Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd[K]K.Eene degelijke huisvrouw moet zorgen voor vijf K's. (Zie huis.) Preken moeten drie K's hebben. [De drie K's zijn: kort, klaar en krachtig.] | |
Kaag.De kaag is nog niet overgewonden.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: eene besproken zaak is nog niet gelukt. De kaag is een platboômd vaartuig, dat in onze binnenvaarten in gebruik is, en van het eene water in het andere kan gewonden worden.] | |
Kaai.Dat gelijkt wel een' tuimelgeest, zei Bastiaan, en hij zag een' stront van de kaai in het water rollen. (Zie bastiaan.) Het is tusschen kaai en schip gevallen.Ga naar voetnoot2 Ik zal dat wel kaaidraaijen.Ga naar voetnoot3 Ik zal u van de kaai bruijen.Ga naar voetnoot4 Tegen de bierkade is niet te vechten. (Zie bier.) Tusschen de kaai en het schip gaat er veel verloren.Ga naar voetnoot5 | |
Kaaiman.Je zuster gezoend van een' kaaiman, dan krijg je een' modderman tot je zwager.Ga naar voetnoot6 Met den kaaiman hoendereijeren gezocht in een uilennest. (Zie ei.) | |
Kaak.Hij gaapt zich de kaak uit het lid (of: Hij gaapt te wijd).Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: hij doet een' geweldig hoogen eisch.] Hij heeft zijn goed door de kaken gejaagd. (Zie goed.) Hij houdt het met stijve kaken staande. Hij kan zijne kaken goed roeren. Hij loochent de zaak met stijve kaken. Hoe vetter beurs, hoe magerder kaken. (Zie beurs.) Iets op zijne kaak slaan.Ga naar voetnoot8 Men kan niet altijd kaak bij koon gaan. Met beschaamde kaken aftrekken. Schoone spraken Scheuren geene kaken.Ga naar voetnoot9 Sterk geblazen is de kaken niet verbrand.Ga naar voetnoot10 [In gelijken zin zegt men: Beter hard geblazen, dan de mond gebrand.] Stijf in de kaken, Slap in de zaken.Ga naar voetnoot11
Aan de kaak staan (of: gezet worden).Ga naar voetnoot12 [Dat wil zeggen: iemand in al zijne naaktheid vertoonen, hem schandelijk ten toon stellen. Vroeger had men de gewoonte, den misdadiger op de kaak, dat is: de ton, te pronk te zetten.] Daar moet de kaak nog voor beven.Ga naar voetnoot13 Dat verdient de kaak. | |
Kaal.Hoe kaler, Hoe royaler.Ga naar voetnoot14 Kaal en royaal (of: Kaal en knap), Haagsche mode. (Zie 's gravenhage.) | |
Kaalkop.Een ruigbol schreeuwt zoo leelijk als een kaalkop, wanneer men hem eene vlecht haar uittrekt. (Zie haar.) Het is kwaad worstelen met den naakte, of haar plukken met den kaalkop. (Zie haar.) Hij zendt den kaalkop eenen kam.Ga naar voetnoot15 Kaalkop heeft de boter gestolen. (Zie boter.) Men kan geen' kaalkop bij het haar vatten. (Zie haar.) | |
Kaap.Dat gaat over de Kaap naar Gibraltar. (Zie gibraltar.) Hij zal de Kaap niet halen.Ga naar voetnoot16 [Dat is: hij zal de moeijelijkheden, die hem op zijnen levensweg te gemoet treden, niet overkomen, of wel: hij zal van zijne ziekte niet opkomen. De Kaap is hier, zoowel als in het vorige spreekwoord, de kaap de Goede Hoop, ‘waar de schepen, die naar O. Indiën varen, zich plachten te ververschen,’ zegt v. lennep. De zee daarheen te bevaren, was vroeger allergevaarlijkst.]
Op de reine kaap varen.Ga naar voetnoot17 [Dat wil zeggen: op buit uitgaan. Die op de reine kaap voeren, maakten van het kapen een beroep. Daartoe werden hun vrijbrieven verleend, en dan noemde men hun werk geen rooven.] | |
Kaap de Grijp.Hij vaart naar kaap de Grijp.Ga naar voetnoot18 [Kaap de Grijp staat alleen aangeteckend op de kaart van den hebzuchtijge.] | |
[pagina 370]
| |
Als met een kaars in 't open veld, Zoo is het met den mensch gesteld.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Al zou de duivel de kaars houden. (Zie duivel.) Daar zit een brief (dief, of: Brabander, ook wel: eene rouwceêl) aan de kaars. (Zie brabander.) Dat is eene brandende kaars in den nacht.Ga naar voetnoot2 Dat is met het uitbranden der kaars verkocht. [Dit spreekwoord geldt een gebruik, nog hier en daar gevestigd, en waarmede men te kennen geeft, dat de koop moet gesloten zijn, aleer de daarbij opgestoken kaars is uitgebrand.] Dat kan men bij de kaars wel zien. Dat licht helder, zei Gerrit, en hij snoot de kaars uit. (Zie gerrit.) De groote kaars gaat uit. De kaars brandt, alsof er een wever vrijde.Ga naar voetnoot3 [‘Soo ik geloof,’ zegt winschooten, is dit spreekwoord ‘hier uit gesprooten, dat de Weevers of Weevertjes bij kleine lampjes en dunne pitjes Weeven,’ en tuinman vraagt: ‘Zoude het niet zyn, om dat wevers hunne vryagien zelden verrichten, daar men dikke kaarssen, van vier in een pond, brand?’ Ik kan des eenen meening bevestigen noch des anderen vraag beantwoorden.] De kaars, die duister brandt, moet men den neus afnijpen. [Dit spreekwoord wordt gebruikt, om aan te toonen, dat men den onbeschaamde met onbeschaamdheid moet afwijzen.] De kaars, die vóórgaat, licht best.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) De kaarsen zijn uitgeblazen. De kaars is tot op den nagel verbrand.Ga naar voetnoot5 De kaars uit, de schaamte uit.Ga naar voetnoot6 De mug (of: vlieg) zwerft zoo lang om de kaars, totdat zij er ten laatste invalt (zich brandt, of: hare vleugelen zengt).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Den duivel eene kaars ontsteken (of: Het is eene kaars voor den duivel). (Zie duivel.) De onsterkste (of: veegste van den huize) geeft men de kaars in de hand. (Zie hand.) Die eene kaars uitblaast met sterken adem, doet ze maar stinken, en blaast ze weder aan. (Zie adem.) Die het spel wint, moet de kaarsen betalen. Die kaars brandt aan beide einden. (Zie einde.) Die niet mede speelt, moet de kaars snuiten.Ga naar voetnoot8 Een blinde heeft wel eene kaars. (Zie blind.) Een blind man kan dat zoowel in 't duister zien als zonder kaars. (Zie duister.) Eene kaars verslinden, Om eene speld te vinden. Een gastmaal zonder wijn is eene tooverlantaarn zonder kaars. (Zie gast.) Een oud wijf, die in haren jongen tijd hoer is geweest, wordt eene koppelaarster, of zij verkoopt kaarsen in de kerk. (Zie hoer.) Geen parel dient bij nacht gekocht, Geen vrijster bij de kaars gezocht.Ga naar voetnoot9 Geen zoo kleine sant, of hij wil zijne kaars hebben. Het is een kaarseneter. (Zie eter.) Het is maar eene weet, zei de boer, en hij blies de kaars met zijn gat uit. (Zie boer.) Het schaadt der kaarsen niet, Dat een ander van haar licht ziet.Ga naar voetnoot10 Het spel is de kaars niet waardig.Ga naar voetnoot11 Hier met de lamp; licht bij met de kaars. Hij brengt er drie om met eene kaars, en zeven met een' kandelaar. (Zie drie.) Hij gaat uit als een eindje nachtkaars. (Zie einde.) Hij hengelt om de kaars.Ga naar voetnoot12 Hij houdt de kaars.Ga naar voetnoot13 Hij is een heilige, dien men wel eene kaars mag ontsteken. (Zie heilige.) Hij is in (of: om) de kaars gevlogen.Ga naar voetnoot14 Hij is niet geheel kaarsschoon. [Men zegt dit van iemand, die niet wel bij't hoofd is. Zeer onderscheiden is dit kaarsschoon van de kaarsschoonheid eener vrouw, wanneer men zegt: Zij is schoon bij de kaars, want dit beteekent, dat de schoonheid eener vrouw niet al te naauwkeurig mag bekeken worden.] Hij is zoo regt als eene kaars.Ga naar voetnoot15 Hij licht met de gewijde kaars.Ga naar voetnoot16 Hij steekt der zon eene kaars aan.Ga naar voetnoot17 Hij steekt zijne kaars aan beide kanten aan. Hij steekt zijne kaarsen op. Hij verduistert zijne kaars.Ga naar voetnoot18 Hij vliegt al om de kaars. [Men zal hem welhaast betrappen.] Hij weet, waar hij zijn kaarsje moet laten branden. Hij zal kaarsen van ongel maken. [Dat is: hij wil het onmogelijke. Ongel is gesmolten vet van slagtbeesten.] Hij zal wel eene kaars voor u ontsteken. Ik wil u de kaars houden.Ga naar voetnoot19 Laat de kaars branden, tot ze van zelf uitgaat. Loop k..... bij dag, de kaarsen zijn duur. (Zie dag.) Raad na daad: De kaars onder de korenmaat. (Zie daad.) Sint Lors eene kaars ontsteken.Ga naar voetnoot20 [Sint lors is de quasi heilige der afzetters. Lors, gelijk die heilige is genoemd, wordt afgeleid van lortsen, dat is: goed halen zonder geld, en op die wijze bedriegen.] Steek op zeven kaarsen: mijn lieve oom is gekomen.Ga naar voetnoot21 Steek voor Sint Blijdert eene kaars op.Ga naar voetnoot22 [Men geeft dezen raad aan den klager over kleinigheden, opdat hij zijne droefheid moge afleggen, en blijde worden.] Teeken de kaars, een ander moet opstaan.Ga naar voetnoot23 Twee eindjes kaars zijn eene kaars waard. (Zie einde.) Voor een gebroken altaar zal men geene kaars ontsteken. (Zie altaar.) | |
[pagina 371]
| |
Wat baat kaars en bril, Als de uil niet kijken wil? (Zie bril.) Wie de kaars te diep snuit, Bluscht haar' luister uit (of: Wie de kaars te ver afsnuit, berooft haar van licht).Ga naar voetnoot1 Wie gaat hier dat kaarsje uitblazen?Ga naar voetnoot2 Wij dansen wel bij ongelijke kaarsen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Zij is schoon bij de kaars.Ga naar voetnoot4 Zijne kaars brandt in de pijp.Ga naar voetnoot5 | |
Kaart.Als de abt met de kaart speelt, dan troeven ook de monniken (of: wat zullen de monniken doen!). (Zie abt.) De duivel heeft de kaarten geschud. (Zie duivel.) De gekken krijgen de kaart. (Zie gek.) De hoeren hebben de kaart. (Zie hoer.) De kaarten zijn geschud. De kaart is valsch.Ga naar voetnoot6 De kaart is vergeven (of: verstoken, ook wel: verschoten).Ga naar voetnoot7 De kaart is verkeken. Die het spel niet verstaat, moet het niet spelen (of: moet de kaart niet schudden).Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Het gebouw stort in als een kaartenhuisje. (Zie gebouw.) Het is eene in- (door-, of: onder-) gestoken kaart. Het is een koning in het kaartspel.Ga naar voetnoot9 Hij heeft eene schoone kaart. Hij heeft eene slechte kaart gespeeld. Hij heeft zich in de kaart laten kijken. Hij kijkt als een boer, die de kaart vergeven heeft. (Zie boer.) Hij kijkt hem in de kaart.Ga naar voetnoot10 Hij speelt eene goede kaart. Hij speelt met open kaart (of: Hij legt zijne kaarten bloot).Ga naar voetnoot11 In iemands kaart spelen.Ga naar voetnoot12 Kaart, keurs en kan Bederven menig man. [In denzelfden zin zegt men: Teerlingen, vrouwen en kannen - Deze drie dingen onteeren de mannen. Voor teerlingen heeft men hier de kaart, beide beteekenen spel; terwijl de vrouwen, zoo als meermalen geschiedt, naar haar kleedingstuk de keurs genoemd zijn. De drie dingen gaan alzoo in drie K's over.] Kaart spelen is geen ganzen wachten. (Zie gans.) Men moet al zijn geld niet op ééne kaart zetten. (Zie geld.) Men speelt daar de blinde kaart (of: met blinde kaarten).Ga naar voetnoot13 Wees tevreden met uwe kaart.Ga naar voetnoot14
Hij heeft de kaart niet.Ga naar voetnoot15 Hij vaart maar op eene platte kaart.Ga naar voetnoot16 [Dat is: men kan hem niet veel toevertrouwen. Op eene platte kaart staat alleen de breedte, op eene ronde kaart is ook de lengte afgeteekend.] Iemand de kaart van het land geven. Kwel mij niet met oude zeebrieven en blinde kaarten. (Zie brief.) Op zulke kaarten zeilt men niet. Piet is een knappe schilder: hij fabriceert landkaarten in het hemd. (Zie hemd.) | |
Kaas.Achterna eten zij kaas.Ga naar voetnoot17 Alle ding laat zich zeggen, en kaas en brood laten zich eten. (Zie brood.) Als de maaijen uit de kaas springen. Brood bij de ligt, Kaas bij de wigt. (Zie brood.) Daar is niet zooveel kaas als brood. (Zie brood.) Dat is al oude kost (of: kaas). Dat is der kat de kaas bevolen.Ga naar voetnoot18 Dat is een present-kaasje. Dat is voor hem, die geene kaas mag.Ga naar voetnoot19 De liefde wroet in zijn lijf, als eene muis in eene Hollandsche kaas. (Zie holland.) Die kaas heeft voor al zijne geregten, die mag ze snijden grof en dik. (Zie geregt.) Die mijne kaas snijdt als eene schuit, Moet mijn huis uit. (Zie huis.) Die zoo spreken, zijn maar kaaskoopers en peperzakken. Eens gedronken is geen kaas gegeten.Ga naar voetnoot20 Een versch kaasje doet wel teren.Ga naar voetnoot21 Gelijk en ongelijk at de kaas op. (Zie gelijkheid.) Gerezen (of: Geoogd) brood en blinde kaas. (Zie brood.) Gij zijt aan 't boteren, en moet nu zien, dat gij kaas krijgt. (Zie boter.) Harde mannen op eene weeke kaas.Ga naar voetnoot22 [Men zegt dit van mannen, die den schijn van sterkte aannemen, ofschoon ze innerlijk zwak zijn; maar vooral van de lafaards, die hunnen moed toonen, als 't gevaar geweken is.] Het is dure kaas. Het is genoegelijk, den vos te betrappen, als hij de hoenderen komt stelen, en de kat, als zij met de kaas wil doorgaan. (Zie hoen.) Het is gesneden brood (of: kaas). (Zie brood.) Het is loeremans kaas.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 372]
| |
Het is te laat: kaas gezegd, als ze gegeten is.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Het zal hem opbreken als der kat de kaas.Ga naar voetnoot2 Hij heeft de boter en kaas te dik gesneden. (Zie boter.) Hij heeft er geene kaas van gegeten.Ga naar voetnoot3 Hij krijgt deerlijk van de kaas. Hij lijkt zoo wel naar een' advocaat, als de drommel naar een' kaasboer. (Zie advocaat.) Hij moet aan de kat of aan de kaas.Ga naar voetnoot4 Hij rijdt met kaas rond. [Kaas is eene in ons land algemeen gezochte koopwaar, die in groote hoeveelheid aan de markt komt. Kaas eten, zegt spreekwoordelijk, zich bij eene partij voegen. Hij heeft er geene kaas van gegeten, wil dus aanduiden, dat hij niet behoort tot de ingewijden. Hij snijdt de kaas, beteekent: hij is een pronker, en geeft dit op alle mogelijke wijzen te kennen, in onderscheiding van: Hij heeft de boter en kaas te dik gesneden, dat wil zeggen: hij heeft alles opgeteerd. Hij verkoopt kaas, heeft betrekking op eene hoog opgevijzelde zaak, die de betrokken persoon voor eenvoudige waarheid aan de markt brengt. Dit wordt bepaaldelijk toegepast op een' oud' man, indien hij nog naar de meisjes omziet, als wanneer men zegt: Hij rijdt met kaas rond. Nog andere spreekwoorden van dit onderwerp vinden uit hetgeen hier is bijgebragt gemakkelijk verklaring.] Hij snijdt de kaas. Hij stinkt naar de Hollandsche kaas. (Zie holland.) Hij verkoopt kaas.Ga naar voetnoot5 Hij weet zooveel van goede conversatie, als een Chinees van komijnde kaas. (Zie chinees.) Hij zal zich zijne kaas en zijn brood niet laten onthalen. (Zie brood.) Hij zal zijne kaas wel krijgen.Ga naar voetnoot6 Ik krijg de schuld, zei de kaas, maar de suiker heeft uwe tanden bedorven.Ga naar voetnoot7 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer verschillende oorzaken tot een zelfde kwaad zamenloopen, niemand schuld wil bekennen, en elk die op een ander gooit, tot er eindelijk een is, die, te regt of te onregt, voor den schuldige moet doorgaan.] Ik moet zien, dat men mij de kaas niet van het brood afhale. (Zie brood.) Juist zooveel kaas als brood. (Zie brood.) Kaas moet gesneden worden met eene gierige hand. (Zie hand.) Knaap! eet kaas: de boter is duur. (Zie boter.) Liever droog brood gegeten, dan kaas gebedeld. (Zie brood.) Maakte Job ook zoetemelksche kaas? (Zie job.) Met kaas en brood is het goed te lijden. (Zie brood.) Niemand is het goed, veel kaas te eten.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Noten op visch, kaas op vleesch.Ga naar voetnoot9 Om te snijden in de kaas, Dient een wijze en een dwaas. (Zie dwaas.) Van eens anders kaas is het ligt groote hompen snijden. (Zie homp.) Zoo lange leeft hier vrouw en man, Als hij de kaas verdouwen kan.Ga naar voetnoot10 | |
Kaatje.Alles met maten, zei Kaatje, en zij gooide haar' man eene kan water over 't lijf. Ben ik een varken, zei Kaatje, zoo eet spek van mijn' aars. (Zie aars.) Het is nu afgedaan, mijn Kaatje! Het zal gaauw gedaan wezen met Kaatje. | |
Kaats.De kaats is mijn.Ga naar voetnoot11 Die de kaats verliest, moet de ballen betalen. (Zie bal.) Het was een heel gewonnen spel; dan in het laatst gaf hij de kaats: hij liet het vaantje liggen.Ga naar voetnoot12 [Dit wordt gezegd van iemand, die eerst eene zaak goed doorzet, doch daarna, uit vermoeidheid, ze laat glippen, en zoo, op het einde, de zege zich laat ontgaan, die hij op het punt was te behalen.] Hij weet die kaats wel te teekenen. [Hij kan goed rekenen.] Kaats of min heeft geen' val Zonder overgaanden bal. (Zie bal.) Keer die kaats.Ga naar voetnoot13 Teeken die kaats.Ga naar voetnoot14 [Zet daar een merk bij; let daarop; onthoud dat.] | |
Kabbe.Het is een Kabbe.Ga naar voetnoot15 [Ik ken kabbe niet anders dan door tuinman, die van hem zegt: ‘Deze at tien kommen met bry uit, wanneer hy ziek in 't gasthuis lag.’] | |
Kabel.Daar is eene kink in den kabel.Ga naar voetnoot16 Dat is aan een' verrotten kabel gesmeerd.Ga naar voetnoot17 Dat is een kabel op zolder.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) De derde streng maakt (of: houdt) den kabel.Ga naar voetnoot19 [Wie iets goeds voorheeft, geeft de zaak bij de eerste mislukking niet op: Een goede haan kraait tweemaal. Maar is ook dan zijn oogmerk niet bereikt, nog wendt hij nieuwe pogingen aan, om te slagen, want eerst de derde streng maakt (of: houdt) den kabel, en doet dezen aan zijne bestemming beantwoorden. Vergelijk met dit spreekwoord: Pred. iv:12. - Men had ten allen tijde met het getal drie nog al | |
[pagina 373]
| |
vrij wat op, en waarom? toonde ik aan bij de verklaring van het spreekwoord: Alle goede dingen bestaan in drieën. En zoo is 't niet alleen met den kabel, zal deze aan zijne bestemming voldoen, maar met menige andere zaak, blijkens de spreekwoorden, die met dit in beteekenis overeenkomen. Zoo verklaart men dan ook de spreekwoorden: De derde man Brengt de spraak an, Drie glaasjes zijn drie tongen, Driemaal is scheeps- (of: schippers-) regt, Drie maken een collegie en Drie maken een klaverblad.] Den kabel in- (of: uit-) steken.Ga naar voetnoot1 Die het lang heeft, laat het lang hangen, zei de duivel, en toen sleepte hem de gestolen kabel na. (Zie duivel.) Een kabel is haast ontward.Ga naar voetnoot2 Een vrouwenhaar trekt meer dan een marszeil (of: kabeltouw). (Zie haar.) Hij bindt Simson met een kabeltouw. [Dit spreekwoord is ontleend uit Richt. xvi: 12.] Hij brengt den besten kabel te beting. (Zie beting.) Hij heeft eene streep door zijne hersens, zoo dik als een kabeltouw. (Zie hersens.) Hij kroop in het kabelgat. (Zie gaten.) Hij zal de kabels korten.Ga naar voetnoot3 Men kan hem den mond met een paardenhaar openmaken, maar met geen kabeltouw weêr sluiten. (Zie haar.) Met der tijd bijt de muis een' kabel in stukken.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Vuile gronden bederven de kabels. (Zie grond.) Zich in den kabel laten beschieten.Ga naar voetnoot5 Zoo grof als een kabel (of: als kabeltouw).Ga naar voetnoot6 | |
Kabeljaauw.Dat is mosterd op den kabeljaauw. De schelvisch doet den kabeljaauw rijzen. De spiering doet den kabeljaauw (de bolk, of: den zalm) afslaan. (Zie bolk.) Die geen' aal wil, krijgt ook geen' kabeljaauw. (Zie aal.) Die kabeljaauw smaakt wel, zei gekke Fop, en hij at Engelschen bokking. (Zie bokking.) Een' schelvisch (aal, of: spiering) uitwerpen, om een' kabeljaauw te vangen. (Zie aal.) Er kan nog een kabeljaauw onder door.Ga naar voetnoot7 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er van eene of andere zaak nog voorraad is, en doelt op het water, onder de kiel voorhanden.] Hij is Klaas, die den kabeljaauw vangt. Hij ziet er uit als een schelvisch (of: kabeljaauw), die gestorven is.Ga naar voetnoot8 Ik hoor aan uw zeggen wel, dat de wereld veel van kabeljaauwshoofden geregeerd wordt. (Zie hoofd.) | |
Kabeljaauwsch.Ben ik Hoeksch, zoo wil ik haken, - en ben ik Kabeljaauwsch, zoo zal ik toonen, den Hoek te haten. (Zie hoeksch.) Hadde regt naar reden gegaan, De Hoek had den Kabeljaauw gevaân. (Zie hoeksch.) Hetis er Hoeksch en Kabeljaauwsch. (Zie hoeksch.) Hij is Hoeksch noch Kabeljaauwsch. (Zie hoeksch.) Van daag Hoeksch, en morgen Kabeljaauwsch. (Zie dag.) | |
Kabriool.Ei kijk, die springt zonder pols, zei Saartje de breister, en zij zag eene vloo in haar hemd een' kabriool maken. (Zie breister.) Het is, of de vent gek is, zei Tijs, en hij zag eene vloo kabriolen maken.Ga naar voetnoot9 Ik houd van dien kabriool niet, zei Govert, en hij zag een' timmerman van eene stellaadje dood vallen. (Zie govert.) Ik wensch je een' vrijen buik en een vrolijk hart, zei Hansje, en hij maakte twee kabriooltjes. (Zie buik.) Men praat somtijds van kabriolen, maar dat is er een, die kabriolen naar de kunst maakt. Ongelukken zijn kwade kansen, zei Frederik, en hij zou op bed een' kabriool dansen, maar stiet zijn hoofd, en viel op den vloer. (Zie bed.) | |
Kabuis.Het worden geene kabuiskoolen, dan als ze verplant worden. [Eene kabuis is eene scheepskeuken, en kabuiskoolen zijn dus koolen, die goed zijn voor den pot, en die men alzoo bereiden en eten kan. Het spreekwoord ziet op onzen van nature bedorven staat, en de noodzakelijkheid der wedergeboorte.] | |
Kaf.Dat is kaf aan den os.Ga naar voetnoot10 Een ander het kaf uit de oogen willen doen.Ga naar voetnoot11 Geen koren zonder kaf (of: Onder alle koren is kaf).Ga naar voetnoot12 Het is een vette kafzak.Ga naar voetnoot13 Het is kaf (ook wel: hooi) gedorscht. (Zie hooi.) Hij scheidt het kaf van het koren.Ga naar voetnoot14 Hij wil niet, dat de ganzen leven bij den kafhoop. (Zie gans.) In eens anders oog ziet hij een kaf, Maar in zijn eigen oog ziet hij geen' staf.Ga naar voetnoot15 Konings kaf is andermans koren waardig. Van een' kwaad' betaler neemt men kaf. (Zie betaler.) | |
[pagina 374]
| |
Zoo kort kloppen als kaf.Ga naar voetnoot1 | |
Kagchel.Het is zwarter dan de kagcheloven (of: schoorsteen).Ga naar voetnoot2 Hij heeft zeker de kagchel gepoest. | |
Kajanus.Hij heeft Kajanus-voeten. [Daniël kajanus is geboren te Haarlem, en aldaar, in 46 jarigen ouderdom, in 1749, in het Proveniershuis, overleden. Een groot man was hij niet: men weet niets van hem, dan dat hij vaandrig is geweest in Poolsche dienst; maar een groote man mogt hij met regt genoemd worden, daar zijne lengte 8 voet en 4 duim bedroeg. Men verhaalt van hem, dat hij zonder moeite zijne pijp opstak aan de stads lantaarns, die op eene hoogte van 11 voet, twee gewone menschenlengten, geplaatst waren. Zijne voeten, waarvan het spreekwoord gewaagt, staken in schoenen van 14½ duim lengte. In het Proveniershuis worden ze steeds, als een aandenken aan den reus, bewaard. Hij ligt in de Groote Kerk zijner geboorteplaats begraven, waar zijne lengte op eene pilaar staat afgemeten, en daarbij, ter vergelijking, die van den bijzonder kleinen Zandvoorder simon jane paap. Wanneer iemand bijzonder groote voeten heeft, dan wordt dit spreekwoord bijgebragt.] | |
Kakelaar.Het is een hoop kakelaars, die veel zakken raads te sluiten heeft. (Zie hoopen.) Het is een regte kakelaar: altijd snap, snap.Ga naar voetnoot3 Kakelaars zijn geene vechters.Ga naar voetnoot4 | |
Kakhiel.Beter met kakhielen te loopen, dan zijne voeten in het vuur te verbranden.Ga naar voetnoot5 Dat is een erg gat, zei meester Jan (of: Barend), en het was een kakhiel. (Zie barend.) Dat is een ongelukkig zeer, zei Trijn, en zij kreeg een paar kakhielen.Ga naar voetnoot6 Dat komt hem zooveel te hulp als twee kakhielen. (Zie hulp.) Hij doet hem met kakhielen achter land loopen. Wie met kakhielen gaat, leert sloffen.Ga naar voetnoot7 | |
Kakhuis.Dat hangt als een kakhuis over eene gracht. (Zie gracht.) Die eenen verkeerden weg inslaat, raakt zoo ligt in het kakhuis als in de spijskamer.Ga naar voetnoot8 Gij wierookt voor een kakhuis.Ga naar voetnoot9 Het gelijkt wel een boeren-kakhuis zonder bril. (Zie boer.) Het is te vroeg op een mans kakhuis gegaan, als men nog door den bril valt. (Zie bril.) Het oog in het venster, en de aars op het kakhuis. (Zie aars.) Hij heeft zulke drollige invallen als een boerenkakhuis. (Zie boer.) Hij vliegt als een geladen aars naar het kakhuis. (Zie aars.) Hoewel de droes aan het kwaad gewend is, hij schendt (slaat, of: velt) geen varkenskot of kakhuis. (Zie droes.) Jaap de melkboer maakte van eene halve oude schuit een geheel nieuw kakhuis. (Zie boer.) Ik waarschuw je, dat je niet komt k..... voor mijne deur, of de blikslager zal je naar het kakhuis voeren. (Zie blikslager.) In alle gevallen is een boeren-kakhuis. (Zie boer.) Men kan er wel kakhuizen mede bedekken.Ga naar voetnoot10 Met vallen en opstaan, zei manke Gijsje, zoo raakt men door de wereld, en hij viel van eene moddersloot in een boeren-kakhuis. (Zie boer.) Van een hout maakt men een kakhuis en eene tafel. (Zie hout.) Wat holligheid is dat, zei dronken Teeuwes, en hij viel in een kakhuis. (Zie holligheid.) Zij mag in 't bakhuis Noch in 't kakhuis. (Zie bakkerij.) | |
Kakkebed.Hij slacht kakkebed: hij doet almede zijn best. (Zie goede.) Ik ben er geweest, zei kakkebed, ik wil er niet weder zijn.Ga naar voetnoot11 Van pissebed tot kakkebed komen (of: Pissebed wegjagen, en kakkebed terugkrijgen). | |
Kakkerlak.Hij springt als een kakkerlak.Ga naar voetnoot12 [De kakkerlak behoort tot de insekten, die vooral in bakkerijen en op schepen gevonden worden, en daar alles doorknagen. Het gedurig heen en weêr springen van den mensch wordt bij het op en neêr hippen dezes diers vergeleken.] | |
Kalf.Als het kalf er ten laatste maar niet in den emmer sch... (Zie emmer.) Als het kalf verdronken is, wil men den put dempen.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 375]
| |
Als je me nu nog ontloopt, zei de boer, dan doe je het knap, en hij hield het kalf bij den staart, en holde ermede voort. (Zie boer.) Als men braakt, zei de boer, dan drijft men een kalf zonder voeten naar de wei. (Zie boer.) Besch.... koe, besch.... kalf.Ga naar voetnoot1 Daar komen zoowel kalven als koeijen aan de markt.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Daar moet water zijn, zou het kalf verdrinken.Ga naar voetnoot3 Dan wordt het gemeste kalf geslagt. [Ditspreekwoord is genomen uit Luk. xv:23.] Dat een zoet kalfje is geweest, Wordt wel een stier, van elk gevreesd.Ga naar voetnoot4 Dat is zoo hoog aangeslagen, dat er de kalvers of verdoolde schaapjes niet bij kunnen komen. Dat kan een schaap (of: kalf) wel merken. Dat staat als een kornetje op een' kalfskop. De kalfsklaauwen zijn hem afgestooten. De kalfskop wil begoten zijn.Ga naar voetnoot5 De kalveren zijn uitgelaten.Ga naar voetnoot6 De koe is vergeten, dat zij een kalf geweest is.Ga naar voetnoot7 De vreemde koe likt het vreemde kalf.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Die dat gelooft, heeft een kalf in het lijf (of: oog).Ga naar voetnoot9 Die de koe koopt, heeft het kalf ook. [Die eene zwangere vrijster trouwt, wordt geacht, vader van het kind te zijn.] Die het voetje houdt, en die het kalfje vilt.Ga naar voetnoot10 Die om eene koe pleit, raakt ze kwijt, en verliest nog een kalf.Ga naar voetnoot11 Die staart is niet van dat kalf.Ga naar voetnoot12 Die vent houdt den bas wel, zei de boer, en hij hoorde een kalf blaten. (Zie bas.) Eene goede koe heeft wel een kwaad kalf.Ga naar voetnoot13 Een kalf met één oog kan dat gemakkelijk zien. Een kind zou merken (of: Honderd lieden zouden zeggen), dat een kalf een beest is. (Zie beest.) Een verdronken kalf is ligt te wagen.Ga naar voetnoot14 Elk wenscht, dat zijn kalf eene koe zij.Ga naar voetnoot15 Er komen meer (of: zooveel) kalfsvellen dan (als) ossenhuiden ter markt. (Zie huid.) Het blinkt als een zwart kalf in 't donker. (Zie donker.) Het geschiedt uit enkele liefde, zei de boer, en hij zoende zijn kalf voor het gat. (Zie boer.) Het gouden kalf is het eenig voorwerp zijner godsdienst. (Zie godsdienst.) Het is een goed kalf.Ga naar voetnoot16 Het is een hoop ongeregelde kalvers. (Zie hoopen.) Het is een jong kalf (of: Het is nog een regt kalf).Ga naar voetnoot17 Het is een kalf Mozes.Ga naar voetnoot18 [Mozes is hier geen lijdelijk persoon, en kan dus zelf het kalf niet voorstellen, waarom het spreekwoord niet ontleend zal zijn uit Num. xii: 3; maar mozes komt veeleer als handelende voor, en het kalf, waarop in het spreekwoord gedrukt wordt, als lijdelijk wezen, in welk geval het spreekwoord wel uit Exod. xxxii: 20 ontleend zal zijn. Het is dan niet een kalf als mozes, maar een kalf van mozes. Vroeger, toen men onze naamwoorden even als de Latijnsche verboog, zou men geschreven hebben: mosis, dat is: de 2e. naamval van mozes, en alle dubbelzinnigheid was weggenomen.] Het is een mannelijk kalf.Ga naar voetnoot19 [Dat wil zeggen: men is over de zaak niet tevreden, ze is tegengevallen. Op een vrouwelijk kalf wordt natuurlijk de hoogste prijs gesteld.] Het is een ongeleerd kalf: hij kent minder dan niets.Ga naar voetnoot20 Het kalf is op een oor na gevild.Ga naar voetnoot21 Het kalf komt bij zijn grootje. (Zie grootje.) Het kalf op het ijs? (Zie ijs.) Het kalf sterft al zoo haast als de koe.Ga naar voetnoot22 Het kalf volgt de koe.Ga naar voetnoot23 Het kalf was dood, en het sch... nog. Het kalf zal zijne moêr wel vinden, al zou het zich te bersten loopen.Ga naar voetnoot24 Het komt bij het huilen (of: wenschen) der honden niet toe, dat de kalveren afsterven. (Zie hond.) Het leêr zal goedkoop worden: de kalveren rekken zich uit. [Men zegt dit van iemand, die zich staat uit te rekken, in plaats van te werken.] Het staat in het kalverboek geteekend; de kalvers zullen het daar niet uitlikken. (Zie boek.) Het wijd gedeelde kalf, Liever een' voet dan een half.Ga naar voetnoot25 [Sartorius gebruikt dit in de beteekenis van Jan allemans slaaf, en denkt, dat het spreekwoord zal af te leiden zijn van een kalf, dat geslagt wordt bij het maken van vrede, en waarvan ieder dan zooveel ziet te krijgen, als mogelijk is.] Het zijn kalveschieters. [Dit spreekwoord ziet op het voorval, medegedeeld bij het spreekwoord: Van twintig Delvenaars gaan negentien voor mal.] Hij heeft een kalf gemaakt.Ga naar voetnoot26 Hij heeft zijne kalfsklaauwen afgeloopen.Ga naar voetnoot27 Hij is de kalverliefde door.Ga naar voetnoot28 Hij is het vijfde kalf.Ga naar voetnoot29 Hij is van het kalfje genezen.Ga naar voetnoot30 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer ie- | |
[pagina 376]
| |
mand uit een gevaar gered is, waarin hij zich door eigene schuld had gebragt. Mij dunkt, dat het ziet op de gevolgen der dronkenschap, als wanneer de nathals den drank loost door hetzelfde kanaal, waarin hij dien had opgenomen. Door tuinman, loosjes en v. eijk, zoo ook in de Huisvriend, worden andere gissingen bijgebragt.] Hij kan zoo met het kalf om het hooi gaan. (Zie hooi.) Hij ploegt met eens anders kalf.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord is ontleend uit Richt. xiv: 18.] Hij praat over koetjes en kalfjes.Ga naar voetnoot2 Hij smijt zijn kalf ten venster uit, of doet het van de trappen springen. Hij springt als een kalf in de wei.Ga naar voetnoot3 Hij springt als een nuchter kalf.Ga naar voetnoot4 Hij staat erbij te kijken als een kalf bij den melkemmer. (Zie emmer.) Hij weet er zooveel van als het kalf van de hoogmis.Ga naar voetnoot5 Hij wil altijd vijf pooten aan een kalf (of: schaap) hebben.Ga naar voetnoot6 Hij ziet er uit als een verdronken kalf.Ga naar voetnoot7 [Zulk een aanzien heeft de dronkaard.] Hoe komt het kalf bij zijn' maat?Ga naar voetnoot8 Ieder zijn meug, zei de boer, en hij zoende zijn kalf. (Zie boer.) Kalfje! spaar uw hooi, want de winter is nog lang. (Zie hooi.) Kalfsvleesch, Half vleesch.Ga naar voetnoot9 Kalfsvleesch kan geene pekel verdragen.Ga naar voetnoot10 [Door een kalf, als het jong van de koe, verstaat men den onervaren jongeling, vooral omdat dit dier zulke vreemde sprongen maakt. In gelijken zin spreekt men van kalfsvleesch. Begeeft de jongeling zich aan mannenwerk, en heeft hij daardoor zijne ligchamelijke krachten en de vermogens zijner ziel verspild, dan zegt men: Kalfsvleesch kan geene pekel verdragen.] Met den hond niet weten, om het kalf te gaan. (Zie hond.) Met een dood kalf (of: paard) is goed sollen.Ga naar voetnoot11 Moogt gij de koe niet krijgen, zoo neem het kalf.Ga naar voetnoot12 Naaste buur, naaste bloedvriend, als het kalf in de groef ligt. (Zie bloedverwant.) Onkundige kalvers lekken zich ook.Ga naar voetnoot13 Schrijf dat aan den balk (of: Teeken het hoog aan), dan zullen de kalveren het niet uitlekken. (Zie balk.) Te Sint Jutmis (Te Pinksteren, of: Te zomer), als de kalveren op het ijs dansen. (Zie ijs.) Van de uilenvlugt en den kalverdans spreken. (Zie dans.) Vraag je om eene koe, dan krijg je toch ligt een kalf. Vreemd koetje maakt vreemd kalfje. Waar het kalf verdrinken zal, vindt het zijne sloot gegraven. Wat ben ik evenwel een goed kalf, zei Harmen, ik zou den stront wel uit mijn lijf douwen, en geven ze aan mijne vrienden. (Zie harmen.) Weg gaan mijne koeijen, zei de boer, en hij had zijn kalf bij den staart. (Zie boer.) Wie zijn' vader en zijne moeder niet hoort, moet het kalfsvel volgen.Ga naar voetnoot14 Zet hij eene koe op, het wordt een kalf onder de hand. (Zie hand.) Zij is maagd als eene koe, die zeven kalvers gehad heeft. [In denzelfden zin zegt men: Zij is zulk eene reinemaagd Als Jordens koe, die jongen draagt.] Zij loopen met ossen, en handelen in kalveren. Zulke kalvers loopen er om het hooi. (Zie hooi.) | |
Kalis.Fijtje bij Fijtje, zei de vrouw, wij Kalissen besch.... malkander niet. (Zie fijtje.) Het zijn jonkers van den Kalisdijk. (Zie dijk.) Naar Kalis gaan. Zij kruisen destraat tusschen Kalis en Sint Reinuit.Ga naar voetnoot15 [Tuinman zegt, in zijne Fakkel der Nederduitsche Taale, van sint rein uit in voce, waardoor men tevens inlichting over kalis verkrijgt: ‘Sint rein uit heeft het bewind over Hongaryen, de gantsche Kalisbende en 't gilde der geldeloozen, of berooiden, die uit Leuilekkerland derwaards met de noorder zon verhuist zyn. Zyn feest word van de orde der Baarvoeters plechtelyk geviert van Wynmaand, en Vrouwenligtmis, tot in de Vasten, als Magerman kok is; hoewel zy dat liever tot Sint-jutmis uitgestelt wilden zien. Hy voert in zyn vaandel een bezem en ledigen buidel.’ Men ziet, dat hier alles woordspeling is. Met de overige spreekwoorden van dit onderwerp vindt daardoor het spreekwoord: Hij is naar (of: op het schip van) Sint Reinuit, mede verklaring.] Zij zijn al vracht voor Kalis' schuit.Ga naar voetnoot16 | |
Kalk.Dat is een onwinbaar kasteel, zei de boer, en hij stond voor een' kalkoven. (Zie boer.) Die met geen' kalk metselen kan, die neme leem.Ga naar voetnoot17 Hij gooit den troffel in den kalkbak. (Zie bak.) Ieder in zijn vak, zei Gijsje, en hij viel in den kalkbak. (Zie bak.) Iets met loozen kalk bestrijken.Ga naar voetnoot18 [Dit spreekwoord is genomen uit Ezech. xiii: 11.] Kalk en steen: dat metselt wel.Ga naar voetnoot19 Peper en kalk verteren menige zaken.Ga naar voetnoot20 Peper, kap en kalk Dekken menig schalk.Ga naar voetnoot21 Zij rooken als kalkovens.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 377]
| |
Hij wordt zoo rood als een kalkoensche haan. (Zie haan.) | |
Kalling.Het is eene wijfjes kalling.Ga naar voetnoot1 Kalling is goedkoop met hem.Ga naar voetnoot2 Met kalling te maken, krijgt men altijd wat.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) | |
Kam.Aan kam en sporen kent men den haan. (Zie haan.) Alle hanen moeten een' kam hebben. (Zie haan.) Het is een edelman, gelijk zijn hoed een hanenkam. (Zie edelman.) Het is een haan met een' dubbelen kam (ook wel: met kam en sporen). (Zie haan.) Hij is in den kam gebeten.Ga naar voetnoot5 Hij is voorzien van verstand, als eene gans van een' kam. (Zie gans.) Hij steekt den kam op. Hij wordt zoo rood aan zijn kammetje.Ga naar voetnoot6 Iemand in den kam zitten. Kam en sporen van den haan Doen zijn' ouderdom verstaan. (Zie haan.) Men ziet dikwijls een' jongen haan, die wat stout gekraaid heeft, den kam een weinig korten. (Zie haan.) Wanneer zij met iemand een kapoentje at, zat zij altijd naar een hanenkammetje te pikken. (Zie haan.) Wat de natuur den paauwen aan den kam onthoudt, geeft zij hun weder aan den staart.
Daar wast geen spinrag (of: mos) aan een' draaijenden molenkam.Ga naar voetnoot7 Hij heeft er zich zoo ingewikkeld, alsof hij zijne vingeren tusschen den molenkam gestoken had.
Zet een' kam op de snaren, want de lieden zijn ziek.Ga naar voetnoot8
Een schurftig hoofd vreest den kam (of: Schurft kan den kam niet aanzien). (Zie hoofd.) Een schurft-paard vreest den roskam.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Hij is zoo veeg (ook wel: vrij) als eene luis op den kam.Ga naar voetnoot10 Hij scheert ze allen over éénen kam.Ga naar voetnoot11 Hij zendt den kaalkop eenen kam. (Zie kaalkop.) Hij zou een' kramer dooden om een' kam. Iemand scheren op den kam af.Ga naar voetnoot12 Met welk eenen kam zal hij het schaapje scheren?Ga naar voetnoot13 O vermoorde onnoozelheid! zei droevige Willem, en hij zag eene luis op een' kam geknipt.Ga naar voetnoot14 | |
Kamelot.Het is te laat, als kamelot zijne plooi genomen heeft.Ga naar voetnoot16 Het kamelot behoudt zijne plooi.Ga naar voetnoot17 | |
Kamenier.Die slechts geleerdheid zoekt, en wijsheid daar niet bij, Slaapt bij de kamenier, en gaat de vrouw voorbij. (Zie geleerdheid.) Hij begeert niets dan het wijnvat vol en de kamenier dronken.Ga naar voetnoot18 Jonge vrouwen, die niet schoon zijn, hebben gaarne leelijke kamenieren.Ga naar voetnoot19 Wat vermag de kat, als de kamenier zot is?Ga naar voetnoot20 Zoo als de jufvrouw is, zoo is hare kamenier. (Zie jufvrouw.) | |
Kamer.De boedel is aan de kamer. (Zie boedel.) De geheele wereld is een kamerspel. [Men bedoelt hier gewis het spel der rederijkers, en ziet op hunne kunst, die de oorspronkelijke karakters, door hen voorgesteld, wel natuurlijk wedergeeft, maar de spelers zelven niet in hunne ware gedaante voorstelt. Zóó gaat het ook in de wereld, die zich geheel anders aan het oog voordoet, dan ze ons later, door de ondervinding geleerd, blijkt te wezen. Men drukt dit door een ander spreekwoord aldus uit: De wereld is een schouwtooneel; Elk speelt zijn rol, en krijgt zijn deel, en gevariëerd: De wereld is een pijp kaneel; Elk zuigt eraan, maar krijgt niet veel.] De kleine keukens en enge schouwen, Die zijn 't, die ruime kamers bouwen.Ga naar voetnoot21 Die eenen verkeerden weg inslaat, raakt zoo ligt in het kakhuis als in de spijskamer. (Zie kakhuis.) Die vrouw heeft meer van eene kamer- dan van eene keukenmeid. [Men zegt dit van eene vrouw, die er zich niet door weet te redden.] Eene kamer met boeken is redelijk gezelschap. (Zie boek.) Er zijn bovenkamers te huur. (Zie huur.) Gebroken beenen en eerbare vrouwen Moeten stoel en kamer houën (of: moeten het huis bewaren). (Zie beenen.) Het is eene kamer als een eiland. (Zie eiland.) Het is te goed voor de keuken, en te min voor de binnenkamer. Het oog van den meester maakt het paard (of: de kudde) vet, En dat van het vrouwtje de kamers net.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 378]
| |
Het scheelt hem (of: Hij heeft het) in de bovenkamer.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord wordt niet alleen van een' dwaas, maar ook van een' dronkaard gebruikt.] Hij heeft de boven kamers aan Jan Glas verhuurd. (Zie jan glas.) Hij is zoo welkom als de kat in de melkkamer.Ga naar voetnoot2 Hij verkoopt zijn lijf aan de snijkamer.Ga naar voetnoot3 IJdele kamers maken zotte vrouwen.Ga naar voetnoot4 Karige wijven gaan vaak te kamer.Ga naar voetnoot5 Kleine kamers hebben kleine portalen. Licht in de kamer geeft licht aan de ziel. Mogen de roemers het doen, de kamers zullen het wel houden.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Noachs gildekamer is afgeschaft, maar de gildebroeders leven nog. (Zie broeder.) | |
Kamp.Beter kamp dan de hals gebroken (of: verloren). (Zie hals.) List tegen list is de moeijelijkste kamp, dien de mensch strijden kan. | |
Kampanje.Er worden erwten op de kampanje gestrooid. (Zie erwt.)
Het was daar sobere kampanje.Ga naar voetnoot7 Hij heeft zes kampanjes bijgewoond. [Men zegt dit van iemand, die veel ondervonden heeft; meestal echter wordt het toegepast op den persoon, die zijne ligchamelijke krachten heeft verspild.] | |
Kampen.Als je te Kampen staat aan den I Jsselboord, Wordt nog het klinken van de schelkoord gehoord. (Zie boord.) Dat is een Kamper stukje.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: de zaak loopt in 't gekke, de dwaasheid zit cr voor, de zotskap laat zich aan alle zijden zien. In het voorgaande spreekwoord is reeds een der zoogenaamde stukjes, die men den Kampenaren toedicht, bijgebragt. Er zijn er meer. De voornaamste, die er omloopen, zijn: de torenbouw, waarbij de trap was vergeten, die daarom later van buiten werd aangebragt; - de torenwachter, die in den slaap 's morgens te half zeven negen uren aankondigde, en daardoor de gansche stad derdhalf uur in de war bragt; - het turfvuur, dat te groote hette gaf, die men door een' nieuwen turfwal zocht te temperen, en welks vermeerderde hette men eindelijk door het voorbeeld eener kat, dic achteruit week, ontkwam; - de alarmkreet door de stad: de vijand komt, terwijl het al spoedig bleek, dat jeroen met zijne ganzen buiten de poort stond, en wenschte binnen gelaten te worden; - en meer andere van gelijken stempel.] Die komt van Kampen. Het is kampersteur.Ga naar voetnoot9 Hij heeft een' slag van den Kamper (of: Jutfaasschen) molen weg. (Zie jutfaas.) Kwam ik tot Kampen, ik kwam wel over den IJssel (of: in Overijssel). (Zie ijssel.) | |
Kan.Alles met maten, zei de pastoor, en hij dronk den jenever uit een kannetje. (Zie jenever.) Alles met maten, zei Kaatje, en zij gooide haar' man eene kan water over 't lijf. (Zie kaatje.) Als de wijn is in den man, Is de wijsheid in de kan.Ga naar voetnoot10 Daar kan niets af dan smout van steenen kannen.Ga naar voetnoot11 Dat mooi is, wordt leelijk, en dan wordt men het moe, zei Gijsje: hij eischte een kaanetje, en hij kreeg een meisje toe. (Zie gijs.) De drommel is in de kan, zei Evert, en hij had haar leêg gezopen. (Zie drommel.) De kan rent op den tap.Ga naar voetnoot12 De volle kan loopt over (of: zwijgt niet).Ga naar voetnoot13 [De dronkaard brengt wel vele woorden uit, maar 't is niet dan zotteklap.] De woorden liggen nog in de kan.Ga naar voetnoot14 Die den laatsten druppel uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op den neus. (Zie deksel.) Die een hoofd van een pintje heeft, moet geene kan willen drinken. (Zie hoofd.) Die geene kan heeft, moet de leer gebruiken (of: Zet de kan van je En de leer an je).Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: behelp u niet, met te zeggen, te denken of ernaar te handelen, dat ge eene zaak niet kunt verrigten; maar beijver u veeleer, om het u ontbrekende magtig te worden door ijverig te leeren. Het eerste is door eene kan, het tweede door eene leer of ladder voorgesteld. Het geheele spreekwoord is dus woordspeling.] Die kruik wil geen water houden, zei nuchtere Teunis, en hij goot eene kan bier in eenen slaëmmer. (Zie bier.) Die met slokjes slorpen kan, Drinktazijn, al waar 't een kan. (Zie azijn.) Drink hartig, zei Neeltje tegen haar' man, En zij gaf hem de ledige kan.Ga naar voetnoot16 Eene haalkan is ras uit.Ga naar voetnoot17 Er is melk aan de kan (of: den emmer). (Zie emmer.) Er is nog olie in de kan (of: het vat). Het is een deksel op eene azijnkan. (Zie azijn.) Het is een regt haakje, om een kannetje aan te hangen. (Zie haak.) | |
[pagina 379]
| |
Het is Johannes, Johannes, Zoo lang er wijn in de kan is; Maar als de wijn uit is, Dan zeggen ze, dat Jan een guit is. (Zie guit.) Hij heeft te diep in het glaasje (of: de kan) gekeken. (Zie glas.) Hij is als een muschje in de kan. Hij is niet waard, dat hij met een' vroom' man uit dezelfde kan drinkt.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord wordt al boertende bijgebragt, en toegepast op hem, die de kan van tijd tot tijd lustig aanspreekt, omdat dit geen werk is van een' vroom' man, daar deze zich nict in den drank te buiten gaat.] Hij leeft met de kan als een krijgsman met eene dagge. (Zie dagge.) Hij zit liever bij de bierkan dan bij de boeken (of: Hij zou liever in de bierkan studeren). (Zie bier.) Kaart, keurs en kan Bederven menig man. (Zie kaart.) Laat het maar loopen, zei de man, en het vrouwtje had vergeten, het kraantje van de koffijkan te sluiten. Liever bij de wijnkan dan bij de bruid gezeten: U wel te kussen, en mij wel te eten. (Zie bruid.) Men kan zich vergissen, zei de vrouw, en zij smeet twee lood gemalen peper in de koffijkan. Nabij de kan, Ver van den man.Ga naar voetnoot2 [Men bezigt dit spreekwoord van hen, die zeer uitvaren tegen den vijand, zoo lang zij dezen niet in hunne nabijheid weten.] Om wel te rijmen en te dichten, Dient men eerst braaf de kan te ligten.Ga naar voetnoot3 Oudelieden zullen hunne sterk te zoeken in de kannen, in weeke bedden en achter den oven. (Zie bed.) Teerlingen, vrouwen en kannen - Deze drie dingen onteeren de mannen. (Zie ding.) Voor een' ouden pot eene nieuwe kan koopen.Ga naar voetnoot4 | |
Kanarie.Eene raaf broeit geen' kanarievogel (of: geen sijsje).Ga naar voetnoot6 Het gaat hem als mijn' kanarievogel: hij zingt wel niet, maar denkt zooveel te meer. [Hiermede komt in zin en toepassing overeen het vroeger verklaarde spreekwoord: Hij gelijkt den ekster van Beekman: hij denkt meer, dan hij praat.] Uilen bij uilen, zei stikziende Fransje, en hij zette eene musch bij een' kanarievogel. (Zie frans.) | |
Kandelaar.Het is een kandelaar met vijf pijpen.Ga naar voetnoot8 Hij brengt er drie om met eene kaars, en zeven met een' kandelaar. (Zie drie.) Om den wille van het smeer Likt de kat den kandeleer.Ga naar voetnoot9 Zet uw licht niet onder eene koornmaat, maar op een' kandelaar.Ga naar voetnoot10 [Dit spreekwoord is genomen uit Matth. v: 15, Mark. iv: 21 en Luk. viii: 16 en xi: 33.] | |
Kanis.Hij deugt niet, om uit visschen te gaan; want hij vreet het deeg op, en sch.. in het kanisje. (Zie deeg.) | |
Kanon.Een kanonskogel noodzaakt wel eens de ruiterij, om zich buiten schot te houden.Ga naar voetnoot12 Hij heeft de kanonkoorts. [Hij is zulk een held, dat hij de koorts krijgt, wanneer men te veld zal gaan.] Hij heeft een geheugen als een kanonskogel (of: eene granaat) en een keelgat als een bomketel. (Zie bom.) Hij is eene goede prop voor het kanon. Hij wordt door de liefde ontstoken, gelijk een vernageld stuk kanon door eene smeulende lont. Van dien slag zal de wereld gewagen, zei Tijs, en hij schoot een looden kanonnetje af.Ga naar voetnoot13 | |
Kanonik.De kap maakt geenen monnik, En de mutse geen' kanonik.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Een kanonik in de brug. (Zie brug.) | |
Kans.Bij zijns gelijke is de beste kans. (Zie gelijk.) Daar is geene kans, of zij komt wel weder.Ga naar voetnoot15 Daar is geene kans toe.Ga naar voetnoot16 Dat is een buitenkansje.Ga naar voetnoot17 Dat is eene mommekans.Ga naar voetnoot18 De kans is haast verkeerd (of: kan spoedig keeren).Ga naar voetnoot19 De kans is voorbij (of: verkeken).Ga naar voetnoot20 De kans kribde.Ga naar voetnoot21 De wolf neemt zijne kans waar, als de hond slaapt. (Zie hond.) | |
[pagina 380]
| |
Die dobbelen wil, moet zijne kansen wachten.Ga naar voetnoot1 Die het eerst veegt, heeft de beste kans.Ga naar voetnoot2 Hard tegen hard is kwade kans.Ga naar voetnoot3 Het zijn kwade kansen, die lang marren.Ga naar voetnoot4 Hij heeft er goede kans op.Ga naar voetnoot5 Hij neemt zijne kans waar.Ga naar voetnoot6 Hij schouwt de kans schoon.Ga naar voetnoot7 Hij zal er eene kans naar wagen.Ga naar voetnoot8 Hij ziet hem de kans af.Ga naar voetnoot9 Jupijn zag er in zijn' tijd al geene kans toe. (Zie jupiter.) Nu is er nog kans, om het spel te winnen, zei Lubbert, en hij was al zijne schijven kwijt.Ga naar voetnoot10 Ongelukken zijn kwade kansen, al zou men zijn' duim maar in het bed breken met vlooijen knippen. (Zie bed.) Ongelukken zijn kwade kansen, zei Frederik, en hij zou op bed een' kabriool dansen, maar stiet zijn hoofd, en viel op den vloer. (Zie bed.) Overal zit bedrog in, als men maar kans ziet, geld te winnen, zei de vrouw in alle eenvoudigheid: in mijn' tijd waren de perziken wel driemaal grooter. (Zie bedrog.) Toezien is de kans, als men gaat beginnen.Ga naar voetnoot11 Tusschen neus en tusschen lippen Kan een goede kans ontglippen.Ga naar voetnoot12 Van lang marren kwam nooit goede kans.Ga naar voetnoot13 Zeven oogen, kramers kans.Ga naar voetnoot14 | |
Kant.Boonen bij den kant. (Zie boon.) Daar is een kantje aan. Daarover zijn de kantteekenaars het niet eens. Dat gaat van mijn kantje.Ga naar voetnoot15 Dat is een stuivertje (of: dubbeltje) op zijn' kant. (Zie dubbeltje.) Dat mes snijdt aan alle kanten (of: aan beide zijden).Ga naar voetnoot16 De gierigaard is doof aan den kant, waar de beurs hangt. (Zie beurs.) Een hond ruikt nimmer aan den kant, Daar hij den neus eens heeft gebrand. (Zie hond.) Haring in 't land, De dokter aan kant. (Zie dokter.) Het is beter, iemand van den kant dan uit het midden van het diep (of: uit den grond) te trekken. (Zie diep.) Het is een Jantje van alle kanten. (Zie jan.) Het is geen wijn van Alicante, maar van alle kanten. (Zie alicante.) Het is kant en klaar.Ga naar voetnoot17 Het raakt kant noch wal.Ga naar voetnoot18 Het wordt hem dubbel en dwars (of: van alle kanten) toegestopt. Hij helpt hem van den kant in de gracht. (Zie gracht.) Hij is aan den besten koop (of: kant).Ga naar voetnoot19 Hij kan aan zijn eigen kantje knagen (of: bijten).Ga naar voetnoot20 Hij laat het maar langs zijnen kant gaan. Hij laat niets over zijn' kant gaan. Hij mag aan het kantje likken.Ga naar voetnoot21 Hij staat daar als een verkouden ooijevaar aan den waterkant. Hij steekt de schuit van den kant.Ga naar voetnoot22 Hij steekt zijne kaars aan beide kanten aan. (Zie kaars.) Hij weet wel, van welken kant de wind waait. Hij zet het vaatje op zijn' kant. [Dat is: hij drinkt het leêg.] Hij zit op den kant van het nest. [Hijstaat op het punt van bankeroet te gaan.] Holland, Bol land; Zeeland, Geen land: Ik houd het met den heikant. (Zie heide.) Iemand bij zijne kantshaken krijgen. (Zie haak.) Iemand van kant helpen.Ga naar voetnoot23 Ik vertrouw u niets dan molensteenen, en die naauwelijks op zijn' kant. Kant over de ree. Men roept zoo lang mosselen, totdat zij aan kant komen.Ga naar voetnoot24 Spaar boven aan den rand, Eer dat het wordt een kant. Wie weten wil, van welken kant de wind waait, werpt geen' steen, maar eene veêr in de lucht. Zet je zeil kant. [Dit is eene waarschuwing aan den dronkaard. In gelijken zin voegt men hem toe: Schipper! houd je roer regt.] | |
Kantoor.Dan zou men het kantoor van Hope wel noodig hebben. (Zie hope.) Die borg blijft, geeft den sleutel van zijn goed (of: kantoor). (Zie borg.) Hij is aan het verkeerde kantoor. Hij is daar op zijn kantoor. Hij komt aan een goed kantoor. Hij was toen niet op zijn kantoor. Wat maakt hij een kantoor! [Dat is: hij twist gaarne, - twist verwant met moeite, die weder met drukte, en deze met kantoorzaken.] Zijns vaders kantoor is hem te klein.Ga naar voetnoot25 | |
Kap.Daar heb je kap en keuvel.Ga naar voetnoot26 Daar was geene kap zoo heilig, of de duivel kreeg er zijn hoofd wel in. (Zie duivel.) Dan is kap en keuvel verloren. Dat zal op mijne kap druipen.Ga naar voetnoot27 De gekskap en de keuvel kwellen hem. (Zie gek.) De kap maakt geenen monnik, En de mutse geen' kononik. (Zie kanonik.) De kap trekken. De monnik ligt zijn kap wel af, Maar houdt zijn zinnen op het graf. (Zie graf.) | |
[pagina 381]
| |
Die de kap gemaakt heeft, behoort de kaproen te maken.Ga naar voetnoot1 Eenen monnik uit zijne kap praten, en kruipen er zelf in.Ga naar voetnoot2 Er is kap noch keuvel aan te vinden. Er schuilt veel boeverij onder de kap. (Zie boeverij.) Gelijke monniken, gelijke kappen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Het ambt geeft kappen. (Zie ambt.) Het is de oude monnik onder eene nieuwe kap.Ga naar voetnoot4 Het is een mager sieraad van kostelijke kappen, als de hoofden schurftig zijn. (Zie hoofd.) Hij heeft de kap (of: den mantel) op den tuin gehangen.Ga naar voetnoot5 Hij heeft een looden kapje op. Hij heeft er nog al zoo iets van aan kaplaken. [Dat is: de bijvalletjes, die hem zijne bediening opbrengt, zijn nog al van belang. Kaplaken was oorspronkelijk de vereering, die de reeders den schipper schonken, boven en behalve de bedongen vracht.] Hij heeft kap en keuvel verteerd.Ga naar voetnoot6 Hij laat het zijne kap hooren.Ga naar voetnoot7 [Men bezigt dit spreekwoord van den man, die wel goede dingen hoort, maar ze niet begrijpt.] Hij steekt almede in dezelfde kap. Hij trekt de kap. Ieder gek vindt behagen in zijne kap. (Zie gek.) Iemand de kap verzetten. Iemand de kap vullen.Ga naar voetnoot8 Iemand in de kap krijgen.Ga naar voetnoot9 In de kap geleid worden. Kap en keuvel wagen.Ga naar voetnoot10 Men kan wel een wijs hoofd uit eene narrenkap steken. (Zie hoofd.) Men maakt geene kap om éénen regen. Nooit beter vrede in het klooster, dan wanneer de monniken gelijke kappen dragen.Ga naar voetnoot11 Onder de kap van den hemel zijn. (Zie hemel.) Peper, kap en kalk Dekken menig schalk. (Zie kalk.) Zeg het hem onder de kap van den preêkstoel. [Dat wil zeggen: breng uwe klagten op eene formele wijze in. In Noord-Holland en Zeeland had men de gewoonte, om den predikant, ouderling of diaken iets of ficiëels te zeggen, na de preek, onder het klankbord.] Zij verdragen elkander als twee hoofden onder ééne monnikskap. (Zie hoofd.) | |
Kapel.Des avonds leeuwen, des morgens kapelletjes. (Zie avond.)
