Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd[K]Kaauwen.Daar is nog al wat aan te kaauwen. Hij kan het eten noch kaauwen. (Zie eten.) Men moet het voor hem kaauwen, en nog slikt hij niet.Ga naar voetnoot3 | |
Kakelen.Hij kakelt vroeg, maar legt laat. Ik versta uw kraaibekken en uw kakelen wel.Ga naar voetnoot4 [Ik merk het wel, dat gij niets dan dwaasheden voor den dag brengt.] | |
Kakken.Het is pleizierig kakken, als het goed volgen wil.Ga naar voetnoot5 Het trouwen komt op als kakken.Ga naar voetnoot6 Hij ziet zoo benaauwd, of hij kakken moet.Ga naar voetnoot7 Kakken gaat voor. (Zie gaan.) Klein van eten en groot van kakken. (Zie eten.) Men heeft hem te kakken gezet.Ga naar voetnoot8 Wat er verboden wordt, kakken en trouwen blijft altijd geoorloofd. (Zie blijven.) | |
Kallen.Die veel kalt, Dien veel ontvalt.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Men kan zoo mal niet kallen, Of het kan zoo vallen. | |
Kammen.Hij is braaf gekamd.Ga naar voetnoot11 Zelden kammen, zeer kammen.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) | |
Kampen.Die kampt, wordt niet terstond gekroond; Maar kampt hij regt, hij wordt beloond. (Zie beloonen.) Ik wil erom kampen.Ga naar voetnoot13 | |
Kapittelen.Hij is braaf gekapitteld.Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: hem is de les opgelezen; hij heeft eene bestraffing ondergaan. Wanneer men in de kloosters kapittel hield, was men vergaderd met het doel, om elkanders gebreken aan te wijzen, of zelven die te belijden.] zij kapittelen elkander. | |
Kastijden.Hij kastijdt zich wel, die zich bij een ander kastijdt.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) | |
Beter kiezen dan kavelen.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: het is beter, de keus te hebben, dan bij het lot bedeeld te worden.] | |
Keeren.Als gij op het naast zijt, zoo keer niet om.Ga naar voetnoot19 Zie de Bijlage.) Beter te lijden dan te keeren.Ga naar voetnoot20 Beter ten halve gekeerd, dan geheel gedwaald. (Zie dwalen.) Beter ten halve gekeerd, Dan geheel onteerd.Ga naar voetnoot21 Het is zeer met mij gekeerd.Ga naar voetnoot22 Hij doolt (of: dwaalt) niet geheel, die ten halve keert. (Zie dolen.) Hij weet zich niet te keeren of te wenden. Vrij komen, vrij keeren.Ga naar voetnoot23 | |
Kennen.Als niet komt tot iet, Kent het vaak zich zelven niet. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord man aldus: Als niet komt tot iet, Is het allemans verdriet.] Al viel ik over hem, ik zou hem toch niet kennen.Ga naar voetnoot25 Dat kent mij niet.Ga naar voetnoot26 [Dat is: ‘daar heb ik geen verstand van,’ zegt de verzamelaar van de Drenthsche Spreekwijzen en Spreek woorden. In deze spreekwijze heeft men dus subject en object met elkander verwisseld.] Die mij koopt, kent mij niet.Ga naar voetnoot27 Die u kent, zal u niet koopen.Ga naar voetnoot28 Die u niet kent, die mag u koopen.Ga naar voetnoot29 Die u wel kent, die neemt u niet.Ga naar voetnoot30 Die zich wel spiegelt, ziet zich wel; die zich wel ziet, kent zich zelven wel.Ga naar voetnoot31 Iemand groot noch klein kennen.Ga naar voetnoot32 Iemand kennen, of men in hem gezeten hadde. Ik heb hem wel zoo doorkamd, dat ik hem wel ken. (Zie doorkammen.) Ik ken hem niet, dat hij geboren is. (Zie geboren worden.) Ik ken hem van binnen en van buiten.Ga naar voetnoot33 [Gelijk men in allen opzigte met iemands doen en laten bekend is, dien men van binnen en van buiten kent, of dien men kent, of men | |
