Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd[S]S.Dat zijn S, T suikerkoekjes. (Zie koek.) De zaak is in de S (Esse).Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: het sluit goed, alles is in orde. In het beugelen, waarin men eenen bal door den beugel speelt, heeft ‘de ring,’ volgens v. eijk, ‘wel eens de gedaante der letter S aangenomen.’] | |
Saaijet.Hij zit te pooijen aan het saaijet.Ga naar voetnoot2 [Pooijen is zwelgen, en dat doet de drinkebroêr. Maar waarom hij dit aan het saaijet doet, is mij niet gebleken.] | |
Saartje.Die winnen wil, moet wagen, zei Koen, En hij vocht met Saartje om een' zoen. (Zie koenraad.) Ei kijk, die springt zonder pols, zei Saartje de breister, en zij zag eene vloo in haar hemd een' kabriool maken. (Zie breister.) Zoo wat entre deux, als Saar: die was maagd, vrouw noch moeder. (Zie maagd.) | |
Sabel.Het zit onder het gevest van de sabel. (Zie gevest.) Hij kwam met de sabel in de vuist.Ga naar voetnoot3 | |
Saffraan.Daar is maar een greintje saffraan van noode, om een' geheelen hutspot geel te maken. (Zie grein.) Het is zoo geel als saffraan.Ga naar voetnoot4 Hij riekt naar het geld, als eene koe (of: een bok) naar muskus (of: saffraan). (Zie bok.) Hij verstaat zich op de poëtische termen, als een boer op zijn saffraan eten. (Zie boer.) Hij wil zijne peper zoo duur verkoopen, als een ander zijnen saffraan. (Zie peper.) Mijne thee (of: peper) is zoo goed als zijn saffraan. (Zie peper.) Wat weet eene koe (of: zeug) van saffraan eten! (Zie koe.) | |
Saizoen.Al naardat het hunne beurs of het saizoen medebrengt. (Zie beurs.) Vliegen en vrienden komen in zoeten tijd, en als het saizoen hard en zuur wordt, gaan ze weg.Ga naar voetnoot5 Weldoen Is altijd in saizoen (of: 't Is steeds saizoen, Om wel te doen).Ga naar voetnoot6 | |
Salaat.Iemand iets op zijn salaat geven. [‘Men hield dit salaat,’ zegt bilderdijk, in zijne Verh. over de Geslachten, bl. 170, ‘voor een eten, en verwisselde de uitdrukking met iemand iets op zijn brood te geven. Te onrecht. De salaat was oudtijds een helm (zelata in 't Spaansch), en het is, iemand wat op den helm, (dat is op den kop) geven.’] | |
Salade.Als ik salade eet, krijg ik mijne tong vol blâren. (Zie blad.) Dat is wat anders te zeggen, zei de boer, dan karnemelk met knikkers, en salade met hooivorken te eten. (Zie boer.) De distels zijn de salade der ezels. (Zie distel.) De drooge haring met de salade. (Zie haring.) Die kruik wil geen water houden, zei nuchtere Teunis, en hij goot eene kan bier in eenen slaëmmer. (Zie bier.) Eet gij salade zonder wijn, Gij zijt in nood, om ziek te zijn. (Zie nood.) Hij heeft er zooveel verstand van, als eene koe van salade schoon te maken. (Zie koe.) Hij lacht als een bok, die salade vreet. (Zie bok.) Hij wint geld als salade. (Zie geld.) Zulke lippen, zulke salade. (Zie lip.) | |
Salamanca.Als de aap een houten rapiertje op zijde heeft, meent hij don Diëgo van Salamanca te zijn. (Zie aap.) | |
Salomo.Al hadt gij ook Salomo's wijsheid.Ga naar voetnoot7 De wijze Salomo had wel een' Rehabeam tot zoon. (Zie rehabeam.) Die al zijn leed met leed wil wreken, Simsons kracht (of: Salomo's magt) zal hem ontbreken. (Zie kracht.) Een rijke en gierige (of: Een karige rijke) is Salomo's ezel. (Zie ezel.) Elk geldt zijn' prijs, zei Salomo, als hij maar aan zijne plaats staat. (Zie plaats.) Er is niets nieuws onder de zon, zei Salomo. (Zie nieuw.) | |
[pagina 236]
| |
Er is onderscheid tusschen Salomo en zijn' schoenlapper; intusschen wijze mannen doen wel eens zotte dingen. (Zie ding.) Hij is zoo wijs als Salomo's kat, die van wijsheid de pooten brak (of: van de trappen viel). (Zie kat.) Salomo is wel bij hem t'huis. (Zie huis.) Salomo zegt: als de ouders de roede sparen, Dat hunne kinderen dan voor den duivel varen. (Zie duivel.) | |
Sanche.Het gebeurt meer, dat men den eenen drommel voor den anderen neemt, zei Sanche, en hij kuste zijn graauwtje voor zijn wijf. (Zie drommel.) | |
Satijn.Al kleedt ge een' ezel in 't satijn, 't Zal altijd toch een ezel zijn. (Zie ezel.) Het witste satijn is het allereerst bevlekt. | |
Saus.Dat is delicaat, zei Flip, en hij at kruisbeziën met eene mosterd-saus. (Zie bezie.) Dat is geene saus voor ieders mond. (Zie mond.) De netels maken geene goede saus. (Zie netel.) De saus is beter dan de visch. De saus moet zoo lang geroerd worden, tot ze gebonden is. Goede magen hebben geen oranje-sop of zure sausen van doen. (Zie maag.) Het is al saus naar het kommeken. (Zie kom.) Het kwaad is de saus van het goed. (Zie goede.) Het preutelpasteitje komt met het zure sausje op den disch. (Zie disch.) Hij kookt hem de saus naar den mond. (Zie mond.) Honger is de beste saus. (Zie honger.) Men moet de schotels naar de sausen schikken. Met welke saus wilt gij het liefst gebraden worden? vroeg de kok aan den haas. (Zie haas.) Naardat de spijs is, moet men de saus maken.Ga naar voetnoot2 Olie met azijn gemengd maakt de beste saus. (Zie azijn.) Saus naar het hof. (Zie hof.) Vangen wij eerst de gans, voor wij de saus bereiden. (Zie gans.) Wolven-saus tot honde-vleisch: Dat is spijze naar den eisch. (Zie eisch.) Zoete kost eischt zure saus. (Zie kost.) | |
Schaaf.De fijne schaaf moet er nog over gaan.Ga naar voetnoot3 Hij laat er de ruwe schaaf over gaan.Ga naar voetnoot4 | |
Schaal.Beter een halve dojer dan eene heele schaal. (Zie dojer.) Het zonde-kieken moet in den dop gedood worden, eer de schaal doorgepikt is. (Zie dop.) Hij meende eijeren te vuur te hebben, en hij had niet dan de schalen. (Zie ei.)
Hij krijgt op (of: over) zijne schalen. [Dat wil zeggen: hij wordt vinnig doorgehaald. Schalen zijn hier de schubben, waarmede de huid ondersteld wordt, bedekt te zijn.]
Dat haalt de schaal over. Dat kan geene schaal houden. Het is, alsof het in een goudschaaltje gewogen is. (Zie goud.) Hij hangt het in de schaal. Hij is eene rat, die zich op eene weegschaal weegt. (Zie rat.) Hij stelt een wigtje in de weegschaal. (Zie gewigt.) Hij weegt met ongelijke schalen. Hij weet de schaal gelijk te houden. [Het is een eerlijk man.] Men moet het in de weegschaal leggen (of: zetten).Ga naar voetnoot6 Wie dan geven wil, als de schaal van regt dwingt, die moet ook de onkosten betalen. (Zie onkosten.) Wij kunnen het niet op een goudschaaltje leggen. (Zie goud.)
Hij zal het wel op kleiner schaal overbrengen.
Het kan niet altijd zoo netjes zijn als vier eijeren op een schaaltje. (Zie ei.) | |
Schaamte.Beter is de schaamte in de oogen, dan eene vlek in het hart. (Zie hart.) Bij gebrek van brood Is de schaamte dood. (Zie brood.) Daar de schaamte schade baart, Is zij van een' zotten aard (of: is ze niet dan dwaasheid). (Zie aard.) Daar geene schaamte is, is geene eer (of: Die de schaamte verliest, heeft de eer verloren, ook wel: Schaamte kwijt, eer kwijt). (Zie eer.) | |
[pagina 237]
| |
Daar geene schaamte is, is geene vrees.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) De hoovaardij schuilt zoowel in wollen laken als in zijden stoffen; maar schaamte moet deksel hebben. (Zie deksel.) De kaars uit, de schaamte uit. (Zie kaars.) Den behoeftige is de schaamte onnut. (Zie behoeftig.) De zotternij doet hen daar gaan, de schaamte doet hen blijven.Ga naar voetnoot2 Die wat hebben wil, moet de schaamschoenen uittrekken.Ga naar voetnoot3 Hij heeft de schaamschoenen uit- en de hondsschoenen aangetrokken. (Zie hond.) Hij heeft de schaamte den kop afgebeten. (Zie kop.) Nood moet de schaamschoenen aan eene zijde zetten. (Zie nood.) Schaamte mijdt overdaad. (Zie overdaad.) Waar geene vrees is, daar is geene schaamte.Ga naar voetnoot4 Waar vrucht is, daar is ook schaamte.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Wat baat schaamte en schande, Als er honger is in den lande? (Zie honger.) Wie de schaamte doorgebeten heeft, is met schande vervuld, en moet met stank scheiden.Ga naar voetnoot6 Zonder weten, zonder schaamte.Ga naar voetnoot7 | |
Schaap.Allengskens eet de wolf het schaap (of: de gans). (Zie gans.) Alle tijden zijn niet goed, om de wol van het schaap te scheren.Ga naar voetnoot8 Als de herder doolt, dolen de schapen. (Zie herder.) Als de herder slaapt, is het schaap in de vreeze. (Zie herder.) Als de muggen in Maart dansen, dat doet het schaap den dood aan. (Zie dood.) Als één schaap blaat, zoo blaten ze allen.Ga naar voetnoot9 Als één schaap over den dam (de brug, of: den post) is, volgen er meer. (Zie brug.) Als het hek van den dam is, loopen de schaapjes (of: koeijen) de wei uit. (Zie dam.) Als het schaap blaat, is het een' beet kwijt. (Zie beet.) Als het schaap dood is, groeit de wol niet meer. Als men den wolf tot schaapherder maakt, is de kudde in groot gevaar. (Zie gevaar.) Als men schapen en eene koe heeft, dan zegt ons iedereen goeden dag. (Zie dag.) Barmhartigheid voor de wolven is wreedheid tegen de schapen. (Zie barmhartigheid.) Ben ik niet geroepen, om schapen te hoeden, laat het lammeren zijn. (Zie lam.) Beter een leeuw van een wijf, Dan een schaap van bedrijf. (Zie bedrijf.) Beter een schaap dan een aap. (Zie aap.) Blusch de vonken voor de vlam; Schut de schapen voor den dam. (Zie dam.) Dat is de herder met zijne schapen. (Zie herder.) Dat is zoo hoog aangeslagen, dat er de kalvers of verdoolde schaapjes niet bij kunnen komen. (Zie kalf.) Dat kan een schaap (of: kalf) wel merken. (Zie kalf.) Dat komt uit geen schaapshoofd. (Zie hoofd.) Dat schaap zal ons de wolf niet ontjagen.Ga naar voetnoot10 [Men zegt dit van onverschillige zaken, waaraan niemand waarde hecht. Sartorius, die het aldus verstaat, brengt een ander spreekwoord ter verduidelijking bij, nl.: Hier zullen onze erfgenamen niet om kijven. Daar v. eijk van den wolf spreekt, en alzoo het onderwerp tot voorwerp maakt, dat is: eene omgekeerde jagt doet plaats grijpen, is zijne verklaring onjuist.] De beenhouder heeft zooveel als de schaapviller. (Zie beenderen.) De een scheert de schapen, en de ander de varkens, zei Jan: Ik heb er het haar, en hij er de wol van. (Zie haar.) De goede herder waagt zijn leven voor de schapen. (Zie herder.) De knechts scheren de schapen, en de meesters de varkens. (Zie knecht.) Den slapenden wolf loopt geen schaap in den mond. (Zie mond.) Den wolf het schaap aanbevelen.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Den wolf in de schaapskooi sluiten. (Zie kooi.) Den wolf over de schapen stellen. Der wolven dood is de welvaart van de schapen. (Zie dood.) De schaapjes zijn hem ontdreven. De schaapkens in de lucht zijn water of wind. (Zie lucht.) De schapen, die tusschen hagen en doornen weiden, laten er van hunne wol. (Zie doorn.) De schapen moeten zich wonderwel voorzien, waar de wolf regter is. (Zie regter.) De schapen zijn zijn vrienden niet, Gelijk men aan zijn kleêren ziet. (Zie kleed.) De wolf beweent het schaap, en dan eet hij het.Ga naar voetnoot12 De wolf eet wel getelde schapen.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) De wolf en het schaap zouden eer vrienden worden.Ga naar voetnoot14 De wolf hapt nog naar het schaap, als hem de ziel uitgaat.Ga naar voetnoot15 De wolf heeft altijd het oog op het schaap. (Zie oog.) De wolf zal zijne vacht wel houden, maar het schaap moet gestroopt zijn.Ga naar voetnoot16 De wolven zijn vurig in 't scheuren van het schaap.Ga naar voetnoot17 De ziekte van den wolf is het behoud van het schaap. (Zie behoud.) Die heb ik wel voor eene maand den jongens achter de schapen hooren zingen. (Zie jongen.) | |
[pagina 238]
| |
Die om een schaap pleit, zal eene koe verliezen. (Zie koe.) Die zich zelven schaap maakt, bijten de honden. (Zie hond.) Die zich zelven tot een schaap maakt, wordt van de wolven gegeten.Ga naar voetnoot1 Een goed herder zal de schapen wel scheren, maar niet villen (of: maar het vel laten houden). (Zie herder.) Een schaap bij een schaap, Een aap bij een' aap. (Zie aap.) Eén schurft schaap maakt er meer (of: veel, ook wel: bederft de gansche kudde). (Zie kudde.) Een woedend schaap is erger dan een wolf. Eerst eene raap, En dan een schaap, Daarna eene koe, En dan naar de galge toe. (Zie galg.) Elk schaapje bij zijns gelijke. (Zie gelijk.) Er gaan veel tamme schapen in een hok; maar nog meer wilde, want die kruipen op elkander. (Zie hok.) Er loopt al ligt een zwart schaap onder. [Men heeft meestal in elke familie een onwaardig lid.] Geen zoo schurftig schaap, of de wolf lust het wel. Gekoppelde schapen verdrinken.Ga naar voetnoot2 [Cats, tuinman en anderen denken hierbij aan het spreekwoord: Gemeen goed gaat meest verloren, en mulder zegt: ‘te veel omslag of te veel helpers doen eene zaak mislukken.’ Ik denk, dat v. eijk den zin juister opvat, als hij ‘in bedenking geeft, of in het spreekwoord niet het ongeluk van gekoppelde huwelijken wordt bedoeld.’ Zoo althans verstaat het ook de brune, als hij, in zijn Bancket-werck van Goede Gedachten, i. bl. 348, handelende over het ‘houwelich,’ een' vader op de vraag: ‘waerom zijn zone, zijnde een frisch jonghelingh, zoo langhe onghehuwt bleef?’ aldus doet antwoorden: ‘mijn zone is te kort van memorie, want hy bleef gheduyrigh declineren, zonder dat hy tot conjugeren konde komen. Ook zeyd hy, dat hy zulcks wel moghte lijden, dewijl hy ghezien hadde, dat ghekoppelde schapen lichtelick verdrincken.’] Gemeene schapen eten de wolven.Ga naar voetnoot3 Getelde schapen dolen wel.Ga naar voetnoot4 Getelde schapen gaan uit 't hok. (Zie hok.) Gij zijt de man niet, om vijf pooten aan een schaap te zoeken. (Zie man.) Haastiglijk, gelijk de wolf het schaap eet.Ga naar voetnoot5 Het eene schaapje volgt daar het andere, en meent, dat de herder altijd vóór is. (Zie herder.) Het ging er op een schaapscheren.Ga naar voetnoot6 [Liever dan, met tuinman, in dit spreekwoord te zien: de ‘handeling van moeskoppers en krijgers met menschen, die als weêrlooze schaapen in hunne handen vallen,’ of, met v. eijk, te denken, dat ‘men er op uit was, om er van te trekken,’ zou ik meenen, dat men, met te zeggen: Het ging er op een schaapscheren, zich menschen voorstelt, die zich overdadig wat te goed doen, zich brassende vergasten, gelijk dit althans uit het gedrag van nabal, l Sam. xxv, wel is op te maken.] Het is beter, de wol te geven dan het schaap.Ga naar voetnoot7 Het is een gek schaap.Ga naar voetnoot8 Het is een goed (geduldig, of: gedwee, ook wel: onnoozel) schaap.Ga naar voetnoot9 Het is kwaad dobbelen en schapen te hoeden.Ga naar voetnoot10 Het komt juist aan als schaapherders pap. (Zie herder.) Het makke schaap wordt van alle lammeren gezogen. (Zie lam.) Het schaap, dat den wolf toebehooren moet, moet hem gedijen.Ga naar voetnoot11 Het schaap, dat in de weide is, zoekt de beste kruiden. (Zie kruid.) Het schaap en het lam herkennen elkander aan hun geblaat. (Zie geblaat.) Het schaap gaat bij den wolf te rade. (Zie raad.) Het schaap heeft een' gulden voet. (Zie goud.) Het schaapje van den eersten tand: men vond nooit beter.Ga naar voetnoot12 Het schaap van den herder sterft niet. (Zie herder.) Het schaap verslindt den wolf niet. Het schaap wil den wolf bijten.Ga naar voetnoot13 [Met een ander spreekwoord zegt men, in gelijke beteekenis: De kinderen willen zich tegen hunnen vader verzetten, en past het toe op averegtsche handelingen, zoo als men die in de zoogenoemde verkeerde wereld vertoont.] Het schaap zou daar den herder willen preken. (Zie herder.) Het verloren schaap is te regt. [Dit spreekwoord is ontleend aan de gelijkenis, te vinden: Matth. xviii: 12 en 13 en Luk. xv: 4-6.] Het zijn schapen zonder herder. (Zie herder.) Het zijn wolven in schaapsvellen.Ga naar voetnoot14 [Dit spreekwoord is ontleend aan Matth. vii: 15.] Hij blaat als een schaap.Ga naar voetnoot15 Hij doet gewin als Maarten: die gaf drie zwarte schapen voor een wit. (Zie gewin.) Hij heeft de schapen geweid om de keutels. (Zie keutel.) Hij heeft het schaapje lief.Ga naar voetnoot16 [Men vindt betrekkelijk dit spreekwoord bij tuinman: ‘Dit zegt men van eenen minnaar. 't Zoude konnen zinspelen op de liefde van jacob tot rachel, dat een oye, het wyfje der schaapen, beduid. Gen. xxix: 18.’] Hij heeft het schapenvleesch wel lief, die zijn brood met de wol spreidt. (Zie brood.) | |