Daar God eene kerk sticht, bouwt de duivel eene kapel. (Zie duivel.) Dat is een kapelletje in de maan. Hij heeft de klok hooren luiden; maar hij weet niet, waar het kapelletje staat (of: waar de klepel hangt).Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Hij slaat geen kapelletje over (of: Hij legt aan alle kapelletjes aan).Ga naar voetnoot13 [Het is een ijverig man in 't bezoeken der huizen, waar men tapt.] Iemand met een santje uit de kapel zenden.Ga naar voetnoot14 Men doet wel eene groote mis in eene kleine kapel.Ga naar voetnoot15 Uit de kapel klappen.Ga naar voetnoot16 | |
Kapellaan.Het is een ligte kapellaan.Ga naar voetnoot17 Het ligchaam van den paus beslaat niet meer aarde dan dat van den kapellaan. (Zie aarde.) | |
Kaper.Daar komen kapers (of: roovers) op de kust.Ga naar voetnoot18 Hij kreeg een' kaper aan boord. (Zie boord.)
Hij stopt u de kaper vol hooi. (Zie hooi.) | |
Kapitein.Bij mijne geestelijkheid, zei de pastoor, ik was liever een levendige kapitein in eene komedie dan een doode vizier. (Zie geestelijkheid.) Booi is kapitein (of: meester). (Zie booi.) Dat is vergeten, zei kapitein Schrijver, en hij voer zonder boter in zee. (Zie boter.) Gesleten banieren vereeren den kapitein. (Zie banier.) Hij dient onder kapitein Rondhemd.Ga naar voetnoot19 [Kapitein rondhemd is de vrouw, die haren man bevelen geeft. Zij wordt zeer eigenaardig benoemd naar den vorm van haar hemd, als om daardoor den man te bespotten. Die er meerder van wil weten, wordt door tuinman naar jan de wasscher en jan trijntjes verwezen.] Hij gaat naar kapitein Jas. (Zie jasper.) Hij lijkt den kapitein van de struikroovers wel. Onder den standaard maakt men de beste kapiteinen.Ga naar voetnoot20 | |
Kapittel.Gij studeert in hetzelfde kapittel.Ga naar voetnoot21 Het eerste kapittel van de zotten is, zich wijs te houden.Ga naar voetnoot22 Hij heeft ook eene stem (of: een woord) in het kapittel.Ga naar voetnoot23 Hij zoekt het op een ander kapittel te brengen. Iemand het kapittel voorlezen. Iemand op het regte kapittel helpen. In het kapittel der schoonheid duldt het schoone geslacht geene medevrijsters. (Zie geslacht.) Zij heeft van den kapittelstok gelikt. [Men bezigt dit spreekwoord van een meisje, dat in oneerbare aanraking is geweest.] | |
[pagina 382]
| |
Kapoen.Altijd kapoenen, nimmermeer wat versch.Ga naar voetnoot1 Hebt gij geen wildbraad of kapoen, Zoo eet dan moes of ander groen. (Zie groen.) Het kapoen is niet voor hen, die eenden moeten eten. (Zie eend.) Hij gelijkt het kapoen: edeler dan vader of moeder.Ga naar voetnoot2 Hij is niet wijs genoeg, om het gewricht van het kapoen te vinden. (Zie gewricht.) Men zendt hun kapoenen, die kapoenen eten.Ga naar voetnoot3 [Dit spreekwoord wordt toegepast beide op den gelukkige en den magtige.] Neem een Brabandsch schaap, een' Gelderschen os, een Vlaamsch kapoen en eene Friesche koe. (Zie braband.) Schaap en kapoen Is kostelijk venezoen.Ga naar voetnoot4 Smaakt u een vogel als kapoen, Wat hebt gij dan met meer te doen?Ga naar voetnoot5 Wanneer zij met iemand een kapoentje at, zat zij altijd naar een hanenkammetje te pikken. (Zie haan.) Zou een kapoen beter zijn dan zijn vader? | |
Kaproen.Daar steken twee zotten onder ééne kaproen.Ga naar voetnoot6 De ruwe steekt in de kaproen.Ga naar voetnoot7 Die de kap gemaakt heeft, behoort de kaproen te maken. (Zie kap.) Eene kaproen met hooi vullen. (Zie hooi.) Eenen zot dunkt zijne kaproen zeer kostelijk te wezen.Ga naar voetnoot8 Het valt moeijelijk, veel hoofden onder ééne kaproen te bergen. (Zie hoofd.) Hij doet niet, wat hij wil, die van zijn wijfs kousen eene kaproen maakt.Ga naar voetnoot9 Hij laat het zijne kaproen hooren.Ga naar voetnoot10 Hij liet er de leest van zijne kaproen.Ga naar voetnoot11 Is dat geen hooi genoeg, om eene dokters kaproen te vullen? (Zie dokter.) Twee hoofden in ééne kaproen. (Zie hoofd.) Uit eene wijze kaproen een narrenkop steken.Ga naar voetnoot12 | |
Kapstok.De kapstok moet den tabbaard dragen. [De man, die tot niet veel anders dient, dan om er eenig kleedingstuk op te hangen, wordt bij den kapstok vergeleken. Het spreekwoord ziet op een' onwaardige of ongeschikte, die tot een hoog ambt is verheven.] Hang uwen mantel aan geen' zwakken kapstok.Ga naar voetnoot13 Het hangt eraan gelijk aan een' kapstok.Ga naar voetnoot14 Het is een kapstok.Ga naar voetnoot15 Mijn neus is geen kapstok: dus wil ik er alles niet aan gehangen hebben. | |
Kapucijn.De deugd in het midden, zei de duivel, en hij ging tusschen twee Kapucijnen. (Zie deugd.) De Kapucijnen gaan altijd getweên.Ga naar voetnoot16 [Even als het spreekwoord: Men kan op één been niet loopen, wordt ook dit gebezigd, om iemand tot het drinken van een tweede glaasje wijn aan te sporen. Ook het spreekwoord: De Minnebroeders gaan (of: Een goed monnik gaat) niet alleen, wordt met hetzelfde doel gebruikt.] | |
Kar.Aan de kar stooten.Ga naar voetnoot17 Als het karretje maar over het glazen bruggetje kon komen. (Zie brug.) Als hij niet oppast, dan neemt de oude bles hem mede (of: achter op zijne kar). (Zie bles.) Daar is geen zoo goed karreman, of hij werpt wel eens zijne kar om.Ga naar voetnoot18 Dat zal zich wel schikken, zei de boer, en hij zat met zijn ossenkarretje in de hei. (Zie boer.) De kar is aan zijn' aars niet gebonden. (Zie aars.) De klei is van mijne kar gekomen.Ga naar voetnoot19 [Ik heb alles moeten aanbrengen, om tot die goede uitkomsten te geraken.] Een goed gezel over weg draagt u te paard; een deugniet doet u de kar trekken. (Zie deugniet.) Een koets vol gouds, een kar vol steens, Dat zal hiernamaals zijn al eens. (Zie goud.) Er is niet veel op de kar te laden.Ga naar voetnoot20 [Door met haar in 't huwelijk te treden, zal hij niet rijker worden.] Geen' zottepraat, of gij moet de kar af. Hem is geene kar aan de hakken gebonden. (Zie hak.) Hij gaat mede op het inblijvend karretje. Hij heeft geen' bogchel: hij draagt zijne broodkar maar op den rug. (Zie bogchel.) Hij is achter van de kar gevallen.Ga naar voetnoot21 Hij is den duivel van de kar afgegleden. (Zie duivel.) Hij is met de nevelkar verhuisd.Ga naar voetnoot22 [Men geeft hierdoor hetzelfde te kennen als door het spreekwoord: Hij is met de noorderzon verhuisd (of: vertrokken).] Hij is van de kar gedropen.Ga naar voetnoot23 Hij is zoo beschaamd als een paard, dat zijns meesters kar omsmijt.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.) Hij laadt het al op zijne kar.Ga naar voetnoot25 Hij steekt aan de kar.Ga naar voetnoot26 Hij stuurt zijn karretje goed. Hij trekt de kar uit het slijk. Hij volgt het oude karrepad.Ga naar voetnoot27 Hij zal trekken - ja, aan eene aschkar. (Zie asch.) Mag er geene karos af, behelp u met eene kar. Men wordt eerder door eene mestkar overreden dan door eene koets (of: een degelijk rijtuig).Ga naar voetnoot28 Niet altijd rijdt het karretje op eenen zandweg.Ga naar voetnoot29 | |
[pagina 383]
| |
Nu rijdt hij met een' kabriolet, later zal hij het met eene vuilniskar doen. (Zie kabriolet.) Steek stijf, zoo gaat de kar voort. Wanneer het paard te oud is, spant men het voor de kar, of slagt het voor de honden, en werpt het in het gras. (Zie gras.) Zij heeft de kar omgegooid (of: omgesmeten).Ga naar voetnoot1 [Men zegt dit boertender wijze van eene vrouw, die eene miskraam gehad heeft.] Zijn karretje gaat op eenen zandweg: van daag is 't kermis, en morgen Sint Joris. (Zie dag.) | |
Karavaan.Dat gelijkt wel eene theriakel-veilende karavaan, zei Jochem, en hij zag een' kwakzalver met zijne domestiquen en boutique reizen. (Zie boutique.) | |
Kardinaal.Het is den kardinaal leed, dat hij geen paus is. Het is een kardinaals-kop.Ga naar voetnoot2 Hij denkt, dat zijn achterste eene kardinaals-muts is. (Zie achterste.) Ik ben meer bevreesd voor de verleiding dan voor den paus met al zijne kardinalen. (Zie bevreesd.) | |
Karig.Hij is mild met woorden en beloften, maar karig in het volvoeren (of: nakomen, ook wel: met daden). (Zie belofte.) Hoe ouder, hoe kariger.Ga naar voetnoot3 | |
Karigheid.Bezette spaarzaamheid is geene karigheid.Ga naar voetnoot4 Karigheid is huisverdriet; Spaarzaamheid rouwt niemand (of: en wallegt) niet. (Zie huis.) | |
Karn.Als het niet boteren wil, helpt niets, al k... men ook in de karn. (Zie boter.) Als men de boter op het land vindt, is de karn betooverd. (Zie boter.) Als men suiker in de karn doet, wil de melk niet boteren. (Zie boter.) Het is al boter uit ééne karn. (Zie boter.) Men late den hond in, hij gaat op de karn. (Zie hond.) | |
Karos.Beter van eene karos overreden dan van een' drekwagen. (Zie drek.) Hij werd van eene karos met één wiel overreden.Ga naar voetnoot6 Mag er geene karos af, behelp u met eene kar. (Zie kar.) | |
Karreman.Daar is geen zoo goed karreman, of hij werpt wel eens zijne kar om. (Zie kar.) Zie je me voor een' stront aan, zei Piet de karreman, zoo bijt mij den kop af.Ga naar voetnoot7 | |
Kasjoen.Hij zet er kasjoen achter.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: de onderneming vordert met rassche schreden. Kasjoen is een sterk gevlochten, net bewerkt ondereind eener zweep.] | |
Kast.Het is eene ledige kas: het heiligdom is eruit gestolen. (Zie heiligdom.) Het is te veel: twee kassen in ééne kerk (of: Twee kassen in ééne kerk dienen niet).Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Zulk eene kas, zulk een heiligdom. (Zie heiligdom.)
Alle ding, daar het behoort, zei het varken, en het kroop in de geldkast. (Zie ding.) Als de spa gevaagd is, is het tijd genoeg, om de kas te zuiveren.Ga naar voetnoot10 Bij iemand in de kast zijn. Dat gaat in het kastje van Barbanelle. (Zie barbanelle.) De broodkast hangt er hoog. (Zie brood.) De lombard is eene vlooijekist en luizenkast.Ga naar voetnoot11 De muizen liggen er voor (of: in) de broodkast dood. (Zie brood.) Eene ijdele kas maakt eene dolle vrouw.Ga naar voetnoot12 [IJdel is hier ledig, naar de eerste beteekenis van het woord.] Eene volle kas, een regte vrek. Gekken en kwasten Schrijven hun namen op tafels en kasten. (Zie gek.) Het gaat er niet wel toe, daar de muis in de etenskast dood blijft. (Zie eten.) Het is eene ijdele versierde kas.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 384]
| |
Het is een poppetje op de kast. Het is goud uit de koperen kast. (Zie goud.) Het oog op niemands brief (of: boek), noch de hand in iemands kast (of: beurs). (Zie beurs.) Hij dient er als een aap in de porselein-kast. (Zie aap.) Hij is rijk in de kale kast. Hij is slecht bij kas. Hij loopt van het kastje tot den muur. Honigzoete woordekens brengen geene haver in de kast. (Zie haver.) Iemand de kast uitkeeren. [Men bezigt dit voor iemand streng berispen.] Ik heb niet in zijne kas gekeken. Leg den winterrok des zomers in de kast.Ga naar voetnoot1 Op de zaken gepast, Brengt het goud in de kast. (Zie goud.) Van een varkenskot eene kleêrkast maken.Ga naar voetnoot2 Voorzigtigheid is de moeder van de porselein-kast: dan breken de pulletjes niet.Ga naar voetnoot3 Zij staan in het kastje. [Dat is; zij zijn in ondertrouw opgenomen. De af kondiging van een voorgenomen huwelijk staat aangeplakt in het daarvoor bestemde kastje aan het gemeente-huis.] | |
Kastanje.Dat gelijkt wel naar den brand van Troje, zei de man, En hij brandde zeven en tachtig vlooijen in eene kastanjepan. (Zie brand.) De aap gooit de kastanjes in het vuur, en laat ze er de kat met de pooten weêr uithalen. (Zie aap.) Het is kwaad kastanjes pellen zonder mes.Ga naar voetnoot4 Het is veel beter, eene kastanje dan eene perzik te wezen. [Dat wil zeggen: heeft de ruwe man eene edele ziel, dan verdient hij den voorrang boven hem, die, onder hoofsche pligtplegingen, zijne zwarte ziel verborgen houdt. De kastanje heeft eene ruwe huid, maar eene zoete kern, - de perzik een' fluweelen rok, doch een' harden steen.] Het is zoo bruin als eene kers (of: kastanje).Ga naar voetnoot5 Hij is de kat, die de kastanjes uit het vuur haalt.Ga naar voetnoot6 Hij moet altijd de kastanjes uit het vuur halen. | |
Kasteel.Als de stad is ingenomen, moet het kasteel volgen. Dat is een onwinbaar kasteel, zei de boer, en hij stond voor een' kalkoven. (Zie boer.) Dat is een wonderlijk kasteel, zei de boer, en hij zag een ouderwetsch hoenderhok. (Zie boer.) Drie gebroeders, drie kasteelen. (Zie broeder.) Het is een oud kasteel, waar geesten in wonen. (Zie geest.) Hij bouwt kasteelen in Spanje.Ga naar voetnoot7 Kasteelen in de lucht (of: Luchtkasteelen) bouwen.Ga naar voetnoot8 Kasteelen op het ijs bouwen. (Zie ijs.) Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kasteelen. (Zie huis.) | |
Kastelein.Het komt te regt, beter dan verzopen dubbeltjes: of men moet de dochter van den kastelein trouwen. (Zie dochter.) | |
Kat.Aan de beste kat kan eene muis ontloopen. Aan de kat, die het spit likt, moet men het spek (of: gebraad) niet toever trouwen. (Zie gebraad.) Aan de kat komt een graatje toe. (Zie graat.) Aarde wil van aarde niet, 't Spek wil van den zwaarde niet (of: Onkruid uit den gaarde niet, ook wel: De kat wil uit den gaarde niet, En zij laat haar muizen niet). (Zie aarde.) Als de kat in de val is, dansen de muizen er omheen. Als de kat naar geene muis loopt, is ze ziek.Ga naar voetnoot9 Als de kat slaapt, spelen (of: springen) de muizen.Ga naar voetnoot10 Als de katten ganzeneijeren leggen. (Zie ei.) Als de katten muizen, dan maauwen zij niet.Ga naar voetnoot11 Als de kat uit is, dan dansen de muizen rondom het boter- (of: meel-) vat. (Zie boter.) Als de kat uit is, is de kater zelf.Ga naar voetnoot12 [Als de kinderjaren voorbij zijn, komt men tot zelfstandig handelen. Posthumus zegt: ‘wanneer de kinderen meerderjarig zijn, mogen zijn eerst medepraten, vóór dien tijd is hun dit niet geoorloofd.’] Als de kat van huis is, dan hebben de muizen den vollen loop (of: houden de muizen bruiloft). (Zie bruiloft.) Als de vogeltjes zoo vroeg zingen, gaan er over dag de katjes mede heen (ook wel: krijgen zij de kat op het dak). (Zie dag.) Als eens de kat een' vogel eet, zoo moet ze altijd hooren: kat van vogel.Ga naar voetnoot13 Als men de kat op het spek bindt, wil zijn niet eten.Ga naar voetnoot14 Als men de kat streelt, zoo steekt ze den staart op.Ga naar voetnoot15 Bij nacht zijn alle katjes graauw, En alle mondjes even naauw.Ga naar voetnoot16 Bind de kat voor de knie, dan hebt gij vier oogen. Daar de negotie slap gaat, heeft de kat in den ketel gejongd. Daar gaan wij, meester Marcus! met de kat de trappen af.Ga naar voetnoot17 Daar geene kat is, tieren de muizen.Ga naar voetnoot18 Daar is de kat meê dood geslagen. Daar is eene zwarte kat tusschen gekomen.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: de vriendschap is verbroken, of een ongeluk heeft aan de zaak eene verkeerde wending gegeven. Het bijgeloof hield | |
[pagina 385]
| |
de kat, en voornamelijk eene zwarte, voor een werktuig van den duivel, om den mensch te verschrikken of te kwellen.] Daar is kat noch hond afgekomen. (Zie hond.) Daar is kat noch muis overgebleven (of: weder gekomen).Ga naar voetnoot1 Daar is smids kat van gestorven. [Een antwoord, dat men geeft, wanneer men iemand niet anders loont dan met een: ik dank je. Hierdoor verklaart men mede: Van geven sterft mijne kat.] Daar kan kat noch hond door (of: in). (Zie hond.) Daar kan men wel eene kat over jagen. [Men zegt dit, als het koren zeer digt, welig en gelijk te velde staat.] Dan gaat (of: komt) de kat op de koord.Ga naar voetnoot2 Dat gij aan de muis geven zoudt, geef dat aan de kat, en maak van den nood eene deugd. (Zie deugd.) Dat is de eerste kat, die mij van daag een' poot geeft. (Zie dag.) Dat is de kat bij het spek gezet.Ga naar voetnoot3 Dat is der kat de kaas bevolen. (Zie kaas.) Dat is een vogel voor de kat. Dat is geen kattedrek. (Zie drek.) Dat is kattemuziek. Dat van katten komt, muist wel (of: Katten-kinderen vangen graag muizen).Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Dat zijn hanepooten en katten klaauwen. (Zie haan.) De aap gooit de kastanjes in het vuur, en laat ze er de kat met de pooten weêr uithalen. (Zie aap.) De bruid heeft de kat niet gevoerd. (Zie bruid.) De fijne katten snoepen het spek. [De meisjes, die schijnbaar het meest ingetogen zijn, zijn niet altijd in waarheid de meest kuische.] De heer gebiedt zijnen knecht, de knecht de kat, en de kat haren staart. (Zie heer.) De honger leert de katten muizen. (Zie honger.) De kat heeft de lever gegeten. De kat in den kelder meesteren (of: metselen).Ga naar voetnoot5 De kat is gaarne daar, waar men haar streelt.Ga naar voetnoot6 De kat is geknuppeld.Ga naar voetnoot7 De kat is met het gloeijend ijzer weggeloopen. (Zie ijzer.) De kat kijkt den vogel uit den boom. (Zie boom.) De kat muist best, als zij jongen heeft. (Zie jong.) De katskop is geligt. De kat speelt met de muis. [De fortuin drijft met ons haar spel.] De katten leggen geene eendeneijeren. (Zie eend.) De katten zijn snel, om de muis te vangen.Ga naar voetnoot8 De kat uit den boom kijken. (Zie boom.) De kat weet wel, wat baard zij lekt. (Zie baard.) De kat wil de visch uit de tobbe wel; maar zij verkiest hare pooten niet nat te maken.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) De kat zal met zijne ledige maag niet wegloopen.Ga naar voetnoot10 De kat ziet altijd naar de muis. De kat ziet den keizer wel aan. De mei-katten deugen niet.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) De onnoozelheid moet zwichten, zei David, en hij zag eene muis door eene kat opeten. (Zie david.) Der kat een harnas aandoen. (Zie harnas.) Der katten spel, der muizen dood. (Zie dood.) De vredelievendheid is uit de wereld, zei Filippijn, en hij zag eene kat met eene rat vechten. (Zie filippijn.) Die des nachts eene kat koopt, zal haar over dag wel weêr laten loopen. (Zie dag.) Die geene katten lijden mag, zal geene schoone vrouw krijgen.Ga naar voetnoot12 [De kat, dat is: de heks, wreekt zich over den haar aangedanen hoon, op deze of dergelijke of nog ergere wijze, als bij de verklaring van het spreekwoord: De bruid heeft de kat niet gevoerd, is opgegeven.] Die geene koe heeft, melkt zijne kat. Die jaagt met katten, Vangt slechts muizen en ratten.Ga naar voetnoot13 Die kat en hond dood slaat, Doet daaraan geen weldaad. (Zie hond.) Die kat heeft wel aan de melk gesnoept. [Dat meisje of die vrouw heeft zich oneerbaar gedragen.] Die kat muist goed. Die met de kat speelt, wordt ervan gekrabd.Ga naar voetnoot14 Die niet houdt kat of hond, Voedt dikwijls ergeren mond. (Zie hond.) Die te veel lacht, heeft eens zots natuur; die niet lacht, heeft eener katte natuur.Ga naar voetnoot15 Die zich zelven muis maakt, wordt van de kat gevangen. Drijf geene snoeperige kat uit het huis. (Zie huis.) Eén alleen kan geen' ronde- (of: katten-) dans maken. (Zie dans.) Eene benaauwde kat is tienmaal meer te vreezen dan zeven andere. Eene doode kat, een schrik voor de muizen. Eene gepraamde kat zal dwars door de vensters vliegen, om ruimte te hebben. Eene goede kat luistert naauw.Ga naar voetnoot16 Eene goede muiskat moet men geene bellen aanbinden. (Zie bel.) Eene kat, die asch likt, zult gij geen meel geven. (Zie asch.) Eene kat, die besloten is, verandert wel in een' leeuw. Eene kat, die in 't naauw zit, maakt vieze sprongen. Eene kat, die veel maauwt, vangt weinig muizen.Ga naar voetnoot17 Eene kat kijkt wel op een' koning.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 386]
| |
Eene keukenmeid moet het eene oog naar de pan, en het andere naar de kat hebben. Eene koe verliezen, om eene kat te winnen. Eene lekkere kat slaat men dikwijls op den bek. (Zie bek.) Eene muis van de Veluwe is slimmer dan eene kat van de Betuwe. (Zie betuwe.) Eene snoepende kat Wordt ligt gevat.Ga naar voetnoot1 Eene talie van een' haas is eene el van eene kat waard. (Zie el.) Eene zwarte kat heeft zwart haar. (Zie haar.) Een kattevel Maakt kattenspel. Een lnije kat Krijgt nimmer wat (of: Eet zich niet zat).Ga naar voetnoot2 Een mensch heeft altijd liefde voor zijne naasten, zei Govert, en hij likte der kat de kruimelen van den baard. (Zie baard.) Eilieve! mag de kat geene zoete melk?Ga naar voetnoot3 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer men iemand geeft, waartoe hij van nature overhelt.] Ei zie, dat is wat raars, zei Jeroen, en hij peuterde der kat de veren uit den aars. (Zie aars.) Er is God noch goed mensch, kat noch hond te zien (of: te vinden). (Zie god.) Er komt hond noch kat op het dek. (Zie dek.) Gebrande honden (of: katten) vreezen ook koud water. (Zie hond.) Geene kat zoo glad, of zij heeft hare klaauwen. Geene oude kat speelt met een balletje. (Zie bal.) Geen twee katten aan één muis; Geen twee vrouwen in één huis. (Zie huis.) Gij hebt der kat de zoete melk bevolen.Ga naar voetnoot4 Gij zult wat hebben, - wel te weten: als de kat haar' poot brandt, zult ge gebraad eten. (Zie gebraad.) Goed honds, kwaad kats. (Zie hond.) Goed kats, goed vrouws. Hang het der kat aan den hals, dan is het voor muizen bewaard. (Zie hals.) Het blinkt als eene kaarsenmakers kat in 't donker. (Zie donker.) Het eerste gewin Is katten-gespin. (Zie gespin.) Het gaat hem als de katten: hij komt op de pooten te staan (of: Katten komen altijd op hare pooten te regt).Ga naar voetnoot5 Het is altijd kat in één vel. Het is eene bloode kat.Ga naar voetnoot6 Het is een goed gevecht - hond tegen kat: elk heeft klaauwen. (Zie gevecht.) Het is een kat-aas. (Zie aas.) Het is een katje.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Het is een oude katsjager. (Zie jager.) Het is er katshoer. (Zie hoer.) Het is geene kat, maar een kater. Het is geen katje, om zonder handschoenen aan te tasten. (Zie handschoen.) Het is geen weêr, om kat of hond uit te jagen. (Zie hond.) Het is genoegelijk, den vos te betrappen, als hij de hoenderen komt stelen, en de kat, als zij met de kaas wil doorgaan. (Zie hoen.) Het is kat en muis.Ga naar voetnoot8 Het is katvisch. Het is taal, om honden en katten te vergeven. (Zie hond.) Het is voor de kat.Ga naar voetnoot9 Het lijkt zooveel als eene kat (of: koe) een' eendvogel. (Zie eend.) Het maauwt gaarne, dat van katten komt.Ga naar voetnoot10 Het zal hem opbreken als der kat de kaas. (Zie kaas.) Het zal op katjesspel uitloopen: die niet slaan kan, moet bijten en krabben.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Het zal regenen; want de kat zit met haren rug naar 't vuur. Het zijn geene muiskatten, die in de asch kruipen. (Zie asch.) Hij beeft als eene kat voor een' spiering, en als een hond voor een stuk spek. (Zie hond.) Hij doet gelijk de kat: die eet, en zij mort.Ga naar voetnoot12 Hij heeft de kat aan het spek laten komen. Hij heeft eene kwade kat te villen.Ga naar voetnoot13 Hij heeft een' katten-rug.Ga naar voetnoot14 Hij heeft er zooveel verstand van als onze kat.Ga naar voetnoot15 Hij heeft katoogen.Ga naar voetnoot16 Hij heeft met de kat gespeeld. Hij is daarmede gekattestaart.Ga naar voetnoot17 Hij is de kat, die de kastanjes uit het vuur haalt. (Zie kastanje.) Hij is door de kat gekrabd. Hij is goed; maar was hij een vischje, men zou het hoofdje voor de kat werpen. (Zie goede.) Hij is katterig. [Men zegt dit van iemand, die lijdt aan de gevolgen zijner onmatigheid in den sterken drank. Hij braakt. Men zegt ook: Hij is zoo misselijk als eene kat.] Hij is zoo blij als de kat van een penswijf. Hij is zoo flaauw als eene kat.Ga naar voetnoot18 Hij is zoo geslepen als de kat, die met de muis speelt. Hij is zoo min te betrouwen, als eene kat bij den bontwerker. (Zie bontwerker.) Hij is zoo misselijk als eene kat. Hij is zoo nat als eene kat.Ga naar voetnoot19 Hij is zoo schuw als eene gedreigde kat. Hij is zoo valsch als eene kat. Hij is zoo vriendelijk als een arm vol jonge katten. (Zie arm.) Hij is zoo welkom als de kat in de melkkamer. (Zie kamer.) Hij is zoo wijs als Salomo's kat, die van wijsheid de pooten brak (of: van de trappen viel).Ga naar voetnoot20 Hij is zoo ziek als eene kat.Ga naar voetnoot21 Hij kan geen' hond of geene kat met vrede laten. (Zie hond.) | |
[pagina 387]
| |
Hij kent geen' anderen vogel dan eene kat, en dan moet ze nog maauwen. Hij kijkt als eene kat, die men een' gebraden visch voorhoudt. Hij kijkt als eene kat in een vreemd pakhuis.Ga naar voetnoot1 Hij kijkt zoo fier als keizers kat. Hij klautert als eene kat.Ga naar voetnoot2 Hij knijpt de kat in het donker. (Zie donker.) Hij koopt kat in den zak.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) [Het denkbeeld, door v. eijk, nevens andere afleidingen van dit spreekwoord, opgegeven, om hier den duivel te zien, die zich in het slecht besteden van den wisseldaalder bedotten liet, is van niermeyer. Zie diens geleerden Verh. over het booze wezen, bl. 78 en 79. ‘Den wisseldaalder erlangt men aldus,’ zoo lezen wij bij niermeyer: ‘met eene kat, in een zak verborgen, spoedt men zich 's avonds naar een kruisweg. Indien men joost (den Duivel) kan overhalen, om het dier te koopen, krijgt men daarvoor dit geldstuk. Driemaal den kruisweg aangedaan hebbende, ziet men den Duivel, en hij vraagt, welk dier zich in den zak bevindt; maar de verkooper mag het woord kat niet uitspreken, hij noemt dus een ander dier, bijv. een konijn of haas. Ten laatste wordt de koop gesloten, en geeft hij den wisseldaalder; doch het is eene stilzwijgende voorwaarde, dat men ook zich zelven hiervoor aan hem verkocht heeft. Deze daalder keert, hoe dikwijls uitgegeven, altijd onverwijld terug.’ Met deze verklaring aan te nemen, geloof ik niet, dat wij kat in den zak koopen.] Hij leeft (of: speelt) met den man (ookwel: Hij springt met den man om), als de kat met de muis.Ga naar voetnoot4 Hij ligt in katzwijm.Ga naar voetnoot5 Hij loert als eene kat op eene zij spek.Ga naar voetnoot6 Hij loert op hem als de kat op de muis. Hij loopt als de kat om den heeten brij. (Zie brij.) Hij loopt als eene kat, die men, met notendoppen onder de pooten gebonden, op het ijs heeft gezet. (Zie dop.) Hij maakt een katje. [Dat is: hij zockt twist, en neemt de natuur aan van de kat, die valsch is.] Hij maakt van zijn' neus een' kattebak. (Zie bak.) Hij meent, dat 's keizers kat zijne nicht is.Ga naar voetnoot7 Hij moet aan de kat of aan de kaas. (Zie kaas.) Hij raakt in den kattebak. (Zie bak.) Hij scheert de kat uit barmhartigheid. (Zie barmhartigheid.) Hij slacht de katten, die wegspringen, als men ze houden wil.Ga naar voetnoot8 Hij snijdt op als eene kat met één oor. Hij speelt met de katten.Ga naar voetnoot9 Hij steekt er de kat in.Ga naar voetnoot10 [Dat wil zeggen: hij breekt onder een of ander voorwendsel het verdrag. In dit, gelijk in meer andere soortgelijke spreekwoorden, zal de kat de heks wezen. Deze dienaresse van den duivel verandert zich, naar het bijgeloof, het liefst in eene kat.] Hij stuurt zijne kat.Ga naar voetnoot11 [Men zegt dit van iemand, wien men te vergeefs wacht, en past het bijzonderlijk toe op den persoon, die de voldoening eener achterstallige rekening lang laat uitblijven. Welke boodschap de kat brengt, leert ons het spreekwoord: Zend de kat naar Engeland, en ze zegt miau, als ze t' huis komt.] Hij verbant de kat, die eene muis laat ontsnappen, om een insekt te vangen. (Zie insekt.) Hij verbeeldt zich, dat eene kat eene koe is. Hij voert allerhande kattekwaad uit.Ga naar voetnoot12 Hij weert zich als eene kat in de krullen. Hij weet er net zoo veel van als de kat van 't Latijn. Hij weet er zooveel van als eene kat van het zevengesternte.Ga naar voetnoot13 Hij weet wel, hoe men de katjes behoort te wiegen.Ga naar voetnoot14 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer iemand de middelen weet, om anderen tot zijn gevoelen over te halen.] Hij wil de kat uit de ton zien.Ga naar voetnoot15 Hij wil het honden- (of: katten-) gat uit. (Zie gaten.) Hij wordt door een kattengat gejaagd, en zal wel anders leeren maauwen. (Zie gaten.) Hij zal de kat wel aan het spek helpen. Hij ziet als eene kat, die hare jongen dood vindt. (Zie jong.) Hij ziet er uit als de gelaarsde kat. Hij ziet er uit als eene verzopen kat.Ga naar voetnoot16 Hij ziet terwijl, of de kat ook aan de visch is. Hij ziet zoo statig als Jan Pelsers kat. (Zie jan pelser.) Hij zou wegloopen voor eene doode kat.Ga naar voetnoot17 Hoe meer men de kat strijkt, hoe hooger zij den rug opsteekt.Ga naar voetnoot18 [Dit spreekwoord wordt voornamelijk toegepast op ijdele vrouwen, die des te ijdeler worden, hoe meer men haar vleit.] Houden en katten wenschen om roekelooze dienstboden. (Zie dienstbode.) Hond noch kat kan dat verstaan. (Zie hond.) Iemand eene kat aan het been jagen. (Zie beenen.) Iets vullen, gelijk de kat een' hopzak doet. (Zie hop.) Ik ben aan den kattendans. (Zie dans.) Ik en de kat vielen te gelijk van de trappen. [Even als door het spreekwoord: Ik ben één, zei de hond, geeft men ook hier te kennen, dat de wellevendheid vordert, anderen den voorrang | |
[pagina 388]
| |
te geven, en dus zich zelven niet eerst, maar laatst te noemen.] Ik had haar liever aan mijn gat dan eene dolle kat. (Zie gatten.) Ik kan het niet verkerven, zei de kat, en zij dreet bij den haard. (Zie haard.) Ik mag gaarne visch zien, zei de kat, en zij at ze blindelings op.Ga naar voetnoot1 Ik versta zulk gebrui niet, zei Trijntje van der Knor, en de kat speelde met eene slip van haar hemd. (Zie gebrui.) Ik zie veel door de vingers, zei de kat; toen zag ze door de traliën eene muis in de val zitten.Ga naar voetnoot2 Ik zou hem mijne kat niet toevertrouwen. [Den dokter nl., die als kwakzalver bekendis.] Is de kat van handschoenen voorzien, zoo vangt zij geene muizen of ratten. (Zie handschoen.) Kwade katten, Kwade ratten.Ga naar voetnoot3 Laat dat katje maar zeiken. Laat het katje ronken.Ga naar voetnoot4 Luipende katten hebben het eerst het vleesch (of: spek) uit den pot.Ga naar voetnoot5 Mannen en honden, Die doen de ronden (of: Honden en mannen Mogen uitspannen); Maar katten en wijven Moeten t' huis blijven. (Zie hond.) Men behoeft de kat niet te leeren klauteren. Men kan de kat (of: den hond) niet van het spek houden, als zij (hij) er den smaak van beet heeft. (Zie hond.) Men kan eene kat wel dood krijgen, al hangt men haar juist niet op. Men kan er geene kat (of: geen' hond) bij den staart doortrekken. (Zie hond.) Men moest mij hier geene katten voor hazen verkoopen. (Zie haas.) Men moet geen' bontwerker brengen, waar eene mooije kat is. (Zie bontwerker.) Men moet geene kat, die gemuilband is, met den stok slaan, omdat ze niet muist. Men moet het katje niet dood sollen.Ga naar voetnoot6 Men zou erop verlieven, als eene kat op den mosterdpot.Ga naar voetnoot7 Met eene benepen kat is het kwaad vechten.Ga naar voetnoot8 Met kat en met muis.Ga naar voetnoot9 [Men bezigt deze spreekwijze, wanneer eene zaak totaal verloren is.] Mijne kat ook een vischje. Mijne kat sch.. vuur, zei besje, en ze had eene vonk aan haren staart. (Zie besje.) Mooi toegekeken: de kat heeft de struif op.Ga naar voetnoot10 Niemand wil der kat de bel aanbinden. (Zie bel.) Nu zal der kat het haar uitgaan. (Zie haar.) Nu zijt ge gelubd, zei de Spanjaard, en hij hakte eene kat den staart af.Ga naar voetnoot11 Of men van de kat of den kater (ook wel: of van den hond) gebeten wordt, is hetzelfde. (Zie hond.) Om de kat achterna te loopen! [Met het werk: de dienstpresentatie aan de kat, wijst men hem af, wiens opgave zijner eereposten men wil begekken.] Om de muis is de kat gaauw.Ga naar voetnoot12 Om den wille van het smeer Likt de kat den kandeleer. (Zie kandelaar.) Om het vet likt de kat de braadpan.Ga naar voetnoot13 Opgesloten katten worden door de muizen opgevreten. [Als men de handen niet vrij heeft, kan men niets uitvoeren.] Oude katten lusten ook melk.Ga naar voetnoot14 Slapende katten Vangen geen ratten.Ga naar voetnoot15 Snoepende katten klopt men op den neus.Ga naar voetnoot16 Snoepende katten maken vlugge dienstmaagden. (Zie dienstbode.) Spreekt men van eene kat, hij maakt er een' eendvogel van. (Zie eend.) Streelt gij de kat, zij zal u in het aangezigt springen. (Zie aangezigt.) Twee hanen in één huis, De kat met de muis, Een oud man en een jong wijf Geeft eeuwig gekijf. (Zie gekijf.) Uit nood Roert de kat haar' poot.Ga naar voetnoot17 Van geven sterft mijne kat. Van heete potaadje snoept geene kat.Ga naar voetnoot18 Veel weet de rat, Maar veel meer de kat.Ga naar voetnoot19 Verdraagt u, als katten en honden behooren te doen. (Zie hond.) Vertel dat Aan de kat (of: Maak dat aan de kat wijs). Verzengde katten leven lang.Ga naar voetnoot20 Voor het graan, dat eene muis opknaagt, kan men eene kat onderhouden. (Zie graan.) Vrouw! houd je kat t' huis; want het gaat regenen. (Zie huis.) Vrouw! neem je kat in huis; want er is donder aan de lucht. (Zie donder.) Wanneer de kat weg is, dan dansen de muizen op de tafel. Wat men spaart uit den mond, Krijgt dikwijls kat of hond. (Zie hond.) Wat vermag de kat, als de kamenier zot is? (Zie kamenier.) Wie weet, waar de kat kijkt?Ga naar voetnoot21 Wij scheiden nog zoo niet, zei de kat tegen de muis.Ga naar voetnoot22 Woorden van een' heilige, klaauwen van eene kat. (Zie heilige.) Wordt men van de katniet gebeten, dan van den kater. Zend de kat bij het spek en een' lap bij den wijn, dan zijt gij aan het regte einde. (Zie einde.) Zend de kat naar Engeland, en ze zegt miau, als ze t'huis komt. (Zie engeland.) Zij bijt en krabbelt als eene kat.Ga naar voetnoot23 Zij houden huis Als de kat met de muis. (Zie huis.) Zij is het katje van de baan. (Zie baan.) Zij is zoo kwaad als eene kat.Ga naar voetnoot24 Zij leven (kijven, of: vechten) als katten en honden. (Zie hond.) | |
[pagina 389]
| |
Zij maakt een' katten-bogchel. (Zie bogchel.) Zijn katteken zadelen.Ga naar voetnoot1 [Wanneer er aan eene allergrootste dwaasheid gedacht wordt, spreekt men van zijn katteken zadelen. Wat toch kan er dwazer uitgedacht worden, dan eene kat voor den wagen te spannen, of haar den zadel op te leggen!] Zij sterven af als katten en honden. (Zie hond.) Zij zijn genoeg, om katten en honden te vermoorden. (Zie hond.) Zoek geene drie beenen aan eene kat. (Zie beenen.) Zonder naar kat of koning te vragen. Zoo kwam de kat aan het spek niet.Ga naar voetnoot2 Zoo'n kat heeft mijn kop ook. [Wanneer menschen zoo vast op hun stuk staan, dat zij hunne eenmaal opgevatte meening niet laten varen, en men hun doordrijven wil begekken, dan zegt men: Zoo'n kat heeft mijn kop ook. Het is eene omzetting van: Zoo'n kop heeft mijne kat ook, dat mede als spreekwoord geldt.] Zoo zou men 't katje wiegen, dat het lolt.Ga naar voetnoot3
Het zijn katten op 't land (of: strand).Ga naar voetnoot4 Hij heeft het anker achter de kat gezet. (Zie anker.) Hij is achter de kat geraakt. | |
Kater.Als de kat uit is, is de kater zelf. (Zie kat.) Een bagijnen-pater, Een visschers kater En molenaars haan: Als deze drie van honger sterven, dan zal de wereld vergaan. (Zie bagijn.) Het is geene kat, maar een kater. (Zie kat.) Hij is een dubbele kater: hij k... door zijn hemd in zijne broek. (Zie broek.) Hij meende eenen vetten kater te strikken.Ga naar voetnoot5 Hij ziet uit zijne oogen als een Maartsche kater. Of men van de kat of den kater (ook wel: of van den hond) gebeten wordt, is hetzelfde. (Zie hond.) Wordt men van de kat niet gebeten, dan van den kater. (Zie kat.) Zij mogen hunnen kater laten jagen. | |
Katijf.Een man zonder wijf Is een arm katijf.Ga naar voetnoot6 Het zijn al katijven, Die om luttel kijven.Ga naar voetnoot7 Met de katijven ligt men het schip.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: als het schip in nood is, dan werpt men degenen, die van geen nut kunnen wezen, het eerst over boord. Katijven zijn ellendige, ongelukkige menschen.] | |
Katoen.Dat klinkt als katoen.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: het heeft geen' klank, als tegenstelling, daar het een voorwerp geldt, dat klank moest bezitten. Prof. visscher denkt hier aan eene verbastering van latonium, latoon, dat men latoen schreef, de e als verlengletter gebezigd. Buddingh schrijft: ‘Dat klinkt als Catoen! nl. als het gulden boeksken van cato.’ Zie Navorschers Bijblad, i. bl. xxvii. De volgende spreekwoorden: Dat klinkt als een baaijen lap in een' pispot en Die klinken als eene wollen kous, bevestigen de opgegeven eenvoudige verklaring.] Het is eene katoenen juffer. (Zie jufvrouw.) Het is er dood katoen. [Daar is niets te doen, het is er stil.] Het wit en zwart hebben Venetië rijk gemaakt, dat is: katoen en peper.Ga naar voetnoot10 Hij geeft hem van katoen. Hij heeft katoen in de ooren. Hij spint u katoen uit de ooren.Ga naar voetnoot11 Hij zag er uit als een omgekeerd hemd van ongebleekt katoen. (Zie hemd.) | |
Kaveling.Eene kaveling al te ongelijk maken.Ga naar voetnoot13 [Daar men door eene kaveling datgene verstaat, wat te gelijk of bij elkander wordt genomen, bezigt men deze spreekwijze, wanneer een geheel uit zeer vreemdsoortige deelen bestaat.] | |
Kazak.Hij heeft zijne kazak gekeerd.Ga naar voetnoot14 Hij schudt het van zijne kazak af.Ga naar voetnoot15 | |
Keel.Als een ding maar wezen wil, dan zou eene luis een' mensch de keel afbijten. (Zie ding.) Als gij niet zwijgt bij uwen vriend, zoo heeft hij den voet op uwe keel.Ga naar voetnoot16 Al stond er een mes op zijne keel.Ga naar voetnoot17 Beter van daag dan morgen, zei Krelis Louwen, en de beul sloeg hem den strop om de keel. (Zie beul.) Dat eten komt hem in de keel niet. (Zie eten.) De baard zit hem nog in de keel. (Zie baard.) De buik meent, dat de keel gehangen is. (Zie buik.) De keel en de buik moeten wat bijleggen. (Zie buik.) De keel is verdronken.Ga naar voetnoot18 [Wanneer iemand zooveel sterken drank heeft gebruikt, dat hij er heesch van wordt, zegt men, dat de keel verdronken is.] Die geene vlooijen wil krijgen, moet zijnen aars krabben, als ze hem in de keel bijten. (Zie aars.) Die keeldrank zal u deeg doen. (Zie deeg.) Die te veel klapt, wordt bij de keel gevat.Ga naar voetnoot19 Eene lekkere keel Kost veel.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) Een rappe tong en natte keel, Dat wint niet veel.Ga naar voetnoot21 Er zit een roggestaart in zijne keel. Geef aan uw' zoon veel in den darm, Maar geef hem weinig aan den arm; Uw dochter aan den arrem veel, Maar spaar't die liever uit de keel. (Zie arm.) Geen kostelijker gat dan het lekkere keelgat. (Zie gaten.) Gij hebt hem een mes gegeven, waarmede hij zich zelven de keel afsnijdt.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 390]
| |
Het bijt hem de keel af. Het blijft hem in de keel (of: den krop) zitten (of: steken).Ga naar voetnoot1 Het hangt mij de keel uit. Het hart zit hem in de keel. (Zie hart.) Het is hem in de verkeerde keel geschoten.Ga naar voetnoot2 Het is in de keel en de maag (of: in het keelgat en den buik) vacantie. (Zie buik.) Het is zoo vast als eene muts met zeven kelebanden. (Zie band.) Het zit hem in de keel. Hij heeft den haak (of: hoek) al in de keel. (Zie haak.) Hij heeft eene drooge keel. [Hij houdt veel van een slokje.] Hij heeft eene spons in zijne keel.Ga naar voetnoot3 Hij heeft eene vonk in de keel.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: hij is niet te verzadigen. Hij is zoo aan den sterken drank gewend, dat het hem in de keel brandt, dat is: dat hij altijd den brand van- of de aanprikkeling tot den sterken drank in de keel gevoelt.] Hij heeft een geheugen als een kanonskogel (of: eene granaat), en een keelgat als een bomketel. (Zie bom.) Hij heeft een' kikker in zijne keel.Ga naar voetnoot5 [Dit spreekwoord wordt gebruikt van iemand, die veel en op onaangenamen toon spreekt. Men vergelijkt zijne taal bij het gekwaak van den kikvorsch.] Hij heeft een' wolf in de keel gezien.Ga naar voetnoot6 Hij heeft eksteroogen in de keel. (Zie eksteroog.) Hij heeft hem met een bot mes de keel afgestoken. Hij heeft zijne keel lustig gesmeerd.Ga naar voetnoot7 Hij jaagt alles door het keelgat (of: Hij lapt alles door de keel). (Zie gaten.) Hij is verbaasd: misschien heeft hem een wolf in de keel gezien.Ga naar voetnoot8 Hij kan zwijgen als een hoen, dat de keel is afgestoken. (Zie hoen.) Hij laat hem de woorden weder in de keel (of: door den hals) halen. (Zie hals.) Hij leeft als de wouw en de gier, geene andere maat van deugd hebbende dan den klaauw en de keel. (Zie deugd.) Hij mag zijne keel wel toebinden. Hij spreekt zoo verstandig als een bulhond, die een' os naar de keel vliegt. (Zie hond.) Hij steekt het varken de keel af, en laat het liggen dood bloeden.Ga naar voetnoot9 Hij wilde, dat hem ook zulk een ekster in de keel sch.... (Zie ekster.) Hij zet eene groote keel op. Hij zet hem het mes op de keel. Hij zingt, alsof hij eene garnaal (ook wel: graat) in de keel had. (Zie garnaal.) Hij zoekt de honigraat tot binnen in de keel van den leeuw. (Zie honigraat.) Hij zou zich zelven de keel afbijten.Ga naar voetnoot10 Hoe erger keel, hoe beter gat. (Zie gaten.) Iemand bij de ooren (ook wel: den kop, of: de keel) krijgen.Ga naar voetnoot11 Iemand de keel toebinden.Ga naar voetnoot12 Ik heb wel voor heeter vuur gestaan, zei Lammert, en hij stond tot zijne keel toe in het water.Ga naar voetnoot13 Kleine dieven hangt men aan de keel, maar groote aan de beurs. (Zie beurs.) Men moet hem de woorden uit de keel halen. Met de keel gewonnen, Met de keel verslonnen.Ga naar voetnoot14 Op hals en keel. (Zie hals.) Overgeven doet der keel wee.Ga naar voetnoot15 Veel konten droogt de keel.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Wat is te veel, Steekt in de keel (of: Doodt de keel).Ga naar voetnoot17 Zij steken tot de keel in 't goed. (Zie goed.) | |
Keer.Alle dingen hebben hunnen keer, behalve de tijd; want als die eens voorbij is, zoo komt hij niet weder. (Zie ding.) Alle spellen een' keer gedronken, zei de Brabander. (Zie brabander.) Dat er gedaan is, zal voor dezen keer gedaan blijven.Ga naar voetnoot19 Eén man is geen man (of: Eén is geen, ook wel: Eén keer is geen keer). (Zie één.) Gedane zaken hebben (of: nemen) geen' keer.Ga naar voetnoot20 Het is de wend tegen den keer.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.) [Dat is: het gaat tegen den regel in, bonst daardoor met de deelen tegen elkander, en is dus geheel verkeerd. Het zeggen: de wend tegen den keer komt af van het wenden en keeren.] Hij is altijd tegen den keer in. Hij maakt regtsom-keer.Ga naar voetnoot22 't Tij gaat zijnen keer, 't Past op prins noch heer. (Zie getij.) | |
Kees.Als de haan van Kees eijeren legt, dan heb je alle dag wat versch. (Zie dag.) Het is een regte Kees. Is dat een land; het vergaat van de Kezen. | |
Kees Aaije.Gij moet den hond wat zoetjes onder den staart blazen, zei Kees Aaije, dan kunt gij het wat langer uithouden. (Zie hond.) | |
Keet.Het rookt als eene keet.Ga naar voetnoot23 Iemand het huis (of: de keet) uitboenen. (Zie huis.) Zij vechten elkander de keet uit. | |
Keg.Hij zette er eene keg op.Ga naar voetnoot24 Men maakt houten keggen uit hetzelfde hout, dat men klieven wil. (Zie hout.) Sla toe; maak van zijne vuist eene keg.Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 391]
| |
Kegel.Het is een groote kegelveller. Hij is er zoo aangenaam als een hond in een kegelspel. (Zie hond.) Laat ieder de sneeuw voor zijne eigene deur wegvegen, en zich niet stooten aan den ijskegel van zijns nabuurs dakpan. (Zie dak.) Steek uwe kogels (of: kegels) in den zak: uw spel is ten einde. (Zie einde.) Zet de kegels eens op. [Deze spreekwijze wordt bij het kaartspel gebruikt; waarmede men bedoelt, het in orde zetten der kaarten, om beter te kunnen berekenen, wat het spel kan opleveren.] | |
Kei.Dat is keijen zaaijen. Dat is tegen de keijen gedongen. De kei leutert hem (of: Hij heeft den kei in 't hoofd). (Zie hoofd.) Die vent was goed, den kei van Amersfoort te slijpen. (Zie amersfoort.) Eet lariekoek met vijgen, totdat de keizucht overgaat.Ga naar voetnoot1 Gelijk men de hoeven der jonge paarden op eenen keiweg hardt. (Zie hoef.) Gij zult een' kei vangen.Ga naar voetnoot2 Het is een kei.Ga naar voetnoot3 Hij is zoo hard als een kei.Ga naar voetnoot4 [Dit soldaten-spreekwoord zegt: hij heeft geen geld meer, om er drank voor te koopen.] Hij kan de hardste keijen wel op een zacht kussen morzelen.Ga naar voetnoot5 Hij moet van den kei gesneden worden.Ga naar voetnoot6 Hij was van den Amersfoortschen kei genezen. (Zie amersfoort.) Ik schrei een' kei; blijf gij versteend. Kei is koning.Ga naar voetnoot7 Men kan geen' keisteen het vel afstroopen.Ga naar voetnoot8 Men kan wel een' keisteen (of: koolstronk) koken, dat het sop goed is.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Vaar naar Leiden, en laat u schrapen (of: van den kei snijden).Ga naar voetnoot10 [Men past dit spreekwoord daar toe, waar de zotternij de hoofdrol vervult. Men geeft aan den gek den raad, om naar Leiden te gaan, en zich daar van den kei te laten snijden, dat is: door het doen van eene operatie zich van zijne gekheid te laten genezen.] Wie zal gelooven, dat men wol met keijen kaarden moet! Zacht liggen doet ook keijen breken.Ga naar voetnoot11 | |
Keizer.Als keizer Karel erin is, dan is het mis. (Zie karel.) Daar niets is, verliest de keizer zijn regt.Ga naar voetnoot12 Dag keizer van de wouwen! (Zie dag.) Dat verstrekt de keizer niet. De kat ziet den keizer wel aan. (Zie kat.) De paap wordt bij stemmen aangesteld, de keizer met geweld, en de koning door de natuur. (Zie geweld.) Die zoo lang kan verbeiden, die wordt wel keizer.Ga naar voetnoot13 Geef den keizer, wat des keizers is, en Gode, wat Gods is. (Zie god.) Geen ekster zal van den keizer klappen. (Zie ekster.) Had ik geld genoeg, ik zou den keizer van Rome stillen. (Zie geld.) Hij gaat, daar de paus (of: keizer) te voet (of: zonder lakkei) gaat (of: geen' ambassade kan zenden). (Zie ambassade.) Hij heeft den prins (of: den keizer) gezien (gesproken, of: ingehaald).Ga naar voetnoot14 [Dat is, hij legt op eene zeer duidelijke wijze zijne verheuging aan den dag, eene soort van blijdschap echter, die men alleen bij den dronkaard aantreft.] Hij is des keizers vriend niet.Ga naar voetnoot15 [Dit spreekwoord is genomen uit Joh. xix: 12.] Hij is waardig, den keizer te dienen.Ga naar voetnoot16 Hij is zoo rijk als de keizer, die van armoede in het gasthuis stierf. (Zie armoede.) Hij kijkt zoo fier als keizers kat. (Zie kat.) Hij meent, dat 's keizers kat zijne nicht is. (Zie kat.) Hij mogt eens keizer van Rome zijn!Ga naar voetnoot17 Hij pocht en snorkt, of hij den keizer gevangen had.Ga naar voetnoot18 Hij slacht des keizers paard: dat p... in de groote plassen.Ga naar voetnoot19 Hij weet er zooveel van als van den keizer van Marokko. Hij zal den keizer vangen.Ga naar voetnoot20 Hij zou om geen' keizer lagchen.Ga naar voetnoot21 Iemand tot keizer kroonen. [Men wil hierdoor zeggen: iemand iets betaald zetten.] Inmiddels sterft de keizer, de olifant of ik (ook wel: de koe, de keizer of de olifant).Ga naar voetnoot22 Keizer Karel noemde de Friezen heeren. (Zie fries.) Wedden (Spelen, of: Vechten) om des keizers baard: die het wint, zal hem halen. (Zie baard.) Wij kunnen allen geene keizers wezen.Ga naar voetnoot23 Zij zijn niet allen gelijk, die met den keizer rijden. (Zie gelijk.) | |
Kelder.Dat is tante Bloemkool, een nichtje van grootje uit den pottekelder. (Zie bloemkool.) De kat in den kelder meesteren (of: metselen). (Zie kat.) De kelder is gesloten.Ga naar voetnoot24 Den dief in den kelder sluiten. (Zie dief.) | |
[pagina 392]
| |
Den sleutel van den wijnkelder aan den dronkaard toevertrouwen. (Zie dronkaard.) Die bang is, moet naar den kelder. (Zie bang.) Een huis vol dochters is een kelder vol zuur bier. (Zie bier.) Hansje in den kelder en Maaitje in 't schappraaitje. (Zie hans.) Het is al te laat, het vat te verkuipen, als het bier in den kelder zwemt. (Zie bier.) Het is een hard gebod, dat de knecht moet fluiten, zoo lang hij in den kelder is. (Zie gebod.) Hij gaat naar de grondvergadering (of: den kelder). (Zie grond.) Hij heeft de kelderkoorts.Ga naar voetnoot1 Hij heeft den hond in den kelder gesloten. (Zie hond.) Hij heeft het water in den kelder. Lichtmis donker, De boer een jonker; Lichtmis helder, de boer in den kelder. (Zie boer.) Men ziet de dingen anders van een' toren dan uit een keldervenster. (Zie ding.) Schraalhans (of: Gierige Hans) is keuken- (of: kelder-) meester. (Zie hans.) Zijn kelder is goed voorzien. | |
Kelk.Die den kelk in de hand heeft, zegent zich het best. (Zie hand.) Gij staat te lang met den kelk.Ga naar voetnoot2 Wilt gij preken, maak u den kelk kwijt.Ga naar voetnoot3 | |
Kemel.Als de gierigaard vrolijk is, danst de kemel. (Zie gierigaard.) De kemel drinkt liefst, als het water geroerd is.Ga naar voetnoot4 Het pak moet naar den kemel zijn, of het draagt lastig.Ga naar voetnoot5 Hij heeft een' kemel geschoten.Ga naar voetnoot6 Hij heeft een' rug als een kameel.Ga naar voetnoot7 Luiheid met nijd fokt luizen als kameelen. Men kieskaauwt over eene mug, en zwelgt een' kameel door. [Dit spreekwoord is ontleend uit Matth. xxiii:24.] | |
Kenau.Als de Hollanders van Kenau pogchen, dan pogchen de Friezen van Bauck. (Zie bauck.) Dat is eene Kenau van eene meid. | |
Kenner.Alle koopers zijn geene kenners.Ga naar voetnoot10 Hij is een kenner van de vogeltjes: zijn vader is een kwikstaart geweest. Hij is geen kenner van zijne vogeltjes. Hij slacht Wiggert Wiggerts (of: Reiger Reigers), een' kenner van alle vogelen: hij zag eene zog (of: een' rog) voor eene tortelduif aan.Ga naar voetnoot11 | |
Kennis.Dat is eene oude kennis. Die vele kennissen heeft, moet veel opdisschen.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Heb vele kennissen, één' vriend en geene vijanden. Oude kennis en oude munt.Ga naar voetnoot13 Oude kennis, koop je niet wat?