[pagina 36]
| |
in hem gezeten hadde, zoo is er integendeel volstrekt het minste niet bekend van den persoon, dien men groot noch klein kent.] Ik ken hem zoo wel, alsofik hem zelf gemaakt had.Ga naar voetnoot1 Ik ken u niet, zoo ik u niet hantere. (Zie hanteren.) Ik ken uw weeuwen wel.Ga naar voetnoot2 [Tuinman geeft den volgenden oorsprong van dit spreekwoord op: ‘Een opgehangen dief hing door den wind aan de galg en beyerde, en de lappen van zijne klederen waaiden op. Zyn wyf, dat ziende, riep hem toe: Ik ken uw weeuwen wel.’ Op de uitlegging van tuinman afgaande, zou weeuwen met wuiven verwant zijn.] Ik zou hem niet kennen, al viel ik over hem. Kent en bezint, Eer dat gij mint. (Zie bezinnen.) Ken u zelven. [Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op de woorden hand en lieden aldus: Een ieder legge zijne hand op het hart, en kenne zich zelven en Ken u zelven liever, dan dat u de lieden kennen.] Leer wat, zoo kent gij wat.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Men kan niemand regt kennen, voor en aleer men zich zelven aanmerkt. (Zie aanmerken.) Men kent niemand regt, of men moet eerst met bem geërfd hebben. (Zie erven.) Prijs noch misprijs, wat gij niet kent.Ga naar voetnoot4 Spreek, opdat ik u kenne. Wij kennen malkander van ouds. Wij kennen malkander wel.Ga naar voetnoot5 | |
Kielhalen.Iemand kielhalen.Ga naar voetnoot7 Zij zal beginnen te kielhalen.Ga naar voetnoot8 [v. Eijk zegt, dat dit ‘van eene vrouw gebezigd wordt, om aan te duiden, dat zij aan het schoonmaken van haar huis zal gaan.’] | |
Kiezen.Beter kiezen dan kavelen. (Zie kavelen.) Hij kiest niet, die ontleent.Ga naar voetnoot9 Kies of deel; die vooruit neemt, heeft reeds gekozen. (Zie deelen.) Men wint of verliest, Naardat men kiest.Ga naar voetnoot10 | |
Kijken.Daar is geen kijken naar. Daar komt wat kijken. Eens gedronken en eens gepist, en dan gekeken, hoe laat het is. (Zie drinken.) Ergens blaauw over staan kijken. Hij kijkt, alsof hij er vijf (zeven, negen, of: tien) ophad.Ga naar voetnoot11 [Men zegt dit van den mensch, wiens wreedaardigheid hem de oogen uitkijkt. Het getal 5 heeft aanleiding gegeven, dat men dit spreekwoord op den cycloop polyphemus heeft toegepast. Deze had reeds 4 reisgezellen van ulysses opgegeten, en kondigde hem aan, dat hij zich op zijn' persoon als nageregt zou vergasten. Maar ulysses stak polyphemus, na hem dronken gemaakt te hebben, het ééne oog uit, dat hij slechts bezat, en verhinderde alzoo diens verder opzet. Dit gevoelen wordt door tuinman, v. zutphen en v.d. vijver voorgestaan. De beide eersten denken, voor het getal 7, aan de 7 magere koeijen in farao's droom, die het spreekwoord zouden hebben doen ontstaan. v. Duyse deelt in dat gevoelen. Zeker is 't, dat eene der beide verklaringen de regte niet kan wezen. Maar beide moeten vervallen, als men bedenkt, dat sartorius, de eerste verzamelaar, behalve de brune, die het spreekwoord opneemt, van de getallen 5, 7, 9 en 10 gewaagt; waaruit ten duidelijkste blijkt, dat men dit spreekwoord in het algemeen behoort op te vatten, en geene gebeurtenis ten grondslag kan leggen, waarin één dier getallen bepaaldelijk wordt opgenomen.] Hij komt pas kijken. [Deze spreekwijze vindt men reeds op het woord wereld aldus: Hij komt eerst in de wereld kijken.] Hij stond en keek.Ga naar voetnoot12 Kijken heb je voor niet. (Zie hebben.) Kom erin en kijk eruit. Wat kijkt hij meukel (of: leuk). Wil je me lijken, Eerst moet ik kijken. (Zie gelijken.) Zij kijkt, alsof zij gebakken had. (Zie bakken.) | |