[pagina 239]
| |
Hij heeft schapen aan den dijk. (Zie dijk.) Hij heeft zijne koetjes (of: schaapjes) op het drooge. (Zie droog.) Hij heeft zijne schaapjes geschoren. Hij huilt met de wolven, waarmede hij in het bosch is, en blaat met de schapen in het veld. (Zie bosch.) Hij is een regte schapenkop. (Zie kop.) Hij is het schaap kwijt.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord kan niet in betrekking worden gebragt op de gelijkenis van het verloren schaap, naardien men erdoor te kennen geeft, dat men geheel van eene aantrekkelijke zaak af is, die onherstelbaar heeft verloren. Door naar iets anders te trachten nl., raakt men ook kwijt, wat men vroeger bezat.] Hij is zoo dom als een os (schaap, of: varken). (Zie os.) Hij is zoo mak als een schaap; je kunt hem wel onder je slaapmuts vangen. (Zie muts.) Hij is zoo schaaps niet (ookwel: Hij is al te schaaps).Ga naar voetnoot2 Hij is zoo wreed als een schaap.Ga naar voetnoot3 Hij kan uit een' schapen-schouder zeven geregten maken. (Zie geregt.) Hij lijkt zoo zacht als een schaap.Ga naar voetnoot4 Hij meent den wolf het schaap te ontjagen.Ga naar voetnoot5 Hij moet wel gaarne schapenvleesch eten, die zijn brood in de poke dopt. (Zie brood.) Hij noodt twee gasten op een schaapshoofd. (Zie gast.) Hij praat, alsof hij eene schapeschaar in zijn' zak had.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) [Bij den schrijver der Groninger Spreekwoorden vindt men te dien aanzien: ‘Men wil met dit spreekwoord zeggen: hij spreekt met gezag, en ziet zijne toehoorders voor onnnoozelen aan, waarover hij heerschappij wil voeren;’ en deze verklaring heeft heel veel grond, als men zich iemand voorstelt, die de dwangmiddelen ter overreding bij zich draagt, hier voorgesteld door eene schapeschaar in zijn' zak, als om dadelijk tot de schering over te gaan.] Hij scheert het schaap, dat er de wol afvliegt.Ga naar voetnoot7 Hij scheert het schaap, zonder dat het schreeuwt. Hij vloekt als een schaapherder. (Zie herder.) Hij weet zijne schaapjes te scheren. Hij wil altijd vijf pooten aan een kalf (of: schaap) hebben. (Zie kalf.) Hij zal het schaap niet bijten.Ga naar voetnoot8 Hij ziet als een schappje, waarnaar de wolf aardt.Ga naar voetnoot9 Hoe schurfter schaap, hoe harder geblaat. (Zie geblaat.) Jonge schapen sterven zoowel als oude.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Kort beraad, goed beraad, zei de wolf, en hij hapte naar het schaap, dat hem ontsnapte. (Zie beraad.) Kunnen zij geen schaap missen, dat ze ten minste van de wol mededeelen. Leer de schapen hoeden; wat onderwindt gij u!Ga naar voetnoot11 Meent ge uw schapen wel, Scheer dan de wol, maar niet het vel.Ga naar voetnoot12 Men moet de schapen scheren, al naardat ze wol hebben.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Men prijst de dik gewolde schapen, Want bij de ruige is 't goed rapen.Ga naar voetnoot14 Men zoekt het schaap om zijne wol.Ga naar voetnoot15 Met schapen is 't kwaad wolven vangen.Ga naar voetnoot16 Met welk eenen kam zal hij het schaapje scheren? (Zie kam.) Neem een Brabandsch schaap, een' Gelderschen os, een Vlaamsch kapoen en eene Friesche koe. (Zie braband.) Niet om mijnen wil, zei de wolf, maar de schapen waren best in die weide.Ga naar voetnoot17 Omdat ze dolen, die den weg weten, Ziet men den wolf 't zoete schaapje eten.Ga naar voetnoot18 Om de wol scheert men de schapen.Ga naar voetnoot19 Om eene kleine zaak bijt (of: eet) de wolf het schaap.Ga naar voetnoot20 Onder mijne schapen zijn kooldieven, zei de pastoor van Mook. (Zie dief.) Paar geene schapen met de wolven; maar schut uwe schade.Ga naar voetnoot21 Pefroen met het schaapshoofd: zij zullen het niet weêr willen nemen. (Zie hoofd.) Rompslomp, vijf schapen, twintig voeten. (Zie rompslomp.) Schaap blijven. [Aan een' koop blijven hangen, of gebrekig kooper zijn. In den laatsten zin was het schaap blijven vroeger zoo algemeen, dat er straf bepalingen tegen vastgesteld werden. Zie kok, Vad. Woordenboek, op het woord schaap.] Schaap en kapoen Is kostelijk venezoen. (Zie kapoen.) Schaaps moeder stierf nooit al. (Zie moeder.) Schapen en zijdewormen worden meest geëerd bij groote en kleine menschen. (Zie mensch.) Schurftige schapen bleeten meest.Ga naar voetnoot22 Schurftige schapen hebben veel lappen van doen. (Zie lap.) Sluit den stal; de wolf heeft de schapen gegeten.Ga naar voetnoot23 Spelen is geen schapen hoeden.Ga naar voetnoot24 Sta op, lui beest, zei Gerrit de Snapper, en hij zag een dood schaap in eene weide liggen. (Zie beest.) Terwijl de wolf sch.., loopt het schaap weg.Ga naar voetnoot25 Terwijl de wolf vertoeft, wordt het schaapje uit de vrees gehaald.Ga naar voetnoot26 Twee wolven eten ligt een schaap (of: zouden wel een schaap eten).Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 240]
| |
Veel herders bij de schapen Zullen maar te langer slapen. (Zie herder.) Verandering van weide doet der koeijen (of: den schapen) goed. (Zie koe.) Wanneer de wolf honger krijgt, Is 't noodig, dat het schaapje zwijgt. (Zie honger.) Wanneer het schaap schurftig is, moet de herder het van de gezonde kudde afscheiden. (Zie herder.) Wanneer men schapen tegenkomt, is men welkom; wanneer er schapen met ons medegaan, is men onwelkom. (Zie onwelkom.) Wij moeten malkander geene schapenkeuteltjes voor lange rozijnen in de hand stoppen. (Zie hand.) Zij loeren op hunne prooi, als de kraaijen op een ziek schaap. (Zie kraai.) Zij meenen hem het schaap te ontjagen.Ga naar voetnoot1 [Zij doen vergeefsche moeite.] Zijn mond is van geen schaapsleêr. (Zie leder.) Zoo lang als het schaapje gras eet. (Zie gras.) Zooveel lammeren worden er geslagt als schapen. (Zie lam.) | |
Schaar.Avontuurt gij uw laken, ik avontuur mijne schaar, zei de kleêrmaker, en hij sneed erin. (Zie kleedermaker.) Daar hangt (of: steekt) de schaar uit (of: Daar staat eene schaar boven).Ga naar voetnoot2 Dat is net, alsof het met een schaartje geknipt is. Het is door het oog van des snijders schaar getrokken; daar trekt wel meer door. (Zie oog.) Het laatste draadje komt der schaar toe. (Zie draad.) Hij eet zich zelven als eene schaar.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: de nijd verteert hem. Eene schaar verslijt, al snijdende.] Hij gaat er met de grove schaar over. Hij heeft schop en schaar verloren.Ga naar voetnoot4 [Hij is alles kwijt, wat er noodig is, om in zijne behoeften te kunnen voorzien.] Hij praat, alsof hij eene schapeschaar in zijn' zak had. (Zie schaap.) Hij zendt hem om de tuinschaar.Ga naar voetnoot5 Hij zoekt de dagschaar. (Zie dag.) Om dat lapje geen dief, zei meester Eéndarm, en hij haalde eene broek door het oog van de schaar. (Zie broek.) Zij scheuren nu en dan een' Franschman de muts af; maar zoo nabij kunnen wij die buitenlanders niet onder de schaar krijgen. (Zie buitenlander.) | |
Schaats.De wereld gaat op schaatsen.Ga naar voetnoot8 [Men zegt dit, wanneer belangrijke zaken juist andersom worden uitgevoerd, als ze moeten plaats hebben.] Hij rijdt eene rare (ook wel: vlugge, of: vaste) schaats. Hij slaat eene dubbele schaats. [Die de beide schaatsen te gelijk zou willen uitslaan, moet noodzakelijk vallen; daarom past men dit spreekwoord op den dronkaard toe.] Ik zie het al: het scheelt niet aan de schaatsen, maar aan den man. (Zie man.) Veel geluk op je schaatsen. (Zie geluk.) Zonder schaatsen op het ijs komen. (Zie ijs.) | |
Schabschoen.Zonder iets over te laten: het is een schabschoen.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: het is een man, die niets voor anderen laat blijven, maar alles voor zich alleen behoudt. Men heet zoo iemand een schabschoen; omdat eene schabbe in het algemeen iets slechts aanduidt, en schabschoen dus wel eene slof zal wezen. Zie de jagers Taalk. Magazijn, i. bl. 322.] | |
Schade.Als ge dat zonder schade verkoopen wilt, moet ge er spoedig toe besluiten (of: gaauw bij zijn, ook wel: Indien ge daarop winnen wilt, moet ge 't terstond verkoopen). [Een spottend gezegde bij het hooren prijzen van prullen.] Als het huis verbrand is, wil men de schade inhalen, met de spijkers op te rapen. (Zie huis.) Als men u dikwijls bij den neus grijpt: het is al geene schade. (Zie neus.) Als uws buurmans huis verbrandt, Is 't u schade voor de hand. (Zie buurman.) Beter kleine toorn dan groote schade.Ga naar voetnoot10 Daar de schaamte schade baart, Is zij van een'zotten aard (of: is ze niet dan dwaasheid). (Zie aard.) Daar de schade is, is het hart; Daar de hand is, is de smart. (Zie hand.) Daar luttel is, wordt de schade ligt groot.Ga naar voetnoot11 De schade, die men zelf doet, moet men niemand aantijgen.Ga naar voetnoot12 De schade gaat vóór de baat. (Zie baat.) Die de schade heeft, heeft den spot toe (of: behoeft voor den spot niet te zorgen, ook wel: Spot en schade gaan gaarne zamen).Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Die de schade heeft, heeft de schande toe.Ga naar voetnoot14 Die de schade veroorzaakt, moet ze vergoeden. Die het goede ziet, en het kwade neemt, is zelf oorzaak zijner schade. (Zie goede.) Die in de handeling van het geld is, komt er wel schadeloos af. (Zie geld.) Die leent, heeft schade of schande.Ga naar voetnoot15 Die met zijn hoofd wil boven uit, Die doet veel schâ, en rigt niet uit. (Zie hoofd.) | |
[pagina 241]
| |
Die tegenstrijdt, Meer schade lijdt.Ga naar voetnoot1 Door schade en schande wordt men wijs (of: Men moet leeren met schade of met schande).Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Dronkenschap is zonde, schade en schande. (Zie dronkenschap.) Een blind paard zou daar geene schade doen. (Zie paard.) Eene booze tong brengt dikwijls veel ongeluk (of: groote schade) aan. (Zie ongeluk.) Een wedergevonden schat is geene schade.Ga naar voetnoot3 Eigenbaat, Jongen raad, Heimelijke haat Doen ter wereld de meeste schaad. (Zie eigenbaat.) Elk hoede zich voor schade: niemand is te betrouwen.Ga naar voetnoot4 Geene baat, of daar is eene schade tegen. (Zie baat.) Gij doet hem deugd, die u schade zal zijn. (Zie deugd.) Het gaat hem als vrouw Davion: hij leeft van zijne schade. (Zie davion.) Het is schade, dat hij dwaalt, die den weg kent.Ga naar voetnoot5 Het is van al het beste goed, Welks winste niemand schade doet. (Zie goed.) Het ware schade, zoo hem leed wedervoer. (Zie leed.) Het was om winst gedaan, en het viel schade voor de hand. (Zie hand.) Hij doet niemand een hennenei schade. (Zie ei.) Hij heeft er de schade van, en den spot daarenboven.Ga naar voetnoot6 Hij verligt de schade.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: de zeeschade, door schipbreuk als anderzins geleden, wordt gelijkelijk over al 't behouden goed geleden, zoo als zulks bij reeders meesttijds gebruikelijk is.] Ik heb er schade noch profijt bij. (Zie profijt.) Ik mag tegen geene schade.Ga naar voetnoot8 [Dat is: mijn staat is zoo gering, dat ik volstrekt geene schade lijden kan, of ik leg geheel te onderste boven.] Kwade manieren doen manieren schade. (Zie manier.) Men voelt de schade zoo niet, gelijk men de baat doet. (Zie baat.) Na verlies komt wel schade.Ga naar voetnoot9 Nering (of: IJver), zonder verstand, Is schade voor de hand. (Zie hand.) Niemand moet baat hebben (of: rijk worden) uit eens anders schade. (Zie baat.) Niemand vond ooit meer baat dan in zijne schade. (Zie baat.) Niet te gast gaan of te nooden, is het beste middel, om bevrijd te wezen voor oneer, schade, spijt en schande. (Zie gast.) Onregte winst, regte schade.Ga naar voetnoot10 Paar geene schapen met de wolven; maar schut uwe schade. (Zie schaap.) Schade scheidt vriendschap.Ga naar voetnoot11 Schade, zorg (of: Onregt) en klage Wassen alle dage. (Zie dag.) Spot en schade Komt niemand te stade.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Spot en schade mogen kwalijk te gader.Ga naar voetnoot13 Stroo en geen hooi van het land Is schâ voor de hand. (Zie hand.) Ter minste schade en ten naasten weg.Ga naar voetnoot14 Te veel aan 't hoofd is schade voor de hand. (Zie hand.) Ver van huis (of: van zijn goed), digt bij zijne schade. (Zie goed.) Waar weelde en hoogmoed vooruit gaan, Komt schande en schade achteraan. (Zie hoogmoed.) Wat doen drie vingers in het schrijven tot zijne schade of baat? (Zie baat.) Wat men verzuimt of laat, daar heeft men zelf de schade van.Ga naar voetnoot15 Zich zelven te helpen zonder anderer lieden schade is prijselijk. (Zie lieden.) Zoo gij leent, wacht dan schade of toorn.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) | |