Dat is maar, om kennis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met eene houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had. (Zie bed.) Een ons van aangeërfd verstand gaat vijf pond gewonnen kennis te boven. Goede kennis maakt vriendschap.Ga naar voetnoot14 Hij heeft eene ton vol kennis, maar de bodem is eruit. (Zie bodem.) Hoe minder kennis, hoe haastiger vonnis. Met groote heeren kleine kennis. (Zie heer.) Niet zoo familiair voor zoo weinig kennis. (Zie familiair.) Veel kennis maakt aanhalens.Ga naar voetnoot15 | |
Kerel.Als men den kerel meer bidt, zoo weigert hij 't eerst (zoo kromt hij zijnen hals, of: zoo scheever staat hem de hals, ook wel: zoo stijft hem de krop). (Zie hals.) Die karel heeft geen gevoel, zei dokter Stokvisch, en hij anatomiseerde een' drenkeling. (Zie dokter.) Eene mug kan een' groot' karel wel steken, dat hij jankt.Ga naar voetnoot17 Een jong karel moet zijne fortuin zoeken. (Zie fortuin.) Het is een kerel als een boom. (Zie boom.) Het is een kerel als een dijk. (Zie dijk.) Het is een kerel, die met huid en haar voor een vijfje nog te duur is. (Zie haar.) Ik geloof, dat hij in het water gelegen heeft, en nu te droogen hangt, zei de mof, en hij zag een' karel aan de galg hangen. (Zie galg.) Krijg ik geen' kerel, ik laat er mij een' bakken, zei de meid. | |
Kerf.Als het water over de kerven gaat, zal men het schip hozen.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Buiten (Uit, ook wel: Over, of: Boven) de kerf gaan.Ga naar voetnoot19 De bout vindt de kerf wel. (Zie bout.) De wafel ging hem uit de kerf. | |
[pagina 393]
| |
Het is een uit de kerf gaande maaltijd.Ga naar voetnoot1 | |
Kerfstok.De kerfstok is nog geen ijzer. (Zie ijzer.) De kerfstok loopt te hoog (of: Het loopt over den kerfstok).Ga naar voetnoot2 Den kerfstok afdoen.Ga naar voetnoot3 Hij heeft veel (of: vrij wat) op zijn' kerfstok.Ga naar voetnoot4 Hij praat zoo net als op een' kerfstok.Ga naar voetnoot5 Hij zondigt al op den ouden kerfstok aan.Ga naar voetnoot6 Ik wil dat alles niet op mijn' kerfstok hebben.Ga naar voetnoot7 Zijn kerfstok is vol.Ga naar voetnoot8 | |
Kerk.Al de broeders zijn het oneens in den kerkeraad. (Zie broeder.) Al is de kerk groot, de paap predikt (of: zingt) maar aan één einde (of: zingt niet meer, dan hij vermag). (Zie einde.) Alle officiën zijn smerig, zei de kosters vrouw, toen zij een eindje kaars uit de kerk kreeg. (Zie einde.) Als de kerk gemaakt is, behoort ze den priester toe.Ga naar voetnoot9 Als hij spreekt, zoo kraait de haan op den kerktoren. (Zie haan.) Als pastoor en koster kijven, Kunnen de geheimen in de kerk niet blijven. (Zie geheim.) Amen! zei de koster, en de kerk was uit. (Zie amen.) Bij het volk is de nering, zei de mosselman, en hij kwam met de mosselen in de kerk.Ga naar voetnoot10 Daar geen dwang is, is geene eer, zei de koster, en hij sloeg de beelden in de kerk. (Zie beeld.) Daar God eene kerk sticht, bouwt de duivel eene kapel. (Zie duivel.) Daar is groot en klein: zoo als het volk ter kerk komt.Ga naar voetnoot11 Daar kan geen feest zijn, of hij loopt naar de kerk. (Zie feest.) Daar ligt de stront, zei de koster, en hij sch... in de kerk.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Daar zijn meer huizen dan kerken. (Zie huis.) Dat is een gereede kerkgang. (Zie gang.) Dat is een ongelegen kerkweg. De bruid wilde vermeerderd zijn, en zij p.... in de kerk. (Zie bruid.) De dominé is geen eendvogel en de kerk geen kikvorsch: de een zal mij niet ontvliegen en de ander niet ontspringen. (Zie dominé.) De dominé is geen windhond en de kerk geen haas: zij loopen niet weg. (Zie dominé.) De kerk is de brug naar den hemel. (Zie brug.) De kerk is haast uit. De kerk op den toren!Ga naar voetnoot13 De kerk verheugt zich zelfs met het tegenwoordige. De kerk zal er langer zijn dan wij. De kogel is door de kerk.Ga naar voetnoot14 [Dat wil zeggen: er is geen beletten of verhelpen meer aan, de zaak is onherstelbaar verloren. Het spreekwoord heeft voorzeker zijn' oorsprong te danken aan den alles-verwoestenden oorlogsman, die zelfs het heiligdom niet heeft gespaard.] De loon maakt den toon in de kerk.Ga naar voetnoot15 De reize is nog niet gedaan, Al ziet men kerk en toren staan. De stank verdwijnt zoo gezwind, als een veest in de kerk: daar heeft ze de ruimte van neusgaten. (Zie gaten.) De voorsten maken, dat de achtersten niet in de kerk kunnen (of: Die eerst komen, sluiten de anderen uit de kerk). (Zie achterste.) Die het geluk heeft, leidt de bruid ter kerk. (Zie bruid.) Die niet goed wil werken, Komt besch.... ter kerke. Die tegen zijnen wil ter kerke gaat, die heeft geen nut van de mis.Ga naar voetnoot16 Die vervaard is, loope in de kerk.Ga naar voetnoot17 Driemaal rondom de kerk is zoo goed als ééns daarin. Een boer op de markt, een boer in de kerk. (Zie boer.) Eene vette kerkmuis, eene witte zwaluw en een rijke speelman zijn drie zeldzame dingen. (Zie ding.) Een kerkpad is geene heerbaan. (Zie baan.) Een kerkpraatje voorwerpen.Ga naar voetnoot18 Een oud wijf, die in haren jongen tijd hoer is geweest, wordt eene koppelaarster, of zij verkoopt kaarsen in de kerk. (Zie hoer.) Een stront hoort u, de kerk hoort al de luî.Ga naar voetnoot19 Er mag wel eens een uil over de kerk gaan. Er vliegen zoowel uilen in- als over de kerk.Ga naar voetnoot20 Gelijk de vinken Zitten en kwinken In het veld, Zoo liggen de papen In de kerk, en gapen Naar 't offergeld. (Zie geld.) Gij zult niet eer aflaten, voor gij op den rug ter kerke gaat.Ga naar voetnoot21 [Gij weet van volhouden: eerst met uwen dood zal 't einde zijn.] Hebt gij nooit eene duif over de kerk zien vliegen? (Zie duif.) Het geld valt wonderlijk, zei losse Dirk; hij verloor een dubbeltje op de draaibrug, en vond het in de groote kerk wederom. (Zie brug.) Het gelijkt wel eene Joden-kerk. (Zie jood.) Het groote dak van de kerk dekt wel veel, maar smoort niet alles. (Zie dak.) Het is moeijelijk te zien, wie des anderen zwager is, daar de kerk vol lieden is.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) Het is te veel: twee kassen in ééne kerk (of: Twee kassen in ééne kerk dienen niet). (Zie kast.) Het kerkboek moet mede, zei Graafsma. (Zie boek.) Het komt van den kerkmuur.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 394]
| |
[Dat wil zeggen: het medegedeelde heeft weinig grond, en draagt den stempel, van valsch te zijn. Praatjes van dien aard worden in Friesland aan den kerkmuur verhandeld.] Het zijn al dieven in ééne kerk. (Zie dief.) Het zijn al geene eerlijke lieden, die in de kerk komen. Het zijn juist niet allen de beste Christenen, die het eerst in de kerk zijn. (Zie christen.) Hie tutior, zei de ooijevaar, en hij zat op de kerk.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: hij is voor ongelukken bewaard. De ooijevaar zeide, terwijl hij op de kerk zat: hier is het veiliger.] Hij berooft de kerk, om zijn eigen koor te dekken. Hij gaat onder de huik te kerk. (Zie huik.) Hij gaat op zijne toffeltjes afkerken en aankerken.Ga naar voetnoot2 [Hij is een vroom man, en gaat vol vertrouwen af en aan.] Hij gelooft, wat de kerk gelooft.Ga naar voetnoot3 [Men bezigt dit spreekwoord van napraters.] Hij heeft de kerk niet gezien, sedert hij gedoopt is. Hij heeft zooveel dank, alsof hij in de kerk gek... had. (Zie dank.) Hij is geheel ten uitkerken.Ga naar voetnoot4 Hij is vast in de kerk geboren. Hij is zoo berooid van geld als eene kerkrat. (Zie geld.) Hij is zoo dartel en brooddronken, dat hij kerkmaar en straatmaar is. (Zie brooddronken.) Hij mag wel met zijne geburen ter kerke gaan. (Zie buurman.) Hij past er zoo min als een toren op eene Mennisten-kerk. Hij slacht de klokken, die het volk ter kerke luiden, en erbuiten blijven. Hij wil met die huik niet ter kerk gaan. (Zie huik.) Hoe nader bij de kerk, hoe later en zeldzamer daarin.Ga naar voetnoot5 Hoe nader bij Rome, hoe verder van de kerk. Ik heb een' vroom' man, zei Lijsje de nachtloopster, mijn man timmert aan de kerk.Ga naar voetnoot6 In de kerken wast ook wel spinrag.Ga naar voetnoot7 In die kerk wordt niet gepreekt. Kerkegoed heeft ijzeren tanden. (Zie goed.) Kerkgang verzuimt niet. (Zie gang.) Komt de duivel in de kerk, dan wil hij op het hoogaltaar zitten. (Zie altaar.) Laat de kerk in het midden van het dorp staan. (Zie dorp.) Men komt in het heiligdom niet dan door het portaal van de kerk. (Zie heiligdom.) Men moet vóór het zingen uit de kerk gaan. [Dat wil zeggen: men moet zich in het boeten van den lust, kier bedoeld, matigen, om voor te komen, dat men de gevolgen anders zich later beklagen zal. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer de man of jongeling eene vrouw of een meisje omhelst. In gelijken zin zegt men: Als het spel op zijn best is, (of: Met gewonnen spel, ook wel: Met winst) moet men eindigen (of: zoo is het tijd, het te laten).] Men ziet aan de veren wel, dat een kerkuil geene duif is. (Zie duif.) Men zou huizen (of: kerken, ook wel: torens) op hem gebouwd hebben. (Zie huis.) Nabij de kerk en ver van God. (Zie god.) Onder een hoerhuis, boven eene kerk. (Zie hoer.) Oude kerken hebben donkere glazen. (Zie glas.) Pas op, laat de kerkeraad het niet hooren (of: dat de kerkeraad er niet achter komt). Trouwen in 't hooi, Is wonder mooi; Maar in de kerk Is 't eeuwig werk. (Zie hooi.) Twee kerkgangen in ééne week doen. (Zie gang.) Waar de ooijevaars weggaan, komt er ruzie in de kerk.Ga naar voetnoot8 Wacht u voor de kerkuilen.Ga naar voetnoot9 Wanneer de donder in de kerk geslagen is, is het te laat. (Zie donder.) Wat doet de donder in de kerk? (Zie donder.) Wat komt er al te kerk, zei de paap, en hij zag van verre eene knorrende gemeente aankomen. (Zie gemeente.) Wat zal het varken in de kerk doen?Ga naar voetnoot10 [Men bezigt dit spreekwoord van hen, die tot alle zaken volstrekt ongeschikt zijn. In dergelijken zin zegt men: Het is, alsof er een os (of: aap) in den bijbel las.] Welk volk komt hier ter kerk?Ga naar voetnoot11 Wilt niet zorgen, wie den laatsten man begraven (of: ter kerke dragen) zal.Ga naar voetnoot12 Zedig ter strate, aandachtig in de kerk, blijde in huis, vriendelijk te bed. (Zie bed.) Ze zullen op die grondvest aanstonds eene nieuwe kerk bouwen. (Zie grondvest.) Zij gaat met eene huik te kerk. (Zie huik.) Zij zijn niet allen heilig, die gaarne (of: veel) ter kerke gaan. (Zie heilige.) Zoo staat u de keuvel, als gij morgen ter kerke gaat.Ga naar voetnoot13 Zoo sterk, als men eene kerk bouwt.Ga naar voetnoot14 | |
Kerkhof.Daar moet gij wezen, om op het kerkhof uwer voorvaderen te vergaan. De een dood, de ander op het kerkhof. (Zie doode.) De kerkhof-bloempjes wassen op zijn hoofd. (Zie bloem.) De man is op het kerkhof.Ga naar voetnoot15 [Het kerkhof was vroeger de vrijplaats van den beschuldigde. Dáár greep hij het kruis, en was er even veilig als de Israëliet aan de hoornen des altaars. Het wil dus niet zeggen: de man is dood; maar hij is buiten aanraking met de wet. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer de een de schuld van 't kwaad op den ander werpt, en de laatst beschuldigde niet te vinden is.] Een man zijn huis is zijn kerkhof. (Zie huis.) Een nieuw theologant moet eene nieuwe hel hebben, een nieuw medicijnmeester een nieuw kerkhof. (Zie hel.) Het jenever-pad is de kortste weg naar het kerkhof. (Zie jenever.) | |
[pagina 395]
| |
Hij loopt gelijk de duivel over het kerkhof. (Zie duivel.) Kosters koe weidt op het kerkhof.Ga naar voetnoot1 [Dat is: alle voordeeltjes worden er opgehoopt. De koster is niet tevreden met de voordeelen, die de kerk hem geeft, maar neemt ook die, welke van het kerkhof kunnen worden verkregen. Men past dit spreekwoord vooral op ambtenaren toe.] Loop niet, dat gij het kerkhof voorbij loopt.Ga naar voetnoot2 [Heb het niet zóó druk, dat gij aan den dood vergeet te denken.] Op een kerkhof moet men niet slapen. Visch, daar je vermoedt en niet vermoedt, zei de gek, en hij zette eene fuik op een kerkhof, en ving er een' paap in. (Zie fuik.) Wanneer de rooster in orde is, dan zal de duivel niet op het kerkhof komen. (Zie duivel.) Zijne koe heeft lang genoeg op het kerkhof geweid.Ga naar voetnoot3 Zijne plaats is op het kerkhof. [Men zegt dit, ter beschaming, van iemand, die zich voorregten aanmatigt ten aanzien eener zitplaats.] Zoo zuiver als een kerkhof van doode lieden.Ga naar voetnoot4 | |
Kermis.Achterom is het kermis. Als het regent en de zon schijnt, is het kermis in de lochting.Ga naar voetnoot6 Als het regent en de zon schijnt, is het kermis (of: kermen) in de hel. (Zie hel.) Als het regent en de zon schijnt, is het kermis voor de kippen.Ga naar voetnoot7 Als hij lacht, dan is het kermis achter zijne ooren. Al weêr op eene andere boeren-kermis. (Zie boer.) De kermis moet zijne gasten, en de markt zijne kooplieden hebben. (Zie gast.) Er is geen dorpje zoo klein, of er is eenmaal 's jaars kermis. (Zie dorp.) Gerucht van drie wijven maakt eene kermis. (Zie gerucht.) Gij zult van den koek eene kermis hebben. [Men spreekt van eene kermis te hebben, en bedoelt er het geschenk mede, dat men op dien tijd ontvangt; hier wil men er dat niet mede aanduiden, daar geschenk en tijd in omgckeerde orde genomen zijn. Men zegt dit, wanneer men niet van plan is, iets te geven, en scheept er de kinderen of hen mede af, die hun verlangen naar eene zaak herhaaldelijk te kennen geven.] Het gaat zoo met de kermis (of: den Vastenavond) door.Ga naar voetnoot8 Het is alle dagen (of: altijd) geene kermis, al dansen de poppen (ook wel: al staan er kramen). (Zie dag.) Het is een kermis-popje. Het is een slecht (of: arm) dorp, waar het nimmer kermis is. (Zie dorp.) Het is er nog voller dan op kermis. Het is Tielsche kermis: hier en daar eene kraam. [Men zegt dit, als de baard een weinig begint uit te botten. Te Tiel stonden in vroegeren tijd de kermiskramen door de geheele stad verspreid.] Het was heel kermis.Ga naar voetnoot9 Het zal daar boeren-kermis zijn, en op kijven uitloopen. (Zie boer.) Hij heeft eene kermis weg.Ga naar voetnoot10 Hij is zoo blij als een kermisduivel. (Zie duivel.) Hij kijkt, alsof hij zijne goudbeurs op eene boerenkermis verloren had. (Zie beurs.) Hij steekt de borst op als eene kermisgans (een pekelharing, of: eene smerige eend). (Zie borst.) Hij zaagt op als een kootjongen op eene kermisviool. (Zie jongen.) Hij zal van eene koude kermis komen. Hij zal zich zoo min laten wachten als de kwakzalver op de kermis. Iemand eene kermis afwinnen. Kermisgaan (of: Spelevaren, ook mel: Zulk eene geneugte) is een' bilslag waard. (Zie bil.) Men heeft zoo lang kermis geroepen, totdat het eindelijk kermis is. Men late den edellieden hun wildbraad, den boeren hunne kermis en den honden hunnen hoogtijd (hunne bruiloft, of: hun been), zoo blijft men ongedeerd. (Zie beenderen.) Op zulke kermissen geeft men geene andere aflaten. (Zie aflaat.) Vrienden! maakt u van de kermis: de boeren zijn dronken. (Zie boer.) Waar hangen regt is, daar is geeselen kermishouden.Ga naar voetnoot11 Wie nieuwe tijding wil hebben, die verneme ze in de kermiskramen.Ga naar voetnoot12 [In vroegeren tijd, toen de Roomsche kerk jaarlijks eene mis uitschreef, ter gedachtenis der stichting van de eene of andere kerk, en dit veel volk daar te zamen bragt, verbond men er tevens het houden eener vrije markt aan, waarbij het voorregt der plaatselijke gilden voor dien tijd opgeheven werd. De kooplieden, die dan van verschillende afgelegen plaatsen met hunne koopgoederen aankwamen, bragten tevens het nieuws mede, waarvoor geene couranten bestonden. Wie toen dus de nieuwe tijding wilde hebben, kon ze in de kermiskramen vernemen.] Wij zullen eens Bilderdamsche kermis houden. (Zie bilderdam.) Zij leidt hem bij den neus rond als een' kermisbeer. (Zie beer.) Zijn karretje gaat op eenen zandweg: van daag is 't kermis, en morgen Sint Joris. (Zie dag.) Zij verstaan elkander als dieven op eene kermis. (Zie dief.) | |
Kers.Alzoo zegt de vos van de kersen (of: moerbeziën), als hij er geen van mag hebben.Ga naar voetnoot13 [Dit spreekwoord komt in strekking geheel overeen met het uit eene van esopus' fabelen ontleende: De druiven zijn zuur, zei de vos; maar hij kon er niet bij. Men bezigt het, wanneer iemand gaarne iets bezitten zou, waartoe | |
[pagina 396]
| |
hem de middelen ontbreken, en hij het doet voorkomen, alsof hij er geen' trek in heeft.] Dat hangt (ook wel: Hij kijkt, of: zit zoo hoog) als eene koe in een' kersenboom. (Zie boom.) Dat is geen kersensteen waard. De bruine kersen zijn de beste, de witte werpt men weg.Ga naar voetnoot1 De woorden zijn als kersen: het eene trekt het andere.Ga naar voetnoot2 Die kersen wil eten, moet ze plukken, of geld geven. (Zie geld.) Eet kersen, als ze u geboden worden. Groene kersen worden rood.Ga naar voetnoot3 Het is even gevaarlijk met geleerden te redeneren, als met de grooten kersen te eten. (Zie geleerd.) Het is kwaad kersen eten met de grooten; want zij tasten naar de rijpste, en gooijen met de steenen. (Zie groote.) Het is zoo bruin als eene kers (of: kastanje). (Zie kastanje.) Het schijnt, dat hij van den kersenboom gevallen is. (Zie boom.) Hij zal de kraaijen wel uit den kersenboomgaard houden. (Zie boomgaard.) Ieder de helft, of de kersenboomen gaan weg. (Zie boom.) Laat de kersen eerst wel rijpen.Ga naar voetnoot4 Men schudt geene koeijen uit kersenboomen. (Zie boom.) Naar bruine (of: rijpe) kersen klimt men hoog.Ga naar voetnoot5 Spreeuwen willen wel kersen eten, maar geene boomen planten. (Zie boom.) Zijn kersenboom is al groot genoeg. (Zie boom.) | |
Kersmis.Dat vóór Kersmis vriest, doet geen' afslag. (Zie afslag.) De zomer om de armen, en kersavond om rijke liên. (Zie arme.) Eene groene Kersmis maakt een witte Paschen.Ga naar voetnoot6 [Wanneer de koude zoo laat invalt, dat het groen met Kersmis nog niet verdord is, houdt de koude gemeenlijk ook lang aan, en heeft men met Paschen nog sneeuw te wachten. Het tegengestelde wordt uitgedrukt door de spreekwoorden: Eene witte Kersmis maakt een groene Paschen en Zijn de boomen om Kersmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem.] Eene maand vóór en na Kersmis Hebben wij den winter gewis.Ga naar voetnoot7 Eene witte Kersmis maakt een groene Paschen. Het goed wordt zoo zeldzaam als het gras om Kersmis. (Zie goed.) Het scheelt maar acht dagen, of 't met Kersmis op is of met Nieuwjaar. (Zie dag.) Het zal duren van Kersmis tot Sint Steven.Ga naar voetnoot8 [Men gebruikt dit spreekwoord, om aan te duiden, dat iets volstrekt geen' duur heeft; want Sint stephanus wordt op 26 December herdacht, en valt alzoo op den tweeden kersdag.] Kom er maar uit, drie dagen voor Kersmis. (Zie dag.) Men luidt zoo lang O, totdat kersavond komt. (Zie avond.) Na Sint Andries zult gij 't gemeste varken koopen; Maar is 't, dat gij 't te Kersmis nog niet hebt, dan zult gij 't laten loopen.Ga naar voetnoot9 Van Sinte Lucie tot Kersmis meerdert de dag eene haneschrede. (Zie dag.) Zijn de boomen om Kersmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem. (Zie bloesem.) | |
Kervel.Hij sprietoogt, of hij kervel-warmoes gegeten had.Ga naar voetnoot10 Zij hebben kervel gegeten.Ga naar voetnoot11 | |
Ketel.Daar de negotie slap gaat, heeft de kat in den ketel gejongd. (Zie kat.) Dat is een suffisante doofpot, zei de mof, en hij zag een' distilleer-ketel.Ga naar voetnoot12 Dat is zooveel als eene boon in den brouwketel. (Zie boon.) De ketel gekt met den pot.Ga naar voetnoot13 De pot verwijt den ketel (of: heugel), dat hij zwart is. (Zie heugel.) Die een goed vischje heeft, mag het wel in den ketel houden.Ga naar voetnoot14 Die zich aan den ketel wrijft, besmet zich gaarne.Ga naar voetnoot15 Groote visschen springen uit den ketel.Ga naar voetnoot16 Het is er nacht, zei de chemist, en hij stak zijn hoofd in den distilleer-ketel. (Zie chemist.) Het is het schuim van den ketel, waarin de nikker gezoden is.Ga naar voetnoot17 Het vet is van den ketel (of: den pot, ook wel: Daar zit geen vet meer op).Ga naar voetnoot18 Hij heeft een geheugen als een kanonskogel (of: eene granaat), en een keelgat als een bomketel. (Zie bom.) Hij is dwaas, die zich brandt aan eens andermans ketel. (Zie dwaas.) Hij laat geene worst in den ketel. Hij vaart voor kok, en vergat somtijds den ketel te vertuijen. Hij werpt de koord naar den ketel: het moet al op.Ga naar voetnoot19 Hij wrijft zich zelven aan den ketel. Hij ziet gaarne zout water, maar in zijn moeders vischketel. Je jaagt me eene kleur aan, zei de kreeft tegen den kok, toen hij hem in den ketel gooide. Ik heb alles van goud en zilver, zelfs mijne koperen ketels, zei de grootspreker. (Zie goud.) In anderer huizen kookt men boonen, en in het mijne bij heele ketels vol. (Zie boon.) Kleine potjes (of: keteltjes) hebben ooren; Kunnen ze niet veel zien, ze kunnen toch veel hooren.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 397]
| |
Toen God het vuur schiep, schiep de duivel den ketel. (Zie duivel.) Wat kan de liefde niet al doen, zei de boer, en hij stak zijne vrouw in een' brouwketel, opdat zij van geene dokters-handen sterven zou. (Zie boer.) Zij jagen het varken in den ketel.Ga naar voetnoot1 [Baatzuchtige menschen houden alles alleen voor zich zelven.] Zijn bloed kookt, alsof de groote gortketel te vuur stond. (Zie bloed.) | |
Ketellapper.Hij vloekt als een ketellapper. Zij roepen als ketellappers.Ga naar voetnoot2 [De ketellappers stammen voor een deel van de Heidens of Zigeuners af. Deze hadden het in de kunst van vloeken tot eene tamelijke hoogte gebragt, en konden in hunne gesprekken nog al vrij luidruchtig zijn. Mogelijk zijn van deze omstandigheid de beide spreekwoorden ontstaan; althans het eerste gebruikt men van een' grooten vloeker, en het tweede van groote schreeuwers.] | |
Ketter.Daar is geen ketter, Of hij heeft zijn letter.Ga naar voetnoot3 Een ketter is twee boeven waard. (Zie boef.) Hij snuift (of: vloekt) gelijk een ketter.Ga naar voetnoot4 Ofschoon hij het niet gelooft, zoo is hij daarom nog geen ketter (of: zal hij er nogtans niet om verdoemd zijn).Ga naar voetnoot5 | |
Ketting.De hond zou dol worden aan zulk eenen korten ketting. (Zie hond.) Het is om eenen gouden of ijzeren ketting te doen. (Zie goud.) Hij ligt daar als een hond aan den ketting. (Zie hond.) Kleine dieven hebben ijzeren- en groote gouden ketenen. (Zie dief.) Men moet de keten niet naar den emmer werpen. (Zie emmer.) Zij liggen zoo wel slaags, alsof de groote ra uit den ketting gevallen ware. [Dat wil zeggen: zij liggen geheel open en bloot. De beteckenis van dit spreekwoord is deze: hoe zij zich ook groot houden, als het er eens toe komt, zullen zij zich niet kunnen verdedigen. De groote ra houdt het schip in evenwigt; is die dus uit den ketting gevallen, dan is het schip aan zich zelf overgelaten.] Zij zijn door de gouden keten verbonden. (Zie goud.) | |
Keu.Hij is kopje keu.Ga naar voetnoot7 [De Zeeuwen gebruiken dit voor gramstorig zijn. En daar eene keu een varken is, en dit dier bij de minste aanraking begint te knorren, zal kopje keu willen zeggen: men raakt het varken op den kop.] | |
Keuken.Achter de keukendeur (of: spinde) ziek liggen. (Zie deur.) Alles is goed, zoo lang de zijde het vuur van de keuken niet uitdooft.Ga naar voetnoot8 Beter één turf in de keuken, dan duizend op het veenland.Ga naar voetnoot9 Daar mijne beurs opengaat, daar rookt mijne keuken. (Zie beurs.) Dat brengt niets in de keuken.Ga naar voetnoot10 Dat is de beste vischspaan uit hare keuken. De kleine keuken heeft het huis groot gemaakt. (Zie huis.) De kleine keukens en enge schouwen, Die zijn 't, die ruime kamers bouwen. (Zie kamer.) Die al zijn' kost verslindt omtrent het middagmaal, Vindt, als hetavond is, zijn keuken bijster schraal. (Zie avond.) Die is niet welkom in de keuken.Ga naar voetnoot11 Die niet braden kan, blijve uit de keuken.Ga naar voetnoot12 Die vrouw heeft meer van eene kamer- dan van eene keukenmeid. (Zie kamer.) Een dagelijksche gast is een groote dief in de keuken. (Zie dag.) Eéne keuken kan geene twee koks bevatten.Ga naar voetnoot13 Eene keukenmeid moet het eene oog naar de pan, en het andere naar de kat hebben. (Zie kat.) Een kwade hond wil nimmer maat, Wanneer hij in de keuken gaat. (Zie hond.) Een man zonder vrouw is eene keuken zonder vuur (een schip zonder kiel, of: een ligchaam zonder ziel).Ga naar voetnoot14 Fluweel en zijde is zeldzaam kruid: Het bluscht het vuur der keuken uit. (Zie fluweel.) Gewen een' winde tot den pot: Een jagthond wordt een keukenzot. (Zie hazewind.) Het is altijd vet op den schotel (of: in de keuken) van een ander.Ga naar voetnoot15 Het is al zoet en smakelijk, wat uit die keuken komt. Het is den eenen hond leed, dat de andere in de keuken loopt (of: een' brok krijgt). (Zie brok.) Het is een praatje uit de keuken (of: een keukenpraatje). Het is een regte keukenklouwer. Het is geen schendkeuken.Ga naar voetnoot16 Het is goed koken in eens andermans keuken.Ga naar voetnoot17 Het is te goed voor de keuken, en te min voor de binnenkamer. (Zie kamer.) Het staat open als eens vorsten keuken.Ga naar voetnoot18 Het zijn keuken-vrienden.Ga naar voetnoot19 Het zijn twee honden in ééne keuken. (Zie hond.) Het zijn vette woorden in magere keukens. Hij behelpt zich als eene muis in eens andermans keuken.Ga naar voetnoot20 Hij heeft in de keuken school gelegen.Ga naar voetnoot21 Hij heeft voor de keuken ziek gelegen.Ga naar voetnoot22 Hij houdt de keuken altijd warm. Hij is er gezien als een varken in eene Joden- | |
[pagina 398]
| |
keuken. (Zie jood.) Hij is ervan voorzien als eene Joden-keuken van spek. (Zie jood.) Hij is er zoo welkom als een hond in de keuken (of: vleeschhal). (Zie hal.) Hij is in eene goede keuken.Ga naar voetnoot1 Hij is zeker bijkok in de keuken geweest. [Men zegt dit van een' regten keuken-klouwer.] Hij kijkt gaarne op eens anders teljoor, en wil het gebraad uit zijne keuken ruiken. (Zie gebraad.) Hij ligt in mijne keuken niet ziek. Hij mag tusschenbeide wel eens zien, of de keuken warm is, en de jonkvrouw het huis wel bewaakt. (Zie huis.) Hij werkt voor de keuken. Hij ziet gaarne eten in anderer lieden keuken.Ga naar voetnoot2 In eene vette keuken is men nooit verlegen met onverwachte gasten. (Zie gast.) Men zou er bij den reuk der keuken leven.Ga naar voetnoot3 Moeders keuken zou hebben moeten medegaan (of: wil niet altijd volgen).Ga naar voetnoot4 Schraalhans (of: Gierige Hans) is keuken- (of: kelder-) meester. (Zie hans.) Stond haar aangezigt aan eene keukendeur, daar kwam nooit hond in. (Zie aangezigt.) Vette keuken, magere erfenis. (Zie erfenis.) Wij honden vangen de hazen, zei het keukenrekeltje. (Zie haas.) | |
Keulen.Daar is Keulen en Aken. (Zie aken.) Het zal u voorbij gaan, als de Rijn voor Keulen.Ga naar voetnoot5 Hij doet eene Keulsche reis. [Men bezigt dit spreekwoord, als iemand bij eene boodschap lang uitblijft. Lange reizen heeten Keulsche reizen.] Hij gaat bij Keulen om. [Men zegt dit bij het maken van een' omweg.] Hij stond te kijken, of hij het te Keulen had hooren donderen.Ga naar voetnoot6 [Te Keulen bestond eertijds het zestiende deel der bevolking uit geestelijken. De heiligdommen waren er zoo talrijk, dat het die stad een' grooten reuk van heiligheid gaf, en zij daarom het Duitsche Rome genoemd werd. Bij losgcbarsten donder deed het bijgeloof alle klokken der stad luiden; en daar er niet minder dan 300 waren, waaronder die van den Dom, welke 25,000 pond weegt, en door 12 mannen getrokken wordt, zoo veroorzaakte dit zulk een oorverdoovend geluid, dat er de kracht van den donder door verloren ging. Hoorde men dan toch nog den donder, dien men door het klokgebrom had meenen te verjagen, dan was de verbaasdheid der bijgeloovige Keulenaars ten hoogsten top gestegen. Daarom wordt dit spreekwoord gebezigd, wanneer iemand op eene onnoozele wijze zijne verbaasdheid over eene vrij natuurlijke zaak aan den dag legt.] Je kunt er wel met je gat op naar Keulen rijden. (Zie gatten.) Is hij eens op 't pad, hij is terstond te Keulen. [Het doel der pelgrims was vooral op het Duitsche Rome gerigt. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer iemand in zijne reden doordraaft.] Keulen en Aken niet te gelijk (of: zijn niet op éénen dag gebouwd). (Zie aken.) Mogt gij wachten, Kenlen zou u geworden.Ga naar voetnoot7 [Men brengt dit spreekwoord bij als eene bespotting voor hem, die het onbereikbare begeert. Het is mede oorspronkelijk van de heiligheid, die men Keulen tocdacht.] Wie kent mijn gat in Frankrijk (of: te Keulen)! (Zie frankrijk.) Zoo lang, dat 't van Keulen tot Aken strekken kan. (Zie aken.) | |
Keur.De man heeft geene keur, maar moet het nemen, zoo het komt (of: valt).Ga naar voetnoot8 Die eerst in de schuit komt, heeft keur van plaats.Ga naar voetnoot9 Die keurboom wil, die leiboomt gaarne. (Zie boom.) Die keur is geld waard. (Zie geld.) Eerst in de boot, keur van riemen. (Zie boot.) Het is de bullekeur. (Zie bul.) Het lot is zoo goed als die keur.Ga naar voetnoot10 Ik wil om de keur van den balk (of: van de trappen) niet vallen (of: niet opstaan, ook wel: uit mijn' mond niet spuwen). (Zie balk.) Keur baart angst (of: Die de keur heeft, heeft de kwel). (Zie angst.) Natuur doet hare keur.Ga naar voetnoot11 Nieuwe heeren, nieuwe wetten (of: keuren). (Zie heer.) Oud advocaat, jong procureur: Dat is vooral de beste keur. (Zie advocaat.) Te kust en te keur.Ga naar voetnoot12 [‘Volgens bilderdijk (Aant. op hoofts Gedichten, iii. bl. 232) is kust hetzelfde als keus. Het Oudduitsche kust, kusti (zie graff, Sprachschatz, iv. bl. 514) bevestigt dit. Vondel schrijft te kusse en te keure (zie weiland).’ Dr. a. de jager, Archief voor Nederl. Taalkunde, i. bl. 218.] Van keur tot leur komen.Ga naar voetnoot13 Veel wils, veel keur.Ga naar voetnoot14 Wie keurboom zoekt, moet dikwijls met vuilboom tevreden zijn (of: die vuilboom vindt). (Zie boom.) Zij hebben de keur, om van de koe of van het varken te nemen. Zooveel keurmeesters, als er lezers zijn.Ga naar voetnoot15 | |
Keurs.De broeken moeten dansen, zoo als het de keurs belieft. (Zie broek.) Hij moet de broek verlaten, en met de keurs verwisselen. (Zie broek.) Hij zweert bij de keurs van Sint Aagt. [Mogelijk ziet men hier op Sint agnes, die alle vrouwelijk sicraad in de kleeding versmaadde, en daardoor beroemd is geworden.] Kaart, keurs en kan Bederven menig man. (Zie | |
[pagina 399]
| |
kaart.) Zij heeft het keurslijf uitgetrokken. | |
Keutel.Als muizenkeutels peper worden, bijten zij 't sterkst. Heden koning, morgen keutel. (Zie heden.) Het glimt als eene snottebel (of: hondenkeutel) in den maneschijn. (Zie bel.) Het is geene hondenkeutel waard. (Zie hond.) Hij heeft de schapen geweid om de keutels.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Hij krijgt paardenkeutels voor profetenbeziën. (Zie bezie.) Hij laat zich geene paardenkeutels voor vijgen in de hand stoppen. (Zie hand.) Hij was in zijne keutel gebeten.Ga naar voetnoot2 Ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenkeutels voor vijgen. (Zie boer.) Is dat nu die sterke kost? vroeg Robbert, en hij at een' hondenkeutel voor een stukje gekonfijte gember. (Zie gember.) Mij dat, zei Jan; hij meende een stukje gember te vatten, en het was een gedroogde hondenkeutel. (Zie gember.) Mijn geld rammelt in mijn' zak, zei kale Geurt, als Noordsche bokkenkeutels in een' vilten hoed. (Zie bok.) Muizenkeutels willen rogge of peper zijn.Ga naar voetnoot3 Paardenkeutels zijn geene vijgen.Ga naar voetnoot4 Wij appelen zwemmen, zei de paardenkeutel. (Zie appel.) Wij moeten malkander geene schapenkeuteltjes voor lange rozijnen in de hand stoppen. (Zie hand.) | |
Keuvel.Daar heb je kap en keuvel. (Zie kap.) Dan is kap en keuvel verloren. (Zie kap.) De gekskap en de keuvel kwellen hem. (Zie gek.) Die de keuvel belooft, is de punt al kwijt.Ga naar voetnoot5 Er is kap noch keuvel aan te vinden. (Zie kap.) Hij heeft kap en keuvel verteerd. (Zie kap.) Hij moet door de keuvelen loopen.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Kap en keuvel wagen. (Zie kap.) Zijne keuvel draait.Ga naar voetnoot7 Zij steken allen het hoofd in ééne keuvel. (Zie hoofd.) Zij vulden ons de keuvel wat. Zoo staat u de keuvel, als gij morgen ter kerke gaat. (Zie kerk.) | |
Kiel.Al wat mast en kiel lijden mag (of: houden kan).Ga naar voetnoot8 Blijf uit zijn kielwater, of gij raakt in zijn zog.Ga naar voetnoot9 De kiel hangt.Ga naar voetnoot10 De kiel kon niet wraken. Een man zonder vrouw is eene keuken zonder vuur (een schip zonder kiel, of: een ligchaam zonder ziel). (Zie keuken.) Hij zeilt hem in het kielwater.Ga naar voetnoot11 Kielen, Wielen, Rand Om 't land.Ga naar voetnoot12 [Door dit Zeeuwsche spreekwoord drukt men het geheele aanwezen van de Zeeuwen uit: 't is zeevaart, akkerbouw en dijkwezen.] | |
Kies.Daar behoeft men geene kiespijn voor te lijden. Dat is eene kies uit je mond. Dat kan ik wel in mijne holle kies douwen. Het heeft al vrij wat meer in dan eene holle kies. Het lagchen valt moeijelijk, als men kiespijn heeft. Hij heeft (of: krijgt) het voor de kiezen (of: tanden).Ga naar voetnoot13 Hij houdt het gebit op de kiezen. (Zie gebit.) Hij lacht achter zijne kiezen. Hij lacht als een boer, die tand- (of: kies-) pijn heeft. (Zie boer.) Hij lacht om zijne kiezen, dat zijne tanden vóórstaan (of: om zijne tanden, dat zijne kiezen erachter staan). [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er veel ophef gemaakt wordt over eene vrij natuurlijke zaak.] Iemand eene kies trekken. Ik kan hem missen als kiespijn. Waarom wil hij noten kraken, als hij geene kiezen meer heeft! | |
Kieuw.Al, wat een visch drinkt, loopt de kieuwen weêr uit. [Het baat niet, wat men aan hem doet: hij blijft dezelfde, even gelijk farao's magere koeijen en verzengde korenaren. Men drukt dit door een ander spreekwoord aldus uit: Het zou niet helpen, al hadden zij van daag eene koe en morgen een paard.] | |
Kievit.Dat is, om den kievit van het nest te leiden. Ga in den naam des kievits, dan besch.... de ooijevaars u niet.Ga naar voetnoot14 Hij is zoo gaauw als een kievit. Laat den kievit stippen: ik heb de eijeren in den hoed. (Zie ei.) Vier gelouterde zuivere kievits-eijeren op een' hoek lands in één nest. (Zie ei.) | |
Kijker.De toekijker ziet meer dan de spelers. Het is een neuskijker.Ga naar voetnoot16 Het is een pottekijker (of: kijk-in-den-pot).Ga naar voetnoot17 Het is een splinterkijker. Hij loopt in het oog (of: den kijker).Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 400]
| |
Kikvorsch.Daar kikkers zijn, zijn ook ooijevaars.Ga naar voetnoot1 Daar springt een kikker over mijn graf. (Zie graf.) Dat gelijkt wel eene misgeboorte, zei Joor, en hij zag een' kikvorsch zwemmen. (Zie joor.) Dat is eene andere soort van kreeften, zei de boer, en hij bragt kikvorschen ter markt. (Zie boer.) Dat is een troostelijk boek, zei de boer, en hij las het zevende boek van Esopus over de kikvorschen. (Zie boek.) Dat is een wonderlijke kikvorsch, zei de boer, en hij zag een' rog op de markt liggen. (Zie boer.) Dat zijn mij maatjes, zei de boer, en hij laadde kikvorschen; als ik den eenen erop heb, springt de andere eraf. (Zie boer.) De dominé is geen eendvogel en de kerk geen kikvorsch: de een zal mij niet ontvliegen en de ander niet ontspringen. (Zie dominé.) De kikvorsch is een weelderig heer. (Zie heer.) De vorsch is naakt, gelijk een pier, En 't is nogtans een vrolijk dier. (Zie dier.) De wereld is om rapen uit, zei Joris Stompvoet, rijdende op den staart van een' laverenden kikvorsch. (Zie joris stompvoet.) Eene slak komt er zoowel als een kikvorsch. Groet de kikkers, die groeten u weêr. Het gelijkt wel, of hij kikkers in den buik heeft. (Zie buik.) Hier is voor zoo vele heeren te nijgen, zei de kikvorsch (of: pad) en de egge sleepte hem (haar) over het ligchaam. (Zie egge.) Hij gaat aan 't kikkers vangen. [De dronkaard nl., die in de sloot valt.] Hij geeft den vorschen te drinken.Ga naar voetnoot2 Hij gelijkt den kikvorschen: die schreeuwen, vóór men hen ziet. Hij heeft een' kikker in zijne keel. (Zie keel.) Hij heeft geen verstand genoeg, om een' kikvorsch te biechten.Ga naar voetnoot3 Hij heeft zeker kikvorschen- (of: visschen-) bloed in 't-lijf. (Zie bloed.) Hij is erop gebeten als een ooijevaar op een' kikvorsch.Ga naar voetnoot4 Hij is van geld voorzien als een kikvorsch (of: eene pad) van veren. (Zie geld.) Hij is verdronken in eene kikkersloot, waarin geen water was. Hij is verheven als een kikvorsch (of: eene pad) op een kluitje.Ga naar voetnoot5 Hij is zoo koud als een kikker. Hij kwaakt als een kikvorsch in eene drabberige sloot. Hij ziet zoo bril, of hij den duivel wou bannen, En hij heeft geen courage, om een' dooden kikvorsch te mannen. (Zie courage.) In dezelfde weide zoekt de os gras, de windhond een' haas, en de ooijevaar een' kikvorsch. (Zie gras.) Meer om zalmen dan om vorschen te vangen. Men kan de pad (of: den kikvorsch) wel zoo lang trappen (of: tergen), tot ze kwak zegt (ook wel: tot ze kwaakt, spuwt, van zich p..., of: barst).Ga naar voetnoot6 Mijne petemoei drinkt en spreekt als een kikvorsch.Ga naar voetnoot7 Nu zal ik je opvreten, zei de mof, en hij at een' kikvorsch op voor een' Engelschen bokking. (Zie bokking.) Vat hem, Meindert! 't is een kikker.Ga naar voetnoot8 Vrede best, zei de kikker tegen den ooijevaar.Ga naar voetnoot9 Wat gebrui is dat, zei Joost Bloemkool, en daar sprong een kikvorsch uit zijne broek. (Zie broek.) Zelfs de kikkers en padden beten, zoo zij tanden hadden.Ga naar voetnoot10 Zet een' kikvorsch op een' stoel, Hij wil weêr naar den modderpoel.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) | |
Kim.De zon is onder (of: boven) de kim.Ga naar voetnoot12 Hij heeft een' kop, zoo groot als de volle-maan, wanneer zij uit de kimmen rijst. Men boort de boter tot den grond, om te zien, of de bodem met de bovenkim gelijk is. (Zie bodem.) | |
Kin.Dat meisje loopt met het hemd onder de kin. (Zie hemd.) Een spitsche neus en spitsche kin: Daar zit sinjeur de duivel in. (Zie duivel.) Het is geen vrijer, die nog geen haar aan de kin heeft. (Zie haar.) Hij begint haar aan de kin te krijgen. (Zie haar.) Hij is zeker van adel, want hij heeft eene kloof in de kin. (Zie adel.) Rood haar met eene spitsche kin: Daar steekt de duivel in. (Zie duivel.) Scherp geneusd (of: Spits gekind) en dun gelipt: hangen! hangen!Ga naar voetnoot13 [Tuinman verhaalt, dat dit spreekwoord ontleend is van een' Engelschman, dic, tot de galg verwezen zijnde, liever verkoos zijne straf te ondergaan, dan door eene vrouw van de geaardheid, als haar het spreekwoord schetst, vrij gebeden te zijn, en met haar te huwen.] Wie geen verstand van het eijereten heeft, die zal den baard of de kale kin beslabben. (Zie baard.) | |
Kind.Als het Kindeken is geboren, Hebben de knollen hunn' smaak verloren.Ga naar voetnoot14 Op eenen ouden avond, als onze Heer een kind was. (Zie avond.)
