar voetnoot4 Als dat niet goed voor de wandluis is, dan weet ik niet, wat beter is, speelde en zong de muzikant, en zijn huis stond in den brand. (Zie brand.) Als de eksters op de varkens vliegen, dan is het om de luizen te doen. (Zie ekster.) Als de haren geschoren zijn, dan dansen de luizen op de stoppelen. (Zie haar.) Als een ding maar wezen wil, dan zou eene luis een' mensch de keel afbijten. (Zie ding.) Als iemand veeg is, dan zou hem eene luis dood bijten.Ga naar voetnoot5 Als men uit de luizen is, dan komt men in de neten (of: Die al van de luizen verlost zijn, worden nog van de neten geplaagd).Ga naar voetnoot6 Beter eene luis in de pan dan gansch geen vet. Beter eene luis (muis, of: musch) in den pot dan gansch geen vleesch.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Daar is groote liefde in 't gasthuis, als de bedelaars malkander met luizen werpen. (Zie bedelaar.) Daar kan men wel eene luis op geeselen. [Men zegt dit van dingen, die zeer kaal zijn.] Daar kom ik wel af, zei de bedelaar, en hij kreeg twee blanken voor een papiertje met luizen. (Zie bedelaar.) Daar neten zijn, moeten luizen komen.Ga naar voetnoot8 Daar zit niet veel gras op de weide, zei Teeuwes de boer, en hij zag eene luis op een' kalen kop grazen. (Zie boer.) Dat avanceert als eene luis op eene presënning. Dat is eene schoone vangst, zei Lijs Smoddermuil, en zij ving negen en twintig luizen in éénen greep. (Zie greep.) Dat is een leventje als eene luis op een zeer hoofd. (Zie hoofd.) Dat is een zoet lief beestje, zei Pieter de Noorman, en hij zag eene platluis. (Zie beest.) Dat is maar luizenzalf.Ga naar voetnoot9 Dat pareert als eene luis op de bef van een' dominé. (Zie bef.) Dat schikt als eene luis in eene teerton. De kleêrkooper is moorddadig over de arme luis. (Zie kleed.) De lombard is eene vlooijekist en luizenkast. (Zie kast.) De onderdrukten hebben het hard, zei besje, en zij zag eene luis knippen. (Zie besje.) De voorzigtigste mensch kan wel eene luis in den brijpot laten vallen. (Zie brij.) Die eene luis in de asch verliest, verliest maar het kraken. (Zie asch.) Die met een' bedelaar vecht, wint niet dan luizen. (Zie bedelaar.) Doe een' bedelaar goed, dan wordt gij met luizen beloond. (Zie bedelaar.) Een aap, een paap en eene weegluis Zijn drie duivels in één huis. (Zie aap.) Eene luis is menschelijk, maar eene vloo is beestelijk. (Zie beest.) Elk heeft zijne bijzondere plagen, zei ligte Piet, en hij had platluizen.Ga naar voetnoot10 Elk moet zijne eigene luizen vangen.Ga naar voetnoot11 Er loopt hem eene luis over zijne lever. (Zie lever.) Heb je mij gebruid, ik zal je weêr bruijen, zei Aart, en hij brak eene luis de tanden uit den mond. (Zie aart.) Het is onmogelijk, dat vlooijen en luizen kunnen sterven, zei Jochem de bedelaar, en hij klouwde zijn' kop. (Zie bedelaar.) Hij banketteert als eene platluis op eene begraasde weide.Ga naar voetnoot12 Hij galoppeert (of: Het werk gaat voort) als eene luis over eene beteerde huik. (Zie huik.) Hij glorieert als eene luis in het schurft.Ga naar voetnoot13 Hij heeft eene luis (of: vloo) in het oor.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) [Men past dit toe op iemand, die niet hooren wil.] Hij heeft niet ééne luis in de mars.Ga naar voetnoot15 Hij is daar te huis als eene luis in eene spijkerton. (Zie huis.) Hij is geene luis waardig.Ga naar voetnoot16 Hij is vuiler dan eene wandluis.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 41]
| |