Kijven.Ik wilde liever met haar eten dan kijven (of: vechten). (Zie eten.) Kijven doet geen zeer. [Op het woord hart komt deze spreekwijze reeds als deel voor van het spreekwoord: Schelden (of: Kijven) doet geen zeer, en slaan heb je 't hart niet.] Men kan alleen niet kijven.Ga naar voetnoot13 Wacht u voor het eerste kijven.Ga naar voetnoot14 Wilt gij vechten, eer gij kijft!Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) | |
Kikken.Hij durft niet eens kikken.Ga naar voetnoot16 Hij kikt noch mikt.Ga naar voetnoot17 [Dat is: hij houdt zich stil, en maakt volstrekt geen geluid.] | |
Kittelen.Die zich zelven kittelt, lacht, als hij wil (ook wel: lacht graag, of: om niet).Ga naar voetnoot18 Gij kittelt hem, waar het hem jeukt. (Zie jeuken.) Hij kittelt zich zelven, dat hij lacht.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 37]
| |
Klagen.Als iets is geschied, Zoo helpt het klagen niet. (Zie geschieden.) Klaag niet, voor dat ge zijt genepen.Ga naar voetnoot1 Zoowel klaagt hij, dien 't wel is, als dien 't wee is.Ga naar voetnoot2 | |
Klappen.Die het niet weet, zal het niet klappen.Ga naar voetnoot3 Die veel klappen, liegen gaarne.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) [Wat hier van de klappers gezegd wordt, dat ze nl. leugenaars zijn, geldt mede van de luisteraars in het spreekwoord: Die veel luisteren, plegen veel te liegen.] Die vraagt, leert klappen.Ga naar voetnoot5 Hij klapt, gelijk het hem invalt. (Zie invallen.) Hoed u voor het klappen. (Zie hoeden.) Klap van mij niet, ik zal van u niet preken. Regel vrij regt, en laat klappen, die wil.Ga naar voetnoot6 Wie zal het klappen? | |
Kleeden.Kleed u warm, eet sober, drink redelijk, en gij zult lang leven. (Zie drinken.) Rein gekleed, En niet te breed.Ga naar voetnoot8 | |
Kleven.Het hangt noch kleeft. (Zie hangen.) Hij kleeft niet. Hij moet er blijven kleven.Ga naar voetnoot10 Wat baat het kleven, als het niet vestigen wil! (Zie baten.) | |
Klimmen.Die hooger klimmen wil, dan hem betaamt, Wordt eindelijk door een elk beschaamd. (Zie beschamen.) Die hooger klimt, dan hem betaamt, Valt lager, dan hij had geraamd. (Zie betamen.) Hij moet hoog klimmen, die laag vallen zal.Ga naar voetnoot11 Ze winnen zelden veel, die hoog willen klimmen. | |
Klinken.Dat is geklonken.Ga naar voetnoot12 Dat is van klink.Ga naar voetnoot13 Die heeft, wat er blinkt (of: klinkt), Krijgt, wat er springt. (Zie blinken.) Die meê wil drinken, Moet ook meê klinken. (Zie drinken.) Eten en drinken Doet klinken. (Zie drinken.) Het klinkt niet.Ga naar voetnoot14 Hij is van van klinktem voorzien. [Hij heeft geld.] | |
Kloppen.Die zullen wij erin kloppen. [De leugen nl., die verteld wordt; dan zit zij vast.] Klop of bel, eer gij binnentreedt. (Zie bellen.) | |
Klouwen.Daar is wat aan te klouwen.Ga naar voetnoot15 Het is klouwen en weêrklouwen.Ga naar voetnoot16 | |
Kluiven.Hij zal daar genoeg aan te kluiven hebben.Ga naar voetnoot17 [Dat is: hem wordt eene zaak opgedragen, waaraan hij niet gemakkelijk voldoen kan, of die hem alleronaangenaamst is. Een voorbeeld daarvan vinden wij in de woede der baldadige oproerlingen onder het Kaas- en Broodsvolk, ten jare 1492, die zoo verre ging, dat men te Haarlem den schout klaas van ruiven doodsloeg, zijn lijk aan stukken kapte, en onder dit schimpend opschrift in eene mand aan zijne vrouw zond: ‘O Vrouwken van ruyven!
Aen deze boutkens zuldy kluyven.’]
