Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermdJa.Beter enkel ja dan dubbel neen.Ga naar voetnoot12 Bij ja en bij neen, zei de factoor, koopluî zweren niet. (Zie factoor.) Het is eene kunst: in tijds ja te zeggen.Ga naar voetnoot13 Het is een jabroêr (of: amenzegger). (Zie amen.) Ja en neen is een lange strijd.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Ja en neen is kooplieden voêr, koot en bikkel der kinderen. (Zie bikkel.) Ik wil er neen noch ja op zeggen.Ga naar voetnoot15 Knikken is ja zeggen, maar bijslapen is de leus.Ga naar voetnoot16 Mijn ja is zoo goed als zijn neen. Schaamt gij u, ja te zeggen (of: Kunt gij geen ja zeggen), knik maar.Ga naar voetnoot17 Uw ja zij ja, uw neen zij neen; Zoo acht en mint u iedereen.Ga naar voetnoot18 [Dit spreekwoord is gegrond op Matth. v: 37.] Van neen wordt ja met geld gemaakt, En 't ja door 'tzelfde neen geraakt. (Zie geld.) Vrijsters liegen, als zij neen voor ja zeggen.Ga naar voetnoot19 Wel nou dan, zei de meid, en zij durfde geen ja zeggen.Ga naar voetnoot20 Zijn neen is zijn ja.Ga naar voetnoot21 | |
Jaap Krijne.Die het te kwaad heeft, mag zijn' aars kraauwen, zei Jaap Krijne, en hij zat er sommigen met den vochtel achterna. (Zie aars.) | |
Jaar.Aan het einde des jaars zal men eerst 't huwelijk loven. (Zie einde.) Al doende kwam wambuis in Harmen, en hij mouwde zeven jaar over eene trok. (Zie harmen.) Alle dagen een draadje is eene hemdsmouw in het jaar. (Zie dag.) Alle dagen wat, maakt aan het einde des jaars een' grooten hoop. (Zie dag.) Alle tien jaar heeft de eene mensch den anderen van doen.Ga naar voetnoot23 Al wat jaren heeft, wil niet uit de veren.Ga naar voetnoot24 Armoedige boeren hebben om de drie jaren een misgewas, gegoede om de zeven jaren. (Zie boer.) Beter een half jaar op een goed paard gereden, dan zijn gansche leven op een' ezel. (Zie ezel.) Botertje vóór, botertje na doet honderd jaar leven. (Zie boter.) Daar het gebeurd is, is 't jarig, en die het 't laatst verteld heeft, leeft nog. Dat hem een boos jaar aankome.Ga naar voetnoot25 Dat is altemaal kou van 't jaar 40. [Men zeide dit tot in het eerste vierdedeel | |
[pagina 349]
| |
dezer eeuw bij verkoudheden en de ongemakken, die deze medebrengen, doelende op de strenge vorst van het jaar 1740. Sedert 1823, toen de winter nog grootere koude bragt, is dit spreekwoord in discrediet geraakt.] Dat is het oude-kousjes jaargetijde. (Zie getijde.) Dat is maar, om kennis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met eene houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had. (Zie bed.) Dat is toekomende jaar een jonge zoon. [Een boertend gezegde, wanneer een meisje of eene vrouw haren schoot bemorst.] Dat is verjaard en verdaagd. (Zie dag.) Dat u het goede jaar hale.Ga naar voetnoot1 [Men zegt dit, spottender wijze, als men iemand onder beleefde bewoordingen den dood toewenscht. Deze handeling heet men euphemie, dat wil zeggen: eene aanstootelijke zaak op welvoegelijke wijze uitbrengen; een slecht ding met een' goeden naam noemen; een goed woord bezigen in eene kwade beteekenis. In dergelijken zin zegt men: Daar zult gij goên dag van hebben, waarmede men wil te kennen geven, dat eene zaak aan iemand niet gelukken zal. Ook eenige andere spreekwijzen dezer rubriek zijn in denzelfden zin op te vatten: het goede jaar geldt er voor het kwade jaar.] Dat was daar honderd jaar oud.Ga naar voetnoot2 De akkerlieden zijn altijd rijk in het toekomende jaar. (Zie akkerman.) De geldzak en de bedelzak hangen zelden vijf en twintig jaar aan eene deur. (Zie bedelzak.) De horen-krappen verklappen de jaren der koe. (Zie horen.) De jaarboeken spreken nog van paarden, die harder loopen. (Zie boek.) De jaren melden zich zelven. De mensch verandert om de zeven jaren. Dertien man aan de tafel is binnen het jaar één dood. [Met het oog op het laatste avondmaal van jezus met zijne twaalf jongeren, ziet het bijgeloof in het zamenzijn van dertien personen aan denzelfden maaltijd een voorteeken van een' doode. Men zegt ook: De dertiende man Brengt den dood an.] De tijd moet honderd jaar lang dragen, eer hij een' groot' man baart.Ga naar voetnoot3 De zomer is de heer; kwam hij tweemaal 's jaars! (Zie heer.) Die binnen 't jaar wil alles vangen, Die mogt wel vóór den winter hangen.Ga naar voetnoot4 Die burgemeester werd, verkreeg een jaar verlenging van zijn leven. (Zie burgemeester.) Die des konings gans eet, k... de pluimen honderd jaren daarna. (Zie gans.) Die drinkt zonder dorst, eet zonder honger en kust zonder lust, sterft zeven jaren te vroeg. (Zie dorst.) Die eene schoone vrouw trouwt, heeft er twee op een jaar.Ga naar voetnoot5 Die jaar en dag in possessie geweest is, moet daarin gemainteneerd worden, al ware hij vrij met een' slinger daarin geworpen. (Zie dag.) Die naar wensch wil paren, Gebruike zijne jaren. Die penning is in honderd jaar door zon noch maan beschenen.Ga naar voetnoot6 Diepe studie baat niet: de jaren weten meer dan de boeken. (Zie boek.) Die rijk wil worden binnen een jaar, maakt, dat hij hangt binnen zes maanden.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Die vijftig jaar oud is, dient meer naar een kussen dan naar een' haas te zien. (Zie haas.) Die zeventig jaren telt, dien stelt men niet meer tot voogd aan.Ga naar voetnoot8 Die zich in Mei niet wel bevond, Is veeltijds gansch het jaar gezond. (Zie gezond.) Die zijne merrie laat drinken bij alle beesten, Die zijne dochter laat gaan tot alle feesten, Heeft binnen 't jaar dit ongeval: Een hoer in huis, een guil op stal. (Zie beest.) Die zijn roet één jaar laat staan, Kan zeven jaar uit wieden gaan.Ga naar voetnoot9 [Roet is hier onkruid, en de welige wasdom daarvan deed het spreekwoord ontstaan.] Doet hij mij goed en u kwaad, binnen vijf jaren zijn wij gelijk.Ga naar voetnoot10 Donder op den naakten tek, 't Heele jaar geen nat gebrek. (Zie donder.) Drie paarden leven de jaren van een' mensch. Een boer van één jaar en van honderd is hetzelfde. (Zie boer.) Een broodje daags gespaard, maakt een' goeden zak tarwe 's jaars. (Zie brood.) Een dag verleent, wat een geheel jaar weigert. (Zie dag.) Een dag vorst maakt dikwijls een jaar vorst. (Zie dag.) Een dolle hond loopt (of: raast) geen zeven jaar. (Zie hond.) Een droom is even waar, Als hij was voor honderd jaar. (Zie droom.) Eene hen legt alle dag, een struis maar eens in 't jaar. (Zie dag.) Eene koe k... meer in een' dag, dan eene musch in een jaar. (Zie dag.) Eene koe sch.. zooveel in den Mei, als een leeuwerik in het geheele jaar.Ga naar voetnoot11 Eene wel bezette menagerie maakt ten einde van het jaar eene vette beurs. (Zie beurs.) Een gedreigd man leeft wel zeven (dertig, of: honderd) jaar.Ga naar voetnoot12 Een goed bramenjaar, een goed boekweitjaar. (Zie boekweit.) Een hoed meer in het jaar onderhoudt veel vriendschap. (Zie hoed.) Een jaar is aan geen' staak gebonden.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Eén jaar rente is honderd jaar rente; één jaar lossing is honderd jaar lossing.Ga naar voetnoot14 Een jong meisje en een oude smul, dat geeft alle jaren eene wieg vol.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 350]
| |
Een jong ooi en een oude ram Geeft binnen 't jaar een lam.Ga naar voetnoot1 Een kind verstandig vóór de jaren, Dat ziet men dikwijls kwalijk varen.Ga naar voetnoot2 Een kuijaar, Een bruijaar; Een buljaar, Een smuljaar. (Zie bul.) Een rustig bezit van een derde deel van honderd jaren gaat voor alle zegel en brief. (Zie bezitting.) Eens daags eten, eens in de maand in het bad, en eens in het jaar gelaten worden. (Zie bad.) Een sneeuw-jaar, een goed jaar.Ga naar voetnoot3 Eens wijzen mans oogst duurt het gansche jaar. Een uur heeft somtijds weggenomen, Wat m' in veel jaren heeft bekomen.Ga naar voetnoot4 Een uur van geluk ten hove Gaat een jaar wijsheid ver te boven. (Zie geluk.) Er is geen dorpje zoo klein, of er is eenmaal 's jaars kermis. (Zie dorp.) Geloof hen niet, die van de jaarmarkt komen; maar zie, of zij er weder gaan.Ga naar voetnoot5 Geluk en een goed jaar. (Zie geluk.) God geve u een goed jaar, opdat gij de waarheid zegt. (Zie god.) Haar Komt te baar, Al is 't over zeven jaar. (Zie haar.) Haast was de man dood; toen leefde hij nog zeven jaar. Het eene jaar leert het andere niet.Ga naar voetnoot6 Het eerste jaar van 't trouwen brengt koorts of verkoudheid.Ga naar voetnoot7 Het einde des jaars zal men eerst heilig loven. (Zie einde.) Het gaat er al voor zijn jaar alleen.Ga naar voetnoot8 [Afgeleid van te vroeg ontwikkelde kinderen, wordt dit spreekwoord toegepast op gewassen en vruchten, die van eene te spoedige rijpheid tot eene latere verflensing en verrotting overgaan.] Het goede jaar of de donder speelde daarmede. (Zie donder.) Het gras duurt slechts één jaargetijde, de mensch een geslacht. (Zie geslacht.) Het heeft zeven jaren achter de kist gelegen.Ga naar voetnoot9 Het jaar duurt langer dan de saucijzen. Het jaar heeft eenen mond gekregen.Ga naar voetnoot10 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer de voorspoed zich zigtbaar kennen doet.] Het is een vriendeloos jaar: elk zie wel toe, dat hij zelf wat hebbe.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Het is er één van het jaar nul. (Zie één.) Het is in den Haag gebeurd, en hier een jaar geleden. (Zie 's gravenhage.) Het verstand komt niet voor de jaren.Ga naar voetnoot12 Het verstand slijt met de jaren. Het vuur is nuttig en goed alle maanden van het jaar.Ga naar voetnoot13 Hij gaapt als een boer op eene jaarmarkt. (Zie boer.) Hij gedenkt drie jaar langer, dan hij oud is. Hij is rijker in een' dag dan een ander in een jaar. (Zie dag.) Hij is wel tien jaren onder geworden.Ga naar voetnoot14 Hij lacht goelijkjes tweemaal 's jaars.Ga naar voetnoot15 Hij leeft geen honderd jaar, maar denkt er duizend te leven. Hij leeft hier in godsvrucht, even alsof de ooijevaars het geheele jaar door op het dak zaten. (Zie dak.) Hij mag nog wel een jaartje of wat ter school gaan.Ga naar voetnoot16 Hij praat van de sneeuw, die in het ander jaar viel.Ga naar voetnoot17 Hij slacht Erasmus: die leerde zeven jaren over het ABC. (Zie abc.) Hij zal daar geene zeven jaren over doende wezen.Ga naar voetnoot18 Hij ziet er zoo sober uit, alsof hij zeven jaren aan de lepelzucht geleden had (of: Hij is ziek aan de lepelzucht).Ga naar voetnoot19 Hij ziet er zoo zuiver uit als eene vischben, die in dertig jaren niet uitgeschrobd is. (Zie ben.) Hij zou iemand eenen dag een jaar lang maken. (Zie dag.) Hoe hooger van jaren, Hoe trager van baren. Honderd pond groot 's jaars in de beurs en honderd mijlen van de vrienden is eene goede rente. (Zie beurs.) Ieder jaar is geen braakjaar.Ga naar voetnoot20 Ik heb de schooisters wel voor een jaar of twee met die dingen langs het land zien loopen. (Zie ding.) Ik heb er wel honderdmaal op gelet, dat het op Palmzondag regende, zei de vrouw, en zij was veertig jaar oud.Ga naar voetnoot21 Ik schaamde mij 't verjaren, en nam nu het geld wel. (Zie geld.) Ik vertrouw mijne gestemde viool liever twee jaren, dan een meisje twee minuten. Ik vraag daar een goed jaar naar.Ga naar voetnoot22 Ik was wel honderd jaar oud.Ga naar voetnoot23 [Honderd jaar oud te worden, mag wel voor den grootsten levensduur eens menschen gelden; daarom gebruikt men deze spreekwijze, als iemand in groot levensgevaar verkeerde. Op gelijke wijze zegt men, wanneer eene zaak in gevaar van breken was: Dat was daar honderd jaar oud.] Ik wenschte, dat hij zoo diep in den grond zonk, als een haas in tien jaar loopen kan. (Zie grond.) Ik wilde, dat een pond boter tien stuivers kostte, en dat het een jaar lang duurde. (Zie boter.) Ik wilde, dat hij was, daar hij over honderd jaar zal zijn.Ga naar voetnoot24 Ik wil een jaar te eerder opbreken.Ga naar voetnoot25 In één' oogenblik kan er zooveel scheuren, dat men 't in een jaar niet weder zal kunnen lappen. In het jaar één, als de uilen preken. (Zie één.) Jonge jaren Willen paren.Ga naar voetnoot26 Is hier het goede jaar in?Ga naar voetnoot27 't Kan somtijds in een uur geschiên, Wat zeven (of: honderd) jaar niet deden zien.Ga naar voetnoot28 | |
