Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd[G]Gaan.Allengskens gaat men ook ver.Ga naar voetnoot18 Als het u wel gaat, zoo denk om ons ook. (Zie denken.) Als het wel gaat, is het goed raden.Ga naar voetnoot19 Als hij gaande is, kan hij niet weder ophouden.Ga naar voetnoot20 [Men zegt dit van een' praatäl.] Beschikken gaat voor bedenken. (Zie bedenken.) Daar gaat niets voor weldoen.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.) Daar ga je nu meê heen. Daar is wat gaande.Ga naar voetnoot22 Dat gaat mank (of: kreupel).Ga naar voetnoot23 Dat gaat, of 't gesmeerd is. Dat gaat u voor.Ga naar voetnoot24 Dat gaat zoo schielijk niet, als gij wel denkt. (Zie denken.) Dat heeft al zoo lang goed gegaan.Ga naar voetnoot25 Dat moet erop staan: het gaat, hoe het gaat.Ga naar voetnoot26 [Dat wil zeggen: om de zaak door te zetten, willen wij niets ontzien, maar het uiterste wagen, daar moge dan van komen, wat wil. Tuinman geeft als oorsprong van dit spreekwoord op: ‘De gelykenis is van een schip, wiens zeilen in top gehyst zyn, en daar men 't, zonder zwichten, mede wil laten doorstaan.’] Dat zal er wakker op los gaan!Ga naar voetnoot27 Die gaan, komen er eer, dan die loopen.Ga naar voetnoot28 Die kuipen wil, moet rond gaan.Ga naar voetnoot29 Die langzaam gaat, stoot zich niet ligt.Ga naar voetnoot30 Die niet weet en niet durft, wat zegt hij, als hij uit vrijen gaat? (Zie durven.) Die ongenood (of: ongeroepen) komt, moet onbedankt weg gaan. (Zie bedanken.) Die verre gaat, mag stijf liegen.Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.) Eénmaal gaat nog, maar kom een andermaal niet wederom.Ga naar voetnoot32 Eer men heen en weder ging.Ga naar voetnoot33 Ergens mede zwanger gaan. Ga, daar men u zendt; kom, als men u roept.Ga naar voetnoot34 Ga eenvoudig, om niet kwalijk te varen.Ga naar voetnoot35 Ga maar zoo voort; gij zult er wel komen, maar het zal wat laat zijn.Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 24]
| |
Ga, waar gij moogt, en sterf, waar gij moet.Ga naar voetnoot1 Gelukt het de eerste maal niet, een andermaal zal het beter gaan.Ga naar voetnoot2 Gij behoeft niet uit hooijen te gaan. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord hooi aldus: Het is geen hooitijd.] Gij behoeft voor mij niet mank te gaan. [Op het woord kreupel komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Gij moet voor mij niet mank gaan: ik heb al mijn leven in de kreupelstraat gewoond.] Het gaat er alles hobbel-de-bobbel. [De hier bedoelde wilde, ruwe handelwijze is van de baren der zee genomen.] Het gaat er al op 't groeten.Ga naar voetnoot3 [De beleefdheid bepaalt zich alleen tot uitwendigheden.] Het gaat er bij hem nu ruim uit.Ga naar voetnoot4 Het gaat er links en regts overheen.Ga naar voetnoot5 Het gaat hem heun. [Dat is: hij is in droevige omstandigheden. Heun wordt in de beteekenis van bedroefd, of van sober, ook wel van rouw gebezigd, en geldt als zoodanig nog heden in de provincie Groningen.] Het gaat kwalijk, daar niemand ontgaat.Ga naar voetnoot6 Het gaat niet regt toe.Ga naar voetnoot7 Het hangen gaat vóór 't wurgen.Ga naar voetnoot8 Het is kwalijk gedaan, dat men dien draagt, die zelf (of: alleen) kan gaan. (Zie doen.) Het schaadt of baat, Met wien men gaat. (Zie baten.) Het vallen gaat vóór 't zeerdoen.Ga naar voetnoot9 Het willen gaat vóór 't kunnen.Ga naar voetnoot10 Het zal wel gaan, als 't begint te gaan. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord beenen aldus: Het zal wel gaan, als het aan het gaan is, zei de man, en het kind had maar één been.] Het zien gaat vóór 't zeggen.Ga naar voetnoot11 Hij doet genoeg, die gaat en wederkeert. (Zie doen.) Hij druipt, waar hij gaat. (Zie druipen.) Hij gaat in zich zelven.Ga naar voetnoot12 Hij gaat uit schieten.Ga naar voetnoot13 Hij is bui gegaan. [Deze spreekwijze is ontleend aan een' vlieger, waarvan het touw breekt, en die daardoor verloren gaat. Men past het op een' oneerlijken knecht toe.] Hij is gaande en staande. Hij kan het zoo wat gaande houden.Ga naar voetnoot14 Hij laat het gaan, zoo als het wil.Ga naar voetnoot15 Hij moet uit visschen gaan. Hij sterft, daar hij gaat.Ga naar voetnoot16 Hij vaart nu wel, het gaat hem nu voorwaarts.Ga naar voetnoot17 Hij vliegt, daar hij gaat.Ga naar voetnoot18 Ik kom nog al gaande vroeg genoeg.Ga naar voetnoot19 Ik weet niet, of ik vooruit of achteruit ga.Ga naar voetnoot20 Kakken gaat voor.Ga naar voetnoot21 Kan ik er niet gaan, ik zal er kruipen.Ga naar voetnoot22 Men moet langzaam gaan en ver zien.Ga naar voetnoot23 [Deze voorzigtigheids-maatregel komt ook aldus voor: Zacht te gaan en ver te zien, Is een daad van wijze liên.] Men weet wel, wanneer men gaat, maar niet, wanneer men wederkeeren zal.Ga naar voetnoot24 Men wint meer door gaan dan door springen.Ga naar voetnoot25 Men zal het zoo haast gaan als loopen.Ga naar voetnoot26 Men ziet hem zoo lief gaan als komen.Ga naar voetnoot27 Met vragen gaat men ver.Ga naar voetnoot28 Regt uit te gaan, Is best gedaan. (Zie doen.) Zien gaat boven hooren zeggen.Ga naar voetnoot29 Zij gaat, of zij vernageld was.Ga naar voetnoot30 Zoo als ik ga en sta. | |
Gapen.Hij gaapt niet, of hij liegt.Ga naar voetnoot31 Hij gaapt te wijd. [Deze spreekwijze vindt men reeds als spreekwoord op het woord kaak aldus: Hij gaapt zich de kaak uit het lid.] Veel gapen Wil eten of slapen. (Zie eten.) Wijd gapen bijt niet; Fel blazen smijt niet. (Zie bijten.) | |
Gebeteren.Hij hindert wel, die 't niet gebeteren kan.Ga naar voetnoot33 (Zie de Bijlage.) [Hier wordt, even als bij het spreekwoord: Hij hindert wel, die geene baat aanbrengt, gezinspeeld op de nadeelen, die kunnen worden aangebragt, en die als negatieve voordeelen te beschouwen zijn.] Hij ziet er uit als iemand, die het niet gebeteren kan.Ga naar voetnoot34 | |
Gebeuren.Het gebeurde, toen het geschied is.Ga naar voetnoot35 Het is overal gebeurd. [Even gelijk bij het spreekwoord: Te Leiden is het geschied, en te Delft een jaar geleden, geeft men hier te kennen, dat men de verhaalde anecdote voor eene oude bekende houdt.] Het zal niet weêr gebeuren.Ga naar voetnoot36 Is 't niet gebeurd, het kan gebeuren. [Men bezigt deze uitdrukking, wanneer men iemands vertelsel niet gelooft.] Van gebeuren zegt men wat.Ga naar voetnoot37 | |
[pagina 25]
| |
Wat gebeurd is, blijft geschied. Wat maar eens gebeurt, doe dat. (Zie doen.) | |
Gebieden.Die gehoorzamen kan, kan gebieden. Die niet gediend heeft, kan niet gebieden. (Zie dienen.) | |
Geboren worden.Die geboren is, om te hangen, verdrinkt niet.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Die tot werken is geboren, Moet werken, of hij gaat verloren.Ga naar voetnoot2 Die zot geboren wordt, geneest daar nimmer van.Ga naar voetnoot3 Het is, alsof hij ervoor geboren is. Hij is er gewonnen, geboren, geworpen en gemaakt (of: gesmakt).Ga naar voetnoot4 Hij wil niezen, eer hij geboren is. [Men zegt dit ter beschaming eener vermetele voorbarigheid.] Ik ken hem niet, dat hij geboren is.Ga naar voetnoot5 Niet met wien gij geboren wordt, maar met wien gij verkeert. Wel hem, die wel geboren is.Ga naar voetnoot6 | |