Pikken zonder krassen; Kluiven zonder bassen. (Zie bassen.) | |
Knippen.Hij is geknipt.Ga naar voetnoot21
Het is, alsof het voor u geknipt was. Zij moet dat opnaaijen, zoo als het geknipt is. | |
Knoopen.'t Mag hoopen, Maar zal niet knoopen. (Zie hoopen.) Men kan niet veteren, dat niet knoopen wil.Ga naar voetnoot22 [Dat is: niemand kan het onmogelijke ten uitvoer brengen. Als men een voorwerp heeft, dat men niet kan knoopen, dan is 't niet mogelijk, om het met een' veter vast te maken.] Men moet splitsen en knoopen.Ga naar voetnoot23 [Dat wil zeggen: men moet zuinig zijn. De touwen worden gesplitst, dat is: losgemaakt of gespleten, om ze daarna weder te knoopen, dat is: aan elkander te vlechten.] | |
Koekeloeren.Gij zit daar mooi te koekeloeren.Ga naar voetnoot24 [Wanneer iemand eene zeer donkere kamer tot zijne verblijfplaats heeft, en volstrekt geen uitzigt, of in het algemeen: wanneer hij een eenzaam werkeloos leven leidt, dan zegt men, dat hij daar mooi zit te koekeloeren. Het geluid, dat de hanen maken, heet bepaaldelijk koekeloeren, en beteekent eigentlijk: heimelijk loeren. Dit zal aanleiding tot de spreekwijze gegeven hebben.] | |
[pagina 38]
| |
[Wij zullen hem uit ons gezelschap verwijderen.] | |
Koken.Als het op is, is het koken gedaan. (Zie doen.) Die wel kookt, die wel eet. (Zie eten.) Hij kan wel doen zieden, maar niet doen koken. Koken moet kosten. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord flip aldus: Koken moet kosten, zei Flipje, en hij had eene roggelever te vuur.] Kookt men 't wel, zoo smaakt het wel.Ga naar voetnoot1 [Het wel slagen van eene voordragt of van een voorgenomen plan hangt alleen of althans hoofdzakelijk af van de wijze, die men aanwendt, om de zaak aannemelijk te maken. In gelijken zin zegt men: Maakt men 't wel, zoo smaakt het wel.] Ondertusschen koken ze gaar. Wat lang kookt, verkookt geheel.Ga naar voetnoot2 Zij koken en brokken, gelijk zij het eten willen. (Zie brokken.) Zoo gij gekookt hebt, regt ook aan. (Zie aanregten.) | |
Komen.Als het zoo komt, zal men het wel zien.Ga naar voetnoot3 Als ik kom, is er altijd gebakken, of men zal er bakken. (Zie bakken.) Als niet komt tot iet, Kent het vaak zich zelven niet. (Zie kennen.) Als 't is gekomen, Is 't weggenomen.Ga naar voetnoot4 [Het geluk nl., dut wuft is.] Als ze komen, zoo komen ze niet; maar als ze niet komen, zoo komen ze.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: de elkander bestrijdende krachten kunnen niet te gelijker tijd bestaan. Tuinman geeft dit spreekwoord eene bepaalde beteekenis, ofschoon het algemeen wordt toegepast. Hij zegt, dat ‘de zin is: komen de ganzen, zo komen de krijgers niet; en komen de krijgers, zo komen de ganzen niet, dewyl die dan van de moeskoppers opgevangen worden.’ In hoeverre zijn verder beweren waarheid bevat, dat ‘tyl uilenspiegel hier van de uitvinder was,’ kan ik niet beoordeelen. Onder anderen kan men dit spreekwoord ook nog aldus toepassen, gelijk de boer deed, die de vogels en zijne pas gezaaide erwten laat komen en niet komen: Als ze (de vogels) komen, zoo komen ze (de erwten) niet; maar als ze (de vogels) niet komen, zoo komen ze (de erwten).] Daar komt wat kijken. (Zie kijken.) Daar men niet komt, wordt men niet gekweld. Daar men niet komt, wordt men niet gerekend.Ga naar voetnoot6 Daar men niet komt, wordt men niet geschoten. Daarna, als het komt.Ga naar voetnoot7 Dan moet het nog erger komen. Dat komt aan u.Ga naar voetnoot8 Dat komt er niet bij.Ga naar voetnoot9 Dat komt ertoe. Dat komt van het lange preken.Ga naar voetnoot10 Dat zal u goed komen.Ga naar voetnoot11 Die achter komt, moet inhalen. (Zie inhalen.) Die altijd vroeg genoeg komt, komt veeltijds te laat.