Hij is zoo bedroefd, alsof hij eene luis in de asch verloren had. (Zie asch.) Hij is zoo kaal als eene luis.Ga naar voetnoot1 Hij is zoo veeg (ook wel: vrij) als eene luis op den kam. (Zie kam.) Hij is zoo vlug als eene luis in een' strooppot. Hij kan geene luis van de trappen schoppen. Hij kijkt, of hem eene luis in 't oor gebeten had. Hij komt er zoo bedrogen af als de hechtelooze jufvrouw, die hare platluizen met kwikzilver vergaf. (Zie jufvrouw.) Hij komt vooruit (of: De zaken gaan er voort,) gelijk eene luis op eene teerton. Hij maakt van eene luis eene schildpad. Hij poot eene luis in zijn' eigen' pels. Hij poot hem eene luis in zijn' pels.Ga naar voetnoot2 Hij slacht de platluizen: die worden er ook vet op. Hij stinkt als een vuil ei, met luizen gelardeerd. (Zie ei.) Hij weet te meten: eene luis op een' duim breed na. (Zie duim.) Hij wordt getroeteld gelijk de varkens van de kraaijen, die gaarne lijden, dat men hun de luizen afpikt. (Zie kraai.) Hij zit gelijk eene luis tusschen twee nagelen.Ga naar voetnoot3 Hij zit zoo breed als eene weegluis.Ga naar voetnoot4 Hij zou eene luis dooden, om er de huid van te hebben. (Zie huid.) Hij zou eene luis villen, om het vel daaraf te hebben.Ga naar voetnoot5 Hij zou op eene luis dood blijven. (Zie doode.) Hij zuipt (of: liegt) zoo, dat de luizen hem op den kop barsten. (Zie kop.) Hoe komt een bedelaar aan luizen! (Zie bedelaar.) Hoe lagchen de goddeloozen om den val der vromen, zei een goed knecht weleer, En er tuimelde een heel schavot met speetluizen van boven neêr. (Zie goddeloos.) Je hebt luizen: je wilt je zelven niet verklikken. Ik draag het wildbraad bij me, zei Geurt de jager, en hij haalde eene hand vol luizen uit zijn hemd. (Zie geurt.) In eene luis (of: vloo) is meer wonder op te merken dan in een' olifant. In een schoon hemd nestelen welluizen. (Zie hemd.) In oude pelzen kan men ook wel luizen vangen. Kleêrmakers wapen: drie luizen op een rood lapje. (Zie kleedermaker.) Knipluis is nog niet al dood.Ga naar voetnoot6 Luiheid met nijd fokt luizen als kameelen. (Zie kemel.) Magere (of: Hongerige) vlooijen (of: luizen) bijten scherp.Ga naar voetnoot7 Men behoeft geene luizen in den pels te zetten (of: De luizen komen wel in den pels, al zaait men ze niet).Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Men kan eene luis niet meer benemen dan het leven. (Zie leven.) Men komt ligter uit de luizen dan uit de neten.Ga naar voetnoot9 Met een' grooten kwast is 't kwaad eene luis te schilderen. (Zie kwast.) O vermoorde onnoozelheid! zei droevige Willem, en hij zag eene luis op een' kam geknipt. (Zie kam.) Ruilen is geene zonde, zei kromhakige Dries; hij stal eene koe uit de weide, en zette er eene luis voor in de plaats. (Zie dries.) Veel tanden zijn der luizen dood. (Zie dood.) Vertrek met uwe luizen. Wat beter is dan eene luis, Neem dat mede naar huis. (Zie huis.) Wat van apen komt, wil luizen (of: Apen-jongen zoeken graag luizen). (Zie aap.) Wie zegt het der luizen zoo spoedig?Ga naar voetnoot10 Zelden een oude pels (ook wel: een oud man) zonder luizen.Ga naar voetnoot11 Zij groeijen in eens andermans zeer als de luizen.Ga naar voetnoot12 Zijne eigene luizen bijten hem.Ga naar voetnoot13 Zulke loopen er wel onder, zei de meid, en zij had eene platluis tusschen hare vingeren.Ga naar voetnoot14 | |
Luister.Die luister is oorzaak van groote pijn.Ga naar voetnoot15 Het geluister is zonder luister. (Zie geluister.) Maagd! wilt gij staat, of eer, of glans? De luister komt u van de mans. (Zie eer.) Wie de kaars te diep snuit, Bluscht haar' luister uit (of: Wie de kaars te ver afsnuit, berooft haar van licht). (Zie kaars.) | |
Luit.Het is eene dronken Luit.Ga naar voetnoot17 Het is van hetzelfde, wat Luitje pijpt.Ga naar voetnoot18 Ik zal u den zang van Luitje doen zingen. Laat ons malkander geen Luitje heeten: Hans is een goed man. (Zie hans.) Luitje (of: Loutje) leeft nog! (Zie lourens.)
