Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermdSchaden.Baat het niet, het schaadt ook niet. (Zie baten.) Dat hij veel keft, schaadt noch baat. (Zie baten.) Dat schaadt u niet! [Men zegt dit al jokkende voor: het is uwe eigene schuld.] Het schaadt of baat, Met wien men gaat. (Zie baten.) Wat nooit hindert, kan nooit schaden. (Zie hinderen.) Wat schaadt, Dat baat; Wat deert, Dat leert. (Zie baten.) Wat schaadt, dat niet schaadt?Ga naar voetnoot7 Wat schaadt het geproefd, dat niet smart? (Zie proeven.) | |
Schakelen.Zij zijn vast aaneen geschakeld.Ga naar voetnoot8 [Zij komen in gevoelens en handelingen met elkander overeen.] | |
Scheiden.Adieu, wij beiden moeten scheiden.Ga naar voetnoot9 Daar moet gescheiden zijn. Een scherp vergaderen maakt een vriendelijk scheiden.Ga naar voetnoot10 Het vergaderen is zoet; maar het scheiden is bitter.Ga naar voetnoot11 Zij scheiden daar ligtelijk van.Ga naar voetnoot12 Zij zijn wel te scheiden. [Dat is: gemakkelijk weder te verzoenen.] | |
Schelen.Altijd scheelt er het een of het ander aan. Dat scheelt wijd en breed.Ga naar voetnoot13 Het scheelt even en oneven.Ga naar voetnoot14 Schenden of beminnen scheelt veel. (Zie beminnen.) | |
Schenken.Dat schenk ik je. Gij zijt voorbij geschonken.Ga naar voetnoot15 Lang borgen is nog geen schenken. (Zie borgen.) | |
Scheren.Dat is: rep je, scheer je! (Zie reppen.) Die niet bijslapen kan, moet zich laten scheren. (Zie bijslapen.) Het is er slecht geschoren.Ga naar voetnoot16 Het lukt beter, dan 't geschoren was. (Zie gelukken.) Het scheert daar scherp. Hij is daarmede geschoren.Ga naar voetnoot17 Houd u laag, zoo wordt gij niet geschoren. (Zie houden.) Iemand droog scheren.Ga naar voetnoot18 Men scheert of wordt geschoren.Ga naar voetnoot19 Na het schrabben valt er niet meer te scheren. [Als eene zaak totaal bedorven is, is ze niet meer te regt te brengen. Men zegt dit van linksche of averegtsche menschen.] Scheer je me wat?Ga naar voetnoot20 Wel gewasschen is half geschoren.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.) Wij hebben hem lustig geschoren.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 59]
| |
Scheuren.Beter losbarsten dan scheuren. (Zie losbarsten.) Met scheuren en breken komen wijer. (Zie breken.) | |
Schieten.Daar men niet komt, wordt men niet geschoten. (Zie komen.) Dat is mis geschoten. [Deze spreekwijze vindt men reeds op het woord schot aldus: Dat schot is mis.] Die nog schoot!Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: hij doet vergeefsche moeite, daar hij zijne krachten aanwendt, wanneer de gelegenheid daartoe voorbij is. Als de vijand geweken is, is de beraadslaging, om hem te beschieten, onnut.] Die wil genieten, Moet ook meê schieten. (Zie genieten.) Die wis schiet, die slaat wis en zeker.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Hij gaat uit schieten. (Zie gaan.) Hij schiet te kort.Ga naar voetnoot3 Houd u laag, zoo wordt gij niet geschoten. (Zie houden.) Ik wil noch daaruit halen, noch daarin schieten. (Zie halen.) Ik zal dat wel rond schieten.Ga naar voetnoot4 Nabijschieten helpt niet: treffen geldt. (Zie gelden.) Schieten en slaan.Ga naar voetnoot5 [Dat is: zijnen vijand op eene onbehoorlijke wijze aanvallen.] Spreken vóór denken is schieten zonder zien. (Zie denken.) Ver af is goed voor het schieten. [Dit spreekwoord vindt men reeds op de woorden man en mijl aldus: Ver van den man (of: Drie mijlen daaraf), is goed voor het schieten.] Waar hij mikt, schiet hij niet. (Zie mikken.) Wilt gij niet geschoten worden, duik neder. (Zie duiken.) | |