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Die eerst komt, die eerst maalt (of: maant).Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) [Dat is: die het eerst verschijnt, wordt ook het eerst geholpen. Maal of male is een verouderd woord, dat men gebruikte als de benaming der plaats, waar men bijeenkwam, om over landszaken te beraadslagen; waardoor malen hier de beteekenis van regtspreken verkrijgt. Dat het hier een verschijnen voor den regter, en niet een' zak meel brengen bij den molenaar geldt, komt mij het waarschijnlijkst voor. Zie, behalve pagenstecher, v. hasselt en v. hall, in de aanwijzingen genoemd, de Taalgids van Dr. a. de jager en Dr. l.a. te winkel, iii. bl. 306-316. Zeker is die oorsprong evenwel niet; want de brune, tuinman, hoeufft, de schrijver van de Verzameling van Spreekwoorden en Zegswijzen, willems, wassenbergh (ii. bl. 120) en v. eijk denken aan den molenaar, en de oudste der bekende verzamelingen van spreekwoorden, gelijk ook de daarop volgende, in de aanwijzingen opgegeven, hebben beide: die eerst ter molen comt, maelt eerst. Dat men voor maalt ook maant zegt, schijnt van lateren tijd te zijn; want nergens vind ik van maant gewag gemaakt, dan in de Selecta Proverbia, en wel onder deze woorden: Die d'eerste maent, die d'eerste maelt, zoodat daaruit niets te bewijzen is. Vreemd mag het ondertusschen genoemd worden, dat men thans nog aan den molenaar denkt, als men in aanmerking neemt, dat manen wel in regtszaken voor malen gebruikt wordt, maar geenszins voor meel malen, terwijl men tegenwoordig toch vrij algemeen zegt: Die eerst komt, die eerst maant.] Die er niet te doen heeft, komt er niet. (Zie doen.) Die gaan, komen er eer, dan die loopen. (Zie gaan.) Die haast Komt laatst. (Zie haasten.) Die laat komt, komt er ook.Ga naar voetnoot14 Die niet komt, wordt niet gerekend.Ga naar voetnoot15 Die ongenood (of: ongeroepen) komt, moet onbedankt weg gaan. (Zie bedanken.) Die spade komt, wordt kwalijk gelogeerd.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 39]
| |
Doe, wat gij moet, daar kome van, Wat dat er ook van komen kan. (Zie doen.) Er moge van komen, wat er wil.Ga naar voetnoot1 Ga, daar men u zendt; kom, als men u roept. (Zie gaan.) Ga maar zoo voort; gij zult er wel komen, maar het zal wat laat zijn. (Zie gaan.) Gij komt, als 't gegeven is. (Zie geven.) Gij komt na noch bij.Ga naar voetnoot2 Gij komt, of gij geroepen waart. Gij zult het wel zien, als ik kom.Ga naar voetnoot3 Gij zult wel komen, daar gij 't vindt.Ga naar voetnoot4 Haast u niet: gij komt nog vroeg genoeg. (Zie haasten.) Had-ik komt altijd te laat (of: Als hadden komt, is hebben te laat). (Zie hebben.) Het is er niet in, en toch komt het eruit.Ga naar voetnoot5 [Men past dit too, zegt v. alkemade, ‘op verstanden, die met arbeijd en naerstigheijd werden opgewakkert.’] Het is haast gekomen, als het wezen wil.Ga naar voetnoot6 Het is op zijn hoogst gekomen: het moet vallen.Ga naar voetnoot7 Het is tot het doen toe gekomen. (Zie doen.) Het is tot staan gekomen. Het is zoo hoog gekomen, dat het zich zelf niet langer dragen kan. (Zie dragen.) Het kan altemaal niet helpen, waar het komt. (Zie helpen.) Het komt al, dat ten laatste komt.Ga