[pagina 351]
| |
Kinderen en gekken verbeelden zich, dat twintig gulden niet verminderen, en twintig jaar niet eindigen kunnen. (Zie gek.) Komt het, zoo komt het; komt het niet, zoo kome ons na deze een goed jaar.Ga naar voetnoot1 Kwakschulden worden op het einde van het jaar pakschulden. (Zie einde.) Laat een nieuw huis bewonen: het eerste jaar door uw' vijand, het tweede jaar door uw' vriend, en het derde jaar door u zelven. (Zie huis.) Laat vrij passeren zes maanden voor een half jaar; hij zal een kwaad jaar hebben, die er niet op bedacht is.Ga naar voetnoot2 Lang en naauw, als een kwaad jaar.Ga naar voetnoot3 Lansknechts moeder baart tweemaal 's jaars.Ga naar voetnoot4 Lichtmis helder en klaar, Een goed bijen-jaar. (Zie bij.) Man, wat ben je ruig, zei Aaltje, en hij was in geen zes en dertig jaar geschoren. (Zie aaltje.) Men dient zijn' tijd wel uit te koopen, Terwijl dat onze jaren loopen.Ga naar voetnoot5 Men moet de kindsche jaren Nietal te zeer bezwaren.Ga naar voetnoot6 Men moet wel zijn geld, doch niet zijne jaren tellen. (Zie geld.) Moord blijft geen zeven jaar verholen.Ga naar voetnoot7 Na groote ziekte zeven jaar te fraaijer.Ga naar voetnoot8 Neem brood van een' dag, meel van eene week (of: maand) en wijn van een jaar. (Zie brood.) Neem een ei van een uur, vleesch van een jaar, en visch, die tien jaar oud is. (Zie ei.) Neem eene maagd van twintig en een' vriend van honderd jaar.Ga naar voetnoot9 Nestor leefde wel drie honderd jaren; Waarom zou God u ook niet lang in 't leven sparen! (Zie god.) Op leugen en bedrog leeft men het gansche jaar. (Zie bedrog.) Over honderd jaar komen de Heidenen in 't land. (Zie heiden.) Over honderd jaar zal men zooveel voor de beurs koopen, als nu voor het geld. (Zie beurs.) Over honderd jaar zijn wij toch dood. (Zie doode.) Schijnvrienden zijn gelijk de vogels, die in het schoone jaargetijde aankomen, maar, eer de barre winter daar is, reeds vertrokken zijn. (Zie getijde.) Somtijds een goed jaar.Ga naar voetnoot10 Spreek geen kwaad van 't jaar, dan in het volgende jaar (of: totdat het om is).Ga naar voetnoot11 Van eenen ezel op eene jaarmarkt gep... zijn. (Zie ezel.) Van jaren groen En oud van doen.Ga naar voetnoot12 't Verandert somtijds in een uur, Wat zeven jaar ons was zoo zuur.Ga naar voetnoot13 Verstel nog eens uw kinderluren, Zij zullen nog een jaartje duren.Ga naar voetnoot14 Waar kan de mot niet al inkomen, zei Joris Janse, en hij vond eene modieuse pruik, die in negen en negentig jaren niet gedragen was.Ga naar voetnoot15 Wat honderd jaar onregt is geweest, dat wordt nimmer regt.Ga naar voetnoot16 Wat is het ruig in dat gat, zei blinde Neel, en zij voelde in een' schoorsteen, die in geene negen en dertig jaren geveegd was. (Zie gaten.) Welaan dan: 'tzij gelogen of 'tzij waar, God geve ons een goed korenjaar. (Zie god.) Wel zuster, gij zijt oud geworden, zei Kees de Oost-Indië-vaarder, en hij had haar in geene zeventig jaren gezien.Ga naar voetnoot17 Wie een kruid heeft, dat jaar-af heet: met dat worde het wel beter, die mag hopen.Ga naar voetnoot18 Wie in zijn 23e. jaar niet sterft, in zijn 24e. niet verdrinkt, en in zijn 25e. niet wordt verslagen, Die mag wel spreken van goede dagen. (Zie dag.) Wie op zijn 30e. jaar niets weet, op zijn 40e. niets is, en op zijn 50e. niets heeft, die leert niets, wordt niets en komt tot niets. Wie trouwt omtrent zijn oude jaren, Die laat zijn goede dagen varen. (Zie dag.) Wie vóór zijn 20e. jaar niet zuiver is, vóór zijn 30e. jaar niet sterk, vóór zijn 40e. jaar niet verstandig, en vóór zijn 50e. jaar niet rijk, aan dien is alle hoop verloren. (Zie hoop.) Wit komt vóór de jaren niet.Ga naar voetnoot19 Zalig is hij, die zijnen God alle dagen ziet, en zijnen landheer eenmaal 's jaars. (Zie dag.) Zelden eene jaarmarkt zonder dief. (Zie dief.) Zijn achterste jeukt: dat geeft vast een goed boterjaar. (Zie achterste.) Zoo het jaar, zoo de pot.Ga naar voetnoot20 | |
Jaffa.Hij gaat naar Jaffa.Ga naar voetnoot21 Hij is al (of: ligt) in Jaffa.Ga naar voetnoot22 [Naar Jaffa gaan, beteekent zooveel als: den dood te gemoet treden, - en is iemand gestorven, dan drukt men dit uit door te zeggen: Hij is al (of: ligt) in Jaffa; omdat pelgrims en andere reizigers, uit gebrek aan schepen en eene geregelde vaart, zeer lang te Jaffa of Joppe, eene zeehaven van het Heilige Land, in het voortzetten hunner reis werden opgehouden. Vergelijk hiermede de jager.] | |
Jager.Al riep men als een valkenjager: zij willen niet van dat kreng.Ga naar voetnoot23 Als de jager blaast, is er wild op 't spoor.Ga naar voetnoot24 De beste jager en zijn hond doen wel eens een' vergeefschen sprong. (Zie hond.) De beste jagers zullen jagen, Daar zij vooraf geen jagers zagen.Ga naar voetnoot25 De jager laat zijn huis, gelijk het wild zijn leger. (Zie huis.) De jagers vangen de hazen, en de hazen de jagers. (Zie haas.) Een gestadig jager wint (of: vangt het wild).Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 352]
| |
Een jager leert aan een' student, Hoe hij de studie wordt gewend.Ga naar voetnoot1 Een oud jager hoort (of: spreekt) nog gaarne van de weijerij.Ga naar voetnoot2 Er is geen jager zoo vroeg in het veld, of de strooper is er nog vroeger. Er zijn meer jagers dan vangers.Ga naar voetnoot3 Goede jagers sporen naauw.Ga naar voetnoot4 Het is een geweldig jager.Ga naar voetnoot5 [Het is een geweldenaar, een man als nimrod. Het spreekwoord zal wel genomen zijn uit Gen. x:9.] Het is een oude katsjager.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Het is zoo'n duivels toejager. (Zie duivel.) Het zijn al geene jagers, die den hoorn blazen. (Zie horen.) Jagers en vrijers hebben vrij wat gemeens.Ga naar voetnoot7 Ik draag het wildbraad bij me, zei Geurt de jager, en hij haalde eene hand vol luizen uit zijn hemd. (Zie geurt.) Mijne hand zal dezen avond nog uw halsband zijn, zei de jager tot den reiger. (Zie avond.) Oude jagers hooren de tromp gaarne.Ga naar voetnoot8 Tragers Werden nooit goede jagers. | |
Jagt.Dat is geene goede jagt. De vos gaat zoo lang ter jagt, totdat hij zijne vacht verliest.Ga naar voetnoot9 Eigen honden, duurkoop jagt. (Zie hond.) Gewen een' winde tot den pot: Een jagthond wordt een keukenzot. (Zie hazewind.) Het is eene geneugte, die jagt te zien. (Zie geneugte.) Hijjaagt zich af gelijk de jonge jagthond. (Zie hond.) Hij loert als een valk op de jagt. Hij maakt er jagt op.Ga naar voetnoot10 Laat, dien het lust, ter jagte loopen; Gij, wilt gij wildbraad, laat het koopen.Ga naar voetnoot11 Men kan geen' jagthoorn maken van een' zwijnsdrek, noch van een' vossenstaart eene trompet. (Zie drek.) Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen (of: ter jagt gaan). (Zie haas.) Moeder gaat op de jagt. Wilt Ezau's staat voor u niet kiezen, En zegen voor de jagt verliezen. (Zie ezau.)
Zijne jagten zijn wel bereid. | |
Jak.Heet men iemand Jak, hij heet hem Kees weêrom.
Gij hebt ons heden geducht wat op het jak gegeven, dominé! - dat spijt mij zeer, antwoordde deze, ik had gehoopt, uw hart te zullen treffen. (Zie dominé.) Iemand het jak afschuijeren. | |
Jakhals.Het is een kale jakhals.Ga naar voetnoot12 Hij speelt niet gaarne den jakhals achter den leeuw. [Dat wil zeggen: hij wil niet beschrijven, wat reeds menigmaal is in 't licht gesteld. De jakhals jaagt achter den leeuw, en leeft van den afval.] Meer halen, zei de jakhals, en hij bragt het poppengoed zijner dochter in den lombard. (Zie dochter.) | |
Jakob.Baat het niet, het schaadt niet, zei Jaap, en hij gaf zijne vrouw nog een' zoen, toen ze al dood was.Ga naar voetnoot13 Bij Jakobs stem moeten geen Ezau's handen wezen. (Zie ezau.) Daar heb ik hard af, zei Jaap, en hij likte aan een' vaatdoek.Ga naar voetnoot14 Daar hoor ik je, zei doove Jaap.Ga naar voetnoot15 Dat is uit, zei koddige Jaap (of: Jan), en hij was het schrijven moe.Ga naar voetnoot16 Dat is van daag de kost gewonnen, zei Jaap, en hij vond een vetmannetje op straat liggen. (Zie dag.) Dit ligt, zei Jaap (of: Maarten), en hij gooide zijn wijf van de trappen.Ga naar voetnoot17 Dat lijkt wel naar de capitulatie van Rijssel, zei Jaap de boer, en hij zag eene prijscourant. (Zie boer.) Doe mij toch geen zeer, zei Jaap, en hij zou onthoofd worden.Ga naar voetnoot18 Het gaat, of 't gesmeerd is, zei Jaap; toen liet hij de oliekruik vallen. Ho, ho! dat gebrui moet ophouden, zei schele Jaap, en zijn buurman zoende zijne vrouw. (Zie buurman.) Jaap de melkboer maakte van eene halve oude schuit een geheel nieuw kakhuis. (Zie boer.) Ik kan mij niet onthouden van lagchen, zei Jaap, en hij had eene sneê in zijne koon gekregen.Ga naar voetnoot19 Men zegt wel Koppen binnen's huis, maar dat moet Jakob zijn op straat. (Zie huis.) Vuile Hille heeft vuilen Jaap gevonden. (Zie hille.) Zoo als je meent, zei doove Jaap. | |
Jaloezij.De jaloezij heeft hem gebeten.Ga naar voetnoot20 De jaloezij is de zuster der liefde. Geene liefde zonder jaloezij. Geen meerder gekwel dan jaloezij. (Zie gekwel.) | |
Jammer.Eene zee van jammeren overdekte hem.Ga naar voetnoot21 Het is zonde en jammer, dat zulke handen rotten moeten. (Zie hand.) Ledig zijn brengt jammer voort.Ga naar voetnoot22 | |
Jan.Beter bloô Jan dan doô Jan, zei de schutter, en hij kroop achter een' hooiberg. (Zie berg.) Daar ligt de drek, zei malle Jan, en hij smeet zijn wijf van het bed. (Zie bed.) Dat hoor ik, zei doove Jan, en hij smeet zijn moeders porselein aan stukken.Ga naar voetnoot23 Dat is een erg gat, zei meester Jan (of: Barend), en het was een kakhiel. (Zie barend.) | |
[pagina 353]
| |