Dat is een ezel aan de luit gesteld. (Zie ezel.) | |
Lukas.Dat zijn Lukas-eijeren. (Zie ei.) Het is niet secundum Lucam.Ga naar voetnoot20 [Dat wil zeggen: de zaak, waarover gehandeld wordt, is niet behoorlijk onderzocht, en kan alzoo weinig vertrouwen geven. Het spreekwoord zal wel gegrond zijn op Luk. i: 3 en 4. Ook het volgende spreekwoord is daaraan ontleend, en geeft te kennen, dat de persoon, die iets mededeelt, verre van voor onfeilbaar is te houden, en daarom in 't minst niet met lukas kan vergeleken worden.] | |
[pagina 42]
| |
Lukas schrijft daar niet van.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) | |
Lul.Hij houdt geene lul.Ga naar voetnoot2 [Dat is: hij blijft niet bij zijn stuk. Lul is hier maat of kadans. Zie bilderdijk, Nieuwe Taal- en Dichtk. Verscheidenheden, ii. bl. 112-114.]
Hij zet fok en lul bij. (Zie fok.) | |
Luns.Eer gij voortrijdt, zie naar de luns.Ga naar voetnoot3 Hij begint de luns te dragen. [Dat wil zeggen: hij geeft geen acht op zijne zaken. Die de luns draagt, en niet voor het rad steekt, laat het rad afloopen, en de wagen valt om. Het luus-dragen in het volgende spreekwoord heeft eene geheel andere oorzaak: dáár geschiedt het uit gemakzucht, en wel ten koste van een ander.] Hij draagt de luns liever dan het rad.Ga naar voetnoot4 | |
Lurf.Iemand bij de lurven (ook wel: de lappen, de vodden, de mouw, of: den kraag) krijgen. (Zie kraag.) | |
Lust.Aan 't hof: voor kleinen lust Veel moeite en weinig rust. (Zie hof.) Aanzien verwekt snoeplust.Ga naar voetnoot5 Als de mensch is vol en zat, Wordt hij van den lust gevat. Al zwemt het lijf in vollen lust, De ziel is daarbij niet gerust. (Zie lijf.) Arbeid moet den eetlust maken. (Zie arbeid.) Bezie den lust en zijn beleid, Niet zoo die komt, maar zoo die scheidt. (Zie beleid.) Daar is lust noch leven in. (Zie leven.) Dat is een lust zonder vrucht of nut.Ga naar voetnoot6 De beste oorlog, die men voert, Is, als men zijne lusten snoert.Ga naar voetnoot7 De kosten doen den lust vergaan. (Zie kosten.) De moeite wet den lust.Ga naar voetnoot8 Die de lusten heeft, moet ook de lasten dragen (of: Alle lusten hebben hunne lasten). (Zie last.) Die drinkt zonder dorst, eet zonder honger en kust zonder lust, sterft zeven jaren te vroeg. (Zie dorst.) Die weinig eet en minder drinkt, Die is het, die de lusten dwingt.Ga naar voetnoot9 Gapen en geeuwen komt nooit uit welbehagen, tenzij het van honger, dorst of vrouwen-lust is. (Zie dorst.) Geen dorst wordt door den drank gebluscht: Hoe meerder drank, hoe meerder lust. (Zie dorst.) Geen vreugd of lust, Die niet ontrust.Ga naar voetnoot10 Hem, die zijn lusten meest ontzeit, Wordt meerder lust van God bereid. (Zie god.) Het is haast genoeg gepijpt (of: gefloten), voor die lust heeft tot dansen.Ga naar voetnoot11 Het is ter wereld de grootste man, Die moed en lust bedwingen kan.Ga naar voetnoot12 Het oog is leidsman van de min, En brengt vooreerst de lusten in. (Zie leidsman.) Het verbod doet den lust ontstaan.