naar voetnoot8 Het komt hem niet naauw toe.Ga naar voetnoot9 Het komt niet in mij, al zag ik, wat gij zegt.Ga naar voetnoot10 Hij beidt lang, die niet komt. (Zie beiden.) Hij is er, of hij komt er. Hij is leelijk te pal gekomen.Ga naar voetnoot11 Hij kan er niet door komen.Ga naar voetnoot12 Hij kan het niet te boven komen.Ga naar voetnoot13 Hij kan 't al bedillen, wat er komt. (Zie bedillen.) Hij komt al haast weêrom.Ga naar voetnoot14 [Men bezigt deze spreekwijze, wanneer men van iemand hoort spreken, alsof hij nog in het land der levenden ware, ofschoon hij lang gestorven is. Het bijgeloof stelde, dat de schimmen der gestorvenen bij de levenden kwamen spoken. Waar men niet op dat bijgeloof doelt, maar in allen ernst spreekt, zegt men: Hij komt ook niet weêrom.] Hij komt altijd te vroeg of te laat.Ga naar voetnoot15 Hij komt er met horten en stooten. (Zie horten.) Hij komt er met krabben en bijten. (Zie bijten.) Hij komt ook niet weêrom. Hij laat zich lang wachten, die niet komt. Hij ziet er uit als iemand, die weêrom komt.Ga naar voetnoot16 Hoe wilt gij 't nog ontwarren, het komt u zoo zwart!Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) Iemand te na komen. Ik kom nog al gaande vroeg genoeg. (Zie gaan.) 't Is gedurig: dan en dan; Maar hoe weinig komt ervan! Kom ik eens, gij zult weten, dat ik er geweest ben.Ga naar voetnoot18 Komt hij hier niet, ik kom daar niet.Ga naar voetnoot19 Kwam 't, Ik nam 't.Ga naar voetnoot20 Laat komen, wat naderen moet.Ga naar voetnoot21 Men heeft hem zien komen.Ga naar voetnoot22 Men moet het nemen, als het komt.Ga naar voetnoot23 Men moet niets verzeggen; men kan niet weten, waartoe men komen kan. Men zal wel komen, daar men sterven zal.Ga naar voetnoot24 Men ziet hem zoo lief gaan als komen. (Zie gaan.) Met scheuren en breken komen wijer. (Zie breken.) Schuw, hetgeen gij behoort te schuwen, daar kome van, dat mag.Ga naar voetnoot25 (Zie de Bijlage.) Stoot mij, daar ik wezen wil, ik kom er toch wel (of: ik val er anders van zelf).Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.) Tot alle (of: onlijdelijk) lijden komen.Ga naar voetnoot27 Van pas komen is het al. [Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op het woord niemendal aldus: Van pas maken (of: komen) is het al, Anders krijgt men niemendal.] Vrij komen, vrij keeren. (Zie keeren.) Wij zijn daar niet al lagchende aan gekomen.Ga naar voetnoot28 Zoo als het komt, zoo moet het wezen. Zoo het kwam, zoo het voer. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord vloer aldus: Het staat geschreven op den vloer: Zoo het kwam, zoo het voer,] | |
Koopen.Als het op is, is het koopen gedaan. (Zie doen.) Al wat men niet behoeft, dat is te duur gekocht. (Zie behoeven.) Bidden en koopen. (Zie bidden.) Daar een ander op dingt, dat behoort men niet te koopen. (Zie dingen.) Dat de een niet wil, dat koopt de ander.Ga naar voetnoot31 Dat men aan zich zelven heeft, behoeft men niet te koopen. (Zie hebben.) Dat met bidden verkregen wordt, is duur gekocht. (Zie bidden.) Dat vreemd en zeldzaam is, dat koopt men duur.Ga naar voetnoot32 Die koopt en verkoopt, gevoelt niet, wat hij uitgeeft. (Zie gevoelen.) Die mij koopt, kent mij niet. (Zie kennen.) Die u kent, zal u niet koopen. (Zie kennen.) Die u niet kent, die mag u koopen. (Zie kennen.) Het is ligter te koopen dan te betalen. (Zie betalen.) | |
[pagina 40]
| |