Gedenken.Aanzien doet gedenken. (Zie aanzien.) Het gedenkt hem nog: hij is er eens kwalijk geweest.Ga naar voetnoot7 | |
Gedijen.Dat men zelf wint, gedijt best.Ga naar voetnoot8 Die wel gedijt, Die wordt benijd. (Zie benijden.) | |
Geeuwen.Als er één geeuwt, zoo geeuwen ook de anderen.Ga naar voetnoot11 Hij kan nokken noch geeuwen. [Dat is: hij heeft tot niets de minste geneigdheid; maar is een toonbeeld van onaandoenlijkheid. Nokken is een bewijs van overstelpende droefheid, en geeuwen (gapen) van verveling.] | |
Gegerd zijn.Hij is ermede gegerd.Ga naar voetnoot12 [‘Gegerd,’ zegt winschooten, ‘schijnt mij te sijn het selve met het woord gegord, van gorden, waar van een gordel, naademaal het in de saak oover een komt; want gegerd te sijn, beteekend: zoo stijf vertuid, dat het Schip niet swaajen kan; waar van het spreekwoord: hij is 'er mee gegerd, of, gelijk sommige het uitspreeken, gesjerd, [dat wil zeggen:] hij is 'er meede opgescheept, hij is aan 't teefje vast.’] | |
Gelden.Daar men niet gerekend wordt, behoeft men niet te gelden.Ga naar voetnoot15 Die minst drinkt, geldt meest. (Zie drinken.) Het zal er gelden.Ga naar voetnoot16 Hij wilde wel, dat het veel gold, en dat hij het won.Ga naar voetnoot17 Mompen geldt mede.Ga naar voetnoot18 Nabij schieten helpt niet: treffen geldt.Ga naar voetnoot19 Van hooren zeggen geldt niet.Ga naar voetnoot20 Wat het hoogst is, moet het meest gelden. Wat nu is, geldt! [Men voegt dit den persoon toe, die met groote opgeblazenheid van zijne vroegere daden spreekt; indien zijne tegenwoordige handelingen daarmede in strijd zijn.] Zij is zoo duur verkocht, als zij gelden mag.Ga naar voetnoot21 [Zij heeft zulk eene goede partij gedaan, dat is: zij is zoo goed gehuwd of verloofd, als zij wenschen of hopen kan.] | |
Gelooven.Al gelooft gij het niet, gij zult er nogtans niet om verdoemd zijn. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord zaligheid aldus: Al gelooft gij het niet, de zaligheid is er niet aan verbonden.] Die het niet gelooven wil, moet het bezien. (Zie bezien.) Die ligt gelooft, wordt ligt bedrogen. (Zie bedriegen.) Gevoelen doet gelooven.Ga naar voetnoot22 Hij gelooft het niet, of hij moet het zelf zien.Ga naar voetnoot23 Hij geloove, die 't geloove, ik geloof het niet.Ga naar voetnoot24 Hoe hij zich draait of wendt, hij moet er toch aan gelooven. (Zie draaijen.) Hoe hooger gezworen, hoe minder geloofd.Ga naar voetnoot25 Ik wil het liever gelooven, dan dat ik het zoude gaan vragen (of: gaan zien).Ga naar voetnoot26 Simpellijk gelooven en weldoen.Ga naar voetnoot27 Wat men zelf ziet, kan men best gelooven.Ga naar voetnoot28 Wilt gij 't niet gelooven, dan moet gij ongeloovig sterven.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 26]
| |
Wilt gij 't niet gelooven, zoo moogt gij 't loopen vragen.Ga naar voetnoot1 Zoude men het niet gelooven, als gij het zegt!Ga naar voetnoot2 | |
Gelukken.Gelukt het de eerste maal niet, een andermaal zal het beter gaan. (Zie gaan.) Gelukt het met den een niet, dan gelukt het met den ander.Ga naar voetnoot3 Het is luk raak (of: Luk wel, raak wel).Ga naar voetnoot4 Het lukt beter, dan 't geschoren was.Ga naar voetnoot5 Na lang tornen, is het toch eindelijk gelukt. | |