Aan vreemde lieden kinderen en vreemde honden is somtijds de kost verloren. (Zie hond.) Aardig is het kind, zoo lang het klein is.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 401]
| |
Al de gebuur-kinderen weten 't wel. (Zie buurman.) Als de kinderen gegeten hebben, zoo willen ze nog weder te huis eten. (Zie huis.) Als de kinderen klein zijn, loopen zij der moeder op den rok; als zij groot zijn, op het hart. (Zie hart.) Als de kinderen stil zijn, dan hebben zij kwaad gedaan.Ga naar voetnoot1 Als de kinderen vroeg wijs worden, leven zij niet lang, of daar worden gekken uit. (Zie gek.) Als de lieden bijster worden, worden zij weder kinderen.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) [Door ouderdom nemen de geestvermogens af. In denzelfden zin zegt men: Oude lieden zijn tweemaal kinderen, alsmede: Hoe grijzer men wordt, hoe kindscher men wordt, gelijk ook: Als de memorie vermindert door ouderdom, dan begint men weêr te kinderen, en cindelijk: Hij is oud van dagen; de kinderschoenen staan weêr voor hem klaar.] Als de memorie vermindert door ouderdom, dan begint men weêr te kinderen.Ga naar voetnoot3 Als de zotten (of: kinderen) ter markt komen, krijgen de kramers geld (of: zoo vliegen de schijven). (Zie geld.) Als het kind dood is, is het gevaderschap uit. (Zie gevaderschap.) Als men het kind zijnen wil geeft, krijt het niet.Ga naar voetnoot4 Als Paschen komt op een' zondag, is elk een kind van zijn' eigen' vader.Ga naar voetnoot5 [Men bezigt dit spreekwoord, als iemand eenen thesis opgeeft, dien niemand weêrspreekt, en daaruit gevolgen afleidt, die wel klaar zijn, maar alle verband missen.] Als ze dat hoort, dan krijgt ze wel een kind in de knie.Ga naar voetnoot6 Bedelaars fokken kinderen, en laten er de rijken voor zorgen. (Zie bedelaar.) Beter dat het kind weent dan de vader (of: moeder).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Beter een kind gemaakt dan een' man dood gestoken.Ga naar voetnoot8 Beulen en beuls kinderen geeselen malkander voor niet. (Zie beul.) Boer! verdrink uwe kinderen niet. (Zie boer.) Breng de kraai op, en zij zal u (of: uw kind) de oogen uitpikken.Ga naar voetnoot9 Buig uw kind den hals, terwijl het jong is, opdat het niet hardnekkig worde. (Zie hals.) Daar hij regt in de deur ziet, daar zal de vrouw niet van het kind sterven. (Zie deur.) Daar ligt het, zei de meid, en haar ontviel een kind, terwijl zij danste.Ga naar voetnoot10 Daar veel kinderen zijn, daar smaldeelt het zoo.Ga naar voetnoot11 Dat is een kind in 't water.Ga naar voetnoot12 [Men bezigt dit in het quadrillespel, wanneer iemand met eene te kleine troef inbant.] Dat is een kind van hem.Ga naar voetnoot13 Dat is een mooi gezigt, zei de papegaai, en hij zag een klein-kindergatje. (Zie aangezigt.) Dat is een oorlog, dien wijf en kind beschreijen zullen.Ga naar voetnoot14 Dat is een zaturdags kind.Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: het is een jongen, die al vrij wat moeite geeft, en niet veel naar vermaningen luistert. Zaturdag is gewis hier eene verzachting van satan. Men zegt dan ook: Dat is een zaturdags werk, wanneer er sprake is van eene zaak, die veel drukte en verdriet veroorzaakt.] Dat is er maar een kind bij. Dat is wel gedaan, zei jonker Jutfaas, en hij leerde zijnen kinderen, dat zij terstond in het hoerhuis zouden gaan, zoo konden zij bij tijds eene herberg sparen. (Zie herberg.) Dat kan een kind wel begrijpen (vatten, of: verstaan).Ga naar voetnoot16 Dat kind gaat over beide zijden mank.Ga naar voetnoot17 Dat kind is wel door al de instrumenten gehaald. (Zie instrument.) Dat kind schijnt een Oosterling te zijn.Ga naar voetnoot18 [Men zegt dit, wanneer een kind zich al vroeg ontwikkelt.] Dat smaakt, zei de boer, en hij at de pap van zijn kind op. (Zie boer.) Dat van katten komt, muist wel (of: Katten-kinderen vangen graag muizen). (Zie kat.) Dat weten de kinderen op de straat wel.Ga naar voetnoot19 Dat zal menig goed moeders kind beschreijen.Ga naar voetnoot20 Dat zijn kinderen met grijze baarden. (Zie baard.) De boeren zijn ook menschen geworden; want ze maken tegenwoordig hunne kinderen zelf. (Zie boer.) De eerste kinderen zijn de schoonste, de laatste zijn de schranderste.Ga naar voetnoot21 [Wat de eerste kinderen aan ligchamelijke schoonheid vóór hebben, winnen de laatste kinderen uit hetzelfde huwelijk aan zielegaven.] De gramschap eens kinds is weinig te vreezen. (Zie gramschap.) De jongste kinders moeten eerst te bed. (Zie bed.) De kinderen Abrahams durven zich niet ligt op zwak ijs wagen. (Zie abraham.) De kinderen willen zich tegen hunnen vader verzetten.Ga naar voetnoot22 De kinderen zijn al ongelijk van aangezigt. (Zie aangezigt.) De kindermond kan niet liegen.Ga naar voetnoot23 Denk dan maar: adieu vrouw en kinderen.Ga naar voetnoot24 [Dat wil zeggen: de gelegenheid, om gelukkig te zijn, is voorbij. In denzelfden zin zegt men: Zeg dan maar tegen moeder, dat het mis is, en Zeg het maar goên dag, want je ziet het toch niet weêr.] | |
[pagina 402]
| |
Den kost van de kinders moeten de ouders bezuren, Maar het besteden hangt aan de geburen. (Zie buurman.) Den mannen geeft men buisvrouwen, den kinderen geeft men brood. (Zie brood.) Den vader kent men bij zijn kind.Ga naar voetnoot1 De oostenwind, Een koningskind.Ga naar voetnoot2 [‘Dit beteekent, naar mijn inzien,’ zegt v. hall: ..de Oostewind staat laat op. In den zomer althans merkt men dikwijls op, dat de Oostewind tegen het midden van den dag langzamerhand sterker wordt en 's avonds vermindert.] De ouders eten met de kinderen.Ga naar voetnoot3 [God zegent de ouders om den wille der kinderen.] De parten, die de kinders in de luren hebben, worden er niet ligt uitgewiegd.Ga naar voetnoot4 Der kinderen eer is de kroon der ouderen. (Zie eer.) De roê Maakt het kind vroê.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) De verweende (of: welige) kinderen van Stavoren.Ga naar voetnoot6 [Sedert Stavoren, thans eene kleine stad in Friesland, in 1203 de stapelplaats van Friesland voor den handel geworden was, ontstond dáár zoo groote weelde, dat zulks dit spreekwoord deed ontstaan. De overlevering zegt, dat eene rijke weduwe begeerde, dat haar de hostbaarste goederen uit Dantzig zouden worden aangevaren. Maar toen de schipper haar eene lading koorn t' huis bragt, zou zij hem bevolen hebben, die aan stuurboord uit te werpen, daar ze aan bakboord ingeladen was. Daardoor zou de haven voor de stad gestopt zijn, en de zandplaat, als een Gods oordeel, van dien tijd af looze tarwe hebben voortgebragt.] De vrouw eens jongen mans en de kinderen eener maagd zijn altijd wel onderwezen.Ga naar voetnoot7 De wereld is maar een doorgaand kinderspel.Ga naar voetnoot8 De wijsheid wordt altijd van hare kinderen getuchtigd.Ga naar voetnoot9 Die den tijd verbeiden kan, Wordt van jongen eens een man (of: Met der tijd wordt het kind een man). (Zie jongen.) Die de roede spaart, haat zijn kind.Ga naar voetnoot10 [Dit spreekwoord is ontleend uit Spreuk. xiii: 24.] Die een vreemd kind aan zijne borst neemt, vindt eene adder in zijnen boezem. (Zie adder.) Die geene vrouw heeft, kleedt ze wel; die geene kinderen heeft, voedt ze wel.Ga naar voetnoot11 [Elk acht zich bekwaam tot het vervullen van pligten, die hij niet te betruchten heeft. Men zegt ook in gelijken zin: De beste stuurluî staan aan wal.] Die kinderen hebben een' verloren' vader.Ga naar voetnoot12 [Dat wil zeggen: daar valt niets te hopen of te verwachten. De vader brengt alles door, en laat niets voor de kinderen achter.] Die kinderen heeft, moet ze voeden (of: onderhouden).Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Die kinderen uitzendt, krijgt kinderen-antwoord. (Zie antwoord.) Die niet beter kan, moet bij zijner kinderen moeder slapen gaan.Ga naar voetnoot14 Die niet oogluiken kan, en zien door de vingers, dient niet te heerschen over stad of kinders.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) Dominé's hebben een kwaad wijf en een' hoop kinderen. (Zie dominé.) Een arm man verliest zooveel aan zijne koe, als een rijke aan zijn kind.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Eene goede moeder zegt niet: mijn kind, wilt gij?Ga naar voetnoot17 Eene hoer heeft wel een deugdzaam kind (of: voedt dikwijls een goed kind op). (Zie hoer.) Eéne ondeugd te onderhouden, komt duurder te staan, dan twee kinderen te voeden.Ga naar voetnoot18 Eene weduwe vindt haar laatste kind altijd schoon genoeg.Ga naar voetnoot19 Een hoop kinderen is een korf met eijeren. (Zie ei.) Een huis, dat bij den bakker leeft, geeft den kost aan bakkers kinderen. (Zie bakker.) Een kind, dat met wijn wordt opgevoed, eene vrouw, die Latijn spreekt, en eene zon, die te vroeg schijnt, maken zelden eene goede rekening.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) Een kinderkleed past den man niet.Ga naar voetnoot21 Eén kind hartpijn, vele kinderen hoofdpijn. (Zie hart.) Een kind is gelijk wit papier: wanneer men er kwaad inprent, wordt het besmet.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.) Een kind kan eer wat verdragen dan een oude.Ga naar voetnoot23 Een kind krijgt nog wel eens een' anderen vader, maar nimmer eene andere moeder.Ga naar voetnoot24 Een kind met een waterhoofd. (Zie hoofd.) Een kind veinst niet.Ga naar voetnoot25 Een kind verstandig vóór de jaren, Dat ziet men dikwijls kwalijk varen. (Zie jaar.) Een kind winnen, is maar een geluk. (Zie geluk.) Een kind zou hem wel verkoopen.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.) Een kind zou merken, dat dit figuurlijker wijze gesproken is, en dat eene muis geen olifant, en een toren geen horen is. (Zie figuur.) Een kind zou merken (of: Honderd lieden zouden zeggen), dat een kalf een beest is. (Zie beest.) Een kring om de maan: Dat kan nog gaan; Maar een kring om de zon: Daar huilen vrouw en kinders (of: weeuw en weezen) om.Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 403]
| |
Een onbezocht kind Blijft een wild rind.Ga naar voetnoot1 Een oud man en een jong wijf Zijn kinders al hun lijf.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Eens kinds hand is haast gevuld. (Zie hand.) Een slechte vader heeft wel een goed kind.Ga naar voetnoot3 Een stomme, een doove en een kind verbinden zich tot niets. (Zie doof.) Een vader kan beter zeven (of: tien) kinderen onderhouden, dan zeven (tien) kinderen eenen vader.Ga naar voetnoot4 Eén van ons beiden is met kind.Ga naar voetnoot5 Een wijs man leert zijn kind: Blijf, daar gij het wel vindt.Ga naar voetnoot6 Eerst het kindje kijken, daarna wiegen.Ga naar voetnoot7 Eerst het kindje kijken, eer men der minne drinkgeld geeft. (Zie geld.) Eerst het werk en dan het pleizier, zei de moordenaar, toen hij zijn wijf den kop had afgeslagen, voor hij met de kleine kinderen begon.Ga naar voetnoot8 Eerst oom en dan ooms kinderen.Ga naar voetnoot9 Elk kind brengt duizend gulden mede. (Zie gulden.) Elk zijn best, zei de man, en hij at de pap van zijn kind op.Ga naar voetnoot10 Gebrande kinderen schuwen (of: vreezen) het vuur.Ga naar voetnoot11 Geef een kind, als het eischt, en een' hond, als hij kwispelstaart: gij zult een kwaad kind en een' goeden hond hebben. (Zie hond.) Geef het kind een' naam.Ga naar voetnoot12 Geen kind, of het zal het u wel zeggen.Ga naar voetnoot13 Geen kind om eene boodschap. (Zie boodschap.) Geen moeder maakt een bastaard-kind: Hoe zij het raapt, of waar zij 't vindt. (Zie bastaard.) Gelijk als gij uw kinders woudt, Zie, dat gij zulk een vrouwe trouwt.Ga naar voetnoot14 Gelijk een paard, dat men niet beteugelt, fier wordt, zoo wordt een kind, dat men zijnen wil laat doen, koppig.Ga naar voetnoot15 Gewen uw kind tot alle spijs.Ga naar voetnoot16 Gezegend is het land, Waar het kind zijn moêr verbrandt.Ga naar voetnoot17 [De moeder der menschen-kinderen is de aarde; en daar deze, als veengrond, door het afveenen der hooge veengronden, veel voordcel aanbrengt, omdat door deze handelwijze vruchtbare akkers geschapen worden, is daaruit het spreekwoord te verklaren. De woordspeling met moer, turfachtigen modder, ligt voor de hand.] Goede kinderen kan men niet te veel hebben.Ga naar voetnoot18 Goed honds, goed kinds. (Zie hond.) Haddekens-kinderen gedijen niet (of: waren nooit rijk).Ga naar voetnoot19 Heeft uwe moeder meer zulke zoete (of: zotte) kinderen?Ga naar voetnoot20 [Men bezigt dit van hem, die vele dwaasheden begaat; wanneer men dus het woord zoete gebruikt, is 't natuurlijk, dat men spottender wijze vraagt.] Helden-kinderen zijn dikwijls tot schande. (Zie held.) Hercules' schoenen passen niet aan kinders. (Zie hercules.) Het eene kind geeft men brood, het andere laat men gaau. (Zie brood.) Het eerste kind komt, als het wil.Ga naar voetnoot21 Het geluk is rond, zei het kind, en toen vond het een' knikker. (Zie geluk.) Het is al één moêrs kind.Ga naar voetnoot22 Het is al verloren, wat men aan oude lieden en jonge kinderen te koste legt.Ga naar voetnoot23 Het is een Bacchus-kind. (Zie bacchus.) Het is een bedorven kind van moeder.Ga naar voetnoot24 Het is een beschut voor eene vrouw, dat zij een klein kind heeft: dan mag zij aan de deur staan. (Zie beschut.) Het is een dominé's kind; daarom laat hij de deuren open. (Zie deur.) Het is eene rups van een kind.Ga naar voetnoot25 Het is een gelukskind (of: een troetelkind van het geluk). (Zie geluk.) Het is een Gods kind. (Zie god.) Het is een goed kind, dat naar zijn' vader aardt.Ga naar voetnoot26 Het is een goed kind, dat zich betert.Ga naar voetnoot27 Het is een Icabods kind. (Zie icabod.) Het is een kinderkorf. Het is een kind van Abigeltje-nicht. (Zie abigaïl.) Het is een kind van Naboth: vroeg groot en laat wijs.Ga naar voetnoot28 [Het spreekwoord is ontleend aan de geschiedenis van naboth, die aan koning achab weigerde, zijnen wijngaard te verkoopen. Men bezigt het van een' stijfhoofdigen gek, die zich verzet tegen eene zaak, waarvan vooruit te zien is, dat zulks tot zijn nadeel moet uitloopen.] Het is een kind van Ninivé.Ga naar voetnoot29 [Even als het spreckwoord: Men weet geen onderscheid tusschen de regter- en linkerhand, wordt ook dit door Jona iv: 11 verklaard.] Het is een kind van Silo.Ga naar voetnoot30 [Dat wil zeggen: hij is met alles terstond klaar, en staat voor niets, even als adam silo. Deze voorbeeldelooze kunstenaar, over wiens zeer uiteenloopende veelvuldige bekwaamheden men te regt verbaasd staat, werd de leermeester van den czaar peter den grooten in het scheepsteekenen. ‘Wie verwondert zich niet,’ zegt Mr. jacobus scheltema (zie Rusland en de Nederlanden, ii. bl. 196 in de noot), ‘de bekwaamheden in één man te vinden, tot | |
[pagina 404]
| |
de volgende bedrijven: scheepsbouwmeester, en wel van dien naam, dat men hem den post van baas op de Admiraliteits werf opdroeg; gouddraadtrekker, hetwelk hij zoodanig in het groot bragt, dat hij ook slangen voor de disteleerketels, ja zelfs de pijpen voor het fonteinwerk te Marly en Fontainebleau trok; uitvinder der snijroeden voor de fluweelwevers; vervaardiger van muzijk-instrumenten, in die mate, dat eene viool, door hem gemaakt, voor eene Cremoonsche verkocht werd; scheeps-schilder en teekenaar; boetseerder in was; glas- en spiegelslijper; vervaardiger van verrekijkers en teleskopen, en eindelijk schrijver en satyricus. Silo werd geboren in 1670, en stierf in 1760.’] Het is een lief kind (of: jongentje)! (Zie jongen.) Het is een man als een kind: hij veegt zijn' neus aan zijne mouw af.Ga naar voetnoot1 Het is een papkind. Het is een Venus' kind.Ga naar voetnoot2 Het is een vertogen (verwend, of: ongeregeerd) kind.Ga naar voetnoot3 Het is een wijs kind, dat zijn' vader kent.Ga naar voetnoot4 Het is een wittebroods kindje. (Zie brood.) Het is een zondags kind. [Men zegt dit van iemand, die zeer netjes is.] Het is geen kinderspel, als de oude luî in het bed k....., zei Joor, en hij sch... al de lakens vol. (Zie bed.) Het is geen kinderspel, wanneer een oud wijf danst.Ga naar voetnoot5 Het is geen kinderwerk.Ga naar voetnoot6 Het is hem te zeggen als een kind.Ga naar voetnoot7 Het is hetzelfde (of: Het komt er niet op aan), wat de kindertjes doen: als ze maar zoet zijn.Ga naar voetnoot8 Het is kinderpraat.Ga naar voetnoot9 Het is met hem: moeder, mag ik meê praten? ja kind, praat maar achteraan.Ga naar voetnoot10 Het is voor een morsig (of: lui) wijf eene groote verschooning, dat zij een klein kind heeft.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Het is wonder, wat Adams kinderen al brouwen. (Zie adam.) Het is zoowel een koopmans kind: Hij, die verliest, als hij, die wint.Ga naar voetnoot12 Het kind, dat buiten spelen gaat, Zegt, hoe het in den huize staat. (Zie huis.) Het kind, dat stilzwijgt, krijgt niet veel aan tafel.Ga naar voetnoot13 Het kind gelijkt zijn' vader, alsof het uit zijn aangezigt gesneden was. (Zie aangezigt.) Het kind is in de geboorte gesmoord. (Zie geboorte.) Het kind van den moor ziet ook zwart.Ga naar voetnoot14 Het kind wil den meester leeren.Ga naar voetnoot15 Het kind wordt gaauw een man in den schotel.Ga naar voetnoot16 Het kind zegt, dat men het slaat, maar niet: waarom.Ga naar voetnoot17 Het kinnetje In het spinnetje.Ga naar voetnoot18 [Men denkt hierbij aan de aanstaande geboorte van een kind, en bezigt het op vrolijke gastmalen bij het toebrengen van een' dronk. Het holletje In het bolletje, of Hansje in den kelder en Maaitje in 't schappraaitje, geldt dan even zoo. Nog rigt men den wensch tot de zwangere vrouw: Dat je zwaantje wel zwemmen mag, of drinkt op het wel afloopen van het scheepje.] Het komt er niet op aan, hoe het kind heet, als het maar een' naam heeft (of: Het kind moet een' naam hebben, al heette het dan ook Roeltje).Ga naar voetnoot19 Het kwijlen past den kinders of den mallen weetnieten beter dan bedaagden redenaars.Ga naar voetnoot20 Het lieve kind is te lande gekomen.Ga naar voetnoot21 [Men zegt dit van eene zaak, die lang overwogen en van alle kanten beschouwd is, en die eindelijk aan het licht is gekomen.] Het loopt hem meê als een kind, dat voor zijn gat krijgt. (Zie gatten.) Het malle kind in den wagen.Ga naar voetnoot22 Het raakt de baker niet, wie het kind gemaakt heeft. (Zie baker.) Het riekt naar muskus, zei Anna, en haar kind had haar bek.... (Zie anna.) Het zal met der tijd wel gaan, zei Jan, en hij had een klein kind aan den leiband. (Zie band.) Het zal wel gaan, als het aan het gaan is, zei de man, en het kind had maar één been. (Zie beenen.) Het zijn al kwade kinders, die veel klappen.Ga naar voetnoot23 Het zijn heeren (of: Het is een kind) van zes weken. (Zie heer.) Het zijn kindervragen: oude lieden weten het wel.Ga naar voetnoot24 Het zijn maar truntjes, om den kinderen wat wijs te maken.Ga naar voetnoot25 [Dat wil zeggen: die dingen gelden niet; met zulke bewijzen kunt gij wel t' huis blijven. Truntjes zijn voorwerpen van zeer geringe waarde.] Het zijn mannen met baarden: Zij werken als kinderen, en vreten als paarden. (Zie baard.) Het zotste, dat men vindt, Is eene moeder met haar eerste kind.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.) Hij doet zijn best gelijk de kinderen, die in 't bed k...... (Zie bed.) Hij doet zijn best gelijk het kind in de wieg. (Zie goede.) Hij en de duivel zijn één moêrs kinderen. (Zie duivel.) Hij heeft de kinderschoenen uitgetrokken (of: al versleten).Ga naar voetnoot27 Hij heeft een' kinderachtigen smaak in den mond, | |
[pagina 405]
| |
en neemt er ééntje, om dien te verdrijven. (Zie één.) Hij heeft kind noch kraai (of: kuiken) te voeren.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: er is niemand of nicts, waarvoor hij te zorgen heeft. Dat men voor kraai ook kuiken zegt, is een bewijs, dat men, met bilderdijk, niet aan eene verbastering van kraat (wees) behoeft te denken, of, met wiselius, naar Indië te gaan, om dáár van kraai kraal (vaste woonstede in dorp, gehucht of gemeente) te maken. Zie verder de jager, in de aantcekening vermeld, waar reeds het pleit voldingend is beslist. Dezelfde taalgeleerde heeft later (Nieuw Archief voor Nederl. Taalk. i. bl. 235-236) aangetoond, dat nict kraai van craet, maar integendeel craet van kraai verbasterd is.] Hij heet Godes kind, Die den vrede mint. (Zie god.) Hij is er als kind in huis. (Zie huis.) Hij is het kind van de rekening.Ga naar voetnoot2 Hij is het malle-moêrs kindje. Hij is het witte kind.Ga naar voetnoot3 Hij is moeders hartlap (liefste kind, of: zoontje). (Zie hartlap.) Hij is ook al een lief kind op zijn moeders schoot geweest.Ga naar voetnoot4 Hij is oud van dagen; de kinderschoenen staan weêr voor hem klaar. (Zie dag.) Hij is zoo beschaamd als een kind, dat in zijn bed gep... heeft. (Zie bed.) Hij kan al zijne kinderen wel onder eene waschtobbe verbergen.Ga naar voetnoot5 Hij kent de kinderen van Nebukadnezar.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: hij weet al vrij wat wonderlijke daden te verhalen, en de verklaring, die hij van zijne vertelling geeft, is zeer curieus.] Hij koopt (of: zorgt voor) de wieg, eer het kind geboren is.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Hij kust het kind om der zoogster wille.Ga naar voetnoot8 Hij leeft (of: teert) als eens graven kind. (Zie graaf.) Hij noemt alles (de dingen, of: het kind) bij den regten naam. (Zie ding.) Hij schreit als een kind.Ga naar voetnoot9 Hij weet er niet meer (of: zoo weinig) van dan (als) een pas geboren kind (of: het kind, dat te nacht geboren is).Ga naar voetnoot10 Hij wil een ander regeren, die zelf steêkind is.Ga naar voetnoot11 Hij wil het kindje uit de luren bezien.Ga naar voetnoot12 Hij wil zijn' vader kinderen leeren maken. Hij wordt stads kind gemaakt.Ga naar voetnoot13 Hij zal geen kind of kraai leed doen.Ga naar voetnoot14 Hij zal 't niet weêr doen; 't is moêrtjes kind.Ga naar voetnoot15 Hij zit daar als een prinsenkind, dat verarmd is.Ga naar voetnoot16 Hij zit in zijn kindergoed. (Zie goed.) Hij zou wel een kind overrijden.Ga naar voetnoot17 Hoe grijzer men wordt, hoe kindscher men wordt. (Zie grijs.) Hoe liever kind, hoe scherper roede.Ga naar voetnoot18 Hoe zal het nog gaan, zei Jas, en het kind had geene voeten. (Zie jasper.) Hoor eens, weet je wat: Een klein kind heeft een klein gat. (Zie gatten.) Ja en neen is kooplieden voêr, koot en bikkel der kinderen. (Zie bikkel.) Ieder leert het best, als hij een kind is, dat hem te pas zal komen, als hij een man is.Ga naar voetnoot19 Je dochters zijn hoerenkinderen. (Zie dochter.) Ik haat het kind, dat voortijdige wijsheid heeft.Ga naar voetnoot20 Ik stink van een korzelig kind.Ga naar voetnoot21 Ik weet, dat je gezoden en gebraden, ja als kind in huis bent bij den zwarten waard. (Zie huis.) Ik wilde wel eens zien, zei de blindeman, dat mijne kinderen vochten. (Zie blind.) Jonge kinders leeren springen; Jonge vogels leeren zingen.Ga naar voetnoot22 Jonge kinders moeten spelen, Of van pijn en ziekte kwelen.Ga naar voetnoot23 Is dat jou kind? vroeg de boer, 't is het aanhouden niet waard. (Zie boer.) Is de man een kind geworden?Ga naar voetnoot24 Is een kind aan 't kwaad gewoon, hij laat het niet achterblijven.Ga naar voetnoot25 Jupiter heeft geene kinderen. (Zie jupiter.) Kind en kinds kind.Ga naar voetnoot26 Kinderen, die met vuur spelen, p..... in hun bed. (Zie bed.) Kinderen, die minnen, Hebben geen zinnen.Ga naar voetnoot27 Kinderen, die veel eischen, geeft men niet.Ga naar voetnoot28 Kinderen, die willen, Slaat men voor de billen. (Zie bil.) Kinderen doen als (of: zijn) kinderen, en doen maar kinderwerken.Ga naar voetnoot29 Kinderen en gekken (of: dronken lieden) zeggen de waarheid. (Zie gek.) Kinderen en gekken verbeelden zich, dat twintig gulden niet verminderen, en twintig jaren niet eindigen kunnen. (Zie gek.) Kinderen gaan kinderen gang. (Zie gang.) Kinderen Hinderen.Ga naar voetnoot30 Kinderen kweeken is geen ganzen wachten. (Zie gans.) Kinderen laat men prentjes kijken.Ga naar voetnoot31 [Men zegt dit tegen iemand, die onze aandacht door beuzelingen zoekt af te leiden.] | |
[pagina 406]
| |
Kinderen moeten door eerzucht, niet door slagen opgroeijen. (Zie eerzucht.) Kinderen moeten wat wils hebben.Ga naar voetnoot1 Kinderen verstaan kinderen, en de eene boef den anderen. (Zie boef.) Kinderen-wil is niets waard.Ga naar voetnoot2 [Dat is: men moet der kinderen wil bedwingen, opdat die zich niet doe gelden. Maar men zij niet eenzijdig, en geve der natuur hare regten: Kinderen moeten wat wils hebben.] Kinderen-wil staat bij den bezemstok achter de deur. (Zie bezem.) Kinderen zijn apen. (Zie aap.) Kinderen zijn een zegen des Heeren; Maar zij houden de noppen van de kleêren. (Zie heer.) Kinderen zijn nimmer stil.Ga naar voetnoot3 Kindergoed is ijzergoed. (Zie goed.) Kinderhanden hebben gaarne (of: staan altijd open). (Zie hand.) Kinders zullen kruipen leeren, Om te kunnen gaan met eere. (Zie eer.) Kindren, waart gij groot, Ouders, waart gij dood.Ga naar voetnoot4 Kleine kinderen, goede kinderen: wel hem, die er geen heeft.Ga naar voetnoot5 Kleine kinderen hoofdpijn, groote kinderen hartpijn. (Zie hart.) Kleine kinderen, nooit verlost; Groote kinderen, groote kost.Ga naar voetnoot6 Kleine kinderen worden groot (of: oud).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Klein kind, kleine rouw.Ga naar voetnoot8 Koopliêns kinderen kennen malkander.Ga naar voetnoot9 Kweekt gij kinderen? kweek liever braadvarkens, dan hebt gij alle zes weken geld. (Zie geld.) Laat dat kind maar slapen.Ga naar voetnoot10 Laat uw' buurman in vrede, en stil uw eigen krakend wijf en uwe krijtende kinderen. (Zie buurman.) Laat ze krijten als de baas, 't zal hun gaan gelijk den kindertjes in de wieg. (Zie baas.) Laten wij ons nu eens helder warmen, zei Geurt tegen zijne kinderen, en zij zaten bij een' rookenden turf. (Zie geurt.) Leer geene broodelooze kunsten aan uwe kinderen. (Zie brood.) Lieve kinderen eten weinig, maar zij maken groote hoopen. (Zie hoopen.) Lieve kinderen geeft men vele (of: lieve) namen.Ga naar voetnoot11 Lieve kinderen mogen niet misdoen.Ga naar voetnoot12 Lieve kinderen mogen wel een potje breken.Ga naar voetnoot13 [Dat wil zeggen: die men gaarne lijden mag, geeft men veel toe. Zij kunnen het niet gemakkelijk verbruijen. Het spreekwoord neemt zijn' oorsprong van de liefde-historietjes, en is misschien uit Oost-Indië tot ons gekomen. Dáár was 't een overoud gebruik, dat nog heden bestaat, om een potje stuk te gooijen, wanneer een jongeling te familiair met een meisje is geweest.] Ligtelijk weent het kind, als hem de lip hangt.Ga naar voetnoot14 Mal moêrtje, mal kindje.Ga naar voetnoot15 Meent gij malle lieden of kinderen voor te hebben?Ga naar voetnoot16 Meer kinders zijn er van eten bedorven, Dan er van den honger ooit zijn gestorven. (Zie honger.) Men geeft het kind een' anderen naam.Ga naar voetnoot17 Menigeen verdoemt, om vrouw en kinder-wille, lijf en ziel.Ga naar voetnoot18 Men kan een kind wel te veel wiegen.Ga naar voetnoot19 Men kan er wel een kind meê naar bed jagen. (Zie bed.) Men kan kinderen winnen (of: minnen), Maar niet zinnen.Ga naar voetnoot20 Men kan spoedig in de kinderen komen; maar nog eerder raakt men eruit.Ga naar voetnoot21 Men moet de kindsche jaren Niet al te zeer bezwaren. (Zie jaar.) Men moet geene bek.... (of: besnotte) kinderen wegwerpen, want men weet niet, waar zij nog toe komen kunnen.Ga naar voetnoot22 Men moet geene scheele oogen (of: geen scheel kind) maken.Ga naar voetnoot23 Men moet geene slapende honden (ook wel: kinderen) wakker maken. (Zie hond.) Men moet het kind geen mes of stok in handen geven. (Zie hand.) Men moet het kind niet met het bad uitschudden (of: met het water het kind niet uit de kuip gieten). (Zie bad.) Men moet, om het kind te wasschen, het niet verdrinken.Ga naar voetnoot24 Men vindt menig zeldzaam moeders kind op aarde. (Zie aarde.) Men vindt veel schoolkinderen geleerder dan hunne meesters.Ga naar voetnoot25 Men zal daar wel liever kinderen meê paaijen.Ga naar voetnoot26 Men zal geenen jongen kinderen of ouden lieden deugd doen. (Zie deugd.) Men zal het kind wat suiker onder zijn hemd geven. (Zie hemd.) Met drie dingen is men in huis verlegen: Met rook, een kwaad wijf en met regen; Maar 't vierde is nog het grootste kruis: Veel kinders en geen brood in huis. (Zie brood.) Met een verloren (of: verdronken) kind is het goed spelen.Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 407]
| |
Met leenen volle neef, en met weêrom geven hoerenkind. (Zie hoer.) Met vallen en weder opstaan, Leeren de kinders gaan.Ga naar voetnoot1 Moeten is dwang, En huilen is kinderen-zang. (Zie dwang.) Naardat de aard is van uw kind, Zie, dat gij ook een' stijl verzint. (Zie aard.) Niemand zal zijn kwaad kind verdrinken.Ga naar voetnoot2 Noorden wind, Akens kind, Luiks bloed: Nooit deed zulks goed. (Zie aken.) Och, snikt het bedrogen meisje, nu zal ik mijn eigen kind niet kunnen verstaan; want het is bij een' Franschman. (Zie franschman.) Om des kinds wille kust men de zoogster.Ga naar voetnoot3 Om dien oorlog zal wijf noch kind schreijen.Ga naar voetnoot4 Oude lieden zijn tweemaal kinderen.Ga naar voetnoot5 Rijke luî's kinderen en arme luî's koeijen worden haast oud.Ga naar voetnoot6 Rijker, grooter en wijzer lieden kinderen gedijen zelden.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Salomo zegt: als de ouders de roede sparen, Dat hunne kinderen dan voor den duivel varen. (Zie duivel.) Scheidt uw vader uit den tijd, Kind! dan zijt ge uwe eere kwijt; Maar indien uw moeder rust, Dan verliest ge uw' harten-lust. (Zie eer.) Schreijende kinderen maken zingende moeders.Ga naar voetnoot8 Sla uw kind niet dood: je weet niet, wat eruit groeijen kan.Ga naar voetnoot9 Smids kinderen zijn wel vonken gewend.Ga naar voetnoot10 Spaar-vader, kwist-kind.Ga naar voetnoot11 [Dat is, met een ander spreekwoord: De vader spaart, en de zoon verteert.] Stil, kinderen! vader schrijft rekeningen.Ga naar voetnoot12 Toen de duivel een klein kind was. (Zie duivel.) Trouwen is voorwaar geen kinderspel.Ga naar voetnoot13 Van een kind kan men geen mans wijsheid hebben.Ga naar voetnoot14 Van kindsbeen af. (Zie beenen.) Van oude lieden en jonge kinderen behaalt men weinig dank. (Zie dank.) Van wijze ouders komen wel zotte kinderen voort.Ga naar voetnoot15 Veeg uws buurmans kind den aars (of: neus), en neem het in huis. (Zie aars.) Verkies nooit minne voor uw kind, Wanneer ze vrijt of wordt bemind.Ga naar voetnoot16 Vermann uw' vriend met stil gemoed, En straf uw kind in koelen bloed. (Zie bloed.) Verstel nog eens uw kinderluren, Zij zullen nog een jaartje duren. (Zie jaar.) Verzuip je kinderen niet; wie weet, wat ze worden kunnen! Vraag geene hulp van een kind, en trouw geene weduwe. (Zie hulp.) Vragende luî (of: Naauwe vragers) maken klappende kinderen.Ga naar voetnoot17 Vrouwen en kinderen weten wel, dat van Compostella geen goed compost komt. (Zie compost.) Vuur en vaste gronden zijn de elementen van oude lieden, kinderen vinden in lucht en water meer behagen. (Zie element.) Waar een ondeugend kind in huis is, komt de vloek in langs alle deuren. (Zie deur.) Wanneer die kinderen niet zoo lief geacht werden, zoo zouden zij beter opgevoed worden.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Wat heeft het Abraham geschaad, dat hij een kind van Terah was! (Zie abraham.) Wat het kind niet mag, dat mag de zoogster.Ga naar voetnoot19 Wat vindt men ter wereld zeldzame kinderen, zei de boer, en hij zag een' aap in het venster zitten. (Zie aap.) Wee het land, welks koning een kind is!Ga naar voetnoot20 [Dit spreekwoord is genomenuit Pred. x: 16.] Weelderige kinderen, treurige ouders.Ga naar voetnoot21 Wie aan zijn kind of knecht wil lust en vreugde zien, Die moet nooit volle gunst aan d'een of d'ander biên. (Zie gunst.) Wie geene kinderen heeft, Die weet niet, waarom hij leeft.Ga naar voetnoot22 Wie het kind bij de hand neemt, krijgt de moeder bij het harte. (Zie hand.) Wie was de vader van de kinderen van Zebedeus?Ga naar voetnoot23 Wie zijne kinderen liefheeft, die kastijdt ze (of: Die wel bemint, Kastijdt zijn kind).Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.) Wie zijn kind straft, die heeft eere van hem; wie het niet straft, die zal schande beleven. (Zie eer.) Wie zwijnen wil streelen, en met kinderen mallen, Die doet ze beî in den modder vallen.Ga naar voetnoot25 Wijze lieden, malle kinders: Jong verloren, luttel hinders. (Zie hinder.) Wij zullen al Adams kinderen sterven. (Zie adam.) Zacht in het haar, de kinderen worden anders kroes. (Zie haar.) Zal een kind gedijen, zoo mag hem de vader ligt iets laten; maar het is te veel, wat hij hem laat, al liet hij hem ook niets.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.) Zal een kind niet gedijen, zoo is alles te weinig, al liet zijn vader hem ook nog zooveel.Ga naar voetnoot27 Zij mag hare kinderen wel met eene wan in de zon zetten.Ga naar voetnoot28 [Dat wil zeggen: zij heeft een talrijk kroost voortgebragt. Zoo ook: Het is een kinderkorf. Zijn de kinderen veel en klein, dan zegt men van den zorgenden huisvader: Hij kan al zijne kinderen wel onder eene waschtobbe verbergen.] | |
[pagina 408]
| |
Zij zal zog voor hare kinderen hebben, haar leven lang. Zij zochten kinderen van Zebedeus te worden.Ga naar voetnoot1 Zoo afgrijselijk stinkt de gierigaard, dat de kinderen hem op straat kunnen ruiken. (Zie gierigaard.) Zoo het kind te veel gevleid wordt, wordt het tot veel kwaad verleid.Ga naar voetnoot2 Zoo lang de aker onder water blijft, kan een kind dien bewegen; maar om er dien vol water uit te trekken, is meer dan kindsche kracht van doen. (Zie aker.) Zoo men de kinderen gewent, zoo zijn (of: blijven) ze.Ga naar voetnoot3 Zoo rein als een pas geboren kind.Ga naar voetnoot4 | |
Kink.Daar is eene kink in den kabel. (Zie kabel.) Hij is in den draai (of: in de kink, ook wel: in de maling) gekomen. (Zie draai.) Houd u (of: Blijf, ook wel: Sta) uit de kinken!Ga naar voetnoot5 | |
Kinkel.Elk moet zijn profijt zoeken, zei de boeren-schout, en hij gaf eene ton bier ten beste, op hoop, dat de kinkels door den drank aan het vechten zouden raken. (Zie bier.) | |
Kinnebakken.Houd uw kinnebakken, en als de hond vijst, zeg: amen (of: dat is mijn). (Zie amen.) Nooit zoo dure tijd, of de eene kinnebakslag was de andere waard.Ga naar voetnoot6 Op eene leugen behoort een kinnebakslag.Ga naar voetnoot7 | |
Kip.Als de vos zich dood houdt, is het gevaarlijk voor de kippen. Als het regent en de zon schijnt, is het kermis voor de kippen. (Zie kermis.) Daar krijgt men kippenvel van.Ga naar voetnoot8 Dat is kippetjes praat: de haantjes lagchen erom. (Zie haan.) Die grutten eten, dien loeren de kippen op den aars. (Zie aars.) Die zich zelven verkruimelt, wordt van de kippen gegeten. Eene blinde kip vindt ook wel eene graankorrel. (Zie graan.) Eene kip op hol met een' hooiwagen. (Zie hol.) Een kippende haan Kan nog bestaan; Maar een' liggenden hond Waait geen brood in den mond. (Zie brood.) Het is daar geen kippen-huishouden. (Zie huishouden.) Het lijkt kip noch hen. (Zie hen.) Hij gaat met de kippen op stok.Ga naar voetnoot9 Hij heeft een kippehart. (Zie hart.) Hij heeft een kippetjes leven. Hij heeft kippeoogen. Hij heeft net een gezigt als eene paardenvijg, daar de kippen in gepikt hebben. (Zie aangezigt.) Hij heeft net een gezigt als een kippenhok, met den stront naar buiten. (Zie aangezigt.) Hij is er als de kippen (of: vinken) bij.Ga naar voetnoot10 Hij is er uit als eene kip. Hij is koning over de kippen, als de haan er niet is. (Zie haan.) Hij is zoo blind als eene kip (of: kauw, ook wel: als een mol). (Zie kauw.) Hij krijgt de kip met het ei. (Zie ei.) Hij krijgt eene kippenstuip. Hij loopt als eene kip zonder hoofd. (Zie hoofd.) Hij loopt op een kippen-drafje. (Zie draf.) Hij slacht Koppen (of: de kippen): heeft hij veel eijeren, hij maakt veel doppen. (Zie dop.) Hij spreekt als eene kip, die karnemelk kaauwt. Hij springt ermede om als de vos met de kippen.Ga naar voetnoot11 Hij staat erbij als eene kip, die eendeneijeren uitgebroeid heeft, als de eenden te water gaan. (Zie eend.) Ik ben zoo flaauw als eene kip. Man! pas op uwe kippen, want mijn haan is los. (Zie haan.) Men houdt daar kippen op zolder. Verliest eene kip hare veren, men weet, uit welk nest zij ontvloden is. Welk eene kippendrift! (Zie drift.) Zij is zoo koud als eene kip. Zij kakelt als eene kip, die haar ei niet kwijt kan raken. (Zie ei.) Zij krijgt eene kippekuur.
Het is altijd kip op den kleinen jongen. (Zie jongen.) Kip! ik heb je.Ga naar voetnoot12 [Kip is in dit en het voorgaande en volgende spreekwoord waarschijnlijk een tusschenwerpsel, ontleend van het werkwoord kippen, dat zooveel als pikken zegt. Het is evenwel ook mogelijk, dat hier de gewone beteekenis van kip geldt, ontleend van den haan, die, de hen in de kuif pikkende, kan geacht worden, tot de kip te zeggen: Kip! ik heb je. Men gebruikt dit spreekwoord, wanneer men iemand, die vele tegenstellingen had, eindelijk tot overtuiging brengt; of ook blootweg, wanneer men iemand in zijne netten vangt.] Kip, zei Bouwens, en hij klom over een' muur. (Zie bouwens.) | |
Kist.Als de zak komt, werpt men den buidel achter de kist. (Zie buidel.) Als 't geldje in de kist klinkt, Het zieltje uit de hel springt. (Zie geld.) Dat is een nagel aan zijne doodkist. (Zie dood.) Dat is uit de lavendel-kist.Ga naar voetnoot13 [Dat wil zeggen: het is antiek. In vroegeren tijd maakte men veel werk van kostbare en duurzame gewaden, en deze werden in eene fraaije kist bewaard. Ter beveiliging voor de mot, en om er tevens een' aangenamen geur aan te geven, bestrooide men de kleederen met lavendelbloemen.] Dat past als een zonnewijzer in eene doodkist. (Zie dood.) | |
[pagina 409]
| |
De bok stoot op de haverkist. (Zie bok.) De doodkist is 's menschen laatste kleed. (Zie dood.) De karige vrouw gaat dikwijls ter kiste.Ga naar voetnoot1 De lombard is eene vlooijekist en luizenkast. (Zie kast.) De mist Heeft vorst in de kist.Ga naar voetnoot2 Den sleutel op de doodkist leggen. (Zie dood.) De vrek gaat met zijn gat op de geldkist zitten. (Zie gatten.) Een dief vond ligt een open kist, Indien hij alle dingen wist. (Zie dief.) Een groot gemak in een klein kistje. (Zie gemak.) Gij dingt naar eene doodkist. (Zie dood.) Gij zult het onderste uit de kist hebben.Ga naar voetnoot3 [Dat is: het beste of kostbaarste, dat men het diepst pleegt te bergen.] Het heeft zeven jaren achter de kist gelegen. (Zie jaar.) Het is eene levende geldkist. (Zie geld.) Het is zoo goed als geld in de kist (of: als gereed geld). (Zie geld.) Hetzij Geus, Mennist of Papist: Elk schraapt maar in zijne kist. (Zie geus.) Hij geeft hem den sleutel van zijne geldkist. (Zie geld.) Hij heeft een' Jood gekist. (Zie jood.) Hij is erbij, als de bok op de haverkist. (Zie bok.) Hij ligt achter de kist.Ga naar voetnoot4 Hij speelt met zijn hoofd (of: Hij is zoo stout), als hadde hij nog een lijf in de kist. (Zie hoofd.) Hij zorgt voor zijne doodkist. (Zie dood.) Spijker de kist digt.Ga naar voetnoot5 Wat nut heeft het geld, dat in de kist gestapeld wordt! (Zie geld.) Zijn de kisten der maats al scheep?Ga naar voetnoot6 Zoet op zoet, zei Joris, en hij zoende zijne vrouw op eene suikerkist. (Zie joris.) Zonder bezwaar van de schatkist. (Zie bezwaar.) | |
Klaar.Elke waarheid Heeft haar klaarheid.Ga naar voetnoot7 Het is kant en klaar. (Zie kant.) Spreek, dat waar is; Eet, dat gaar is; Drink, dat klaar is. (Zie gaar.) | |
Klaas.Dat is een schoon voêr wijn, zei dronken Klaasje, En hij zag een vaatje van vier stoop door een vergrootglaasje.Ga naar voetnoot8 Het is een houten (of: drooge) Klaas. (Zie hout.) Het is een man als onze Klaas, en die was zoo wreed als een lam. Het is een stijve hark (ook wel: Piet, of: Klaas). (Zie hark.) Het is Klaas, Klaas.Ga naar voetnoot9 [Men leest omtrent dit spreekwoord bij tuinman: ‘Zo zegt men van ymand boertende, die langzaam en met lange tanden eet, een blyk, dat hy in de spyze weinig smaak heeft; maar als die welgevalt, is het Gerrit, Gerrit. Dan word gespeelt op het uitspreken van Klaas en Gerrit. Klaas zegt men traagelyk, en Gerrit ras. Zo gaan de tanden op en neder.’ Klaas is de naam van den langzame, onbewegelijke, stijve, slaperige, - Gerrit van den begeerige, gierigc.] Hij heeft Klaas oom bij het slipje. [Klaas oom houdt, zoowel als hij, van 't Schiedammer vocht. Nu zal neefje Klaas oom vasthouden, opdat deze niet vallen zal; dan, o wee! daar tuimelen ze beide om.] Hij is Klaas, die den kabeljaauw vangt. (Zie kabeljaauw.) Mijn Klaas Is de liefste baas. (Zie baas.) Onze Klaas zal dapper moeten aanhouden.Ga naar voetnoot10 Wijfs voêr, sch.. voêr: Klaasje, houd u vast.Ga naar voetnoot11 Zij steekt haren buik uit, zei Jan, als de mosterdpot van mijn' oom Klaas. (Zie buik.) | |
Klaauw.Als oude koeijen biezen, zoo klappen hare klaauwen (of: koten).Ga naar voetnoot15 Dat zijn hanepooten en kattenklaauwen. (Zie haan.) De kalfsklaauwen zijn hem afgestooten. (Zie kalf.) Die van Gods geest verwarmd is, behoeft de klaauwen van den nikker niet te vreezen. (Zie geest.) Ergens zijne klaauwen inslaan.Ga naar voetnoot16 Geene kat zoo glad, of zij heeft hare klaauwen. (Zie kat.) Het hoen schaart, al heeft het geene klaauwen. (Zie hoen.) Het is een goed gevecht - hond tegen kat: elk heeft klaauwen. (Zie gevecht.) Het is niet uit zijne klaauwen te krijgen.Ga naar voetnoot17 Hij heeft zijne kalfsklaauwen afgeloopen. (Zie kalf.) Hij leeft als de wouw en de gier, geene andere maat van deugd hebbende dan den klaauw en de keel. (Zie deugd.) Hij slacht milden Sint Egbert: hij geeft noten met klaauwen.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Ik ben onder zijne klaauwen. Men belooft hem de klaauwen van den arend. (Zie arend.) Naar den klaauw moet het beest wezen. (Zie beest.) Niets schooner dan de staart der paauwen, Maar niets zoo leelijk als hun klaauwen.Ga naar voetnoot19 Op grijpende wolfsklaauwen passen hondstanden. (Zie hond.) Uit den klaauw kent men den leeuw.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 410]
| |
's Vijands klaauwen Moet men schouwen.Ga naar voetnoot1 Woorden van een' heilige, klaauwen van eene kat. (Zie heilige.) | |
Klad.Hij brengt er de klad in.Ga naar voetnoot2 Hij geeft hem eene klad achter den rug.Ga naar voetnoot3 Hij houdt aan als eene klad. Hij wrijft hem eene klad aan. Iemand bij de kladden pakken (krijgen, of: houden). Ik heb ze beter in mijn kladboek staan. (Zie boek.) Zij hangen als klissen (of: kladden) aan malkander.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) | |
Klager.Daar geen klager is, is geen regter.Ga naar voetnoot5 Het hart wil een' klager hebben. (Zie hart.) Klagers hebben geene vrienden.Ga naar voetnoot6 Klagers lijden zelden nood; Pogchers hebben schaars het brood. (Zie brood.) | |
Klagt.De naklagt is der wijven klagt.Ga naar voetnoot7 Hij klaagt Jobs klagten. (Zie job.) Hij moet zijne klagten maar aan het gekkenhuis inleveren. (Zie gek.) Schade, zorg (of: Onregt) en klage Wassen alle dage. (Zie dag.) Vrijers eed en minneklagten Moet men niets dan grillen achten. (Zie eed.) | |
Klamp.Het schip is zoo lek geworden, dat het water over korven en klampen heen ging. Iets in klampen zetten.Ga naar voetnoot8 Waar natuur heeft ramp, Zet vernuft een' klamp.Ga naar voetnoot9 | |
Klank.Beter in der vogelen zang Dan in der heeren klank. (Zie heer.) Des pennings klank verdooft alle redenen.Ga naar voetnoot10 Die te hard op de veêl strijkt, bederft den klank. Doe een glas klinken, als gij 't wilt beproeven: de klank zal 't gebrek aanwijzen. (Zie gebrek.) Het zijn al geene echte muntstukken, hoe schel hun klank ook is. Het zilver heeft een' zilverklank.Ga naar voetnoot11 Hij heeft een' leelijken klank achter zich. Juffersgunst en harpenklank Luidt wel zoet, maar duurt niet lang. (Zie gunst.) Liever in der vogelen zang Dan in der ijzeren klank. (Zie ijzer.) Zijn morgen- en zijn avond-zang: Zij geven niet denzelfden klank (of: Zijne morgensprookjes en avondpraatjes verschillen magtig, ook wel: Zijne morgen- en zijne avondredenen komen niet overeen). (Zie avond.) | |
Klant.Als men zijne klanten wil betalen, moet men ze niet borgen. Die den naam heeft van hoogloopers te gebruiken, zei de valsche speler, vindt moeite, om klanten te krijgen. (Zie hooglooper.) Het kan er wel niet door; maar 't is voor een' vasten klant. [Men zegt dit, wanneer men voor iemand iets doet, van wien men er geen loon voor ontvangt.] Het zijn al oude klanten, die lang aan den winkel waren. Hij heeft het zoo druk als een pruikenmaker, die geene klanten heeft. | |
Klap.Dat is twee vliegen in één' klap (of: met één' lap).Ga naar voetnoot12 Hij loopt op den klap (of: Het is een klaplooper).Ga naar voetnoot13 Met den klap loopen. Zijn mond gaat als een Lazarus-klap.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) [Dit spreekwoord ziet op den klap van den Lazarus-zieken bedelaar, die zich hooren doet, om het medelijden van elken voorbijganger te wekken.] Zij twisten (of: worden kwaad) om een haverstroo (ook wel: haverklap). (Zie haver.)
Dat staat mij heel schoon, zei de filozoof, en hij zou een' klap voor zijne koon krijgen. (Zie filozoof.) Die juffer-handen heeft, moet met geene matrozen klap-in-de-hand spelen. (Zie hand.) Dien de fortuin een' klap geeft, die krijgt van iedereen den schop. (Zie fortuin.) Hij heeft een' heelen klap gehad. Hij kreeg een' klap, dat hij den hemel voor eene viool, en de aarde voor een' strijkstok aanzag. (Zie aarde.) Hij staat te kijken, of hij een' klap voor zijn gezigt krijgt. (Zie aangezigt.)
Het is oude wijven klap.Ga naar voetnoot15 Hij slaat niets uit dan zotteklap.Ga naar voetnoot16 Vrouwen-klap is niet gade te slaan.Ga naar voetnoot17 | |
Klaphout.Hij is zoo droog als een klaphout. Hij verkoopt klaphout. [Klaphout is kuipershout. Uit de eigenaardige droogte van hetzelve ontstond, bij vergelijking, het eerste spreekwoord van dit onder werp, gebezigd van den jongeling, die altijd in zich zelven is gekeerd. In het tweede spreekwoord is klaphout zooveel als klapper: 't wordt dus van den praatäl gezegd.] | |
Klapmuts.Dat klinkt als eene klapmuts.Ga naar voetnoot18 [‘In de zestiende eeuw,’ zegt scheltema, ‘hield men de klapmutsen voor de best klinkende geldspecie; dezelve had eene waarde van zes en twintig stuivers.’ v. lennep echter denkt hier aan geene munt, maar past dit spreekwoord op de zeevaart toe. Eene klapmuts, zegt hij, is een bovenbovenbramzeil, ‘het hoogste zeil van den masttop van een groot schip, welk zeil by fraai wee nog boven het bramzeil geheschen wordt.’] | |
[pagina 411]
| |
Klappenburg.Dat is het huis van Klappenburg. (Zie huis.) Hij komt van Snapland, en gaat naar Klappenburg.Ga naar voetnoot3 [Zie omtrent Klappenburg de verklaring van het voorgaande spreekwoord. Snapland ligt niet verre van Klappenburg: de snappers en klappers beloopen beide plaatsen in zeer korten tijd; en daar zij leden van dezelfde familie zijn, bezoeken zij malkander dikwijls.] | |
Klapper.Als de klappers zwijgen, krijgen wijze lieden eene beurt. (Zie beurt.) Dat hadde een klapper haast gezeid, Maar ook een zot welhaast beschreid.Ga naar voetnoot4 Het meel, al was 't ook duizend pond, Stopt nog niet eens één' klappers mond.Ga naar voetnoot5 Hij behoeft wel brij (of: meel) met groote (of: volle) koppen, Die allen klappers (of: zotten) den mond zal stoppen. (Zie brij.) Klappers en nieuwmaristen Doen anders niet dan tijd verkwisten.Ga naar voetnoot6 [Nieuwmaar is nieuwstijding; dus een nieuwmarist iemand, die nieuwstijdingen overbrengt, die jagt op nieuwtjes maakt.] Laat geene klappers in uw huis wonen; want zij dragen veel in en uit. (Zie huis.) | |
Klaver.Drie maken een klaverblad. (Zie blad.) Eene kwade zeissen moet goede klavers hebben.Ga naar voetnoot7 | |
Kleed.Aard is een vast kleed. (Zie aard.) Alle man vriest naar zijn kleed.Ga naar voetnoot8 Alles op, en de kleêren voor de kosten.Ga naar voetnoot9 Als er druiven zijn en vijgen, Moet men winterkleeders krijgen. (Zie druif.) Als het kleed gemaakt is, dan ziet men de fouten (of: Men ziet de fouten allerbest aan 't einde). (Zie einde.) Als ik naar bed ga, laat ik de zorg in de kleêren. (Zie bed.) Bedelaars scheuren hunne kleêren, om medelijden te verwekken. (Zie bedelaar.) Daar steekt een schalk in zijne kleederen.Ga naar voetnoot10 Daar zit niemand op zijne kleederen.Ga naar voetnoot11 Dat gaat niet in de kleêren zitten.Ga naar voetnoot12 Dat is eene leelijke vlek (of: kwade streep) in een schoon laken (of: een mooi kleed).Ga naar voetnoot13 Dat kleed is zoo nieuwerwetsch, alsof een pagie van Haman het gedragen had. (Zie haman.) Dat raakt mijne koude kleêren niet.Ga naar voetnoot14 De doodkist is 's menschen laatste kleed. (Zie dood.) De kleederen maken den man: Die ze heeft, trekke ze an.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) De kleederen veranderen de manieren niet.Ga naar voetnoot16 De kleederen zijn nat.Ga naar voetnoot17 De kleêrkooper is moorddadig over de arme luis.Ga naar voetnoot18 De leerling, die nog niet naaijen kan, wil een kleed snijden. De liefde schuilt zoowel onder de grove pij als onder het zijden kleed.Ga naar voetnoot19 De luiaard zal verscheurde kleederen dragen.Ga naar voetnoot20 De naald en draad is 't halve kleed. (Zie draad.) De rijkste behoudt maar een linnen kleed.Ga naar voetnoot21 [Ook de rijkste mensch neemt niets uit deze wereld mede.] De schapen zijn zijn vrienden niet, Gelijk men aan zijn kleêren ziet.Ga naar voetnoot22 Deugd is een eerekleed. (Zie deugd.) De wijsheid schuilt dikwijls onder een versleten kleed.Ga naar voetnoot23 Die het duurste kleed aanheeft, moet met den rug tegen het gat van de deur zitten. (Zie deur.) Die het kleed maakt, draagt het niet.Ga naar voetnoot24 Die het koudst is, behoeft de meeste kleêren.Ga naar voetnoot25 Die zich met eens anders kleederen kleedt, die ontkleedt zich haast.Ga naar voetnoot26 Een blind man is een arm man, Al had hij bonten kleêren an. (Zie bont.) Een bruiloftskleed is wel met rouw gevoerd. (Zie bruiloft.) Eene enkele vlek bederft het gansche kleed. Een eerlijk kleed vereert den man.Ga naar voetnoot27 Eene schoone vrouw en een fijn kleed ontmoeten altijd een' spijker op hunnen weg. Een kinderkleed past den man niet. (Zie kind.) Een kleed, dat niet en past, Strekt wel tot grooten last.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.) Een kleed, te veel aan 't lijf, eene vrouw, te veel gezien, zijn beide niet te veel gezien. [Evenmin als eene vrouw door eene plompe kleeding hare schoonheid bedekt, zoo weinig ook verbergt zij zich zelve, als ze weet, dat men haar gaarne ziet.] Een luttel voordeel doet den man uit zijne kleederen gaan.Ga naar voetnoot29 Een ruim kleed kan ligter vernaauwd, dan een eng kleed uitgelegd worden. | |
[pagina 412]
| |
Eén varkenshaar maakt geen' kleêrborstel, en ééne pluim geen bed. (Zie bed.) Een zindelijk kleed is eene goede aanbeveling. (Zie aanbeveling.) Eer uwe kleederen, zoo eeren zij u weder.Ga naar voetnoot1 Eisch geen kleed van naakte lieden. Even op, en de kleêren voor de doodschuld. (Zie dood.) 't Fluweelen kleed Kent straf noch leed. (Zie fluweel.) Fraaije kleederen zijn gemeenlijk gevoerd met groote schulden.Ga naar voetnoot2 Geleende kleederen doen niemand eer. (Zie eer.) God geeft koude naar kleêren. (Zie god.) Groote heeren, Groote kleêren. (Zie heer.) Het gaat er niet wel, Daar men de kleederen vermaakt aan de bel. (Zie bel.) Het is hem in het lijf; was het in de kleederen, zoo zoude men het er uitwasschen (of: uitsnijden).Ga naar voetnoot3 Het kleed maakt den boer gezien. (Zie boer.) Hetligchaam is een stinkend kleed, dat de ziel bederft. Het weduwe-kleed gaat uit. Het weduwe-kleed is lang, en ieder trapt erop. Het witste kleed is 't eerst besmet.Ga naar voetnoot4 Hij draagt bankeroetiers kleêren (of: het rokje van crediet). (Zie bankeroetier.) Hij draagt een kleed, dat hij niet gewonnen heeft.Ga naar voetnoot5 Hij druipt door (of: uit) zijne kleêren.Ga naar voetnoot6 Hij heeft een wassen kleed aan. [Men zegt dit van den man, die stijf en gemaakt loopt.] Hij heeft het verneemkleed aangetrokken.Ga naar voetnoot7 [Dat is: hij verneemt gaarne naar eens anders zaken. Hij is bemoeiziek.] Hij komt er niet zonder kleêrscheuren af.Ga naar voetnoot8 Hij laat het maar langs zijne koude kleêren loopen (of: neêrzakken).Ga naar voetnoot9 Hij past hem een kleedje. Hij scheurt er zijn kleed aan.Ga naar voetnoot10 Hij trok het heilige kleed aan. Hij ziet er uit als de dood in burgerkleederen. (Zie burger.) Hij zit in de kleêren, Als eene pad in de veren. Hij zit met anderer lieden kleederen (of: eens anders slippen) in de asch. (Zie asch.) Hoe nieuwer snede, hoe losser kleed.Ga naar voetnoot11 Ieder weet, waar hem de kleêren dwingen.Ga naar voetnoot12 Iemand in de kleederen steken.Ga naar voetnoot13 Iemand zijne kleederen scheuren.Ga naar voetnoot14 [Dat is: men laat hem niet los. Sartorius zegt, dat men deze spreekwijze gebruikt voor: iemand zoo dringend noodigen, dat men hem bij het kleed houdt, zoodat het scheurt.] Ik kan hem niet aan zijn kleed komen. Kinderen zijn een zegen des Heeren; Maar zij houden de noppen van de kleêren. (Zie heer.) Kost en kleêren en 't hemelrijk, en dan niet meer. (Zie hemel.) Laat uwe kleederen allerwegen wit zijn.Ga naar voetnoot15 Lange kleêren dekken wel.Ga naar voetnoot16 Lange kleêren, korte zinnen.Ga naar voetnoot17 Lang te slapen doet verscheurde kleêren dragen.Ga naar voetnoot18 Ligter kan men zijne slechte kleederen uitschudden dan slechte zeden.Ga naar voetnoot19 Men heeft hem bij zijn kleed. Men moet zich tegen storm en onweêr van rok en regenkleed voorzien. Men moet zijne kleêren langer oud dan nieuw dragen. Met bescheid (of: voorwaarden) raakt een man uit zijne kleêren. (Zie bescheid.) Mooije kleederen worden sletten.Ga naar voetnoot20 Mooije meisjes en gescheurde kleederen blijven overal hangen (of: haken ligt).Ga naar voetnoot21 Niemand zal u de kleederen scheuren.Ga naar voetnoot22 Om zijne fraaije kleêren Ziet men den zot eeren.Ga naar voetnoot23 Op eenen buik van fluweel volgt een kleed van pij. (Zie buik.) Oude kleêren en schoone vrouwen Blijven overal aan houën. Schoone lieden en gescheurde schortekleederen hebben veel aanstoot. (Zie aanstoot.) Streelt gij den hond: hij bederft uw kleed. (Zie hond.) Van de dagelijksche kleederen heeft men het meeste gemak. (Zie dag.) Van een varkenskot eene kleêrkast maken. (Zie kast.) Van grof laken Kan men geen fraai kleed maken.Ga naar voetnoot24 Vroeg in de veren, Vroeg in de kleêren. Vrouwen hebben lange kleederen en korten moed.Ga naar voetnoot25 Vrouwen-kleederen dekken wel.Ga naar voetnoot26 Wanneer men eene zog een gouden kleed aantrok, zoo lag zij toch midden in den drek. (Zie drek.) Weinig winnen, veel verteren, Vreet de noppen van de kleêren.Ga naar voetnoot27 Wie maar één kleed heeft, die heeft het haast versleten. Wil geen stamelaars vertrouwen, En de witte kleêren schouwen.Ga naar voetnoot28 Wil naar het laken Uw kleêren maken.Ga naar voetnoot29 Zij draagt het kleed van Lucretia. [Dat is: zij wil de kuische vrouw voorstellen; doch 't is Op de wijze als Aagt: Die is gestorven maagd, Omdat ze niet werd gevraagd.] Zotten zijn zotten, al hadden zij gouden kleederen aan. (Zie goud.) | |
Kleedermaker.Avontuurt gij uw laken, ik avontuur mijne schaar, zei de kleêrmaker, en hij sneed erin.Ga naar voetnoot30 Hij maakt zulk eene haast als een kleêrmaker op paaschavond. (Zie avond.) Honderd bakkers, honderd molenaars, honderd kleêrmakers: drie honderd dieven. (Zie bakker.) | |
[pagina 413]
| |
Kleêrmakers wapen: drie luizen op een rood lapje. | |
Kleef.Het geluk wil mij niet verlaten, zei Lourens, en hij vond een' Kleefschen stuiver. (Zie geluk.) Zij zijn van Kleef: Zij houden van de heb, maar niet van de geef.Ga naar voetnoot1 [De tot de Pruissische Rijnlanden behoorende stad Kleef, gelegen op de Nederlandsche grenzen, 4 uren ten oosten van Nijmegen, wordt hier alleen als eene zinspeling op de beteekenis van den naam gebruikt. Het spreekwoord ziet op de gierigaards.] | |
Klei.Als Maria Lichtmis de klei wegdraagt, dan kalven de koeijen en legt de hin: Dan gaat het den boeren naar den zin. (Zie boer.) Daar is klei aan den kloet.Ga naar voetnoot2 [Dat wil zeggen: daar is veel geld. Zoo er klei aan den kloet is, teekent dit een' vetten grond. Zie, behalve de aanwijzingen, de jagers Verscheidenheden, bl. 331 en 332.] De klei is van mijne kar gekomen. (Zie kar.) Goede klei geeft goede potten. Het is een klomp klei, die van den berg gerold is, en daar bij toeval een kop op is gekomen. (Zie berg.) Hij heeft veel klei onder den voet. [Dat is: hij heeft veel land, en wel de beste akkers.] Hij is uit dezelfde klei gebakken. Hij meent, uit eene andere klei te zijn gevormd dan zijn buurman. (Zie buurman.) Hij rijdt de klei.Ga naar voetnoot3 Hij weet zich niet te redden uit de klei.Ga naar voetnoot4 Ik heb klei aan mijn gat, zei de boerin, komende uit eene sloot gekropen, en zij had wol noch webbe. (Zie boerin.) Ik kom uit het kleiland, en houd veel van de kluiten, zei Maaitje.Ga naar voetnoot5 Men moet de klei kneden, als ze week is.Ga naar voetnoot6 | |
Klein.De bleeke dood Spaart klein noch groot. (Zie dood.) De grooten gevoelen het prangen der behoefte zoowel als de kleinen. (Zie behoefte.) De grooten hebben de kleinen van doen. (Zie groote.) De grooten moeten van de kleinen azen. (Zie groote.) De kleinen boeten de zotheid der grooten. (Zie groote.) De kleinen moeten niet als de grooten willen doen. (Zie groote.) De kleinen verdragen, Om de grooten te behagen. (Zie groote.) Gij zult zien, dat ik geen kleintje ben.Ga naar voetnoot7 Het is nog al goed, dat de kleinen den grooten niet in den zak behoeven te kruipen, zei het kleine Geusje. (Zie geus.) Hij is klein, en drinkt wel.Ga naar voetnoot8 Hij is wel klein, die niet kan schaden.Ga naar voetnoot9 Hij slaat 't al dood, Zoo klein als groot. (Zie groote.) Klein en groot Komen dagelijks nader aan den dood. (Zie dag.) Klein, maar dapper. (Zie dapper.) Wanneer het op de grooten regent, druipt het op de kleinen. (Zie groote.) Wel klein, Maar rein (of: Niet hoe klein, Maar hoe rein).Ga naar voetnoot10 Zoo lang de kleinen niet loos, en de grooten niet lui zijn, zijn zij niet volmaakt. (Zie groote.)
Bezoek het met een kleintje.Ga naar voetnoot11 Deun zijn op een kleintje, en ruim op het groote. (Zie groote.) Die het kleine durft stelen, zal het groote ook wel wegnemen. (Zie groote.) Die het kleine neemt, is het groote te beter waardig. (Zie groote.) Die het kleine niet acht, wordt zelden rijk.Ga naar voetnoot12 Die het kleine niet eert (of: niet begeert, ook wel: keert), Is het groote niet weerd. (Zie groote.) Die om een kleintje niet wil bukken, zal het groote bezwaarlijk berekken. (Zie groote.) Doe dikwijls bij een kleintje wat, Zoo wordt daaruit een groote schat.Ga naar voetnoot13 Een kleintje deert mij niet, zeggen de wijzen; daarentegen ontstellen zich de dwazen over dingen zonder nood. (Zie ding.) Een rijk haverkooper let op geen kleintje. (Zie haver.) Gij wilt om een kleintje geen dief wezen. (Zie dief.) Het is geen kleintje!Ga naar voetnoot14 Hij bukt om geen kleintje.Ga naar voetnoot15 Hij hondt de kleintjes bij elkander (of: Hij past op de kleintjes).Ga naar voetnoot16 Hij past op een kleintje niet: hij wil het zoo naauw niet zoeken.Ga naar voetnoot17 Ik prijs het kleine, en dat rein.Ga naar voetnoot18 Ik wil daar noch in 't groot noch in 't klein mede te doen hebben. (Zie groote.) Nu hij rijk is, wil hij zich met een kleintje niet behelpen.Ga naar voetnoot19 Van het kleine komt men tot het groote. (Zie groote.) Veel kleinen maken een groot. (Zie groote.) | |
Kleinigheid.Eene kleinigheid: een paard in de wieg!Ga naar voetnoot20 Klaag niet over kleinigheden. | |
Kleinkind.De grootouders vergaren, de ouders verteren, en de kleinkinderen hongeren. (Zie grootouders.) Hij peinst, wat hij zijnen kleinkinderen mede ten huwelijk zal geven. (Zie huwelijk.) | |
[pagina 414]
| |
Kleinood.Een goed nabuur is een edel kleinood. (Zie buurman.) Een goed vriend is een kostelijk kleinood.Ga naar voetnoot1 Een kwaad wijf is een kwaad juweel (of: kleinood). (Zie juweel.) | |
Klem.Dat geeft de beste klem aan het pantser. Eenen lossen kop houdt geene klem.Ga naar voetnoot2 Hij heeft hem in de klem.Ga naar voetnoot3 Hij heeft klem van redenen. Hij is de klem kwijt.Ga naar voetnoot4 Hij loopt eruit gelijk een hond, die de klem op den staart heeft. (Zie hond.) Hij staat, alsof hij de klem in den mond had.Ga naar voetnoot5 Hij zet hem eene klem op zijn' neus (of: staart).Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Houd uw stem Buiten klem. Zit de rat in de klem, dan leert zij hare geslepenheid gebruiken. (Zie geslepenheid.) | |
Klepel.Hij heeft de klok hooren luiden; maar hij weet niet, waar het kapelletje staat (of: waar de klepel hangt). (Zie kapel.) Hij heeft eenen lustigen klepel. [Zijne tong is in gedurige beweging.] Hij wist, waar de klepel hing, maar had op het klokgelui niet gelet. (Zie gelui.) Kwâ klok, kwâ klepel; Kwâ pot, kwâ lepel.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Zoo de klok is, zoo de klepel; Zoo de pot is, zoo de lepel.Ga naar voetnoot9 | |
Klerk.De beste klerken zijn de wijsste lieden niet.Ga naar voetnoot10 Die uit zijn duimpje een ding kan merken, Is de beste astroloog boven alle klerken. (Zie astroloog.) Het zijn niet al klerken. die priesters schijnen.Ga naar voetnoot11 Hij meent een groot klerk te zijn, en hij kan niets.Ga naar voetnoot12 Men ziet aan het schrijven wel, wat klerken het zijn.Ga naar voetnoot13 Schoone woorden en kwade werken Bedriegen dwaze en wijze klerken.Ga naar voetnoot14 Stoute maagden en bloode klerken Doen zelden goede werken (of: deugd bemerken). (Zie deugd.) | |
Kleur.Boven God is geen heer; boven zwart is geene kleur. (Zie god.) Den wijn kent men aan den smaak, het brood aan de kleur. (Zie brood.) Elke bloem verliest eindelijk haar' geur en kleur. (Zie bloem.) Er is een Bontekoe's kleurtje aan. (Zie bontekoe.) Heldere kleuren komen meest uit op een' donkeren grond. (Zie grond.) Het is geen laken van ééne kleur.Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: er is geene overeenstemming. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer de verloofden niet van hetzelfde geloof zijn.] Hij geeft er een kleurtje aan. Hij heeft eene coleur, of hij in tabak en brandewijn was opgekookt. (Zie brandewijn.) Hij heeft eene kleur als eene boei. (Zie boei.) Hij is niet van onze kleur. Hij krijgt eene kleur als eene jonge jufvrouw. (Zie jufvrouw.) Hij krijgt eene kleur (of: verschiet zijne verw) als een tinnen schotel.Ga naar voetnoot16 Hij krijgt er eene kleur van.Ga naar voetnoot17 Hij oordeelt erover als een blinde over de kleuren. (Zie blind.) Hij vertelt het in zijne geuren (of: kleuren) en fleuren. (Zie fleur.) Hij wordt leverkleurig onder de oogen.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Houd uwe kleur maar.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.) Je jaagt me eene kleur aan, zei de kreeft tegen den kok, toen hij hem in den ketel gooide. (Zie ketel.) Terwijl hij het bloed van een' Franschman vergoot, ging hem de eene kleur af, en de andere sloeg hem aan. (Zie bloed.) Uit een broedsel komen kiekens van allerlei kleur. (Zie gebroedsel.) Voor eene hoofsche leugen raakt hij zijne kleur niet kwijt. (Zie hof.) Wat in de wol geverwd is, zal altijd zijne kleur behouden. Zijne kleur verandert er niet eens van.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) | |
Klimmer.De beste zwemmers verdrinken meest, en de beste klimmers breken meest den hals. (Zie hals.) Hoogklimmers en diepzwemmers kennen geene voorzigtigheid. Hoogklimmers en diepzwemmers staan meest kwalijk (of: ziet men zelden op hun bed sterven). (Zie bed.) Klimmers moeten eindelijk nederdalen.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 415]
| |
Kling.Goede vechters maken goede klingen. Hij maakt te veel maliën aan de kling. Hij trekt zijne kling terug. [Dat is: hij trekt zijn woord weder in, afkomstig van den degen, die in de kling wordt gestoken.] Hij zal over de kling springen.Ga naar voetnoot1 | |
Klink.Alle dingen hebben een inzigt, behalve eene koeijenklink; want daar hangt een staart voor. (Zie ding.) De deur staat aan (of: op de klink). (Zie deur.) De klink op de deur. (Zie deur.) De klink valt op den duim. (Zie duim.) Hij trekt de klink op.Ga naar voetnoot2 [Dat is: hij haalt zijn woord weder terug. Indien de klink opgetrokken wordt, valt de deur toe. Men zegt hier dus hetzelfde als met het spreekwoord: Hij trekt zijne kling terug.] Ik heb liever een' dief aan mijne klink Dan een luistervink. (Zie dief.) Klem u niet: het is eene nieuwe klink.Ga naar voetnoot3 Nacht Nel! er is eene nieuwe klink aan de deur. (Zie deur.) Onttrek uw' duim, eer de klink valt. (Zie duim.) Zijn stal staat op de klink. | |
Klip.Als men eene klip boven water ziet, kan men ze mijden in 't zeilen.Ga naar voetnoot4 De schepen zijn op de klippen gebleven.Ga naar voetnoot5 De schepen zijn tegen de klippen aan stukken gestooten.Ga naar voetnoot6 De wijn en de vrouwen zijn gevaarlijke klippen.Ga naar voetnoot7 Die altijd het hoogste land bezeilen wil, geraakt wel tusschen de klippen. Die klip is hij te boven.Ga naar voetnoot8 Hij liegt tegen de klippen aan. [De klippen weêrkaatsen zijne leugens.] Hij vaart tusschen de klippen door.Ga naar voetnoot9 Hij zal die klip niet te boven zeilen.Ga naar voetnoot10 Hij zal op geene scherpe klip stooten.Ga naar voetnoot11 Men moet tusschen de steile klippen met korte gangen doorgaan. (Zie gang.) Onze best gebouwde schepen lijden soms schipbreuk op eene kleine klip. [Onze goed overlegde plannen worden wel eens verijdeld door eene kleine omstandigheid, waarop wij niet hadden gerekend.] Op die klip heeft zich zoo menig een gestooten.Ga naar voetnoot12 Tusschen klip en branding door, behouden aan wal geraken. (Zie branding.) Zoo gij geen roer hebt aan uw schip (of: geen want hebt naar uw schip), Gij moet te grond of op een klip. (Zie grond.) | |
Klisteerster.Dat gaat je naar je gatje, zei Jannetje de klisteerster, en zij had de kraamvrouw bij hare billetjes. (Zie bil.) | |
Kloet.Daar is klei aan den kloet. (Zie klei.) De kloet wil in den modder wroeten.Ga naar voetnoot13 Het dient tot spar en tot kloet. Hij kan al vrij wat met zijn' kloet bereiken. Hij komt er ook zijn' kloet insteken.Ga naar voetnoot14 Hij moet te spar en te kloet.Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: alles moet ten spoedigste worden aangewend, om een dreigend gevaar af te keeren. Spar en kloet komen hier voor als de middelen, om daarin te slagen: spar, de dunne stang, en kloet, de stevige schippersboom. Daarom zegt men ook, wanneer eene zaak tot alle mogelijke einden wordt aangewend, of een persoon zich tot alles geschikt betoont: Het dient tot spar en tot kloet. Zie verder v.d. meer.] Hij slaat overal zijn' kloet in. Hij valt daar plomp met zijn' kloet in.Ga naar voetnoot16 Wie zal er al zijn' kloet in komen steken! [Welke bediller of bemoeizuchtige zal zich het regt van medespreken of medehandelen aan-matigen?] | |
Klok.Al geld, wat de klok slaat. (Zie geld.) Als de klok stil staat, hoort men geen geluid. (Zie geluid.) Als Erasmus de klok hoort slaan, dan keert hij een blaadje om. (Zie blad.) Als er brand is, luidt men de grootste klokken. (Zie brand.) Als het klokje van Rome luidt, blijft gij scheel zien.Ga naar voetnoot17 [Dit spreekwoord is een boeman voor de kinderen, om hun het scheelzien af te leeren.] Als Loutje de klok hoort slaan, dan kijkt hij om. [Hier vindt men soortgelijke aardigheid met het beeld van lourens koster, te Haarlem, | |
[pagina 416]
| |
als met dat van erasmus, te Rotterdam. Zie het spreekwoord: Als Erasmus de klok hoort slaan, dan keert hij een blaadje om, in de verklaring.] Altijd hetzelfde, even als de klokken van de Oude-Tonge. [Dat wil zeggen: van hem hoort men nooit iets nieuws, zijne oude tong brengt altijd hetzelfde geluid voort. De klokken van het Zuid-Hollandsche dorp Oude-Tonge, gelegen op Flakkee, zullen wel hetzelfde eentoonige geluid als alle andere klokken voortbrengen, en komen hier dus enkel als woordspeling voor.] Daar luiden andere klokken. Dat is eene omgekeerde klok, zei Michiel oom, en hij zag een' stamper in den vijzel staan.Ga naar voetnoot1 Dat klinkt als eene klok (of: Hij heeft eene stem als eene klok).Ga naar voetnoot2 De gekken vragen naar de klok, maar de wijzen weten hunnen tijd. (Zie gek.) De klok is gegoten.Ga naar voetnoot3 De klokken zijn naar Rome: zij zullen eijers leggen. (Zie ei.) De klok luijen, maar niet schaffen.Ga naar voetnoot4 [Eene zaak wel beloven, maar niet geven.] Die bij torens woont, moet hooren klok-luiden.Ga naar voetnoot5 Die over 't melken gaat, Moet weten, wat de klokke slaat.Ga naar voetnoot6 Een vrijer weet wel, wat de klok heeft.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Gescheurde klokken luiden niet klaar.Ga naar voetnoot8 Het is, alsof de klok eene purgatie inheeft. Het is een man van de klok. Het klokje van gehoorzaamheid. (Zie gehoorzaamheid.) Hij drinkt met vermaak de klok van achten. (Zie acht.) Hij hangt aan de klok. [Men zegt dit in Drenthe van iemand, wiens huwelijks-geboden worden afgekondigd.] Hij hangt het aan de groote klok (of: aan den klokreep).Ga naar voetnoot9 Hij heeft de klok hooren luiden; maar hij weet niet, waar het kapelletje staat (of: waar de klepel hangt). (Zie kapel.) Hij heeft de klok hooren slaan.Ga naar voetnoot10 Hij heeft eene goede burgerklok. (Zie burger.) Hij hoort geene klok liever dan de brijklok. (Zie brij.) Hij is met de klok van Bazel bekend (of: Hij heeft naar de klok van Bazel gekeken). (Zie bazel.) Hij is uit de paardenvoeten, die op den toren de klokken doet beijeren. Hij is zoo prompt als de beursklok. (Zie beurs.) Hij slacht de klokken, die het volk ter kerke luiden, en erbuiten blijven. (Zie kerk.) Hij steekt zijne brandklok op (ook wel: Hij trekt aan de brandklok, of: Hij luidt de brandklok). (Zie brand.) Hij weet wel, wat de klok geslagen heeft.Ga naar voetnoot11 Hij wist, waar de klepel hing, maar had op het klokgelui niet gelet. (Zie gelui.) Kwâ klok, kwâ klepel; Kwâ pot, kwâ lepel. (Zie klepel.) Lam, lam! is des wolfs vesperklok.Ga naar voetnoot12 Men kan aan den wijzer wel zien, wat de klok heeft.Ga naar voetnoot13 Men zou eenen haas eer met eene klok vangen. (Zie haas.) Mijn beste vriend is de klok. Onze klokken slaan gelijk. Wie een oud huis heeft te greijen, En een jong wijf heeft te vleijen, En de klok moet gadeslaan, Zeg, wanneer heeft die gedaan? (Zie huis.) Zij luiden de buurtklok. (Zie buurt.) Zijne woorden hebben zooveel invloed als de slagen van eene gescheurde klok. (Zie invloed.) Zij slaan op el kander alsdeklok van elven. (Zie elf.) Zij zeggen, wat de klok inheeft, zonder den kok gesproken te hebben. Zoo de klok is, zoo de klepel; Zoo de pot is, zoo de lepel. (Zie klepel.) Zuinig, zei besje, de klok slaat twintig. (Zie besje.) | |
Klokspijs.Dat smaakt als klokspijs.Ga naar voetnoot14 [‘Klokspijs,’ zegt bilderdijk, in zijne Aant. op hooft, iii. bl. 166, ‘is metaal, waar men klokken, geschut, enz. van giet; maar klokken beteekent ook slokken, en in dezen zin is klokspijs spijs, die men maar te slikken heeft, en niet behoeft te kaauwen; in dezen zin wordt het voor byzondere lekkerny gebruikt.’ De laatste beteekenis zal in dit spreekwoord wel alleen gelden; en moge het alzoo ‘opgaan als spijze, door een kok gereed gemaakt, en daardoor zooveel smakelijker als een daagsche pot,’ klokspijs is daarom nog geene verkeerde uitspraak van kokspijs, zoo als Prof. visscher verzekert. Tuinman wist ook met dit spreekwoord geen' weg.] | |
Klomp.Het is een klomp klei, die van den berg gerold is, en daar bij toeval een kop op is gekomen. (Zie berg.) Het is een vleeschklomp: men zou er peperkoek op hakken.
