Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd[F]Falen.Dat zijn moet, mag niet falen.Ga naar voetnoot9 Die wanen, het zekerst te zijn, falen dikwijls het meest.Ga naar voetnoot10 | |
Falievouwen.Dat is maar falievouwen.Ga naar voetnoot11 [Tuinman zegt, dat falievouwer ‘verbastert kan zyn van faalvouwer, die ymands faalen of feilen op eene pluimstrijkende wijze bedekt, verschoont.’ Ondertusschen brengt v.d. hulst het spreekwoord tot die, welke ‘van Kleeding’ ontleend zijn, en dit zal wel het ware gezigtspunt zijn; ook weiland, op het woord falie, denkt daaraan. Falie is sluijer, thans veelal met het Fransche woord voile genoemd, en dus zal falievouwen letterlijk willen zeggen: met de falie bedekken, om alzoo het voorwerp, dat daaronder verborgen is, onkenbaar te maken. Zoo wordt falievouwen te regt overdragtig gebruikt voor geveinsd handelen, waarvan foppen en vleijen, in welken zin men de spreekwijze mede gebruikt, nuances zijn.] | |
Feilen.Die niet doet, feilt niet, en die niet feilt, verbetert zich niet. (Zie doen.) Feilen doet wel leeren.Ga naar voetnoot12 | |
Fluiten.Gij hebt goed fluiten.Ga naar voetnoot13 Het is reeds lang, dat hij daarop fluit. Hij gaat ermede fluiten. Hij kan er lang naar fluiten.Ga naar voetnoot14 [Dat is: hij mag alle mogelijke moeite aanwenden, om het voorwerp zijner begeerte magtig te worden, het zal te vergeefs zijn. Men fluit naar den vogel, en men fluit hem niet na, zoodat nafluiten, zoo als het in het spreekwoord meestal genomen wordt, mij minder juist voorkomt.] Hij kan wel mooi fluiten; maar hij smijt niet, waar hij wenkt.Ga naar voetnoot15 Hij laat hem fluiten. Hoor hem eens liefelijk fluiten. | |
|