Schaduw.Als de zon onder is, zijn er vele beesten in de schaduw. (Zie beest.) De eer gelijkt de schaduw: die volgt dengenen, die ze vliedt, en vliedt dengenen, die ze volgt. (Zie eer.) De vruchten, die in de schaduw wassen, zijn niet van zulk een' goeden smaak, als die in de zon groeijen. [Men past dit spreekwoord toe op praktische wijsheid, in tegenstelling van kamer-geleerdheid.] De zon maakt lange schaduwen. Die tegen een' goeden boom leunt, heeft goede schaduw. (Zie boom.) Eene schaduw omhelzen. Een gevelde boom geeft geene schaduw meer. (Zie boom.) Eer is de schaduw der deugd. (Zie deugd.) Geene zon zonder schaduw. Geen haar zoo klein, of het heeft ook zijne schaduw. (Zie haar.) Geen licht zonder schaduw. (Zie licht.) Het is een klein man, en hij wil eene groote schaduw maken. (Zie man.) Hij grijpt naar de schaduw, en laat zich het vleesch ontvallen.Ga naar voetnoot17 Hij heeft vrees voor de schaduw zijner vingeren.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) Hij is jaloersch op zijne eigene schaduw. (Zie jaloersch.) | |
[pagina 242]
| |
Hij is niet waardig, in zijne schaduw te staan.Ga naar voetnoot1 Hij kan in zijne schaduw niet staan. Hij vecht met (of: tegen) zijne eigene schaduw.Ga naar voetnoot2 Hij vlugt (of: is bang) voor zijne schaduw. (Zie bang.) Hij volgt hem als zijne schaduw. Hoe de zon ons sterker en regter beschijnt, hoe onze ligchamen minder schaduw geven. (Zie ligchaam.) Hooge boomen geven meer schaduw dan vruchten. (Zie boom.) Iemand onder de schaduw zijner vleugelen nemen.Ga naar voetnoot3 [Dit spreekwoord is ontleend aan Psalm xvii: 8 en lvii: 2.] Ik ben niet waardig te kussen de schaduw van den spijker, daar uw schoenborstel aan hangt. (Zie borstel.) Is de roede krom, hare schaduw zal nergens regt wezen. (Zie roede.) Maak uwen hof niet onder de schaduw, noch timmer bij de rivier. (Zie hof.) Men moet zijne eigene schaduw meten.Ga naar voetnoot4 Zich achter iemands schaduw verbergen. | |
Schalie.Hij is zoo blaauw als eene schalie.Ga naar voetnoot6 [Eene schalie is eene deklei. Het blaauw is dus de natuurlijke kleur, die in deze spreekwijze op het gelaat van den mensch wordt overgebragt.] | |
Schalk.Als men een' schalk wil vangen, dan moet er een achter de deur staan. (Zie deur.) Daar steekt een schalk in zijne kleederen. (Zie kleed.) Dapperheid verwint den schalk. (Zie dapperheid.) De eene schalk heeft den anderen wel gevonden.Ga naar voetnoot7 De eene schalk kan den anderen kwalijk bedriegen.Ga naar voetnoot8 De mond is een schalk (of: zotje): biedt men hem wat, hij neemt het. (Zie mond.) Een schalk eet zijn brood. (Zie brood.) Een schalk wordt dikwijls verschalkt.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Ga weg, word een schalk (of: kramer), zei de beul tot zijnen knecht. (Zie beul.) Het is een onnoozele schalk.Ga naar voetnoot10 Het is een ootmoedige schalk: hij kan het hoofd over ééne zijde laten hangen (of: op den schouder leggen). (Zie hoofd.) Het is een stevige (of: doortrapte) schalk.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Het is zulk een kwade schalk, als op twee voeten gaan mag.Ga naar voetnoot12 Het kwaad (of: De schalk) loont ten laatste zijnen meester. (Zie kwaad.) Hij is een vrome schalk.Ga naar voetnoot13 [Indien een schalk vroom kon zijn! Het is een ironisch gezegde.] Hij is van de schalksten niet.Ga naar voetnoot14 Hij weet wel, hoe een schalk te moede is.Ga naar voetnoot15 Hoe kwader schalk (slimmer boef, of: snooder hoer), hoe beter geluk. (Zie boef.) O, wat zijn daar veel schalken!Ga naar voetnoot16 Peper, kap en kalk Dekken menig schalk. (Zie kalk.) Schalk met schalk. | |
Schalkheid.Wie den baard laat wassen, die heeft eene schalkheid gedaan, of heeft er eene in den zin. (Zie baard.) | |
Schande.Als hoeren schelden, zoo kijkt het den buik uit (of: zoo breekt de schande uit). (Zie buik.) Arm te zijn is geene schande (of: zonde). (Zie arme.) Beter arm met eere, dan rijk met schande. (Zie arme.) Beter bloô in schande, dan stout in ondeugd. (Zie blood.) Beter is schande bezeten dan beloopen.Ga naar voetnoot17 Beter met schande gevloden, dan met eere dood gebleven. (Zie eer.) Beter met schande het kwade gelaten, dan met eere slim bedrijf gedaan. (Zie bedrijf.) Dat maakt al 't spel te schande.Ga naar voetnoot18 De besten van den lande Doen dit zonder schande. (Zie goede.) Die de schade heeft, heeft de schande toe. (Zie schade.) Die de schande niet ontziet, komt niet tot eer. (Zie eer.) Die leent, heeft schade of schande. (Zie schade.) Die op de eer geen achtgeeft, schande is zijn regt. (Zie eer.) Die op rekening leeft, die leeft op schande. (Zie rekening.) Die schande meent te wreken, vermenigvuldigt ze.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.) Die zonder achting leeft, die leeft met schande. (Zie achting.) | |
[pagina 243]
| |
Door schade en schande wordt men wijs (of: Men moet leeren met schade of met schande). (Zie schade.) Dronkenschap is zonde, schade en schande. (Zie dronkenschap.) Een luistraar aan den wand Hoort vaak zijn eigen schand. (Zie luisteraar.) Een luttel schande let niet.Ga naar voetnoot1 Een luttel schande warmt wel, en maakt schoone verw.Ga naar voetnoot2 Een rotte appel in de mande Maakt al de gave fruit te schande. (Zie appel.) Een trage hand Krijgt leed en schand; Een kloeke hand Krijgt eer en land. (Zie eer.) Eer in een land Is elders schand. (Zie eer.) Helden-kinderen zijn dikwijls tot schande. (Zie held.) Het is een onverlaat: hij maakt het geheele gezelschap te schande. (Zie gezelschap.) Het is geene schande, geen geld te hebben, maar het is zoo ongemakkelijk (of: lastig). (Zie geld.) Het is schande voor een' wijs' man, Den doode te lasteren, die zich niet verantwoorden kan. (Zie doode.) Hetzij in schande of eer: Natuur gaat boven leer. (Zie eer.) Hij gaat niet geheel te schande, die ten halve wederkeert.Ga naar voetnoot3 Hij kan zijne eigene schande niet dekken.Ga naar voetnoot4 Hij koopt (of: draagt) schande voor zijn geld. (Zie geld.) Hij zal zijns vaders grijze haren nog met schande doen ten grave dalen. (Zie graf.) Ik mag wel schande, zei de vent, en hij at suikerpap. (Zie pap.) Landsman, schandsman; weet gij wat, zoo zwijg. (Zie land.) Lang gebleven, Niet bedreven, Doet in schande leven.Ga naar voetnoot5 Mandegoed, Schandegoed. (Zie goed.) Niet te gast gaan of te nooden, is het beste middel, om bevrijd te wezen voor oneer, schade, spijt en schande. (Zie gast.) Niet te kunnen (of: te weten) is geene schande; maar niet te willen leeren.Ga naar voetnoot6 Oude zonden maken nieuwe schanden.Ga naar voetnoot7 Schande duurt langer dan armoede. (Zie armoede.) Tusschen hand en tand Wordt veel te schand. (Zie hand.) Vallen is geene schande; maar lang blijven liggen, en niet weder willen opstaan, dat is schande.Ga naar voetnoot8 Waar weelde en hoogmoed vooruit gaan, Komt schande en schade achteraan. (Zie hoogmoed.) Wat baat schaamte en schande, Als er honger is in den lande? (Zie honger.) Wat geene zonde is, dat is geene schande.Ga naar voetnoot9 Wie beschaamdheid vreest, verdrijft de schande. (Zie beschaamdheid.) Wie de schaamte doorgebeten heeft, is met schande vervuld, en moet met stank scheiden. (Zie schaamte.) Wie in den oogst slaapt, die leeft ter schande. (Zie oogst.) Wie zijn kind straft, die heeft eere van hem; wie het niet straft, die zal schande beleven. (Zie eer.) Wijze van den lande Is geen schande. (Zie land.) Winst verblindt schande.Ga naar voetnoot10 | |
Schans.Binnen de schansen.Ga naar voetnoot11 Een oud paard jaagt men aan den dijk (of: achter de schans). (Zie dijk.) | |
Schapperade.De monnik preekte, dat men niet stelen mogt, en hij zelf had de gans in zijne schapperade. (Zie gans.) Hansje in den kelder en Maaitje in 't schappraaitje. (Zie hans.) Uit het Oosten en Westen worden al zijne schappraaijen gevuld. (Zie oost-indië.) Zij zit al in Sint Anna's schapperade.Ga naar voetnoot12 [v. Duyse zegt, dat men dit spreekwoord bezigt ‘van een bejaerde maegd, bij wie het druifje tot rozijn overgaet: wegens Sint anna's hoogen ouderdom, toen zij baerde.’] | |
Schat.Al des werelds schat Moet door scherminkels gat. (Zie gaten.) Beproef uw' vriend, beproef uw zwaard, Dat is u groote (of: meer dan) schatten waard.Ga naar voetnoot13 Beter een drooge bete broods met rust dan schatten. (Zie beet.) Beter een schat van eer dan van goud. (Zie eer.) Daar uw schat is, daar is ook uw harte. (Zie hart.) De nedrigheid is zulk een schat, Dat niemand zijne waarde vat. (Zie nederigheid.) Die schat zal niet op doove kolen uitkomen. (Zie kolen.) doe dikwijls tot een kleintje wat, Zoo wordt daaruit een groote schat. (Zie kleine.) Een verholen schat: Wat is dat?Ga naar voetnoot14 [Een schat, dien men niet kent, kan onmolijk eenig voordeel aanbrengen; daarom is het antwoord, dat op de vraag: wat is een verholen schat? dient gegeven te worden: zooveel als niets.] Een wedergevonden schat is geene schade. (Zie schade.) Gezondheid is een groote schat (of: onbekende rijkdom). (Zie gezondheid.) Hij heeft zijn zondags goed alle dagen aan, en zijn' schat in den zak. (Zie dag.) | |
[pagina 244]
| |
Hoe meer schatten, hoe meer behoeften. (Zie behoefte.) Schatten maken boos en blijven goed.Ga naar voetnoot1 Wie een' getrouwen dienaar heeft, die heeft een' schat in zijn huis. (Zie dienaar.) Zonder bezwaar van de schatkist. (Zie bezwaar.) | |
Schavot.Daar sta ik nu fraai te kijken (of: te prijken), zei Hans, en hij stond op het schavot te pronk. (Zie hans.) Dat gaat naar de dansschool, zei Jan Plerri, en de beul bragt hem naar het schavot, om gegeeseld te worden. (Zie beul.) Hij heeft van den Haarlemschen dokter de benedictie op het schavot ontvangen. (Zie benedictie.) Hoe lagchen de goddeloozen om den val der vromen, zei een goed knecht weleer, En er tuimelde een heel schavot met speetluizen van boven neêr. (Zie goddeloos.) Ik heb al genoeg, zei Joost de Plug op het schavot, en de beul was pas begonnen. (Zie beul.) Is het anders niet, zei Trijn, en zij moest op het schavot te pronk staan. (Zie pronk.) | |
Schedel.Hij is zoo omzigtig als het meisje, dat eerst de schedelleer wil bestuderen, alvorens te huwen. (Zie leer.) | |
Scheede.Daar is het mes met de scheede. (Zie mes.) Dat is een looden degen in eene gouden scheede. (Zie degen.) De booze wijven voeren het zwaard in den mond; daarom moet men ze op de scheeden slaan. (Zie mond.) De scheede schijnt wat te wezen, maar het lemmer deugt niet. (Zie lemmer.) Die eens den degen getrokken hebben tegen hunnen overheer, moeten de scheede wegwerpen. (Zie degen.) Gelijk het mes, zoo is de scheede. (Zie mes.) Het eene mes houdt dikwijls het andere in de schecde. (Zie mes.) Het harnas wordt te laat gegespt, als het zwaard uit de scheede is. (Zie harnas.) Hij heeft er één op zijne scheede. (Zie één.) Hij heeft in zijne scheê geslapen gelijk de degen van den koning. (Zie degen.) Hoe na een mes, en 't was eene scheê. (Zie mes.) Men voert er het regt in de vuist en in de scheede. (Zie regt.) Neem 't mes naar de scheê, En 't schip naar de zee. (Zie mes.) Zijn degen is niet in de scheede verroest. (Zie degen.) | |
Scheel.Beter scheel dan blind. (Zie blind.) De schele is een koning onder de blinden. (Zie blind.) De spotter heeft zijn scheeltje gevonden.Ga naar voetnoot2 Geel en scheel Krijgen 't beste deel. (Zie deel.) | |
Scheen.Daar stoot hij zijne scheenen. Dat is niet al mis, zei de jongen, en hij wierp een' steen voorbij den hond, maar tegen de scheenen van zijne stiefmoeder. (Zie hond.) Dat is wel hard voor de scheenen.Ga naar voetnoot3 Dat zal hem voor de scheenen springen.Ga naar voetnoot4 Die te digt bij het vuur zit, brandt de scheenen. Een goed man kan wel een' tred op zijne teenen lijden; hoewel hij geen' harden schop tegen zijne scheenen kan verdragen. (Zie man.) Het is dwaasbeid, voor eene blaauwe scheen te duchten, eer men zich ooit stiet. (Zie dwaasheid.) Het vuur wordt hem al zeer na aan de scheenen (of: voeten) gelegd.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: het wordt hem al zeer moeijelijk gemaakt; zoodat hij er zich niet meer uit zal weten te redden. Het spreekwoord wordt niet alleen op den geldschuldige, maar ook op den leugenaar en den drogredenaar toegepast. Het zal wel oorspronkelijk zijn van de helsche pijnigingen, die men gebruikte, om iemand te doen bekennen, mat hem te laste werd gelegd, onverschillig of hij 't kwaad al of niet bedreven had, en dus tot de tijden der inguisitie behooren. Maar de vuurproef, gelijk v. eijk wil, was 't niet. Zie het spreekwoord: Hij kan de vuurproef niet doorstaan.] Hij heeft een blaauwtje (of: eene blaauwe scheen) geloopen. (Zie blaauw.) Hij heeft het hard voor zijne scheenen. Hij staat met de scheenen voor het vuur, daar een ander zich achter zijn' rug warmt. (Zie rug.) Iemand iets voor de scheenen werpen.Ga naar voetnoot6 Iets voor de scheenen hebben.Ga naar voetnoot7 Verre van het vuur brandt de scheenen niet. | |
Scheerder.Veldscheerders scheren allen even vuil.Ga naar voetnoot8 Wilt gij de wol hebben en ook het vel? De scheerders, die zoo scheren, doen niet wel.Ga naar voetnoot9 | |
Scheermes.Dan staat men te kijken als eene kous voor een scheermes. (Zie kous.) Het fijnste scheermes ligt eerst om, En 't eerste hout wordt 't eerst ook krom. (Zie hout.) Het is een gehuurd scheermes.Ga naar voetnoot10 Het scheermes kwalijk gewet, den baard slecht ingezeept en ruwe handen - Doen menigen man kriezeltanden. (Zie baard.) Hij schiet als een scheermes. [Men zegt dit van iemand, die een vast schot heeft.] Honig in den mond en een scheermes aan den riem. (Zie honig.) Men zal aan het sch.... wel zien, wie scheermessen gegeten heeft.Ga naar voetnoot11 Voor kwade tongen zijn de scheermessen goed.Ga naar voetnoot12 Zij heeft een' bek als een scheermes. (Zie bek.) | |
[pagina 245]
| |
Zijne woorden snijden als een scheermes.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord is mogelijk ontleend aan Psalm lii: 4.] | |
Scheet.Dat heb je zoo vast als een' visch in een scheetnetje, zei de Engelschman, en hij meende: een' scheet in een vischnetje. (Zie engelschman.) Dat is zoo zeker als een scheet in een netje. (Zie net.) Dat klinkt als een scheet in een' vilten hoed, zei de boer, en hij speelde op eene gebarsten fluit. (Zie boer.) Die lacht om een' scheet, Is zotter, dan hij weet. Die niet beter en weet, Die lacht om een' scheet. Een scheetje in het bed is zoo goed als een turfje aan den haard. (Zie bed.) Het is geen' scheet waard. Hij belegt zijne woorden, als een paard zijne scheten. (Zie paard.) Hij maakt van een' scheet een' donderslag. (Zie donder.) Om een' scheet (of: eene strontvore) gekijf maken. (Zie gekijf.) | |
Scheiding.Ongelijke voornemens veroorzaken scheiding. Schifting en scheiding maken.Ga naar voetnoot3 | |
Schel.Als je te Kampen staat aan den IJsselboord, Wordt nog het klinken van de schelkoord gehoord. (Zie boord.) | |