Dat is een raar gezelschap, zei Teunis, van twaalf menschen zijn er dertien Jannen bij malkander. (Zie gezelschap.) Dat is uit, zei koddige Jaap (of: Jan), en hij was het schrijven moe. (Zie jakob.) De een scheert de schapen, en de ander de varkens, zei Jan: Ik heb er het haar, en hij er de wol van. (Zie haar.) Die het ambacht verstaat, krijgt het werk, zei Jan de snijder, en hij kreeg in de paaschweken een paar kousen te verzolen (of: eene oude broek te lappen). (Zie ambacht.) Doe als malle Jan, die moedig op een' bezemsteel braveerde, en gij valt niet hoog. (Zie bezem.) Eindelijk komt Jan in 't wambuis en de vrouw in het warme bed. (Zie bed.) Elk heeft zijne feilen en boenders, zei Jan de sleper. (Zie boender.) Elk past op zijn pluizen, zei grage Jan, en hij haalde een hoen uit den schotel. (Zie hoen.) Gelijk bij gelijk, Jan bij Lijs (of: Jut bij Jennefeem), het paar een dubbeltje. (Zie dubbeltje.) Hetgeen hij heeft, is al zooveel, als schipper Jan uit de loterij kreeg: dat was een groote niet. Het is altijd Jantje ten halve. Het is bij Jan oom.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: zijn goed staat in den lombard. Jan is een vrij algemeene naam, en oom zegt men tegen een' oude van dagen; daarom zal men een' lombardhouder jan oom genoemd hebben. Hierdoor verklaart men mede het spreekwoord: Hij heeft geen bed, om bij Jan oom te verzetten.] Het is een ferme (fiksche, of: sterke) Jan. [Men zegt dit van iets, dat groot, forsch of zwaar in zijne soort is.] Het is een hals, een Jan achter 't lam. (Zie hals.) Het is een Jan, en toch geen Jan. Het is een Jan-ga-achter.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit van iemand, die noch voor zich zelven, noch voor anderen nuttig is.] Het is een Jan-stap-toe. Het is een Jantje: men ziet ze zoo meer hangen dan vliegen. Het is een Jantje van alle kanten. Het is een Jan-treed-zacht.Ga naar voetnoot3 Het is Jan de verwer: hij zou gaarne jong zijn.Ga naar voetnoot4 [Dit wordt gezegd van iemand, die zijne grijze haren zwart verwt, om jong te schijnen.] Het is Johannes, Johannes, Zoo lang er wijn in de kan is; Maar als de wijn uit is, Dan zeggen ze, dat Jan een guit is. (Zie guit.) Het is jonker Jan in het oog.Ga naar voetnoot5 [Het is vlak in den wind. Hoe dit scheepsspreekwoord aan die beteekenis ten kwade komt, is mij niet gebleken.] Het is van Jan-blijf-t'huis. (Zie huis.) Het is voordeelig Jantje. Het zal met der tijd wel gaan, zei Jan, en hij had een klein kind aan den leiband. (Zie band.) Het zijn breede dingen, zei Jan oom, en hij zag drie schollen in een' schotel liggen. (Zie ding.) Hij hangt den Jan uit.Ga naar voetnoot6 Hij heeft geen bed, om bij Jan oom te verzetten. (Zie bed.) Hij houdt hem onder Jan. Hij is boven Jan.Ga naar voetnoot7 [Deze spreekwijze is aan het gewone jasspel ontleend, en beteekent, dat men de bezwaren eener zaak is te boven gekomen.] Hij is Jan zonder erg. (Zie erg.) Hij kan rijmen Als malle Sijmen; Maar malle Jan Weet er nog meer van. Hij reist in (of: wordt te gast gehaald met) Jan-t'huis-blijvens wagentje. (Zie gast.) Hij slaat eronder als malle Jan onder zijne hoenders. (Zie hoen.) Hij weet er zich bij te voegen als bollebakkers Jan. (Zie bakker.) Hoe komt Jan aan het meisje? Jan allemans slaaf.Ga naar voetnoot8 Jan eet spek.Ga naar voetnoot9 [Het woord spek, zegt winschooten, ‘werd ook bij verwijting de Spanjaards en Portugeesen toegedouwd, als men seid: spekjan!’] Jan en alleman.Ga naar voetnoot10 [Dat beteekent: iedereen, en is afkomstig van jan alman, een' geacht' burger van Vlissingen. Toen deze zich, den 6 April 1572, tegen den Spanjaard te wapen stelde, ging het gerucht uit, dat alle man zich wapende, bij misverstand voor jan alman. Dit gerucht werd door de wer kelijkheid gevolgd, en had het verslaan van den vijand ten gevolge.] Jan kan niet naaijen.Ga naar voetnoot11 Jan, maak kokers.Ga naar voetnoot12 Jan moet onder den pels. [Dat wil zeggen: jan heeft niets te zeggen, en alleen de onderdanige dienaar bij zijne vrouw te spelen.] Jantje, stoot je teentjes niet. Jan Weet nergens van. Iemand Jan maken.Ga naar voetnoot13 Ik heb wel een voorstel, maar geene propositie, zei Jan oom. Ik vaar voor stuurman ten oorlog, zei bootsman Jan, en hij voer voor korporaal op een Krooswijker schuitje. (Zie bootsman.) Johan! ik geloof, dat er onraad op de kust is, riep het schoone moffinnetje tot haar' man; ik voelde daar zoo'n zachte hand. (Zie hand.) Johannes in eodem.Ga naar voetnoot14 [Dat is: hij blijft, wat er ook gebeurt, altijd dezelfde; hij houdt zijnen aard en zijne gewoonte.] Laat den gek maar loopen, zei malle Jan, en hij zag zijn' vaâr naar de galg geleiden. (Zie galg.) Met Jan en alleman den spot drijven. Mij dat, zei Jan; hij meende een stukje gember te vatten, en het was een gedroogde hondenkeutel. (Zie gember.) Oude Jan en jonge Jan. Scheer zacht, meester Jan.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 354]
| |
Schenk Piet, zei Jan, mijn hart brandt af van de rammenas. (Zie hart.) Wanneer Johannes is geboren, Is 't lengen der dagen verloren. (Zie dag.) Wat kan men beter hebben, zei zinneloos Jantje, dan lekker zuivel en eene mooije boerin. (Zie boerin.) Wat Pietje (Hansje, of: Jantje) niet leert, leert Piet (Hans, of: Jan) nimmer. (Zie hans.) Wel mag het je bekomen, zei Jan, en hij gaf zijn' vriend een ledig glas. (Zie glas.) Wel verbaasd, Jan! ben je niet nat? [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer iemand eene zaak als wonderlijk doet voorkomen, die niets wonderlijks heeft, maar zich op de gewone, natuurlijke wijze laat verklaren. Jan had in 't water gelegen.] Zij steekt haren buik uit, zei Jan, als de mosterdpot van mijn' oom Klaas. (Zie buik.) Zou ik je niet kennen, zei Jan, ik heb je nooit meer gezien.Ga naar voetnoot1 | |
Jan Blakerbosch.Het is Jan Blakerbosch werk.Ga naar voetnoot2 [Het zijn ruwe, woeste handelingen, met blakeren en branden gelijk staande, die jan blakerbosch in den zin heeft; maar zijn drijven is een ijdel drijven, en loopt op niets uit. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er van gevaren sprake is, die inderdaad niet bestaan.] | |
Jan de Bakker.Hij slacht Jan de Bakker: hij kent zich zelven niet. [Jan de bakker is mogelijk jan matthijszoon, bakker te Haarlem, een der geestdrijvers, die, even na het doordringen der Hervorming, een zoogenoemd rijk van christus stichtten, en het naaktloopen, gemeenschap van goederen en andere gruwelen leerden en beoefenden. Jan matthijszoon, die zijne bejaarde vrouw lict zitten, en met eene jonge schoonheid naar Amsterdam vertrok, maakte zich met zijnen aanhang weldra van de stad Munster meester. Daar heerschte hij als profeet; doch werd kort daarna, toen men de stad belegerde, in eenen uitval gedood.] | |
Jan de Bander.De loterij is eene hoeren-nering, zei Jan de Bander, Want wat men in de eene wint, verliest men in de ander. (Zie hoer.) | |
Jan de Wit.Het zijn jongens van Jan de Wit. [Wie jan de wit was, mag uit de vaderlandsche geschiedenis als genoegzaam bekend ondersteld worden. Het nageslacht heeft hem, ook in dit spreekwoord, regt laten wedervaren. Den schanddood hem niet toerekenende, maar veeleer geneigd, den blaam uit te wisschen, die op zijn karakter geworpen was, achtte men 't zich tot eer, naar hem genoemd te worden. Jongens van jan de wit toch zijn hupsche, onversaagde jongens, die op zijn' tijd goed kunnen mededoen, en hun gezelschap waardig zijn.] | |
Jan Drantel.De wol veegt het vuil van het linnen af, zei Jan Drantel, en hij had zijn hemd bek..., dat hij met zijnen mantel afveegde. (Zie hemd.) | |
Jan Drillebils.Compeer, ik ben hier in eene schoone vergadering, zei Jan Drillebils, en hij zat bij twaalf hoorndragers. (Zie compeer.) | |
Jan Droogkeel.Ik plagt voor dezen mijn glaasje wel uit te drinken, zei Jan Droogkeel, maar nu laat ik er niemendal in. (Zie glas.) | |
Jan Ganaza.Het is een regte Jan Ganaza.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: hij is een egoïst uit principe. Aan eene groote knods, met ijzeren punten beslagen, had jan gan aza zijn' uitersten wil gehecht. Zijne kinderen lazen daarin: ‘Ik jan ganaza maeck dit testament, datmen met dezen stok enen ijgeliken dootslaen moet, die enen anderen also besorcht, dat hi hemselven vergeet.’ Zie verder bilderdijk.] | |
Jan Goedbloed.Als goede lieden kwaad worden, hebben ze den duivel in, zei Japikje Veelpraats, en hij voelde olie regenen; maar zij kwam uit Jan Goedbloeds rotting. (Zie duivel.) | |
Jan Hendriks.Dat wist Jan Hendriks in 1620 wel.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: de zaak is reeds algemeen bekend en oud. Men bezigt dit spreekwoord, als iemand eene bekende waarheid als nieuw | |
[pagina 355]
| |
voorstelt. Jan hendriks was, volgens scheltema, een beroemd wis- en sterrekundige, en muntte uit in het vervaardigen van zeekaarten.] | |
Jan Kalabas.Het is eene rekening van Jan Kalabas. [Dat wil zeggen: de rekening is niet te ontwarren of te ontcijferen. Eene kalabas is ‘een slag van pompoenen,’ zegt weiland, en bilderdijk, in zijne Verkl. Geslachtlijst op het woord kalabas, spreekt van ‘den Spaanschen naam calabaza voor de vrucht, die wy anders kawoerd noemen,’ terwijl hij erop laat volgen: ‘Cervantes doet daar de onmeêdoogende venus de Poëetasters in veranderen, die daarom door geen watervloed van neptuun te verdelgen zijn, maar altijd bovendrijven.’] | |
Jankemanus.Zij zijn van jankemanus volk.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: het zijn menschen, die veel lawaai maken, zonder dat het daarom veel te beduiden heeft.] | |
Jan Klaassen.Dat is de ware Jan Klaassen niet. [Mr. j. van lennep teekent, op het jaar 1652, in De voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland, 3e. Afd. 1e. St., omtrent jan klaassen aan: ‘Onder hen, die omtrent dezen tijd zich toelegden, om de Regeering der Staten in een ongunstig daglicht te stellen, was er een, wiens naam, in Holland althands, later een vermaardheid verwierf, algemeener dan die van eenig Prins of Regent. Deze was een gewezen Trompetter van 's Princen lijfwacht, en jan klaaszoon genaamd. Uit zijn betrekking ontslagen by gelegenheid, dat de garde van den Prins in garde der Staten van Holland herschapen was, had hy zich te Amsterdam nedergezet, en won er zijn brood met het vertoonen langs de straten van de poppekast: waarby hy zijn personaadjen aardigheden en kwinkslagen in den mond lci, alles behalve vleiend voor het toenmalig Bewind, doch zeer naar den smaak der smalle gemeente. Zooveel opgang maakte hy, dat de naam van hansworst of polichinel, dien zijn hoofdpersonaadje droeg, eerlang voor zijn eigen naam moest plaats maken: en ook heden ten dage nog by een iegelijk als jan klaassen bekend en vermaard is.’] | |
Jan Lammertsen.Om den wille van Jan Lammertsen.Ga naar voetnoot3 [Men bezigt dit spreekwoord, om iemand tot eene zaak over te halen, en wel bijzonderlijk tot het drinken van een glaasje wijn. Jan lammertsen, tot wiens vereering deze overreding plaats heeft, was burgemeester eener stad in Zeeland. Weleer kuiper geweest, vermaakte hij bij zijn sterven aan het kuipers gild zijner woonplaats eene somme gelds onder voorwaarde, om jaarlijks, ter zijner gedachtenis, een' liefdemaaltijd te houden. Een dier maaltijden deed het spreekwoord ontstaan.] | |
Jan Louwen.Gelijk aan, mijne beestjes, zei Jan Louwen, en hij spande zijn wijf met een paard voor den wagen. (Zie beest.) | |
Jan Memme.Al om den soberen kost, zei Jan Memme, En hij liet zijn' hond naar eene korst brood zwemmen. (Zie brood.) | |
Jannetje.Dat gaat je naar je gatje, zei Jannetje de klisteerster, en zij had de kraamvrouw bij hare billetjes. (Zie bil.) Heerlijke stijfsel, Jannetje! maar hij is wat blaauw. Ik verwonder mij, zei Jannetje de eijervrouw, dat de wereld geene eijeren legt, dewijl ze zoo braaf broeden doet. (Zie ei.) | |
Jannetje Kliers.Nu zal het er eerst op aankomen, zei Jannetje Kliers, en zij kwam van trouwen.Ga naar voetnoot5 | |
Jan Paddebaard.Wanneer een ding uit liefde geschiedt, dan is het wel, zei Jan Paddebaard, en hij bep.... zijn wijf van boven tot onder. (Zie ding.) | |
Jan Pelser.Al is Jan Pieters dood, er leeft nog zijns gelijke. (Zie gelijk.) Voorzigtig Jan Pieters, de vlonder is glad. | |
Jan Plerri.Dat gaat naar de dansschool, zei Jan Plerri, en de beul bragt hem naar het schavot, om gegeeseld te worden. (Zie beul.) | |