Schijnen.Beter dat het schijnt, Dan dat het kwijnt. (Zie kwijnen.) Het schijnt al zoet, wat men nooit geproefd heeft. (Zie proeven.) Het schijnt, dat hij al vermoorden zal, wat daaromtrent is.Ga naar voetnoot6 Het schijnt, dat hij 't al dwingen zal. (Zie dwingen.) Het schijnt somtijds gelogen, wat nogtans waar is. (Zie liegen.) Hij dacht hem vervaard te maken; maar 't scheen zoo. (Zie denken.) | |
Schikken.Het schikken is 't al.Ga naar voetnoot7 Hij weet het wonder wel te schikken. Naauw te dingen, en wel te betalen, dat is niemand verboden (dat kan wel, of: dat schikt wel, ook: dat is goed). (Zie betalen.) Schikken en mikken. (Zie mikken.) Wat men ligt schikt, dat weegt nooit zwaar.Ga naar voetnoot8 | |
Schilderen.Gelijk gij mij ziet, moogt gij mij schilderen.Ga naar voetnoot9 Men zal hem wat schilderen.Ga naar voetnoot10 | |
Schorten.Ik weet, waar het u schort. Schort je wat, zeg het al niet.Ga naar voetnoot11 Waar men veel opschort, daar zal nog altijd wat aan schorten. (Zie opschorten.) | |
Schotelen.Hij heeft het geschoteld.Ga naar voetnoot12 [Eigentlijk: hij heeft het in den schotel gedaan; oncigentlijk: hij is oorzaak van het kwaad.] | |
Schouwen.Hij zal 't wel vuil schouwen.Ga naar voetnoot13 Iemand vlak schouwen. [Dat is: niet regt vertrouwen.] Iets schoon schouwen.Ga naar voetnoot14 | |
Schreeuwen.Dat sehreeuwt.Ga naar voetnoot16 Hard geschreeuwd en gaauw vergeten. Hij schreeuwt al, eer hij geslagen wordt.Ga naar voetnoot17 | |
Schreijen.Die ligtelijk lagchen, schreijen ligtelijk. (Zie lagchen.) Die naschreit, schreit zoowel, als die vóórschreit.Ga naar voetnoot18 Die u schreijen doet, doet u goed. (Zie doen.) Het is beter, dat hij schreit, dan dat ik schrei.Ga naar voetnoot19 | |
Schrijven.Dat geschreven is, dat is geschreven.Ga naar voetnoot20 [Dat wil zeggen: het staat vast; er is niets aan te veranderen. Dit spreekwoord zal wel genomen zijn van pilatus' gezegde: Joh. xix: 22.] | |
[pagina 60]
| |
Dat kan lezen en schrijven. (Zie lezen.) Dat moet ik schrijven.Ga naar voetnoot1 Die niet wel schrijven kan, moet veel vergeten.Ga naar voetnoot2 Geen zwijgen werd ooit geschreven.Ga naar voetnoot3 Het is beter, niet getapt dan niets geschreven. Het staat geschreven.Ga naar voetnoot4 [Men geeft hierdoor te kennen, dat eene zaak niet te wederspreken is. v. Duyse teekent aan, dat het ‘wil zeggen: 't staet in den Bijbel.’] Hij heeft er schrijvens van. (Zie hebben.) Hij heeft wat laat geschreven. [Zijne oogen zijn bevangen door 't vele schrijven. Hij schrijft nl. rekeningen over de vochtmaat, en werkt, tot de kan leêg is.] Peins veel, spreek luttel, schrijf min. (Zie peinzen.) Schrijf, eer dat gij geeft; ontvang, eer dat gij schrijft. (Zie geven.) | |
Schuilen.Daar moet wat anders achter schuilen.Ga naar voetnoot5 Daar schuilde niet: ik was bijgebragt. (Zie bijbrengen.) | |
Schuiven.Men kan hem niet verder krijgen, dan men hem schuift (of: werpt). (Zie krijgen.) Schuiven gaat hij.Ga naar voetnoot6 [Dat is: hij durft de zaak niet aan, en sluipt stilletjes weg. Men bezigt de spreekwijze mede van iemand, die dood is.] | |
Schutten.Daar het waait, daar schut het. Dat schut ik.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: ik zal het tegenhouden, zoo lang ik kan. Tuinman houdt de spreekwijze ‘van 't verkeerspel ontleent,’ en winschooten teekent erbij aan: ‘misschien daarom oovergenoomen tot het verkeeren, om te kennen te geeven, dat men niet lijden wil, dat iemand, wiens spel soo verloopen is, met speelen sal voort vaaren, ten waar hij den schutter sijn regt van schutten geliefde te voldoen.’] | |