Hij beziet het water in een' houten klomp. (Zie hout.) Hij is goed op eene boeren-bruiloft, om den klompendans te dansen. (Zie boer.) Hij kan raar uit zijn' klomp schieten. Hij kwam daar mooi met zijne klompen in het gelag. (Zie gelag.) Hij staat op zijn woord, als een boer op zijne klompen. (Zie boer.) Hij weet erop te loopen, als een boer op zijne klompen. (Zie boer.) | |
[pagina 417]
| |
Hij zet een effen bakhuis, als ware het met een' klomp gestreken. (Zie bakhuis.) Klompen geven warme voeten. Op eene slof en een' klomp. Wat doet de man met de klompen op het ijs? (Zie ijs.) Wonderlijke huisvesting, zei Trui, en zij vond een rattennest in haren klomp. (Zie huisvesting.) Zij komt op de klompenmarkt zitten. [Het meisje nadert de 30 jaren.] | |
Klont.Dat is een klontje boter te minder in zijne pap. (Zie boter.) Het is zoo klaar (of: zuiver) als een klontje.Ga naar voetnoot1 Klontjes eten is goed voor tandpijn. [Wel te verstaan, om tandpijn te krijgen.] Och ja, zij doet een klontje boter in de pap, en gaat barrevoets naar bed. (Zie bed.) Voor geen honderd pond klontjes. | |
Kloof.Er bestaat eene groote klove.Ga naar voetnoot2 [Dit spreekwoord is genomen uit Luk. xvi: 26.] Hij is zeker van adel, want hij heeft eene kloof in de kin. (Zie adel.) | |
Klooster.De monnik past best (of: is nergens beter dan) in het klooster.Ga naar voetnoot3 De nijd wordt in het hof geboren, erft in het klooster en sterft in het hospitaal. (Zie hof.) Die weten wil, hoe het in het klooster toegaat, moet een' verloopen monnik zoeken. Hij is van de vromen: hij slacht de klooster-stronten, die zijn er ook van gekomen.Ga naar voetnoot4 Hij reist op de kloosters. Hij zou wel eene non uit het klooster kallen.Ga naar voetnoot5 Is 't nu nog tijd van zingen? De vijang staat gereed, om 't klooster te bespringen. [Dit spreekwoord is genomen uit van den vondels Gijsbrecht van Amstel.] Klop wat lang aan dat klooster: er zullen meer monniken uit hunne cellen kruipen. (Zie cel.) Magere Pier beeldde zich in, dat hij het perpetuum mobile vond; Ondertusschen was 't een groote worm in een' klooster-stront.Ga naar voetnoot6 Nooit beter vrede in het klooster, dan wanneer de monniken gelijke kappen dragen. (Zie kap.) Regent het op de kloosters, dan druipt het op den paus. Zij is voor het klooster niet opgebragt.Ga naar voetnoot7 Zij zou gaarne gaan In 't klooster van Sint Ariaan, Daar twee paar schoenen voor 't bedde staan. (Zie bed.) | |
Kloot.Als het vuur in de bus is, rijdt de duivel op de klooten. (Zie bus.) De laatste kloot ligt nog niet.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Die kloot rolt nog.Ga naar voetnoot9 Het zit er zoo dun op als het goud op een duits klootje. (Zie duit.) Hij behoort bij het klootjesvolk. Hij kan wel met een' scheeven kloot schieten.Ga naar voetnoot10 Hij komt achteraan als de klooten van de arme luî. Hij rolde als een kloot, en viel als een steen.Ga naar voetnoot11 Hij werpt er met een' scheeven kloot in.Ga naar voetnoot12 Hij wil een' kogel bij een' kloot vergelijken. | |
Kloppenburg.Zie toe, dat gij niet te Kloppenburg komt.Ga naar voetnoot13 [Kloppenburg, een der zes kreitsen van het hertogdom Oldenburg, met eene stad van denzelfden naam, komt hier alleen voor als bijklank van kloppen. Het spreekwoord bevat eene waarschuwing, om de plaats te ontwijken, waar geslagen wordt.] | |
Klopper.Daar de meester dood is, verroest de klopper.Ga naar voetnoot14
Hij gaat om kloppers-boonen. (Zie boon.) | |
Klos.Hij spreekt erover als een schip, zeggen de klossen.
Wat dunk je van dien rolstok, zei Teeuwes, en hij zag een' grooten klos.Ga naar voetnoot15 | |
Klouwer.Dat is een klouwer van een' jongen. (Zie jongen.) Dat is een klouwer van een' os.Ga naar voetnoot16 Het is een regte keukenklouwer. (Zie keuken.) | |
Klucht.Dat is eene geestige klucht.Ga naar voetnoot17 Dat is het einde van het lied (of: de klucht). (Zie einde.) Een welig hart kent men aan de kluchten. (Zie hart.) Het is om de klucht.Ga naar voetnoot18 Hij speelt den platte in de klucht.Ga naar voetnoot19 Iemand kluchten voor geld in de hand steken. (Zie geld.) Laat vallen de gordijn, de klucht is uit, zei Rabelais, en hij ging naar de andere wereld. (Zie gordijn.) Maagdezuchten Zijn maar kluchten.Ga naar voetnoot20 | |
Kluif.Dat is een lekker boutje (of: kluifje) voor hem. (Zie bout.) Het is niet gemakkelijk, den hond van een kluifje af te houden. (Zie hond.) Iemand onder de kluiven krijgen.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 418]
| |
Kluis.Het schort haar in de kluis.Ga naar voetnoot1 Hij is door de kluis gekropen.Ga naar voetnoot2 Hij zorgt ervoor, dat het niet in de kluizen doorvijlde. | |
Kluit.Als hij op een' turf staat, kan hij over eene kluit zien. Die een kluitje heeft, heeft er graag een turfje bij. Er is niet eens genoeg, om onder de kluiten te geraken.Ga naar voetnoot3 Hij heeft een kluitje te vuur gelegd. Hij is uit de kluiten gegroeid.Ga naar voetnoot4 Hij is verheven als een kikvorsch (of: eene pad) op een kluitje. (Zie kikvorsch.) Hij komt mooi op de kluiten. Hij staat te kijken als een uil op eene kluit. Hij werpt een kluitje in het riet.Ga naar voetnoot5 Hij wil kluiten voor turven tellen.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Iemand met een kluitje in het riet sturen.Ga naar voetnoot7 Ik kom uit het kleiland, en houd veel van de kluiten, zei Maaitje. (Zie klei.) Van een kluitje komt men tot een turfje. Zijn lijf is hem zoo lief niet als zijne Spaansche kluiten. [Men zegt dit van een' vrek. De Spaansche kluiten zijn zijne geldstukken.] | |
Kluiver.Dat is dan toch ook een drooge kluiver. [De drooge kluiver is de type van den jongen, die altijd bij moeders pappot zit, en ertegen opziet, om een meisje te vragen; zich bij vader verontschuldigende, dat ze altemaal vreemde vrouwspersonen zijn.] Het is een kluiver: hij mag veel.Ga naar voetnoot8 Kluivers verliezen voorbaat, en winnen langen nasmaak.Ga naar voetnoot9 | |
Kluizenaar.De vos wil kluizenaar worden.Ga naar voetnoot10 Hij leeft als een arme kluizenaar.Ga naar voetnoot11 | |
Kluts.Hij heeft de kluts al beet. Hij is de kluts (of: het kloen, ook wel: den draad) kwijt. (Zie draad.) | |
Kluwen.Als men den draad heeft, zal men het kluwen wel vinden. (Zie draad.) Die het kluwen heeft, zal het einde wel vinden. (Zie einde.) God windt aller menschen misdaad op één kluwen. (Zie god.) Het kluwen loopt zoo lang, totdat het ten einde komt. (Zie einde.) Het kluwen zal zich wel ontwinden. Hij draait hem als een kluwentje garen. (Zie garen.) Hij heeft een geducht kluwen in. [Het is geducht verward in het hoofd van den dronkaard.] Hij zal dat kluwen wel ontwarren.Ga naar voetnoot12 Hoe zal dat kluwen afloopen? Ik wil hem dwingen zoo kort als een kluwen.Ga naar voetnoot13 Ik wind dat kluwen achter de ooren.Ga naar voetnoot14 Is het kluwen begonnen, Het dient voort afgesponnen. Mag het den regter gelukken, slechts den draad in handen te krijgen, dan draait en rekt hij dien, tot het kluwen geheel afgewonden is. (Zie draad.) | |
Knaap.De knapen hebben de proefbeten. (Zie beet.) Het is den knaap luttel baat, dat de meester rijk is. (Zie baat.) Hij zal nimmer een' goeden knaap hebben, die hem niet opvoedt.Ga naar voetnoot15 In de diepe voren moet de knaap voorgaan.Ga naar voetnoot16 Knaap! eet kaas: de boter is duur. (Zie boter.) Men zal den knaap uitzenden op den noen.Ga naar voetnoot17 Wat scheelt het, heer of knaap te zijn? (Zie heer.) Zulke meester, zulke knaap.Ga naar voetnoot18 | |
Knecht.Als het werk gedaan is, zoo is de knecht onwaard.Ga naar voetnoot19 Berooide meesters maken rijke knechten.Ga naar voetnoot20 Beter een kleine meester dan een groote knecht.Ga naar voetnoot21 Bij harde heeren worden de knechten goed. (Zie heer.) Daar komt geen knecht op mijnen stal, Of hij is geweest over berg en dal. (Zie berg.) Dat is verkeerd, zei de stalknecht, en hij toomde het paard aan den aars. (Zie aars.) De heer gebiedt zijnen knecht, de knecht de kat, en de kat haren staart. (Zie heer.) De knecht beschaamt zijn' meester niet.Ga naar voetnoot22 De knecht rijdt te paard, en de meester gaat te voet.Ga naar voetnoot23 De knechts scheren de schapen, en de meesters de varkens.Ga naar voetnoot24 De knecht volgt zijn' meester na.Ga naar voetnoot25 De nood doet ook versaagde knechten Met groote kracht en ijver vechten. (Zie ijver.) De zinnen moeten werk hebben, zei de knecht, en hij lapte met nieuwe hemden de oude. (Zie hemd.) Die al te lang voor knecht gewerkt heeft, kan niet goed meer voor baas ageren. (Zie baas.) Die meester is, is gelukkig; want hij wordt knecht, als hij wil. Die wel gediend wil zijn, moet zijn eigen knecht worden.Ga naar voetnoot26 Door wel te dienen en getrouw te zijn, zal de knecht meester zijn.Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 419]
| |
Een knecht, die wel zich zelf bekijkt, 't Is vreemd, zoo hij zich niet verrijkt. Een valsche knecht heeft geen' makelaar van doen. Eerst knecht, daarna meester.Ga naar voetnoot1 Ga weg, word een schalk (of: kramer), zei de beul tot zijnen knecht. (Zie beul.) Geen goed heer, of hij was te voren knecht. (Zie heer.) Geen knecht in huis zoo goed, Daar men zich niet voor mijden moet. (Zie huis.) Haastigheid heert wel; geduldigheid knecht wel. (Zie geduld.) Had je me gisteren gehuurd, zoo was ik van daag uw knecht (of: in uwe dienst) geweest. (Zie dag.) Hebt gij een' geveinsden knecht, Wees 't dan ook, zoo heeft hij zijn regt.Ga naar voetnoot2 Heer en heer is twee; knecht en knecht is twee. (Zie heer.) Heer of knecht. (Zie heer.) Het begint te avanceren, zei meester Tijl:tegen zijn' knecht, en hij schoor drie uren over een' baard. (Zie baard.) Het is een hard gebod, dat de knecht moet fluiten, zoo lang hij in den kelder is. (Zie gebod.) Hij blijft de oude knecht.Ga naar voetnoot3 Hij doet als de knecht van den duivel: hij doet meer, dan men hem gebiedt. (Zie duivel.) Hij klopt als een collecteurs knecht, die het loterijgeld t' huis brengt. (Zie collecteur.) Hij past op honden noch op honden-knechten. (Zie hond.) Hij slacht den knecht van Job, en zal het ons allen aanzeggen. (Zie job.) Hij wil liever den meester dan den knecht spreken. Hij wil liever van den meester geplaagd, dan van den knecht getroeteld worden. Hij wil meester wezen, eer hij knecht is.Ga naar voetnoot4 Hij ziet een' witten hond aan voor een' bakkers knecht. (Zie bakker.) Hoe lagchen de goddeloozen om den val der vromen, zei een goed knecht weleer, En er tuimelde een heel schavot met speetluizen van boven neêr. (Zie goddeloos.) Ik en mijnheer hebben de zolders vol koorn liggen, zei de knecht, en hij was blij, als hij zijn weekgeld ontving. (Zie geld.) Is mijnheer ook heerenknecht? (Zie heer.) Is 't heer, is 't knecht: Daar valt regt. (Zie heer.) Knecht (of: Meid)! loop, en tap van nommer zooveel.Ga naar voetnoot5 Loop voor den satan, dan heb je een' zwarten lijfknecht. Slappe meesters maken stijve knechts.Ga naar voetnoot6 Toen joeg de boer zijn' knecht weg. (Zie boer.) Vroeg meester, laat knecht.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Waar geweld gaat boven regt, Daar ware ik liever heer dan knecht. (Zie geweld.) Wie aan zijn kind of knecht wil lust en vrengde zien, Die moet nooit volle gunst aan d' een of d' ander biên. (Zie gunst.) Zeven man te roer en een klein knechtken.Ga naar voetnoot8 Zoo heer, zoo knecht. (Zie heer.) | |
Kneep.Daar ligt (of: zit hem) de kneep (of: knoop).Ga naar voetnoot9 Dat is eene Judas-kneep. (Zie judas.) Hij heeft de kneep weg.Ga naar voetnoot10 Hij kent de knepen. In zijne knepen vergaat hij van kou.Ga naar voetnoot11 Stil en bestendig, Maar de knepen inwendig. (Zie bestendig.) Vat je de kneep?Ga naar voetnoot12 | |
Knelis.Ik wilde wel, dat ik een harddraver was, zei Knelis, en zijne beenen waren afgezet. (Zie beenen.) | |
Knevel.Dat is een groote knevel. Die geen' blank heeft, om zich te laten scheren, moet zijne knevels met geene pomade laten strijken, of zijn haar doen poeijeren. (Zie blank.) Hij behoeft er zijne knevels niet om te likken. Hij heeft een' knevel aan. [Men zegt dit te Maastricht, als iemand beschonken is.] Hij zet zijne knevels op.Ga naar voetnoot14 Hij zou het om des pausen knevels niet overgeven. | |
Knie.Als ze dat hoort, dan krijgt ze wel een kind in de knie. (Zie kind.) Arme lieden eten op de kniën.Ga naar voetnoot15 [Dat is: de hoofdzaak blijft de hoofdzaak, en dan bekommert men zich minder om bijomstandigheden. De etiquette moge dus vorderen, dat men zich aan zekere vormen onderwerpt, arme lieden nemen dat zoo naauw niet: is er honger in 't land, zij vullen de maag; en daarom alleen is 't hun te doen.] Bind de kat voor de knie, dan hebt gij vier oogen. (Zie kat.) Bind het verdriet om de knie (of: onder den kousenband), dan slaat het u niet om het hart. (Zie band.) Dat gaat wel, zei de brouwster in den vos, en zij kneep hare knietjes toe. (Zie brouwster.) Dat is goed voor de kniën; dan behoeft gij niet te kruipen. [Dit is een antwoord aan hem, die, groote haast voorwendende, zegt: ik moet gaan.] Dat wil ik beneden mijne knie binden.Ga naar voetnoot16 Dek ze, dek ze, zei de man tegen zijne vrouw; wel waarom zou ik ze dekken, ik heb ze niet gestolen, zei ze, en zij zat met de rokken op hare kniën.Ga naar voetnoot17 Een ambachtsman op zijne voeten is grooter dan een edelman op zijne kniën. (Zie ambachtsman.) | |
[pagina 420]
| |
Een ongelukkige steek is haast gedaan, zei de vrijer, en hij had zijne matres onder de knie gehad.Ga naar voetnoot1 Het been moet doen, wat de knie wil, en de knie, wat de nood gebiedt. (Zie beenen.) Het is zoo droog als het gat (of: de knie) van Sint Nikolaas. (Zie gatten.) Het verstand is hem in de kniën gezakt. Hij bidt met gevouwen kniën en gebogen handen. (Zie hand.) Hij heeft het onder de knie.Ga naar voetnoot2 Hij heeft nog geene knie gebogen.Ga naar voetnoot3 Hij loopt met ossenkniën.Ga naar voetnoot4 Hoe edeler hals, hoe buigzamer knie. (Zie hals.) Honden-muilen, mans aarzen en vrouwen-kniën zal men zelden warm zien. (Zie aars.) Iemand op de knie brengen.Ga naar voetnoot5 Ik wil niet langer met trage handen en slappe kniën gediend worden. (Zie hand.) Mijne dij is mij nader dan mijne knie. (Zie dij.) Schoone vrouwen binden de huiszorg aan de kniën. (Zie huis.) Zij bestaan elkander noch van kniën noch van ellebogen. (Zie elleboog.) Zijn moed zakt hem in de kniën (of: hielen). (Zie hiel.) | |
Knijper.Het goed geschapen ligchaam moet men niet prangen met nieuwerwetsche knijpers, of het wordt zeldzaam van gestalte. (Zie gestalte.) | |
Knikker.Daar valt een knikker in de goot. (Zie goot.) Dat is wat anders te zeggen, zei de boer, dan karnemelk met knikkers, en salade met hooivorken te eten. (Zie boer.) Er is vuil aan den knikker.Ga naar voetnoot7 Gij moet niet denken, dat hier nog met knikkers gespeeld wordt. Het geluk is rond, zei het kind, en toen vond het een' knikker. (Zie geluk.) Het is niet om de knikkers, maar om het regt van 't spel.Ga naar voetnoot8 Het is zoo rond als een knikkertje. Hij staat erbij, of hij den mond vol knikkers heeft. Mannen met baarden spelen nog met knikkers. (Zie baard.) | |
Knip.De vogel is geknipt (of: in den knip).Ga naar voetnoot9 Een jonge vogel komt ligt in den knip. Hij is in den knip (het net, of: de fuik) gekomen. (Zie fuik.) Knipjes in den aaszak slaan. (Zie aas.)
Hij geeft hem een' knip voor den neus.Ga naar voetnoot10 Hij is geen' knip voor zijn' neus waard.Ga naar voetnoot11 Hij is kuips (of: Hij heeft een' knip weg).Ga naar voetnoot12 [Zoo zegt men van iemand, die zich in den eersten graad van dronkenschap bevindt.] Ik vraag daar geen' knip naar.Ga naar voetnoot13 | |
Knods.Heeren-woorden zijn geene knodsen. (Zie heer.) Men zoude hem billijk met knodsen doodslaan.Ga naar voetnoot14 | |
Knokkel.De jichtige schreeuwt, als hij zich de knokkels stoot. (Zie jichtig.) Het is hem van den knokkel geschoten. [Dat wil zeggen: het is hem zeer tegengeloopen. Het spreekwoord is van het knikkeren ontleend. In denzelfden zin zegt men: Het schiet hem van den duim.] Hij zit gaarne met de knokkels in het vet.Ga naar voetnoot15 Houd je handen t'huis, of men klopt je op de knokkels (of: op den duim, ook wel: op de vingers). (Zie duim.) Iemand in de knokkels (of: handen) krijgen. (Zie hand.) | |
Knol.De knollen kunnen niet altijd voor den ploeg zeulen: ze mogen wel eens in de wei. Nood doet oude knollen (of: een oud wijf) draven.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Ook het beste paard wordt een knol.
Als het Kindeken is geboren, Hebben de knollen ‘hunn’ smaak verloren. (Zie kind.) Daar heb je 't heele mandje met de knollen. De knollen willen geschud zijn, indien zij gedijen zullen.Ga naar voetnoot17 De slimste verkens ziet men wel de beste knollen eten. Die knollen egt, mag niet omzien.Ga naar voetnoot18 Die knollen zaaijen wil, moet den ploeg aan den korenwagen binden.Ga naar voetnoot19 Die op zijn' tijd knollen wil eten, Moet Sint Lourens niet vergeten.Ga naar voetnoot20 [De 10 Augustus, als wanneer men Sint Lourens gedachtig is, is de beste zaaitijd voor deze vrucht.] Dominé mag de knollen gerust nemen, zei de boer; | |
[pagina 421]
| |
want onze varkens lusten ze toch niet meer. (Zie boer.) Eén knol, drie poepen. Hij heeft zich een' knol laten wijsmaken (of: in de hand laten stoppen). (Zie hand.) Hij is regt in zijn' knoltuin. Hij laat zich geene knollen (of: appels) voor citroenen verkoopen. (Zie appel.) Hij stopt een' knol in de muts. Iemand een' knol draaijen.Ga naar voetnoot1 Kijk, kijk, twee knollen aan éénen steel, zei de mof, en hij zag een' boutkogel. (Zie bout.) Wat zal men u koken? knollen met zeespek?Ga naar voetnoot2 Wat zijn dat wonderlijke knollen, zei Jochem, en hij zag ronde drollen. (Zie drol.) | |
Knoop.Aan de regtermouw ontbrak hem een knoop. Daar ligt (of: zit hem) de kneep (of: knoop). (Zie kneep.) Dat is een knoop van waarde.Ga naar voetnoot3 De knoop moet op den zak. De naaister, die geen' knoop in den draad legt, verliest een' steek. (Zie draad.) Die eene goede vrouw behoeft, De knoop is vast, eer hij ze wel beproeft.Ga naar voetnoot4 Drooge knoopen binden niet wel.Ga naar voetnoot5 Een' beenen knoop verdienen. (Zie beenderen.) Eenen knoop leggen (of: maken).Ga naar voetnoot6 Een knoopsgat maken, dat er de ziel door ontvliegt. (Zie gaten.) Eer gij trouwt, zie, wat gij doet: 't Is geen knoop, dien men ontdoet.Ga naar voetnoot7 Er zijn geene knoopen in. Gij haalt daar een' schoonen knoop meê toe.Ga naar voetnoot8 Gij zult mij geene knoopen draaijen.Ga naar voetnoot9 [Dat is: niet ‘met mooie praatjens bedriegen,’ zegt v. lennep. Eigentlijk wil het zeggen: ik laat mij niet vleijen.] Had ik dat geld in een' bevuilden doek, ik wilde den knoop met mijne tanden wel losmaken. (Zie doek.) Het zal gebeuren, al zou het hemd den knoop dragen. (Zie hemd.) Hij bedr.. zijne broek, eer 't aan den knoop gaat. (Zie broek.) Hij hakt den Gordiaanschen knoop door. (Zie gordius.) Hij heeft er eenige achter de knoopen. [Hij heeft eenige flesschen wijn leêg gedronken.] Hij is een knoopendraaijer. (Zie draaijer.) Hij kan knoopen ontbinden.Ga naar voetnoot10 Hij laat de lip hangen tot op het derde knoopsgat. (Zie gaten.) Hij laat eenige knoopen van zijn' rok vallen. Hij legt er een' knoop op. [Men bezigt deze beide spreekwoorden van den vloeker.] Hij moet een' knoop laten springen. [Hij heeft te veel gegeten.] Hij moet zijne knoopen maar eens tellen. [Hij is onzeker, welk besluit hij zal nemen.] Hij mogt wel zwijgen: hij mist ook al een' knoop van zijn' rok. [Hij heeft veel op anderen te zeggen; maar zijn eigen levensgedrag is verre van buiten aanmerking te zijn.] Hij raakt den knoop van het geschil aan. (Zie geschil.) Hij zal den knoop wel ontwarren. Hij zet het achter zijne knoopen. Hij zoekt knoopen in eene bies. (Zie bies.) Leg een' knoop in uw' neus. [Men voegt dit den vergeter toe.] Nu gaat het mij aan den knoop.Ga naar voetnoot11 [Nu begin ik in 't naauw te geraken.] Zij hebben de knoopen van niets.Ga naar voetnoot12 | |
Knop.De knoppen van iets hebben.Ga naar voetnoot14 De schoonste roos wordt een rosse krevelknop. Hij ontluikt door de deugd, als een rozeknopje door de pis. (Zie deugd.) | |
Knorrig.Die de pelzen dragen, zijn doorgaans knorrig.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) [De ouderdom brengt onvergenoegdheid mede.] | |
Knuppel.Dat bekomt hem als den hond de knuppel, na 't stelen van de worst. (Zie hond.) De knuppel zal troef zijn.Ga naar voetnoot17 Het ongeluk komt ons toe, gelijk de knuppels aan de honden. (Zie hond.) Hij heeft haar zoo lief, als de hond den knuppel. (Zie hond.) Hij heeft zulk een' aardigen gang als een hond, die een' knuppel aan den staart heeft. (Zie gang.) Hij zoekt dat (of: loopt hem na), als de hond den knuppel. (Zie hond.) Men moet niet alle knuppels oprapen, die ons nagesmeten worden. Hij speelt knuppel uit den zak.Ga naar voetnoot18 Tegen booze honden booze knuppels. (Zie hond.) Wat Venus voegt, dat scheidt de knuppel.Ga naar voetnoot19 Wat zullen wij zagen, als de planken te kort zijn! knuppelkoek, en dan eet men het zaagsel op. Werp den knuppel weg, want de peren zijn rijp.Ga naar voetnoot20 | |
Koba.Dat is eene Koba van eene meid.Ga naar voetnoot21 [Dat wil zeggen: het is een blozend, lustig, vrolijk meisje. Het spreekwoord is misschien ontleend van jacoba van beijeren, die wel door hare ongelukken, maar tevens ook om schoonheid en om moed, vermaard is.] | |
[pagina 422]
| |
Koe.Al is het haasje nog zoo snel, De koe die komt er evenwel. (Zie haas.) Al is het koetje (of: de bok) nog zoo oud, het (hij) lust daarom nog wel een groen blaadje. (Zie blad.) Alle dingen hebben een inzigt, behalve eene koeijenklink; want daar hangt een staart voor. (Zie ding.) Als alle koeijen in Braband sterven, dan heb ik nog geen' hoorn. (Zie braband.) Als de eene koe bist, zoo bissen ze allen (of: dan steken de anderen den staart reeds op, ook wel: Als de eene koe den staart opheft, zoo beginnen ze allen te bissen).Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: wanneer iemand ens iets voordoet, dan is de kracht der navolging zoo groot, dat we het terstond nadoen, en dit heeft vooral in het kwade plaats. ‘Het werkwoord bissen, biezen, bijzen,’ zegt de jager, ‘dat men op eene zonderlinge wijze misvormd heeft, doch hetwelk in Overijssel nog gehoord wordt, beteekent hier onstuimig rondloopen, togtig zijn. De eigenlijke beteekenis des woords komt mij voor te zijn, die van blazen, in welken zin het vooral gebruikt is met toepassing op slangen en dergelijke dieren.’] Als de koe geene melk meer geeft, dan raakt ze aan den slager. Als de koe vuil is, slaat zij gaarne haren staart rondom, om de anderen te maken, zoo als zij is.Ga naar voetnoot2 Als ééne koe blaat, dan blaten ook de anderen.Ga naar voetnoot3 Als gij bij blaarkoe aan den paal gebonden staat, moet gij in haar' lof of blaam deelen. (Zie blaam.) Als gij dat been ophebt, zult gij zoo hard kunnen loopen als de hond (of: de koe). (Zie beenderen.) Als het hek van den dam is, loopen de schaapjes (of: koeijen) de wei uit. (Zie dam.) Als het koetje kalft.Ga naar voetnoot4 Als Maria Lichtmis de klei wegdraagt, dan kalven de koeijen en legt de hin: Dan gaat het den boeren naar den zin. (Zie boer.) Als men de koe verkoopt, raakt men de uijer ook kwijt. Als men schapen en eene koe heeft, dan zegt ons iedereen goeden dag. (Zie dag.) Als oude koeijen biezen, zoo klappen hare klaauwen (of: koten). (Zie klaauw.) Als oude koeijen bissen, steken zij den staart het hoogst.Ga naar voetnoot5 Al sterven alle koeijen in de Beemster, dan erf ik nog geen' poot. (Zie de beemster.) Bedrieg eene melkkoe, en zij zal u weder bedriegen.Ga naar voetnoot6 Besch.... koe, besch.... kalf. (Zie kalf.) Daar de koe bij de horens gegeven wordt, is het ligt, die te vatten. (Zie horen.) Daar is geene koe aan over stuur, zei de boer, en toen stierf zijne vrouw. (Zie boer.) Daar is geen koe of wijf, Of zij heeft wel een vlekje aan haar lijf.Ga naar voetnoot7 Daar is nog hooi voor al de koeijen. (Zie hooi.) Daar komen zoowel kalven als koeijen aan de markt. (Zie kalf.) Daar loopt geene koe achter. Dat hangt (ook wel: Hij kijkt, of: zit zoo hoog) als eene koe in een' kersenboom. (Zie boom.) Dat hij aan land blijve, om de vliegen van de koeijen te keeren. Dat is een deftige paap, zei de boer, hij kan je hart bewegen, dat het wipstaart als eene koe, die een doorn onder den staart gebonden is. (Zie boer.) Dat is een koeijendronk. (Zie dronk.) Dat is vunze kost, zei Dries, en hij at koestront voor spinazie. (Zie dries.) Dat is zooveel als eene koe zonder staart. Dat scheelt geene koe op een paard. Dat ziet de boer liever van zijne koeijen dan van zijn volk. (Zie boer.) Dat zijn de koetjes, die wij melken. De beste koeijen (of: paarden) vindt men op den stal, en slimme krengen langs den weg.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) De eene koe schendt (of: prijst) de andere. [Wanneer de koeijen nl. allen even mager of even vet zijn.] De een mag de beste koe van den stal nemen, en de ander mag er niet eens in kijken. De een mag eene koe stelen, en de ander niet over het hek kijken. (Zie hek.) De een mag niet in den koestal kijken, en de ander mag er in sch..... De hongerige koe ort niet (houdt niet over, of: laat niets overblijven).Ga naar voetnoot9 De horenkrappen verklappen de jaren der koe. (Zie horen.) De koe heeft eene fluweelen huif op. (Zie fluweel.) De koeijen eten met vijf monden.Ga naar voetnoot10 [Wanneer het land doorweekt is, zoo als bij lang regenachtig weder plaats heeft, vertreden de koeijen vier maal meer gras, dan zij eten.] De koeijen van den schout gaan voor. De koe inwachten.Ga naar voetnoot11 De koe is nooit zoo bont, als zij wel geschilderd wordt.Ga naar voetnoot12 De koe is op de regte zijde gevallen. De koe is vergeten, dat zij een kalf geweest is. (Zie kalf.) De koestal is beter dan de koebrug. (Zie brug.) De koe trekt hare melk op.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) De koe weet niet, waartoe haar de staart dient, voor zij dien kwijt is.Ga naar voetnoot14 De koe wil niet over de brug. (Zie brug.) De koop drijft de koe uit hare huur.. (Zie huur.) De markt is over het hoogst: de kramers (of: koeboers) fluiten. (Zie boer.) De ondeugd moet eruit, zei de boer, en hij zag zijne koe k...... (Zie boer.) De tijd mogt komen, dat de koe haar' staart zou behoeven.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 423]
| |
De vreemde koe likt het vreemde kalf. (Zie kalf.) De wijn is voor de koeijen niet gewassen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Die de koe koopt, heeft het kalf ook. (Zie kalf.) Die door geen reden zich laat leiden, Ga bij de koeijen in de weide. Die een' os koopt, behoeft geene koe te melken.Ga naar voetnoot2 Die geene koe heeft, melkt zijne kat. (Zie kat.) Die koe geeft veel melk, maar stoot ze weder om.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Die koetjes loopen in mijne weide.Ga naar voetnoot4 Dien de koe toekomt, die moet haar ter markt drijven.Ga naar voetnoot5 Dien de koe toekomt, die vat haar bij de hoornen (of: bij den staart). (Zie horen.) Dien God bezoekt, die is zelden rijk in koeijen. (Zie god.) Die nooit eene oude koe gemolken heeft, kan nog niet goed melken.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Die om eene koe pleit, raakt ze kwijt, en verliest nog een kalf. (Zie kalf.) Die om een schaap pleit, zal eene koe verliezen.Ga naar voetnoot7 Die pleit om eene koe, Geeft er eene toe.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Die van bidden moe wordt, zijn bidden is als het blaren eener koe. Een arm man verliest zooveel aan zijne koe, als een rijke aan zijn kind. (Zie kind.) Eene goede koe heeft bij hem gekalfd.Ga naar voetnoot9 Eene goede koe heeft wel een kwaad kalf. (Zie kalf.) Eéne koe geeft meer dan zeven spreeuwen. Eene koe is een wandelend botervat. (Zie boter.) Eene koe k... meer in een' dag, dan eene musch in een jaar. (Zie dag.) Eéne koe k... zooveel als zeven (of: honderd) mezen.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Eene koe (of: zeug) moet men geene gouden huif opzetten. (Zie goud.) Eene koe op holsblokken. (Zie holsblok.) Eene koe sch.. zoo veel in den Mei, als een leeuwerik in het geheele jaar. (Zie jaar.) Eene koe sterft niet van éénen slag. Eene koe verliezen, om eene kat te winnen. (Zie kat.) Eene mier zou eer eene koe voortbrengen. Eene oude koe is toch nog altijd goed om 't vel. Eene oude koe likt haar achterste zoo gaarne als eene jonge. (Zie achterste.) Eene vette koe laat wel eens een mager testament na. Een oud man en een oud paard Zijn niet veel waard; Maar een oud wijf en eene oude koe Die deugen, ja waartoe?Ga naar voetnoot11 Eerlijk (of: Vroom) heeft de koe gestolen. (Zie eerlijk.) Eerst eene raap, En dan een schaap, Daarna eene koe, En dan naar de galge toe. (Zie galg.) Eer zoudt gij eene koe op stelten doen gaan.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Elk wenscht, dat zijn kalf eene koe zij. (Zie kalf.) Er is spek in, nu ons de koe begint te walgen. Er zijn veel koeijen, die blaar heeten. (Zie blaar.) Exempli gratia, zei de boer, eene koe is een groot beest. (Zie beest.) God geeft koeijen, maar niet bij de hoornen. (Zie god.) God geeft ons wel de koe; Maar wij brengen er de koord niet toe. (Zie god.) Goede moed is het halve werk, zei de boer, en hij zag zijne koe kalven. (Zie boer.) Het doet den os toch altijd nog goed, als hij naast het koetje op den stal staat.Ga naar voetnoot13 [Volgens den schrijver van de Spreekwijzen betrekkelijk de Veeteelt, ‘denkt men op oude dagen nog gaarne eens aan vroegeren tijd terug.’ Dit is waar; maar men dient erbij op te merken, dat dit hier bepaaldelijk den tijd der vrijaadje geldt.] Het gebeurde, toen de koe Bartel heette. (Zie bartel.) Het hooi op, en de koe dood. (Zie hooi.) Het is al van het varken: de koe is op.Ga naar voetnoot14 [Volgens sartorius, die alleen het eerste deel van 't spreekwoord heeft, gebruikt men het, wanneer het zedenbederf op zijn hoogst is geklommen; wat eenigzins overeenkomt met ‘de betekening,’ die dit spreekwoord, zoo als tuinman zegt, ‘by de ouden had.’] Het is daar zoo geschreven, dat geene koe het aflekt, of geene kraai het uitkrabt.Ga naar voetnoot15 Het is een arme hond, die op geene zieke koe durft zien. (Zie hond.) Het is eene botte koe.Ga naar voetnoot16 Het is een melkkoetje.Ga naar voetnoot17 Het is geen wonder, dat eene koe lagchen kan: zij heeft zulke verbruide lippen.Ga naar voetnoot18 Het is goed, dat kwade koeijen korte horens hebben. (Zie horen.) Het is hem niet zeer helder; hij slacht de koeijen, als haar eene paardenvlieg gestoken heeft. Het is in de grootte niet gelegen, anders zou de koe den haas wel vangen. (Zie grootte.) Het is niet al boter, wat de koe sch... (Zie boter.) Het kalf sterft al zoo haast als de koe. (Zie kalf.) Het kalf volgt de koe. (Zie kalf.) Het kan gebeuren, dat de koe een' haas vangt in een naauw straatje. (Zie haas.) Het lijkt zooveel als eene kat (of: koe) een' eendvogel. (Zie eend.) Het lijkt zooveel als eene koe een' windmolen.Ga naar voetnoot19 Het noodigste eerst, zei de boer, toen hem zijne | |
[pagina 424]
| |
buren haalden, om zijne koe uit de sloot te trekken, en hij stak zijne pijp aan. (Zie boer.) Het staat hem niet voor het hoofd geschreven, gelijk eene koe op hare horens. (Zie hoofd.) Het zal met der tijd eene vette koe worden.Ga naar voetnoot1 Het zijn mijne koeijen, maar zij loopen in uwe weide. Het zou niet helpen, al hadden zij van daag eene koe en morgen een paard. (Zie dag.) Hij belooft hem koeijen met gouden hoornen. (Zie goud.) Hij blijft met de koetjes t'huis. (Zie huis.) Hij drinkt als eene koe met teugjes van een' vaâm.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Hij gaat erdoor als een koekooper. Hij geeft op als eene varekoe.Ga naar voetnoot3 Hij heeft een' bril van doen: hij ziet eene koe (of: een paard) voor een' windmolen aan. (Zie bril.) Hij heeft er zooveel verstand van, als eene koe van salade schoon te maken.Ga naar voetnoot4 Hij heeft het grootste gelijk van de oosenmarkt; als hij er alleen op is, neemt hij de koeijenpooten tot getuigen. (Zie gelijkheid.) Hij heeft zijne koetjes (of: schaapjes) op het drooge. (Zie droog.) Hij is nu regt op zijne koeweide.Ga naar voetnoot5 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer iemand zich verheugt over eenig hem toegevallen goed.] Hij is tevreden als een oud wijf, die hare koe verloren heeft.Ga naar voetnoot6 Hij is zoo dik als eene koe. [Dit spreekwoord bezigt men van een' dronkaard. In denzelfden zin zegt men: Hij is dik.] Hij is zoo dom als het achtereind van eene koe. (Zie achterste.) Hij is zoo lui als eene koe.Ga naar voetnoot7 Hij is zoo vlug als een vogeltje, dat koe heet.Ga naar voetnoot8 Hij is zoo vol beleefdheid, als eene koe vol muskaat. (Zie beleefdheid.) Hij is zoo wijs als zeven dolle koeijen.Ga naar voetnoot9 [‘Zeven is een getal van volmaaktheid; 't is dan te zeggen: een volmaakte nar,’ zegt tuinman. Men wil hier dus het tegenbeeld der zeven wijzen van Griekenland uitdrukken.] Hij kent Fransch, als eene koe Spaansch. (Zie frankrijk.) Hij kijkt zoo onnoozel als een hond op eene zieke koe. (Zie hond.) Hij knort als eene koe, die men den hals wil afsnijden. (Zie hals.) Hij kon hem niet verder brengen, dan hij eene koe bij den staart werpen mogt.Ga naar voetnoot10 Hij laat zich de koe ontnemen.Ga naar voetnoot11 Hij melkt het koetje.Ga naar voetnoot12 Hij praat over koetjes en kalfjes. (Zie kalf.) Hij riekt naar het geld, als eene koe (of: een bok) naar muskus (of: saffraan). (Zie bok.) Hij schaamt zich, als eene koe in de vasten doet.Ga naar voetnoot13 Hij slacht des kosters koe, en daarom heeft hij twee wittebrooden meer dan een ander. (Zie brood.) Hij staat ervoor, en kijkt als eene koe voor een muizenhol. (Zie hol.) Hij steelt eene koe, en geeft het vel aan de armen. (Zie arme.) Hij steunt als eene zieke koe. Hij steunt, of hij eene oude koe uit de sloot zou trekken. Hij toovert als eene Spaansche koe.Ga naar voetnoot14 [Dat wil zeggen: zijne kunst is zoo groot, dat ze in den tempel der onnoozelheid niet beter kan aangeleerd worden.] Hij valt erin als eene koe in de sloot.Ga naar voetnoot15 Hij verbeeldt zich, dat eene kat eene koe is. (Zie kat.) Hij weet wel, wat hij jaagt, als hij achter de koeijen loopt. Hij zet der koe schoon een' doek op. (Zie doek.) Hij zit te wachten als een hond op eene zieke koe. (Zie hond.) Hitskes en britskes vindt men overal; Maar de beste koeijen staan op stal. (Zie hitskes en britskes.) Hooi voor zeven koeijen. (Zie hooi.) Houd den man, de koe wil bissen.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Ik deed dat niet om al de koeijen van Braband (of: Sebaldeburen). (Zie braband.) Ik deed dat om geene houten koe. (Zie hout.) Inmiddels sterft de keizer, de olifant of ik (ook wel: de koe, de keizer of de olifant). (Zie keizer.) Is het geene koe, zoo is het een windmolen.Ga naar voetnoot17 Kleine koeijen hebben ook horens. (Zie horen.) Koeijen, die meest brullen, geven de minste melk.Ga naar voetnoot18 Koeijen hebben plekken, En vrouwen hare vlekken.Ga naar voetnoot19 Koeijen tegen den wolf.Ga naar voetnoot20 Kosters koe weidt op het kerkhof. (Zie kerkhof.) Leg me die zolen onder de schoenen, zei Govert tegen zijn' schoenlapper, en hij bragt hem twee gedroogde koestronten. (Zie govert.) Men gelooft nu niet meer, dat de koeijen te Sebaldeburen op stelten loopen. [Op stelten te gaan, vordert geoefendheid: men staat daarop niet zoo vast als op den beganen grond. Aan wie zal men dat werk dan minder leeren dan aan de logge koe! Met de koeijen op stelten te doen loopen, drukt men dus de hoogst mogelijke onmogelijkheid uit; en bezigt men die uitdrukking tegenover de wonderen, die men ons zou willen opdringen. Onnoozelen alleen fopt men daarmede. Al mogten nu de bewoners van het met goede weilanden en veel vee bezette Groningsche dorp Sebaldeburen, in vroegeren tijd, ligtelijk te foppen zijn, thans hebben ook daar de wonderen een einde. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer de onnoozelen zelfs de grove fopperijen merken zouden.] | |
[pagina 425]
| |
Men kan eene koe niet tweemaal de huid ontnemen (of: afstroopen). (Zie huid.) Men mag eene koe een vogeltje noemen; wij zeggen: 't is een beest. (Zie beest.) Men melkt de koe door den hals. (Zie hals.) Men moet de koe wel melken, terwijl men ze heeft, maar haar de spenen niet aftrekken.Ga naar voetnoot1 Men moet geene oude koeijen uit de sloot halen.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: men moet geene lang vergeten gebeurtenissen weder in 't geheugen roepen; 't is, op zijn zachtst gesproken, onvoorzigtig. Oude koeijen loopen niet meer in eene sloot; dus behoeven zij er ook niet te worden uitgetrokken. Dit spreekwoord ernstig op te vatten, en de koeijen werkelijk maar te laten verdrinken, omdat ze niet anders waard zijn, zoo als v. eijk wil, zal wel niemand doen, en is er ook meer dan één spreekwoord van dit onderwerp, dat zulks tegenspreekt.] Men scheldt geene koe blaar, of daar is wat wits aan (of: Men noemt nooit eene koe bont, of zij heeft wel een vlekje). (Zie blaar.) Men schudt geene koeijen uit kersenboomen. (Zie boom.) Men sluit den stal te laat, als het paard (of: de koe) gestolen is.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Men weet nooit, hoe eene blinde koe eene aardbes vindt. (Zie bezie.) Men weet nooit, hoe eene koe een' haas vangt. (Zie haas.) Met de maand van Mei Blijft geen koebeest uit de wei. Met koeijen en ossen. [Op deze wijze geeft de huisvrouw hare afkeuring te kennen over een lomp, met groote steken genaaid stuk linnen.] Mijn vader, zei de ondeugende jongen, zou wel eene koe willen koopen, had de schelm maar geld. (Zie geld.) Moogt gij de koe niet krijgen, zoo neem het kalf. (Zie kalf.) Neem een Brabandsch schaap, een' Gelderschen os, een Vlaamsch kapoen en eene Friesche koe. (Zie braband.) Om eene oude koe: kleine rouw.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Onze koe is van ijzer. (Zie ijzer.) Op de koe rijden. [Meer verteren, dan zijn vermogen toelaat.] Op de koe staan. [Dat wil zeggen: bijna verloren zijn. Koe is hier eene verbastering van coup de grace, dat is: genadeslag.] Op één oog na was de koe blind. Op Sint Gal Blijft de koe in den stal. Procedeer om eene koe, Gij legt er een paard op toe.Ga naar voetnoot5 Rijke luî's kinderen en arme luî's koeijen worden haast oud. (Zie kind.) Ruilen is geene zonde, zei kromhakige Dries; hij stal eene koe uit de weide, en zette er eene luis voor in de plaats. (Zie dries.) Snuivende manluî, Fluitende vrouwluî En brullende koei Zijn zelden goei.Ga naar voetnoot6 [Het karakteristieke van dit spreekwoord is, dat er zaken in opgenoemd worden, die aan het tegengestelde geslacht alleen geoorloofd zijn. Hoewel thans ook het snuiven onder eenige mannen gewoonte geworden is, was het vroeger alleen bij de vrouwen in zwang; geene vrouwen, alleen mannen behooren te fluiten; en het brullen, een teeken van groote onrust, is meer aan de stieren dan aan de koeijen eigen.] Toen mijne koe stierf, bood niemand mij eene andere aan, zei de boer; maar mijne vrouw was pas dood, of elk wist mij eene nieuwe te bezorgen. (Zie boer.) Vechtende (of: Stootende) koeijen voegen zich te zamen, als de wolf komt.Ga naar voetnoot7 Veel koeijen, Veel moeijen.Ga naar voetnoot8 Veel op de gaffel, en weinig voor de koe. (Zie gaffel.) Verandering van weide doet der koeijen (of: den schapen) goed.Ga naar voetnoot9 Verkoop eens eene koe, zonder een half oord in 't gelag te geven! (Zie gelag.) Vraag je om eene koe, dan krijg je toch ligt een kalf. (Zie kalf.) Vreemd koetje maakt vreemd kalfje. (Zie kalf.) Waar nu naar toe Met die blinde koe?Ga naar voetnoot10 Waartoe zich veel te moeijen Met andrer lieden koeijen? Wat hebben die koetjes een gras! (Zie gras.) Wat weet eene koe (of: zeug) van saffraan eten!Ga naar voetnoot11 Weg gaan mijne koeijen, zei de boer, en hij had zijn kalf bij den staart. (Zie boer.) Wij verwachten u als de eene koe de andere.Ga naar voetnoot12 Ze rieken naar duimkruid, als eene koe naar muskaat. (Zie duim.) Zet hij eene koe op, het wordt een kalf onder de hand. (Zie hand.) Zij denken de koe reeds bij den kop te hebben, en zij hebben haar nog niet bij den staart. Zij hebben de keur, om van de koe of van het varken te nemen. (Zie keur.) Zij is maagd als eene koe, die zeven kalvers gehad heeft. (Zie kalf.) Zij is zulk eene reine maagd Als Jordens koe, die jongen draagt. (Zie jong.) Zijne koe heeft lang genoeg op het kerkhof geweid. (Zie kerkhof.) Zijne liefde brandt als de damp van eenen versch gek..... koestront in eene blikken lamp. (Zie blik.) Zij wachten hem al etende: als de koeijen. Zij wachten naar elkander Als de eene koe naar de ander. Zij wachten naar elkander als de koeijen in het gras. (Zie gras.) | |
[pagina 426]
| |
Koek.Alle dingen hebben een handvatsel, en de koekepan een' steel. (Zie ding.) Als het regent en de zen schijnt, bakken de heksen pannekoeken. (Zie heks.) Beter een hoer- dan een oliekoeken-huis; want er zal geen brand van komen, maar wel gebluscht worden. (Zie brand.) Daar de man te veel van koeken houdt, behoeft de vrouw niet altijd de pan bij den steel te houden.Ga naar voetnoot1 Daar is koek te deelen.Ga naar voetnoot2 Dat is andere koek dan peperneuten. Dat is een koekje van hetzelfde deeg. (Zie deeg.) Dat is geen' oliekoek waard.Ga naar voetnoot3 Dat is maar knapkoek.Ga naar voetnoot4 Dat is te veel boter op den koek. (Zie boter.) Dat past erbij als een oliekoek in een treurspel. Dat smaakt als peperkoek.Ga naar voetnoot5 Dat zijn S, T suikerkoekjes. De bakker, die liever-koekjes bakt, is dood. (Zie bakker.) De een zei: ik zou pannekoeken bakken, maar het meel was te duur, - en de ander: ik zou messen slijpen, maar het zand was op. De koeken ontbreken hem. De koek is op. Die koek drijft, zei malle Gijs, en hij zag een' Frieschen turf in het water liggen. (Zie friesland.) Die koek is op eene andere manier gebakken. Die roomwafels beloofd hebben, meenen dikwijls veel te doen, als zij boekweiten koeken bakken. (Zie boekweit.) Die zijn brood (of: zijne pasteijen) in den oven heeft, geef dien van uwen koek. (Zie brood.) Eet lariekoek met vijgen, totdat de keizucht overgaat. (Zie kei.) Elk schrapt de kolen naar zijne koeken. Elk wil de boter op zijnen koek hebben. (Zie boter.) Geef dien duivel koek. (Zie duivel.) Geef tijd, zei de koekebakker, en hij ging bankeroet. (Zie bakker.) Gij zult van den koek eene kermis hebben. (Zie kermis.) Het breedste eind moet nog volgen, zei besje, toen zij den steel van de koekepan ontlast had. (Zie besje.) Het brood eener minne is zoeter dan de koek eener moeder. (Zie brood.) Het gaat weg als koek. [Men zegt dit van eene koopwaar, die algemeen gewild, en dus spoedig verkocht is.] Het is beter weêr om koeken te bakken, dan om meel te halen. Het is een koekje van uw eigen deeg. (Zie deeg.) Het is één nest, en blijft één koek.Ga naar voetnoot6 Het is een vleeschklomp: men zou er peperkoek op hakken. (Zie klomp.) Het is koek en ei met hem. (Zie ei.) Het is koek om vijgen.Ga naar voetnoot7 Het is kulkoek. Het is kwaad koeken bakken zonder vuur of vet.Ga naar voetnoot8 Het is kwaad sparen, als de koek ten einde is. (Zie einde.) Het is met hem: moeder! bak me een' koek, als ik dood ben. (Zie doode.) Het is vogels met koekendeeg voeren. (Zie deeg.) Het was zulk een haastig man, dat hij een' stront at voor een' pannekoek.Ga naar voetnoot9 Het zal van nacht een koekje bakken, zei de mof, en het was Sint Jan in den zomer. Het zijn geene spekpannekoeken. [Men zegt dit, wanneer eene zaak niet anders dan door den reuk te ontdekken zoude zijn, en het voorwerp, waarvan er sprake is, volstrekt geenen geur bezit.] Het zijn koeken-vrienden.Ga naar voetnoot10 Hij bakt hem een' koek.Ga naar voetnoot11 Hij blinkt als een boekweiten koek in den maneschijn. (Zie boekweit.) Hij geeft hem zijn' koek. Hij heeft de boon van den koek gekregen. (Zie boon.) Hij heeft er liggen pannekoeken. Hij heeft er vier en een' krentekoek.Ga naar voetnoot12 [De krentekoek is zijn vijfde zin: zijn verstand is dus niet groot.] Hij heeft ze (of: Hij bezit koekjes) van twee en twaalf.Ga naar voetnoot13 [Dat wil zeggen: hij is rijk; hij heeft Zeeuwsche Rijksdaalders.] Hij heeft zijnen koek al op.Ga naar voetnoot14 Hij is zoo neêrgeslagen als een gerezen pannekoek. Hij is zoo vroom als gemalen peperkoek. Hij is zoo zoet als koek. Hij kan zijne koekjes zoo zoet bakken, als hij wil. Hij laat zich een koekje om den hals binden. (Zie hals.) Hij mag niets dan kiekentjes en randjes van pannekoeken.Ga naar voetnoot15 [Niet uitsluitend bezigt men dit spreekwoord ‘van den jongen, die laf en teêr wordt opgevoed,’ zoo als v. eijk zegt, en tuinman doet vermoeden; maar meer algemeen past men het op den lekkerbek toe, gelijk sartorius opgeeft, die er daarom het gelijkbeteekenend spreekwoord: Niets dan dat op 't huis wast, bij aanhaalt.] Hij mag wel lijden, dat anderen groote koeken bakken, als zij maar de handen (of: vingers) uit zijn deeg (of: beslag) houden. (Zie beslag.) Hij moet het maar voor zoete koek (of: suiker) opeten.Ga naar voetnoot16 Hij schikt het daar op als eene Haagsche koekkraam. (Zie 's gravenhage.) Hij spaart het als bagijnen-koek, en meent er goud uit te puren. (Zie bagijn.) Hij wil de boter alleen (of: al de boter) op zijn' koek hebben. (Zie boter.) Hij zal daar niet lang pannekoeken.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 427]
| |
Hij zou een' koekebakker dooden om een' pannekoek. (Zie bakker.) Hij zou wel van de mars in den bak sch...., en laten het hun voor koek opeten. (Zie bak.) Ik ben van de wijs, zei Lijs, en zij riep krentedingetjes in plaats van oliekoeken. (Zie ding.) Ik heb geene koeken. Ik zal zoo lang koeken eten, totdat het brood gaar wordt. (Zie brood.) In Luilekkerland zijn de huizen met pannekoeken gedekt, en met worsten ingeregen. (Zie huis.) Men moet zeggen, dat het veel is, Zulke koeken te bakken, waar geen meel is.Ga naar voetnoot1 Men zou erop verlieven, als een boer op een' boekweiten koek. (Zie boekweit.) Met den koek op het hoofd t' huis komen. (Zie hoofd.) Mijne beurs is zoo plat als een koek. (Zie beurs.) Niet alle boter op één stuk (of: één' koek). (Zie boter.) Op den huisman liggen pannekoeken. (Zie huis.) Pannekoeken besparen brood en vleesch. (Zie brood.) Rijke lieden ziekte en schamele lieden pannekoeken verneemt (of: ruikt) men verre.Ga naar voetnoot2 Voor drie centen Koek met krenten. (Zie cent.) Wat zullen wij zagen, als de planken te kort zijn! knuppelkoek, en dan eet men het zaagsel op. (Zie knuppel.) Welken koek heeft hij daar voor zich geboterd! (Zie boter.) Wie lust er een stukje Amsterdamschen koek? vroeg Gerrit, en hij presenteerde een blokje, in een papier gewonden. (Zie amsterdam.) Zij is daar als een neêrgeslagen koek.Ga naar voetnoot3 Zoeken, boeken en koeken verschilt maar ééne letter. (Zie boek.) | |
Koekoek.Als de koekoek zwijgt, hoort men den leeuwerik.Ga naar voetnoot4 [Geleerden spreken, als babbelaars met hun gesnap ten einde zijn.] Antwoord den koekoek niet, of zeg wat nieuws.Ga naar voetnoot5 Dat mogt je de koekoek (of: Dat is een koekoeks doen).Ga naar voetnoot6 [Het gevoelen van v. eijk, om hier, gelijk mede in de spreekwijze: Wat koekoek is zoo niet! aan den duivel te denken, wordt door niermeyer, in zijne Verh. over het booze wezen, bl. 53, bevestigd.] De koekoek mag het u dan leeren. Die tot een' koekoek geboren is, zal de horens niet gemakkelijk ontgaan. (Zie horen.) Een koekoek en een sijs Zingen niet ééne wijs.Ga naar voetnoot7 Een koekoek roept zijn' eigen' naam uit.Ga naar voetnoot8 Elk meent, dat zijn koekoek fraaijer zingt dan eens anders nachtegaal. Het is koekoek éénen zang.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Hij schreeuwt als de koekoek. Hij slacht den koekoek: hij kan met geene ledige maag zingen.Ga naar voetnoot10 Hij zal den koekoek niet hooren zingen.Ga naar voetnoot11 Koekoeken loeren is geen uilen vangen.Ga naar voetnoot12 Koekoek even, Hoe lang zal ik leven! Wat gij niet verzint, zal de koekoek niet verzinnen.Ga naar voetnoot13 Wat koekoek is zoo niet!Ga naar voetnoot14 Zij roepen op alles koekoek. | |
Koelte.Het is een held in de koelte. (Zie held.) Het is een student in de koelte.Ga naar voetnoot15 Het is een vrijer in de koelte (of: een koele vrijer).Ga naar voetnoot16 Het waait daar eene bramzeilskoelte. (Zie bram.) Hij voer er met eene bramzeilskoelte heen. (Zie bram.) | |