Koop je wat, dan heb je wat. (Zie hebben.) Koop ik duur, ik geef ernaar. (Zie geven.) Koop, zoo gij het beste kunt.Ga naar voetnoot1 Loopen en koopen wil niet te zamen.Ga naar voetnoot2 Men kan er alles niet aan koopen: het moet er wat aan dijen. (Zie dijen.) Proef, eer gij koopt. Wat men duur koopt, verliest men noode.Ga naar voetnoot3 Wat zal men dingen, als men toch niet wil koopen! (Zie dingen.) | |
Kosten.Daartoe heb ik al te veel gekost van wiegen.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Goed voederen kost veel, maar slecht voederen nog meer.Ga naar voetnoot5 Heinde bij kost niet.Ga naar voetnoot6 Het heeft even en oneven gekost.Ga naar voetnoot7 Het koste, wat het wil (of: Het kost, wat het kost). Het zal nog eerst kosten.Ga naar voetnoot8 Hij zal veel kosten van omstooten, als hij staande sterft. [Men past dit spreekwoord toe op den persoon, die zich bekwamer of wijzer aanstelt, dan hij werkelijk is.] Koken moet kosten. (Zie koken.) Wat niet kost, dat deugt niet. (Zie deugen.) Wat veel kost, duurt lang. (Zie duren.) | |
Koten.Hebt ge gekoot, of zult ge nog koten?Ga naar voetnoot9 Hij koot niet meer.Ga naar voetnoot10 [Zie hem toch voor zoo min niet aan: hij is een man, en speelt niet meer met de kinderen!] Niet te koten ware best; Maar vrij beter eerst dan lest.Ga naar voetnoot11 [Koten heeft in dit spreekwoord de beteekenis van lichtmissen.] | |
Kraaijen.Dat heet eerst kraaijen. [Men zegt dit, als een spel buitengewoon medevalt.] Zij kan wakker kraaijen.Ga naar voetnoot12 | |
Kraauwen.Dat u niet jeukt, kraauwt niet. (Zie jeuken.) Hij kraauwt zich, daar het hem het zachtste is.Ga naar voetnoot13 Hij kraauwt zich zoo, dat het hem jeukt. (Zie jeuken.) Kraauwt gij mij, ik kraauw u weêr.Ga naar voetnoot14 Menigeen kraauwt zich, daar het niet jeukt. (Zie jeuken.) Veel kraauwen zeert, Veel spreken deert. (Zie bezeeren.) | |
Kraken.Het is zoo net, dat het kraakt. Het vriest, dat het kraakt.Ga naar voetnoot15 Te meer het vriest, te meer het kraakt. [Het verdriet moet zich lucht geven.] Zij kraakt al. [Men zegt dit van eene zwangere vrouw, als zij op bevallen staat.] | |
Kreuken.Kreuk niet, al lig je onder.Ga naar voetnoot17 [Men moet zich in verdriet niet aan jammerklagten overgeven, maar het hoofd trachten boven te houden.] | |
Krijgen.Begeer genoeg; gij zult toch niet veel krijgen. (Zie begeeren.) Dat heeft hij met bidden niet gekregen. (Zie bidden.) Dat heeft hij met stil zitten niet gekregen. Dat kostelijk is, is moeijelijk te krijgen.Ga naar voetnoot18 Die alles wil hebben, krijgt gemeenlijk niets. (Zie hebben.) Die heeft, wat er blinkt (of: klinkt), Krijgt, wat er springt. (Zie blinken.) Die zich niet schaamt, die krijgt wat.Ga naar voetnoot19 Heb je niet, zoo krijg je niet. (Zie hebben.) Het is al eens, waar men 't krijgt, als 't betaald wordt. (Zie betalen.) Het was mij beschikt, al krijgt het een ander. (Zie beschikken.) Hij krijgt ervan langs. [Dat is: hij heeft groote moeijelijkheden te overkomen; ofschoon het ook voor vinnig doorhalen, en zelfs voor slagen krijgen gebezigd wordt.] Hij krijgt het taai. Hij krijgt links en regts. Hij krijgt te veel, om te sterven, en te weinig, om te leven.Ga naar voetnoot20 Hij neemt het, daar hij het krijgen kan.Ga naar voetnoot21 Hij weet het te krijgen, zelfs daar 't niet is.Ga naar voetnoot22 Hoe gij het vouwt en plooit, gij krijgt het niet regt. Hoe krijgt hij het zoo krom!Ga naar voetnoot23 [Hoe kan hij het zoo averegts zeggen of doen!] Ik behoud, wat ik heb: het krijgen is moeijelijk. (Zie behouden.) | |