Slaan.Bijna sloeg niemand dood.Ga naar voetnoot10 Daar zullen ze me niet voor slaan. Die dreigt en niet slaat, die vreest. (Zie dreigen.) Die dreigt, slaat niet. (Zie dreigen.) Die wis schiet, die slaat wis en zeker. (Zie schieten.) Dun geslagen is haast geslepen.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Eerst geslagen, half gewonnen. [Men wil hiermede tot voortvarendheid aansporen.] Gij zult baar lang slaan, eer zij lagchen zal. (Zie lagchen.) Het is hier al geslagen of gevangen.Ga naar voetnoot12 Het is verloren, daar men het al in slaan zal.Ga naar voetnoot13 Hij bijt, aleer hij nog geslagen wordt. (Zie bijten.) Hij draait zoo lang, als ik sla. (Zie draaijen.) Hij heeft hem dood geslagen. [Dat is: door kracht van redenen tot zwijgen gebragt.] Hij is bont en blaauw geslagen.Ga naar voetnoot14 [Alewijn wil in bont eene verbastering van blond zien. ‘Het bonte, dat eene verscheidenheid van verwen is, sluit het blaauwe mede in,’ zegt hij, en ‘aan blond en blaauw zijn alle builen en striemen toch voornamelijk te kennen;’ terwijl hij eene phrase uit van den vondel aanhaalt, die voor zijne zienswijze pleit.] Hij is er niet van daan te slaan. Hij meent te smijten, en hij slaat dood.Ga naar voetnoot15 Hij schreeuwt al, eer hij geslagen wordt. (Zie schreeuwen.) Hij slaat achteruit. Hij slaat erin. Men is gehouwen of geslagen. (Zie houwen.) Schieten en slaan. (Zie schieten.) Sla dengenen, dien gij te eten geeft. (Zie eten.) Weder slaan is niet verboden.Ga naar voetnoot16 [Van den loop der wereldsche zaken verstaan, is dit spreekwoord eene algemeen erkende waarheid, door den regter in praktijk gebragt: aangevallen wordende, is het geoorloofd, zich te verdedigen. Voor de regtbank der zedekunde vindt het spreekwoord geen verhoor. Het wordt ondertusschen niet zelden verkeerd toegepast, en werkt dan de wraakzucht in de hand.] | |
Slagen.Die te veel onderneemt, slaagt kwalijk. (Zie ondernemen.) Het is al eens, wie dat het waagt, Als het maar slaagt. Het slaagt niet allerwegen.Ga naar voetnoot17 Hij is niet wel (of: Hij is kwalijk) geslaagd.Ga naar voetnoot18 Hij slaagt daar wel bij (of: in).Ga naar voetnoot19 Kwalijk begonnen, kwalijk geslaagd. (Zie beginnen.) Zonder wagen, Zelden slagen. [Op het woord oordeel (ii. bl. lxxvii) komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Zonder oordeel, Weinig voordeel; Zonder wagen, Zelden slagen.] | |
Slapen.Als men slaapt, bijt men niemand. (Zie bijten.) Die niets te verliezen heeft, slaapt gerust.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 61]
| |
Die slapen gaat, weet niet, hoe hij ontwaken zal. (Zie ontwaken.) Hij slaapt, waar hij staat.Ga naar voetnoot1 Hij slaapt genoeg, die niets bedrijft. (Zie bedrijven.) Hoe meer men slaapt, hoe meer men slapen wil. [Op het woord ding komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Alle ding is maar eene gewoonte: hoe meer men slaapt, hoe meer men slapen wil.] Men kan niet goed slapen en zich zelven wiegen te gelijk.Ga naar voetnoot2 Men mag daar niet op slapen.Ga naar voetnoot3 Met slapen zal het wel beteren. (Zie beteren.) Slaapt gij, als men soppen zal?Ga naar voetnoot4 Slapen is zoo goed als eten. (Zie eten.) Veel gapen Wil eten of slapen. (Zie eten.) Wat ontbreekt hem, die wel slaapt en eet? (Zie eten.) Zij slapen allen niet, die ronken. (Zie ronken.) | |
Slijpen.Die is fijn geslepen. Dun geslagen is haast geslepen. (Zie slaan.) Effen is haast geslepen. Hij is erop geslepen.Ga naar voetnoot5 Hij kan meesterlijk slijpen en wenden.Ga naar voetnoot6 | |
Slikken.Die kan hij slikken. Hij slikt alles naar binnen. [Hij gelooft alles, wat men hem vertelt; men kan hem alles wijsmaken.] Men moet het voor hem kaauwen, en nog slikt hij niet. (Zie kaauwen.) | |