Jan Potage.Hij speelt ermede als Jan Potage met zijne muts.Ga naar voetnoot7 [Onze pekelharing is de Duitsche hans worst en de Fransche jan potage, de laatste zoo genoemd naar de potage, het gekoeskoes van den Franschman. Elke natie noemt zijn' grappenmaker naar zijne gelief koosde spijs. Poetsenmakers worden wereldburgers; daarom kennen wij hans worst en jan potage even goed als onzen pekelharing. Bilderdijk zegt, dat jan potaadje eene verbastering is van jan pots, naar den rommelpot genoemd. Zie zijne Verkl. Geslachtlijst op het woord ronzebons.] | |
Jan Rap.Jan Rap en zijn maat.Ga naar voetnoot9 [Dat is: het rapalje of jan hagel en zijne handlangers, afgeleidvan rap, dat schurft beteekent. v. eijk denkt, dat jan rap verbasterd is van daniël raap; ofschoon die verbastering al vrij groot zou zijn, in naam en toenaam beide. | |
[pagina 356]
| |
De woelgeest Daniël raap stond aan het hoofd der Doelisten, die hunnen moedwil, in 1748, bij de afschaffing der pachterijen betoonden, - en Prof. visscher heeft aangetoond, dat jan rap reeds ten tijde van meerman bekend was. In diens Comoedia Vetus, of Bootsmans-praetje, in 1718 uitgegeven, leest men op bl. 54: ‘Wy en hebben met ons eyghen Stuyrluyden niet spuls ghenoegh, en jan rap en is niet genoegh op rollen?’] | |
Jan Splinter.Al had Jan Splinter dat geluk, Daar blijft er menig in den druk. (Zie druk.) Het is Jan Splinters koffer.Ga naar voetnoot2 Het is Jan Splinters testament.Ga naar voetnoot3 [Splint is geld, en alzoo zou men hier schatten zoeken. Ondertusschen liet jan splinter, bij een' ledigen koffer, een testament na, waarin hij zijnen vrienden groote schatten besprak.] | |
Jan Steen.Dat is een stukje van Jan Steen.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: 't is vreemd, raar, potsierlijk, gelijkende niet alleen op de schilderstukken van jan steen, die zelfs zijn eigen bedorven huishouden op doek bragt, maar ook op zijne handelwijze. Een der stukjes van dezen onbezorgden snaak, die in 1678 overleed, en wiens schilderstukken nog zeer in trek zijn, is opgegeven bij de verklaring van het spreekwoord: Het is levendig in de brouwerij.] Dat is het huishouden van Jan Steen. (Zie huishouden.) | |
Jan Tamboer.Ik heb nooit smakelijker kost gegeten, zei de bestemoêr van Jan Tamboer, en zij bikte frikkedillen en een endje worst van zeven duim. (Zie bestemoeder.) | |
Jan Tasje.Daar valt wat, zei Jan Tasje, en hij schopte zijn wijfs hemd van het bed; maar zij stak er zelf in. (Zie bed.) | |
Jantje Achterlast.Liefde is liefde, zei Jantje Achterlast, maark..... gaat voor al.Ga naar voetnoot5 | |
Jantje Moed.Ik kan het niet dulden, zei Jantje Moed, dat men Gods lieve eten zoo verdauwelt. (Zie eten.) | |
Jantje van der Buis.Geen grooter vreugd op aard, zei Jantje van der Buis, Dan 's middags lekkre kost, en 's avonds dronken t' huis. (Zie aarde.) | |
Jantje van der Lens.Je bent een beest, zei Joortje tegen Jantje van der Lens; Dat 's waar, zei hij, voor vijf duiten ben ik weêr een mensch. (Zie beest.) | |
Jantje van der Lit.Trek ik een' grooten prijs, zei Jantje van der Lit, Dan steek ik door de vreugd van nacht mijn wijf aan 't spit.Ga naar voetnoot7 | |
Jantje van Leiden.Hij laat het met Jantje van Leiden afloopen.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: hij trekt zich de zaken niet aan; maar denkt alleen aan zich zelven. Zoo ook deed jantje van leiden, dat is: jan beukelszoon, kleedermaker te Leiden. Hij was in het zoogenaamde rijk van christus de opvolger van jan matthijszoon, en deed zich als koning eerbiedigen. Hij ging nog verder dan zijn voorganger, en predikte ook de veelwijverij, om daardoor zijn koningschap eene Oostersche kleur te geven, of liever om zijne vleeschelijke lusten te voldoen. Hij zelf nam veertien vrouwen; de schoone weduwe van jan matthijszoon werd koningin. Na een jaar tijds viel de tooneelkoning den bisschop van Munster in handen, en onderging hij eenen wreeden dood.] | |
Jan Uurwerk.Ik moet eens zien, hoe laat het is, zei Jan Uurwerk, en hij zette het naaikussen zijner vrouw in de zon.Ga naar voetnoot9 | |
Jan van der Knaap.Ik wensch je continuatie van gezondheid, zei Jan van der Knaap, En hij nam afscheid van zijns buurmans aap. (Zie aap.) | |
Jan van Speyk.Berg je gat, zei Jan van Speyk. (Zie gatten.) Datniet, zei Jan van Speyk, dan liever in delucht.Ga naar voetnoot10 [Het zeggen van van speyk: ik zal eer een klaassen dan een daine worden, heeft aanleiding tot dit spreekwoord gegeven.] | |
Jan Vos.Kon hij den hemel beklauteren, hij draaide, met Jan Vos, den aardkloot om de zon. (Zie aarde.) | |
[pagina 357]
| |
Jan zonder Genade.Het is een Jan zonder Genade.Ga naar voetnoot2 [jan zonder geande was jan, graaf van Oostervant, oudste zoon van graaf jan ii van Avennes. Hij werd, in 1300, door zijnen vader naar Zeeland gezonden, om er eenen opstand te dempen. Niemand sparende, die zich tegen hem verzette, en onverbiddelijk tegen elken wederspanneling, die hem in handen viel, verspreidde hij schrik en vreeze om zich heen. Dit was de reden, dat de Zeeuwen hem den naam van jan zonder genade gaven. Hij sneuvelde, in 1302, in den zoogenaamden gouden sporenslag bij Kortrijktegen de Vlamingen.] | |
Japikje Veelpraats.Als goede lieden kwaad worden, hebben ze den duivel in, zei Japikje Veelpraats, en hij voelde olie regenen; maar zij kwam uit Jan Goedbloeds rotting. (Zie duivel.) | |
Jasper.Hij gaat naar kapitein Jas. Hij springt van den bok op Jasper. (Zie bok.) Hoe zal het nog gaan, zei Jas, en het kind had geene voeten. Zijn dat nu bontwerkers? vroeg Jasper, en hij zag een' hond, die vol vlooijen zat. (Zie bontwerker.) | |
Jenever.Alles met maten, zei de pastoor, en hij dronk den jenever uit een kannetje. Alles met maten, zei Jorden, en hij dronk den jenever bij pintjes. Bacchus zij gedankt, zei Lijsje, mijn man consumeert geen' sterken drank meer: hij drinkt nu anders niet dan zuiveren jenever. (Zie bacchus.) Bier tappen (of: Jenever schenken) is de laatste nering voor den broodzak. (Zie bier.) Daar verdrinken er meer in wijn- (of: jenever-) flesch (of: glas) dan in de zee. (Zie flesch.) De jenever Streelt long en lever.Ga naar voetnoot4 Die jenever smaakt naar het vat, zei dorstige Joor, en hij dronk scharrebier. (Zie bier.) Geen jenever, liever eene rumoerpil. [In Groningen heet men een glas jenever eene rumoerpil. Men past dit spreekwoord dus op den dronkaard toe.] Het jenever-pad is de kortste weg naar het kerkhof. Hij heeft eenen brandewijns (of: jenever-) neus. (Zie brandewijn.) Hij vischt met jenever naar sjouwers. Jenever: goed voor alles.Ga naar voetnoot5 Men kan hem den brandewijn (of: jenever) wel uit zijn gezigt tappen. (Zie aangezigt.) Water, water, mijn hart brandt af, zei dronken Griet, en zij had een pintje jenever in ééne teug uitgezopen. (Zie griet.) | |
Jennefeem.Gelijk bij gelijk, Jan bij Lijs (of: Jut bij Jennefeem), het paar een dubbeltje. (Zie dubbeltje.) | |
Ier.Dat is een wilde Ier. [De zoogenoemde hulp, door leicester ons, van 1585 tot 1587, tegen de Spanjaarden bewezen, bragt ook eenige Ieren in ons land, die, vooral te Deventer, zoo huishielden, dat ze te regt den naam van wilde Ieren verkregen. Bij vergelijk zegt men van een meisje met den jongens-aard: dat is een wilde Ier.] | |
Jeremias.Hij zingt de Klaagliederen Jeremias.Ga naar voetnoot6 Mijn geest getuigt zulks, zei Jeremias de Kwaker, en hij ontbood zijne vrouw voor den vrederegter. (Zie geest.) | |
Jericho.Hij bewandelt de paden van Jericho.Ga naar voetnoot7 [Mij dunkt, dit spreekwoord geeft te kennen, dat men zich tegen Goddelijke en menschelijke wetten verzet. Is dit zoo, dan ziet het gewis op de vloekspraak, door jozua over Jericho uitgebragt (zie Joz. vi: 26), ten tijde van koning Achab letterlijk vervuld aan hiël (zie 1 Kon. xvi: 34). - Heeft het spreekwoord evenwel eene beteekenis ten goede, dan zal het uitdrukken, dat men zonder eenige moeite zijn oogmerk bereikt. In dat geval heeft men te denken aan het omvallen der muren van Jericho, waardoor men gemakkelijk in de stad kon komen (zie Joz. vi: 20).] | |
Jeroen.Ei zie, dat is wat raars, zei Jeroen, en hij peuterde der kat de veren uit den aars. (Zie aars.) Het geschiedt uit liefde, zei Jeroen, en hij zoende zijn vrouws billen met den schuimspaan. (Zie bil.) Hij sch.., zei Jeroen, of hij een' marsepein om een' duit kocht. (Zie duit.) Jeroen, je bent een aardig gastje, zei Trijn, je schildert mijn paneel zeer aardig zonder kwastje. (Zie gast.) | |
[pagina 358]
| |
Jeroen de Plerri.Ik loop met braadbaring, zei Jeroen de Plerri, en hij was tot Enkhuizen gebrandmerkt. (Zie enkhuizen.) | |
Jeruzalem.De staten van Jeruzalem: al weêr van voren af aan.Ga naar voetnoot1 [Men gebruikt dit spreekwoord bij gedurige herhalingen.] Het beteekent niet veel, te Jeruzalem geweest te zijn. Het is gelijk de verwoesting van Jeruzalem.Ga naar voetnoot2 Het is gemakkelijker, een' troep muizen naar Jeruzalem te drijven, dan twee vrouwen te bewaken. Hij is een vreemdeling in Jeruzalem.Ga naar voetnoot3 [Dit spreekwoord is ontleend uit Luk. xxiv: 18.] | |
Iesjekeep.Hij is naar Iesjekeep. [Dat wil zeggen: hij is gestorven. Iesjekeep of Iesekeepe is Essequebo. Wat daarheen werd gezonden, beschouwde men als verloren. Zie Dr. de jager, in zijn Archief voor Nederl. Taalkunde, iii. bl. 399. Dit spreekwoord, als uitdrukking, komt in beteekenis overeen met het spreekwoord: Ga naar de Berbice, als verwensching.] | |
Jeugd.De Hollandsche jeugd moet vóór of na mallen. (Zie holland.) De jeugd wil eruit, zei besje, en zij reed op een' bezemstok (of: op het hek, ook wel: en zij sprong over een strootje). (Zie besje.) Eene slapelooze jeugd ligt op het ziekbed. (Zie bed.) Een luije of een dartle jeugd, Een ouderdom, die niet en deugt.Ga naar voetnoot5 Geen vreugd, Geen jeugd, Geen excellentie Voor eene geruste conscientie. (Zie conscientie.) Half wijs, half mal, dat past der jeugd wel.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Maak, dat de jeugd niet ledig gaat, Want niets te doen, leert enkel kwaad.Ga naar voetnoot7 Uit de jeugd kent men den man. Vreugd voedt de jeugd; druk kort het leven. (Zie druk.) Zotheid doet lang jeugd houden.Ga naar voetnoot8 Zulk een' vrijer mogt gij kiezen, Gij zoudt eer en goed (of: jeugd en vreugd) verliezen. (Zie eer.) | |
Jeukte.Alle jeukte is met geen krabben te genezen. Jeuk leert klouwen, En armoede leert huishouën. (Zie armoede.) Weelde en jeukte zijn kwalijk te lijden.Ga naar voetnoot9 | |
Jezuïet.Hij ziet als een Jezuïet, die de koude pis heeft.Ga naar voetnoot10 [Tuinman vraagt, waarom men dit spreekwoord gebruikt van iemand, ‘die byster kykt.’ Mij dunkt, omdat hij, die zich in het veinzen oefent, bij gruwelijke pijnen wel eens zijn oogmerk mist.] | |
IJs.Als de oude wijven op het ijs komen, begint het te dooijen. Als het den ezel te wel gaat, wil hij op het ijs dansen, en breekt een been. (Zie beenen.) Als het hard vriest, kolft men op het ijs.Ga naar voetnoot13 Als het water zakt, kraakt het ijs. Boerenkool met glinstrend ijs Is een lekkere winterspijs. Dat vuurtje heb ik gestookt, zei de gans, en zij sch... op het ijs. (Zie gans.) De eerste in het rijs, De tweede op het ijs, De derde aan den disch: Dit houdt men, dat best is. (Zie disch.) De gestadige hand breekt het ijs. (Zie hand.) De kinderen Abrahams durven zich niet ligt op zwak ijs wagen. (Zie abraham.) Des winters zwemmen en des zomers op het ijs. Die haardstede is niet suffisant, zei Leendert, en hij stookte een vuur op het ijs. (Zie haard.) Die op het ijs danst, glibbert.Ga naar voetnoot14 Die op het ijs niet vallen wil, blijve op het land wandelen. Die 't betuigen der oogen acht, Die timmert op ijs van éénen nacht.Ga naar voetnoot15 Een oud man is één nacht ijs.Ga naar voetnoot16 Er is geen ijs, Of het kost menschenvleisch.Ga naar voetnoot17 Er zijn balken onder het ijs, want de Joden loopen erop. (Zie balk.) Het ijs is bedriegelijk. Het ijs zal zijn water wel eens weêr halen.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 359]