Schelling.Al zijne schellingen zijn dertien grooten waard. (Zie groot.) Van een pond vijf schellingen maken. (Zie pond groot.) Werpt hij een' stuiver op het dak, daar komt een schelling weder. (Zie dak.) Zij zaaijen kwade schellingen, opdat er goede van groeijen.Ga naar voetnoot4 Zoo gij dat doet: ik zal u een' schelling laten zien.Ga naar voetnoot5 [Om iemand, uit jokkernij, tot eene weinig beteekenende zaak aan te moedigen, doet men hem eene zoodanige belofte, als in dit spreekwoord wordt gedaan; maar die hem natuurlijk geen voordeel kan aanbrengen.] | |
Schelm.Als twee schelmen elkander verschalken, dan lacht de duivel zich ziek. (Zie duivel.) Daar gaat altijd schelm boven schelm. Dat is nog slimmer dan: schelm, kom eruit! De duivel is een schelm. (Zie duivel.) Die eene hoer trouwt, is een schelm, of wil er een worden. (Zie hoer.) Er is geen schelm te vertrouwen, zei de jongen van zijn' vaâr. (Zie jongen.) Gelukt het wel, het is een Romeinstuk; maar gelukt het kwalijk, het is een schelmstuk. (Zie romein.) Het goed wil twee schelmen hebben. (Zie goed.) Het is een schelm, die er wat afdoet.Ga naar voetnoot6 [Van de kwade zaken nl., als: leugens en lasteringen.] Het is een schelm, die meer doet, dan hij kan.Ga naar voetnoot7 Het is een schelm, die wegloopt. Hij heeft den schelm in het hek. (Zie hek.) Hij liegt het als een schelm. Hij loopt als een schelm; maar somtijds is loopen het beste geweer. (Zie geweer.) Hij speelt er den schelm mede. Mijn vader, zei de ondeugende jongen, zou wel eene koe willen koopen, had de schelm maar geld. (Zie geld.) Voor schelm van (of: uit) het vaandel loopen.Ga naar voetnoot8 | |
Schelp.Als gij aan den man komt, zoo kruipt gij in uwe schelp. (Zie man.) Blijf binnen uw schelpen, Dat zal u helpen.Ga naar voetnoot9 Dat is naar de nieuwste mode, zei Geurt, en hij vereerde zijn wijf twee oesterschelpen, om er een paar oorlappen van te maken. (Zie geurt.) De schelpen wassen op zijn' neus. (Zie neus.) Het is geene mosselschelp waard. (Zie mossel.) Hij kijkt als eene schildpad uit hare schelp. Hij komt uit zijne schelp kruipen.Ga naar voetnoot10 Ik wilde, dat ik alle man met mosselschelpen betalen mogt. (Zie man.) Is er ééne schelp van twee gepaarde verloren, kwalijk vindt gij er weder eene, die juist op de andere past.Ga naar voetnoot11 [Dit spreekwoord ziet op de moeijelijkheid, aan het sluiten van een tweede huwelijk verbonden. Bij cats vindt men wel is waar dit spreekwoord niet, en toch zal het wel aan hem ontleend zijn; althans op bl. 463 van zijn' Spiegel van den ouden en nieuwen tydt zegt cats:
Mosselen zouden gaarne visch zijn, konden zij uit de schelpen. (Zie mossel.) Wat zijn de mossels hard, zei Bottardus, en hij at de schelpen meteen op. (Zie bottardus.) Weet gij wel, dat ik al korsten at, eer gij uit uwe schelp kwaamt kijken? (Zie korst.) Zij komen overeen gelijk twee mosselschelpen. (Zie mossel.) | |
[pagina 246]
| |
Een' schelvisch (aal, of: spiering) uitwerpen, om een' kabeljaauw te vangen. (Zie aal.) Het is schelvisch, die van Utrecht naar Amsterdam is gebragt. (Zie amsterdam.) Hij heeft schelvisch-oogen. (Zie oog.) Hij is zoo na bij den grond, dat er geen schelvisch onder door mag. (Zie grond.) Hij kijkt als een schelvisch, die zijn nichtje ten doop houdt. (Zie doop.) Hij zal den schelvisch in de boomen vangen. (Zie boom.) Hij ziet er uit als een schelvisch (of: kabeljaauw), die gestorven is. (Zie kabeljaauw.) | |
Schendkeuken.Het is een regte schendkeuken.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: hij doet der keuken inderdaad schande aan. Men zegt het van een mager mensch, die er uitziet, of hij niet genoeg of geen goed voedsel kreeg.] | |
Schennis.Als hoeren en boeven kijven, zoo komt de schennis uit. (Zie boef.) Dat is eene schennis waard.Ga naar voetnoot2 De ouderdom is eene schennis. (Zie ouderdom.) Kwâ wennis, Kwâ schennis.Ga naar voetnoot3 Wennis Maakt schennis.Ga naar voetnoot4 | |
Schepel.Een vrouw draagt meer uit met een' lepel, Dan een man inbrengt met een schepel. (Zie lepel.) Heb je 't niet met schepels, Heb het maar met lepels. (Zie lepel.) Hij is ervoor vervaard als een monnik voor een schepel rogge. (Zie monnik.) Om ééne mudde (of: één schepel) koren, die hij te malen heeft, wil hij een' ganschen molen oprigten. (Zie koren.) Zij eten met lepeltjes, En sch.... met schepeltjes, (Zie lepel.) Zij meten het malkander met schepels toe. Zij moet een schepel zand ophebben, voor zij trouwt. Zij sparen 't met lepels, En verteren 't met schepels. (Zie lepel.) | |
Schepen.Daar de meijers tappen wijn, De burgemeesters koornkoopers zijn, En de schepens bakken brood, Daar is de gemeente in grooten nood. (Zie brood.) De jongste schepens vellen het vonnis.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: de jeugd is door hare voorbarigheid, door hare aanmatiging en door hare onberadenheid steeds gezind, om terstond een oordeel uit te spreken, en vonnis te vellen. Het spreekwoord is oorspronkelijk van de gewoonte, om de jongste schepens het eerst hunne stem te doen uitbrengen, gelijk zulks, zoo als v. hall citeert, in ons Burgerlijk Wetboek ‘uitdrukkelijk is voorgeschreven,’ en in alle regterlijke collegiën en krijgsraden gevolgd wordt; ook in den schuttersraad stemt de schutter eerst, en daarna de officieren naar hunnen opklimmenden hoogeren rang.] Het is beter, ter dood verwezen te zijn door zeven doctoren dan door den jongsten schepen. (Zie dokter.) Ligte schepens geven ligt vonnis. Slecht schepen, slecht vonnis.Ga naar voetnoot6 | |
Schepter.Het is goed, dat men mij koning maakt, indien men mij dan den schepter maar geeft. (Zie koning.) | |
Scherf.Daar de kruik gebroken is, laat daar vrij de scherven liggen. (Zie kruik.) Die den spaarpot aan scherven slaat, is zijn penningsken kwijt, eer hij het kent. (Zie penning.) Hij haalt om eene potscherf God en de wereld over hoop. (Zie god.) Men ziet aan de scherven wel, hoedanig de pot was. (Zie pot.) Zij maakt scherven. [Scherven maken is eene troostelijke voorstelling van potjes breken.] | |
Scherm.De schermen veranderen gedurig.Ga naar voetnoot7 Hij schuilt achter het scherm.Ga naar voetnoot8 Tusschen doeken en vreemde broeken dient wel een scherm te zijn. (Zie broek.) | |
Scherminkel.Al des werelds schat Moet door scherminkels gat. (Zie gaten.) De scherminkel rijdt daar.Ga naar voetnoot9 Hij speelt voor scherminkel.Ga naar voetnoot10 [Een scherminkel is een geraamte, ofschoon tuinman er een' aap door verstaat. Hoe men 't ook neemt, men wil er spreekwoordelijk iemand door aanduiden, die alles wel weet op te maken. Scherminkelen voor lekker smullen wordt dan ook boertender wijze nog al eens gehoord.] | |
Scherp.Hij heeft meer van de plompen dan van de scherpen. (Zie plomp.) Hij is de scherpste van zijne magen niet. (Zie maag.) Ik val zoo scherp niet.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 247]
| |
Al te scherp is steekachtig.Ga naar voetnoot1 Al te scherp maakt schaarden. (Zie schaarde.) Het scherp der nagelen is afgeloopen. (Zie nagel.) Kort en scherp. (Zie kort.) Niet al te scherp, Noch al te zerp.Ga naar voetnoot2 | |
Scherperije.Die uit Scherperije beter weide zoeken.Ga naar voetnoot3 [Men zegt dit van menschen, die, door den honger gedrongen, naar eene andere plaats verhuizen, - van hen, van wie een ander spreekwoord getuigt, dat ze op eene stroowisch zijn komen aandrijven.] Het is daar in Scherperije (of: Hongarije). (Zie hongarije.) | |
Scherts.Die schertsen wil, moet scherts verstaan. Eer, geloof en oog lijden geene scherts. (Zie eer.) Scherts ter zijde. | |
Scheur.Bij een' sterken naad eene hevigescheur. (Zie naad.) Hij heeft geene scheur in den zak (of: Zijn zak is niet kapot).Ga naar voetnoot4 [Hij is een vermogend man; het ontbreekt hem niet aan geld.] Hij komt er niet zonder kleêrscheuren af. (Zie kleed.) | |
Scheutig.Hij is niet scheutig.Ga naar voetnoot5 [‘Dat is,’ zegt winschooten: ‘hij is kaarig, en schiet niet gaarn geld.’] | |
Schiedam.Hij heeft Schiedam beet (of: in 't oog). (Zie oog.) Hij spreekt Schiedamsch. [Dat is: hij bindt de zaak zoo sterk aan, alsof ze met touwen ware vastgemaakt. In vroegeren tijd was Schiedam vermaard door hennepteelt en lijnbanen.] Hij vecht tegen Schiedam. Praten en breijen zeggen die van Schiedam. [Te Schiedam was, in vroegeren tijd, veel drukte met de groote en kleine visscherij beide. De bewoners legden zich daarom ijverig op het netten-breijen toe. Dit spreekwoord strekt ten bewijze van de nijverheid der Oud-Schiedammers, die zich onder het praten met nettenbreijen bezig hielden. Of deze werkzaamheid ook op de Leidsche meisjes toepasselijk is, of dat men, om het rijm, Schiedam in Leiden veranderd heeft, is mij onbekend; maar men zegt ook:
Men bezigt het spreekwoord, wanneer men ziet, dat iemand zijn werk laat staan, om een praatje te houden.] Schiedam heeft hem beet (of: in 't oog). (Zie oog.) Schiedam is eene sterke vesting: niet ligt te overwinnen. [De dronkaard vecht tegen Schiedam, dat is: hij zou met den jenever in 't lijf nog een nuchter mensch willen zijn. Maar 't gaat niet; want Schiedam is eene sterke vesting: niet ligt te overwinnen.] | |
Schiemanschap.Het is een goed schiemanschap.Ga naar voetnoot6 [‘Een saek, die met verstand werd uitgevoert, werd alsoo genoemd,’ zegt v. alkemade.] | |
Schijf.Dat wil niet over de schijven. Het blokje is in het schijfje. (Zie blok.) Het gaat er al op schijven.Ga naar voetnoot7 Het loop altijd over dezelfde schijven. Het loopt over vele schijven.Ga naar voetnoot8 Zijn gat gaat op schijven. (Zie gatten.)
Hij tiktakt zoo, dat de schijven hem in den mond vliegen. (Zie mond.) Iemand eene schijf blazen.Ga naar voetnoot9 Nu is er nog kans, om het spel te winnen, zei Lubbert, en hij was al zijne schijven kwijt. (Zie kans.)
Als de zotten (of: kinderen) ter markt komen, krijgen de kramers geld (of: zoo vliegen de schijven). (Zie geld.) Geen pot zoo krom, of hij vangt zijne schijven. (Zie pot.) Het is moeijelijk, om van de schijven te scheiden. Het zijn zijne schijven, die er klappen.Ga naar voetnoot10 [Het is zijn geld, daar alles voor gekocht wordt.] Hij heeft schijven. Men kan er wel schijf schieten. [Men zegt dit van eene dun verspreide gemeente in een groot kerkgebouw.] | |
Schijn.Als een hondenneus in den maneschijn. (Zie hond.) Al te fijn Is maar schijn (of: verdwijnt). (Zie fijn.) Binnen schijn van zoetheid vindt men dikwijls gal. (Zie gal.) De rijke is maar rijk in schijn, Als hij gelooft, niet rijk te zijn. (Zie rijke.) Die een goed koopman wil zijn, Wachte zich voor paarden-schijn. (Zie koopman.) | |
[pagina 248]
| |
Door eene donkere wolk dringt geen maneschijn. (Zie maan.) Gij waart het, of het was de duivel in uwen schijn. (Zie duivel.) Heiligheid ligt niet in den schijn. (Zie heiligheid.) Het glimt als eene snottebel (of: hondenkeutel) in den maneschijn. (Zie bel.) Het zijn en de schijn is twee. Hij blinkt als een boekweiten koek in den maneschijn. (Zie boekweit.) Hij weet, in schijn, een duiveltje tot een engeltje te maken. (Zie duivel.) Hij ziet den schijn voor het wezen aan.Ga naar voetnoot1 Men kan niet leven van rozegeur en maneschijn. (Zie geur.) Men moet den schijn des kwaads zelfs verijden. (Zie kwaad.) Na regen komt zonneschijn. (Zie regen.) Na zonneschijn komt gaarne regen. (Zie regen.) Onder vriendschaps schijn Bezorgt hij 't zijn.Ga naar voetnoot2 Onder vriendschaps schijn Zit 't ergste venijn.Ga naar voetnoot3 Regende het bij hem, dan regende het bij mij, en scheen de zon bij hem, dan was het ook bij mij zonneschijn.Ga naar voetnoot4 Schijn bedriegt.Ga naar voetnoot5 Schijn Is geen zijn (of: Geen schijn Is zijn).Ga naar voetnoot6 Schijnvrienden zijn gelijk de vogels, die in het schoone jaargetijde aankomen, maar, eer de barre winter daar is, reeds vertrokken zijn. (Zie getijde.) Waar de zon haren weêrschijn heeft, brandt ze allermeest. Wie zich door praat (ook wel: schijn) in slaap laat wiegen, Dien kan men wonder gaauw bedriegen. (Zie praat.) Zijn Boven schijn.Ga naar voetnoot7 | |
Schijter.De laatste zal schijtebroek zijn. (Zie laat.) Het is een vuile schijter.Ga naar voetnoot9 Hij is een bange schijter. | |
Schik.Zij plagten wel wat schiks uit te leveren.Ga naar voetnoot10 [Dat is: zij gaan achteruit. Vroeger kwam er wel wat goeds van daan.] | |
Schild.Die het al verzetten wil, behoeft een hard schild.Ga naar voetnoot11 Hebt gij het schild, ik heb de speer.Ga naar voetnoot12 Hij behoeft wel een sterk schild, die alle ding wil verantwoorden. (Zie ding.) Iemand dapper in het schild varen.Ga naar voetnoot13 Met speer en met schild ergens vóór wezen (of: iemand vervolgen).Ga naar voetnoot14 Stilen dierbaar: heelen is hetschild der min. (Zie min.) Tegen den dood is geen schild: Leef dan, gelijk gij sterven wilt. (Zie dood.) Voor den slag van de tong is het schild van de ooren goed. (Zie oor.) Wie weet, wat hij in zijn schild voer!Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: men moet met dien man voorzigtig zijn; omdat het niet te zien is, wat hij eigentlijk wil. Het spreekwoord is ontleend aan de ridderlijke wapenschilden. In een wapenschild voerde de ridder een blazoen, dat is: eene zinnebeeldige voorstelling van eene of andere zaak, die hij als kenmerk of devies voor zijn geslacht aannam.] | |
Schilder.Een kladschilder kan onmogelijk de waarde van een meesterstuk van Raphaël bevatten. (Zie meester.) Nu hebben de leeuwen ook schilders. (Zie leeuw.) Piet is een knappe schilder: hij fabriceert landkaarten in het hemd. (Zie hemd.) Schilders voeden gepeinzen. (Zie gepeins.) Zoo als het den schilder behaagt, moet Sint Joris den draak steken. (Zie draak.) | |
Schildknaap.Met wel te dienen en zijn getrouwe Geraakt de schildknaap aan de vrouwe.Ga naar voetnoot17 Uit liefde voor den ridder kust de vrouw den schildknaap. (Zie liefde.) Zijne conscientie is vier vingeren breed, zei de trouwe schildknaap van don Quichot. (Zie conscientie.) | |
Schildpad.De schildpad zou eerder den haas voorbij loopen. (Zie haas.) Haastige lieden moeten op geene schildpadden rijden. (Zie lieden.) Hij kijkt als eene schildpad uit hare schelp. (Zie schelp.) Hij maakt van eene luis eene schildpad. (Zie luis.) Hij slacht de schildpad: hij is overal t'huis. (Zie huis.) Speel met mij zonder breken, zei de schildpad tegen den arend, als ze daarvan in de lucht opgenomen werd. (Zie arend.) | |
Schildwacht.De deugd, welke altijd moet bewaakt worden, is geen' schildwacht waard. (Zie deugd.)