Slippen.Hij laat hem slippen.Ga naar voetnoot7 [Dat is: hij laat hem loopen, en wil niet meer met hem te doen hebben. Deze scheepsspreekwijze, zegt v.d. meer, ‘schijnt afgeleid te moeten worden van de omstandigheid, dat het anker in den grond niet houdt, en alzoo uitsluipt; waardoor dan ook niet zelden het schip in gevaar geraakt.’ v. Lennep deelt mede, dat het touw te laten slippen, beteekent: ‘het uit het kluisgat te laten wegglijden; 't geen gebeurt, wanneer men, een goed heenkomen zoekende, geen tijd heeft, om het anker te winden, en liever het touw laat slippen, om los te komen.’ v. Eijk verklaart de spreekwijze op gelijke wijze.] | |
Smaken.Al te veel smaakt kwalijk.Ga naar voetnoot9 Daar smaakt niets beter, dan wat men zelf eet. (Zie eten.) Dat smaakt origineel. Het moet niet op, al smaakt het lekker. (Zie moeten.) Het smaakt meerig. [Dat wil zeggen: naar meerder.] Kookt men 't wel, zoo smaakt het wel. (Zie koken.) Maakt men 't wel, zoo smaakt het wel. (Zie maken.) Wat men verre haalt, dat smaakt het zoetst. (Zie halen.) | |
Smeren.Dat gaat, of 't gesmeerd is. (Zie gaan.) Dat niet en heeft, dat niet en smeert. (Zie hebben.) Hoe beter gesmeerd, hoe beter gegleden. (Zie glijden.) Men voelt, dat deert, En niet, dat smeert. (Zie deren.) Zij teren en smeren.Ga naar voetnoot10 | |
Smijten.Hij kan wel mooi fluiten; maar hij smijt niet, waar hij wenkt. (Zie fluiten.) Hij meent te smijten, en hij slaat dood. (Zie slaan.) Kunt gij 't eruit schijten, Dan behoeft gij 't er niet uit te smijten. (Zie schijten.) Leelijk zien smijt niet.Ga naar voetnoot11 Wijd gapen bijt niet; Fel blazen smijt niet. (Zie bijten.) | |
Snijden.Dien het niet zeerdoet, die mag vrij villen en snijden. [Men past dit spreekwoord op belangzuchtige menschen toe.] Het is dokken of snijden. (Zie dokken.) Hij snijdt hem fijn. | |
[pagina 62]
| |
Snuiten.Hij heeft mij gesnoten.Ga naar voetnoot1 [Dat is: hij heeft mij bij dien koop te veel geld afgenomen.] | |
Spannen.Het spant er.Ga naar voetnoot2 Wel spannen helpt niet; het hangt al aan wel afschieten. (Zie afschieten.) Zoo spant het er niet. | |
Sparen.Beter te sparen, dan daarna te vragen.Ga naar voetnoot3 Die voor een ander niet van sparen weet, zal het vervolgens voor zich zelven ook niet doen. (Zie doen.) Die wat spaart, die wat heeft. (Zie hebben.) Die wat spaart, vindt wat. [Op het woord ham komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Die wat spaart, heeft (of: vindt) wat; maar als het hammetje gekloven is, is het sparen gedaan.] Hoe eer gespaard, Hoe eer vergaârd.Ga naar voetnoot4 Men moet iets niet te lang sparen, noch te wel bewaren. (Zie bewaren.) Niet hebben doet wel sparen. (Zie hebben.) Ontijdig sparen Doet niet vergâren. Sparen, als men heeft, en sparen, als men niet heeft, is altijd sparen. (Zie hebben.) Sparen Boven gâren.Ga naar voetnoot5 Wat men spaart, is het eerst gewonnen.Ga naar voetnoot6 Zonder sparen Kan niemand vergâren.Ga naar voetnoot7 | |
Spelen.Daar zoude meer dan één meê spelen.Ga naar voetnoot9 Die speelt, Die steelt.Ga naar voetnoot10 Die wat bijbrengt, mag meê spelen. (Zie bijbrengen.) Die winnen (spelen, dobbelen, troeven, wedden, of: minnen) wil, moet bijzetten. (Zie bijzetten.) Hij loopt met hem spelen. Hij speelt al inwaarts.Ga naar voetnoot11 Hij speelt: haal in. (Zie inhalen.) Hij speelt: la, la. Hij speelt primo mihi.Ga naar voetnoot12 [Dat wil zeggen: eerst voor mij. De spreekwijze ziet op de baatzuchtigen, die altijd hun eigen ik op den voorgrond plaatsen.] Hij zal het wel klaar spelen. Men mogt dat wel wat minder spelen.Ga naar voetnoot13 [Dat wil zeggen: het zou wel met minder afkunnen; daar behoeft zooveel omhaal niet bij, het laat zich binnen engere grenzen bepalen.] Speel daarmede, maar breek het niet. (Zie breken.) Ziet men 't, zoo speel ik; Ziet men 't niet, zoo steel ik.Ga naar voetnoot14 Zij spelen: dobbe dobbe dob. [De aanmatiging der Russische ambassade kad te onzent tot menigvuldige moeijelijkheden aanleiding gegeven. Eene maand na de begrafenis van frederik hendrik kwam het tot dadelijkheden, daar het Haagsche gemeen met de Moscoviters den spot dreef. De geschiedenis van dat gezantschap mededeelende, geeft scheltema, in zijn Rusland en de Nederlanden, i. bl. 194, de aanleiding tot grootere moeijelijkheden aldus op: ‘Hunne kleeding en hun gedrag hadden eenen gestadigen toevloed van nieuwsgierigen om en voor hunne woning veroorzaakt; en daar het woord dobbre, dobbre! goed, veel van hen gebruikt werd, en dit het eenigste woord was geworden, hetwelk het Haags gemeen verstond, zoo werd hen hetzelve dikwijls nageroepen.’ In die woorden meent scheltema eene verklaring der spreekwijze te zien, als hij in eene noot vraagt: ‘Zoude dit geene opheldering geven van het spreekwoord: dobbe dobbe dob te spelen, bij wagenaar vermeld, D. xvi, bl. 237, - alles goedkeuren, ja en amen zeggen?’] Zij spelen: raak wel, zoo hebt gij wel. (Zie hebben.) | |
Spiegelen.Die zich aan een anderspiegelt, spiegelt zich zacht.Ga naar voetnoot17 Die zich wel spiegelt, ziet zich wel; die zich wel ziet, kent zich zelven wel. (Zie kennen.) Elk spiegele zich.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 63]
| |
Beter gesponnen Dan niets gewonnen.Ga naar voetnoot1 Dat hij gerokkend heeft, dat moet hij zelf spinnen. (Zie rokkenen.) De een rokkent, wat de ander spint. (Zie rokkenen.) Die is fijn gesponnen. [Men zegt dit, als iemand een' fijnen zet doet.] Grof gesponnen en fijn (of: slap) gedraaid, is onsterk. (Zie draaijen.) Het is gerokkend; ware het gesponnen. (Zie rokkenen.) Het is te lang gesponnen, zonder nat te maken. (Zie maken.) Hij spint te grof.Ga naar voetnoot2 Kwalijk gewonnen, Kwalijk gesponnen.Ga naar voetnoot3 Wel begonnen, Haast gesponnen. (Zie beginnen.) Werd er niet gerokkend, daar zou niet gesponnen worden. (Zie rokkenen.) | |
Spreken.Als hij eet, spreekt hij van niemand kwaad. (Zie eten.) Beter gek gesproken dan gek gedaan. (Zie doen.) Beter gezwegen dan oneerlijk gesproken.Ga naar voetnoot5 Beter veel te denken dan te spreken. (Zie denken.) Dat is te boud gesproken.Ga naar voetnoot6 Die den eenen hoort spreken, heeft nog maar half gedaan. (Zie doen.) Die hem laatst spreekt, heeft hem eerst. (Zie hebben.) Die kort spreekt, spreekt goed. Die kwaad denkt, die kwaad spreekt (of: doet). (Zie denken.) Die kwalijk spreekt, heeft anders niet dan een goed zwijgen verbeurd.Ga naar voetnoot7 Die schoon wil hooren, spreke schoon. (Zie hooren.) Die te gader eten, moeten te gader spreken. (Zie eten.) Die veel spreekt, liegt veel. (Zie liegen.) Die wel wil spreken, behoort zich wel te overdenken. (Zie overdenken.) Eerst denken en dan spreken. (Zie denken.) Gij moogt hem doen spreken, maar kunt hem niet doen zwijgen.Ga naar voetnoot8 Het is een goed spreken, dat een goed zwijgen verbetert. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord spreker aldus: Het is een goed spreker, die een' goed' zwijger verbetert.] Het is te dom, om ervan te spreken.Ga naar voetnoot9 Hij heeft er wel van hooren spreken.Ga naar voetnoot10 Hij heeft hem gesproken. [Dat wil zeggen: hij is erg dronken.] Hij spreekt onbewimpeld. (Zie bewimpelen.) Hij spreekt zich zelven voorbij. Hij weet te zwijgen noch te spreken.Ga naar voetnoot11 Hij weet, wanneer (of: waar) hij zwijgen en spreken moet.Ga naar voetnoot12 Hoor veel, spreek weinig. (Zie hooren.) Kwaad spreken regt niet. (Zie regten.) Laat hem spreken, wat hij wil; hij heeft daarom niet, wat hij wil. (Zie hebben.) Leef als voorheen, spreek als nu. (Zie leven.) Men kan het zoo niet zeggen zonder spreken. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord ding aldus: Men kan alle dingen zoo niet zeggen zonder spreken.] Men kan wel te gelijk zingen, maar niet te gelijk spreken. Men moet altijd ten beste spreken.Ga naar voetnoot13 Men spreekt stouter voor anderen dan voor zich zelven.Ga naar voetnoot14 Peins veel, spreek luttel, schrijf min. (Zie peinzen.) Snel in het hooren, traag in het spreken. (Zie hooren.) Spreek, opdat ik u kenne. (Zie kennen.) Spreek, opdat ik u zie.Ga naar voetnoot15 Spreek uw laatste spreken.Ga naar voetnoot16 Spreken vóór denken is schieten zonder zien. (Zie denken.) Stout gesproken is half gevochten.Ga naar voetnoot17 Te veel spreken deugt niet. (Zie deugen.) Veel kraauwen zeert, Veel spreken deert. (Zie bezeeren.) Wie spreekt, die zaait; Wie hoort, die maait. (Zie hooren.) Wilt gij hebben, dat men van u spreekt? trouw of sterf. (Zie hebben.) Zoo als iemand spreekt, zoo is het. Zoo kort, als ik er nu over gesproken heb.Ga naar voetnoot18 Zwijgen of wel spreken.Ga naar voetnoot19 | |
Springen.Beter aarzelen dan kwalijk springen. (Zie aarzelen.) Die heeft, wat er blinkt (of: klinkt), Krijgt, wat er springt. (Zie blinken.) Gij moet springen of baden. (Zie baden.) Het is goed achterwaarts te deinzen, om beter te springen. (Zie deinzen.) Hij moet springen, of hij wil of niet.Ga naar voetnoot20 [Die tegen zijnen wil tot springen genoodzaakt wordt, heeft weinig vermaak van zijne | |
[pagina 64]
| |
vlugheid. Men bezigt dit spreekwoord van iemand, die door eigene schuld bankbreukig wordt.] Ik wil eens zien, hoe ver ik springen kan.Ga naar voetnoot1 Men wint meer door gaan dan door springen. (Zie gaan.) Of hij al hoog of laag (ook wel: op of neêr) sprong.Ga naar voetnoot2 Spring er eens naar!Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: die zaak is buiten bereik. Tuinman gist, dat ‘dit ontleent zal zyn van de honden, die men zich te vergeefs naar een stuk broods moede laat springen.’] | |
Spuwen.Daar men op spuwt, dat houdt men liefst zelf. (Zie houden.) Hij spuwt er niet in. [Deze spreekwijze vindt men reeds op het woord nat aldus: Hij spuwt ook niet in het lieve nat.] | |
Staan.Aan veel belast, wordt 't minst gedaan; Want de een laat 't op den ander staan. (Zie belasten.) Als men ervoor staat, moet men waar bieden. (Zie bieden.) Daar hij staat, daar staat hij.Ga naar voetnoot4 [Men zegt dit van een' mensch, die uit zich zelven tot geen besluit komt; maar tot alles moet aangedreven worden. In gelijken zin gebruikt men de spreekwijze: Daar hij zit, daar zit hij.] Daar sta ik voor stil. [Dat wil zeggen: die zaak is mij zoo onbegrijpelijk, dat ik niet verder kan.] Dat is er een van sta vast. Dat moet erop staan: het gaat, hoe het gaat. (Zie gaan.) Die daarvan hebben wil, laat het mijne staan. (Zie hebben.) Die een ander jaagt, zit (of: staat) zelf niet stil (rust zelf niet, ook wel: wordt zelf gejaagd, of: moet zelf hard loopen). (Zie jagen.) Die schamen en mijden, Staan dikwijls bezijden. (Zie mijden.) Die sta, zie toe, dat hij niet valle.Ga naar voetnoot5 Een weinig weigerens staat wel.Ga naar voetnoot6 Gij hebt zooveel van zitten als van staan. (Zie hebben.) Gij zult hem al staande verliezen.Ga naar voetnoot7 Het is dikwijls moeijelijk, om te weten, waar men staan moet. Het is hollen of stil staan. (Zie hollen.) Het is tot staan gekomen. (Zie komen.) Het staat al krap met hem.Ga naar voetnoot8 Het stond zus of zoo.Ga naar voetnoot9 Hij heeft daar niet geheel gestaan.Ga naar voetnoot10 Hij is gaande en staande. (Zie gaan.) Hij slaapt, waar hij staat. (Zie slapen.) Hij staat hem.Ga naar voetnoot11 Hij staat nergens voor. [Hij weet voor alle dingen raad.] Hij staat, of hij geen tien kan tellen. [Op het woord mouw komt dit spreekwoord reeds als deel van een ander aldus voor: Die zien, of zij geen drie (of: vijf) kunnen tellen, terwijl zij er wel tien achter (of: in) de mouw hebben.] Hij staat scherp. [Hij heeft honger.] Hij stond bekaaid.Ga naar