| |
Het is, alsof het een' gang ijs vriest. (Zie gang.) Het is geen ijs van één' nacht. Het is te laat, zei de vos, toen zijn staart in het ijs bevroren was.Ga naar voetnoot1 Het is vrij een wonder, dat koud ijs onder heet water gevonden wordt. Het is zoo graauw als ijs.Ga naar voetnoot2 Het kalf op het ijs?Ga naar voetnoot3 Het viel mij op het hart, zoo koud als een stuk ijs (of: zoo zwaar als een steen). (Zie hart.) Hij heeft het ijs gebroken.Ga naar voetnoot4 Hij is noch vroed noch wijs, Die van het land gaat op het ijs.Ga naar voetnoot5 Hij is zoo koud als ijs.Ga naar voetnoot6 Hij is zoo wijs, dat hij drie dagen eerder op het ijs gaat, dan het vriest. (Zie dag.) Hij is zot, die op broos ijs timmert.Ga naar voetnoot7 Hij komt wel beslagen (of: niet onbeslagen) ten ijs.Ga naar voetnoot8 Hij legt hem het ijs voorbedachtelijk in den weg. Hij loopt als eene kat, die men, met notendoppen onder de pooten gebonden, op het ijs heeft gezet. (Zie dop.) Hij loopt als een hond, die pas op het ijs komt. (Zie hond.) Hij schiet het grondijs. (Zie grond.) Hij staat op glad ijs.Ga naar voetnoot9 Hij zal zijne moeder gaauw op het nachtijs hebben. Hij zoekt heet water onder koud ijs. IJs en sneeuw versmelt door tijd, Zoo ook, wat ons steekt en snijdt.Ga naar voetnoot10 IJs in het water geeft aas aan de visschen. (Zie aas.) Ik heb thans een zwijn in het ijs. [Het is niet gemakkelijk, om een zwijn uit het ijs te halen; zoo ook niet, om geld te ontvangen van den man, die 't niet heeft, of 't niet geven wil, bij welke gelegenheid dit spreekwoord wordt gebruikt.] Kasteelen op het ijs bouwen. Kraakijs is geen breekijs.Ga naar voetnoot11 Laat ieder de sneeuw voor zijne eigene deur wegvegen, en zich niet stooten aan den ijskegel van zijns nabuurs dakpan. (Zie buurman.) Men gaat niet over ijs van één' nacht.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Met kwade guilen breekt men het ijs. (Zie guil.) Op dat ijs leiden.Ga naar voetnoot13 Op het ijs is alles gemeen: Die geen meid heeft, kiest er een. Op het ijs is het niet goed gaan, want het heeft geene balken. (Zie balk.) Op het ijs is 't kwaad ploegen.Ga naar voetnoot14 Op het ijs Kent men 's lands wijs. Op ijs, dat zonder kraken breekt, dient gepast.Ga naar voetnoot15 Op oud ijs vriest (of: rijpt) het ligt weder.Ga naar voetnoot16 Paascheijeren op het ijs eten. (Zie ei.) Sint Matthijs Breekt het ijs (of: Werpt den eersten steen in 't ijs).Ga naar voetnoot17 Sneeuw op slik Geeft ijs, dun of dik.Ga naar voetnoot18 Te Sint Jutmis (Te Pinksteren, of: Te zomer), als de kalveren op het ijs dansen.Ga naar voetnoot19 [Wanneer men iemand met eene aardigheid wil betalen, wijst men op een' tijd, die nimmer komt: te Sint Jutmis, of op een' tijd, in welken van andere gaven dan van geld sprake is: te Pinksteren, ook wel op een' tijd, als de natuur door haar uitlokkend schoon genoegzame afleiding geeft: te zomer. Men wil zich van de zaak afmaken. Het dansen van de kalveren op het ijs, verbindt zich aan het denkbeeld van den genoemden vervaldag van betaling, en wijst evenzoo op eene zaak, die niet gebeurt, en wel, om daardoor de eerste uitdrukking te versterken. Bilderdijk is belangrijk over Sint jutmis, en denkt daarbij aan paus of pausin joanna; maar het dansen van de kalveren op het ijs noemt hij eene verbastering van het kolven op het ijs, terwijl hij zelf zegt, dat men dit wel deed, zoo als ook aangeduid wordt door het spreekwoord: Als het hard vriest, kolft men op het ijs. Daarenboven geeft men zijne verwondering te kennen over eene onverwachte gebeurtenis door het spreekwoord: Het kalf op het ijs? gelijk staande met een ander spreekwoord: Wat doet Saul onder de profeten? Eindelijk heeft servilius: Als de caluer op het ijs dāsen. Men zei dit dus reeds in 1545, en wel afgescheiden van eenig ander denkbeeld.] Te veel zorgen breekt het glas (of: ijs). (Zie glas.) Veel noten, veel ijs.Ga naar voetnoot20 Wat doet de man met de klompen op het ijs?Ga naar voetnoot21 Zonder schaatsen op het ijs komen. | |
IJssel.Als je te Kampen staat aan den IJsselboord, Wordt nog het klinken van de schelkoord gehoord. (Zie boord.) Kwam ik tot Kampen, ik kwam wel over den IJssel (of: in Overijssel).Ga naar voetnoot22 | |
IJver.De nood doet ook versaagde knechten Met groote kracht en ijver vechten.Ga naar voetnoot23 Het gebed is zonder vrucht, zoo de ijver ontbreekt. (Zie gebed.) IJver is een goed dienaar, maar een kwaad meester. (Zie dienaar.) Nering (of: IJver), zonder verstand, Is schade voor de hand. (Zie hand.) Waar ijver in het harte brandt, daar barst hij uit. (Zie hart.) | |
[pagina 360]
| |
IJzer.Als het ijzer rust, dan roest het.Ga naar voetnoot1 Beter daar de kruiden groeijen dan in de ijzers.Ga naar voetnoot2 Beter in de rijzeren Dan in de ijzeren.Ga naar voetnoot3 Bogtig ijzer kan men regten; Maar geen harden wind bevechten.Ga naar voetnoot4 Dan zou men zelfs ijzer breken. Dat is een groote baviaan, zei Teeuwes, en hij zag eene hoer in den Haag in de ijzeren kooi draaijen. (Zie baviaan.) Dat is flink, zei Gerrit de smid, en hij draaide een anker zonder ijzer. (Zie anker.) De kat is met het gloeijend ijzer weggeloopen. De kerfstok is nog geen ijzer.Ga naar voetnoot5 De mensch is niet wijzer Dan oud ijzer.Ga naar voetnoot6 De merrie slaat hem met een houten hoefijzer. (Zie hoef.) Door veelvuldig gebruik wordt de spa bot, en als ze versleten is, gooit men ze onder 't oud ijzer. (Zie gebruik.) Eene ijzeren roede tot een' stalen aars. (Zie aars.) Eene slak in 't land Geeft den boer een' ijzren tand. (Zie boer.) Een ijzer, lang gewreven of geslagen, geeft op het laatst vuur. Een nagel doet wel een hoefijzer verliezen, een hoefijzer het paard, hetwelk dan wel den ruiter doet sneuvelen. (Zie hoef.) Een zilveren hamer verbreekt ijzeren deuren. (Zie deur.) Geen smid zoo oud, of hij vraagt nog gaarne naar ijzer en kolen.Ga naar voetnoot7 Gij zult ijzer en stokvisch eten.Ga naar voetnoot8 Had hij eene stalen roede, zij hadden eene ijzeren huid. (Zie huid.) Harde steenen slijpen 't ijzer; Harde stooten maken wijzer.Ga naar voetnoot9 Heet ijzer en molensteenen moet men laten liggen.Ga naar voetnoot10 Het ijzer is in het vuur.Ga naar voetnoot11 Het ijzren juk Baart enkel druk. (Zie druk.) Het is al ijzer, wat eraan is. Het is een heet handijzer, om aan te tasten. (Zie hand.) Het is een ijzeren varken.Ga naar voetnoot12 Het is ijzerziek.Ga naar voetnoot13 [Het schip nl., welks bouten en spijkers beginnen los te worden, als ze door den roest verteerd zijn.] Het is lood om oud ijzer.Ga naar voetnoot14 Het is om eenen gouden of ijzeren ketting te doen. (Zie goud.) Het ploegijzer past niet aan den vos. Het valt op een' heeten steen (of: op gloeijend ijzer).Ga naar voetnoot15 Het wil niet, gelijk ik wil, zei de Indiaan; toen wilde hij met zijne tanden de ijzeren nagels uit het schip trekken.Ga naar voetnoot16 Hij heeft de ijzeren zelen aan.Ga naar voetnoot17 [Dat wil zeggen: het is al hard werken, van den vroegen morgen tot den laten avond, zonder nog een' stap vooruit te komen. Het spreekwoord is genomen van zwaar bespannen paarden. Zie verder posthumus.] Hij heeft eene ijzeren gezondheid. (Zie gezondheid.) Hij beeft een hoofd als een ijzeren pot. (Zie hoofd.) Hij heeft een' ijzeren halsband om. (Zie band.) Hij is van ijzer en staal. Hij is zoo hard als ijzer.Ga naar voetnoot18 Hij is zoo op-regt als een hoefijzer. (Zie hoef.) Hij kan niets laten liggen dan gloeijend ijzer en molensteenen. Hij komt achteraan, en raapt de hoefijzers op. (Zie hoef.) Hij lacht als een boer, die een hoefijzer vindt. (Zie boer.) Hij staat als op gloeijend ijzer. Hij trekt het al, gelijk de zeilsteen 't ijzer trekt.Ga naar voetnoot19 Hij wilde wel op 't ijzer bijten, om een daghuurtje te verdienen. (Zie dag.) Hij wil het ijzer gaar koken. Hij wil het ijzer leeren zwemmen.Ga naar voetnoot20 Hij zit met het ijzer (of: mes) in den buik. (Zie buik.) Hij zou wel een hoefijzer opeten. (Zie hoef.) Iets met ijzeren handschoenen aantasten. (Zie handschoen.) IJzer moet gesmeed worden. IJzer scherpt men met ijzer.Ga naar voetnoot21 [Dit spreekwoord is genomen uit Spreuk. xxvii:17.] IJzer-vee sterft niet. [In sommige streken van ons vaderland bestond vroeger de gewoonte, om bij het verhuren van eene hoeve of hofstede ook het vee daaronder te begrijpen. Dit vee behoorde dan even als de hoeve of hofstede zelve, bij het einde van den huurtijd, in natura terug gegeven te worden. Het was dus zoo vast als ijzer, en van daar het spreekwoord: IJzer-vee sterft niet. Zie verder v. hall, bij de verklaring van het spreekwoord: Kerkegoed heeft ijzeren tanden. Dit gebruik bestond ook onder de oude Joden, waar men bezittingen van ijzeren vee had, ‘door de huisvrouw in huwelijk aangebragt, en door den man tot eenen wettig bepaalden prijs aangenomen onder voorwaarde, dat bij sterfgeval of scheiding deze prijs moest worden uitbetaald, onverschillig of die voorwerpen hoogere of lagere waarde hadden verkregen of geheel weggeraakt waren.’ Zie Navorschers Bijblad ii. bl. xxx.] | |
[pagina 361]
| |
Ik heb u al zoo dikwijls onder het persijzer gehad. Ik waag mijne vingeren niet aan gloeijend ijzer. Ik zal daar gaan, al regende het vorkijzers (of: baksteenen).Ga naar voetnoot1 Ik zal u helpen, zei desmid, en hij had ijzer noch kolen.Ga naar voetnoot2 In 't koningrijke van de min Mag nimmer staal of ijzer in.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Kerkegoed heeft ijzeren tanden. (Zie goed.) Kindergoed is ijzergoed. (Zie goed.) Kleine dieven hebben ijzeren- en groote gouden ketenen. (Zie dief.) Liever in der vogelen zang Dan in der ijzeren klank.Ga naar voetnoot4 Men kan geen ijzer breken, als het bekoeld is.Ga naar voetnoot5 Men kan geen ijzer met handen breken. (Zie hand.) Men moet het ijzer smeden, terwijl het heet is.Ga naar voetnoot6 Men zal den ruiter niet langer gedenken, dan dat men zijne hoefijzers ziet blinken. (Zie hoef.) Met ijzeren handschoenen moet men geene glazen wasschen. (Zie glas.) Nood breekt ijzer.Ga naar voetnoot7 Om ijzer te verteren is eene struismaag noodig. Onze koe is van ijzer.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Tast geen rood ijzer aan, of spuw erop.Ga naar voetnoot9 Waar het ploegijzer verroest, daar wordt het land niet wel bebouwd.Ga naar voetnoot10 Zich een hoefijzer aandoen. (Zie hoef.) Zijne onschuld beschut hem gelijk een stalen muur (of: gelijk een ijzeren wand en bolwerk). (Zie bolwerk.) Zijne tong slaat ijzer.Ga naar voetnoot11 [Dat wil zeggen: zijn feilend spraakgeluid verraadt, dat hij van den drank bevangen is. Het spreekwoord is ontleend aan het spelen op de mondharp. Wanneer men het tongetje van 't speeltuig niet wel raakt, veroorzaakt zulks een' valschen toon, en deze is de ijzer klank.] Zijne tromp slaat ijzer.Ga naar voetnoot12 Zij zijn van den ligten ijzer.Ga naar voetnoot13 [Even als door de spreekwoorden: Zij zijn van al te laag allooi, Het is volkje van de ligte munt en Het is volkje van deux aas, duidt men hier menschen van cene geringe soort aan.]