Genezen.Dat geneest niet. Die zot geboren wordt, geneest daar nimmer van. (Zie geboren worden.) Wat niet bijt, geneest ook niet. (Zie bijten.) Wel verrezen, Maar niet genezen. | |
Genieten.De een beschiet, Maar de aâr geniet. (Zie beschieten.) Die wil genieten, Moet ook meê schieten.Ga naar voetnoot7 Laat het u niet verdrieten, Dat een ander u moet genieten.Ga naar voetnoot8 | |
Geraken.Hij geraakt aan het malen.Ga naar voetnoot9 Hij geraakt daar goed te zit. Hij geraakt eronder. Hij is erachter geraakt.Ga naar voetnoot10 | |
Geschieden.Als iets is geschied, Zoo helpt het klagen niet.Ga naar voetnoot11 Al wat zijn zal, moet geschieden.Ga naar voetnoot12 Dat geschieden moet, zal men gaarne lijden.Ga naar voetnoot13 Dat geschied is, kan men niet te niet doen. (Zie doen.) Dat men zich zelven oplegt, plagt gewoonlijk te geschieden.Ga naar voetnoot14 Dat noodig is, moet geschieden.Ga naar voetnoot15 Geschiedt het, Men ziet het.Ga naar voetnoot16 Het gebeurde, toen het geschied is. (Zie gebeuren.) Ik wist niet, wat mij geschiedde, noch hoe ik te moede was.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) Niemand weet, wat hem zal geschieden.Ga naar voetnoot18 Ongezien Kan geschiên.Ga naar voetnoot19 Waar geschiedde het? ik weet het niet.Ga naar voetnoot20 Wat gebeurd is, blijft geschied. (Zie gebeuren.) Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, Doe dat dan ook een ander niet. (Zie doen.) | |
Geven.Aanstonds weigeren is half geven. Als hij beter heeft, zal hij beter geven.Ga naar voetnoot21 Borgen Maakt (Geeft, of: Verwekt) zorgen. (Zie borgen.) Dat is te geef. De een geeft, en de ander belooft. (Zie beloven.) Die aan een ander wat geeft, behoeft zijns. (Zie behoeven.) Die bidt, dat niet te geven is, ontzegt zich zelven. (Zie bidden.) Die heeft, dien zal gegeven worden (of: Men geeft, Die heeft).Ga naar voetnoot22 [Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xiii: 12 en xxv: 29, Mark. iv: 25 en Luk. viii: 18 en xix: 26.] Die mij benijden En niet geven, Moeten mij lijden En laten leven. (Zie benijden.) Die mij geeft, die leert mij geven.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.) Die niet en heeft, Ook niet en geeft (of: Niemand geeft, Wat hij niet heeft).Ga naar voetnoot24 Die niet geeft, Die niet heeft.Ga naar voetnoot25 [Dat wil zeggen: die de benoodigde onkosten voor eene zaak niet maken wil, kan op geene groote voordeelen rekenen. Men past dit spreekwoord vooral op het voederen der koeijen toe.] Die niet nemen wil, durft niet geven.Ga naar voetnoot26 Die niets dan begeeren geleerd heeft, dien is het kwalijk geven te leeren. (Zie begeeren.) Dien men ontziet, dien geeft men het zijne.Ga naar voetnoot27 Dien men vreest, geeft men het zijne.Ga naar voetnoot28 Die wat geeft, wil betalen. (Zie betalen.) Geef eerst, neem eerst.Ga naar voetnoot29 Geven of nemen.Ga naar voetnoot30 Geven, wat men kwijt wil zijn.Ga naar voetnoot31 Gij komt, als 't gegeven is.Ga naar voetnoot32 Haastelijk gegeven is dubbel gegeven (of: Die spoedig geeft, geeft dubbel).Ga naar voetnoot33 Het geeft genoeg, zoo lang iemand leeft.Ga naar voetnoot34 Het geeft of neemt niet.Ga naar voetnoot35 Het is zaliger, te kunnen geven, dan te moeten ontvangen.Ga naar voetnoot36 [Dit spreekwoord is ontleend aan Hand. xx: 35.] Hij gaf hem genoeg te ruiken.Ga naar voetnoot37 Hij gaf hem niet, dat hij uitspuwt.Ga naar voetnoot38 Hij geeft, Wat hij niet heeft.Ga naar voetnoot39 | |