voetnoot12 [Dat is: hij heeft schade behaald. Bekaaid komt van kaai of wal.] Hij stond en keek. (Zie kijken.) Hij wil het staande houden. (Zie houden.) Hij zegt, waar het op staat.Ga naar voetnoot13 Hij zou eten, dat het sta! zegt. (Zie eten.) Hij zuipt, dat het sta! zegt.Ga naar voetnoot14 [Als de dronkaard het hoogste punt van zuipen heeft bereikt, om zijne bezinning geheel en al kwijt te raken, zegt men: hij zuipt, dat het sta! zegt. Wanneer iets tot staan gekomen is, is het tot het uiterste gevoerd.] Ik sta u half. Men moet weten, waar het op staat.Ga naar voetnoot15 Staat het u zoo naauw?Ga naar voetnoot16 Sta vast: het zal er waaijen.Ga naar voetnoot17 Stil staan beweegt. (Zie bewegen.) Vechten, dat het sta! zegt.Ga naar voetnoot18 Wil je voortgaan, Blijf niet staan.Ga naar voetnoot19 Zij staat er vrij links bij. Zoo als ik ga en sta. (Zie gaan.) | |
Stappen.Die niet stappen kan, moet wel draven. (Zie draven.) Hij gaat stappen. [Hij maakt zich uit de voeten.] Hij stapt daar heel parmantig heen.Ga naar voetnoot20 | |
Steken.Daar steekt niets in hem.Ga naar voetnoot21 Daar steekt wat achter. Hij blijft erin steken.Ga naar voetnoot22 Hij heeft het ervoor laten steken. [Hij is gestorven.] Hij steekt wijd daarnevens.Ga naar voetnoot23 Ik heb hem al gestoken.Ga naar voetnoot24 [Ik ken zijnen smaak al.] Laat steken, wat te houvast is.Ga naar voetnoot25 Steek dat bij u.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 65]
| |
Stelen.Als ik steel, wil ik stelen, dat degelijk is.Ga naar voetnoot1 Beter te bedelen dan te stelen. (Zie bedelen.) Dat is, om te stelen. Die speelt, Die steelt. (Zie spelen.) Die steelt, Die kweelt. (Zie kwelen.) Die zich geneert met stelen, moet zich getroosten met hangen. (Zie generen.) Die zóó liegt, kan ook stelen. (Zie liegen.) Heeft hij gestolen, dan moet hij hangen. (Zie hangen.) Het is niet gestolen.Ga naar voetnoot2 Men zal haar niet stelen. [Dat meisje is leelijk, en daarom geene begeerlijke partij.] Steel wat, zoo hebt gij wat; maar laat ieder het zijne. (Zie hebben.) Ziet men 't, zoo speel ik; Ziet men 't niet, zoo steel ik. (Zie spelen.) | |
Stellen.Hij kan het wel stellen.Ga naar voetnoot3 Hij stelt zich blank.Ga naar voetnoot4 [Hij is onpartijdig.] Hij stelt zich schrap. [Hij is op tegenweer bedacht.] | |
Sterven.Die betzelfde denken, zullen niet te gelijk sterven. (Zie denken.) Ga, waar gij moogt, en sterf, waar gij moet. (Zie gaan.) Het is al te veel bemind, als men daarvan sterft. (Zie beminnen.) Het is kwaad sterven, voor die het niet geleerd heeft. (Zie leeren.) Hij kan leven noch sterven. (Zie leven.) Hij krijgt te veel, om te sterven, en te weinig, om te leven. (Zie krijgen.) Hij sterft, daar hij gaat. (Zie gaan.) Hij sterft wel, die allengs van te voren sterft.Ga naar voetnoot6 Hij zal veel kosten van omstooten, als hij staande sterft. (Zie kosten.) Hoe blijder leven, hoe droever sterven. (Zie leven.) Ja, wilde zij nog eenmaal weder sterven.Ga naar voetnoot7 In het sterven zal het wel beteren. (Zie beteren.) Kunt gij sterven, gij kunt vergeten worden. [Dit spreekwoord vindt men reeds op het woord gek aldus: Er is niemand zoo lief, is hij zoo gek, dat hij sterft, of hij wordt vergeten.] Leef, zoo als gij sterven wilt. (Zie leven.) Leer sterven, eer gij sterft, zoo kunt gij sterven, als gij sterft.Ga naar voetnoot8 Men kan maar eens sterven. [Op het woord doode komt deze spreekwijze reeds als deel voor van het spreekwoord: Men kan maar eens sterven: het duurt zoo lang, dood te zijn.] Men moet toch eenmaal sterven.Ga naar voetnoot9 Men moet veel lijden, of vroegsterven. (Zie lijden.) Men zal wel komen, daar men sterven zal. (Zie komen.) Niemand sterft gaarne.Ga naar voetnoot10 Niets voor een goed leven en zalig sterven. (Zie leven.) Ongaarne sterft hij, die meest moet achterlaten. (Zie achterlaten.) Sterven Is ons aller erven. (Zie erven.) Sterven, om te leven. (Zie leven.) Van geven sterft men. (Zie geven.) Wel leven doet wel sterven. (Zie leven.) Wie sterft, eer hij sterft, sterft niet, als hij sterft.Ga naar voetnoot11 Wilt gij hebben, dat men van u spreekt? trouw of sterf. (Zie hebben.) Wilt gij 't niet gelooven, dan moet gij ongeloovig sterven. (Zie gelooven.) Zulk een leven, zulk een sterven. (Zie leven.) | |