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Hij heeft eene groote begeerte en weinig lust. (Zie begeerlijkheid.) Hij heeft wel lust tot soppen, die zijn brood in de goot (ook wel: in den mosterd) doopt. (Zie brood.) Hoe hooger lust, Hoe minder rust. Laat u drank en eten geven, Niet uit lust, maar om te leven. (Zie drank.) Lust lokt lust.Ga naar voetnoot14 Lust maakt den arbeid ligt (of: Lust en liefde tot een ding Maakt de moeite zeer gering). (Zie arbeid.) Maagdenlust gaat voor al.Ga naar voetnoot15 Ongelijke dingen maken den lust. (Zie ding.) Onrust Is u winst en lust.Ga naar voetnoot16 Overdreven lust is der nieren kwaad.Ga naar voetnoot17 Scheidt uw vader uit den tijd, Kind! dan zijt ge uwe eere kwijt; Maar indien uw moeder rust, Dan verliest ge uw' harten-lust. (Zie eer.) Te veel kussen verdrijft den lust.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Uit lust Volgt onrust.Ga naar voetnoot19 Volg den lust, en hij baart onlust.Ga naar voetnoot20 Wat is van lust of magtig goed? Niets beter dan een stil gemoed. (Zie gemoed.) Wat is van rijkdom, lust of eer? Geen ware vreugd dan in den Heer. (Zie eer.) Wat met moeite verkregen wordt, wordt met lust bezeten.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.) 's Werelds lust is onlust.Ga naar voetnoot22 Wie aan zijn kind of knecht wil lust en vreugde zien, Die moet nooit volle gunst aan d'een of d'ander biên. (Zie gunst.) Zijne lusten bot vieren.Ga naar voetnoot23 Zonder rust, Zonder lust.Ga naar voetnoot24 Zwangere vrouwen hebben al wonderlijke lusten.Ga naar voetnoot25 (Zie de Bijlage.) | |
Luthersch.Hij liegt, alsof hij Luthersche psalmen zong.Ga naar voetnoot26 [Tuinman doet, terwijl hij den oorsprong van dit spreekwoord onderzoekt, een drietal vragen, die ik ongaarne bevestigend zou beantwoorden, omdat ik niet wil liegen, alsof ik Luthersche psalmen zong. Hij had er ook zelf geen' vrede meê, daar hij eindigt met te zeggen: ‘Ik laat andere dit beter raaden.’ Naar mijn inzien heeft men den grond van het spreekwoord te zoeken, niet ‘dewijl die psalmen kerkelijk ongetrouw waren,’ zoo als v. duyse zegt, maar omdat men ze voor ongetrouw hield. De Luthersche psalmberijming verschilt daarin | |
[pagina 43]
| |
hoofdzakelijk van de Gereformeerde, dat zij cene zeer vrije bewerking en omwerking van den tekst bevat, zoodat dikwijls niet veel meer dan dezelfde gedachte van het oorspronkelijke bewaard bleef.] Luthersch in 't geloof en Luthersch in den zak. (Zie geloof.) Zij is Luthersch. [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer eene slip van het onderkleed der vrouwen onder het opperkleed uitsteekt. Den oorsprong van het spreekwoord heeft men willen zoeken in de onbeschaamde leugens, dat luther zijne vrouw, de vroegere non catharina von bora, zou geschaakt hebben, en dat, toen hij haar onder zijnen mantel wegdroeg, de zoom van haar witte kleed daaruit zigtbaar werd. - Nog zocht men den oorsprong van dit spreekwoord in de onderrokken der Evangelisch-Luthersche weesmeisjes, welke onderrokken uit hare daarover gedragen wordende zwarte tabbaarden, die eenige duimen korter waren, voor een gedeelte zigtbaar werden. - Eindelijk zelfs meende men het spreekwoord oorspronkelijk van een te Eisleben zich bevindend portret van den grooten hervormer, in welk portret een rood kraagje even boven het zwarte vest te voorschijn komt. - Met meer