Hij staat op verloren schildwacht.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 249]
| |
[‘Dit zegt men van ymand,’ zoo leest men bij tuinman, ‘die verre van de hand op een gevaarlijke post gestelt is: gelijk soldaaten, die buiten af, en naby den vyand, zorgvuldige wacht moeten houden. Deze worden als verloren geacht, om 't groot gevaar, waar voor zy bloot staan.’ Tuinman ncemt dus schildwacht als persoon, ofschoon het wel de zaak zal zijn, die men hier bedoelt; maar de beteekenis van 't spreekwoord lijdt er niet door.] Zij is uit de hel gedeserteerd, toen de duivel op schild wacht stond. (Zie duivel.) | |
Schip.Al naar het schip laveren moet.Ga naar voetnoot2 Als het schip met geld maar kwam. (Zie geld.) Als het schip stoot, is het te laat in den almanak gezien, om het getij te berekenen. (Zie almanak.) Als het schip vergaan moet, dan heeft koks kraauwel mede wat te zeggen. (Zie kok.) Als het water over de kerven gaat, zal men het schip hozen. (Zie kerf.) Beter met een' ouden wagen in de heide dan met een nieuw schip op zee. (Zie heide.) Beter nog een anker kwijt dan het geheele schip. (Zie anker.) Betrouw één schip niet al uw goed. (Zie goed.) Daar dienen geene twee groote masten op één schip. (Zie mast.) Daar komen zooveel (ook wel: zoo groote, of: zoo goede) schepen aan, als er afvaren.Ga naar voetnoot3 Daar men meê scheep is, moet men meê varen.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Daar zit eene geheele scheepslading in. (Zie lading.) Dat gelijkt wel het jong van zijne moêr, zei de mof, en hij zag een' hoeker achter een oorlogschip liggen. (Zie hoeker.) Dat gelijkt wel naar het geraamte van een' walvisch, zei stikziende Gijs, en hij zag een schip op stapel staan. (Zie geraamte.) Dat is een mal (lastig, of: ongemakkelijk) zeeschip.Ga naar voetnoot5 Dat is een vogel van een schip.Ga naar voetnoot6 Dat scheepje zal eerlang van de helling loopen. (Zie helling.) Dat zijn kloeke boonstaken, zei Julfus, en hij zag de masten van een oorlogschip. (Zie boon.) De boonen (of: De lading) scheep hebben. (Zie boon.) De duurste schepen (of: schippers) liggen langst aan land (of: wal). (Zie land.) De kostelijkste schepen staan het naast bij de haven. (Zie haven.) De oude schepen blijven aan land (of: wal). (Zie land.) De plecht is van het schip (of: de schuit). (Zie plecht.) De schepen beslaan.Ga naar voetnoot7 De schepen gaan voorbij Dord. (Zie dordrecht.) De schepen liggen achter den bok. (Zie bok.) De schepen liggen in onmagt. (Zie onmagt.) De schepen opkorten (of: opleggen).Ga naar voetnoot8 De schepen zijn binnen (of: buiten) gaats. (Zie gaten.) De schepen zijn op de klippen gebleven. (Zie klip.) De schepen zijn tegen de klippen aan stukken gestooten. (Zie klip.) De schepen zijn uitgerust.Ga naar voetnoot9 De wal stuurt het schip. De wal zal het schip wel keeren.Ga naar voetnoot10 De wind sloeg het schip om.Ga naar voetnoot11 Die den duivel scheep heeft, moet met hem overvaren. (Zie duivel.) Die in het schip is, moet varen.Ga naar voetnoot12 Die met den duivel te scheep is, moet hem aan den praat houden. (Zie duivel.) Die op één schip zijn, zijn allen even rijk. (Zie rijke.) Die schepen gaan diep.Ga naar voetnoot13 Die schepen zijn niet te redden.Ga naar voetnoot14 Die voor hond scheep komt, moet beenen kluiven. (Zie beenderen.) Drie dingen zijn wel te gelooven: eene vrouw, die groot gaat, een schip, dat gebroken is, en een mensch, die dood is. (Zie ding.) Driemaal is scheeps- (of: schippers-) regt. (Zie drie.) Een klein lek doet een groot schip zinken. (Zie lek.) Een man zonder geld is een schip zonder zeilen. (Zie geld.) Een man zonder vrouw is eene keuken zonder vuur (een schip zonder kiel, of: een ligchaam zonder ziel). (Zie keuken.) Een schip aan strand, Een huis aan land. (Zie huis.) Een schip in den grond boren. (Zie grond.) Een schip in- (of: uit-) bijten.Ga naar voetnoot15 Een schip is gelijk een dames-horologie: altijd wat aan te doen. (Zie dame.) Een schip ligten.Ga naar voetnoot16 Een schip op strand is eene baak in zee. (Zie baak.) Ga niet scheep zonder beschuit. (Zie beschuit.) Geen schip zoo oud, zei schippers meisje, Of 't doet nog somtijds wel een reisje. (Zie meisje.) God is mede in het schip. (Zie god.) | |
[pagina 250]
| |
Groote schepen kunnen wat wagen; maar kleine moeten aan den oever blijven. (Zie oever.) Groot schip, groote zorg.Ga naar voetnoot1 Groot schip, groot water.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Het doet er weinig toe (of: Het schaadt niet), al krijgt het waterschip een gat meer. (Zie gaten.) Het gaat over schip en goed. (Zie goed.) Het helpt al, dat men te scheep doet.Ga naar voetnoot3 Het hoofd is het roer van het schip. (Zie hoofd.) Het is al prijs, wat schepen de oogen aanschouwen. (Zie oog.) Het is bespottelijk, het roer van een groot schip aan een klein schuitje te binden. (Zie roer.) Het is een diep gaand schip.Ga naar voetnoot4 [Een diep gaand schip, daar het zwaar geladen is, vereischt veel werk, om het te beheeren; daarom noemt men een' verkwister, dewijl hij veel behoeft, een diep gaand schip.] Het is een schip met drie masten. (Zie mast.) Het is een schip, waar men de hand aan moet houden. (Zie hand.) Het is een waterschip: elk boort er een gat in. (Zie gaten.) Het is een wel bezeild schip.Ga naar voetnoot5 Het is goed, twee ankers tot zijn schip te hebben. (Zie anker.) Het is ligt, in kalmte een schip te sturen. (Zie kalmte.) Het is te laat, als het schip stuit, het lood te werpen. (Zie lood.) Het is tusschen kaai en schip gevallen. (Zie kaai.) Het is zoo hard: het lijkt wel scheeps-beschuit. (Zie beschuit.) Het kan beter van een schip dan van eene schuit.Ga naar voetnoot6 [In denzelfden zin zegt men: Het kan beter van eene stad dan van een dorp, dat is: rijke menschen kunnen eerder wat missen dan arme lieden.] Het laatste schip zinkt niet. [Dat is: ons geluk wil ons niet begeven, al hebben we ook veel verloren; daarom vertrouwen we, dat het weinige, dat we nog overhebben, ons blijven zal. Men bezigt het bij het omberspel, wanneer men al zijne fiches op één na kwijt is.] Het moet wel eene groote spinnekop geweest zijn, die dat web gesponnen heeft, zei de mof, en hij examineerde het touwwerk op een oorlogschip. (Zie mof.) Het roer is van het schip. (Zie roer.) Het scheepje van Sint Pieter kan wel waggelen, maar niet vergaan.Ga naar voetnoot7 Het schip, dat naar geen roer meer hoort, Wordt eindlijk in de zee versmoord. (Zie roer.) Het schip drijft over stuur.Ga naar voetnoot8 Het schip giert onder zee.Ga naar voetnoot9 Het schip heeft een gat. (Zie gaten.) Het schip is binnen.Ga naar voetnoot10 Het schip is blijven liggen.Ga naar voetnoot11 Het schip is gebleven met man en muis. (Zie man.) Het schip is hoog getuid.Ga naar voetnoot12 [Dat is: van staand en loopend want voorzien. Tui is touw, en tuijen beteekent vastleggen of vasthouden. Men bezigt deze spreekwijze van menschen, die voorzien zijn van alles, wat zij behoeven; maar ook van hen, die daarvan den schijn aannemen.] Het schip is tusschen twee halzen. (Zie hals.) Het schip is vertuid. [Dat wil zeggen: het ligt vast, bepaaldelijk door het door twee ankers te houden. Men gebruikt deze spreekwijze, wanneer iemand zich ergens bevindt, waar hij niet gemakkelijk van daan komt.] Het schip is watervast.Ga naar voetnoot13 Het schip is wel geschort.Ga naar voetnoot14 Het schip is zoo lek geworden, dat het water over korven en klampen heen ging. (Zie klamp.) Het schip kan niet tegen zijn leed. (Zie leed.) Het schip kan zeilen noch drijven.Ga naar voetnoot15 Het schip laat veel water vallen.Ga naar voetnoot16 Het schip ligt in zwijm.Ga naar voetnoot17 Het schip ligt kaal.Ga naar voetnoot18 Het schip ligt (of: valt) om.Ga naar voetnoot19 Het schip met zure appelen is in aantogt. (Zie aantogt.) Het schip moet op de helling. (Zie helling.) Het schip op zijn gat zetten. (Zie gaten.) Het schip strookt wel.Ga naar voetnoot20 Het schip trekt veel water.Ga naar voetnoot21 Het schip vaart met los want.Ga naar voetnoot22 Het schip wil van hem zinken.Ga naar voetnoot23 Het schip zeilt snedig.Ga naar voetnoot24 Het wel afloopen van het scheepje.Ga naar voetnoot25 [Wanneer het schip volbouwd is, laat men het van de werf in het water glijden: dit noemt men het afloopen van het schip. Men bezigt deze spreekwijze als heildronk aan vrouwen, in gezegende omstandigheden, om haar eene gelukkige bevalling toe te wenschen.] Het wil niet, gelijk ik wil, zei de Indiaan; toen wilde hij met zijne tanden de ijzeren nagels uit het schip trekken. (Zie ijzer.) Het zijn konings-schepen; haal de vlag in. (Zie koning.) Hij gaat met de eerste schepen voort. Hij gaat met de laatste schepen onder zeil.Ga naar voetnoot26 Hij gaat scheep.Ga naar voetnoot27 Hij heeft alles op zijn groot scheeps ingerigt.Ga naar voetnoot28 Hij heeft geen zeil voor dat schip.Ga naar voetnoot29 Hij heeft menig schip geënterd. Hij heeft schoon schip gemaakt.Ga naar voetnoot30 | |
[pagina 251]
| |
[Men zegt dit in alle gevallen, waar van eene overvloedige opruiming (hetzij van personeel, hetzij van zaken) spraak is.] Hij heeft zijne kruiden scheep. (Zie kruid.) Hij houdt het schip dragende.Ga naar voetnoot1 Hij houdt het schip open.Ga naar voetnoot2 Hij is altijd in het achterschip.Ga naar voetnoot3 Hij is getuigd als een Portugeesch schip. (Zie portugal.) Hij is het stuur van het schip.Ga naar voetnoot4 Hij is schip en roer. (Zie roer.) Hij is zoo welkom als water in een schip. Hij kalt van de boot, en zou gaarne te scheep zijn. (Zie boot.) Hij komt altijd achteraan als Koppen (of: het scheepje) met de schollen. (Zie koppen.) Hij komt met de naschepen.Ga naar voetnoot5 Hij kwijlt het gansche schip over. Hij maakt schepen van rook. (Zie rook.) Hij moet het schip bij den wind houden.Ga naar voetnoot6 Hij moet naar (of: op het schip van) Sint Reinuit.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) [‘Sint rein uit,’ zegt tuinman in zijne Fakkel der Nederd. taale, op het woord, ‘heeft het bewind over Hongeryen, de gantsche kalisbende, en 't gilde der geldeloozen of berooiden, die uit Leuilekkerland derwaards met de noorder zon verhuist zyn. Zyn feest word van de orden der Baarvoeters plechtelyk geviert van Wynmaand, en Vrouwenligtmis, tot in de Vasten, als Magerman kok is; hoewel zy dat liever tot Sint jutmis uitgestelt wilden zien. Hy voert in zyn vaandel een bezem en ledigen buidel.’ Dat men in dit spreekwoord op den bankeroetier ziet, zal geene bevestiging behoeven; maar dat men met ‘naer S. Rhynuit’ aan ‘over den Rhyn’ te denken hebbe, gelijk bogaert wil, zal wel een misverstand wezen. Rein-uit is hetzelfde als schoon-uit, dat is: geheel en al.] Hij reedt mede aan dat schip.Ga naar voetnoot8 Hij spijst het schip.Ga naar voetnoot9 [‘Een schip speizen,’ zegt witsen, beteekent: ‘een schip inwachten.’] Hij spreekt erover als een schip, zeggen de klossen. (Zie klos.) Hij verbindt het schip.Ga naar voetnoot10 Hij verstaat geen scheeps.Ga naar voetnoot11 [Hij praat over dingen, daar hij geene kennis van heeft.] Hij vertelt van het voorschip tot het achterschip. Hij verwijdert zich met het schip.Ga naar voetnoot12 Hij voert een groot schip.Ga naar voetnoot13 Hij voert een schip met een' breeden boeg. (Zie boeg.) Hij voert veel zeil op een klein schip.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Hij weet er niet beter uit te komen, dan een schip uit een' maalstroom. (Zie maalstroom.) Hij wendt het schip over een' anderen boeg. (Zie boeg.) Hij zal het schip bevrijden.Ga naar voetnoot15 [‘Een schip bevryen,’ zegt witsen, beteekent: ‘een schip met de pomp droogh maecken, of ook: een schip van den vyant verloszen.’] Hij zal het schip wel over zee brengen.Ga naar voetnoot16 Hij zendt de vracht, daar het schip van daan kwam. [Men zegt dit van een' verkwister.] Hij ziet, waar 't scheepje henen zeilt.Ga naar voetnoot17 Hij zit zoo vast als een schip, dat voor twee ankers ligt. (Zie anker.) Hij zou de stukken wel langs het schip rukken. Hoe kwaad het schip is, het zal nog wel eens over.Ga naar voetnoot18 [Dat is: het zal nog wel eens overvaren, of nog wel een overtogtje doen.] Houd het schip midden waters.Ga naar voetnoot19 Ik ben daar niet voor scheep gekomen.Ga naar voetnoot20 Ik ben zoo vol als een schip. Ik moet het schip aan de zee overgeven.Ga naar voetnoot21 Ik noem scapham een schip, en zeil er regt meê door. (Zie scapham.) Ik stel mijne hoop op het anker, zei de man, toen het schip verging. (Zie anker.) Ik weet niet, waar dat schip aan land moet komen. (Zie land.) In de haven ligt het schip veilig. (Zie haven.) In kleine riviertjes wordt het schip best bewaard (of: vaart men zekerst). (Zie rivier.) Klein schip, klein zeil.Ga naar voetnoot22 Loodsman uit! daar komen schepen aan. (Zie loods.) Men moet het roer midscheeps houden. (Zie roer.) Men moet het schip aan de eene of de andere zijde sturen.Ga naar voetnoot23 Men moet varen, waar men voor scheep komt.Ga naar voetnoot24 Men moet zorgen, dat het schip niet verzeilt.Ga naar voetnoot25 Men mogt er wel een' scheepsroeper op nahouden. (Zie roeper.) Met de katijven ligt men het schip. (Zie katijf.) Met de voorschepen te zeil wezen.Ga naar voetnoot26 Moedige scheepsbazen laten hunne vlaggen vliegen. (Zie baas.) Neem 't mes naar de scheê, En 't schip naar de zee. (Zie mes.) Nevens het schip is het goed zwemmen.Ga naar voetnoot27 Niemendal op een oorlogschip. (Zie niemendal.) Noch het roer aan 't schip, noch de toom aan 't paard baten, zoo er niemand is, die ze kan besturen. (Zie paard.) | |
[pagina 252]
| |