Stikken.Stikken is u zingen.Ga naar voetnoot12 [Dat is: gij zingt to vergeefs. Men zegt dit, wanneer volharding toch niets baat.] | |
Stinken.Die niet stinkt, ruikt best. (Zie ruiken.) Het eene moet hinken, Of het andere stinken. (Zie hinken.) Het is beter, dat het drinkt, Dan dat het stinkt. (Zie drinken.) Het zal er geducht stinken.Ga naar voetnoot13 [Het zal daar ongemakkelijk toegaan.] Hij stinkt daar. [Hij is er niet gezien.] Iets tot stinkens toe prijzen. (Zie prijzen.) Vijst niet, of het zou stinken.Ga naar voetnoot14 Wat hij geeft, dat stinkt. (Zie geven.) | |
Stooten.Die langzaam gaat, stoot zich niet ligt. (Zie gaan.) Hij komt er met horten en stooten. (Zie horten.) Ik heb mij daar eenmaal aan gestooten.Ga naar voetnoot17 Stoot mij, daar ik wezen wil, ik kom er toch wel (of: ik val er anders van zelf). (Zie komen.) | |
[pagina 66]
| |
Stootschaven.Hij gaat stootschaven.Ga naar voetnoot1 [Volgens tuinman past men deze spreekwijze toe op iemand, ‘die naar den trant der veenboeren met het hoofd voor uit al bukkende en als duwende voortgaat, als of hy 't postuur van een schaaver vertoonde.’] | |
Storten.Daar niets is, daar stort men niet.Ga naar voetnoot3 Die het zijne stort, kan alles niet weder oprapen. (Zie oprapen.) | |
Stouwen.Het kan erin, als 't maar wel gestouwd is. (Zie kunnen.) Hij kan vrij wat stouwen.Ga naar voetnoot4 [Men zegt dit van een' grooten drinker, die den drank in zijn ligchaam, naar 't schijnt, ineen duwt, alsof het eene vaste stof ware.] | |
Straffen.Het deugt niet, en is zijn straffen niet waardig. (Zie deugen.) Met datgeen, waarmede men zondigt, wordt men gestraft. | |
Stranden.Hij kan bet wel stranden.Ga naar voetnoot5 [Dat is, zegt posthumus: ‘hij leeft in ruime omstandigheden; hij is er goed bij, wat zijn geldelijken toestand betreft.’ Wat de afleiding dezer spreekwijze aangaat, dobbert hij tusschen ‘het strand over, te boven, kunnen komen, in tegenstelling van op it strân sitte, uit zijn goed, arm, zijn,’ en ‘zich door het opgeworpen strand verzekerd, of beveiligd, te hebben tegen armoede en gebrek.’ Hij stelt het gelijkbeteekenend met het spreekwoord: Hij heeft zijne schappjes op het drooge; mij dunkt: Hij kan het wel stellen.] | |
Strijken.Het is strijk en zet.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: hetzelfde voordeel komt telkenmale weder binnen. Tuinman acht het ‘ontleent van de dobbelbank, daar men byzet, en door een gelukkigen worp den pot na zich strykt.’] Hij gaat ermeê strijken.Ga naar voetnoot8 Hij heeft het met strijken en flikflooijen al ver gebragt. (Zie brengen.) Hij is ervoor gestreken. [Dat wil zeggen: hij is dood. De spreekwijze zal wel van een onttakeld schip zijn afgeleid.] Hij laat alles strijken en zeilen. | |
Stuiten.Hij stuit niet veel.Ga naar voetnoot10 [‘Dat is,’ zegt tuinman: ‘hy heeft nier veel, om op te roemen of pochen;’ terwijl bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens Koren-bloemen, vi. bl. 262, den oorsprong dezer spreekwijze doet kennen als ‘by overdracht naamlijk van den kaatsbal, die nien deugt, dan naar mate hy opstuit.’] | |
Stuiven.Ik weet niet, waar het gestoven of gevlogen is.Ga naar voetnoot11 Loopen, dat het stuift. (Zie loopen.) | |
|