Je weet wel, Lijsje! dat als oud smeer in de vlam staat, het licht in de pijp brandt, zei de oude, en hij wilde het oorijzertje bij de meid verzetten.Ga naar voetnoot14 | |
Indiaan.Het wil niet, gelijk ik wil, zei de Indiaan; toen wilde hij met zijne tanden de ijzeren nagels uit het schip trekken. (Zie ijzer.) | |
Inhouten.Hij is goed van inhouten. Hij is sterk van inhouten. [Inhouten zijn ribben, tot den bodem en de manden van een schip behoorende; volgens winschooten ‘soo genaamd, om dat sij in het Schip staan.’] Zijn de inhouten goed, dan zullen de lappen eenmaal wel weder dienst doen. (Zie dienst.) | |
Injurie.Het vuur, hoezeer 't ook lag versmacht, Wordt door injurie publiek gebragt.Ga naar voetnoot16 [Hoewel de aangedane beleediging moge vergeten zijn, door openbaren smaad wordt ze op nieuw en levendiger gevoeld.] | |
Inkomen.Die meer verdoet, dan zijn inkomen lijden kan, draait zich zelven eene koord.Ga naar voetnoot17 Liggende rente, vast inkomen. Waar inkomst is, daar is ook uitkomst.Ga naar voetnoot18 Waar uitgaven zijn, zijn inkomsten onontbeerlijk. Zij slachten de raven, die hun inkomen hypothekeren op het goed van een ander. (Zie goed.) | |
Inkt.Die pen wil geen' inkt geven, zei Leendert, en hij wilde met een beuling-pennetje schrijven. (Zie beuling.) Die zich met den inktpot geneert, moet den koker aan de regte zijde hangen. Hij weet elpenbeen met inkt uit te maken. (Zie elpenbeen.) Pen en inkt laten zich schrijven.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) Pen en inkt zijn geene ware tolken van het hart. (Zie hart.) | |
Insekt.Hij verbant de kat, die eene muis laat ontsnappen, om een insekt te vangen.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 362]
| |
[Dit spreekwoord is ontleend aan de handelwijze van den wever, die de draden op zijn getouw scheert, en door middel van schietspoelen den inslag ertusschen brengt. Uit schering en inslag bestaat dus het geheele weefsel. Men bezigt het spreekwoord, om er eene eenzelvigheid, eene telkens wederkeerende herhaling van dezelfde denkbeelden, zaken, daden of gebeurtenissen door uit te drukken.] | |
Inval.Het is daar de zoete inval.Ga naar voetnoot2 Hij heeft zulke drollige invallen als een boerenkakhuis. (Zie boer.) Invallen doen uitvallen.Ga naar voetnoot3 | |
Inwoner.Vuile ruiten verraden morsige inwoners.Ga naar voetnoot4 Wees zoo dankbaar als de inwoners van Ulm voor een stuk hout. (Zie hout.) | |
Job.Dat gaat wel, zei dronken Joor tegen voerman Job, en de wagen holde.Ga naar voetnoot5 Het is eene Jobs tijding.Ga naar voetnoot6 Het zijn Jobs vrienden. [Het zijn menschen, die den schijn van vriendschap aannemen; maar die den ongelukkige zijn ongeluk verwijten.] Hij heeft Jobs geduld. (Zie geduld.) Hij is een Jobs bode. (Zie bode.) Hij is zoo arm als Job.Ga naar voetnoot7 Hij kijkt, of hij Job vermoord heeft. Hij klaagt Jobs klagten.Ga naar voetnoot8 Hij lijkt Job op den mesthoop wel. (Zie hoopen.) Hij slacht den knecht van Job, en zal het ons allen aanzeggen. Ik ben milddadig, zei voerman Job, en hij gaf een' valschen stuiver aan vijf bedelaars. (Zie bedelaar.) Job had zulken lekkeren wijn niet. [Men zegt, dat bij zekeren predikant, na de morgen-godsdienst t' huis komende, de wijn door den kelder vloeide, naardien de meid vergeten had, de kraan van het vat digt te draaijen. Toen hij, daarover verstoord, in drift opstoof, poogde zijne vrouw hem tot bedaren te brengen. Zij sprak hem van job, wiens geduld door den predikant dienzelfden morgen zoo zeer was aanbevolen. Maar hij wees haar gramstorig af met de woorden, die sedert tot een spreekwoord werden.] Jobjes vaâr is dood: hij kan 't wel doen.Ga naar voetnoot9 Maakte Job ook zoetemelksche kaas?Ga naar voetnoot10 [Een ander predikant, zoo verhaalt scheltema, bewoonde eene boerderij, uit welker opbrengsten hij gedeeltelijk zijn inkomen genoot. Deze, mede over jobs geduld gepredikt hebbende, vond, t' huis komende, eene partij zoetemelksche kaas, welke den volgenden dag zou afgeleverd worden, geheel gebarsten. Het openlaten van eene deur was hiervan de oorzaak. En als zijne vrouw haren verstoorden echtgenoot mede op het voorbeeld van job wees, voerde hij haar in drift de vraag te gemoet, die sedert tot een spreekwoord is geworden.] Men zou zijne reuzels scheuren, zei Job, en maken er eene huik van. (Zie huik.) | |
Jochem.Dat gelijkt wel den tweeden brand van Troje, zei Jochem, en hij zag een' bos zwavelstokken branden. (Zie bos.) Dat gelijkt wel eene theriakel-veilende karavaan, zei Jochem, en hij zag een' kwakzalver met zijne domestiquen en boutique reizen. (Zie boutique.) Die vent laat zijn naakte gat zien, zei Jochem, en hij zag een' jongen zwemmen. (Zie gatten.) Een kwaad huwelijk is eene hel op aarde, zei Jochem, en hij kreeg eenige baffetoenen van zijn wijf tot een' morgen-groet. (Zie aarde.) Gaap Jochem, het is een groote brok. (Zie brok.) Geef gehoor, zei Jochem, en hij lag op zijn doodbed. (Zie bed.) Het is onmogelijk, dat vlooijen en luizen kunnen sterven, zei Jochem de bedelaar, en hij klouwde zijn' kop. (Zie bedelaar.) Hij maakt het als Jochems hond: hoe langer hoe boozer. (Zie hond.) Ik houd van die inhalige menschen niet, zei Jochem, en hij wilde vijf vierendeel voor eene el hebben. (Zie el.) Man en vrouw zijn één, zei Jochem; maar in de Delftsche schuit betalen zij voor twee. (Zie delft.) Mijn oom mag gaarne zijne ingebrande pijp met een zwavelstokje weêr op de regte wijze brengen, zei Jochem. Wat zijn dat wonderlijke knollen, zei Jochem, en hij zag ronde drollen. (Zie drol.) | |
Jok.Die jokken wil, moet jok verstaan.Ga naar voetnoot11 Hij kan jok en ernst verstaan. (Zie ernst.) Spel zoeken is jok vinden.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 363]
| |
Jolijt.Een korte vreugd, een kort jolijt Is deze tijd.Ga naar voetnoot1 In vijf dingen is jolijt: lange maaltijden, jong vleesch, oude visch, een schoon vrouwtje en wijn op den disch. (Zie ding.) | |
Jonas.Het is een regte Jonas.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit van iemand, die altijd slecht weêr ontmoet, als hij zich op reis begeeft. Zie Jona i: 12.] Het lot valt op Jonas.Ga naar voetnoot3 [Dat is: altijd wordt de ongelukkige aangewezen. Het spreekwoord is genomen uit Jona i: 7.] Hij speelt voor Jonas. [Dat wil zeggen: hij zit altijd te morren en te klagen. Zie Jona iv.] Hij zit net te kijken als Jonas in den walvisch. Zij maken hem Jonas.Ga naar voetnoot4 [Men zegt dit, wanneer iemand op eene plaats, waar hij niet behoort, lang vertoeft, en past het vooral toe op den drinkebroêr in de herberg. Hij is er als jonas in den grooten visch. Zie Jona i: 17.] | |
Jong.Aap! wat hebt gij mooije jongen. (Zie aap.) Als de jongen vliegen kunnen, verlaten zij het nest. Beloven en houden Past jongen en ouden.Ga naar voetnoot5 Blaauweduiven krijgen blaauwe jongen. (Zie duif.) Blijft den (of: der) jongen iets, Den (Der) ouden blijft niets.Ga naar voetnoot6 Dat de jonge wist, en de oude kon: zij raakten aan den kost.Ga naar voetnoot7 Dat gelijkt wel het jong van zijne moêr, zei de mof, en hij zag een' hoeker achter een oorlogschip liggen. (Zie hoeker.) Dat oud is, knort graag; - dat jong is, speelt graag.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Dat zou een arend zijnen jongen niet geven. (Zie arend.) De jongen kunnen, maar de ouden moeten sterven.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) De jongen loopen, daar zij het meenen te vinden.Ga naar voetnoot10 De jongen verjagen de ouden.Ga naar voetnoot11 De jongen zal men leeren, De ouden eeren, De wijzen vragen, De zotten verdragen.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) De jongsten moeten voorgaan, als de oudsten ten grave gedragen worden. (Zie graf.) De jongste sluit de rekening.Ga naar voetnoot13 De kat muist best, als zij jongen heeft.Ga naar voetnoot14 Den aap met zijne jongen vertoonen. (Zie aap.) Der ouden raad, Der jongen daad, Der mannen moed Is altijd goed. (Zie daad.) De uilen vinden zelfs hunne jongen schoon. Die jong ledig is, kan oud niet doen.Ga naar voetnoot15 Die jong spaart, lijdt oud geen gebrek. (Zie gebrek.) Dien de ouderdom mishaagt, die moet zich maar jong laten opknoopen. Een aap, uit al te groote min, Die perst zijn jong de lenden in. (Zie aap.) Een haastige hond werpt blinde jongen. (Zie hond.) Eigenbaat, Jongen raad, Heimelijke haat Doen ter wereld de meeste schaad. (Zie eigenbaat.) Er is geen ekster zoo loos, of zijne jongen (ook wel: zijn nest) worden (wordt) hem wel ontnomen. (Zie ekster.) Er zijn weinig jongen, die het den ouden verbeteren zullen, zei de paap, en men vroeg hem, of hij van den nieuwen of ouden rijnschen wijn wilde drinken.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Groote kraaijen hebben fraaije (of: fijne) jongen.Ga naar voetnoot17 Het geitje huppelt in het groen, En zoo zal ook haar jonge doen. (Zie geit.) Het is kwaad te regten, dat van jongs krom gewassen is.Ga naar voetnoot18 Het zal nog jongen broeden. Hij blijft bij zijn woord, als een haas bij zijne jongen. (Zie haas.) Hij is er zoo mal mede als een aap met zijne jongen. (Zie aap.) Hij is jong, maar hem heugen oude zaken.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.) Hij moet bij tijds opstaan, die de moêr met de jongen vangen zal.Ga naar voetnoot20 Hij wordt weêr jong, want hij begint al op zijne schoenen te wateren. Hij ziet als eene kat, die hare jongen dood vindt. Hoe is de jongste van drieën zoo zwart? (Zie drie.) Hoe schooner aap, hoe leelijker jongen. (Zie aap.) Hoe zal eene krabbe hare jongen leeren regt gaan!Ga naar voetnoot21 In den oogst werkt jong en oud.Ga naar voetnoot22 Jong de moeders op den schoot trappen, en oud op het harte. (Zie hart.) Jong eene hoer, oud eene profetes. (Zie hoer.) Jong een heer, oud een boef. (Zie boef.) Jong gewend, oud gedaan.Ga naar voetnoot23 Jong is schoon genoeg.Ga naar voetnoot24 Jong is vrolijk.Ga naar voetnoot25 Jong is zoet.Ga naar voetnoot26 Jong met oud Dient niet getrouwd.Ga naar voetnoot27 Jong veel waken en oud veel slapen doet zorgen maken.Ga naar voetnoot28 Krijgt gij de ouden, zoo hebt gij de jongen gewis.Ga naar voetnoot29 Met jongen ten krijg, met ouden ten raad.Ga naar voetnoot30 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 364]
| |
Naar onze Vrouwe te Donk Gaat men om een jonk. (Zie donk.) Op blijde dagen malsche teugen, Kan 't hart van jong en oud verheugen. (Zie dag.) Slecht oud, slecht jong; slecht gewonden, slecht gesponnen.Ga naar voetnoot1 Van eene booze aarde zal men ook geene jongen over laten blijven. (Zie aarde.) Volhouden Past jongen en ouden.Ga naar voetnoot2 Wat jongs verheugt het hart. (Zie hart.) Wat van apen komt, wil luizen (of: Apen-jongen zoeken graag luizen). (Zie aap.) Wel toezien en wel stille zwijgen, Doet iemand jong en moeder krijgen.Ga naar voetnoot3 Wij kunnen het niet jonger doen. Wilt gij niet oud worden, laat u jong hangen.Ga naar voetnoot4 [Dit is een spottend gezegde tot spotters met de gebreken des ouderdoms. Men zegt in denzelfden zin: Dien de ouderdom mishaagt, die moet zich maar jong laten opknoopen.] Zij is zulk eene reine maagd Als Jordens koe, die jongen draagt.Ga naar voetnoot5 Zoo de ouden pijpen, zingen de jongen.Ga naar voetnoot6 Zoo de ouden zongen, Piepen de jongen.Ga naar voetnoot7 Zulk een tronk, Zulk een jonk. | |