Nooit zulk een schoon schip, of het heeft eene pomp. (Zie pomp.) Onvrij schip, onvrij goed. (Zie goed.) Onze best gebouwde schepen lijden soms schipbreuk op eene kleine klip. (Zie klip.) Oordeel van het schip niet, als het nog op het land staat. (Zie land.) Op een klein schip bonte wimpels van den top voeren.Ga naar voetnoot1 [Met een gering inkomen grooten pronk maken.] Rijk Oost-Indië: een schip met eene witte vlag. (Zie oost-indië.) Scheep, die meê wil.Ga naar voetnoot2 Te kwader tijd vaart het schip af.Ga naar voetnoot3 Tusschen de kaai en het schip gaat er veel verloren. (Zie kaai.) Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep. (Zie lourens.) Vaar heen voor scheepskok. (Zie kok.) Van de boot komt men in het schip. (Zie boot.) Van het roer van een schip hangt veel af. (Zie roer.) Vlaggen en geen schip.Ga naar voetnoot4 Voor eene korte reis zal men het schip niet met veel beschuit stouwen. (Zie beschuit.) Vóór op den wagen, achter in het schip.Ga naar voetnoot5 [Dat is: voeg u daar, waar 't minste gevaar is. Voor op den wagen houdt men de paarden in toom; achter in het schip rigt men door het roer den koers.] Waar moet dat schip land zeilen? (Zie land.) Wat is een schip zonder roer? (Zie roer.) Wel beslagen, zei schipper Auke: het schip verloren, maar het hoosvat behouden. (Zie auke.) Wie heeft dat schip bevracht?Ga naar voetnoot6 Wij moeten dat schip wat hoog opzetten.Ga naar voetnoot7 Wij moeten niet draaijen, maar het schip regt houden. Wij zijn in één schip.Ga naar voetnoot8 Zij bragten tijding, dat de schepen binnen waren.Ga naar voetnoot9 Zij hebben het (of: de zaken) in één schip. [Zij hebben den twist bijgelegd, en zijn het weder eens geworden.] Zij maken een leven, alsof er een schip met vlooijen verging. (Zie leven.) Zijn de kisten der maats al scheep? (Zie kist.) Zijne schepen op het drooge hebben. (Zie droog.) Zijn scheepje is gestrand. Zijn schip raakt in de lij. (Zie lij.) Zijn schip van land steken. (Zie land.) Zijn schip voert te groote zeilen.Ga naar voetnoot10 Zij zullen het schip verzoeken.Ga naar voetnoot11 [‘Het schip verzoecken,’ zegt witsen, beteekent: ‘de naden en openingen bezien, om te herstellen en te vullen.’] Zonder schip in zee gaan. Zoo gij geen roer hebt aan uw schip (of: geen want hebt naar uw schip), Gij moet te grond of op een klip. (Zie grond.) Zoo min als twee menschen, gelijken twee schepen elkander ten volle. (Zie mensch.) Zulk een' schipper moet gij kiezen, Wilt gij schip en goed verliezen. (Zie goed.) | |
Schipbreuk.Dat is de eerste plank, die ons uit onze schipbreuk redt. (Zie plank.) Het is beter, van een duin de schipbreuk te aanschouwen, dan op eene plank te drijven, op hoop van aan land te komen. (Zie duin.) Hij lijdt schipbreuk.Ga naar voetnoot12 Hij vreest voor geene schipbreuk.Ga naar voetnoot13 Onze best gebouwde schepen lijden soms schipbreuk op eene kleine klip. (Zie klip.) Reist men op een' wagen, dan behoeft men geene schipbreuk te lijden.Ga naar voetnoot14 | |
Schipper.Alle beetjes helpen en alle vrachtjes ligten, zei de schipper, en hij smeet zijne vrouw over boord. (Zie beetje.) Avous schipper! Daar hij schipper is, zal ik stuurman zijn.Ga naar voetnoot15 Daar huurt de schipper zijn volk op. Dat ik van de oude afhaal, is winst, zei de schipper, en hij spande zijne moeder voor de lijn. (Zie lijn.) De dagen zijn zoo kort, zei schipper Geert, dat men alles niet onthouden kan, en hij had zijne boodschap vergeten. (Zie boodschap.) De duurste schepen (of: schippers) liggen langst aan land (of: wal). (Zie land.) De schipper heeft de kooi lek gevaren. (Zie kooi.) Die wist, of hij eenen vasten grond had, eer hij zijn anker liet vallen, die was de slechtste schipper niet. (Zie anker.) Driemaal is scheeps- (of: schippers-) regt. (Zie drie.) Eeden van schippers en beloften van vrijers zijn maar wind, als de nood over is. (Zie belofte.) Een goed schipper moet zijn getij weten te kavelen. (Zie getij.) Een goed zeeman (of: schipper) valt wel eens over boord (zeilt wel eens tegen een' paal, of: wordt wel eens nat). (Zie boord.) Een schipper lijdt veel avonturen. (Zie avontuur.) Een schipper mag geen' wind verleggen (of: verzuimen).Ga naar voetnoot16 Een schipper zonder geld is eens bootsmans gek. (Zie bootsman.) Geen schip zoo oud, zei schippers meisje, Of 't doet nog somtijds wel een reisje. (Zie meisje.) Hetgeen hij heeft, is al zooveel, als schipper Jan uit de loterij kreeg: dat was een groote niet. (Zie jan.) Het schippert al, wat eraan is.Ga naar voetnoot17 [Hij is zoo onbeschaafd als een ruwe zeebonk.] Het zij al geene schippers, er loopen wel stuurluî onder.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 253]
| |
Hij heeft er den haat op als een Zeeuwsche schipper op een' Zuidwester storm. (Zie haat.) Hij is een zetschipper.Ga naar voetnoot1 Hij is liever een kwaad wagenaar dan een goed schipper.Ga naar voetnoot2 Hij is nat in top: hij zal schippers dochter hebben. (Zie dochter.) Hij is ontschipperd.Ga naar voetnoot3 Hij is schipper en stuurman tevens.Ga naar voetnoot4 Hij is schipper te voet (of: te land). (Zie land.) Hij moet het maar zien te schipperen.Ga naar voetnoot5 Hij raakt er zoo niet af als schipper Willebrord, die zijn wijf buiten boord wierp. (Zie boord.) Hij scheidt eruit als de schipper uit zijne schuit: die laat haar midden in 't water liggen. Hij vaart voor schipper.Ga naar voetnoot6 Hij werkt met schipperspoosjes. (Zie poos.) Hij zal als waterschipper de Danaïden een handje helpen. (Zie danaïden.) Meen je, dat de winter doorgaat, zei de schipper, hij loert maar een beetje. (Zie beetje.) Mijn oog kan wel missen, zei de schipper, en hij zag eene boot voor eene buis aan. (Zie boot.) Naar hij zegt, zal de schipper varen. Schipper! houd aan.Ga naar voetnoot7 Schipper! houd je roer regt. (Zie roer.) Schipper, pas op! eer de boelijn over de ree raakt. (Zie boelijn.) Schippers en koopluî hebben het druk. (Zie koopman.) Schippers poozen niet, als zij onder zeil zijn.Ga naar voetnoot8 Schipper! wacht u voor zanden en stranden.Ga naar voetnoot9 Schipper, wat heb je in?Ga naar voetnoot10 Schipper! welk een mooi wijf heb je.Ga naar voetnoot11 [Men bezigt dit bij het zien van een leelijk voorwerp, in denzelfden zin als: Aap! wat hebt gij mooije jongen.] Schipper, zie toe!Ga naar voetnoot12 Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep. (Zie lourens.) Wel beslagen, zei schipper Auke: het schip verloren, maar het hoosvat behouden. (Zie auke.) Wijze schippers beuzelen niet. Zoo de schipper zegt, zal hij varen. Zulk een' schipper moet gij kiezen, Wilt gij schip en goed verliezen. (Zie goed.) | |
Schobberdebonk.Hij loopt op schobberdebonk.Ga naar voetnoot13 [Een schobbert is een deugniet, en beteekent, volgens bilderdijk, in zijne Verkl. Geslachtlijst, op het woord, een' struikroover. Daarom duidt men door hem, die op schobberdebonk loopt, den persoon aan, die zich, ten koste van anderen, van een lekker maal voorziet, en onbeschroomd als ongenoode gast zich bij zijne vrienden aan tafel zet, niet vreezende, dat men op hem zal toepassen: Ongenoode gasten zijn zelden welkom (of: zet men achter de deur).] | |
Schoen.Aan den arme wil ieder zijnen schoen afwisschen. (Zie arme.) Al diendet gij hem de zolen uit de schoenen (of: de schoenen van de voeten).Ga naar voetnoot14 Alles is maar eene weet, zei de boer, en hij haalde eene pier uit zijn achterste, en bond er zijne schoenen mede vast. (Zie achterste.) Als het op een loopen gaat, zoo belooft men den voeten een paar nieuwe schoenen. (Zie paar.) Als men uit vrijen wil gaan, Dient men vast in zijne schoenen te staan. Al te voldoende, zei nichtje, en zij kreeg zooveel water op haar dak, dat het haar de schoenen weêr uitliep. (Zie dak.) Al zou het de zolen van mijne schoenen kosten. Beter een modderige schoen dan een teen met asch bemorst. (Zie asch.) Daar behoort meer ten dans dan een paar dansschoenen. (Zie dans.) Dat is een schoen, die voor zijne voeten past.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) Dat is een vijand, die meer stevels dan schoenen versleten heeft.Ga naar voetnoot16 Dat is, om geene schoenen te verslijten, zei de boer, en hij zag een' koordendanser op zijne handen loopen. (Zie boer.) Dat lap ik onder mijne schoenen.Ga naar voetnoot17 De man in laarzen kent den man in schoenen niet. (Zie laars.) De moed zinkt hem in de schoenen. (Zie moed.) De netste schoen wordt eens eene slof.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) De schoenen van den dwerg passen den reus niet. (Zie dwerg.) De schoenen zijn uitgetrokken, en de sloffen aangedaan. De zool houdt het met den schoen.Ga naar voetnoot19 Die het gat onder den neus veel opendoet, moet gescheurde schoenen dragen. (Zie gaten.) Die het laatst naar zijne schoenen zoekt, is er 't best aan toe.Ga naar voetnoot20 Dien de schoen past, die trekt hem aan.Ga naar voetnoot21 Die op eens dooden (of: eens anders) schoenen hoopt, Heeft nood, dat hij lang blootsvoets loopt. (Zie doode.) Die schoenen passen u beter dan mij.Ga naar voetnoot22 Die wat hebben wil, moet de schaamschoenen uittrekken. (Zie schaamte.) Een groote schoen, een kleine voet, Die deden nooit zijn' meester goed. (Zie meester.) Een nieuwe schoen Kan u pijn doen. (Zie pijn.) | |
[pagina 254]
| |
Een versleten zak en een oude schoen behoeven veel gelapt te worden.Ga naar voetnoot1 Elk voelt (of: weet) het best, waar hem de schoen wringt.Ga naar voetnoot2 Er groeit veel onkruid in vrouweschoenen. (Zie onkruid.) Hebt gij maar dwergen-voeten, u past geen reuzenschoen. (Zie dwerg.) Hem wringen (of: knellen) de schoenen. Hercules' schoenen passen niet aan kinders. (Zie hercules.) Het hart zinkt hem in de schoenen. (Zie hart.) Het is de beste, die in zijne schoenen steekt. (Zie goede.) Het is geen schoen naar zijnen voet.Ga naar voetnoot3 Het is ligter, oude schoenen te verwerpen dan oude zeden.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Het is ligter, schoenen uit te doen dan oude manieren. (Zie manier.) Het is, of hij lood in zijne schoenen heeft. (Zie lood.) Het loopt over de hooge schoenen heen. Hij begeert zijne versleten schoenen niet meer te dragen. Hij doet gest in zijne schoenen. (Zie gest.) Hij gaat in vaders schoenen. [Wat hij weet, weet hij niet uit zich zelven: hij praat zijn' vader na.] Hij gaat niet regt in zijne schoenen.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: hij handelt niet eerlijk. In het tegenovergestelde geval zegt men: Hij steekt zuiver in zijne schoenen.] Hij gaat stervende in zijne schoenen (ook wel: Hij zal nog in zijne-schoenen sterven).Ga naar voetnoot6 Hij heeft de kinderschoenen uitgetrokken (of: al versleten). (Zie kind.) Hij heeft de schaamschoenen uit- en de hondsschoenen aangetrokken. (Zie hond.) Hij heeft de sententie onder de zolen van zijne schoenen genomen.Ga naar voetnoot7 Hij heeft wel sterke zolen van doen, die naar eens anders schoenen wachten moet. Hij heeft zeevoeten (of: zeeschoenen).Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) [Dat is: hij staat vast, en laat zich niet ligt omstooten; gelijk een goed zeeman vast op zijne voeten staat, hoe ook 't schip moge slingeren.] Hij heeft zijne schoenen met hazevellen gelapt. (Zie haas.) Hij heeft zijne versleten schoenen al vergeten.Ga naar voetnoot9 [Hij toont, niet te willen weten, dat hij van geringe afkomst is.] Hij is erbij, eer de droes zijne schoenen aanheeft. (Zie droes.) Hij is niet waardig, diens schoenriem vast te binden. (Zie riem.) Hij is oud van dagen; de kinderschoenen staan weêr voor hem klaar. (Zie dag.) Hij kent hem als zijne oude schoenen. Hij loopt met (of: heeft) den dood in de schoenen. (Zie dood.) Hij loopt zijne schoenen in twee, om ook in 't spel te zijn.Ga naar voetnoot10 [Hij stelt al het mogelijke in 't werk, om mede te heerschen.] Hij loopt zoo snel, of hij eijeren in zijne schoenen had. (Zie ei.) Hij maakt van een' mast eene schoenpen. (Zie mast.) Hij meent allen den schoen te kunnen passen. Hij neemt zijn paspoort onder zijne voeten (of: schoenen). (Zie paspoort.) Hij staat los (of: niet vast) in zijne schoenen.Ga naar voetnoot11 Hij steekt zijn' voet in eens anders schoen. Hij steekt zuiver in zijne schoenen. Hij trekt zijne oude schoenen weêr aan (of: Hij zoekt zijne oude schoenen weêr op).Ga naar voetnoot12 Hij trekt zijne stoute schoenen aan.Ga naar voetnoot13 Hij vlugt niet, die wijkt, zei de boer, en hij smeerde zijne schoenen met hazevet. (Zie boer.) Hij voedt eenen hond op, die hem daarna den riem van zijnen schoen afeet. (Zie hond.) Hij werpt er zijn' schoen op. [Toen de schrijfkunst nog niet was uitgevonden, of althans niet algemeen bekend, en men alzoo geene contracten teekende, werden de gesloten verdragen bekrachtigd door het uittrekken en overreiken van den schoen. Zoo deed de losser van de goederen der familie elimelech met boäs. Zie Ruth iv: 7 en 8. Wilde men te kennen geven, dat men zich eene zaak aantrok, of zich die ten eigendom verkoos, of wilde men althans zijn regt daarop zigtbaar aanwijzen, dan wierp men er zijn' schoen op. Zie Psalm cviii: 10.] Hij wordt weêr jong, want hij begint al op zijne schoenen te wateren. (Zie jong.) Hij zal niet veel schoenen meer verslijten. Hij zal op mijne schoenen niet trararen.Ga naar voetnoot14 Hij zal u de schoenen uit de voeten treden.Ga naar voetnoot15 Hij ziet er uit, alsof hij in zijne laatste schoenen liep. Hij zoekt lang naar zijne schoenen. Hoe meerder haast, hoe minder spoed, zei Arie Korse, en hij liep zonder schoenen langs straat. (Zie arie korse.) Ieder schoenen naar voeten geven. Iemand met looden schoenen nagaan. (Zie lood.) Iemands schoenen opzoeken. Ik acht hem als mijn' ouden schoen.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 255]
| |