[pagina 41]
| |
Ik kan het niet spits krijgen. Ik weet, wat ik heb; maar niet, wat ik krijgen zou. (Zie hebben.) Krijgen is geen hebben. (Zie hebben.) Krijg ik het niet, zoo ontvalt het mij niet.Ga naar voetnoot1 Men kan hem niet verder krijgen, dan men hem schuift (of: werpt).Ga naar voetnoot2 Neem, wat gij krijgen kunt.Ga naar voetnoot3 Om gelijk te krijgen, eischt men dikwijls ongelijk. (Zie eischen.) Van het bijstaan krijgt men ligtelijk wat mede. (Zie bijstaan.) Vraag te veel, om genoeg te krijgen.Ga naar voetnoot4 Wat u opgeleid is, zult gij wel krijgen. Wij zullen hem wel klein krijgen. [Wij zullen hem dat praats maken wel afleeren.] Zal ik het hebben, zoo zal ik het wel krijgen. (Zie hebben.) | |
Krijten.Die lijdt, Die krijt. Luid gekreten, Haast vergeten (of: Hoe harder gekreten, Hoe eerder vergeten).Ga naar voetnoot5 | |
Kroonen.Die kampt, wordt niet terstond gekroond; Maar kampt hij regt, hij wordt beloond. (Zie beloonen.) | |
Kruipen.Beter erdoor geloopen Dan erdoor gekropen. [De bedoeling is: door het leven.] Die kruipt, valt niet.Ga naar voetnoot6 Die loopt, valt ligter, dan die kruipt.Ga naar voetnoot7 Kan ik er niet gaan, ik zal er kruipen. (Zie gaan.) | |
Kruisen.Hij kruist en zegent zich.Ga naar voetnoot8 [Men zegt dit van iemand, die zeer verschrikt is over de eene of andere hem onverwacht overgekomen gebeurtenis.] | |
Kuipen.Die kuipen wil, moet rond gaan. (Zie gaan.) Hij verstaat zich op het kuipen.Ga naar voetnoot9 Kuip je niet, zoo heb je niet. (Zie hebben.) | |
Kunnen.Als gij het niet kunt, zoo hoest eens. (Zie hoesten.) Daar kan niemand tegen.Ga naar voetnoot10 [Dat wil zeggen: die zaak is voor elk een te magtig.] Dat kan er niet door.Ga naar voetnoot11 Die niet wil, als hij kan, die kan niet, als hij wil.Ga naar voetnoot12 Elk oefene zich, in 'tgeen hij kan.Ga naar voetnoot13 Het helpt, wat het kan. (Zie helpen.) Het is al eens, waar hij zit, die 't wel kan.Ga naar voetnoot14 Het kan erin, als 't maar wel gestouwd is.Ga naar voetnoot15 [Men overkomt vele moeijelijkheden, als men zijn best doet.] Het willen gaat vóór 't kunnen. (Zie gaan.) Hij kan er goed bij. [Nl. bij de geldmiddelen: hij is een rijk man.] Hij kan er wel tegen.Ga naar voetnoot16 [Nl. tegen de moeijelijkheden des levens. Men zegt dit van een' man, die niet spoedig verlegen wordt, al is het, dat hij van verschillende kanten wordt aangevallen.] Hij kan noch af noch aan.Ga naar voetnoot17 Hij laat het loopen, zoo als het kan.Ga naar voetnoot18 Hij weet niets en kan niets.Ga naar voetnoot19 Hij wil meêdoen, maar hij kan niet.Ga naar voetnoot20 Ik laat het voor een ander over, die beter kan.Ga naar voetnoot21 Kan het erbij, doe het erbij. (Zie doen.) Kan ik niet meer, zoo wil ik er toch zuur om zien.Ga naar voetnoot22 Kon hij meer, hij nam meer. Koop, zoo gij het best kunt. (Zie koopen.) Kunt gij niet, wat gij wilt, wil, wat gij kunt.Ga naar voetnoot23 Laat het hier eens blijken, wat gij kunt. (Zie blijken.) Men kan al, wat men wil, als men al wil, wat men kan. Men moet eten, wat men lust, en lijden, wat men kan. (Zie eten.) Men moet niet al doen, wat men mag (of: kan). (Zie doen.) Naauw te dingen, en wel te betalen, dat is niemand verboden (dat kan wel, of: dat schikt wel, ook dat is goed). (Zie betalen.) Pis eens, als je niet kunt! Wat iemand kan, dat kan hij ook een ander leeren.Ga naar voetnoot24 Wij moeten ons behelpen, zoo wij best kunnen, niet, zoo wij willen. (Zie behelpen.) | |
|