Jongen.Al het smeer is vet, zei de koksjongen, en hij lardeerde het gebraad met kaarseindjes. (Zie einde.) Al naar het valt, zei de jongen, en zijn stuk viel in eenen hoop met dubbeltjes. (Zie dubbeltje.) Daar heb ik een' hekel aan, zei de kleine jongen. (Zie hekel.) Daar weten wij timmerluî raad voor, zei de jongen, en hij was acht dagen op timmeren. (Zie dag.) Dat bijltje ben ik wel half kwijt, zei de jongen, en hij liet het in de Spaansche zee vallen. (Zie bijl.) Dat is een klouwer van een' jongen.Ga naar voetnoot8 Dat is keurige muziek, zei Govert, en hij hoorde zijn' jongen op een' aarsdarm spelen. (Zie aars.) Dat is niet al mis, zei de jongen, en hij wierp een' steen voorbij den hond, maar tegen de scheenen van zijne stiefmoeder. (Zie hond.) De jongens-streken zijn er bij hem nog niet uit. De koksjongen zou dat wel merken. De oude man smaakt altijd naar den jongen. De wereld loopt ten end, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr op een varken rijden. (Zie einde.) Die den tijd verbeiden kan, Wordt van jongen eens een man (of: Met der tijd wordt het kind een man).Ga naar voetnoot9 Die heb ik wel voor eene maand den jongens achter de schapen hooren zingen. Die jongen zal voor man varen.Ga naar voetnoot10 Die vent laat zijn naakte gat zien, zei Jochem, en hij zag een' jongen zwemmen. (Zie gatten.) Doe de deur toe, pas wel op, zei besje tegen haar' jongen, en zij ging op de vlooijen-vangst. (Zie besje.) Een gelukkig jongentje van Scheveningen! [Men bezigt dit spreekwoord van iemand, wicn onverwacht een geluk te beurt valt. In gevolge den toestand, waarin de Scheveningers, door plaatsclijke gesteldheid, verkeeren, gebeuren daar, òf door hen, òf onder hen, òf bij hen, vele ongelukken. Geen wonder, dat er een groote roep opgaat, wanneer dáár een gelukkige gevonden wordt.] Een jongen strijkt zijne broek maar weêr op. (Zie broek.) Er is geen schelm te vertrouwen, zei de jongen van zijn' vaâr.Ga naar voetnoot11 Haas is een lekker eten, zei de jongen, want mijn grootvader heeft ze zien eten. (Zie eten.) Het is altijd kip op den kleinen jongen. Het is eene alikruik van een' jongen. (Zie alikruik.) Het is een gladde jongen. Het is een jongen als eene wolk (of: Hij ziet er uit als eene wolk).Ga naar voetnoot12 Het is een lief kind (of: jongentje)! Het is een Malchus van een' jongen. [Men zegt dit van een' lobbes, en doelt gewisselijk op den lijdelijken toestand, waarin malchus voorkomt, als petrus hem zijn oor bijna afslaat.] Het is, of er geene liefde meer in de wereld is, zei Grietje, en zij zag twee jongens vechten. (Zie griet.) Het is vetpot, zei de jongen, mijne moeder heeft een' daalder gewisseld. (Zie daalder.) Het zal mij niet weêr gebeuren, zei de jongen, dat mijn vader sterft, en ik er niet bij ben. Het zal wel veranderen (of: overgaan), eer je een meisje (of: jongentje) wordt. Het zijn jongens van de Leur. (Zie de leur.) Het zijn jongens van Jan de Wit. (Zie jan de wit.) Hij is erbij, eer de jongen halverwege in het groote want is. Hij is er geacht (of: heeft zooveel te zeggen) als een jongen, die een half vat t' huis brengt. (Zie huis.) Hij is er zoo gezien als Groote Watzes jongens bij den fiscaal. (Zie fiscaal.) Hij is wel uitgebroeid met de wassende graden van den koksjongen. (Zie graad.) Hij speelt met het geld, als de jongens met de sintels. (Zie geld.) Hij zaagt op als een kootjongen op eene kermisviool.Ga naar voetnoot13 Hoe is mijn vee zoo moedig, zei de jongen, en hij voelde de zesvoetige ruiterij op zijn' kop vechten.Ga naar voetnoot14 Hoor den dief eens liegen, zei de jongen van zijn' vaâr. (Zie dief.) Ik heb volop gehad, zei de jongen tegen zijn' vaâr, en hij kwam met twee blaauwe oogen en een' dikken neus t' huis. (Zie huis.) | |
[pagina 365]
| |
Ik wilde wel, dat ik het al gedaan had, zei de jongen, en hij zou het varken den aars kussen, om de blaas te hebben. (Zie aars.) Ik wil het terstond aan den jongen bevelen.Ga naar voetnoot1 In Frankrijk heeft de onfeilbaarheid zooveel te zeggen, zei Mazarin, als een jongen, die een half vat t' huis brengt. (Zie frankrijk.) Jongen, doe den pot toe, want de geesten zullen evaporeren, zei dokter Filebout, en hij kookte karnemelk. (Zie dokter.) Jongen, geef de puts.Ga naar voetnoot2 Jongens, doe je oogen toe. Klaar is Kees, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr hangen (of: van de ladder stooten).Ga naar voetnoot3 Kool is kost, zei de jongen, mijn moêrtje kookt ze zevenmaal in eene week.Ga naar voetnoot4 Men moet zich van geene jongens op het hoofd laten sch...., of men wordt daarna wel met stront gesmeten. (Zie hoofd.) Mijn vader, zei de ondeugende jongen, zou wel eene koe willen koopen, had de schelm maar geld. (Zie geld.) Nu leven wij als broêrs, zei de jongen tegen zijn' vaâr, en zij zaten in eene kroeg. (Zie broeder.) | |
Jongheid.De jongheid wil niet, de ouderdom kan niet.Ga naar voetnoot5 De ouderdom kan wel beter varen dan de jongheid. De zotheid is het eenige ding, dat de jongheid vertraagt en de oudheid verjaagt. (Zie ding.) Die in zijne jongheid wel leeft, vindt een' vrolijken ouderdom.Ga naar voetnoot6 Het is de jongheid, zei besje, en toen speelde een zeventiger met buitelmannetjes. (Zie besje.) Het zoeken van vogeltjes en visschen Doet de jongheid in 't leeren missen.Ga naar voetnoot7 Laatdunkendheid is eene plaag voor de jongheid en lieden van een klein vermogen.Ga naar voetnoot8 Studie met maten Zal de jongheid baten.Ga naar voetnoot9 Zoo de jongheid stuurt den staat, Zie, dat hij ten onder gaat.Ga naar voetnoot10 | |
Jonker.Als de jonkers malkander plukharen, dan moeten de boeren hun haar leenen. (Zie boer.) Als een dief wist, waar hij stelen zou, en een jonkman, waar hij vrijen moest, zouden beiden schielijk rijk en gelukkig zijn. (Zie dief.) Als men den hond jonker heet, dan wil men hem hangen. (Zie hond.) Als men een' bedelaar te paard helpt, wordt hij een trotsche jonker. (Zie bedelaar.) Dat is wel gedaan, zei jonker Jutfaas, en hij leerde zijnen kinderen, dat zij terstond in het hoerhuis zouden gaan, zoo konden zij bij tijds eene herberg sparen. (Zie herberg.) Dat moet Jupiter met zijn' bliksemschicht scheiden, zei jonker Frans. (Zie bliksem.) Een jonkman kan negenmaal verderven, en dan nog weder genezen.Ga naar voetnoot11 Een jonkman, zonder bedwang, of Christenen, in 't geloove krank, gedijen zelden. (Zie bedwang.) Gij maakt den jonker, en hebt penning noch duit bij te zetten. (Zie duit.) Het is al vrij wit: een jonkman in de mars.Ga naar voetnoot12 Het is een papieren jonker (of: mannetje).Ga naar voetnoot13 Het is een smalle (of: stroo-) jonker.Ga naar voetnoot14 Het is jonker Jan in het oog. (Zie jan.) Het is jonker Pover.Ga naar voetnoot15 Het zijn jonkers van den Kalisdijk. (Zie dijk.) Hoe kaler jonker, Hoe grooter pronker.Ga naar voetnoot16 Jonkmans moeten buiten 's huis verzoeken. (Zie huis.) Lichtmis donker, De boer een jonker; Lichtmis helder, De boer in den kelder. (Zie boer.) Neemt iemand een' jonker Om geld of om goed, Die heeft ook een' pronker, Dien ze dienen moet. (Zie geld.) | |
Jonkvrouw.Hij heeft ditmaal door zijne jonkvrouw veel moed gekregen.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) Hij mag tusschenbeide wel eens zien, of de keuken warm is, en de jonkvrouw het huis bewaakt. (Zie huis.) | |
Jood.Blind, arm en oud is een Joden-vloek. (Zie arme.) Die eenen Jood bedriegt, zal eenen stoel in den hemel hebben. (Zie hemel.) Er zijn balken onder het ijs, want de Joden loopen erop. (Zie balk.) Geen Jood kan eruit wijs worden. Het gelijkt wel eene Joden-kerk. Het geluk is de wereld nog niet uit, zei de Jood, toen hij iemand acht stuivers en een vrijbriefje uit de loterij t' huis bragt. (Zie brief.) Hij besnoeit den roem van zijn' medemensch, gelijk de Jood het geld. (Zie geld.) Hij gaat eenen wisselbrief op eenen verdoemden Jood teekenen. (Zie brief.) Hij heeft een' Jood gekist. [Men zegt dit van iemand, die een' onaangenamen reuk van zich geeft.] Hij is aan de Joden overgeleverd.Ga naar voetnoot18 [Dit spreekwoord wordt gebezigd, wanneer iemand onder slechte menschen vervalt, en heeft zijnen grond in de onbarmhartigheid, waarmede de Joden den Heiland hebben behandeld.] Hij is er gezien als eene ham op eene Joden-bruiloft. (Zie bruiloft.) Hij is er gezien als een varken in eene Joden-keuken.Ga naar voetnoot19 Hij is ermede te paaijen, als een Jood met de billen van een zwijn. (Zie bil.) Hij is ervan voorzien als eene Joden-keuken van spek.Ga naar voetnoot20 Hij is er zoo wel ontvangen als de zog bij den Jood in huis. (Zie huis.) Hij schreeuwt als een Wisseljood. Hij snijdt hem naar de Joodsche wet. [Dat wil zeggen: hij neemt hem aan alle | |
[pagina 366]
| |
zijden beet. Bij de Israëlitische wet was alle woeker ten strengste verboden. De Israëliten, geene handelaars zijnde, konden zich aan deze zonde ook minder schuldig maken, maar werden veeleer, vooral door de Feniciërs, menigmalen duchtig beet genomen. Sedert de Joden als ballingen onder andere volken rondzwerven, zijn de zaken omgekeerd. Zich bijna uitsluitend aan den handel overgevende, zijn zij erop uit, om de gooïm te bedriegen. Van de Christenen, hen in die handeling navolgende, wordt gezegd: iemand te snijden naar de Joodsche wet.] Hij werkt op zijn Joodsch. [Het achterste-voor werken wordt werken op zijn Joodsch genoemd, omdat het Hebreeuwsch achterste-voor gelezen wordt.] Je moet ze maar proeven, zei de Jood. Ik koop geene halters en kwalters, zei de Jood. (Zie halters en kwalters.) Mijn broêr heeft vele bezittingen, zei de Jood, en hij kraauwede zich. (Zie bezitting.) Twee Joden weten wel, wat een bril kost. (Zie bril.) Zij klagen als arme Joden. Zij leven met hem als de Joden met onzen Heer. (Zie heer.) Zwaar gedrukt en niets gedaan, zei de Jood, en hij droeg het in zijn' mantel meê. | |
Joor.Dat gaat er diep in, zei Joor, en hij stak eene naald in zijn vrijsters naaldenkoker.Ga naar voetnoot1 Dat gaat wel, zei dronken Joor tegen voerman Job, en de wagen holde. (Zie job.) Dat gelijkt wel eene misgeboorte, zei Joor, en hij zag een' kikvorsch zwemmen.Ga naar voetnoot2 Dat is tot represaille, zei Pleuntje tegen Joor, en zij smeet hem al den marsepein tegen zijne tronie.Ga naar voetnoot3 Dat smaakt vunzig, zei Joor, en hij slurpte een stinkei uit. (Zie ei.) Dat valt mij schrikkelijk benaauwd, zei Joor, en hij werd gewurgd.Ga naar voetnoot4 Die jenever smaakt naar het vat, zei dorstige Joor, en hij dronk scharrebier. (Zie bier.) Eet karnemelk met gouden torren, zei Joor, daar krijgt men geen' stinkenden adem van. (Zie adem.) Gij hebt gedaan, een ander man in het spel, zei Fijtje tegen Joor, en zij had hem uit de baan geknikkerd. (Zie baan.) Het is geen kinderspel, als de oude luî in het bed k....., zei Joor, en hij sch... al de lakens vol. (Zie bed.) Je bent een beest, zei Joortje tegen Jantje van der Lens; Dat 's waar, zei hij, voor vijf duiten ben ik weêr een mensch. (Zie beest.) Ik heb een vet wijf, zei magere Joor, ze zal mij voor geene vloo tusschen de plooijen van de lakens gaan zitten.Ga naar voetnoot5 Wat dunk je van dien draf, zei manke Joor, en hij liep op krukken. (Zie draf.) Wat fatale duw is dat, zei Joor, en hij kreeg een brandmerk. (Zie brandmerk.) Wat is het hier dun, zei dronken Joor, en hij lag in het water.Ga naar voetnoot6 Weg gaan we, Marcus! met de bokken van Farao, zei dronken Joor, en hij reed onder escorte van schout en dienders naar het verbeterhuis. (Zie bok.) | |