Ik ben niet waardig te kussen de schaduw van den spijker, daar uw schoenborstel aan hangt. (Zie borstel.) Ik stal het leêr, en geef de schoenen om Godswil. (Zie god.) Ik wil het nog niet eens in mijne laarzen (of: schoenen) hebben, laat staan in mijn lijf. (Zie laars.) Ik wil niet in zijne schoenen staan. Ik zal hem een paar schoenen aanmeten, daar hij niet mede dansen zal. (Zie paar.) Ik zou niet gaarne mijne voeten in zijne schoenen steken.Ga naar voetnoot1 Ik zou wel willen wandelen, zei Hendrik; maar daar slijten de schoenen van. (Zie hein.) In een' ruimen schoen treden. Komt u een vrijer van buiten voor, ga dan vooral met looden schoenen. (Zie buiten.) Laat den hond zorgen: die moet twee paar schoenen hebben. (Zie hond.) Leg me die zolen onder de schoenen, zei Govert tegen zijn' schoenlapper, en hij bragt hem twee gedroogde koestronten. (Zie govert.) Liep uw vader niet met kousen en schoenen in 't land? (Zie kous.) Men kan hem niet verstaan, al zat men ook in zijn' mond schoenen te lappen. (Zie mond.) Men kan met kousen en schoenen over hem heenloopen. (Zie kous.) Men komt met geene kousen en schoenen in den hemel. (Zie hemel.) Men laat geene schoenen aanmeten, voor men ze noodig heeft. Men moet eerst een paar narrenschoenen verslijten, zal men wijs zijn. (Zie nar.) Men moet geene oude schoenen wegwerpen, eer men nieuwe heeft.Ga naar voetnoot2 Men moet zijne voeten niet in eens andermans schoenen steken (of: Trek geene schoenen van anderen aan). (Zie man.) Men weet niet, hoe hij in zijne schoenen staat. Men zal de oude vrienden niet verwerpen, gelijk men de oude schoenen doet.Ga naar voetnoot3 Met kous en met schoen. (Zie kous.) Niemand weet, waar een ander de schoen wringt.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Niemand zal u in dat stuk den schoen uit den voet treden.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: men zal u die zaak niet ontnemen; omdat ze voor niemand eenige begeerlijkheid heeft. Die iemand den schoen uit den voet treedt, trekt dien zelf aan, en gaat dus in diens plaats staan. Als men daarentegen iemand tracht te verdringen, zegt men: Hij zal u de schoenen uit de voeten treden.] Nood moet de schaamschoenen aan eene zijde zetten. (Zie nood.) Nu zal er een kunststukje komen, zei Crispijn, en hij maakte een paar schoenen zonder zolen. (Zie crispijn.) Practica est multiplex! zei de duivel, en hij sneed een' boer de ooren af, en gebruikte het vel tot achterlappen voor zijne schoenen. (Zie boer.) Schoenen, die wel passen, zijn de beste schoenen. Stap op met je zijden kousen en spaansch-lederen schoenen. (Zie kous.) Steekt men den voet in zulke schoenen, dan moet men gehoorzamen. Trek uwe schoenen niet uit in een meloenen-veld. (Zie meloen.) Tusschen zeggen en doen verslijt men wel eens eenige paren schoenen. (Zie paar.) Van oude schoenen maakt men nieuwe sloffen.Ga naar voetnoot6 Wat er gaande is? vraag dat uwen ouden schoenen.Ga naar voetnoot7 Weg oude schoenen: ik heb nieuwe gekregen.Ga naar voetnoot8 Wie draagt er ergens slimmer schoen dan eene schoenmakers vrouw?Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Wie veel reist, verslijt veel schoenen. Wij zullen daar met vreugde met hooge schoenen op zitten.Ga naar voetnoot10 [Dit spreekwoord dagteekent gewis van den tijd, toen men de schoenen hooger droeg, dat is: grootere hakken onder de schoenen liet leggen, al naarmate men zich meerder aanzien wilde geven, of tot een' hoogeren stand behoorde. Zoo spreekt men nog van op een' grooten (of: hoogen) voet te leven. Hooge schoenen worden daarom ook als een beeld van ondernemingszucht gebezigd, en alzoo wil het spreekwoord: Wij zullen daar met vreugde met hooge schoenen op zitten, te kennen geven: wij zullen die zaak in volle glorie dapper aanvatten. In gelijken zin zegt men: Wij zullen daarop slaan, als de boeren op de wolven.] Zijne oude schoenen weten het wel.Ga naar voetnoot11 [Dat wil zeggen: hij weet de onderwerpelijke zaak, maar veinst, er geene kennis van te dragen. Toen hij nog in zijne oude schoenen stak, wist hij het reeds.] Zijne schoenen smeren.Ga naar voetnoot12 [Dat is: zich tot de vlugt gereed maken. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer men iemands bloohartigheid in een belagchelijk daglicht wil stellen.] Zijn land ligt in zijne schoenen. (Zie land.) Zij zou gaarne gaan In 't klooster van Sint Ariaan, Daar twee paar schoenen voor 't bedde staan. (Zie bed.) Zond woont te Roermond, en lapt schoenen. (Zie roermonde.) Zoo de schoen in het eerst niet wel aangedaan wordt, zal hij neêrzakken. [Men moet het kwaad in 't begin stuiten, of, liever nog, voorkomen.] | |
[pagina 256]
| |
Zoo gaat het in de wereld: de een loopt barrevoets, en de ander draagt schoenen.Ga naar voetnoot1 Zulke leest, zulke schoen. (Zie leest.) | |
Schoenmaker.Er is onderscheid tusschen Salomo en zijn' schoenlapper; intusschen wijze mannen doen wel eens zotte dingen. (Zie ding.) Ieder schoenmaker veracht zijn' eigen' pekdraad. (Zie draad.) In schoenmakers bedwang zijn. (Zie bedwang.) Is de schoenlapper niet in zijn pothuis? (Zie pothuis.) Leg me die zolen onder de schoenen, zei Govert tegen zijn' schoenlapper, en hij bragt hem twee gedroogde koestronten. (Zie govert.) Schoenmaker! houd u bij uwe leest. (Zie leest.) Twee schoenmakers in één pothuis. (Zie pothuis.) Wie draagt er ergens slimmer schoen dan eene schoenmakers vrouw? (Zie schoen.) | |
Schol.Dat is arbeid, zei bakertje Butters, en zij schilde en peuzelde een zout scholletje. (Zie arbeid.) Dat is zoo droog als eene schol. De vingers kleven hem: hij heeft schol gegeten.Ga naar voetnoot3 [Hij is een dief.] Eet geene schol, voor de R uit de maand is. (Zie maand.) Het is gebakken, zei het scholletje.Ga naar voetnoot4 Het zijn breede dingen, zei Jan oom, en hij zag drie schollen in een' schotel liggen. (Zie ding.) Hij droomt van schol, en eet gaarne (of: en 't was) platvisch. (Zie platvisch.) Hij komt altijd achteraan, als Koppen (of: het scheepje) met de schollen. (Zie koppen.) Wat bruit mij de platter, zei Maaitje, en zij kreeg eene schol voor haar gat. (Zie gatten.) Wat platters zijn dat, zei Hein Knorten, en hij zag schollen dragen. (Zie hein knorten.) Zij is zoo plat als eene schol.Ga naar voetnoot5 | |
Schonk.Hij gooit met eene worst naar eene schonk. [Dat is: hij offert het betere op, om het mindere te kunnen verkrijgen; maar 't is het werk van den mooiprater, die, om zijn oogmerk te bereiken, den schijn van zelfopoffering aanneemt. Met eene metworst naar eene zij spek smijten, geeft het tegenovergestelde te kennen. Dit toch wil zeggen: een klein geschenk geven, om een grooter terug te krijgen.] Je zult mijne schonken en bonken in tweeën slaan, zei de mof, en hij werd geradbraakt. (Zie bonk.) Ik zal met uwe schonken nog noten (of: peren) afknuppelen (of: van den boom werpen). (Zie boom.) | |
Schoof.De aar in de schoof, De druif in het loof. (Zie aar.) Eéne brandaar kan de beste schoof bederven. (Zie aar.) Er is geen berg zoo vol, of er kan nog eene schoof in. (Zie berg.) Mindert de schoof, zoo wast het varken.Ga naar voetnoot6 Uit korenschoven komt de weelde voort. (Zie koren.) | |
Schooister.Ik heb de schooisters wel voor een jaar of twee met die dingen langs het land zien loopen. (Zie ding.) Trijn de schooister slachten, die het volk wijsmaakte, dat ze puur stekeblind was. | |
School.Dat gaat naar de dansschool, zei Jan Plerri, en de beul bragt hem naar het schavot, om gegeeseld te worden. (Zie beul.) Dat is een schoolmeesters streek. (Zie meester.) De burgemeester en de schoolmeester zijn de twee nuttigste serpenten van een dorp. (Zie burgemeester.) De Haagsche helden-school brengt veel deftigen voort. (Zie deftig.) De meester is uit de school. (Zie meester.) De ondervinding is eene leerschool, waarin de lessen duur zijn. (Zie les.) Die te Gent is geboren, te Utrecht ligt ter schole, en te Luik leert zijn Walsch, Is een muitmaker door zijn' hals; En komt gij dan nog wat te kort, Zoo moogt gij aanspreken die van Dord. (Zie dordrecht.) Elk gaat nu bij den vos ter school.Ga naar voetnoot7 [De looze streken worden den vos afgezien, en elk is er op uit, om die van dat dier te leeren, en zijne slimheid hem na te doen.] Geene school deugt zonder meester. (Zie meester.) Gij kunt bij hem nog wel school gaan. Goede scholen en goede uurwerken zijn twee kenteekens van eene goede stadsregering. (Zie regering.) Het riekt naar de school. [Het is niet vrij van waanwijsheid.] Hij hangt den schoolmeester uit. (Zie meester.) Hij heeft de schoolkoorts. (Zie koorts.) Hij heeft een schoolmeesters oog. (Zie meester.) Hij heeft het studeren (of: de school) goeden nacht gezegd. (Zie nacht.) Hij heeft in de groote Griend school gelegen. (Zie griend.) Hij heeft in de keuken school gelegen. (Zie keuken.) | |
[pagina 257]
| |
Hij is voor schoolmeester in de wieg gelegd. (Zie meester.) Hij mag nog wel een jaartje of wat ter school gaan. (Zie jaar.) Hij wil God ter school laten gaan. (Zie god.) Honderd schoolmeesters (of: kosters), negen en negentig gekken (ook wel: honderd en één gekken, want er is een dubbele bij). (Zie gek.) Iemand naar de school zenden. [Men bezigt deze spreekwijze van hem, dien men voor een' weetniet uitmaakt; van den persoon dus, die nog wel een jaartje of wat ter school mag gaan.] Men moet niet uit de school klappen.Ga naar voetnoot1 Men vindt veel schoolkinderen geleerder dan hunne meesters. (Zie kind.) Met de zeug door ééne school loopen. Zij hebben allen éénen schoolmeester gehad. (Zie meester.) | |
Schoon.De zwarte rook zoekt altijd het blankste vel (of: de schoonste). (Zie rook.) Die schoon geboren is, komt getrouwd ter wereld.Ga naar voetnoot2 Hij is niet geheel kaarsschoon. (Zie kaars.) Jong is schoon genoeg. (Zie jong.) Niemand zoo schoon, of zij heeft iets leelijks. (Zie leelijkheid.) Trotsche schoonen trekken geene harten. (Zie hart.) Zij is schoon bij de kaars. (Zie kaars.) Zij is schoon, maar wordt leelijk. (Zie leelijk.) Zij is te schoon, om zoo leelijk te spreken.Ga naar voetnoot3
Als schoon bij schoon komt, zoo verliest het schoon zijne schoonheid.Ga naar voetnoot4 Al te schoon Komt tot hoon. (Zie hoon.) Beter goed dan schoon. (Zie goede.) Buiten schoon, Binnen hoon. (Zie hoon.) Elk doet (of: zegt) zijn schoonst.Ga naar voetnoot5 Geen rijker kroon Dan eigen schoon. (Zie kroon.) Het is voorwaar een arme man, Die niet wat schoons beloven kan. (Zie man.) Het schoon is aanlokkelijk.Ga naar voetnoot6 Meer liefs dan schoons. (Zie lief.) Wel nu nog schooner (of: Het is wat schoons, ook wel: Hoe langer hoe schooner).Ga naar voetnoot7 | |
Schoonheid.Als een vrouw iets fraais komt zien, Komt zij zelf haar schoonheid biên. (Zie fraai.) Als schoon bij schoon komt, zoo verliest het schoon zijne schoonheid. (Zie schoon.) Bij eene vrouw zoekt men naar deugd, bij een wijf naar schoonheid. (Zie deugd.) Daar zal liefde zijn, zoo lang er oogen en schoonheid in de wereld zullen zijn. (Zie liefde.) Dat is ééne van de zeven schoonheden. [Men bedoelt hier de kuiltjes in de wangen, bij een meisje.] Den aap spiegelt zijne schoonheid in het glas. (Zie aap.) De schoonheid der vrijster ligt in 's vrijers oog. (Zie oog.) De wijsheid van een' boer, De schoonheid van een hoer En zakkedragers kracht: 't Is al niet veel geacht. (Zie boer.) Geleende schoonheid kan niet duren.Ga naar voetnoot8 Hij groeit in alle schoonheid op, gelijk de jonge apen. (Zie aap.) In het kapittel der schoonheid duldt het schoone geslacht geene medevrijsters. (Zie geslacht.) Schoonheid, daar geene deugd bij is, is als verwaaide wijn. (Zie deugd.) Schoonheid en boosheid liggen dikwijls onder één laken. (Zie boosheid.) Schoonheid en eerbaarheid komen niet wel overeen. (Zie eerbaarheid.) Schoonheid en rijkdom is los, en glibbert ligt weg. (Zie rijkdom.) Schoonheid is dikwijls beter dan rijkdom. (Zie rijkdom.) Schoonheid is maar drek, als de eerbaarheid verloren is. (Zie drek.) Schoonheid, zonder deugd, Verleent maar korte vreugd. (Zie deugd.) Schoonheid zonder goedheid deugt niet. (Zie goedheid.) Zonder moeite bekent men geene schoonheid. (Zie moeite.) | |
Schoonhoven.Zij is van Schoonhoven afgevaren (of: Schoonhoven voorbij gevaren), en te Leelijkendam aangekomen. (Zie leelijkendam.) | |
Schoorsteen.Als er een pendant van haar komt, dan zullen we ze aan beide zijden van den schoorsteen plaatsen. (Zie pendant.) Daar de schoorsteen rookt, is het best vrijen.Ga naar voetnoot9 Daar is brand in dien schoorsteen, zei de mof, en hij voer voorbij den brandenden berg Etna. (Zie berg.) Daar moet de schoorsteen van rooken. Den rijke hangt men in den buidel of schoorsteen. (Zie buidel.) De oven verwijt den schoorsteen, dat hij zwart is. (Zie oven.) De roede steekt voor den schoorsteen. (Zie roede.) Door in het vuur te kijken, zal de schoorsteen niet rooken.Ga naar voetnoot10 Grootmoeder Ok wacht het geluk ten schoorsteen uit. (Zie geluk.) Het is beter gezegd: nacht man, dan nacht schoorsteen. (Zie man.) Het is zwarter dan de kagcheloven (of: schoorsteen). (Zie kagchel.) Het is een wandelende schoorsteen. [Men zegt dit van den man, die altijd met de pijp in den mond loopt.] | |
[pagina 258]
| |
Hij krijgt eene roede op zijnen schoorsteen. (Zie roede.) Ik maak mij vuil, zei de schoorsteenveger, en hij kwam uit den schoorsteen.Ga naar voetnoot1 Klaas Vaak komt in den schoorsteen. (Zie klaas vaak.) Men mag hem wel met een mandje in den schoorsteen hangen. (Zie mand.) Schoorsteenen kosten veel, om ze rookende te houden.Ga naar voetnoot2 Schrijf het in den schoorsteen, dan zal de haan het niet uitkrabben. (Zie haan.) Van eigen vlijt ziet men den schoorsteen rooken. Van liefde rookt de schoorsteen niet. (Zie liefde.) Wat is het ruig in dat gat, zei blinde Neel, en zij voelde in een' schoorsteen, die in geene negen en dertig jaren geveegd was. (Zie gaten.) | |
Schoorsteenveger.Daar gaat onze confrater, zei de smid tegen den schoorsteenverger, op een' predikant wijzende; want hij is ook in 't zwart. (Zie confrater.) Een zakkedrager, die in kolen werkt, behoeft den schoorsteenveger zijne zwartheid niet te verwijten. (Zie drager.) Gelijk bij gelijk, zei Heintje Pik, en hij ontmoette een' schoorsteenveger. (Zie gelijk.) Ik maak mij vuil, zei de schoorsteenveger, en hij kwam uit den schoorsteen. (Zie schoorsteen.) Maatjes bij maatjes, zei de duivel, en hij ging tusschen twee schoorsteenvegers. (Zie duivel.) Soort zoekt soort, zei de duivel, en hij pakte den schoorsteenveger bij den kop. (Zie duivel.) Zij kunnen met hun zevenen zooveel niet uitwisschen, als één schoorsteenveger kan vuil maken. | |
Schoot.Als de wind in het zeil waait, moet de schoot gevierd worden. [Dat wil zeggen: als er eenig voordeel te behalen is, moet men de gelegenheid niet ongebruikt laten. De schoot is het touw, daar men de ra's of de zeilen meê aanhaalt.] Dat is de blinde schoot.Ga naar voetnoot3 Den schoot in tijds los gooijen.Ga naar voetnoot4 Haal aan fok en schoot. (Zie fok.) Het zeil (of: Den schoot) aanhalen.Ga naar voetnoot5 Het zeil (of: Den schoot) vieren.Ga naar voetnoot6 Hier moest men schoot en gard wel beleggen. (Zie garde.) Hij heeft een' schoot in den neus. (Zie neus.) Hij heeft een' schoot in de vermogens. Hij is binnen (of: buiten) schoots.Ga naar voetnoot7 Hij is schoot gegaan.Ga naar voetnoot8 [Volgens v. lennep: ‘hy is weggeloopen;’ naar de algemeene toepassing: hij is dood.] Hij laat den schoot springen.Ga naar voetnoot9 Hij zeilt ruim schoots.Ga naar voetnoot10 Laat vliegen de schoten.Ga naar voetnoot11 Met een' gevlogen (of: gesprongen) schoot zeilen.Ga naar voetnoot12 Met vasten schoot inzeilen.Ga naar voetnoot13 Op het water den schoot vertuijen.Ga naar voetnoot14 [Dat is: pogingen aanwenden, om zich in zekerheid te stellen. Vertuijen is vastigheid geven. Men doet dit, door het schip met kabels en ankers vóór en achter aan den grond te verbinden. Op het water den schoot vertuijen is, zegt witsen, ‘vertujen tusschen beide, niet langs stroom ofte dwarsstroom.’]