Koenraad.Dat zal mij gemakkelijk vallen, zei Koen: als ik sterf, heb ik er maar één te sluiten; hij meende zijn oog, want hij had er maar één.Ga naar voetnoot17 Die winnen wil, moet wagen, zei Koen, En hij vocht met Saartje om een' zoen.Ga naar voetnoot18 Gij werpt het hier, gij legt het daar: Koentje mist zijn varken.Ga naar voetnoot19 [Dat wil zeggen: hoe men de zaak ook neemt, van welken kant men ze aanvat, 't blijft al hetzelfde, altijd loopt het op nadeel uit. Pastoor koenraad wilde zijn varken sparen, dat hij anders geheel zou dienen uit te deelen, om aan elk zijner leeken een tegengeschenk te geven voor al de worsten, die hij van hen had ontvangen. Hij bedacht er dus op, om uit te strooijen, dat zijn varken gestolen was. De koster zou hem in het verspreiden van den leugen behulpzaam zijn. Maar als koentje zijn varken in alle stilte wilde slagten, had de koster, die het werkelijk gestolen had, dit reeds voor hem gedaan. Daarom ook zegt men van ongerijmde of zotte dingen: Het is van Koentjes varken.] Het behoeft wel, dat een arm man Koenraad heet.Ga naar voetnoot20 [Dat zal willen zeggen: een arm man heeft behoefte, om ondernemend, onversaagd te zijn, ten einde zijn gemis aan de goederen dezer aarde te vergoeden. koenraad zal dus eene woordspeling zijn met koen.] Het is van Koentjes varken.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 428]
| |
Hij is, zoo als Plato zegt, een groot beest, sprak Koen, die geene vrouwen mint, al was het ook eene boeren-meid. (Zie beest.) | |
Koers.Hij is van den koers (of: den koers kwijt, ook wel: Hij mist den regten koers).Ga naar voetnoot1 Hij vervolgt gerust zijnen koers.Ga naar voetnoot2 Hij wijst hem den koers aan. Hij zal eenen anderen koers houden (of: zijn' koers wel anders nemen).Ga naar voetnoot3 Men kan niet altijd zijnen koers bezeilen.Ga naar voetnoot4 Rigt den koers naar 't kompas.Ga naar voetnoot5 Wat koers zullen de zaken nemen?Ga naar voetnoot6 | |
Koert.Dat ik niet lachte, zei drollige Koert, ik zou vreezen, dat de lever in mijn lijf vast zou groeijen.Ga naar voetnoot7 | |
Koesfeld.Hij gelijkt het wapen van Koesfeld wel (of: Hij zit als het wapen van Koesfeld). [Men bezigt dit spreekwoord, als iemand met de beide ellebogen op de tafel zit, terwijl hij het hoofd aan beide zijden met de handen ondersteunt, en den mond geopend houdt. In hoeverre dit eene juiste afbeelding geeft van het wapen van het in de Pruissische Rijnlanden, nabij de Geldersche grenzen, gelegen stadje Koesfeld, is mij niet gebleken.] | |
Koet.Koetertje koet.Ga naar voetnoot8 [Dit spreekwoord is eene verbastering van het Fransche: coute qu'il coute, dat is: het koste, wat het kost. Men bezigt het, wanneer men onveranderlijk tot eene zaak besloten is, en dezelve volstrektelijk wil ten uitvoer brengen, het moge gaan, zoo het gaat, - de gevolgen mogen zijn, die ze zijn zullen.] | |
Koeterwaalsch.Men weet wel, in welk gezelschap men is, als ratten en muizen Koeterwaalsch spreken. (Zie gezelschap.) | |
Koets.Door zijn geweten kan wel eene koets met vier (of: zes) paarden rond rijden. (Zie geweten.) Een koets vol gouds, een kar vol steens, Dat zal hiernamaals zijn al eens. (Zie goud.) Hij is zoo trotsch als een koetspaard.Ga naar voetnoot9 Hij mogt wel eene koets op de stoep hebben. Hij raast (of: rammelt) als eene oude koets.Ga naar voetnoot10 Hij valt door de koets. Men wordt eerder door eene mestkar overreden dan door eene koets (of: een degelijk rijtuig). (Zie kar.) Zij is zoo brutaal als een koetspaard. | |
Koffer.Als de koffer toe is, heeft het hart zijne rust. (Zie hart.) Beter een vriend over weg dan geld in den koffer. (Zie geld.) Fop je mij of mijn' koffer? Het is Jan Splinters koffer. (Zie jan splinter.) Hij zal mijn' koffer niet kruijen.Ga naar voetnoot11 Zijt gij wijs of zijt gij zot, Heb geen' koffer zonder slot.Ga naar voetnoot12 | |
Koffij.Brand je niet: het is koffij met zoet. Dat vuurtje brandt voort, gelijk de koffij loopt in 't potje. [Kwade geruchten zijn spoedig verbreid.] De toorn is als de koffij: men moet ze warm drinken, wil men niet, dat er de geur van vervliegt. (Zie geur.) Die koffij is aangebrand. Een thee- (of: koffij-) briefje gaan bestellen. (Zie brief.) Het is zoo klaar als koffijdik. (Zie dik.) Hij loopt als een koffijpot. Hij trekt zijnen mond zoo vies als een boer, die koffij drinkt uit tinnen kommen. (Zie boer.) Koffij heeft twee deugden: ze is warm en nat. (Zie deugd.) Laat het maar loopen, zei de man, en het vrouwtje had vergeten, het kraantje van de koffijkan te sluiten. (Zie kan.) Men kan zich vergissen, zei de vrouw, en zij smeet twee lood gemalen peper in de koffijkan. (Zie kan.) Morgen, bij de koffij. [Men bezigt deze uitdrukking, als men al boertende een verzoek afslaat.] | |
Kogchel.Die boonen heeft, zal we duiven lokken, zei de kogehel, en hij had er twee op stok. (Zie boon.) | |
Kogel.Al die kogels worden afgeweerd. De kogel is door de kerk. (Zie kerk.) De kogel was eruit, eer men zelfs het geluid gehoord had. (Zie geluid.) De splinters doen meer kwaad dan de kogels.Ga naar voetnoot13 Die kogel was voor hem niet gegoten. Een kanonskogel noodzaakt wel eens de ruiterij, om zich buiten schot te houden. (Zie kanon.) Hij heeft een geheugen als een kanonskogel (of: eene granaat), en een keelgat als een bomketel. (Zie bom.) Hij moet er nog éénen kogel bij schieten. Hij wil een' kogel bij een' kloot vergelijken. (Zie kloot.) Iemand een' kogel schenken.Ga naar voetnoot14 Kijk, kijk, twee knollen aan éénen steel, zei de mof, en hij zag een' boutkogel. (Zie bout.) Op den kogel, waarmede iemand getroffen wordt, staat zijn naam geschreven.Ga naar voetnoot15 Steek uwe kogels (of: kegels) in den zak: uw spel is ten einde. (Zie einde.) Steenen muren worden door de kogels verbrijzeld, maar aarden wallen worden daardoor versterkt. (Zie aarde.) | |
[pagina 429]
| |
Wonderlijk kan de kogel grazen. Zet een' aarden wal tegen een' harden kogel: hij zal erin versmoren. (Zie aarde.) | |
Kok.Al het smeer is vet, zei de koksjongen, en hij lardeerde het gebraad met kaarseindjes. (Zie einde.) Als de duivel kok is, dan heeft men eene slechte potaadje. (Zie duivel.) Als de kok met den bottelier kijft, Dan hoort men, waar de boter blijft. (Zie boter.) Als het schip vergaan moet, dan heeft koks kraauwel mede wat te zeggen. Bij schraalhans is magerman kok.Ga naar voetnoot1 Dan moet de kok op de tafel. [Wanneer er aan tafel eten te kort komt, dan heeft de kok niet behoorlijk gezorgd, en daarom moet hij, zoo zegt men al gekkende, met zijn eigen vleesch daarvoor boeten.] Dan zou de kok eer schaffen. Dat is een staartman, zei Barend de kok, en hij zag een' krokodil loopen. (Zie barend.) De kok maakt de spijs klaar, en de heer krijgt die op tafel. (Zie heer.) De kok moet nog geboren worden, die zoo kan koken, dat het allen monden smaakt.Ga naar voetnoot2 De koksjongen zou dat wel merken. (Zie jongen.) De koks sterven wel in den aschbak. (Zie asch.) De koks vochten daar.Ga naar voetnoot3 [Van den honger nl.; dus is er niets te halen.] De kok zal zelden honger lijden. (Zie honger.) De vuilste moet kok zijn.Ga naar voetnoot4 Die den kok bedilt, moet het rookgat uit. (Zie gaten.) Eéne keuken kan geene twee koks bevatten. (Zie keuken.) Een goed vuur maakt eenen snellen kok.Ga naar voetnoot5 Eet nu soepe, zei gekke Jorden, en hij gooide een' Franschen kok een hammebeen toe. (Zie beenderen.) Eet, wat de kok schaft. Geef aan den kok eene plaats bij 't vuur.Ga naar voetnoot6 Geen kok blijft voor de kombuis dood.Ga naar voetnoot7 Heeft de kok wel geschaft?Ga naar voetnoot8 Het is een flaauwe (of: laffe) kok. Het is een kwade kok, die zijne vingeren niet likt.Ga naar voetnoot9 Het is een sobere kok, die den lepel zoekt, als de pot overziedt. Het is gewis een gek, die den kok in den aars blaast, om een' schotel vol vleeschnat. (Zie aars.) Het vuur helpt den kok.Ga naar voetnoot10 Het zijn al geene koks, die besmeerde schortekleederen dragen.Ga naar voetnoot11 Het zijn al geene koks, die lange messen dragen.Ga naar voetnoot12 Hij betaalt den kok, en de vrienden smullen ervan. Hij heeft den reuk van het gebraad, dat voorbij eens koks deur gaat. (Zie deur.) Hij is wel uitgebroeid met de wassende graden van den koksjongen. (Zie graad.) Hij is zeker bijkok in de keuken geweest. (Zie keuken.) Hij staat wel met den kok (of: Hij heeft den kok te vriend).Ga naar voetnoot13 Hij vaart voor kok, en vergat somtijds den ketel te vertuijen. (Zie ketel.) Hoe erger stok, Hoe beter kok.Ga naar voetnoot14 Honger is de beste kok. (Zie honger.) Je jaagt me eene kleur aan, zei de kreeft tegen den kok, toen hij hem in den ketel gooide. (Zie ketel.) Kok en kraauwel, 't moest al medegaan.Ga naar voetnoot15 Laat den kok toch het schraapsel houden.Ga naar voetnoot16 Met welke saus wilt gij het liefst gebraden worden? vroeg de kok aan den haas. (Zie haas.) Om hazepeper te maken, moet de kok een' haas hebben. (Zie haas.) Oranje-zeegroen, gelijk den kok zijn baard. (Zie baard.) Te laf beschaamt geen' kok, maar te zout wel. Vaar heen voor scheepskok.Ga naar voetnoot17 Veel koks bederven (verzuimen, of: verzouten) den brij. (Zie brij.) Veel koks maken onrein zuivel.Ga naar voetnoot18 Zij zeggen, wat de klok inheeft, zonder den kok gesproken te hebben. (Zie klok.) Zoo lang de lepel nieuw is, gebruikt de kok hem; maar als hij oud is, werpt hij hem in 't vuur.Ga naar voetnoot19 | |
Koker.Dat gaat er diep in, zei Joor, en hij stak eene naald in zijn vrijsters naaldenkoker. (Zie joor.) Dat komt uit zijn' koker.Ga naar voetnoot20 De boog is al dikwijls gespannen, eer men den pijl uit den koker haalt. (Zie boog.) De schrijfkoker maakt geen' notaris. Die pijl is uit uwen pijlkoker niet gekomen.Ga naar voetnoot21 Die zich met den inktpot geneert, moet den koker aan de regte zijde hangen. (Zie inkt.) Hij heeft meer pijlen in zijn' koker.Ga naar voetnoot22 Jan, maak kokers. (Zie jan.) Kracht is de laatste pijl, dien een wijs man in zijn' koker heeft. | |
[pagina 430]
| |
lang gerekt verhaal voordraagt, bezigt men een dezer beide spreekwoorden, die van den spreektrant der Leidenaars op de eigenschap der kokinje zijn overgebragt. Leidsche kokinje is beroemd.] | |
Kolen.Als een koolzak: zwart van buiten, en nog zwarter van binnen. Als het huis brandt, warmt men zich bij de kolen. (Zie huis.) Dat zijn rijkdommen, die aan eene kool vuurs hangen.Ga naar voetnoot1 Die eene kool vuurs in stukken wil slaan, moet zich voor de vonken wachten. Die schat zal niet op doove kolen uitkomen. Dominé en koster aan één kooltje aangestoken: o gruwel! (Zie dominé.) Een zakkedrager, die in kolen werkt, behoeft den schoorsteenveger zijne zwartheid niet te verwijten. (Zie drager.) Elk schrapt de kolen naar zijne koeken. (Zie koek.) Geen leelijk lief noch schoonen koolzak. (Zie geliefde.) Geen smid zoo oud, of hij vraagt nog gaarne naar ijzer en kolen. (Zie ijzer.) Gelijk bij gelijk, zei Heintje Pik, en hij ging tusschen twee kolendragers in het bosch. (Zie bosch.) Gij komt om een kooltje vuur.Ga naar voetnoot2 [Dat wil zeggen: wij zullen u niet lang bij ons houden. Wie een kooltje vuur komt halen, moet wel spoed maken.] Hare oogen glimmen als eene kool. Hem is 't evenveel, wiens huis er brandt, als hij zich maar bij de kolen warmt. (Zie huis.) Het is zoo zwart als eene kool.Ga naar voetnoot3 Het komt op doove kolen uit. Het valt op eene gloeijende kool. Hij doet het zoo gaarne, als hij gaarne heete kolen eet.Ga naar voetnoot4 Hij is uit de pan gerold, om op de kolen gebraden te worden. Hij is zoo heet als eene doove kool. Hij loopt erover heen als eene hen (of: een haan) over de heete kolen. (Zie haan.) Hij steekt zijn huis in den brand, om zich aan de kolen te warmen. (Zie brand.) Hij zit op gloeijende (of: heete) kolen.Ga naar voetnoot5 Hij zou geene kool zien in eenen schotel melk.Ga naar voetnoot6 [In denzelfden zin zegt men van hem, die de klaarblijkelijkste zaken zelfs niet opmerkt: Hij zou geene raaf merken in eenen emmer melk.] Iemand met eene zwarte kool teekenen.Ga naar voetnoot7 Ik zal u helpen, zei de smid, en hij had ijzer noch kolen. (Zie ijzer.) Op gloeijende kolen is het kwaad stil staan.Ga naar voetnoot8 Wie gaat er met kolen om, wiens handen niet zwart worden? (Zie hand.) Zoo smids dochter niet met een' van het ambacht trouwt, dan is het ten minste met een' kolendrager. (Zie ambacht.) | |
Kolf.Daar zijn veel narren zonder kolven.Ga naar voetnoot9 Dat is een kolfje naar zijne hand. (Zie hand.) Den gek behaagt zijne kolf. (Zie gek.) Het is een groot kolfhout van een' mensch.Ga naar voetnoot10 Het is een weg als eene kolfbaan. (Zie baan.) Het is geen regt spel, dat men met kromme kolven slaat.Ga naar voetnoot11 Hij is overal bij met zijn kort kolfje.Ga naar voetnoot12 Men moet de kolf niet naar den bal werpen. (Zie bal.) Men rukte eerder Hercules zijne kolf uit handen, dan een duitje uit zijne beurs (of: dan hem te overtuigen). (Zie beurs.) Zoo alle zotten kolven droegen, men vond geen hout genoeg, om zich te warmen. (Zie hout.) Zulke kolven, zulke ballen. (Zie bal.) | |
Kolk.Hij is eene grondelooze kolk (of: zee). (Zie grond.) Ik laat mij niet in de kolk drijven. [In het 3e. Deel, 2e. Stuk, bl. 84 van scheltema's Mengelwerk leest men: ‘groote watze was de broeder van grooten wierd, en de neef van grooten pier; hij was van 's moeders borst af Schieringer, door de opvoeding van die van Westergoo; nog geen dertien jaar oud, dreef hij twee Vetkoopers in een kolk (de Schotel geheeten), waarvan één verdronk; dit gaf veel gerucht, en hieruit ontstond het spreekwoord: Ik laat mij niet in de kolk drijven.’] | |
Kom.Dat gelijkt erop als mijn gat op een kommetje soep. (Zie gatten.) Het heeft veel geregend in zijne kom.Ga naar voetnoot13 [Eene goede erfenis is hem ten deel gevallen.] Het is al saus naar het kommeken.Ga naar voetnoot14 Het lijkt zooveel als Amsterdam op een kommetje soep. (Zie amsterdam.) Het water neemt den vorm aan van de kom, die het bevat. Hij bijt op de kom.Ga naar voetnoot15 Hij trekt zijnen mond zoo vies als een boer, die koffij drinkt uit tinnen kommen. (Zie boer.) | |
Kombaars.Iemand in eene kombaars naaijen.Ga naar voetnoot16 [Dat is: hem voor dood verklaren. Eene kombaars is eene deken, waarin men te scheep den doode wikkelt, om dien over boord te werpen.] | |
[pagina 431]
| |
Kombuis.Als het waait, kruipt hij in de kombuis.Ga naar voetnoot2 Blijf toch in je kombuis. Geen kok blijft voor de kombuis dood. (Zie kok.) Het ziet er uit, alsof men in eene kombuis komt.Ga naar voetnoot3 Welkom binnen in de kombuis.Ga naar voetnoot4 | |
Komedie.Bij mijne geestelijkheid, zei de pastoor, ik was liever een levendige kapitein in eene komedie dan een doode vizier. (Zie geestelijkheid.) Het is eene komedie. Hij kan goed komedie spelen. Men zou er komedies van dichten. | |
Komfoor.Bij het komfoor steek ik nooit mijne pijp aan, zei Holtmans, wel bij het vuur. (Zie holtmans.) | |
Komkommer.Het is in den komkommer-tijd. [Dat wil zeggen: het is een slappe tijd, er valt niets te verdienen. In den tijd, dat de komkommer rijp is, is er weinig werk. De notaris onder anderen spreekt van zijnen komkommer-tijd.] Hij is zoo kaal als een komkommer. Komkommers zijn van maagden-aard: Zij dienen niet te lang bewaard. (Zie aard.) | |
Kommer.Dat is de kommerzang.Ga naar voetnoot5 Geene vreugde zonder kommer. Gereed geld lijdt geen' kommer. (Zie geld.) Hij zou liever hebben, dat zijn erfgenaam kommer leed dan hij. (Zie erfgenaam.) | |
Kompas.Al naardat het kompas draait.Ga naar voetnoot6 Dat ding wil niet stil staan, zei Frederik, en hij draaide het kompas om. (Zie ding.) De neus is het kompas van den lekkerbek. Geene streken, dan die op het kompas behooren.Ga naar voetnoot7 Het kompas houdt geene streek.Ga naar voetnoot8 Het kompas is verdraaid.Ga naar voetnoot9 Het kompas rond waaijen (of: loopen).Ga naar voetnoot10 Het waait uit alle streken van het kompas. Hij heeft rare (of: vieze) streken op zijn kompas.Ga naar voetnoot11 Hij zeilt zonder kompas. Iemand uit zijn kompas ligten. Op dat kompas kan men de wereld niet ingaan.Ga naar voetnoot12 Op dat kompas kan men veilig zeilen.Ga naar voetnoot13 Rigt den koers naar 't kompas. (Zie koers.) Zeil op je eigen kompas. Zijn kompas is van de pen.Ga naar voetnoot14 [Is het kompas verdraaid, dan is men den streek kwijt. Dat is erg voor den schipper; maar veel erger nog is 't, als zijn kompas van de pen is, want dan kan het in 't geheel niet meer wijzen. Zulk een kompas, dat volstrekt geene diensten meer bewijzen kan, is het beeld van den dronkaard, die geenerlei bestuur over zijn gedrag heeft.] | |
Konijn.Eén konijn in 't hok is mij meer waard dan tien hazen in 't veld. (Zie haas.) Het is een zolderkonijn. Hij doet zijne dingen als een oud konijn. (Zie ding.) Hij heeft als een oud konijn te roer gestaan. Hij hokt met de konijntjes in het duin. (Zie duin.) Hij kan wel met de konijnen door de traliën eten.Ga naar voetnoot15 Taaije ooren van 't konijn Toonen, dat het oud moet zijn. Zij jongt als de konijnen.Ga naar voetnoot16 | |
Koning.Aan een koningsgoed is wel doorkomen. (Zie goed.) Aan 's konings hof is elk voor zich zelven alleen. (Zie hof.) Als de koning een goed voorbeeld geeft, regeert hij gemakkelijk; maar nog gemakkelijker, als hij onpartijdig is. Als de koning niet gehoorzaamt aan de wet, zijn de onderdanen oproerig. Als de koning op den kordewagen komt.Ga naar voetnoot17 [Op den kordewagen of kruiwagen zit alleen de gemeene man: 't is dus een beeld der grootste tegenstelling.] Als het spel op stelten is, maakt men wel een' koning van eene stroowisch.Ga naar voetnoot18 [Verachtelijke menschen krijgen wel eens toevallig een groot aanzien.] De ezel van den koning van Castilië is maar een beest. (Zie beest.) De koning drinkt.Ga naar voetnoot19 [De minderen vinden altijd hun voorbeeld in de meerderen. Gaat dus de koning voor in het houden van feesten, de vrolijkheid gaat over op al zijne onderdanen. Dit spreekwoord zal wel zijn' oorsprong verschuldigd zijn aan het oude (3 koningen) volkslied, onder den titel: De koning drinkt. Zie willems' Oude Vlaemsche Liederen, cciii, bl. 438.] De koning kent de zijnen. Den koning trekken. De oostenwind, Een koningskind. (Zie kind.) | |
[pagina 432]
| |
De paap wordt bij stemmen aangesteld, de keizer met geweld, en de koning door de natuur. (Zie geweld.) De schele is een koning onder de blinden. (Zie blind.) Die des konings gans eet, k... de pluimen honderd jaren daarna. (Zie gans.) Eene kat kijkt wel op een' koning. (Zie kat.) Een koning, die ze houden kan; een prins, die erom heen kan. [Er is hier sprake van vele dienstboden.] Een koning is maar slaaf.Ga naar voetnoot1 Een konings huis heeft klare glazen. (Zie glas.) Een schamel gezel Wreekt zich aan een' koning wel. (Zie gezel.) Elk is koning (of: meester) in zijn huis (of: in het zijne). (Zie huis.) Gij wilt van de wijsheid kallen, daar mal koning is.Ga naar voetnoot2 Groote heeren (of: Koningen) hebben lange handen (of: armen). (Zie arm.) Heden koning, morgen keutel. (Zie heden.) Het geluk is rond: Den eenen maakt het koning, den anderen stront. (Zie geluk.) Het is een appelkoning. (Zie appel.) Het is een banket (of: maal) voor een' koning. (Zie banket.) Het is een gelapte koning.Ga naar voetnoot3 Het is een groot onderscheid, koning zijn of niemendal.Ga naar voetnoot4 Het is een koning in het kaartspel. (Zie kaart.) Het is geene kleine zaak, eens konings schoonzoon te zijn.Ga naar voetnoot5 Het is goed, dat men mij koning maakt, indien men mij dan den schepter maar geeft. Het is werk van een' koning.Ga naar voetnoot6 Het zijn konings-schepen; haal de vlag in.Ga naar voetnoot7 Hij bewandelt den koninklijken weg. Hij heeft een konings leven.Ga naar voetnoot8 Hij heeft geen' verhoorder van 's konings wege.Ga naar voetnoot9 [Dit spreekwoord is genomen uit 2 Sam. xv: 3.] Hij heeft in zijne schee geslapen gelijk de degen van den koning. (Zie degen.) Hij heeft voor den koning van Spanje gerekend. [Wie lang op een moeijelijk wiskunstig voorstel heeft geblokt, en juist, wanneer hij meent, het gevonden te hebben, ontwaart, dat zijne rekening geheel onjuist is, wordt gezegd, voor den koning van Spanje gerekend te hebben. Misschien ziet het spreekwoord op de misrekening, die filips ii, koning van Spanje, maakte in zijne gestrenge handelwijze tegen ons land, die hem op het verlies van het geheele graafschap te staan kwam, daar de Staten der Nederlanden hem in 1581 afzwoeren. Mogelijk ook heeft men hier te denken aan den slechten toestand der geldmiddelen, waarmede die koning van Spanje later te worstelen had, niettegenstaande hij in 't bezit was der rijke inkomsten van Amerika.] Hij is den koning te rijk (of: Geen koning gelukkiger dan hij).Ga naar voetnoot10 Hij is gemakkelijker te spreken dan de koning. Hij is koning van de kippen, als de haan er niet is. (Zie haan.) Hij moest stront of koning zijn.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Hij weet, wat de koning der koningin in het oor heeft geluisterd. Hij wijkt geen' dooden koning.Ga naar voetnoot12 Hij zou een' koning uit zijn' stoel praten.Ga naar voetnoot13 Je kunt wel denken, dat de koning je oom is. [Men zegt dit, wanneer iemand telkens de woorden: ik dacht het zoo, in den mond heeft, terwijl zijne redenering volstrekt van juist denken het minste blijk niet geeft.] Iemand zooveel beloven, als zeven koningen zouden kunnen betalen.Ga naar voetnoot14 Ik ben een zoon van 's konings lijfpaard, zei de muilezel; maar hij vergat te zeggen, dat zijne moeder eene ezelin was. (Zie ezelin.) Ik moet vrouw koning ook eens zien, zei Geertjemoei. (Zie geertje.) In het land der blinden is Eénoog koning. (Zie blind.) In het schaakspel zitten de zotten het digtst bij den koning. Kei is koning. (Zie kei.) Koningen en poëten worden niet dagelijks geboren. (Zie dag.) Konings kaf is andermans koren waardig. (Zie kaf.) Men zou eer een' koning zadelen (of: toerusten).Ga naar voetnoot15 Mogt wenschen waar zijn, herders zouden koningen wezen. (Zie herder.) Og was koning van Bazan. (Zie bazan.) Wee het land, welks koning een kind is! (Zie kind.) Welk een koning zult gij wezen onder de blinden! (Zie blind.) Zijn haan moet koning kraaijen (of: is koning). (Zie haan.) Zonder naar kat of koning te vragen. (Zie kat.) Zoo kan men wel graven (of: konings) goed verteren. (Zie goed.) Zoo koning, zoo kudde. | |
Koningrijk.Dat was om geen koningrijk van gansch West-Indië te koop geweest. In 't koningrijke van de min Mag nimmer staal of ijzer in. (Zie ijzer.) | |
[pagina 433]
| |
Koor.Als het kooitje af is, sterft de vogel.Ga naar voetnoot1 Boter in de pap, spillen in den zak en hoeren in de kooi kijken gaarne uit (of: komen ten laatste al uit). (Zie boter.) Breng de kooi, waar je haar haalde. Daar gaan veel woorden in een' zak, en eenden in eene kooi. (Zie eend.) Dat is een groote baviaan, zei Teeuwes, en hij zag eene hoer in den Haag in de ijzeren kooi draaijen. (Zie baviaan.) Den wolf in de schaapskooi sluiten.Ga naar voetnoot2 De schipper heeft de kooi lek gevaren.Ga naar voetnoot3 De vogelaar fluit wonder mooi, Totdat de vink is in de kooi.Ga naar voetnoot4 De wereld is eene kooi vol zotten. Eene mooije kooi maakt den vogel niet vet. Een wilde vogel acht het pijn, Lang in de kooi te moeten zijn.Ga naar voetnoot5 Eerst het kooitje klaar, en dan een vogeltje erin (of: Men moet eerst voor de kooi zorgen, en daarna voor den vogel). [Men moet eerst zorgen, eene vrouw te kunnen onderhouden, alvorens aan trouwen te denken.] Het is een zeldzame vogel: hij zit al in de kooi.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Het is te laat de kooi gesloten, als het vogeltje gevlogen is.Ga naar voetnoot7 Hij gaat met een vrij hart te kooi. (Zie hart.) Hij heeft den vogel over het touw (of: uit de kooi) laten snappen.Ga naar voetnoot8 Hij kruipt te kooi.Ga naar voetnoot9 Hij slacht de duiven, die de witte kooijen beminnen, daar men kennepzaad strooit. (Zie duif.) Met taptoe naar kooi. Te kooi, die geene wacht heeft.Ga naar voetnoot10 Voor goed naar kooi gaan.Ga naar voetnoot11 [Dat is: sterven. Men weet, dat de slaapstede aan boord kooi genoemd wordt.] | |
Koolen.Daar lag oom Kool.Ga naar voetnoot12 Dat is een streek van oom Kool. Hij zit daar als oom Kool. [Oom kool is een oude koolverkooper: oude lieden noemt men wel oom, en een' koopman naar de waren, die hij uitstalt. Oom kool zit dus met kool te koop. Dit kool verkoopen nu, in het spreekwoord: Hij verkoopt kool, bestaat in 't vertellen van beuzelingen, onwaarschijnlijkheden en zotternijen. Zie het spreekwoord: Dat is tante Bloemkool, een nichtje van grootje uit den pottekelder, en de beteekenis van kool bij bilderdijk, Verkl. Geslachtl., op het woord. Oom kool is alzoo een oude beuzelaar. Daardoor vinden de drie bovenstaande spreekwoorden verklaring, en verder eenige, die tot dit onderwerp behooren.]
Boerenkool met glinstrend ijs Is een lekkere winterspijs. (Zie ijs.) Dat klemt, zei de boer, en hij sloeg zijn wijf met een koolblad voor hare billen. (Zie bil.) Des hoveniers hond eet geene koolen, en hij wil niet, dat anderen daarvan eten. (Zie hond.) Die wil eten kool, Plante ze vóór Sint Ool. Die zijn kool laat waren, Is nog niet ervaren.Ga naar voetnoot13 Eene rups op de kool, eene hoer in huis. (Zie hoer.) Hem ontbreekt niets dan vet: had hij maar kool.Ga naar voetnoot14 Het geitje loopt zoo dikwijls in de kool, totdat het er hare vacht laat. (Zie geit.) Het is een koolbakker. (Zie bakker.) Het is maar aperij (of: apenspel, ook wel: apenkool). (Zie aap.) Het is opgewarmde hutspot (of: kool). (Zie hutspot.) Het smaakt als een koolstronk.Ga naar voetnoot15 Het sop is de kool niet waard.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Het worden geene kabuiskoolen, dan als ze verplant worden. (Zie kabuis.) Hij grasduint in eens anders goed, als een haas in de koolbladeren. (Zie blad.) Hij groeit als kool op 't veld.Ga naar voetnoot17 Hij heeft hem eene kool gestoofd.Ga naar voetnoot18 Hij heeft net een gezigt als een omgekeerd koolblad. (Zie aangezigt.) Hij is er gezien als eene rotte kool (of: een koolstronk) bij eene groenvrouw. (Zie groenvrouw.) Hij is om kool. Hij plant kool.Ga naar voetnoot19 Hij verkoopt kool.Ga naar voetnoot20 Hij verstaat het zoo wel, als kool te stokken.Ga naar voetnoot21 Hij ziet als een bok, die knoflook (kool, of: palm) eet. (Zie bok.) Hij zou wel drie dagen van een' koolstronk spreken. (Zie dag.) Hun ontbreekt niet dan kool: hadden zij maar spek.Ga naar voetnoot22 Ja, kool met krenten, meid! dat is een smakelijk eten. (Zie eten.) Ik zeg het maar om de kool.Ga naar voetnoot23 Koolen bollen niet, als zij niet verplant worden. [Dit spreekwoord heeft gelijke beteekenis als: Het worden geene kabuiskoolen, dan als ze verplant worden.] Kool is kost, en warmoes is eten. (Zie eten.) Kool is kost, zei de jongen, mijn moêrtje kookt ze zevenmaal in eene week. (Zie jongen.) | |
[pagina 434]
| |
Men kan wel een' keisteen (of: koolstronk) koken, dat het sop goed is. (Zie kei.) Men zoude hem niet uit den koolhof jagen. (Zie hof.) Met der tijd raakt een ding in 't koolvat. (Zie ding.) Onder de kool schuilt de haas. (Zie haas.) Onder mijne schapen zijn kooldieven, zei de pastoor van Mook. (Zie dief.) Onze kool smaakt beter dan vreemde patrijs. Schoone woorden maken de kool niet vet. Verrot mijn hooi, zoo wast mijne kool, zei de boer, toen het regende. (Zie boer.) Wat wonders van een' koolstronk maken.Ga naar voetnoot1 Wij zullen het met onze eigene roode kool wel doen. Zij hebben het spek al weg, eer nog de kool is opgedischt.Ga naar voetnoot2 [Wanneer iemand ergens mede besmet is, of wel wanneer hij zeer in het naauw is gebragt, dan heet het: Hij heeft het spek al weg. Ook zegt men van eene zwangere vrouw, dat zij het spek al weg heeft. Eindelijk past men op menschen, die altijd in de voorbaat zijn, en bepaaldelijk op hen, die hunne erfportie reeds bij het leven van den rijken oom gedeeltelijk hebben opgemaakt, het spreekwoord toe: Zij hebben het spek al weg, eer nog de kool is opgedischt.] Zijne kool is al gaar. | |
Koon.Dat staat mij heel schoon, zei de filozoof, en hij zou een' klap voor zijne koon krijgen. (Zie filozoof.) Ik bedank je voor dat compliment, zei Tijs, en hij kreeg eene muilpeer voor zijne koonen. (Zie compliment.) Ik kan mij niet onthouden van lagchen, zei Jaap, en hij had eene sneê in zijne koon gekregen. (Zie jakob.) Men kan niet altijd kaak bij koon gaan. (Zie kaak.) | |
Koop.Alle goedkoop niet gekocht, en alle duurkoop niet gelaten. Als ik zooveel geld had, zou ik vragen, of de wereld te koop was. (Zie geld.) Beter duur dan niet te koop. Bij gebrek van geld blijft menige koopmanschap achter. (Zie gebrek.) Dat is eene koopmanschap, daar men aan hangen blijft.Ga naar voetnoot3 Dat is nog een deuntje op den koop toe. (Zie deun.) Dat was om geen koningrijk van gansch West-Indië te koop geweest. (Zie koningrijk.) Dat zal den koop niet breken. Dat zult gij op den hoop (of: koop) toehebben. (Zie hoopen.) De eerste koop (of: koopman) is de beste.Ga naar voetnoot4 De goede koop Heeft weinig loop. De koop drijft de koe uit hare huur. (Zie huur.) De wolf heeft geen vleesch te koop.Ga naar voetnoot5 De woorden maken de koopmanschap.Ga naar voetnoot6 Die geen geld heeft, mag gaan, daar niet te koop is. (Zie geld.) Die koopmanschap doet, en er geen verstand van heeft, zijne penningen worden vliegen.Ga naar voetnoot7 Die markt zal u den koop wel zetten.Ga naar voetnoot8 Die niet durft eischen, zal nimmer goeden koop treffen.Ga naar voetnoot9 Die weinig heeft, en dat geeft, Terstond rouwkoop heeft.Ga naar voetnoot10 Door rouwkoop mag men voldoen, hetgeen men niet wil betalen.Ga naar voetnoot11 Duurkoop, bestkoop.Ga naar voetnoot12 Een bekommerd man doet zelden baat (of: eene goede koopmanschap). (Zie baat.) Eerkoop, rouwkoop. (Zie eer.) Geef goedkoop, en gij zult zooveel verkoopen als vier.Ga naar voetnoot13 Gij hebt daar een koopje aan.Ga naar voetnoot14 Goede woorden veilen kwade koopmanschap.Ga naar voetnoot15 Goedkoop, duur- (of: kwaad-) koop.Ga naar voetnoot16 Goedkoop verkoopen, maakt den winkel ledig. Groote beuzelingen: men behoeft geen uithangbord, daar goede wijn te koop is. (Zie beuzeling.) Handkoop lacht. (Zie hand.) Het beste goed is de beste koop. (Zie goed.) Het is beter, zijn geld behouden, dan slechten koop te doen. (Zie geld.) Het is eene kwade koopmanschap, daar niemand aan wint.Ga naar voetnoot17 Het is te laat, te willen dingen, als de koop gedaan is. Hij drijft koopmanschap in warm vleesch. Hij is aan den besten koop (of: kant). (Zie kant.) Hij legt zijne koopmanschap in het bekken. (Zie bekken.) Hij loopt met het hart te koop. (Zie hart.) Hij mag zijne koopmanschap nog wel op lager markt brengen. Hij moet eens zien, wat daar te koop is. Hij weet wel, wat er in de wereld te koop is. Hij werd in de koopmanschap opgetrokken.Ga naar voetnoot18 Hij zal daar geen koopje aan hebben. Hij zal wel beter koop geven.Ga naar voetnoot19 Hij ziet zoo wreed, of hij den drommel te koop had. (Zie drommel.) Hij zit erbij, of hij theriakel te koop heeft. Hij zou hem wel verkoopen en leveren, en laten hem meê van den wijnkoop drinken.Ga naar voetnoot20 [De looze heeft den onnoozele beet.] Hoe meerder hoop, Hoe kwader koop. (Zie hoopen.) Huur gaat vóór koop. (Zie huur.) Iemand een koopje geven. [Men zegt dit spottenderwijze voor iemand beetnemen.] Iets te koop spreken.Ga naar voetnoot21 Ik heb liever, dat hij in mijn' stront valt dan in mijn' koop. | |
[pagina 435]
| |
Ik houd mij aan den wijnkoop. Ik zal den koop niet afspreken.Ga naar voetnoot1 Kleine hoop, Stijve koop. (Zie hoopen.) Koop breekt geene huur. (Zie huur.) Koop breekt huur. (Zie huur.) Koop is koop.Ga naar voetnoot2 Koopmanschap viert niemand.Ga naar voetnoot3 Kwade betaling breekt geen' koop. (Zie betaling.) Malle luî en rotte peren, Boeken, die geen deugden leeren, Vuile eijeren op een' hoop: Hoe meer om 't geld, hoe slechter koop. (Zie boek.) Mangelen is geene vaste koopmanschap.Ga naar voetnoot4 Met vrienden zal men goede sier maken, en met vreemden koopmanschap drijven.Ga naar voetnoot5 Mijn winkel verkoopt zulke koopmanschap niet.Ga naar voetnoot6 Niemand vertiert minder, dan die niet te koop heeft.Ga naar voetnoot7 Sla den koop toe, eer het duurder wordt.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Voor geld en goede woorden kan men overal te regt komen (of: is er nog al wat te koop). (Zie geld.) Vrouwen, wijn en paarden: dat is koopmanschap van tarra (ook wel: al lakende (of: bedriegelijke) waar).Ga naar voetnoot9 Wij leven bij éénen God, maar niet bij éénen koop. (Zie god.) Zie wel toe: het is geen ossen-koop.Ga naar voetnoot10 Zij draagt hare eer te koop. (Zie eer.) Zij loopt met haar fatsoen te koop. (Zie fatsoen.) Zij neemt koopmanschap in 't verborgen.Ga naar voetnoot11 Zin is koop.Ga naar voetnoot12 | |
Koopman.Aan de maat kent men den koopman. Alle koopers zijn geene kenners. (Zie kenner.) Als de gekken ter markt komen, hebben de kooplieden niet te klagen. (Zie gek.) Bij het scheiden van de markt, leert men de koopliên kennen.Ga naar voetnoot13 Bij ja en bij neen, zei de factoor, koopluî zweren niet. (Zie factoor.) Daar de meijers tappen wijn, De burgemeesters koornkoopers zijn, En de schepens bakken brood, Daar is de gemeente in grooten nood. (Zie brood.) De eerste koop (of: koopman) is de beste. (Zie koop.) De kermis moet zijne gasten, en de markt zijne kooplieden hebben. (Zie gast.) De kleêrkooper is moorddadig over de arme luis. (Zie kleed.) Die een goed koopman wil zijn, Wachte zich van paarden-schijn. Die koopman is, moet ook koopman trachten te blijven.Ga naar voetnoot14 Die koopman kan het niet houden.Ga naar voetnoot15 Die lang wil koopman zijn, Wachte zich voor paard en wijn; Haring mag wel 't derde zijn. (Zie haring.) Die zoo spreken, zijn maar kaaskoopers en peperzakken. (Zie kaas.) Dingers zijn geene koopers, maar koopers dingers. (Zie dinger.) Een bedorven (of: verloren) koopman is nog een goed makelaar.Ga naar voetnoot16 Eene leugen is koopmans welvaart.Ga naar voetnoot17 Een koopman, die al te wijs wil zijn, doet zelden eene goede markt.Ga naar voetnoot18 Een koopman, Een loopman. [Een koopman heeft het altijd even druk.] Een koopman moet weten te ligten en te zwaren.Ga naar voetnoot19 Een koopman wint met wind.Ga naar voetnoot20 Een loopman, Kwaad koopman. [Die van den een naar den ander loopt, heeft geen' lust tot koopen.] Een rijk haverkooper let op geen kleintje. (Zie haver.) Een vischkooper worden op paaschavond. (Zie avond.) Eilieve! geef hem toch een' stok, dat hij de kooplieden afkeere.Ga naar voetnoot21 [Dit wordt spottenderwijze van hem gezegd, met wien niemand te doen wil hebben.] Ezels schouderen, varkens muil, koopmans ooren. (Zie ezel.) Geen stouter vleesch dan kooplieden-vleesch.Ga naar voetnoot22 Goede waar vindt wel een' koopman (of: wenkt de koopers).Ga naar voetnoot23 Heden koopman, Morgen loopman. (Zie heden.) Het gaat hem als den kooplieden uit Westfalen, die gewoonlijk de beste kousen onder in den zak hebben. [Men bezigt dit spreekwoord, als men iemand wat aansmeert, en later eerst met zijne betere waar voor den dag komt. Zoo deden ook de Westfaalsche kousenkooplieden.] Het is een goed koopman, Die af en aan kan.Ga naar voetnoot24 Het is een koopman van aalsvellen. (Zie aal.) Het is een koopman van zwavelstokken.Ga naar voetnoot25 Het is geen koopman, die altijd wint.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.) Het is geen koopman: hij biedt de helft. (Zie helft.) Het is zoowel een koopmans kind: Hij, die verliest, als hij, die wint. (Zie kind.) Het schaadt een' koopman veel, dat hij zijnen eisch niet krijgt. (Zie eisch.) Hij gaat erdoor als een koekooper. (Zie koe.) Hij heeft eene conscientie als een paardenkooper. (Zie conscientie.) Het is een heele spekkooper. | |
[pagina 436]
| |
Ja en neen is kooplieden voêr, koot en bikkel der kinderen. (Zie bikkel.) Indien de kooper dwaalt In 'tgeen hij koopen zoude, Hij blijft dan onbehaald En daarin ongehouden.Ga naar voetnoot1 Karnemelk is kooper, en wei is borg. (Zie borg.) Koopliên kinderen kennen malkander. (Zie kind.) Koopluî zijn smousen, en smousen zijn bedriegers. (Zie bedrieger.) Koopmans (of: Werelds) goed Is ebbe en vloed. (Zie eb.) Met loven en bieden vergaderen de kooplieden (of: komen de kooplieden bij elkander).Ga naar voetnoot2 [De verkooper looft, dat is: prijst zijne waren aan, en krijgt daarop een bod; de een komt, al lovende, wat af, en de ander wat op, en dit gaat, bij handslag, zoo lang voort, tot men eindelijk den koop sluit.] Naar de markt te komen, als de kooplieden weg zijn, maakt arme kramers. Overal is bedrog in, zei de Westfaalsche koopman, men maakt zelfs de panharingen en eijeren ook al kleiner. (Zie bedrog.) Schamele ruiters doen den koopman goed.Ga naar voetnoot3 Schippers en koopluî hebben het druk. Wie koopt, eer hij het wel beziet, Die is de ware koopman niet.Ga naar voetnoot4 Winnen en verliezen is koopmans gebruik (of: voeder). (Zie gebruik.) Zij had den regten koopman aan mij niet gevonden. Zoo moet het binnenkomen, zei de koopman, en hij werd om een' duit krijt uit bed gebeld. (Zie bed.) | |
Koord.Als je te Kampen staat aan de IJsselboord, Wordt nog het klinken van de schelkoord gehoord. (Zie boord.) Dan gaat (of: komt) de kat op de koord. (Zie kat.) Dat is al een bejaard man, zei stikziende Volkert, en hij zag een' aap met een' langen baard op de koord dansen. (Zie aap.) Dat is, om geene schoenen te verslijten, zei de boer, en hij zag een' koordendanser op zijne handen loopen. (Zie boer.) Die meer verdoet, dan zijn inkomen lijden kan, draait zich zelven eene koord. (Zie inkomen.) Ga gij op de straat, en denk: ieder kan niet op eene koord loopen. God geeft ons wel de koe; Maar wij brengen er de koord niet toe. (Zie god.) Hij danst als een olifant op de koord. Hij verstaat er zooveel van als een zalm van op de koord te dansen. Hij werpt de koord naar den ketel: het moet al op. (Zie ketel.) Iemand aan zijne koord krijgen.Ga naar voetnoot5 Iemand te koorde drijven.Ga naar voetnoot6 Kom eens op de koord.Ga naar voetnoot7 | |
Koorts.De tong is niet gezond, als het hart de koorts heeft. (Zie hart.) De verbeelding is erger dan de derdendaagsche koorts (of: de pest). (Zie dag.) Gij zoudt mij de koorts op het lijf (of: op den hals) jagen. (Zie hals.) Het eerste jaar van 't trouwen brengt koorts of verkoudheid. (Zie jaar.) Hij heeft de kanonkoorts. (Zie kanon.) Hij heeft de kelderkoorts. (Zie kelder.) Hij heeft de koorts als een paard. Hij heeft de koorts in de onderbroek. Hij heeft de schoolkoorts. Liever de koorts dan een kwaad wijf. Men zou daar pijn in den buik (of: de koorts, ook wel: de koude pis) van krijgen. (Zie buik.) Nooit man werd er zoo vroom geboren, Of hij ging van de koorts verloren.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Spek is goed voor een' Westfaalder, maar niet voor een' Engelschman, die de koorts heeft. (Zie engelschman.) Van dien schrik krijgt men de koorts niet. Wanneer meest al de lieden zijn Bevrijd van koorts, en zonder pijn: Dat 's ziekte voor den medicijn.Ga naar voetnoot9 | |
Koot.Als oude koeijen biezen, zoo klappen hare klaauwen (of: koten). (Zie klaauw.) De koot stooft of sch...Ga naar voetnoot10 Het is voor mij ook been, zei de hond, en hij k.... koten. (Zie beenderen.) Hij houdt het op de koten. Hij zaagt op als een kootjongen op eene kermisviool. (Zie jongen.) Ja en neen is kooplieden voêr, koot en bikkel der kinderen. (Zie bikkel.) Iemand koten doen k......Ga naar voetnoot11 Kootje in het honderd. (Zie honderd.) Vast op de koten staan.Ga naar voetnoot12 | |
Kop.Alle dwarsdrijvers hebben vieze koppen. (Zie dwarsdrijver.) Alles komt op mijn' kop neêr. Als ge meent, den engel bij de voeten te hebben, houdt ge den duivel bij den kop. (Zie duivel.) Als gij ze in één' zak doet, krijgt gij altijd een' kwade bij den kop. [Men zegt dit, als al de leden eener familie even slecht zijn.] Als men hem den kop afsnijdt, begint hij aan den staart weêr te leven. Bloed zaaijen En koppen maaijen. (Zie bloed.) Daar de hond zijn' kop doorkrijgt, haalt hij ook zijn gat door. (Zie gatten.) Daar is geen kop of staart aan te vinden.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Daar was anderhalf man en een paardenkop.Ga naar voetnoot14 [Dat wil zeggen: daar is weinig volk bijeen. Dit spreekwoord wordt aan uilespiegel toegeschreven.] Daar zit een Friesche kop op. (Zie friesland.) | |
[pagina 437]
| |
Daar zit niet veel gras op de weide, zei Teeuwes de boer, en hij zag eene luis op een' kalen kop grazen. (Zie boer.) Dat haalt een maal uit, zei Jurriën, en hij vond den kop van een' pekelharing. (Zie haring.) Dat is het oude zeer, zei Lazarus, en hij kraauwde zijn' kop.Ga naar voetnoot1 Dat springt tegen den kop.Ga naar voetnoot2 Dat staat als een kornetje op een' kalfskop. (Zie kalf.) De kalfskop wil begoten zijn. (Zie kalf.) De katskop is geligt. (Zie kat.) De kop af is eene doodwonde. (Zie dood.) De kop blijft erop. [Men zegt dit in het omberspel, als het blijkt, dat de speler geene matadors of premières maken zal.] De kop moet het gat verkoopen. (Zie gatten.) De kop staat hem kroes.Ga naar voetnoot3 De kop van een boos wijf is de slimste weêrhaan.Ga naar voetnoot4 Den kop in den wind steken.Ga naar voetnoot5 Den kop wil ik eronder zetten.Ga naar voetnoot6 Die boven uit wil, stoot zich aan den kop.Ga naar voetnoot7 Die eenen harden kop wil verzachten, moet geoliede woorden gebruiken. Die eene schop eene schop noemt, wordt er wel meê op den kop geslagen.Ga naar voetnoot8 Die kop heeft veel van doorrooken gekost. [Men zegt dit van den lichtmis, wiens gelaat de duidelijke sporen van zijne onmatigheid draagt. Zie de spreekwijze: Het is een doorrooker.] Die man verkoopt een' mooijen oliekop. 't Draait alles op een' top Naar vrouwe modes kop. Eenen lossen kop houdt geene klem. (Zie klem.) Eene speld heeft ook een' kop.Ga naar voetnoot9 Een vette kop, een mager brein. (Zie brein.) Eerst het werk en dan het pleizier, zei de moordenaar, toen hij zijn wijf den kop had afgeslagen, voor hij met de kleine kinderen begon. (Zie kind.) Gij moet er den kop (of: de haren) bijscheuren. (Zie haar.) Groote koppen, groote doeken. (Zie doek.) Hard tegen hard, zei de drommel, en hij liep met zijn' kop tegen den muur. (Zie drommel.) Heb je genoeg, dan den kop maar af. (Zie genoeg.) Heeft het ding een' kop, dan moet het ook een' staart hebben. (Zie ding.) Het is een engelenkopje. (Zie engel.) Het is een ezelskop. (Zie ezel.) Het is een goed heelmeester, die aan stuk geschoten beenen en gebroken koppen weêr te zamen kan lappen. (Zie beenen.) Het is een heel gat in den kop voor hem. (Zie gaten.) Het is een kardinaals-kop. (Zie kardinaal.) Het is een klomp klei, die van den berg gerold is, en daar bij toeval een kop op is gekomen. (Zie berg.) Het is een oliekopje. Het is een regte hazenkop. (Zie haas.) Het is een zoetemelksche sop, die geen' grammen kop heeft. Het is gat aan kop, en buik aan borst. (Zie borst.) Het is geen' speldenkop waard. Het is hem op den kop gedropen. Het is met een' berooiden kop gedaan. Het is onmogelijk, dat vlooijen en luizen kunnen sterven, zei Jochem de bedelaar, en hij klouwde zijn' kop. (Zie bedelaar.) Het kan niet erger dan den hals (of: den kop) af. (Zie hals.) Het komt van goeder hand, zei Goosen, en zij sch.... hem op zijn' kop. (Zie goosen.) Het kost hem zijn' kop (ook wel: Hij heeft er den kop bij ingeschoten).Ga naar voetnoot10 Het past erbij als een zijden doek op een' varkenskop. (Zie doek.) Het zal op mijn' kop t' huis (of: aan-) komen. (Zie huis.) Hij eet liever zijn' eigen' kop, dan dat hij het werk zal doen. Hij heeft darmen in den kop. (Zie darm.) Hij heeft den bout op den kop gekregen. (Zie bout.) Hij heeft den kolder in den kop. (Zie kolder.) Hij heeft den kop reeds door den halster. (Zie halster.) Hij heeft de schaamte den kop afgebeten.Ga naar voetnoot11 Hij heeft een' kop als een boschduivel. (Zie bosch.) Hij heeft een' kop als een stier.Ga naar voetnoot12 Hij heeft een' kop, zoo groot als de volle-maan, wanneer zij uit de kimmen rijst. (Zie kim.) Hij heeft een oliekopje. Hij heeft een' stront den kop afgebeten. Hij heeft er den kop mal over gedacht (of: naar gezocht). Hij heeft het op den kop getikt. [Dat is: hij heeft het ontvreemd. Door de aanwijzing of aanraking van eenig voor werp, duidt men zijn eigendoms-regt aan.] Hij heeft kwinten in den kop.Ga naar voetnoot13 [Dat wil zeggen: hij heeft vreemde overleggingen. Kwint of kwijnte is kuur of gril. Zie bilderdijk, Verkl. Geslachtl., op het woord. Men spreekt ook van een' kwintig' mensch, en kwintig is kwalijk in 't hoofd. Zie dezelfde Geslachtl., op het woord kwast.] Hij heeft weinig merg in den kop.Ga naar voetnoot14 Hij heeft wespen (of: poppen) in den kop.Ga naar voetnoot15 Hij houdt er den kop voor.Ga naar voetnoot16 Hij is dolkoppiger dan een wilde muilezel (of: eene wilde gans). (Zie gans.) Hij is een regte schapenkop.Ga naar voetnoot17 Hij is kopje keu. (Zie keu.) Hij is met den kop gekweld (of: gebruid).Ga naar voetnoot18 Hij kraauwt den kop daarover.Ga naar voetnoot19 Hij krijgt den bal op den kop t' huis. (Zie bal.) Hij loopt (of: valt) hals over kop in zijn verderf (of: in den strik). (Zie hals.) Hij schiet met den kop naar den grond. (Zie grond.) | |
[pagina 438]
| |
Hij slaat den spijker op den kop.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Hij slaat spijkers met koppen.Ga naar voetnoot2 Hij spreekt nog beter dan een paard, en dat heeft zulk een' grooten kop. [Wanneer vreemde, zeldzame en veel gerucht makende zaken voorkomen, gebruikt men het spreekwoord: Het was, alsof er een paard sprak. Men geeft daar dan overdragtelijk mede te kennen: geen gewoon, maar een buitengewoon spreken heeft er plaats. Zegt men van iemand: Hij spreekt nog beter dan een paard, en dat heeft zulk een' grooten kop, dan wordt spottenderwijze de welsprekendheid met ligchaams grootte in verband gebragt.] Hij steekt den kop hoog in de lucht. Hij verwacht gouden horens aan een' ezelskop. (Zie ezel.) Hij zal hem de wijsheid door den Neurenburger trechter in den kop gieten. Hij zou een' spijker den kop afbijten.Ga naar voetnoot3 Hij zuipt (of: liegt) zoo, dat de luizen hem op den kop barsten.Ga naar voetnoot4 Hoe is mijn vee zoo moedig, zei de jongen, en hij voelde de zesvoetige ruiterij op zijn' kop vechten. (Zie jongen.) Iemand bij de ooren (ook wel: den kop, of: de keel) krijgen. (Zie keel.) Iemand den kop kloven.Ga naar voetnoot5 Kop en staart leggen.Ga naar voetnoot6 [Volgens witsen wil dit zeggen: ‘al verloren geven;’ volgens winschooten beteekent het: ‘alles leit soo oover hoop en seer ongeschikt.’] Ledige beurzen, kwade koppen. (Zie beurs.) Meen je, dat mijn paard met den staart trekt, zei de voerman, de kop doet ook mede. [Dat wil zeggen: hier heeft eene ijverige behartiging der zaak plaats. Staart en kop van 't paard worden gebezigd, om aan te wijzen, of eene zaak van achteren of van voren wordt aangegrepen. Wanneer men den voerman op zijn vrachtloon wil afdingen, en bij soortgelijke gevallen, wordt dit spreekwoord gebezigd.] Men heet geen paard bles, of het heeft wel wat wits aan den kop. (Zie bles.) Men kan er geen' speldenkop tusschen krijgen. Men ziet hem wel voor den kop, Maar niet in den krop.Ga naar voetnoot7 Men zou eerder een' moker breken dan zijn' kop.Ga naar voetnoot8 Met den kop tegen den hekel loopen. (Zie hekel.) Met troetelen wordt het varken den kop ingeslagen.Ga naar voetnoot9 Ook de mieren hebben hare koppen.Ga naar voetnoot10 Over den kop buitelen.Ga naar voetnoot11 [Eene koe wordt gezegd over den kop te buitelen, wanneer zij in den herfst het dubbele geld opbrengt, dat ze den vetweijer in de lente gekost heeft.] Scheur er den kop bij.Ga naar voetnoot12 Soort zoekt soort, zei de duivel, en hij pakte den schoorsteenveger bij den kop. (Zie duivel.) Uit eene wijze kaproen een' narrenkop steken. (Zie kaproen.) Wat is de romp, als er de kop af is?Ga naar voetnoot13 Wie den hengst krijgen wil, slaat hem niet met den toom voor den kop. (Zie hengst.) Zich op den kop laten zitten. Zie je me voor een' stront aan, zei Piet de karreman, zoo bijt mij den kop af. (Zie karreman.) Zij denken de koe reeds bij den kop te hebben, en zij hebben haar nog niet bij den staart. (Zie koe.) Zij hebben de koppen in éénen zak. [Zij zijn het eens.] Zij hebben koppen als tuurbamers. [Men zegt dit van menschen met groote hoofden. Tuur- of tuijerhamers zijn groote houten hamers, waarmede het vee in het najaar op de spurrie getuurd of getuijerd wordt. Zie over het Geldersche woord tuur Mr. h.j. swaving, in de jagers Taalk. Magazijn, i. bl. 327 en ii. bl. 79.] Zij heeft een' kop als een' slij. [Bij de hier gebezigde vergelijking heeft men gewis aan een' lompen houten hamer te denken. Men past het spreekwoord toe op eene krakeelende vrouw, bij wie de hartstogt het bloed naar het hoofd heeft gejaagd.] Zij is een wijs kopstuk.Ga naar voetnoot14 Zoo'n kat heeft mijn kop ook. (Zie kat.)
Ik wil mijn' porseleinen kop voor zijn' aarden kop niet ruilen. (Zie aarde.)