Joost.Dat mag Joost weten. Hij heet broêr Joost. (Zie broeder.) Hoe kunt gij de vromen zoo kwellen, zei gaauwe Joost, en hij kreeg van meester Benedictus eene hagelbui van roeslagen. (Zie benedictus.) Hoe menigmaal vergaat ons het gedenken, zei dronken Joost, en hij trok zijne kousen verkeerd aan.Ga naar voetnoot7 Ik kan niet begrijpen, hoe mijn rok zoo nat is, zei dronken Joost, en hij had drie uren door een' slagregen gegaan.Ga naar voetnoot8 Ik zie wat nieuws, zei dronken Joost, en hij zag eene nieuwe deur aan een oud varkenskot. (Zie deur.) Na rijp beraad, zei Joost, en hij wachtte zoo lang, om zijns buurmans dochter te vragen, tot een ander ze hem voor den neus weghaalde. (Zie beraad.) Wij beleven wonderlijke tijden, zei Joost de visscher, en hij zag eene garnaal in een' pispot zwemmen. (Zie garnaal.) | |
Joost Bloemkool.Wat gebrui is dat, zei Joost Bloemkool, en daar sprong een kikvorsch uit zijne broek. (Zie broek.) | |
Joost de Plug.Ik heb al genoeg, zei Joost de Plug op het schavot, en de beul was pas begonnen. (Zie beul.) | |
Jorden.Alles met maten, zei Jorden, en hij dronk den jenever bij pintjes. (Zie jenever.) Dat gaat beter dan k....., want het stinkt niet, zei Jorden, en hij hoorde een' kruk op den bas spelen. (Zie bas.) Dat is de confrater van den duivel, zei Jorden, en hij wees op een' moor. (Zie confrater.) Dat is een voer hooi, zei Jorden, en het was een wagen vol stroo. (Zie hooi.) Eet nu soepe, zei gekke Jorden, en hij gooide een' Franschen kok een hammebeen toe. (Zie beenderen.) Het kan misselijk loopen, zei Jorden, en hij had eene krab aan een touwtje.Ga naar voetnoot9 Ik ben verkeerd gemaakt, zei Jorden, en hij zat links.Ga naar voetnoot10 Ik ga eens zien, of mijne familie slaapt, zei Jorden de boer, en hij keek in het varkenskot. (Zie boer.) Wat bezwaarder kost is dat, zei Jorden, en hij at room met braadvet.Ga naar voetnoot11 Zij is zulk eene reine maagd Als Jordens koe, die jongen draagt. (Zie jong.) | |
Joris.Dat zijn onrijpe pruimen, zei Joris, en hij at olijven.Ga naar voetnoot12 Die het op de galg aanstelt, zei Joris, die sterft een profeet en een martelaar. (Zie galg.) | |
[pagina 367]
| |
Het is een domme Joris.Ga naar voetnoot1 Het is Joris en Trijn. [Men zegt dit van Al te mal Of niemendal, dat is: nu al liefde, wat eraan is, en deze tot in 't uitzinnige gedreven, en dan weder de grootste ruzie, die zich in scheldwoorden en kloppartijen oplost. Joris en trijn zijn personaadjen uit de poppenkast.] Het is Joris in der eeuwigheid. (Zie eeuwigheid.) Het is warm op mijn hart, zei Joris, of er een ekster op gesch.... had. (Zie ekster.) Hij is een snaak Joris.Ga naar voetnoot2 Ik weet wel, wat je meent, zei Grietje-gaarne-gezoend, en Joris wees op zijn schootsvel. (Zie griet.) Karel! houd de lantaarn, zei Joris: ik moet eens hoesten.Ga naar voetnoot3 Mij dat vischje, zei Lena, en zij haalde een' paling uit de fuik van Joris. (Zie fuik.) Voorzigtigheid is de moeder der wijsheid, zei Joris, en hij leide, terwijl zijne vrouw sliep, een half dozijn eijeren onder haren aars, om uit te broeijen. (Zie aars.) Wat kan men niet al in gedachten doen, zei droomige Joris, en hij at mosterd zonder ham. (Zie gedachte.) Zoet op zoet, zei Joris, en hij zoende zijne vrouw op eene suikerkist.Ga naar voetnoot4 | |
Joris Janse.Waar kan de mot niet al inkomen, zei Joris Janse, en hij vond eene modieuse pruik, die in negen en negentig jaren niet gedragen was. (Zie jaar.) | |
Joris Stompvoet.De wereld is om rapen uit, zei Joris Stompvoet, rijdende op den staart van een' laverenden kikvorsch.Ga naar voetnoot5 | |
Joris van der Peer.Hoe laat is het? vroeg grootje aan Joris van der Peer; Het is zes uren besje, zei hij, want de wijzer hangt op en neêr. (Zie besje.) | |
Jota.Geen tittel of jota. [Dat wil zeggen: het minste of geringste niet. Jota of jod is de naam van de kleinste letter van het Hebreeuwsche alphabet. Door tittels verstaat men de kleine trekken, waardoor sommige naar elkander gelijkende Hebreeuwsche letters van elkander te onderscheiden zijn. Het spreekwoord is genomen uit Matth. v: 18.] | |
Jozef.Als de regte Jozef maar komt, dan moet Maria volgen. [Dat wil zeggen: als er een vrijer komt, die het meisje lijkt, zal zij niet weigerachtig zijn. Het spreekwoord is ontleend uit het reine huwelijk van 's Heeren aardsche ouders.] Daar hebt ge Jozef den droomer. (Zie droomer.) Het is een onnoozele Jozef.Ga naar voetnoot6 [Het spreekwoord ziet op jozef, den zoon van jakob, en bepaaldelijk in zijn gedrag met de vrouw van potifar. Onnoozel komt hier voor in den zin van eenvoudig, onschuldig.] Het zijn allen geen Jozefs. [Allen weten aan de verzoeking geen' wederderstand te bieden; velen bezwijken eronder.] | |
Italië.In Italië zijn te veel feesten, Te veel hoofden, te veel tempeesten. (Zie feest.) Zij zullen u wel ander Italiaansch leeren klappen. | |
Judas.Dat is eene Judas-kneep.Ga naar voetnoot7 De duivel heeft hem den armen Judas-zang geleerd. (Zie duivel.) Het is een Judas-kus.Ga naar voetnoot8 Het is een theologus (advocaat, raadsman, of: getuige) als Judas een apostel. (Zie advocaat.) Hij zweet Judas-zweet.Ga naar voetnoot9 Judas is nog niet al dood.Ga naar voetnoot10 Onbesneden van ooren en harte, gelijk Judas. (Zie hart.) Zij is meerder verloren dan Judas' ziel.Ga naar voetnoot11 | |
Jufvrouw.Belietje is zoo goed als de jufvrouw. (Zie belie.) Dat heb je niet kwalijk voor, zei de meid, toen ze hoorde, dat hare jufvrouw om een' vrijer bad. Dat is jufvrouw Zuurkool. Dat zei jufvrouw Drilbil ook, toen ze het met die van Amersofoort glijën liet. (Zie amersfoort.) De pot is eene jufvrouw: zij moet op den tijd bediend worden.Ga naar voetnoot12 Die juffer-handen heeft, moet met geene matrozen klap-in-de-hand spelen. (Zie hand.) Die jufvrouw zou mij niet dienen.Ga naar voetnoot13 Die van eene boerin eene jufvrouw kan maken, moet wel bot leeren schaven. (Zie boerin.) Een beetje scheef - dat juffert (of: zwiert) wel. (Zie beetje.) Eene juffer, met der haast gemaakt, kan niet wel een goed gelaat houden. (Zie gelaat.) Een valken-oog, een leeuwen-hart en eene jufferhand is den medieijnmeester noodig. (Zie hand.) Het is eene jonge jufvrouw met een oud hoofd. (Zie hoofd.) Het is eene katoenen juffer. Het is thee, als jufvrouw de meid roept. Het is witte wijn uit jufvrouw Eénarm. (Zie éénarm.) Het juffert zoo wat heen. Hij beeft als een juffers-hondje. (Zie hond.) Hij is zoo gedwee als een juffers-handschoen. (Zie handschoen.) Hij komt er zoo bedrogen af als de hechtelooze jufvrouw, die hare platluizen met kwikzilver vergaf. | |
[pagina 368]
| |
Hij krijgt eene kleur als eene jonge jufvrouw. Hij moet van die juffer boterhammetjes hebben. (Zie boterham.) Hij spreekt juffer uit den mond.Ga naar voetnoot1 [Dat is: hij durft zich tegen hooger gezag of beter weten aan verzetten, en neemt eene houding aan, alsof hij alles vermag. Ik durf niet beslissen, of het spreekwoord ontleend is aan de scheepsjuffers, dat zijn blokken zonder schijven, die met ijzer beslagen gaten hebben, om er de hoofdtouwen door te trekken; doch welke juffers meesttijds geene dienst bewijzen, en dan alleen tot pronk dienen, - of wel aan de gewone Noorweegsche sparren, die hare eigenaardige hardheid hebben, - of, mogelijk aan de adellijke jonkvrouwen, die vrij wat eigenwaan bezaten, - of eindelijk aan de geestelijke zusters, die om wezentlijke of gewaande heiligheid zeer opgeblazen en aanmatigend waren.] Is de juffer niet wat kreupel, dan trekkebeent ze toch iets. (Zie beenen.) Juffersgunst en harpenklank Luidt wel zoet, maar duurt niet lang. (Zie gunst.) Men kan beter van eene boerin eene jufvrouw maken, dan van eene jufvrouw eene boerin. (Zie boerin.) Nommer één gaat vóór de jufvrouw. (Zie één.) Schikt allen wat in, zei Femmetje Evengoed, wij zijn geen van drieën de beste juffers. (Zie femmetje evengoed.) Ver gehaald en duur gekocht, Dat is 't, wat mijn juvrouw zocht.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Wilt gij eene jufvrouw niet meer beminnen, trouw ze, zei de filozoof. (Zie filozoof.) Zij is de beste zuster (of: juffer) niet.Ga naar voetnoot3 Zoo als de jufvrouw danst (of: is), danst (is) ook haar hondeken. (Zie hond.) Zoo als de jufvrouw is, zoo is hare kamenier.Ga naar voetnoot4 | |
Juk.Die twee trekken één juk.Ga naar voetnoot5 Een juk op het stuur zetten.Ga naar voetnoot6 Fij van het huwelijksjuk, als het niet verguld is. (Zie huwelijk.) Het gareel (of: juk) moet aan den hals. (Zie gareel.) Het ijzren juk Baart enkel druk. (Zie druk.) Het lieflijk juk Baart ongeluk.Ga naar voetnoot7 Hij buigt den hals onder het juk. (Zie hals.) Hij haalt zich het juk op den hals. (Zie hals.) Hij kan zich kwalijk onder het juk begeven.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: het valt hem moeijelijk, zich aan hooger gezag te onderwerpen. Het spreekwoord is ontleend aan de ossen, die nog niet aan 't juk gewend zijn.] Kom aan geen vrouwenjuk dan wel beraân. Men moet de schouders buigen naar het juk. | |
Julfus.Dat zijn kloeke boonstaken, zei Julfus, en hij zag de masten van een oorlogschip. (Zie boon.) | |
Jupiter.Dat moet Jupiter met zijn' bliksemschicht scheiden, zei jonker Frans. (Zie bliksem.) Het is gesneden uit de linkerbil van Jupiter. (Zie bil.) Hij meent uit de linkerbil van Jupiter te zijn voortgekomen. (Zie bil.) Jupijn zag er in zijn' tijd al geene kans toe.Ga naar voetnoot9 Jupiter heeft geene kinderen.Ga naar voetnoot10 [Het tegenovergestelde van hetgeen in dit spreekwoord gezegd wordt, is uit de fabelkunde bekend. Jupiter had ze rijkelijk, zoo bij godinnen als aardsche vrouwen. Vele vorsten en vorstinnen vleide men, door hen en haar zonen en dochteren van jupiter te noemen. Daarenboven wordt jupiter, als hoogste godheid, vader der goden genoemd. Wanneer men dus het spreekwoord: Jupiter heeft geene kinderen, gebruikt, spreekt men spottender wijze, en wel, omdat het tegendeel der uitdrukking eene uitgemaakte waarheid is. Op dezelfde wijze zegt men: Het bosch heeft geene boomen.] Naast Jupiter, naast den bliksem. (Zie bliksem.) | |
Jutfaas.Dat is wel gedaan, zei jonker Jutfaas, en hij leerde zijnen kinderen, dat zij terstond in het hoerhuis zouden gaan, zoo konden zij bij tijds eene herberg sparen. (Zie herberg.)
Hij heeft een' slag van den Kamper (of: Jutfaasschen) molen weg.Ga naar voetnoot12 | |
Jutje.Zoo moet het gaan, zei Jutje, en zij zag een varken den laatsten snik geven.Ga naar voetnoot13 | |
Juweel.Een kwaad wijf is een kwaad juweel (of: kleinood).Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Geile vrouwen, die schoon zijn, Heet men juweelen bij het zwijn.Ga naar voetnoot15 Het is een staaltje (ook wel: een puikje, pronkstukje, of: juweeltje).Ga naar voetnoot16 Zachtzinnigheid is een huiselijk juweel. (Zie huis.) | |
[pagina 369]
| |
Izebel.Als Izebel eene vasten uitroept, dat Naboth voor zijnen wijngaard zorge. [Dat wil zeggen: als onregtvaardige magthebbers den schijn van vroomheid aannemen, zijn ze des te meer te vreezen. Het spreekwoord is ontleend uit 1 Kon. xxi: 9 en 10. In gelijken zin zegt men: Als de vos (of: de duivel) de passie preekt: boeren! past op je ganzen.] |
|