waarschijnlijkheid zal men den oorsprong van dit spreekwoord in den staart des duivels te zoeken hebben. Luther geloofde, naar de meening van andere hervormers, nog te veel aan den duivel in symbolische voorstelling, waaraan vooral de staart niet ontbreken mogt; waarom men een voorwerp met een' bokkenkop en pooten bijvoorbeeld, en van een' staart voorzien, afteekende, zeggende: ziedaar de duivel van luther. Daarom is ook, naar die meening, eene slip, onder het kleed der vrouwen uithangende, de staart des duivels, en zegt men van die vrouw zelve: Zij is Luthersch. - Waar is het, dat men, in Luthersche geschriften den duivel afbeeldende, dien steeds een' staart gaf, hoewel niet uitsluitend in werken van Lutherschen oorsprong. Minder waar, dat de meening gegrond zoude zijn, dat luther zelf daartoe aanleiding zoude gegeven hebben. Zelfs schijnt het tegendeel uit luthers geschriften te blijken. (Zie schultz jacobi, Iets over de afbeelding van den duivel met een' staart, in het mengelwerk der Vaderl. Letteroef. van 1842, no. 1, bl. 37-41, vervolgd in de Navorscher, iv. bl. 225-229, in welke beide onderscheiden voorbeelden van naakte en vermomde duivels te vinden zijn.) Omdat men den duivel afbeeldde als het een of ander dier, hetzij natuurlijk of gedrogtelijk, kon ook de staart niet ontbreken, mogelijk bepaaldelijk daarom niet, naardien de staart, als nasleep, alle kwalen en kwellingen van het booze wezen kan voorstellen. ‘Hoe in 't algemeen,’ zegt schultz jacobi, ‘de Satan aan een' staart kwam, is naauwelijks eene vraag; hij ontleende dien van de Satyrs, waarmede zijn naam eenige overeenkomst had.’] | |
Luttel.Dat verschilt eene span op een lutje. Een luttel duurt maar een luttel.Ga naar voetnoot1 Een luttel helpt een' lekkerbek wel. (Zie lekkerbek.) Het zijn al katijven, Die om luttel kijven. (Zie katijf.) Wees geen hond om een luttel. (Zie hond.) | |
Luur.Dat is een mondje: men zou er eene besch.... luur in spoelen.Ga naar voetnoot2 De parten, die de kinders in de luren hebben, worden er niet ligt uitgewiegd. (Zie kind.) Eene luur is geen kakstoel. (Zie kakstoel.) Hij heeft hem in de luren gelegd.Ga naar voetnoot3 Hij heeft het zoo druk als mans moêr met de luijermand.Ga naar voetnoot4 Hij wil het kindje uit de luren bezien. (Zie kind.) Uit iemands luren geschud zijn. [Iemand volmaakt gelijken.] Verstel nog eens uw kinderluren, Zij zullen nog een jaartje duren. (Zie jaar.) | |
Lynceus.Hij is scherpzinniger dan Lynceus.Ga naar voetnoot5 [Toen Dánaus, koning van Argos, de vader der danaïden, zijne 50 dochters had doen zweren, hare mannen in den bruiloftsnacht te vermoorden, was hypermnestra de eenige, die hieraan niet voldeed. Zij beminde haren echtgenoot lynceus opregt, en gaf hem kennis van het bevel haars vaders. Lynceus, wien het geluk alleen gediend had, ontvlugtte den moordaanslag zijns schoonvaders. De mythologie schrijft dit evenwel aan zijne eigene scherpzinnigheid toe, doet hem een leger werven, en met hetzelve dánaus verslaan, om rustig bezit van den troon van Argos te nemen. Het is deze daad, die aanleiding tot het spreekwoord gaf, dat verder in zwang is, wanneer groote scherpzinnigheid aan den dag wordt gelegd.] |
|