Hij behoeft wel brij (of: meel) met groote (of: volle) koppen, Die allen klappers (of: zotten) den mond zal stoppen. (Zie brij.) Hij heeft wel een' kop gort noodig, om het uit te tellen. (Zie gort.) | |
Koper.Als de hemel van koper is, gaat de pan knirs, knars, knirs, zei de papegaai. (Zie hemel.) Goud en koper zijn beide rood. (Zie goud.) Het gelijkt erop als koper op goud. (Zie goud.) Het is goud uit de koperen kast. (Zie goud.) Ik geef er geen' koperen duit voor. (Zie duit.) Ik heb alles van goud en zilver, zelfs mijne koperen ketels, zei de grootspreker. (Zie goud.) Koperen geld, koperen zielmis. (Zie geld.) Men zou hem doen gelooven, dat wolken koperen pannen zijn. Zijn koper is defect. | |
[pagina 439]
| |
Koppelaarster.Drie vroedvrouwen, drie besteedsters en drie waschvrouwen zijn te zamen negen koppelaarsters. (Zie besteedster.) Een oud wijf, die in haren jongen tijd hoer is geweest, wordt eene koppelaarster, of zij verkoopt kaarsen in de kerk. (Zie hoer.) | |
Koppen.Hij komt altijd achteraan als Koppen (of: het scheepje) met de schollen.Ga naar voetnoot1 Hij slacht Koppen (of: de kippen): heeft hij veel eijeren, hij maakt veel doppen. (Zie dop.) Men zegt wel Koppen binnen's huis, maar dat moet Jakob zijn op straat. (Zie huis.) | |
Koreman.Hebben ze mij eens koreman gespeeld, ze zullen het zich nu wel beklagen. [Dat wil zeggen: zijn zij met hunne meening niet regt voor den dag gekomen, ik wil hun toonen, dat ik hen begreep, en zal het hun betaald zetten. ‘Koere- of korenman spelen,’ zegt bilderdijk, in zijne Verkl. Geslachtl., op het woord koerwacht, ‘is, zich zien laten en dan weêr verdwijnen, als de koerwachters plachten te doen, by beurten uitziende en zich verbergende of ter zijde makende, om niet getroffen te worden.’] | |
Koren.Als de gekken geen brood aten, het koren zou goedkoop zijn. (Zie brood.) Als het koren op het veld staat, behoort het God en zijnen heiligen; als het op de korenzolders is, kan men het niet krijgen zonder geld. (Zie geld.) Als Januarij stof maakt, dan groeit het koren als een eikenboom. (Zie boom.) Bij nacht schijnt alle koren meel.Ga naar voetnoot2 Daar de meijers tappen wijn, De burgemeesters koornkoopers zijn, En de schepens bakken brood, Daar is de gemeente in grooten nood. (Zie brood.) Dat betert als het koren, dat in den hagel staat. (Zie hagel.) Dat ik aan het koren verlies, zal ik aan het spek wel weêr vinden, zei de boer, en zijne varkens liepen door het koren. (Zie boer.) Dat is een eerlijk werk, zei broêr Kornelis, en hij joeg de varkens door het koren van de Geuzen. (Zie broeder.) Dat is koorn op zijn' molen.Ga naar voetnoot3 De Mei (of: Lente) koel en nat, Koren in het vat (of: Als de Mei is koel en wak, Brengt ze koren in den zak, ook wel: Maart droog en April nat, Geeft veel koren in het vat). (Zie april.) De miertjes leggen haar winterkoren in de zon. De muis is zoo weelderig in een spintje als in eene mudde koorn.Ga naar voetnoot4 De volle korenaren hangen 't laagst. (Zie aar.) Die knollen zaaijen wil, moet den ploeg aan den korenwagen binden. (Zie knol.) Die koren voor een ander meet, Is dwaas, indien hij zich vergeet. (Zie dwaas.) Eene koornaar op de tong hebben. (Zie aar.) Eer een hoen een koorn oppikt. (Zie hoen.) Er vergaat geen koren van een' slagregen, maar wel van fijnen regen. Geen korenmagazijn is groot genoeg, om alles te bewaren; geen geheugen zoo sterk, om alles te onthouden. (Zie geheugen.) Geen koren zonder kaf (of: Onder alle koren is kaf). (Zie kaf.) 't Gekomen koren Is nooit verloren.Ga naar voetnoot5 Het is niet anders dan koorn op den zolder.Ga naar voetnoot6 Het koren slaat af.Ga naar voetnoot7 Het koren slaat op.Ga naar voetnoot8 Het korentje droog eten.Ga naar voetnoot9 Hetzij in 't veld of in het koren, Een regt weiman pleegt naauw te sporen.Ga naar voetnoot10 Hij dorscht koren in eens anders schuur. [Men zegt dit van den ontuchtige.] Hij eet zijn korentje groen.Ga naar voetnoot11 Hij heeft menige malle muis doen piepen, die anders heimelijk in het koorn zat en knabbelde. Hij heeft ook nog jong koren te veld.Ga naar voetnoot12 Hij heeft zelf koren te veld. Hij kan 't niet ieder passen, Die het koren ons doet wassen.Ga naar voetnoot13 Hij laat er zich niet aan gelegen liggen, wat het koren geldt.Ga naar voetnoot14 Hij leeft ervan als eene muis op een' korenzolder. Hij lijdt als winterkoren op het veld.Ga naar voetnoot15 Hij loopt erover heen als een haan over het koorn. (Zie haan.) Hij scheidt het kaf van het koren. (Zie kaf.) Hij slaat zijne zeissen in eens andermans koren (of: oogst).Ga naar voetnoot16 [Dit spreekwoord is ontleend uit Deut. xxiii: 25.] Hij steekt den brand in het koorn. (Zie brand.) Hij stuurt geen koren van den molen.Ga naar voetnoot17 Ik en mijnheer hebben de zolders vol koorn liggen, zei de knecht, en hij was blij, als hij zijn weekgeld ontving. (Zie geld.) Konings kaf is andermans koren waardig. (Zie kaf.) Koorn zonder gras is als wijn zonder vat. (Zie gras.) Lust het u te jagen, zoo keer de zwarte zwijnen uit het koren. Men brouwt zoo goed koren als men bakt. Met der tijd rijpt het koren.Ga naar voetnoot18 Niemand kan het passen, Dan die 't koorn doet wassen.Ga naar voetnoot19 [God alleen schikt alles wel; doch niet voor | |
[pagina 440]
| |
alle menschen: Hij kan 't niet ieder passen, Die het koren ons doet wassen.] Om ééne mudde (of: één schepel) koren, die hij te malen heeft, wil hij een' ganschen molen oprigten.Ga naar voetnoot1 Ongezaaid koren maakt een' ongewissen oogst. Op een klein veld wast goed koren.Ga naar voetnoot2 Op een pad, dat veel begaan wordt, wast geen koren.Ga naar voetnoot3 Op schoone lieden hals wast geen koorn. (Zie hals.) Raad na daad: De kaars onder de korenmaat. (Zie daad.) Twee musschen aan ééne korenaar verdragen elkander niet. (Zie aar.) Uit korenschoven komt de weelde voort.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Uw koren is nu in den molen.Ga naar voetnoot5 Veel (of: Mooi) stroo, weinig koren.Ga naar voetnoot6 Voren zijn voren; Maar op den rug groeit het koren.Ga naar voetnoot7 [Hoe noodzakelijk de voren of greppels zijn, zij nemen plaats weg, en verhinderen alzoo de opbrengst van het koren.] Waar het hek open is, loopen de varkens in het koren. (Zie hek.) Wat baat het, veel koren ter molen te brengen, zoo de molen, gebroken zijnde, het niet breken kan? Welaan dan: 'tzij gelogen of 'tzij waar, God geve ons een goed korenjaar. (Zie god.) Wie musschen vreest, zaaije geen koren.Ga naar voetnoot8 Wie op zijn land geen koren zaait, 't Is zeker, dat hij distels maait. (Zie distel.) Zelden eene schuur met koren zonder muizen.Ga naar voetnoot9 Zet uw licht niet onder eene koornmaat, maar op een' kandelaar. (Zie kandelaar.) Zijn koren bloeit er. Zijn koren groeit hier niet. Zijn koren is nog niet rijp. | |
Korf.Dat is de beste uit den korf. (Zie goede.) Die alle kruiden verzamelt, krijgt terstond zijn korfje vol.Ga naar voetnoot10 Een hoop kinderen is een korf met eijeren. (Zie ei.) Gelijk een marskramer naar zijnen korf gaat.Ga naar voetnoot11 God dank! de korf is ree. (Zie dank.) Hem dunkt, de beste haan in den korf te zijn. (Zie haan.) Het is een kinderkorf. (Zie kind.) Het is een korfdrager. (Zie drager.) Het is gemakkelijker, een' korf met vlooijen te hoeden (of: te bewaren) dan een dozijn jonge meisjes. (Zie dozijn.) Het schip is zoo lek geworden, dat het water over korven en klampen heen ging. (Zie klamp.) Hij is door den korf gevallen. Hij krijgt den korf. [Even als in het spreekwoord: Hij krijgt den zak, met de banden erbij, vindt men hier eene toepassing op den jongeling, die door een meisje voor verdere liefde-betooning bedankt wordt.] Hij leeft uit den korf zonder zorg.Ga naar voetnoot12 Hij loopt weg als een hond voor den broodkorf. (Zie brood.) Ieder vogel wil de haan in den korfzijn. (Zie haan.) Ik ben blijde, de korf is klaar. (Zie blij.) Wat is hij bang voor zijn' eijerkorf. (Zie bang.) Zij zijn zoo bedrijvig als de bijen in den korf. (Zie bij.) | |
Kornelis.Al met gemak, riep Keesmaat, en hij zag een' ram op eene voedster. (Zie gemak.) Dat is een eerlijk werk, zei broêr Kornelis, en hij joeg de varkens door het koren van de Geuzen. (Zie broeder.) Dat is toevallig, zei apenkees. (Zie aap.) Heet men iemand Jak, hij heet hem Kees weêrom. (Zie jak.) Het is een harddraver van luije Kees. (Zie harddraver.) Het is om de gereedheid gedaan, zei malle Kees, en hij p.... in zijne muts. (Zie gereedheid.) Hij kan bevelen als baas Kornelis. (Zie baas.) Hij krijgt van: smeer-hem-Keesje. Klaar is Kees, en hij had zijn mutsje weêrom. Klaar is Kees, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr hangen (of: van de landder stooten). (Zie jongen.) Klaar is Kees, zei Trijn, en toen hing haar man aan de galg. (Zie galg.) Wel zuster, gij zijt oud geworden, zei Kees de Oost-Indië-vaarder, en hij had haar in geene zeventig jaren gezien. (Zie jaar.) | |
Kornet.Dat staat als een kornetje op een' kalfskop. (Zie kalf.) Nood breekt wet, zei Niesje; daarom moet ik mijn' man eene kornetmuts opzetten.Ga naar voetnoot13 | |
Kors Jansz.De vromen kunnen geen gebrek lijden, al zouden de steenen brooden worden, zei Kors Jansz; hij verkocht zijn' baars, en verzoop het geld. (Zie baars.) | |
[pagina 441]
| |
Korst.Al om den soberen kost, zei Jan Memme, En hij liet zijn' hond naar eene korst brood zwemmen. (Zie brood.) Bij gebrek van brood eet men korstjes van pasteijen (of: Korstjes van pasteijen is goed brood). (Zie brood.) Het is nieuwe liefde, de korstjes kraken nog.Ga naar voetnoot1 Weet gij wel, dat ik al korsten at, eer gij uit uwe schelp kwaamt kruipen?Ga naar voetnoot2 | |
Kort.Hij is al veel te kort voor 't hoofd. (Zie hoofd.) Of lang, of kort: Elk een wat schort.
Kort en goed. (Zie goede.) Kort en scherp.Ga naar voetnoot3 | |
Kortrijk.Duren is eene schoone stad; maar Kortrijk ligt er zoo digt bij. (Zie duren.) Het zijn heeren van Kortrijk. (Zie heer.) Meenen ligt digt bij Kortrijk.Ga naar voetnoot5 [Wanneer iemand meent, dat dit of dat zoo of zoo zal plaats hebben; maar zijne meening blijkt, weinig grond te hebben, zegt men: Aan meenen bindt niemand zijn paard, of: Meenen ligt in Vlaanderen, waarvoor men ook wel zegt: Meenen ligt drie uren achter Braband. En wil men niet alleen te kennen geven, dat men de meening te zwak acht, om er de volgende handelingen aan te verbinden; maar geeft dat meenen al dadelijk blijk, dat het zelfs geen schijn van hechtheid bezit, dan zegt men: Meenen ligt digt bij Kortrijk, en zinspeelt op twee in elkanders nabijheid aan de Leije gelegene West-Vlaamsche steden.] | |
Kost.Aan vreemde lieden kinderen en vreemde honden is somtijds de kost verloren. (Zie hond.) Al om den soberen kost, zei Jan Memme, En hij liet zijn' hond naar eene korst brood zwemmen. (Zie brood.) Als het al geloopen is en geronnen, Is er niet meer dan de kost gewonnen.Ga naar voetnoot6 Daar vliegt nimmer een vogel zoo hoog, of hij moet zijnen kost op de aarde zoeken. (Zie aarde.) Dan leert men, hoe de advocaten en procureurs in den Haag aan den kost komen. (Zie advocaat.) Dat de jonge wist, en de oude kon: zij raakten aan den kost. (Zie jong.) Dat is al oude kost (of: kaas). (Zie kaas.) Dat is bedelaars kost, zei de vrouw, en zij bakte eijeren met metworst. (Zie bedelaar.) Dat is de kost met bedekte schotels opgedischt. Dat is een zacht kostje. Dat is misselijke kost, zei de mof, en hij at spoeling voor bier en brood. (Zie bier.) Dat is onbekookte (ook wel: opgewarmde) kost (of: waar). Dat is strekkelijke kost, zei Lourens, en hij at blompap met uijen. (Zie blom.) Dat is van daag de kost gewonnen, zei Jaap, en hij vond een vetmannetje op straat liggen. (Zie dag.) Dat is vunze kost, zei Dries, en hij at koestront voor spinazie. (Zie dries.) De beste kost is, die weinig kost. De kost wordt op onderscheiden wijze gewonnen.Ga naar voetnoot7 Den kost van de kinders moeten de ouders bezuren, Maar het besteden hangt aan de geburen. (Zie buurman.) Der geile lieden kost is welig. De tiende weet altijd niet, hoe de elfde aan den kost komt. (Zie elfde.) Die al zijn' kost verslindt omtrent het middagmaal, Vindt, als het avond is, zijn keuken bijster schraal. (Zie avond.) Die den kost wint ter zaligheid, Besteedt hier wel zijn' arrebeid. (Zie arbeid.) Die de tafel dekt, heeft den meesten kost.Ga naar voetnoot8 Die een ambacht heeft geleerd, Krijgt den kost, waar hij verkeert. (Zie ambacht.) Die er zijn kostje met spinnen wil winnen, Moet maar wat zuinigjes teren: 's Avonds een potje met melk bij het vuur, En de boter wat dunnetjes smeren. (Zie avond.) Die kost staat als cement in den buik. (Zie buik.) Die met zwavelstokken of palingvellen omloopt, doet al wat voor den kost; maar wie met zingen voort kan raken, wint dien met den mond.Ga naar voetnoot9 Die zich weet te behelpen, komt ligt aan den kost. Een hond verdient den kost. (Zie hond.) Een huis, dat bij den bakker leeft, geeft den kost aan bakkers kinderen. (Zie bakker.) Een vos is zoo lang zijn' kost waard, tot de bontwerkers-winkel met zijne vacht pronkt. (Zie bontwerker.) Er moet veel (of: al wat) gedaan worden, om aan den kost te komen.Ga naar voetnoot10 Geen grooter vreugd op aard, zei Jantje van der Buis, Dan 's middags lekkre kost, en 's avonds dronken t' huis. (Zie aarde.) God geeft der ganzen den kost wel; maar zij moeten dien plukken, dat zij op haar' aars vallen. (Zie aars.) Haagje, Haagje! gij zult den kost wel krijgen. (Zie haag.) Het gaat om den soberen kost. Het is een kostje, dat hij opschept. Het is een kostje naar zijn' mond.Ga naar voetnoot11 Het is een verzeeuwd kostje.Ga naar voetnoot12 Het is geen' boer wijs te maken, hoe een soldaat aan den kost komt. (Zie boer.) Het is hoerenkost. (Zie hoer.) Het is om 't kostje. [Men zegt dit van kooplieden, die wat lang praten.] Hij brengt altijd denzelfden kost op den disch. (Zie disch.) | |
[pagina 442]
| |
Hij eet den onbezorgden kost.Ga naar voetnoot1 Hij gaat, of hij den kost gekocht heeft. Hij geeft zijne oogen den kost. Hij heeft den kost bij Sint Joris (of: Hij is bij Sint Joris in den kost).Ga naar voetnoot2 [Naar Sint joris, die den draak zou gestoken hebben (zie de spreekwoorden: Hij steekt er den draak mede en Zoo als het den schilder behaagt, moet Sint Joris den draak steken), zijn niet alleen verschillende schutters-doelen, maar ook proveniershuizen benoemd. Heeft iemand dus den kost bij Sint Joris, of is hij bij Sint Joris in den kost, dan wil dit zeggen, dat zijne familie hem zijn bescheiden deel geeft: sobertjes en wel. Men zegt het ook van iemand, die hier en daar te gast, of uit logeren gaat, en zoo den kost oploopt.] Hij heeft den kost voor 't kaauwen. Hij heeft zijn' kost eerlijk betaald, als een paard zijne stalhuur. (Zie huur.) Hij kan daar zijn' kost wel koopen. Hij schept vreemden kost op. Hij stinkt, of hij bij een' viller in den kost is. Hij wint op eene eerlijke wijze met stelen den kost.Ga naar voetnoot3 [Stelen zijn hier handvatsels, even als in het spreekwoord: Die veel stelen wil met eere, moet een lepelmaker worden.] Hij zal hem van denzelfden kost opschaffen. Hoe ze 't draaijen: 't blijft toch een droog kostje. Houd u, of gij mal waart: gij zult den kost wel krijgen.Ga naar voetnoot4 Ik heb nooit smakelijker kost gegeten, zei de bestemoêr van Jan Tamboer, en zij bikte frikkedillen en een endje worst van zeven duim. (Zie bestemoeder.) Ik lust zulken kost niet meer, het is mij wat harig, zei Agnietje de moffin, en zij at het haar van artisjokken op. (Zie agnietje.) Ik wil er den kost van hebben.Ga naar voetnoot5 Ik zal niet meer dan den kost hebben.Ga naar voetnoot6 In een vol huis is de kost haast bereid. (Zie huis.) Is dat nu die sterke kost? vroeg Robbert, en hij at een' hondenkeutel voor een stukje gekonfijte gember. (Zie gember.) Klein kostje smaakt wel.Ga naar voetnoot7 Kool is kost, en warmoes is eten. (Zie eten.) Kool is kost, zei de jongen, mijn moêrtje kookt ze zevenmaal in eene week. (Zie jongen.) Kost en kleêren en 't hemelrijk, en dan niet meer. (Zie hemel.) Men eet daar storm- en onweêr-kost. [In tijd van nood gebruikt men al gaauw dik meel in den pot voor het middagmaal, en noemt dit: rep-je, kijk over de heining, slinger om den pot, en wat al meer. Deze kost laat zich gemakkelijk bereiden, en daarom heet het ook wel luije wijven-eten. In Groningen geeft men het den naam van storm- en onweêr-kost, omdat het in den nood wordt bereid.] Met God en met eere den kost winnen (of: door de wereld komen). (Zie eer.) Mondkost gaat voor al.Ga naar voetnoot8 Ravenkost (of: Wat der raven toebehoort,) verdrinkt niet.Ga naar voetnoot9 Veel kokens maakt goeden kost.Ga naar voetnoot10 Vrienden-kost is haast gekookt (of: bereid, ook wel: gereed).Ga naar voetnoot11 Waar krijgt hij den kost mede?Ga naar voetnoot12 Wat bezwaarder kost is dat, zei Jorden, en hij at room met braadvet. (Zie jorden.) Wie denkt aan boord om eten: de ratten hebben er wel den kost. (Zie boord.) Wien men vrijhoudt in den kost, die mag vrijmoedig eten.Ga naar voetnoot13 Zijn kost is gekocht.Ga naar voetnoot14 Zoete kost eischt zure saus.Ga naar voetnoot15 | |
Kosten.Alles op, en de kleêren voor de kosten. (Zie kleed.) De kosten doen den lust vergaan.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) De kosten moeten vóór de baat uit. (Zie baat.) De kosten zijn gedaan.Ga naar voetnoot18 Eere bewaard En kosten gespaard. (Zie eer.) Harmen is de ontvanger der verteerde kosten. (Zie harmen.) Hij heeft penning noch heller voor de kosten gehad. (Zie heller.) Hij slaapt op kosten van de peluw.Ga naar voetnoot19 Hij wint het proces met kosten en al. Hoe meerder kosten, hoe meerder eer. (Zie eer.) Is er iemand zot geboren, Meester niet: 't is kost verloren.Ga naar voetnoot20 Kleine kinderen, nooit verlost; Groote kinderen, groote kost. (Zie kind.) Koken is kost, al schijnt het niet.Ga naar voetnoot21 Met de minste kosten houdt men het langst huis (of: blijft men het langst te zamen). (Zie huis.) Wat ligt mij aan veel kosten en groote moeite?Ga naar voetnoot22 Wie een' toren wil bouwen, die berekene eerst de kosten.Ga naar voetnoot23 [Dit spreekwoord is genomen uit Luk. xiv: 28, terwijl de verklaring in de beide volgende verzen gevonden wordt.] Wie in den oogst slaapt, die slaapt op zijne kosten.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 443]
| |
Al weêr van voren af aan, als de koster van Garrelsweer. (Zie garrelsweer.) Amen, zei de koster, en de kerk was uit. (Zie amen.) Daar geen dwang is, is geene eer, zei de koster, en hij sloeg de beelden in de kerk. (Zie beeld.) Daar ligt de stront, zei de koster, en hij sch... in de kerk. (Zie kerk.) Dominé en koster aan één kooltje aangestoken: o gruwel! (Zie dominé.) Hij hinkt om de kosters-plaats. Hij slacht den koster (of: Het is een goede koster): hij zegt amen. (Zie amen.) Hij slacht des kosters koe, en daarom heeft hij twee wittebrooden meer dan een ander. (Zie brood.) Hij speelt voor koster van Lillo.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: hij is de koker, waardoor de zotteklap trekt. Hij verhaalt nl. van al de gevechten, die er hebben plaats gehad, en dat in de afschrikwekkendste kleuren. Dat is echter alleen bewijs van vrees. Het aan de boorden der Schelde gelegen fort Lillo komt hier alleen voor als woordspeling met lillen, dat is: van vrees bewogen worden.] Honderd schoolmeesters (of: kosters), negen en negentig gekken (ook wel: honderd en één gekken, want er is een dubbele bij). (Zie gek.) Je kent den koster wel.Ga naar voetnoot2 Ik zeg daar amen toe; de koster een' braspenning. (Zie amen.) Kosters koe weidt op het kerkhof. (Zie kerkhof.) Kosters, priesters en vrouwen Zijn nooit te vertrouwen. Koster! stoot eens aan den zandlooper.Ga naar voetnoot3 Met goede luî is het goed te doen te hebben, zei de koster, en hij ontkleedde de beelden (of: en hij toog onze Lieve Vrouw den rok uit). (Zie beeld.) Pastoor en koster zijn het zelden zamen eens.Ga naar voetnoot4 Wat de paap niet wil, neemt de koster gaarne.Ga naar voetnoot5 Wijs mij een' predikant, die niet heerschzuchtig, en een' koster, die niet kwastig is. | |
Kot.Als ieder zegt, dat gij een varken zijt, dan moet gij in het kot.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Dat past als rozen in een varkenskot. Die een' zot trouwt om zijn kot, Verliest het kot, en houdt den zot.Ga naar voetnoot7 Die met vossen te doen heeft (of: Die vossen rondom zijn slot heeft), moet zijn hoenderkot sluiten, zei de wezel, en zij at de eijers op, omdat er anders kwade kiekens uit zouden komen. (Zie ei.) Eene gouden deur aan een varkenskot. (Zie deur.) Het kot is verguld.Ga naar voetnoot8 Hij heeft het kot alleen.Ga naar voetnoot9 Hij zoekt het brood in een hondenkot. (Zie brood.) Hoewel de droes aan het kwaad gewend is, hij schendt (slaat, of: velt) geen varkenskot of kakhuis. (Zie droes.) Iemand in zijn kot jagen.Ga naar voetnoot10 Ik ga eens zien, of mijne familie slaapt, zei Jorden de boer, en hij keek in het varkenskot. (Zie boer.) Ik wil Latijn in mijn huis hebben, zei de boer, en hij liet voor zijn varkenskot schilderen: pax intrantibus et mors exeuntibus. (Zie boer.) Ik zie wat nieuws, zei dronken Joost, en hij zag eene nieuwe deur aan een oud varkenskot. (Zie deur.) Van een varkenskot eene kleêrkast maken. (Zie kast.) | |
Koud.Daar wordt men koud van. Die het koudst is, behoeft de meeste kleêren. (Zie kleed.) Hij is er om koud.Ga naar voetnoot11 Hoe zou hij koud wezen, hij heeft een' bonten rok aan. (Zie bont.) Ik zeil liever, dat ik koud word, dan dat ik roeijen zoude, dat ik zweet.
Elk voelt, of 't koud of heet is, Naardat hij gekleed is. (Zie heet.) Hij blaast heet en koud uit éénen mond. (Zie heet.) Koud en nat Geeft altijd wat. Vroeg koud, vroeg heet. (Zie heet.) | |
Koude.Dat is altemaal kou van 't jaar 40. (Zie jaar.) De eerste en de laatste koude moet men mijden als de pest.Ga naar voetnoot12 Die des zomers dorst loochent en des winters kou, liegt gaarne. (Zie dorst.) Die geene koude wil lijden, moet zijne beenen niet verder uitsteken, dan de deken lang is. (Zie beenen.) Die koude heeft, moet pompen, zei Freek Koene. (Zie freek koene.) God geeft koude naar kleêren. (Zie god.) Heete vrijsters voelen geene kou. Hij heeft koude aan zijne voeten.Ga naar voetnoot13 [Dit zegt men van iemand, die goedkoop verkoopt, om daardoor uit te drukken, dat hij zich anders niet verwarmen, dat is: in zijne behoefte voorzien, kan. Men past het spreekwoord mede toe op den man, die zich niet weet te dekken, die slecht bij kas is; gelijk mede op hem, die bij het spel grof verloren heeft. In onderscheiding zegt men van iemand, die er warmpjes inzit, die veel geld heeft: Hij heeft warme voeten.] Hij is voor den regen (of: de bui, ook wel: de kou) binnen (of: t' huis). (Zie bui.) Ik zou ze laten roeijen en pagaaijen, die koude hebben. In zijne knepen vergaat hij van kou. (Zie kneep.) Laat ze pompen, die koude hebben: ik heb een' rok aan.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 444]
| |
Laat ze pompen, die koude hebben: ik houd het met schransen.Ga naar voetnoot1 Monniken werken, dat zij koude krijgen, en eten, dat zij zweeten.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Stakker! wat doe je in de kou! Warmte doet leven, koude doet sterven.Ga naar voetnoot3 Wast de dag, zoo wast de koude, zei de visscher. (Zie dag.) Zoo komt de kou uit de lucht. [Dat is: op die manier zuivert zich de zaak, en hebben wij hoop, dat het goede alleen overblijft. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer in het kaartspel de groote troeven uitkomen, waardoor de kleine meerdere waarde verkrijgen.] | |
Kous.Als hij een paar kousen aan de beenen en eene pijp lak in den mond had, geleek hij juist een' ooijevaar. (Zie beenen.) Bind het verdriet om de knie (of: onder den kousenband), dan slaat het u niet om het hart. (Zie band.) Dan staat men te kijken als eene kous voor een scheermes. Dat is het oude-kousjes jaargetijde. (Zie getijde.) Dat mogt je de kous. Dat zakt in de kousen. De kous moet naar het been wezen. (Zie beenen.) Die het ambacht verstaat, krijgt het werk, zei Jan de snijder, en hij kreeg in de paaschweken een paar kousen te verzolen (of: eene oude broek te lappen). (Zie ambacht.) Die klinken als eene wollen kous.Ga naar voetnoot4 Die lang leert, die veel leert, zei de mooije breister, en zij wist uit te cijferen, hoeveel steken er in een paar kousen gaan. (Zie breister.) Ga in de orde der Barrevoeters, dan hebt gij geene kousen noodig. (Zie barrevoeter.) Het gaat hem als den kooplieden uit Westfalen, die gewoonlijk de beste kousen onder in den zak hebben. (Zie koopman.) Het is eene blaauw-kous. [Dat wil zeggen: het is eene vrouw, die zich veel met letterkundige studiën ophoudt. Het spreekwoord is oorspronkelijk van eene Engelsche directrice van een gezelschap van kunst en smaak, in 1780, die blaauwe kousen droeg, en onder de leden hare navolgsters had.] Het is een orgelist als zijne kous eene orgelpijp.Ga naar voetnoot5 Het is volk van de breede kous. Het is wel aan de kous (of: de broek) te zien, waar het been gebroken is. (Zie beenen.) Het moet uit den geest komen, dat ik mijne kousen stop. (Zie geest.) Hij doet niet, wat hij wil, die van zijn wijfs kousen eene kaproen maakt. (Zie kaproen.) Hij gaat naar Oost-Indië, om eene kous te maken. [Dat is: hij zal een goed kapitaal bijeen zien te brengen, om daar naderhand op zijn gemak van te kunnen leven. Eene kous maken is bij de zeelieden geld met varen overwinnen.] Hij heeft er de gele kousen aan verdiend. [Men zegt dit, wanneer iemand jongeling en meisje bij elkander heeft gebragt, en 't is tot een huwelijk gekomen. Geel is verwant met gal en geil, zegt bilderdijk, in zijne N. Taal- en Dichtk. Verscheidenheden, iv. bl. 79. Het komt mij voor, dat men hier al jokkende spreekt. Als het dus niet is om te schitteren, dan weet ik de gele kousen niet aan te passen.] Hij heeft lange kousen aan. Hij heeft palingen in zijne kousen.Ga naar voetnoot6 Hij is vroeg in de kousen. Hij is zoo bekwaam als eene kous tot een' peperzak.Ga naar voetnoot7 Hij kan geen kousje naar het beentje koopen. (Zie beenen.) Hij kan zijne kousen wel oprollen. Hij komt met de kous (of: broek) op het hoofd t' huis. (Zie broek.) Hij laat het in de kousen zakken. Hij loopt, of hij twee beenen in ééne kous had. (Zie beenen.) Hij valt erin, als een boer in de kousen. (Zie boer.) Hij weet van wanten: hij doet een' kousen-winkel.Ga naar voetnoot8 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er veel redenen worden opgesomd, om eene zaak niet te verrigten. Met wanten bedoelt men dus het meervoud van het redegevend voegwoord want, als woordspeling met de wanten uit den kousen-winkel. v. Lennep brengt dit spreekwoord op het werkwoord wanten t' huis, als hij zegt: ‘het want in orde brengen, is niet in gebruik dan in de volgende spreekwijze: Hij weet van wanten (hy verstaat de zaak).’] Hij wil het naadje van de kous weten. Hoe menigmaal vergaat ons het gedenken, zei dronken Joost, en hij trok zijne kousen verkeerd aan. (Zie joost.) Kousen, die het water keeren, zijn zoo goed als laarzen.Ga naar voetnoot9 Liep uw vader niet met kousen en schoenen in 't land? Men kan met kousen en schoenen over hem heenloopen. Men komt met geene kousen en schoenen in den hemel. (Zie hemel.) Men ziet aan het been wel, waar de kous een gat heeft (of: de broek gescheurd is). (Zie beenen.) Met kous en met schoen.Ga naar voetnoot10 [Dat is: geheel en al toegerust. Dit is ook de beteekenis der andere spreekwoorden van dit onderwerp, waarin van kousen en schoenen sprake is. In denzelfden zin zegt men: met pak en zak in het spreekwoord: Hij vertrekt met pak en zak, en andere meer.] Mijne oogen zijn geene kousen.Ga naar voetnoot11 Stap op met je zijden kousen en spaansch-lederen schoenen.Ga naar voetnoot12 Wij moeten malkander geene vonken in de kous blazen, zei gele Trijn, mijne moeder verkoopt ook vuur.Ga naar voetnoot13
Hij zou wel in de kous van het touw kruipen.Ga naar voetnoot14 [Men zegt dit van een' lafaard. De kous is | |
[pagina 445]
| |
hier de koperen of ijzeren ring, die dient, om de in het touw gesplitste lis open te houden.] | |
Kozak.Dat is naar de Kozakken. [Het is in een' oogwenk verdwenen, en men weet niet, waar 't gebleven is.] Het gras groeit niet, waar de Kozak als vijand den voet heeft gezet. (Zie gras.) | |
Kraag.Den weener hoort de kraag toe.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) [Een weener is een huilebalk, die welligt een' kraag droeg, als hij in functie was; zoo als nog heden eene groote das en een' luiphoed.] Het zal hem zijnen besten kraag kosten.Ga naar voetnoot2 Hij heeft den kraag om (of: aan). [Dit is het versiersel, dat men den dronkaard om- of aangeeft.] Hij heeft een stuk in (of: een stuk in zijn' kraag).Ga naar voetnoot3 [Dat is: hij heeft al vrij wat borrels door den hals, hier kraag genoemd, naar zijn omkleedsel, - zooveel, dat ze een' grooten hoop, een heel brok, of een stuk genoemd worden.] Iemand bij de lurven (ook wel: de lappen, de vodden, de mouw, of: den kraag) krijgen.Ga naar voetnoot4 Op hals en kraag. (Zie hals.) | |
Kraai.Als de kraaijen iemand besch...., straks besch.... hem ook de uilen.Ga naar voetnoot5 Als de wolf oud wordt, rijën hem de kraaijen.Ga naar voetnoot6 Breng de kraai op, en zij zal u (of: uw kind) de oogen uitpikken. (Zie kind.) Daar de kraai vliegt, moet haar staart volgen. Daar vliegen geene uilen met bonte kraaijen.Ga naar voetnoot7 Daar zitten zooveel kraaijen op dat kreng.Ga naar voetnoot8 Dat is eene witte kraai. Dat is een uil onder de kraaijen. De eene kraai (of: raaf) pikt de andere geene oogen uit.Ga naar voetnoot9 De eene kraai zit gaarne bij de andere.Ga naar voetnoot10 De kraaijen moeten op aas loeren. (Zie aas.) Een blind man schiet somtijds wel eene kraai (of: een' kwartel).Ga naar voetnoot11 Eéne bonte kraai maakt geen' harden winter.Ga naar voetnoot12 Eene gans (of: kraai) vliegt wel over het meer, maar komt ook als gans (kraai) weder terug. (Zie gans.) Eene vliegende kraai mag wat bejagen (of: vangt altijd wat, ook wel: Eene vliegende kraai heeft iets, Eene zittende kraai heeft niets).Ga naar voetnoot13 Elk wat wils, zei de kraai, en zij k.... den ekster op het hoofd. (Zie ekster.) Er schuilen uilen onder uwe eigene kraaijen. Esopus' kraai. (Zie esopus.) Gelijk doet zijns gelijk beminnen, zei de luipaard, en hij verslond eene bonte kraai. (Zie gelijk.) Groote kraaijen hebben fraaije (of: fijne) jongen. (Zie jong.) Het ei kan de kraai niet beliegen. (Zie ei.) Het geschiedt zelden, dat men zonder twist en oproer de kraaijen de oogen uitsteekt. Het is daar zoo geschreven, dat geene koe het aflekt, of geene kraai het uitkrabt. (Zie koe.) Het is eene kraai in paauwen-vederen.Ga naar voetnoot14 [Deze is de kraai van esopus.] Het is eene stoute kraai, die een levend beest in het lijf pikt. (Zie beest.) Het is eene wilde kraai.Ga naar voetnoot15 [Men zegt dit van een dartel, vrolijk meisje. De spreekwijze doelt alleen op onnadenkendheid, zonder er iets ergerlijks onder te begrijpen. Ik geloof niet, dat men hier ‘ook wel’ op ‘een onzedelijk meisje’ ziet, gelijk v. eijk verzekert.] Het is zoo heet, dat de kraaijen gapen. Het is zoo wit als eene ingezeepte kraai.Ga naar voetnoot16 Het kwaad komt uit, al zouden het de kraaijen (of: vogels uit de lucht) uitbrengen.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) [Voor de vogels uit de lucht is dit spreekwoord ontleend aan Pred. x: 20, en voor de kraaijen aan den moord, aan den Griekschen dichter ibycus gepleegd. Stervende, riep ibycus een' troep voorbij vliegende kraaijen tot zijne wrekers op. Toen de moordenaars later over de markt te Athene gingen, en een hunner, bij het zien van eenige kraaijen, uitriep: zie daar! de wrekers van ibycus! werd dit door een veertienjarig meisje gehoord. De moordenaars werden gegrepen, konden niet loochenen, en ondergingen de verdiende straf. In het Magazijn (waar het raven zijn), alsmede door v. zutphen (die van kranen spreekt), v. eijk en v. sandwijk wordt dit voorval medegedeeld. Koning verhaalt een' anderen moord, door een' man, met behulp zijner bijzit, aan zijne eigene vrouw gepleegd, welke moord mede door een' troep kraaijen werd uitgebragt.] Het lijkt als eene kraai op een' zondag. [Dat wil zeggen: het heeft niet de minste overeenkomst. De zondag is de dag, aan God en zijne dienst gewijd, en dient dus allerminst om te rooven, gelijk de kraai doet. Hiermede stemt overeen het spreekwoord: Het lijkt er net zooveel op als eene kraai op een' Christen.] | |
[pagina 446]
| |
Het lijkt er net zooveel op als eene kraai op een' Christen. (Zie christen.) Het zijn bijzondere varkens, daar de kraaijen op rijën.Ga naar voetnoot1 Hij blaast den kraaijemarsch. [Dat is: hij wordt haast aas voor de kraaijen, - hij gaat dood.] Hij doet het per kraai.Ga naar voetnoot2 Hij geeft niet meer om eene leugen, dan eene kraai om een' zondag.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: hij kan even zoo goed liegen, als een kraai op zondag rooven.] Hij heeft eene kraai geschoten.Ga naar voetnoot4 Hij heeft kind noch kraai (of: kuiken) te voeren. (Zie kind.) Hij is zoo vast verstrikt als eene bonte kraai in een spinneweb. Hij schiet twee kraaijen in één schot.Ga naar voetnoot5 Hij weet er net zooveel van als eene kraai van den zaturdag. [Wanneer men de verklaring ziet van het spreekwoord: Dat is een zaturdags kind, zal het duidelijk worden, hoe men de kraai met den zaturdag, dien men als een' boozen dag beschouwt, in aanraking brengt. De kraai stoort zich daaraan niet, maar gaat eveneens met krassen voort, en daarom gebruikt men dit spreekwoord, wanneer iemand onverschillig blijft bij vermaningen.] Hij wordt getroeteld gelijk de varkens van de kraaijen, die gaarne lijden, dat men hun de luizen afpikt. Hij zal de kraaijen wel uit den kersenboomgaard houden. (Zie boomgaard.) Hij zal geen kind of kraai leed doen. (Zie kind.) Hij ziet zoo goor, of er eene kraai in zijn gat pikte. (Zie gatten.) Hij zit hoog en droog, de kraaijen zullen hem niet op het hoofd sch..... (Zie hoofd.) Hoe de kraai zich meer wascht, hoe zij zwarter wordt.Ga naar voetnoot6 Hoe komt de uil bij de bonte kraaijen?Ga naar voetnoot7 Ik beef van schrik, als een morgen lands van 't pikken van eene kraai.Ga naar voetnoot8 Ik zie wel, zei Ulrik, krijgslieden zijn bij platters, als uilen bij bonte kraaijen.Ga naar voetnoot9 Kraaijen en duiven vliegen nooit zamen. (Zie duif.) Kraaijen en uilen hebben geen even groot geluk. (Zie geluk.) Men ziet geene kraaijen met ooijevaars vliegen.Ga naar voetnoot10 Of kraai zal geen vogel zijn.Ga naar voetnoot11 [Dat wil zeggen: ik geef u verzekering, dat die zaak is, gelijk ik ze opgaf. Men behoeft er even min aan te twijfelen, als om de kraai voor een' vogel te houden.] Oude kraaijen zijn kwaad te vangen.Ga naar voetnoot12 Uilen bij uilen, kraaijen bij kraaijen.Ga naar voetnoot13 Van kraaijen en duiven klappen. (Zie duif.) Zal de kraai mede een vogel zijn?Ga naar voetnoot14 [Dat is, naar sartorius: bevindt die man zich op zijne plaats? In gelijken zin zegt men: Wat doet Saul (of: Is Saul ook) onder de profeten?] Zij gaan erop af als de kraaijen op een dood paard. Zij loeren op hunne prooi, als de kraaijen op een ziek schaap.Ga naar voetnoot15 Zoo de kraai haar krassen liet, zij zoude ongemoeid hare prooi alleen behouden. Zoo lang 't geluk u dient, Zoo hebt gij menig vriend; Maar raakt die haan aan 't draaijen, Weg vliegen ze als kraaijen. (Zie geluk.) | |
Kraak.Dat is kraakporselein, zei Dirk, en hij hoorde een' aarden schotel aan stukken vallen. (Zie aarde.) Hij is zoo teêr als kraakporselein. | |
Kraam.Al den bras, de gansche kraam. (Zie bras.) Al de santen-kraam.Ga naar voetnoot16 Dat komt in zijne kraam te pas.Ga naar voetnoot17 Een goede naam Is beter dan een zilverkraam.Ga naar voetnoot18 Elke marskramer staat voor zijne kraam.Ga naar voetnoot19 Het is alle dagen (of: altijd) geene kermis, al dansen de poppen (ook wel: al staan er kramen). (Zie dag.) Het is Tielsche kermis: hier en daar eene kraam. (Zie kermis.) Hij schikt het daar op als eene Haagsche koekkraam. (Zie 's gravenhage.) Hij ziet uit, om zijne poppenkraam te bergen.Ga naar voetnoot20 Kleine kramer, kleine kraam (of: mars).Ga naar voetnoot21 Kom niet in mijne kraam, voor dat ik uitgepakt ben. Wie nieuwe tijding wil hebben, die verneme ze in de kermiskramen. (Zie kermis.)
Er ligt eene muis in de kraam.Ga naar voetnoot22 [Eene aanbeveling om stil te zijn.] Hij komt er nog van in de kraam. [Hij heeft zooveel beweging, drukte en zorg in die zaak, dat het is, alsof hij in barensnood verkeert.] Mijne moeder heeft zoowel van mij in de kraam gelegen als van mijn' broeder. (Zie broeder.) Na de kraam zal men ook eten.Ga naar voetnoot23 [Dat is: leg het niet al te rijkelijk aan. In de kraam (het kraambed) maakt men wel eens al te goede sier.] | |
Kraamvrouw.Dat gaat je naar je gatje, zei Jannetje de klisteerster, en zij had de kraamvrouw bij hare billetjes. (Zie bil.) Waar de ooijevaars nestelen, sterven geene kraamvrouwen.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 447]
| |
Kraanoog.Hij is zoo stijf als kraanoog. [Men heeft hier te denken aan den gang des dronkaards, die zich niet op de voeten weet te houden. Wat hier kraanoog is, durf ik niet beslissen. Weiland zegt, op het woord kraan, dat kraanoog ‘bekend is wegens zijne doodende kracht voor vele dieren,’ en kraanoogen, als werkwoord, beteekent: ‘met half beschotene oogen slapen.’] | |
Kraanvogel.Beter eene musch in de hand dan een kraan op het dak. (Zie dak.) De vos en de kraan hebben elkander te gast. (Zie gast.) Hij heeft een' kranen-hals. (Zie hals.) Hij spreidt zijn net voor eenen ouden kraan.Ga naar voetnoot1 Slapen als de kraanvogels.Ga naar voetnoot2 [Dat is: de oogen half gesloten houden. De kraanvogels zijn zeer voorzigtig, en slapen of eten nooit allen te gelijk. Eén van hen staat dan op schildwacht.] | |
Krab.Alle ding laat zich eten, zei de man, en hij at garnaal en krabben. (Zie ding.) Als de krabbe regt zal gaan.Ga naar voetnoot3 Dan gaan de krabben nog met den haas door. (Zie haas.) Die krabben meent te vangen, wordt somwijlen dapper geknepen. Het kan misselijk loopen, zei Jorden, en hij had eene krab aan een touwtje. (Zie jorden.) Het zit zoo scheef als eene krab.Ga naar voetnoot4 Hij gaat vooruit gelijk de krabben.Ga naar voetnoot5 Hij geeft der krabben te eten.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: hij is zeeziek; en al wat hij uitspuwt, strekt der krabben tot spijs.] Hoe zal eene krabbe hare jongen leeren regt gaan! (Zie jong.) Zulk een rook is met krabben gemengd. | |
Kracht.Al is de rug ook sterk van kracht, Het aangezigt heeft meerder magt. (Zie aangezigt.) Als gij pijn hebt in uw hoofd, Zijt ge ook gelijk van kracht beroofd. (Zie hoofd.) Behendigheid gaat voor kracht. (Zie behendigheid.) Dat niet met kracht wil zijn gedaan, Moet men met loosheid wel bestaan.Ga naar voetnoot7 De aalmoezen, die naar de hand rieken, verliezen kracht en naam. (Zie aalmoes.) De mensche sterft, terwijl hij leeft, En nog zijn volle krachten heeft. De nood doet ook versaagde knechten Met groote kracht en ijver vechten. (Zie ijver.) De nood geeft kracht. De wijsheid van een' boer, De schoonheid van een hoer En zakkedragers kracht: 't Is al niet veel geacht. (Zie boer.) Die al zijn leed met leed wil wreken, Simsons kracht (of: Salomo's magt) zal hem ontbreken.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Die de kracht had van den haan en de lenden van den hond, Hij begeerde, al wat hij vond. (Zie haan.) Het ei heeft zevenvoudige kracht. (Zie ei.) Het is een Roomsch Onzevader: de kracht en de heerlijkheid is eruit. (Zie heerlijkheid.) Het water neemt de kracht van den wijn weg.Ga naar voetnoot9 Hij, die wil stijgen boven krachten, Heeft wis een' grooten val te wachten.Ga naar voetnoot10 Hij heeft zijne krachten verspild.Ga naar voetnoot11 Hij kent de kracht van de kruiden. Hij spreekt met kracht, zoo als de kreupele voortschuift.Ga naar voetnoot12 In kruiden, woorden en gesteenten ligt de kracht. (Zie gesteente.) Kracht is de laatste pijl, dien een wijs man in zijn' koker heeft. (Zie koker.) Kracht moet wijken voor beleid. (Zie beleid.) Kruis naar kracht, en kracht naar kruis.Ga naar voetnoot13 Kunst gaat vóór kracht.Ga naar voetnoot14 Met vereende krachten kan men alles dragen.Ga naar voetnoot15 Naardat de man is, is zijne kracht.Ga naar voetnoot16 [Dit spreekwoord is ontleend aan Rigt. viii: 21.] Tweedragt Breekt kracht (of: Maakt onmagt).Ga naar voetnoot17 Uit de kracht Komt de magt.Ga naar voetnoot18 Waar de eendragt ontbreekt, loopt de kracht op krukken. (Zie eendragt.) Wat kracht toevoegt, gelijkt sterk.Ga naar voetnoot19 Wat men wint in kracht, verliest men in snelheid. Wat men wint in snelheid, verliest men in kracht. [De beide laatste spreekwoorden zijn uit de beweeg- en werktuigkunde genomen. Dáár leert men, dat de krachten, waardoor twee ligchamen zich bewegen, tot elkander in de zamengestelde reden zijn van de hoeveelheden stofs of massa's en de snelheden in een bewogen ligchaam, dat is: K : k = H × S : h × s, of K/S : k/s = H : h ; en zijn de hoeveelheden gelijk: K/S = k/s. | |
[pagina 448]
| |
Wordt nu de kracht van het eene ligchaam bijv. tweemaal meerder, dan zal de snelheid van het andere ligchaam twee maal minder moeten zijn, en omgekeerd. Door beide spreekwoorden geeft men te kennen, dat er weinig voordeel is behaald, naardien men aan den anderen kant weder verliest, wat men aan de eene zijde gewonnen heeft.] Welsprekendheid gaat boven kracht.Ga naar voetnoot1 Wijsheid gaat boven kracht.Ga naar voetnoot2 [Dit spreekwoord is ontleend aan Pred. ix: 16.] Zijne kracht is gebroken.Ga naar voetnoot3 Zonder Gods kracht Helpt geen magt. (Zie god.) Zoo lang de aker onder water blijft, kan een kind dien bewegen; maar om er dien vol water uit te trekken, is meer dan kindsche kracht van doen. (Zie aker.) Zulke arm, zulke kracht. (Zie arm.) | |
Kraker.Die smaak is goed, zei notenkraker, en hij at zijns vaders vinken.Ga naar voetnoot5 Notenkrakers moeten jonge tanden hebben.Ga naar voetnoot6 | |
Kralingen.Het is zoo oud als de weg (ook wel: als de weg van Rome (of: Kralingen)).Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: het is ouder nog, dan men geheugenis heeft. Men spreekt in het algemeen van den weg, en bedoelt ermede, dat, al doet de tijd alles te niet gaan, oude gebouwen zelfs, de weg, hoe lang ook betreden, nogtans blijft bestaan. Spreekt men van den weg van Rome, wij hebben hier misschien bepaaldelijk te denken aan den Via Adriani, te gelijker tijd met de Forum Adriani, door keizer adrianus, in de tweede eeuw, bij het tegenwoordige dorp Voorburg, nabij 's Gravenhage, aangelegd. Ook te Kralingen, een dorp nabij Rotterdam, is zoodanige oude weg, mogelijk nog wel een overblijfsel eener oude heirbaan van de Romeinen.] | |
Kramer.Aan de mars kent men den kramer.Ga naar voetnoot9 Aan der honden hinken, Aan der hoeren winken, Aan des kramers zweren, En des wijfs begeeren, Zal men zich niet keeren. (Zie hoer.) Als de zotten (of: kinderen) ter markt komen, krijgen de kramers geld (of: zoo vliegen de schijven). (Zie geld.) Dat op is, koopen geene kramers. De markt is over het hoogst: de kramers (of: koeboers) fluiten. (Zie boer.) Elke kramer moet zijne mars dragen.Ga naar voetnoot10 Elke kramer prijst zijne waren (of: messen) aan.Ga naar voetnoot11 Elke marskramer staat voor zijne kraam. (Zie kraam.) Ga weg, word een schalk (of: kramer), zei de beul tot zijnen knecht. (Zie beul.) Gelijk een marskramer naar zijnen korf gaat. (Zie korf.) Het is kramer- (of: potjes-) Latijn.Ga naar voetnoot12 Het zal regenen, want de zeef kramers loopen.Ga naar voetnoot13 Hij is zoo welkom als een dief aan den kramer. (Zie dief.) Hij zou een' kramer dooden om een' kam. (Zie kam.) Kleine kramer, kleine kraam (of: mars). (Zie kraam.) Ligte kramers drijven geen' zwaren handel. (Zie handel.) Naar de markt te komen, als de kooplieden weg zijn, maakt arme kramers. (Zie koopman.) Of ridder, of marskramer.Ga naar voetnoot14 Twee kramers kennen malkander wel.Ga naar voetnoot15 Twee kramers kennen wel den prijs van eene naald.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Veel verliezen en niet vooruit gaan, brengt den kramer naar het gasthuis. (Zie gasthuis.) Zeven oogen, kramers kans. (Zie kans.) Zij verstaan elkander als de kramers op de markt. | |
Krank.Als de kranke weêr genas, Was 't erger, dan 't te voren was.Ga naar voetnoot17 De kranke ligt op het bed, en de veege staat ervoor. (Zie bed.) Der kranken gemoed Is vromer tongen reden goed. (Zie gemoed.) Een raad Is 's kranken toeverlaat.Ga naar voetnoot18 | |
Krankheid.Gij wilt een ander helpen, en uwe eigene krankheid kunt gij niet genezen.Ga naar voetnoot19 | |
Krankzinnig.Ik stoor er mij zooveel aan, als de vader van het krankzinnigenhuis aan het kloppen van de gekken. (Zie gek.) | |
Krans.Geene kroon (of: Geen krans) heelt hoofdpijn. (Zie hoofd.) Goede wijn behoeft geen' krans.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) Hij heeft een kransje gewonnen.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 449]
| |
Waar men den nieuwen most veilt, daar steekt men den krans uit.Ga naar voetnoot1 | |
Kras.Hij zwoer bij kris en kras.Ga naar voetnoot2 [In de in zijne Verscheidenheden voorkomende Verwisseling van den I- en A-klank in het Nederd. zegt de jager, bl. 151 en 152, dat kriskrassen ‘een krassend geluid maken’ beteekent, door een voorbeeld aantoonende, dat krissen en krassen bijeengevoegd worden; waarna hij zegt, dat ‘van deze woorden onderscheiden is de uitdrukking: Zweren bij kris en kras.’ Tuinman denkt aan eene verbastering van kruis; weiland leidt de spreekwijze af van Christus; terwijl v. duyse zegt: ‘men plag op 't kruis te zweren; welligt is kris de verkorte naem van Christus, en kras uit alliteratie daerbij gevoegd.’] | |
Kreeft.Dat ding loopt verkeerd, zei de boer, en hij had een' kreeft aan een touwtje. (Zie boer.) Dat is eene andere soort van kreeften, zei de boer, en hij bragt kikvorschen ter markt. (Zie boer.) Dat zijn dingen, die de kreeften slachten, waaraan meer te pluizen dan te eten is. (Zie ding.) Groet ze, die u achterwaarts tegenkomen als de kreeften. Het gaat den kreeftengang. (Zie gang.) Hij is zotter dan een kreeft: die draagt zijne hersens in de tasch. (Zie hersens.) Hij leert de kreeften regt gaan.Ga naar voetnoot3 Hij wordt zoo rood als een kreeft. Je jaagt me eene kleur aan, zei de kreeft tegen den kok, toen hij hem in den ketel gooide. (Zie ketel.) Zij is een looze kreeft.Ga naar voetnoot4 | |
Krelis Louwen.Beter van daag dan morgen, zei Krelis Louwen, en de beul sloeg hem den strop om de keel. (Zie beul.) | |
Kreng.Al dien ik twaalf boeren en een' bond, dan dien ik nog maar krengen. (Zie boer.) Al riep men als een valkenjager: zij willen niet van dat kreng. (Zie jager.) Daar zitten zooveel kraaijen op dat kreng. (Zie kraai.) De beste koeijen (of: paarden) vindt men op den stal, en slimme krengen langs den weg. (Zie koe.) De hond wentelt zich gaarne op een kreng. (Zie hond.) Hij is in den krengenstal geraakt.Ga naar voetnoot6 Hij riekt als een kreng. Hij wacht op het kreng.Ga naar voetnoot7 Ligtelijk verlekkert men op een kreng.Ga naar voetnoot8 [Die zich aan het slechte overgeeft, maakt zich, uit gewoonte, van het slechte afhankelijk.] | |
Krent.Het is een krenteman. Hij begint naar de krentebollen te ruiken. (Zie bol.) Hij geeft een groot stuk van eene kleine krent.Ga naar voetnoot9 Hij heeft er vier en een' krentekoek. (Zie koek.) Hij heeft in de krenteton gezeten. Hij is zoo zoet, of hij met krenten gestoofd was.Ga naar voetnoot10 Ja, kool met krenten, meid! dat is een smakelijk eten. (Zie eten.) Ik ben van de wijs, zei Lijs, en zij riep krentedingetjes in plaats van oliekoeken. (Zie ding.) Voor drie centen Koek met krenten. (Zie cent.)
Dat krijgt hij aan zijne constitutie (of: aan zijne krent). (Zie constitutie.) | |
Kreupel.Als de eene blinde den andere (of: de blinde den kreupele, ook wel: de kreupele den blinde) leidt, vallen ze beide in de gracht. (Zie blind.) Behelp u met kreupelen noch blinden. (Zie blind.) Brood van allen akker Maakt den kreuple wakker. (Zie akker.) De blinde draagt den kreupele. (Zie blind.) Den kreupele overladen zijne krukken niet.Ga naar voetnoot11 Die bij kreupelen woont, die leert wel hinken.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Die wel doet, die zal wel vinden, Zoo sprak de kreuple tot den blinde. (Zie blind.) Een leugenaar is ligter te achterhalen dan een kreupele.Ga naar voetnoot13 Gij moet voor mij niet mank gaan: ik heb al mijn leven in de kreupelstraat gewoond.Ga naar voetnoot14 Heb dank, zei de kreupele, en hij kreeg eene kruk in zijne lenden. (Zie dank.) Het bekomt hem gelijk den kreupele de krukken. Het is kwaad hinken (of: mank gaan) voor den kreupele.Ga naar voetnoot15 Het staat den kreupele leelijk, den manke zijn gebrek te verwijten. (Zie gebrek.) Hij is aan éénen voet kreupel. Hij is dat kreupelstraatje al zoo vaak doorgeloopen. Hij roept als een kreupele.Ga naar voetnoot16 [Men zegt dit van een' grooten schreeuwer.] Hij spreekt met kracht, zoo als de kreupele voortschuift. (Zie kracht.) | |
[pagina 450]
| |
Kreupelen en blinden komen altijd achter. (Zie blind.) Kreupelen en blinden moeten uit den tempel blijven. (Zie blind.) Kreupelen kunnen niet hinken.Ga naar voetnoot1 Kreupel was nooit goed.Ga naar voetnoot2 Kreupel wil altijd vóórdansen.Ga naar voetnoot3 Men wordt eer kreupel dan rijk.Ga naar voetnoot4 Nood doet kreupelen op stelten gaan.Ga naar voetnoot5 Voetje voor voetje gaat de kreupele.Ga naar voetnoot6 Voor kreupelen mag men niet hinken. | |
Krib.De kribbe is er hoog.Ga naar voetnoot7 [De beesten krijgen er zoo weinig, als men aan de menschen geeft, waar de broodkast hoog bangt.] De kribbe loopt naar 't paard. Het hooi is in de kribbe, het paard zal weldra gestald zijn. (Zie hooi.) Het is een kribbebijter. (Zie bijter.) Hij is aan de krib gebragt: het staat aan hem, om te eten. Hij is goed voor zijn' eigen' bek, en laat anderen op de krib bijten. (Zie bek.) Hij weet de kribbe te vinden als een postpaard. Hij zet zijn gat tegen de krib. (Zie gatten.) | |
Krijg.Dat is eene krijgslist.Ga naar voetnoot8 De krijg is den onverzochte zoet.Ga naar voetnoot9 Een edelman wast voor den krijg op, als een os voor de bijl. (Zie bijl.) Elk wilde zijn' krijg houden: hard tegen hard.Ga naar voetnoot10 Het is een appelkrijg. (Zie appel.) Het is een kwade krijg, daar het al blijft.Ga naar voetnoot11 Het is een mosselkrijg.Ga naar voetnoot12 [Dat wil zeggen: de zaak heeft weinig te beduiden, en zal wel zonder bloedstorten afloopen. Men bezigt het spreekwoord in een' onbeduidenden woorden- of pennestrijd. De grond van dit spreekwoord zal wel te vinden zijn in het belagchelijke bedrijf van den Romeinschen keizer cajus caligula. Nadat hij eenige der zijnen, die vijanden moesten verbeelden, verjaagd of gevangen genomen had, vierde hij een luisterrijk overwinningsfeest. Zóó bevocht hij de Germanen. De Britten moesten mede ten onder gebragt worden. Daartoe begaf hij zich met eene drieriemige galei op zee, doch keerde spoedig terug, maakte nog eenige vertooningen van het bestormen eener stad, en deed eindelijk door de soldaten den buit verzamelen. Zie, zeide hij, wat wij op de zee bevochten hebben; zulk een buit is dubbel waardig, om naar Rome vervoerd te worden. Het waren mosselschelpen! ‘Niemand,’ zegt tuinman, ‘denke hier op 't gevecht der Spanjaards met de onzen in de Mosselkreek [op het Slaak], gebeurt in 't jaar 1631; want dat was wel degelijk ernst, en van 't uiterste gewigt; dewijl door deze overwinning ons Land uit een groote vreeze en gevaar gered wierd: schoon Graaf jan [van nassau], de Spaansche Bevelhebber, den schimpnaam van den Mosselman hier uit kreeg.’] Het volk, ter krijg gewend, Wordt door den vreê geschend. Hij kan den krijg niet volgen. In den krijg moet men slaan; In den raad zal men raân.Ga naar voetnoot13 In den krijg wordt maar eens gezondigd. Kleed u, als 't krijg is; wapen u, als 't vrede is.Ga naar voetnoot14 Krijgszaken wisselen alle dag: Die gisteren gaf, krijgt nu den slag. (Zie dag.) Krijg van buiten Doet vriendschap sluiten. (Zie buiten.) Laat den krijg den stoute bevolen zijn. Liever krijg, hoe zuur die smaakt, Dan de vreê, die oproer maakt. Met jongen ten krijg, met ouden ten raad. (Zie jong.) Op krijgs-en oorlogszaken Is nimmer staat te maken. Toegeven stilt veel krijg en twist.Ga naar voetnoot15 Wat doen de vrouwen in den krijg!Ga naar voetnoot16 [Dat is: laat elk zich met het zijne bemoeijen, en de vrouwen dus met hare huiselijke zaken, en niet met krijgsaangelegenheden. Het spreekwoord heeft alleen betrekking op gewone zaken; want vele zijn de voorbeelden in onze vaderlandsche geschiedenis, dat het gevaar vrouwen tot heldinnen schiep, even moedig tegen den vijand strijdende als de onversaagdste krijgers.] Wie tot den krijg belust is, Versmelt, waar vrede en rust is. Wijze heeren voeren krijg, om daardoor vrede te verkrijgen. (Zie heer.) | |
Krijgsman.De krijgers laten niets achter, dan dat hun te heet of te zwaar is. (Zie heet.) De krijgsknecht in huis, maakt een einde aan den vrede. (Zie einde.) De voorzigtigste krijgslieden zitten in de tent.Ga naar voetnoot17 Een barmhartig krijgsman is een martelaar voor God. (Zie god.) Een ruiter zonder paard, Een krijgsman zonder zwaard, Een vrijer zonder baard - Zijn geen zeven oordjes waard. (Zie baard.) Een verloren scholier geeft een' goed' krijgsman.Ga naar voetnoot18 Hij leeft met de kan, als een krijgsman met eene dagge. (Zie dagge.) Ik zie wel, zei Ulrik, krijgslieden zijn bij platters, als uilen bij bonte kraaijen. (Zie kraai.) Leg af je zijdgeweer, Gij zijt geen krijgsman meer. (Zie geweer.) Men schaft den krijgslieden naar hunnen moed.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 451]
| |
Krijt.Dat mag men wel met dubbel krijt aanschrijven. Het is zoo wit als krijt.Ga naar voetnoot1 Hij rekent met hoerenkrijt. (Zie hoer.) Hij schrijft met dubbel krijt.Ga naar voetnoot2 Hij staat in het krijt.Ga naar voetnoot3 Iets met houtskool en krijt overleggen. (Zie houtskool.) Kuiper en timmerman kunnen hun krijt niet langer bergen. Zoo moet het binnenkomen, zei de koopman, en hij werd om een' duit krijt uit bed gebeld. (Zie bed.)
Uit het krijt wijken.Ga naar voetnoot4 [Dat is: van den strijd afzien of dien opgeven, en de overwinning aan een ander toekennen. Krijt beteekent hier een perk, met krijgt aangewezen.] | |
Krimp.Hij heeft nog geene krimp.Ga naar voetnoot5 Hij weet van geene krimp. [Dat is: hij weet niet van geld sparen; hij weet zich niet in te krimpen. Men zegt dit van den verkwister. Heeft iemand nog geene krimp, dan beteekent dit, dat hij in overvloed leeft, en zich om het gebrek niet behoeft te bekommeren. Hij zal geene krimp geven, zegt men van den man, die zich weet staande te houden; die niet zwichten of bezwijken zal.] Hij zal geene krimp geven.Ga naar voetnoot6 | |
Kring.Een kring om de maan: Dat kan nog gaan; Maar een kring om de zon: Daar huilen vrouw en kinders (of: weeuw en weezen) om. (Zie kind.) Een kring om de maan Kan wel vergaan; Maar een kring om de zon Geeft water in de ton. Een kring om de maan Kondigt ons den storm aan. | |
Kroeg.Eer en trouw is in nobiskroeg verzopen. (Zie eer.) Het is met hem: kort op den weg en lang in de kroeg. Hij zit in nobiskroeg, onder Lucifers staart.Ga naar voetnoot9 [Bij tuinman vindt men nobiskroeg door hel verklaard, dat door niermeyer, in zijne Verh. over het booze wezen, bl. 42, wordt bevestigd. Daarom schreef ik, bij het spreekwoord: Eer en trouw is in nobiskroeg verzopen, dat de dáár van bilderdijk overgenomen verklaring nadere staving vereischt, om aannemelijk te zijn.] Ik doe een Ommelands reisje, zei Floor, en hij liep de eene kroeg uit en de andere weêr in. (Zie floor.) Nu leven wij als broêrs, zei de jongen tegen zijn' vaâr, en zij zaten in eene kroeg. (Zie broeder.) | |
Krokodil.Dat is een staartman, zei Barend de kok, en hij zag een' krokodil loopen. (Zie barend.) De krokodil groeit, zoo lang hij leeft.Ga naar voetnoot11 De krokodillen kunnen wel om hun aas huilen. (Zie aas.) Denk geen erg, zei de krokodil al weenende tegen den man, en hij greep hem aan. (Zie erg.) Wat verbeeldt zich die krokodil wel! Zij schreit krokodillen-tranen.Ga naar voetnoot12 | |
Krom.Bij krommen leert men hinken.Ga naar voetnoot13 Die krom is, kan niet regt gaan.