[pagina 27]
| |
Hij geeft zich gevangen. Hij heeft het eraan moeten geven. [Hij is dood.] Hij is goed geefs. Hij leeft, Die 't al geeft. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord god aldus: God leeft, Die 't alles geeft.] Hij weet te nemen en te geven.Ga naar voetnoot1 Houd wat en geef wat.Ga naar voetnoot2 Ik geef er zooveel niet om.Ga naar voetnoot3 Ik geef het u gewonnen.Ga naar voetnoot4 Koop ik duur, ik geef ernaar.Ga naar voetnoot5 Koud en nat Geeft nog altijd wat.Ga naar voetnoot6 Men kan zeggen, wat men niet weet, maar niet geven, wat men niet heeft.Ga naar voetnoot7 Men moet niet al zeggen, wat men weet, noch al geven, wat men heeft.Ga naar voetnoot8 Men moet zoo geven, dat men gevende kan blijven.Ga naar voetnoot9 Men zal niet geven om weder geven.Ga naar voetnoot10 Niemand geeft veel, om 'tgeen hij heeft. Niemand kan geven en houden.Ga naar voetnoot11 Schrijf, eer dat gij geeft; ontvang, eer dat gij schrijft.Ga naar voetnoot12 [Dit spreekwoord bevat een regel van voorzigtigheid voor den koopman.] Sla dengenen, dien gij te eten geeft. (Zie eten.) Spoedig geven is eerlijk geven. Van geven sterft men.Ga naar voetnoot13 [‘Verstaat: niet van liefdegiften te geven, maar van den geest te geven,’ zegt tuinman. Zóó wordt het echter, ofschoon, mijns inziens, verkeerd, door v. waesberge niet begrepen, daar hij deze spreekwijze den vrek in den mond legt.] Van zien geeft men niet.Ga naar voetnoot14 Wat hij geeft, dat stinkt.Ga naar voetnoot15 Wat men hem geeft, die getrouwelijk dient, is alles te weinig. (Zie dienen.) Wat men hem geeft, die ontrouwelijk dient, is alles te veel. (Zie dienen.) Wij geven het malkander blindelings van boven neêr.Ga naar voetnoot16 Wij zullen 't haar te neem of te geef zetten.Ga naar voetnoot17 | |
Gevoelen.Al gevoelende verga ik.Ga naar voetnoot18 Dan gevoelt men 't zoo niet. [De te doene uitgaven nl., die niet in klinkende munt geschieden.] Die koopt en verkoopt, gevoelt niet, wat hij uitgeeft.Ga naar voetnoot19 Gevoelen doet gelooven. (Zie gelooven.) | |
Gieren.Die het krimpen aanneemt, moet zich het gieren getroosten. (Zie aannemen.)
Hij zal er wel op los gieren. | |
Goedvinden.Beter hebben dan goedvinden.Ga naar voetnoot27 Men kan niet hebben en goedvinden.Ga naar voetnoot28 | |
Grabbelen.Daar valt weinig of niets te grabbelen. [Dat wil zeggen: daar is niet veel voor 't mes.] Die meest grabbelt, die meest grijpt.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.) | |
Grijpen.Al wat hij grijpen en vangen kan.Ga naar voetnoot30 Die een ander meent te grijpen, wordt zelf gevat. Die meest grabbelt, die meest grijpt. (Zie grabbelen.) Die te veel te gelijk grijpt, maakt het ligt te grof. Grijpt, Als 't rijpt.Ga naar voetnoot31 [Dat wil zeggen: als eene zaak haar beslag heeft, moet men niet talmen, met andere woorden: men moet te regter tijde toetasten. Het spreekwoord is aan de vruchten ontleend, die men moet plukken of inzamelen, als ze rijp zijn. Het bevat een' raad aan ouders, om hunne dochters in tijds uit te huwen.] Grijp wat, dan hebt ge wat.Ga naar voetnoot32 Hij heeft het maar voor 't grijpen.Ga naar voetnoot33 | |
[pagina 28]
| |
Groeten.Als je hem niet aankunt, dan moet je hem maar groeten. (Zie aankunnen.) Gelijk gij groet, zoo zult gij gegroet worden.Ga naar voetnoot1 Het gaat er al op 't groeten. (Zie gaan.) Hij groet hem. [Hij wil voortaan niets meer met hem te doen hebben.] | |
|