Die maken krommetjes. Wie zal het kromme regt maken! | |
Kronijk.Daar maken de kronijken geene melding van. Het is een eerste feniks in de kronijk. (Zie feniks.) Men zou daar kronijken van dichten. | |
Kroon.Daar is geene kroon, of daar staat een kruisje op.Ga naar voetnoot14 Dat is een parel aan zijne kroon.Ga naar voetnoot15 Dat is zijne kroon te na. De bruid de kroon opzetten. (Zie bruid.) De kroon is ons van het hoofd gevallen. (Zie hoofd.) De kroon is wel een misje waard.Ga naar voetnoot16 [Toen, met den dood van den Franschen koning hendrik iii, het huis van valois was uitgestorven, was hendrik van navarra, uit het huis van bourbon, naaste erfgenaam tot den troon. Hij begreep, en zijne verstandigste Protestantsche vrienden met hem, dat hij nimmer een ongestoord bezitter van den koninklijken zetel zoude zijn, indien hij niet tot de Roomsch Katholieke leer overging. Eindelijk besloot hij daartoe, en werd den 27 Februarij 1594 te Chartres gekroond. Den 22 Maart opende Parijs voor hem de poorten, en hendrik iv ging naar de hoofdkerk, om de mis bij te wonen, onder het uitspreken van deze woorden: Parijs is wel eene mis waard. De geschiedenis van den man, die 4 jaren daarna het edict van Nantes uitvaardigde, waarbij aan zijne vroegere geloofsgenooten volle vrijheid van godsdienst werd toegestaan, is zoo algemeen bij ons bekend, dat het ons geenszins behoeft te verwonderen, dat zijne woorden bij ons tot een spreekwoord werden. Men geeft erdoor te kennen, dat men, om eene gewenschte zaak te kunnen genieten, wel iets doet, dat minder aangenaam is, en waartoe men anders niet zoude overgaan.] Der kinderen eer is de kroon der ouderen. (Zie eer.) | |
[pagina 452]
| |
De wevers spannen de kroon.Ga naar voetnoot1 Die ééne vrouw heeft gehad, verdient eene kroon van lijdzaamheid; die er twee heeft gehad, van dwaasheid. (Zie dwaasheid.) Een hoofd gemaakt, om eene kroon te vullen. (Zie hoofd.) Geene kroon (of: Geen krans) heelt hoofdpijn. (Zie hoofd.) Geen rijker kroon Dan eigen schoon.Ga naar voetnoot2 Gekroonde hoofden lijden ook wel pijn. (Zie hoofd.) Gij zet mij eene schoone kroon op het hoofd. (Zie hoofd.) Hij neemt hem de kroon van het hoofd. (Zie hoofd.) Hij zet er de kroon op (of: Hij zet de kroon op het werk). Iemand naar de kroon steken. Kwade werken geven kwaden loon, Maar reine harten spannen de kroon. (Zie hart.) Schamelheid draagt de kroon.Ga naar voetnoot3 Vooral gezond van lijf, Daarbij van vorme schoon, Dan geld tot goed gerijf: Zoo spant men wis de kroon. (Zie geld.) Zij zet haren man eene schoone kroon op.Ga naar voetnoot4 Zulke hoofden, zulk eene kroon. (Zie hoofd.)
Beter is eene leggende hen dan eene liggende kroon. (Zie hen.) Die met kroonen winnen, en stuivers wagen, Die zijn bevrijd voor harde slagen.Ga naar voetnoot5 Hij kent de waarde van een' daalder (of: eene kroon), die ze van een ander leenen moet. (Zie daalder.) Tien kroonen en zulk een kunnen niet door dezelfde poort gaan. Zij is eene kroon waardig, maar die uit de munt komt. | |
Kroost.Het is een vischje buiten het kroost.Ga naar voetnoot6 In het kroost is het best visschen.
Hij is van zijn kroost niet.Ga naar voetnoot7 | |
Krooswijk.Ik vaar voor stuurman ten oorlog, zei bootsman Jan, en hij voer voor korporaal op een Krooswijker schuitje. (Zie bootsman.) | |
Kroot.Dat is goed krotensop, zei Evert, en hij dronk rooden Hooglandschen wijn. (Zie evert.) Hij heeft een' kroten-neus. Hij is zoo rood als eene bietekroot. (Zie biet.) Mundus vult decipi, zei de kwakzalver op het theater, En hij verkocht den luî krotensop voor oogwater.Ga naar voetnoot8 | |
Krop.Als men den kerel meer bidt, zoo weigert hij 't eerst (zoo kromt hij zijnen hals, of: zoo scheever staat hem de hals, ook wel: zoo stijft hem de krop). (Zie hals.) Dat steekt hem in den krop.Ga naar voetnoot9 Dat zit hem op den krop. Het blijft hem in de keel (of: den krop) zitten (of: steken). (Zie keel.) Hij leest dat in zijn' krop.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) [Dit zegt zooveel als: hij bedenkt het maar, zonder dat er eenige grond voor is. In denzelfden zin zegt men mede: Hij zuigt het uit zijn' poot (zijne teenen, of: zijn' vinger).] Hij schudt zijn' krop uit.Ga naar voetnoot11 Men ziet hem wel voor den kop, Maar niet in den krop. (Zie kop.) Met dien krop moet hij te boom. (Zie boom.) Met graantje bij graantje krijgt de hen den krop vol. (Zie graan.) Spuw het uit uw' krop.Ga naar voetnoot12 Zijn krop was vol.Ga naar voetnoot13 Zijn krop wist wel, wat zijn achterste woog. (Zie achterste.) | |
Kruid.Beter daar de kruiden groeijen dan in de ijzers. (Zie ijzer.) Brandnetels is zuiver kruid, zei de drommel, want daar veegt niemand zijn gat aan. (Zie drommel.) Brittenkruid Jaagt den donder de deur uit. (Zie brit.) Dat zijn krachtige kruiden. [Men zegt dit bij sterk en aanhoudend niezen, in de onderstelling, dat het gebruik van snuif er de oorzaak van is.] De dood is een bitter kruid. (Zie dood.) Die alle kruiden verzamelt, krijgt terstond zijn korfje vol. (Zie korf.) Die zwak is, ete moeskruiden. [Dit spreekwoord is ontleend aan Rom. xiv: 2.] Een hovenier moet zijn gemijd, Die 't kruid tot in den wortel snijdt. (Zie hovenier.) Fluweel en zijde is zeldzaam kruid: Het bluscht het vuur der keuken uit. (Zie fluweel.) Geduld is een bitter kruid, maar draagt echter goede vrucht. (Zie geduld.) Geen heilzamer kruid dan vrolijkheid. Het is kruid voor den wilde-woeste. Het kruid, dat men kent, behoort men aan zijnen vinger te binden.Ga naar voetnoot15 Het minste kruidje van den hof Vermeldt Gods eer, vertelt zijn' lof. (Zie eer.) Het schaap, dat in de weide is, zoekt de beste kruiden.Ga naar voetnoot16 Hij heeft kriebelkruid gegeten. Hij heeft zijne kruiden scheep. Hij is goed van duimkruid voorzien. (Zie duim.) Hij is zoo slim als rattenkruid.Ga naar voetnoot17 Hij kent de kracht van de kruiden. (Zie kracht.) Hij mag wel wat memoriekruid koopen. | |
[pagina 453]
| |
Hoe loozer kruid, hoe boozer stank.Ga naar voetnoot1 Ieder kruid in zijn' eigen' hof. (Zie hof.) Ik ken dat kruid.Ga naar voetnoot2 In kruiden, woorden en gesteenten ligt de kracht. (Zie gesteente.) Moeten is een bitter kruid.Ga naar voetnoot3 Nood is een bitter kruid.Ga naar voetnoot4 Patiëntie is goed kruid, maar wast niet in alle hoven, zei Hein de diender, en hij kreeg door zijne patiëntie eene sneê in zijne tronie. (Zie diender.) Patiëntie-kruid groeit in den hof van den flerecijnist. (Zie flerecijnist.) Rapen is een edel kruid: Al de wereld is om rapen uit.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) [Men speelt in dit spreekwoord met de tweederlei beteekenis van het woord rapen; en terwijl men den schijn aanneemt, de rapen, de knolgewassen, te bedoelen, meent men het werkwoord rapen, dat is: schielijk naar zich toehalen.] Snijd het kruid zoo, dat het kan blijven groeijen.Ga naar voetnoot6 Stinkende lieden hebben gaarne riekende kruiden.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Voor den dood (of: die kwaal) is geen kruid gewassen. (Zie dood.) Wie een kruid heeft, dat jaar-af heet: met dat worde het wel beter, die mag hopen. (Zie jaar.) Wij kennen het kruid al te wel. Zelf is goed kruid, zei de meid, en zij plukte zelf. [In dit en het volgende spreekwoord wordt gezinspeeld op de dubbele beteekenis van het woord zelf: als een kruid, ook wel salie genoemd, en als voornaamwoord voor eigen.] Zelf is het beste kruid; maar het wast niet in alle hoven. (Zie hof.) Ze rieken naar duimkruid, als eene koe naar muskaat. (Zie duim.) Zij heeft dat pakje geloosd zonder wormkruid.Ga naar voetnoot8
Als men het wild niet betrapt, is het de schuld van het kruid niet. Daar is maar kruid en lood ten beste (of: Daar is niet te halen dan kruid en lood).Ga naar voetnoot9 Dat is de lont in 't kruid gestoken. Het brandt als buskruid.Ga naar voetnoot10 Het kruid ontbrandt niet, voor het met vuur in aanraking komt. (Zie aanraking.) Hij heeft al zijn kruid verschoten.Ga naar voetnoot11 Hij heeft hem met zijn eigen kruid dood geschoten. Hij heeft het kruid niet uitgevonden.Ga naar voetnoot12 Hij heeft nog geen kruid geroken. Hij spaart lood noch kruid.Ga naar voetnoot13 Hij stuift (of: vliegt) op als buskruid.Ga naar voetnoot14 Hij zal de kruidmagazijnen wel gezond maken. [Hij neemt iets in om te purgeren.] Zijn kruid op de musschen verschieten. | |
Kruik.Al te veel, dat deert den buik; Al te hard, dat breekt de kruik. (Zie buik.) Daar de kruik gebroken is, laat daar vrij de scherven liggen. De kruik gaat zoo lang te water, tot zij breekt (of: barst, ook wel: tot er het hengsel afvalt). (Zie hengsel.) Die kruik wil geen water houden, zei nuchtere Teunis, en hij goot eene kan bier in eenen slaëmmer. (Zie bier.) Eene gehaalde kruik is ras uit (of: vult geen' buik). (Zie buik.) Eene oliekruik kan niets dan olie bevatten. Het gaat, of 't gesmeerd is, zei Jaap; toen liet hij de oliekruik vallen. (Zie jakob.) Het is alleen profeten-werk: van een klein oliekruikje vele vaten te vullen. [Dit spreekwoord is ontleend aan eliza's wonder, ten behoeve eener weduwe, 2 Kon. iv: 1-7 verhaald.] Hij begint eene groote kruik te dragen, en het loopt op een klein potje uit. Hij heeft hier een kruikje gebroken.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) Hij wil overal de kruiken bestellen.Ga naar voetnoot18 [Dat is: hij is bij elke gelegenheid druk in de weer, om een en ander, ongevraagd, te verrigten. Maar zijne diensten hebben weinig te beduiden, en bepalen zich meesttijds tot kleinigheden. Zijne hulp doet dus niet veel af.] Hij zal al vast de kruiken beschikken. [Dat wil zeggen: hij begint met de eerste hand aan 't werk te slaan. Maar 't zijn gelijksoortige verrigtingen als die, waarvan het voorgaande spreekwoord melding maakt.] Uit het langgehalsde kruikje drinken. (Zie hals.) | |
Kruim.Daar is kruim in.Ga naar voetnoot19 Hij zou zeggen, dat brood geene kruim heeft. (Zie brood.) | |
[pagina 454]
| |
Kruin.Het zijn niet al papen, die kruinen dragen.Ga naar voetnoot1 Hij heeft het in de haren (of: in de kruin, ook wel: Hij heeft pijn in het haar). (Zie haar.) Hij heeft krullen in de kruin. Hij spreekt de kruin van het hoofd. (Zie hoofd.) Hij zal hem de kruin wel ontdekken. Iemand eene kruin scheren.Ga naar voetnoot2 Staat u de kruin niet wel, wij zullen ze wat beter scheren. | |
Kruis.Daar is geene kroon, of daar staat een kruisje op. (Zie kroon.) Dat is een schreefje (of: kruisje) aan den balk. (Zie balk.) De duivel zit achter het kruis. (Zie duivel.) De kwade schuwt het licht, gelijk de duivel het kruis. (Zie duivel.) De papen geven den dommen boeren de groote kruisen te dragen, en volgen zelven met de kleine. (Zie boer.) Die het kruis heeft, zegent zich zelven eerst.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Het geschiedt onder het kruis.Ga naar voetnoot4 Het kruis gevat, is half gedragen. Het kruis is in het gat. (Zie gaten.) Het kruis vast gezet, is maar de halve last. Het zijn al geene ridders, die kruisen dragen. Hij heeft de zes kruisen al op zijne hoornen. (Zie horen.) Hij loopt voor hem weg (of: is zoo vervaard voor hem), als de duivel voor het kruis. (Zie duivel.) Hij maakt van een strooijen kruis een looden kruis.Ga naar voetnoot5 Hij zet de ree in 't kruis.Ga naar voetnoot6 Hij zou onzen Heer van het kruis bidden. (Zie heer.) Ik wilde wel, dat gij zoo heilig waart, dat men een kruis voor u droeg. (Zie heilige.) In de processie gaan, daar de duivel het kruis draagt. (Zie duivel.) Met kruisen en vanen inhalen.Ga naar voetnoot7 Onder het kruis prediken. Weêr beginnen van kruisje A. (Zie a.)
Eén boha! is beter dan duizend kruisen (of: is beter dan vijf kruisjes alle dag). (Zie boha.) Het olie-kruis.Ga naar voetnoot8 Hier helpt geen kruis-maken, hier moet gebeden worden. Hij geeft er een kruis overheen.Ga naar voetnoot9 Hij geeft hem het heilige kruis achterna.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)
Als het eene kruis voorbij was, stond het andere voor de deur. (Zie deur.) Arme luî, arm kruis.Ga naar voetnoot11 Elk draagt zijn kruis op de wereld. Elk huis Heeft zijn kruis (of: Geen huis Zonder kruis). (Zie huis.) Elk meent, dat zijn kruis het zwaarste is.Ga naar voetnoot12 Geen zwaarder kruis, dan zonder kruis te leven. Groot huis, Groot kruis. (Zie huis.) Hij heeft veel kruis in de wereld. Honger is een groot kruis, zei Tijs Tafelbezem, en hij kwam pas van tafel af. (Zie honger.) Huizen Zijn kruisen. (Zie huis.) Indien men al de kruisen bijeen leide, ieder zou zijn eigen weder uitkiezen.Ga naar voetnoot13 't Is het allerergste kruis, Dieven te hebben in zijn huis. (Zie dief.) Kruis naar kracht, en kracht naar kruis. (Zie kracht.) Met drie dingen is men in huis verlegen: Met rook, een kwaad wijf en met regen; Maar 't vierde is nog het grootste kruis: Veel kinders en geen brood in huis. (Zie brood.) Nood is een groot kruis.Ga naar voetnoot14 Schipper met uw huiskruis, Voor dat het spookt in huis. (Zie huis.) Twee gelooven in één huis: Dat is een groot kruis. (Zie geloof.) Zijn goed is hem kwaad (of: een kruis). (Zie goed.) Zijn kruis op zich nemen (of: dragen).Ga naar voetnoot15
Die gaarne dobbelt, in de herberg gaat, en met schoone vrouwen verkeert, kruis noch munt zal hem blijven. (Zie herberg.) Die munt koopt, krijgt kruis erbij. Gij hebt hem kruis noch munt laten houden.Ga naar voetnoot16 Hij gaat altijd vóór de kruisen.Ga naar voetnoot17 [Hij loopt, waar hij wil; zijn geld bezwaart hem niet.] Hij heeft kruis noch munt.Ga naar voetnoot18 Hij kent geen kruis of munt. Hij wordt geen haar (of: geen kruis) rijker. (Zie haar.) Ik acht dat geen kruis.Ga naar voetnoot19 [Wanneer iemand weinig waarde aan eene zaak hecht, dan zegt hij: Ik acht dat geen kruis, of ook wel: Ik pas er niet één kruis op.] Ik heb bij hem niet één kruis.Ga naar voetnoot20 [In vergelijking met hem, bezit ik niets.] Ik pas er niet één kruis op.Ga naar voetnoot21 Zijne zakken zijn van duivelsleêr: zij kunnen geen kruis behouden. (Zie duivel.) | |
Kruiwagen.Als de koning op den kordewagen komt. (Zie koning.) Ambten en posten hangen niet aan den boom, maar wel aan den kruiwagen. (Zie ambt.) Die den kruiwagen heeft, die kruit ze.Ga naar voetnoot22 Een ei op een' kordewagen kruijen. (Zie ei.) Het is, alsof zijn zieltje op een kruiwagentje reed.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 455]
| |
Hij heeft een' goeden kruiwagen. Hij heeft het van daag goed gehad: men zoude zijn geld wel op een' kordewagen t' huis brengen. (Zie dag.) Hij is op een' kruiwagen de ballastpoort ingereden. (Zie ballast.) Hij laat zich door een' kordewagen overrijden. Hij zal met geen' kruiwagen weggekrooijen worden. Hij zit op den kruiwagen.Ga naar voetnoot1 Veel laadt men op een' kruiwagen. Zijn kruiwagen is niet goed gesmeerd. | |
Kruk.Als wij gezonde beenen hebben, waarom zouden wij dan op krukken loopen. (Zie beenen.) Dat is de krukkendans. (Zie dans.) Dat is een schoone papegaai, zei de boer, en hij zag eene vledermuis op de kruk. (Zie boer.) De fortuin loopt daar op krukken. (Zie fortuin.) Den kreupele overladen zijne krukken niet. (Zie kreupel.) De uil zit op de kruk.Ga naar voetnoot2 De wereld springt op krukken.Ga naar voetnoot3 Heb dank, zei de kreupele, en hij kreeg eene kruk in zijne lenden. (Zie dank.) Het bekomt hem gelijk den kreupele de krukken. (Zie kreupel.) Hoe krommer hout, hoe beter kruk. (Zie hout.) Sint Maarten heeft er zijne kruk ingestoken.Ga naar voetnoot4 [Sint maarten, die thans nog vrij algemeen op den 11 November herdacht wordt, moet een bijzonder goed man geweest zijn, daar zelfs het spreekwoord geldt: Hij doet niet gelijk Sint Maarten, die aan den duivel zelfs gaf, behalve nog andere spreekwoorden, die alle van Sint maartens milddadigheid getuigen. Vooral bedacht hij de armen, die hij van turf en hout, van mondbehoeften en zelfs van wijn voorzag. Van deze laatste gave ontstond het spreekwoord: Sint Maarten heeft er zijne kruk ingestoken, dat men zegt, indien het wijnvat nog loopt, wanneer men het reeds ledig dacht.] Waar de eendragt ontbreekt, loopt de kracht op krukken. (Zie eendragt.) Wat dunk je van dien draf, zei manke Joor, en hij liep op krukken. (Zie draf.)
Dat gaat beter dan k....., want het stinkt niet, zei Jorden, en hij hoorde een' kruk op den bas spelen. (Zie bas.) | |
Krul.Eene krul meer dan aan een' varkensstaart.Ga naar voetnoot5 Hij heeft een krulletje aan.Ga naar voetnoot6 [Een krulletje gaat niet regtuit, evenmin als een dronkaard.] Hij heeft krullen in de kruin. (Zie kruin.) Hij heeft wonderlijke krullen in het hoofd. (Zie hoofd.) Hij is daar te kruls toe.Ga naar voetnoot7 Hij moet altijd eene krul meer hebben dan een ander. Hij weert zich als eene kat in de krullen. (Zie kat.) Ik ben geen krulhond, die alles zoo maar af kan schudden. (Zie hond.) Ik houd veel van je, zei de beul, toen hij den paardendief het hoofd had afgeslagen, en diens blonden krullebol in de hand hield. (Zie beul.) Waar men schaaft, daar vallen krullen.Ga naar voetnoot8 | |
Kudde.Als de herders twisten, dan dringt de wolf gemakkelijk tot de kudde door. (Zie herder.) Als men den wolf tot schaapherder maakt, is de kudde in groot gevaar. (Zie gevaar.) Eén schurft schaap maakt er meer (of: veel, ook wel: bederft de gansche kudde).Ga naar voetnoot9 Het is wel eene slechte kudde, daar de ooi de bel draagt. (Zie bel.) Het oog van den meester maakt het paard (of: de kudde) vet, En dat van het vrouwtje de kamers net. (Zie kamer.) Wanneer het schaap schurftig is, moet de herder het van de gezonde kudde afscheiden. (Zie herder.) Zoo koning, zoo kudde. (Zie koning.) | |
Kuif.Hij heeft zulk eene kuif.Ga naar voetnoot10 Kunt ge mij den baard niet meer scheren, ik scheer uw kuifje niet. (Zie baard.) Zoo wreed als eene duif met een kuifje. (Zie duif.) | |
Kuiken.Altijd een ei of een kieken. (Zie ei.) De eijeren moeten eerst gebroeid en gekipt zijn, zal de klokhen met hare kiekens gaan pronken. (Zie ei.) De eijeren zijn digt; maar de kuikens kruipen erdoor. (Zie ei.) De ganzen gelooven niet, dat de kiekens hooi eten. (Zie gans.) De kiekens eten daar hooi. (Zie hooi.) De klokhen, die maar één kieken heeft, pronkt daar zoowel mede, als eene andere, die er acht heeft. (Zie hen.) De kuikens zijn er boven den wouw.Ga naar voetnoot11 [De minderen hebben zich in de plaats van den meerdere gezet.] Die met vossen te doen heeft (of: Die vossen rondom zijn slot heeft), moet zijn hoenderkot sluiten, zei de wezel, en zij at de eijers op, omdat er anders kwade kiekens uit zouden komen. (Zie ei.) Die nog kiekens zijn van de witte hen, zullen meer stront dan brood pikken. (Zie brood.) Die zich als een kieken of eene duif aanstelt, zal vroeg of laat van den havik weggerukt en verslonden worden. (Zie duif.) Eene hen of haar kieken. (Zie hen.) Eene vette hen heeft vette kiekens. (Zie hen.) Een onzeker (of: ongelegd) ei is een onwis kuiken. (Zie ei.) | |
[pagina 456]
| |
Gelukkig gebroed, zei Jan Flapuit, twaalf eijeren en dertien kiekens. (Zie ei.) Het is een kiekenshoofd. (Zie hoofd.) Het is een kuiken zonder hoofd. (Zie hoofd.) Het is een Lombardsch (of: Hollandsch) kuiken. (Zie holland.) Het is een ongevederd kuiken.Ga naar voetnoot1 Het is een regte uil (of: een regt uilskuiken).Ga naar voetnoot2 Het is een wild kuiken.Ga naar voetnoot3 Het is geen kuiken, al eet het gaarne gort. (Zie gort.) Het is geen kuiken van éénen Mei.Ga naar voetnoot4 Het kuiken, dat niet komen wil, als de klokhen klokt, mag wel door den havik verslonden worden. (Zie havik.) Het was een ei met een halfbakken kuiken. (Zie ei.) Het zonde-kieken moet in den dop gedood worden, eer de schaal doorgepikt is. (Zie dop.) Hij geeft een ei, om een kuiken weêr te krijgen. (Zie ei.) Hij gelooft reeds een kieken te wezen, daar hij nog een ongelegd ei is. (Zie ei.) Hij heeft kind noch kraai (of: kuiken) te voeren. (Zie kind.) Hij is zoo zat als een kiekendief. (Zie dief.) Hij kijkt als een kuiken, dat pas uit den dop komt. (Zie dop.) Hij loopt daar heen als een dol kuiken.Ga naar voetnoot5 Hij mag niets dan kiekentjes en randjes van pannekoeken. (Zie koek.) Hij telt zijne kiekens, eer de eijers gelegd (of: gekipt) zijn. (Zie ei.) Hij wil er ei of kuiken van hebben. (Zie ei.) Ik mag niet lijden, dat de wouw boven het kieken is.Ga naar voetnoot6 [Volgens sartorius is dit een gezegde van den oproerkraaijer; en dit laat zich wel begrijpen, daar de wouw zich in de lucht, en het kieken zich op den grond bevindt. v. eijk neemt het in goeden zin op, als hij het aldus verklaart: ‘ik kan niet dulden, dat de zwakken door de sterkeren bedreigd of overmand worden.’] Kwaad ei, kwaad kuiken: of zou het ei beter wezen dan het hoen? Dat zou de drommel doen. (Zie drommel.) Kwaad hoen, kwaad kuiken; kwaad ei, kwaad zuipen. (Zie ei.) Rompslomp, twaalfeijeren, dertien kiekens. (Zie ei.) Sla de eijers in de pan, Dan komen er geen kwâ kuikens van. (Zie ei.) Uit een broedsel komen kiekens van allerlei kleur. (Zie gebroedsel.) Uit gebraden eijers komen zelden kuikens. (Zie ei.) Zij heeft eene kiekenborst. (Zie borst.) Zijne eijers zijn meer waard dan anderer lieden kiekens. (Zie ei.) Zij zouden ons wel willen doen gelooven (of: willen wijsmaken), dat de kiekens hooi eten op een' havertas. (Zie haver.) Zoo de hen hare eijers niet broedt, hoe zal ze kiekens voortbrengen? (Zie ei.) Zulk ei, zulk kieken. (Zie ei.) | |
Kuil.De bal is aan den kuil gebragt. (Zie bal.) Die een' kuil (of: put) voor een ander graaft, valt er zelf in.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) [Dit spreekwoord is genomen uit Psalm vii: 16, lvii: 7, Spreuk. xxvi: 27 en Pred. x: 8.] Een open pot of open kuil, Daarin steekt ligt de hond zijn' muil. (Zie hond.) Hij graaft zich zelven een' kuil. Hij is zeer gaauw op dien kuil.Ga naar voetnoot8 Maak geen' moordkuil van uw hart. (Zie hart.) Onder in den kuil vangt men de visch.Ga naar voetnoot9 | |
Kuilenburg.Dat gaat naar Kuilenburg of naar Vianen, om er ongeluk te heelen.Ga naar voetnoot10 [Dat wil zeggen: men maakt zich uit de voeten, om zijnen vervolgers te ontgaan. Kuilenburg en Vianen waren vroeger vrijsteden, wat van de laatste stad reeds is opgemerkt bij het spreekwoord: Die ligt borg wordt, moet voor Vianen zorgen. Naar eene dezer beide steden trokken de bankeroetiers, om buiten vervolging hunner schuldeischers te blijven.] Kuilenburg is zijn voorland. | |
Kuip.Als men weet, wat vleesch men in de kuip heeft, kan men er pekel naar maken.Ga naar voetnoot11 De os is al in de kuip.Ga naar voetnoot12 Die veel jagen en vinken, Zal 't vleesch in de kuip niet stinken.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Die wel mest, dien komt het in de kuip weder in.Ga naar voetnoot14 Het is een vet (of: gemest) varken in de kuip.Ga naar voetnoot15 Het vleesch is bij den Roomsche even zoo spoedig uit de kuip als bij den Protestant. Het zit er niet dieper, zei de loods, en hij peilde den grond (of: de vleeschkuip). (Zie grond.) Hij is er gezien als een hond bij een' boer in de vleeschkuip. (Zie boer.) Hij weet wel, wat spek (of: vleesch) hij in de kuip heeft.Ga naar voetnoot16 Men moet het kind niet met het bad uitschudden (of: met het water het kind niet uit de kuip gieten). (Zie bad.) Men moet zijne tobben (of: kuipen) uitzetten, terwijl het regent.Ga naar voetnoot17 Op de kuipen arbeiden.Ga naar voetnoot18 Valt de hemel, dan ga ik onder de waschkuip wonen. (Zie hemel.) | |
Kuiper.Dat laatste hoepeltje bindt, zei de kuiper, en hij had een vaatje van vier stoop onder handen. (Zie hand.) De vrouwen zijn zwakke vaten, daarom leg ik er | |
[pagina 457]
| |
een' band om, zei de kuiper, en hij roste zijne vrouw. (Zie band.) Het is een goed kuipertje.Ga naar voetnoot1 Het zijn al geene doctoren, die roode mutsen dragen, zei de boer, en hij zag een' kuiper staan. (Zie boer.) Kuiper en timmerman kunnen hun krijt niet langer bergen. (Zie krijt.) Wat heeft de kuiper een duigen op zolder! (Zie duig.) | |
Kuisch.Hier wat vuil en daar wat kuisch, leert wel huishouden. Net bij kuisch, en mors bij vuil; Valk met valk, en uil met uil.Ga naar voetnoot3 | |
Kuit.Bom beenen en glazen kuiten! (Zie beenen.) Hij heeft kuiten als een ABC-boek. (Zie abc.) Hij kan te water gaan, zonder zijne kuiten nat te maken. [Men zegt dit van den man met spillebeenen.] Wij zullen versteenen met een koel kuitje.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)
Dat is de haring om de kuit gebraden. (Zie haring.) Hij heeft zijne kuit geschoten.Ga naar voetnoot5 Ik moet er haring of kuit van hebben. (Zie haring.) Men weet niet, of men haring of kuit aan hem heeft. (Zie haring.) Somtijds hom, somtijds kuit. (Zie hom.) Zou het hom of kuit zijn! (Zie hom.) | |
Kunst.Dat is staatkunde. Dat men mijn meisje zulke kunstjes veel vertelde. De armoede is de moeder van alle kunsten. (Zie armoede.) De critiek is gemakkelijk, maar de kunst is moeijelijk. (Zie critiek.) De honger leert praktijken (of: kunsten, ook wel: vernuftig zijn). (Zie honger.) De kunst beschaamt haren meester niet. De kunst en de wijsheid hebben geen' grooter' vijand dan den onwetende.Ga naar voetnoot6 De kunst gaat om brood, En wij gaan naar den dood. (Zie brood.) De kunst heeft vier witte voeten.Ga naar voetnoot7 De kunst is niet achterhoudende.Ga naar voetnoot8 De kunst moet regel houden.Ga naar voetnoot9 [Volgens sartorius wordt dit toegepast op den zanger van beroep, die alles, wat hij door de keel verdient, ook weder door de keel slaat, dat is: Met de keel gewonnen, Met de keel verslonnen.] De kunst van bewaren Is niet minder dan vergaren.Ga naar voetnoot10 Den ouden aap leert men geene kunsten. (Zie aap.) De tijd is meester van alle kunsten.Ga naar voetnoot11 Die van de kunst is, beschaamt zijnen meester niet.Ga naar voetnoot12 Die zich naar de kunst wil wachten, Moet staâg op zijn leven achten.Ga naar voetnoot13 Door oefening wordt de kunst verkregen.Ga naar voetnoot14 Een, die u naar de kunste vleit, Houd vast, dat hij u lagen leidt (of: strikken spreidt).Ga naar voetnoot15 Eene kunst te verachten, is hetzelfde, als ze niet te kennen. Elk genere zich met zijne kunst.Ga naar voetnoot16 't Gaat wel naar gunst, Maar niet naar kunst. (Zie gunst.) Gapen en gieten is de kunst van drinken.Ga naar voetnoot17 Geen beter reisgeld dan de kunst. (Zie geld.) Geen deugd, geen kunst; Maar 't geld heeft gunst. (Zie deugd.) Geen eerlijk man schame zich zijne kunst of zijnen naam.Ga naar voetnoot18 Geene grootere kunst, dan van nemers gevers te maken. (Zie gever.) Geen konst Om zonst. [Om zonst is een verouderd woord, dat te vergeefs beteekent. Bilderdijk gebruikt het tweemaal; zoo als de jager aantoont in zijn prijsschrift: Proeve over den invloed van bilderdijks dichtwerken op onze taal, bl. 192. Ook bij beets komt het voor; maar overigens wordt het door onze tegenwoordige schrijvers weinig meer gebruikt.] Geen kunst, die spreekt, Waar loon ontbreekt. Geld, geweld en gunst Breekt regt, zegel en kunst. (Zie geld.) Geld krijgen is eene groote kunst. (Zie geld.) Geld vergaat, kunst duurt altijd. (Zie geld.) Goede wijn te drinken, is geene kunst. Gunst Voedt kunst. (Zie gunst.) Had de kunst der pennen gedaan, Al de wereld was lang vergaan.Ga naar voetnoot19 Hebben is hebben; maar krijgen is de kunst.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) Het is de eerste kunst van een' eerlijken staat, Dat men kan verdragen nijd en haat. (Zie haat.) Het is eene groote kunst, om narren te voldoen.Ga naar voetnoot21 Het is eene kunst: bij tijds te loopen.Ga naar voetnoot22 Het is eene kunst: in tijds ja te zeggen. (Zie ja.) Het is eene kunst, partuur te maken.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.) Het is eene kunst: te kunnen verliezen.Ga naar voetnoot24 Het is eene kunst: te leven, als de dood komt. (Zie dood.) Het is eene kunst te leven: praktijk is een molenpaard.Ga naar voetnoot25 Het is eene kunst, uit drie kwaden één goede te kiezen. (Zie goede.) | |
[pagina 458]
| |
Het is eene kunst, van armoede rijkdom te weven. (Zie armoede.) Het is eene kunst, van pas te maken. Het is eene subtiele kunst, geene kunst te gebruiken. Het is geene kunst, geld te winnen, maar te bewaren. (Zie geld.) Het is geene kunst, om boer te worden, maar om boer te blijven. (Zie boer.) Het is werk van de kunst.Ga naar voetnoot1 Het zijn broodelooze kunsten. (Zie brood.) Hij breekt zijn hoofd over eene broodelooze kunst. (Zie brood.) Hij heeft de kunst van verre goeden dag gezegd. (Zie dag.) Hij is zijner kunst meester; wat zal men er veel van zeggen?Ga naar voetnoot2 Hij verstaat er de kunst van.Ga naar voetnoot3 Hij verstaat ook iets van de vrije kunsten.Ga naar voetnoot4 Hij weet van zwemmen noch andere vrije kunsten.Ga naar voetnoot5 Ik houd, wat ik heb: krijgen is de kunst.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) In het wel voegen is de kunst gelegen.Ga naar voetnoot7 Kan hij dat doen: ik vergeef hem de kunst.Ga naar voetnoot8 Kunsten leeren is verdriet: Als men ze kent, zoo acht men ze niet.Ga naar voetnoot9 Kunst gaat vóór kracht. (Zie kracht.) Kunst is ligt te dragen.Ga naar voetnoot10 Kunst is om niet, als de geest gegeven is. (Zie geest.) Kunst is welkom in alle landen.Ga naar voetnoot11 Kunst kan men niet koopen.Ga naar voetnoot12 Kunst volgt natuur.Ga naar voetnoot13 Kunst wordt door arbeid verkregen. (Zie arbeid.) Kunst wordt door geld gevoed. (Zie geld.) Kwalijk spreken is geene kunst.Ga naar voetnoot14 Leer geene broodelooze kunsten aan uwe kinderen. (Zie brood.) Liefde leert kunsten.Ga naar voetnoot15 Men praat somtijds van kabriolen, maar dat is er een, die kabriolen naar de kunst maakt. (Zie kabriool.) Men zal terstond zijn best niet doen, zijne kunst niet te werk leggen.Ga naar voetnoot16 Met kunst en vliegwerk.Ga naar voetnoot17 Niemand bemoeije zich verder, dan zijne kunst strekt.Ga naar voetnoot18 Niemand is met kunst geboren.Ga naar voetnoot19 Nood leert veel kunsten. Nu moet je je kunst eens toonen. Nu zal er een kunststukje komen, zei Crispijn, en hij maakte een paar schoenen zonder zolen. (Zie crispijn.) Pogchen en broek-bevuilen is geene kunst. (Zie broek.) Regte kunst Baart (of: Draagt) liefde en gunst. (Zie gunst.) Rijk worden is geene kunst, maar vroom worden.Ga naar voetnoot20 Waartoe dient eene kunst, die niets tot de meelton brengt? Zeggen is niets: doen is de kunst.Ga naar voetnoot21 Zoekers van kunsten zijn vinders van den bedelzak. (Zie bedelzak.) Zonder kunst geboren, Zonder kunst verloren. Zonder oefening gaat de kunst verloren.Ga naar voetnoot22 Zoo vraagt men den boeren de kunst af. (Zie boer.) Zwijgen is kunst; Klappen maakt ongunst.Ga naar voetnoot23 | |
Kunstenaar.Groote kunstenaars gedijen zelden.Ga naar voetnoot24 Het is een duivelskonstenaar. (Zie duivel.) Het is een goed kunstenaar, dien het altijd wel gelukt.Ga naar voetnoot25 Hoe meerder kunstenaar, hoe meerder deugniet. (Zie deugniet.) | |
Kupkees.Hij rijdt ook al een kupkees.Ga naar voetnoot26 [Dat is: hij wil meêdoen, maar hij kan niet. Kupkees wordt hier voor een mager paard genomen. ‘Dit spreekwoord,’ zoo leest men in de Huisvriend, ‘is afkomstig van de arme Vriesche grensboeren, die hier [te Groningen] des zomers met oude, magere, afgeleefde paarden voor hunne kaaswagens komen, en ons de ooren met hun “Kup kees! kup kees (koop kaas)!” doof schreeuwen.’] | |
Kurk.Een goed geloof en eene kurken ziel: dan drijft men de zee over (of: altijd boven). (Zie geloof.) Het ligte kurkje staat boven, maar het geloode net gaat te gronde. (Zie grond.) Hij is zoo droog als kurk. Hij kijkt zoo sip, of hij kurk gevreten heeft. Hij zit zoo vast als eene gebroken kurk in den hals eener flesch. (Zie flesch.) Wat is die kurk zwaar, zei de mof, en hij wilde een stuk lood van twee honderd vijftig pond opnemen, en laten het eens drijven.Ga naar voetnoot27 | |
Kurkumdijne.Het is al van liefde, zei Lillekomdijne (of: Kurkumdijne); toen kuste hij het paard voor den aars, daar de bruid op zat. (Zie aars.) | |
[pagina 459]
| |
Kussen.Dat is een schoon horologie, zei Hans, en hij zag het speldenkussen zijner vrouw. (Zie hans.) De onwetendheid is een zacht oorkussen. [De onbekendheid namelijk met zaken, die aan anderen bekommernis of ergernis geven.] De pijen broek vindt zelden een kussen voor haren aars, - de fluweelen vindt het overal geschud en gereed. (Zie aars.) De vaak is het oorkussen van de vermoeidheid.Ga naar voetnoot2 De vink, die op het oorkussen zingt, vermag veel.Ga naar voetnoot3 Die naast het kussen gemakkelijk zit, zit er nog niet goed op.Ga naar voetnoot4 Die vijftig jaar oud is, dient meer naar een kussen dan naar een' haas te zien. (Zie haas.) Een goed geweten is het zachtste kussen. (Zie geweten.) Een luiaard (of: Ledigheid) is des duivels oorkussen. (Zie duivel.) Een naaikussen is een vrouwenlessenaar. Ezels komen meê op 't kussen. (Zie ezel.) Gij moet het boek maar onder uw hoofdkussen leggen, om het van buiten te leeren. (Zie boek.) Het domste hoofd krijgt het beste kussen. (Zie hoofd.) Het was de beste Griet, die men vond, Die den duivel op een kussen bond. (Zie duivel.) Hij is zoo met kussens en dekens omwonden, dat hij zich naauwelijks bewegen kan. (Zie deken.) Hij kan de hardste keijen wel op een zacht kussen morzelen. (Zie kei.) Hij slaat builen met oorkussens. (Zie buil.) Hij zit op het kussen.Ga naar voetnoot5 Ik moet eens zien, hoe laat het is, zei Jan Uurwerk, en hij zette het naaikussen zijner vrouw in de zon. (Zie jan uurwerk.) Kwaad op kwaad en eenen steen voor het oorkussen.Ga naar voetnoot6 [Men past dit spreekwoord toe op den mensch, die loon naar werken krijgt. Het ziet misschien op jakobs geschiedenis.] Men glijdt op fluweelen kussens zoo maar het hemelrijk niet binnen. (Zie fluweel.) Men kan altijd op geen kussen zitten. Men zal hem op een gestreept kussen zetten, en smeren hem de voeten.Ga naar voetnoot7 Schud het kussen goed op: hij heeft eene blaar aan de bil. (Zie bil.) Twee gelooven op één kussen: Daar is de drommel tusschen. (Zie drommel.) Zal men zulken gasten nog een' stoel met een kussen zetten? (Zie gast.) Zijn kussen is hem t' huis gestuurd. (Zie huis.) Zijn kussen is omgekeerd.Ga naar voetnoot8 [Hij is van zijne betrekking ontzet, in tegenstelling van tot een staats-ambt benoemd te worden, als wanneer hij op het kussen zit.] Zij zit op het kussen. [Zij zit op de plaats van haren man.] | |
Kust.Als er veel haaijen op de kust komen, dan wordt het vaarwater gevaarlijk. (Zie haai.) Daar komen kapers (of: roovers) op de kust. (Zie kaper.) De Turk is op de kust.Ga naar voetnoot9 Hij bezoekt alle kusten. Johan! ik geloof, dat er onraad op de kust is, riep het schoone moffinnetje tot haar' man; ik voelde daar zoo'n zachte hand. (Zie hand.)
Te kust en te keur. (Zie keur.) | |
Kwaad.Als gij ze in één' zak doet, krijgt gij altijd een' kwade bij den kop. (Zie kop.) Betrouw niet op den kwade, noch drink uit het moeras.Ga naar voetnoot10 Daar zouden geene kwade woorden wezen, Werden ze van de kwaden niet geprezen.Ga naar voetnoot11 Dan moeten de goeden het met de kwaden ontgelden. (Zie goede.) De goeden hebben niet langer vrede, dan het den kwaden belieft. (Zie goede.) De kwaaddoeners moeten gestraft worden, zei besje, en zij zag haar' man op het rad zitten. (Zie besje.) De kwade schuwt het licht, gelijk de duivel het kruis. (Zie duivel.) Die de kwaden dient, krijgt kwaden loon. Die de kwaden straffen, houden de goeden in rust en eer. (Zie eer.) Die van den kwade scheidt, doet eene goede daghuur (of: heeft een goed daggeld). (Zie dag.) Die zich zelven kwaad is, is niemand nut.Ga naar voetnoot12 Gij zijt een goede, om een' kwade te lappen. (Zie goede.) Het geluk gelukt den kwaden ook. (Zie geluk.) Het is een gek, die niet kwaad wordt. (Zie gek.) Hij is zoo kwaad niet, als hem zijne muts wel staat. Hij is zoo kwaad niet, als hij wel lijkt.Ga naar voetnoot13 Ik wil er niet eens kwaad om worden.Ga naar voetnoot14 Men kan verstand en wijsheid trekken Van kwaden, van goeden, van wijzen, van gekken. (Zie gek.) Ook de kwaden Komt de fortuin verzaden. (Zie fortuin.) Voor de listen van de kwaden: Laat uw voeten u maar raden.Ga naar voetnoot15 Zeg iemand, wat hem misstaat, Dan wordt hij kwaad.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 460]
| |
Zij twisten (of: worden kwaad) om een haverstroo (ook wel: haverklap). (Zie haver.)
Al kwaad, dat opgroeit: van het bad in het voetwater. (Zie bad.) Alle menschen zijn het kwaad onderworpen. Als 't kwaad is ingeboren, Het wordt niet ligt verloren. Beter één goede dan twee kwaden. (Zie goede.) Beter met schande het kwade gelaten, dan met eere slim bedrijf gedaan. (Zie bedrijf.) Daar wordt vrij wat kwaad gebrouwen (of: gerokkend).Ga naar voetnoot1 Dat loopt van kwaad tot erger.Ga naar voetnoot2 De duivel geeft luttel om eene leugen, als hij kwaad kan stoken tusschen man en vrouw. (Zie duivel.) De lijster k... haar eigen kwaad.Ga naar voetnoot3 De mensch is oorzaak van zijn kwaad. De mensch vergroot zijn kwaad. De schrik is erger dan het kwaad zelf.Ga naar voetnoot4 De staat moet somtijds lijden, Om meerder kwaad te mijden. De tong is oorzaak van veel kwaad.Ga naar voetnoot5 De weekste heeft het kwaadste van den reep.Ga naar voetnoot6 Die het goede gehad heeft, moet het kwade mede hebben. (Zie goede.) Die het goede koopt, die drinkt het goede; maar die het kwade koopt, moet het kwade drinken. (Zie goede.) Die het goede ziet, en het kwade neemt, is zelf oorzaak zijner schade. (Zie goede.) Die het kwaad volgt, heeft geene rust.Ga naar voetnoot7 Die kwaad peinst, dien zendt God kwaad. (Zie god.) Die luistert, hoort zijn kwaad.Ga naar voetnoot8 Dien het staâg naar wenschen gaat, Die weet ter wereld goed noch kwaad. (Zie goede.) Die 't goed en 't kwaad niet kan verdragen, Zal nimmer groote eer bejagen. (Zie eer.) Die 't kwaad spreekt, eer hij het eens ziet, Al zweeg hij ook, dat schaadde niet.Ga naar voetnoot9 Die van eene ziekte weder instort, heeft een grooter kwaad.Ga naar voetnoot10 Doe raad voor 't kwaad, Eer 't verder gaat.Ga naar voetnoot11 Eene kleine zaak baart somtijds een groot kwaad. Een groot boek, een groot kwaad. (Zie boek.) Een ieder kent eens anders kwaad, Daar hij zijn eigen niet verstaat. Een kind is gelijk wit papier: wanneer men er kwaad inprent, wordt het besmet. (Zie kind.) Een kloek gemoed Schept meerder moed, Hoe dat het kwaad Te hooger gaat. (Zie gemoed.) Eens kwaad, altijd kwaad.Ga naar voetnoot12 Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. (Zie dag.) Geeft niemand eenig kwaad te denken, zoo wordt er tot nadeel niet gedacht.Ga naar voetnoot13 Geen goed onbeloond, noch kwaad ongestraft. (Zie goede.) Geen kwaad, dat verder is verspreid, Dan ziekten en onwetendheid. Geen kwaad kan ooit ons overkomen, Dan dat voor kwaad wordt opgenomen.Ga naar voetnoot14 Geen kwaad van die weg zijn.Ga naar voetnoot15 Geen zotter liên, dan die hun eigen kwaad niet kunnen zwijgen.Ga naar voetnoot16 Gierigheid is een wortel van alle kwaad. (Zie gierigheid.) Goed en kwaad onder elkander, zoo als het komt. (Zie goede.) Goed geleide hindert kwaad. (Zie geleide.) Heb geene ooren, Om 't kwaad te hooren.Ga naar voetnoot17 Het eene kwaad verdrijft het andere.Ga naar voetnoot18 Het is eene kunst, uit drie kwaden één goede te kiezen. (Zie goede.) Het is kwaad, dat men niet hooren mag.Ga naar voetnoot19 Het is wel besteed, dat hij het kwade lijden moet, dat hij een ander doet. Het kwaad inwendig Maakt ons ellendig. (Zie ellendig.) Het kwaad is de saus van het goed. (Zie goede.) Het kwaad is wel eens goed, Al smaakt het ons niet zoet. Het kwaad komt met ponden, en het gaat weg met oncen. Het kwaad komt moedig aangetreden, En gaat weêr heen met ezels-schreden. (Zie ezel.) Het kwaad komt uit, al zouden het de kraaijen (of: de vogels uit de lucht) uitbrengen. (Zie kraai.) Het kwaad leert zich zelf wel.Ga naar voetnoot20 Het kwaad neemt toe, Men weet niet hoe.Ga naar voetnoot21 Het kwaad (of: De schalk) loont ten laatste zijnen meester.Ga naar voetnoot22 Het kwaadste koopt men het duurste.Ga naar voetnoot23 Het kwaadste van een' man is beter dan het beste van eene vrouw. (Zie goede.) Het kwaad van de aarde leidt tot den hemel. (Zie aarde.) Hij doet den goeden lieden kwaad, Die 't kwade zonder straffen laat.Ga naar voetnoot24 Hij kan geen kwaad van hem zien (of: Hij kan bij hem geen kwaad doen). Hij slacht Sulleman, die van den drommel geen kwaad wist. (Zie drommel.) Hij voert allerhande kattekwaad uit. (Zie kat.) Hij weet goed en kwaad. (Zie goede.) Hij weet van den prins geen kwaad.Ga naar voetnoot25 [Dat is: hij houdt zich van den domme, of doet het voorkomen, alsof hij onschuldig is. Het spreekwoord zou, volgens tuinman, afkomstig zijn ‘van den beruchten Broêr kornelis, die, na 't uitbraaken van zyn dulle gal | |
[pagina 461]
| |
tegen den Prins van Oranje op den predikstoel, uit vreeze dus van toon veranderde: Ik ben bly, om dat ik van den Prins geen quaad gezegt heb.’] Hij weet van de wereld geen kwaad. Hoewel de droes aan het kwaad gewend is, hij schendt (slaat, of: velt) geen varkenskot of kakhuis. (Zie droes.) Ik wil met de boeven in het goede noch in het kwade te doen hebben. (Zie boef.) Is een kind aan 't kwaad gewoon, hij laat het niet achterblijven. (Zie kind.) Kunt gij niet lijden goed en kwaad, Zoo wacht voor u geen' hooger' staat. (Zie goede.) Kwaad blijft nooit ongestraft.Ga naar voetnoot1 Kwaad op kwaad en eenen steen voor het oorkussen. (Zie kussen.) Kwaad schikt nooit wel.Ga naar voetnoot2 Kwaad wordt zonder meesters geleerd.Ga naar voetnoot3 Ledigheid is de moeder van alle kwaad.Ga naar voetnoot4 Liefde overwint veel kwaad.Ga naar voetnoot5 Lijd het kwade, verbeid het goede. (Zie goede.) Maak, dat de jeugd niet ledig gaat, Want niets te doen, leert enkel kwaad. (Zie jeugd.) Men moet den schijn des kwaads zelfs vermijden.Ga naar voetnoot6 [Dit spreekwoord is genomen uit 1 Thess. v: 22.] Men moet het kwaad in de geboorte dooden. (Zie geboorte.) Men moet het kwaad in de wieg smoren. Men moet het kwaad met kwaad verdrijven.Ga naar voetnoot7 Men moet het kwade met het goede verkoopen. (Zie goede.) Na kwaad komt kwaad.Ga naar voetnoot8 Om het kleine kwaad te schouwen, Zal men somtijds meerder brouwen. Te harde wetten wetten het kwaad. Te trager kwaad, Te langer haat. (Zie haat.) Van twee kwaden (of: kwalen) moet men het (de) geringste kiezen (of: het (de) grootste vermijden).Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Verzwegen kwaad Blijft zonder raad (of: Verholen kwaad En vindt geen' raad).Ga naar voetnoot10 Voorkom het kwaad bij tijds.Ga naar voetnoot11 Wat ik zeg, dat moogt gij weten: De wereld is met kwaad bezeten.Ga naar voetnoot12 Wat is ten hove 't grootste kwaad? De pluimstrijkende vos met zijnen raad. (Zie hof.) Wie boosheid mijdt, zal het kwaad niet aanhangen. (Zie boosheid.) Wie het goede wil genieten, Dien moet het kwade niet verdrieten. (Zie goede.) Wie het kwade in praktijk brengt, dien komt het t' huis. (Zie huis.) Wie kwaad uitgeeft, krijgt boos weêrom. (Zie boosheid.) Wij moeten goed en kwaad zamen lijden. (Zie goede.) Zij bedenken wel allerlei kwaad, maar hebben het nog niet in den zak, wat hun in 't hoofd ronddwarrelt. (Zie hoofd.) Zonder vrienden kwaad; Veel vrienden onraad.Ga naar voetnoot13 Zoo het kind te veel gevleid wordt, wordt het tot veel kwaad verleid. (Zie kind.) | |
Kwaadaardigheid.Laat uwe kwaadaardigheid niet boven uwe wijsheid gaan.Ga naar voetnoot14 Men wint meer door zachtzinnigheid dan door kwaadaardigheid. | |
Kwaadspreker.Die wat zegt, dat tot algemeen welzijn dient, moet men voor geen' kwaadspreker achten.Ga naar voetnoot15 | |
Kwaal.Als men de kwaal goed kent, is ze reeds half genezen. De korte kwaal is de beste.Ga naar voetnoot16 De lange kwaal verteert het leven.Ga naar voetnoot17 Die voor zijn kwalen raad wil krijgen, Moet ook haar gronden niet verzwijgen. (Zie grond.) Dronkenschap is eene drekgoot van alle kwalen. (Zie drek.) Eene kwaal, die men heeft laten verouderen, is moeijelijk te genezen. Gemeene kwaal (of: plaag) rust wel.Ga naar voetnoot18 Het geneesmiddel is erger dan de kwaal. (Zie geneesmiddel.) Ledigheid is de voedster van ontallijke kwalen.Ga naar voetnoot19 Liefde en tering zijn twee ongeneeslijke kwalen; die ervan geneest, bewijst, dat hij ze niet gehad heeft. Met de muts naar de kwaal werpen. Onzeker vreezen is zeker kwaal-einde. (Zie einde.) Van twee kwaden (of: kwalen) moet men het (de) geringste kiezen (of: het (de) grootste vermijden). (Zie kwaad.) Voor den dood (of: die kwaal) is geen kruid gewassen. (Zie dood.) | |
Kwak.Dat zou ik je niet nadoen, zei Kwak, en hij zag een' man van een huis dood vallen. (Zie huis.) Die zwarigheid is van 't hart, zei Kwak, en hij loosde eenen zucht, die van benaauwdheid achteruit passeerde. (Zie benaauwdheid.)
Iemand kwakken verkoopen.Ga naar voetnoot21 Kittelende ooren hebben gaarne vreemde kwakken.Ga naar voetnoot22 Kwakjes leeren ook bij wijlen reden vatten.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 462]
| |
Kwaker.Als het zoo wezen moet, patiëntie! zei de Kwaker, en hij kreeg tijding, dat hij duizend gulden uit de loterij getrokken had. (Zie gulden.) Ik ga naar de oude wet, zei Meeuwes de Kwaker, en hij had kort haar en lange ooren. (Zie haar.) Mijn geest getuigt zulks, zei Jeremias de Kwaker, en hij ontbood zijne vrouw voor den vrederegter. (Zie geest.) | |
Kwakkel.De kwakkelen verraden zich zelven door hunnen bek. (Zie bek.) Viel de hemel, dan zouden er veel leeuweriken (of: kwakkelen) gevangen worden. (Zie hemel.) Zijt welkom kwakkelen met platte voeten.Ga naar voetnoot1 | |
Kwakzalver.Dat gelijkt wel eene theriakel-veilende karavaan, zei Jochem, en hij zag een' kwakzalver met zijne domestiquen en boutique reizen. (Zie boutique.) Het is kwakzalvers werk.Ga naar voetnoot2 Hij liegt als een kwakzalver. Hij zal zich zoo min laten wachten als de kwakzalver op de kermis. (Zie kermis.) Hocus pocus pas, zei de kwakzalver: die niet en ziet, is blind. (Zie blind.) Mundus vult decipi, zei de kwakzalver op het theater, En hij verkocht den luî krotensop voor oogwater. (Zie kroot.) | |
Kwalijk.Hij wordt wel kwalijk, maar hij geeft niet over. [Met deze woordspeling wil men eigentlijk te kennen geven: hij heeft wel eens eene vlaag van barmhartigheid, maar daar blijft het bij; het komt niet tot milddadigheid.] Of iemand deur en venster sluit, Die kwalijk is, die wil eruit. (Zie deur.) | |
Kwartel.Een blind man schiet somtijds wel eene kraai (of: een' kwartel). (Zie kraai.) Het is een doove kwartel (of: Hij is zoo doof als een kwartel).Ga naar voetnoot3 [Het geluid van den kwartel is zeer doordringend, zijn slag is zwaar, en laat zich verre hooren. Zou dit de reden zijn, dat men hem voor doof acht? Doove menschen spreken altijd zeer luid, en meenen, dat zulks noodig is, om verstaan te kunnen worden; omdat zij zich zelven niet hooren. Dat de kwartel zelf werkelijk doof is, of geen gehoorvlies zoude hebben, steunt op eene vergissing. Men geeft ondertusschen door dit spreekwoord, dat in allen ernst gebruikt wordt, te kennen, dat iemand zeer doof is.] In de maand van Mei Leggen alle vogeltjes een ei, Behalve de kwartel en de griet: Die leggen in de meimaand niet. (Zie ei.) | |
Kwartier.Bomvrij kwartier Maakt goede sier. (Zie bom.) Het was mooi Lamberts kwartier.Ga naar voetnoot4 Iemand kwartier geven.Ga naar voetnoot5 Zij zullen wel kwartier roepen.Ga naar voetnoot6
Dan trekt men in drie kwartier den dom om. (Zie dom.) Elk zijn kwartier waken.
Wel zeker ben je een kadet: je moêrs aars bestond uit twee kwartieren. (Zie aars.) | |
Kwast.Gekken en kwasten Schrijven hun namen op tafels en kasten. (Zie gek.)
Alles met denzelfden kwast overstrijken. Dat heb je al aan je kwast.Ga naar voetnoot7 Hij loopt met den teerkwast.Ga naar voetnoot8 [v. Lennep wil dit spreekwoord van een' pluimstrijker of vleijer gebruikt hebben.] Hij loopt zoo snel, alsof Heintje Pik er met zijn' grooten kwast achter gezeten had. (Zie heintje pik.) Hij vraagt naar kwast noch wijwater. Jeroen, je bent een aardig gastje, zei Trijn, je schildert mijn paneel zeer aardig zonder kwastje. (Zie gast.) Met een' grooten kwast is 't kwaad eene luis te schilderen.Ga naar voetnoot9
Die eene felle bijl tot harde kwasten brengt, zal die breken, en zijne handen kwetsen. (Zie bijl.) Gelukkige lieden doorboren alle planken, en klieven alle kwasten. Het is een kwastig (of: ongeschaafd) houtje. (Zie hout.) Op eenen groven kwast heeft men eenen scherpen beitel (of: eene scherpe bijl) noodig. (Zie beitel.) | |
Kweek.Daar zit kweek in 't land. Het is niet dan kweek. [Dat wil zeggen: men heeft aan die zaak niets dan last, terwijl ze zich onbeschaamd bij u opdringt, en gij er u moeijelijk van kunt ontdoen. Het spreekwoord is genomen naar de eigenschap dezer grassoort, die als onkruid zeer lastig is, daar ze welig wast, altijd voortwoedt, en niet ligt is uit te roeijen, tenzij men hare sprietachtige, zeer diep geschoten wortelen geheel losmaakt; want als ze afscheuren, heeft men niets gewonnen. Van daar ook zegt men zeer eigenaardig: Daar zit kweek in 't land, wanneer het land met hypotheek is bezwaard.] | |
[pagina 463]
| |
Kwelling.Als de hoop ons de hand biedt, dan verdriet geene kwelling. (Zie hand.) De eene kwelling volgt somtijds de andere.Ga naar voetnoot1 De grootste kwelling, die een oud man heeft, is, dat hij niet zacht k..... kan.Ga naar voetnoot2 Des eenen kwel Doet d'ander wel.Ga naar voetnoot3 Het is de lange kwelling.Ga naar voetnoot4 Het is niets dan kwelling, om door de wereld te geraken.Ga naar voetnoot5 Keur baart angst (of: Die de keur heeft, heeft de kwel). (Zie angst.) Ongeduld is zelfkwelling. | |
Kwijl.Als iemand tegen den hemel spouwt, dan valt de kwijl in zijn' eigen' baard. (Zie baard.) Hij huilt snot en kwijl als een hofhond. (Zie hof.) Zij hangen aaneen als snot en kwijl.Ga naar voetnoot6 | |
Kwikstaart.Der vrouwen tong gaat heen en weêr als de staart van een kwikstaartje. Hij is een kenner van de vogeltjes: zijn vader is een kwikstaart geweest. (Zie kenner.) | |
Kwispel.Met één' kwispel overstrijken.Ga naar voetnoot8 [Den een afschilderen gelijk den ander, dat overdragtelijk beteekent: beiden eene gelijke behandeling doen ondergaan.] Twee muren met één' kwispel witten.Ga naar voetnoot9
einde van het eerste deel |
|