Daar hebt ge 't Herbert, zei Grietje Pente, en zij turfde in haars mans schoot. (Zie grietje pente.) Der zalige bruid valt de regen in den schoot. (Zie bruid.) Het wordt hem zoo maar in den schoot geworpen. Hij is ook al een lief kind op zijn moeders schoot geweest. (Zie kind.) Hij leeft als in Abrahams schoot. (Zie abraham.) Hij legt het hoofd in den schoot. (Zie hoofd.) Hij ziet in zijn' eigen' schoot. Hij zit met de handen in den schoot. (Zie hand.) Jong de moeders op den schoot trappen, en oud op het harte. (Zie hart.) Schoothondjes zijn wel allemans vrienden; maar de nijdige bulhond waagt voor zijn' meester het leven. (Zie hond.) | |
Schootsvel.Ik weet wel, wat je meent, zei Grietje-gaarne-gezoend, en Joris wees op zijn schootsvel. (Zie griet.) | |
Schooverzeil.Het is een bijlegger met een schooverzeil. (Zie bijlegger.) Hij zeilt met een schooverzeil.Ga naar voetnoot15 | |
Schop.Die eene schop eene schop noemt, wordt er wel meê op den kop geslagen. (Zie kop.) Die met de schop werkt, wil altijd steken.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Hetgeen hij geeft, heb ik liever op eene schop dan in mijne hand. (Zie hand.) Het helpt niet, of de man het er al met de schop inbrengt, als de vrouw het er weêr met den wagen uitvoert. (Zie man.) Het is, of het geld er met schoppen in huis gesmeten wordt. (Zie geld.) Hij gaat met de schop op den rug. (Zie rug.) Hij geeft schop en spade weder terug.Ga naar voetnoot17 [Dat wil zeggen: hij houdt op met werken, omdat hij 't voor zijn onderhoud niet meer behoeft. Schop en spade zijn de voor den landman onontbeerlijke werktuigen, om in zijne behoeften te voorzien. In gelijken zin zegt men: Hij gooit den troffel in den kalkbak.] Hij heeft schop en schaar verloren. (Zie schaar.) Hij heeft schop en spade medegebragt. [Dat is: hij zal wel hier blijven. Schop en spade komen in dit spreekwoord voor als de werktuigen, om het graf te delven. Men past het spreekwoord toe op den predikant, die geene kans heeft, van standplaats te veranderen.] | |
[pagina 259]
| |
Hij noemt eene schop eene schop, en eene spade eene spade.Ga naar voetnoot1 [Men zegt dit van een' opregt', ook wel van een' stoutmoedig' mensch, die niemand ontziet, maar, zonder bewimpeling, de dingen bij den regten naam noemt. Maar de waarheid wil niet altijd gezegd zijn (of: gehoord worden), gelijk het spreekwoord zegt, en daarom wordt hij, die eene schop eene schop noemt, er wel meê op den kop geslagen, als hij wat al te ruw of te onbedachtzaam in zijn spreken is, al heeft hij het regt aan zijne zijde.] Hij stinkt naar de schop. [Te weten: naar de grafschop. Men zegt dit van iemand, die in een kwaad vel steekt.] Ik heb een honorabel en profitabel officie, zei Wolfert, en hij bediende de schop- en bezemplaats als substituut. (Zie bezem.) Wat verwijt de vuurschop den pook, als ze beiden in den oven moeten! (Zie oven.)
Hij is op de schop gezet.Ga naar voetnoot2 Hij zit op een' schopstoel.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: men kan hem elken oogenblik noodzaken, zijne plaats te verlaten. Een schopstoel was, in vorige eeuwen, een strafwerktuig, waarop de misdadiger, die gebannen zou worden, geplaatst werd, om er daarna afgeschopt te worden. Zie verder de Navorscher iii. bl. 205.]
Dien de fortuin een' klap geeft, die krijgt van iedereen den schop. (Zie fortuin.) Een ezel geeft nog gaarne een' dooden leeuw een' schop. (Zie ezel.) Een goed man kan wel een' tred op zijne teenen lijden; hoewel hij geen' harden schop tegen zijne scheenen kan verdragen. (Zie man.) Eens ezels dankbaar heid is veesten en schoppen. (Zie dankbaarheid.) Iemand den schop geven. [Hem uit zijne dienst of betrekking ontslaan.] Wat ezels voetschop voor den leeuw! (Zie ezel.) | |
Schoppen.Daar is hij weêr, zei Jan Kapel, en hij speelde tweemaal schoppen-boer. (Zie boer.) Het is altijd schoppen troef. [Men teekent hier het beeld van den man, die in het hoekje van de slagen is gevallen, dat is: die het altijd op zijn brood krijgt. De schoppen in het kaartspel gebruikt men als woordspeling met de schoppen, die pijnlijk aandoen; gelijk dit mede het geval is met de spreekwoorden: Hij maakt schoppen troef en Schoppen hebben de honden niet graag.] Hij is zoo breed als schoppen-boer. (Zie boer.) Hij maakt schoppen troef. Hij ziet zoo barsch als schoppen-boer. (Zie boer.) Schoppen hebben de honden niet graag. (Zie hond.) | |
Schorremorrie.Het is schorremorrie (ook wel: vee) van volk.Ga naar voetnoot4 [Door schorremorrie van volk verstaat men het laagste deel der menschen, de heffe des volks, het gemeen, en daarom met het vee gelijk gesteld.] | |
Schot.Bij den Nederlander vindt men één mes, bij den Schot twee, en bij den Franschman geen. (Zie franschman.) Hij steent als een kranke Schotsman.Ga naar voetnoot5
Daar is een schotje voor geschoten.Ga naar voetnoot6 Een goed vuur aan den haard versiert een huis meer dan een bekken in het middelschot. (Zie bekken.) Hij smijt er eene band vol schotspijkers onder. (Zie hand.)
Als je in 't vuur gaat, heb je een schot te wachten. Dat schot is mis (of: Dat is mis geschoten).Ga naar voetnoot7 Dat zijn noodschoten. (Zie nood.) De vogel is het schot niet waardig.Ga naar voetnoot8 Een kanonskogel noodzaakt wel eens de ruiterij, om zich buiten schot te honden. (Zie kanon.) Elk schot is geen eendvogel, anders kwamen er meer. (Zie eend.) Het is maar een schampschot.Ga naar voetnoot9 Hij blijft buiten schot (of: Hij is schotvrij).Ga naar voetnoot10 Hij geeft hem een schot onder water.Ga naar voetnoot11 [Dat wil zeggen: hij geeft hem, op eene bedekte wijze, een' steek, en neemt alzoo een overwinningsteeken over hem aan; of wel: hij brengt hem eene verborgene schade toe. Een schot onder water te krijgen, is voor het schip allergevaarlijkst, omdat zulk een schot een lek veroorzaakt.] Hij heeft zijn schot overzien. Hij is geen schot pulver waard. (Zie pulver.) Hij schiet twee kraaijen in één schot. (Zie kraai.) Hij valt niet met het eerste schot. Wij kregen den vijand onder (of: binnen) schot.Ga naar voetnoot12
Daar is geen schot in 't werk.Ga naar voetnoot13 Dat maakt schot.Ga naar voetnoot14
Aan schot noch lot onderworpen zijn. (Zie lot.) Hij draagt gewillig schot en lot. (Zie lot.) Zij deelen schot en lot. (Zie lot.) | |
[pagina 260]
| |
Schotel.Ik laat mij niet in den Schotel leggen.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord is afkomstig van groote watze, neef van groote pier, die tot de Schieringers behoorde, en grooten moed aan den dag legde. ‘Men vindt omtrent hem aangeteekend,’ zegt wassenbergh, ‘dat hij, nog geene negen jaren oud zijnde, twee Vetkoopers jongens in den Schotel (eene kolk, nog tegenwoordig te Arum onder den naam van de Schuttel bekend) smeet, van welke één verdronk; dit geval baarde veel opziens, en gaf den oorsprong aan het spreekwoord: Ik laat mij niet in den Schotel leggen.’]
Adel is een arm geregt (of: eene dunne schotelspijs). (Zie adel.) Als het al gegeten is, zijn de schotels ledig. Als ten hove gegeten is, zijn er veel ledige schotels (of: ijdele vaten). (Zie hof.) Alzoo gaat de hemel om, als ik dezen schotel omdraai. (Zie hemel.) Daar is maar één schotel vuil gemaakt.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit van twee menschen, die even slecht handelen.] Dat gaat je na, zei de boer, en hij tastte eerst in den schotel. (Zie boer.) Dat is de kost met bedekte schotels opgedischt. (Zie kost.) Dat is hem een been uit den schotel. (Zie beenderen.) Dat is kraakporselein, zei Dirk, en hij hoorde een' aarden schotel aan stukken vallen. (Zie aarde.) De schotel beneden is eerst ruim.Ga naar voetnoot3 De schotels zijn er gebonden. [Het is er niet ruim, en alzoo het tegengestelde van het huishouden, waar het vet op schotel is.] Die op eens anders schotel wacht, eet dikwijls kwalijk.Ga naar voetnoot4 Die te laat komt, vindt den schotel omgekeerd. Die van ééne aardbei twee beten maakt, zal geen' geheelen schotel vol opdisschen. (Zie bezie.) Die wachten moet tot na het eten, geraakt wel aan schotel of lepel. (Zie lepel.) Een Friesche schotel is een goede beet. (Zie beet.) Een mensch hangt aan 't leven, gelijk een pudding aan den schotel. (Zie leven.) Elk past op zijn pluizen, zei grage Jan, en hij haalde een hoen uit den schotel. (Zie hoen.) Gelijke schotels maken geen leep oog. (Zie oog.) Grage monden maken ledige schotels. (Zie mond.) Het is altijd vet op den schotel (of: in de keuken) van een ander. (Zie keuken.) Het is eene rib uit zijn' schotel. (Zie rib.) Het is er vet op schotel. Het is geene liefde met volle schotels. (Zie liefde.) Het is gewis een gek, die den kok in den aars blaast, om een' schotel vol vleeschnat. (Zie aars.) Het kind wordt gaauw een man in den schotel. (Zie kind.) Het zijn breede dingen, zei Jan oom, en hij zag drie schollen in een' schotel liggen. (Zie ding.) Hij geeft hem wat praatjes in zijn' schotel. (Zie praat.) Hij heeft veel schotels te wasschen.Ga naar voetnoot5 Hij kan goed schotelen. Hij krijgt eene kleur (of: verschiet zijne verw) als een tinnen schotel. (Zie kleur.) Hij legt het op zijn' schotel.Ga naar voetnoot6 Hij meent, dat het daar geschoteld staat.Ga naar voetnoot7 Hij zit aan het schoteltje.Ga naar voetnoot8 [In dit spreekwoord, zegt v. duyse, is er sprake ‘van 't offerschotelken in de kerk.’] Hij zou geene kool zien in eenen schotel melk. (Zie kolen.) Iemand iets in zijn' schotel schaffen.Ga naar voetnoot9 Iemand met een' valschen schotel bedienen. Ik wilde, dat het mij zoo ligt viel, als dien schotel om te draaijen.Ga naar voetnoot10 Ik zal mijne vrouw wel te hulp komen, zei Gerrit, en hij likte den schotel uit. (Zie gerrit.) In iemands schotel tasten. Kan hij hem in een' houten schotel verdrinken, hij zal er geene waschtobbe voor gebruiken. (Zie hout.) Men moet de schotels naar de sausen schikken. (Zie saus.) Men moet het in den schotel zoeken (of: uit den schotel halen).Ga naar voetnoot11 Met gedekte schotels opdisschen.Ga naar voetnoot12 Ongelijke schotels (of: deelen) maken schele oogen (of: broeders). (Zie broeder.) Veel handen maken ligt werk, maar zijn de droes in den schotel. (Zie droes.) Veel handen maken ras een' schotel leêg. (Zie hand.) Veel monden maken een' ledigen schotel. (Zie mond.) Wij zullen speculatie eten, zei de meid; want dan behoef ik geene schotels te wasschen. (Zie meid.) Zij eten uit éénen schotel.Ga naar voetnoot13 Zoo draait de wereld, zei de looze, en hij keerde den schotel naar zich toe. (Zie loos.) | |
Schouder.Al zit een dwerg op reuzen-schouders, hij is daarom niet te grooter. (Zie dwerg.) Betalen: ja, over schouder. Die de zwakste schouders heeft, moet het zwaarste pak dragen. (Zie pak.) Elk draagt naar zijne schouders. Ezels schouderen, varkens muil, koopmans ooren. (Zie ezel.) Het is een man, die op twee schouders draagt. (Zie man.) Het is een ootmoedige schalk: hij kan het hoofd over ééne zijde laten hangen (of: op den schouder leggen). (Zie hoofd.) Het is wel noodig, dat de wijze den zot op zijne schouderen draagt.Ga naar voetnoot14 Hij heeft breede schouders. Hij kan u het hoofd wel op de schouders leggen. (Zie hoofd.) Hij kan uit een' schapen-schouder zeven geregten maken. (Zie geregt.) | |
[pagina 261]
| |
Hij kijkt hem over den linkerschouder. Hij legt zijn hoofd op zijne schouders, en laat het klappen, al wat het wil. (Zie hoofd.) Hij trekt de schouders op.Ga naar voetnoot1 Iemand over zij (of: over schouder) aanzien.Ga naar voetnoot2 Men moet de schouders buigen naar het juk. (Zie juk.) Over schouder, zoo als de boeren de pieken dragen. (Zie boer.) Staart over schouder. [Dat is: betalen met gelijke munt, het uiterste over het achterste.] Zeer geprezen, maar over schouder.Ga naar voetnoot3 | |
Schout.Als de hoeren huilen, zoo lagchen de schouten. (Zie hoer.) De koeijen van den schout gaan voor. (Zie koe.) Drie papen van boozen rade, Drie schouten zonder genade, Drie boeren, gierig en rijk, Zijn negen duivels van 't aardrijk. (Zie aarde.) Eene vierige gemeente kan een' eiken schout op. (Zie eik.) Een schout en eene aarswisch zijn even dra gemaakt. (Zie aars.) Elk moet zijn profijt zoeken, zei de boeren-schout, en hij gaf eene ton bier ten beste, op hoop, dat de kinkels door den drank aan het vechten zouden raken. (Zie bier.) Heeren (of: Schouten) hebben veel ooren en oogen. (Zie heer.) Het is een arme schout, die zijne boete niet afwachten kan. (Zie boete.) Het is geen wonder, dat hij vrij raakt: hij heeft den schout te vriend.Ga naar voetnoot4 Lagchende schouten en schreijende hoeren zal men niet ligt gelooven. (Zie hoer.) Niemand late zich vervoeren Van lagchende schouten en schreijende hoeren. (Zie hoer.) Schouten en baljouwen Grijpen als de wouwen. (Zie baljuw.) Schouten en baljouwen Schuwt men als de wouwen. (Zie baljuw.) Weg gaan we, Marcus! met de bokken van Farao, zei dronken Joor, en hij reed onder escorte van schout en dienders naar het verbeterhuis. (Zie bok.) | |
Schouw.Alle ding is meutje; maar de schouw rookt er niet van. (Zie ding.) De beste schouwen slaan den minsten rook uit. (Zie rook.) De kleine keukens en enge schouwen, Die zijn 't, die ruime kamers bouwen. (Zie kamer.) De pot aan het vuur heeft een deksel van doen tegen het roet, dat uit de schouw valt. (Zie deksel.) Door het vuur te veel te stoken, steekt men dikwijls de schouw in brand. (Zie brand.) Het is eene leêge schouw, de rook is er haast uit. (Zie rook.) Hij houdt een arm huis, wiens schouw altijd koud is. (Zie huis.) In eene kleine schouw stookt men wel groot vuur, en in eene groote schouw klein vuur.Ga naar voetnoot5 Wenschen om eene tonne gouds vult de beurs al zoo weinig, en doet de schouw niet meer rooken, dan wenschen om een' duit. (Zie beurs.)
De schouw mag daar niet over.Ga naar voetnoot6 | |
Schrede.De ziekte komt met haast gereden, En gaat met langzame ezels-schreden. (Zie ezel.) Het kwaad komt moedig aangetreden, En gaat weêr heen met ezels-schreden. (Zie ezel.) Het was maar ééne schrede van den dood. (Zie dood.) Met Nieuwjaar zijn de dagen eene haneschrede gelengd. (Zie dag.) Van Sinte Lucie tot Kersmis meerdert de dag eene haneschrede. (Zie dag.) | |
Schreef.Dat gaat een schreefje verder.Ga naar voetnoot8 Dat is een schreefje (of: kruisje) aan den balk. (Zie balk.) Dat wordt heel uit de schreef geworpen.Ga naar voetnoot9 Het gaat buiten (of: boven) de schreef.Ga naar voetnoot10 Hij heeft een schreefje vooruit.Ga naar voetnoot11 Laat deze met eene schreef vrij gaan.Ga naar voetnoot12 Men zal een schreefje voor hem uitdoen.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 262]
| |
Hij is zot van natuur, En wijs in Schriftuur. (Zie natuur.) Maak de Schrift, of trek geen' wassen neus. (Zie neus.)
Hij betaalt het eene schrift met het andere. Hij zal dat schrift niet voor den spiegel steken. Honderd man zouden malkander, om dit schrift te lezen, dood steken. (Zie man.) Schriften van zotten Zijn voor de motten. (Zie mot.) | |
Schrik.De schrik is erger dan het kwaad zelf. (Zie kwaad.) Eene doode kat, een schrik voor de muizen. (Zie kat.) Het bloed stolde mij van schrik in het lijf. (Zie bloed.) Hij komt met den schrik vrij (of: is er met den schrik afgekomen). Hij vliegt van schrik over stoelen en banken. (Zie bank.) Ik beef van schrik, als een morgen lands van 't pikken van eene kraai. (Zie kraai.) Schrik maakt afzien.Ga naar voetnoot1 Van dien schrik krijgt men de koorts niet. (Zie koorts.) | |
Schrikkeljaar.In het schrikkeljaar mogen de dames uit vrijen gaan (of: zelven een' heer vragen). (Zie dame.) | |
Schroef.Daar is eene schroef los.Ga naar voetnoot2 Het staat op losse schroeven.Ga naar voetnoot3 Hij zou wel klappen, als men de duimschroeven maar eens wat aanzette. (Zie duim.) Iemand tusschen de schroef nemen. Ik weet niet, in wat schroef het te draaijen. | |
Schuif.Hij krijgt het schuifje. [Dat is: hij wordt niet gehoord, maar ongetroost weggezonden. De Roomschgezinde zegt het van den biechteling, die doorgestuurd wordt.]
Daar is schuif voor den duim. (Zie duim.) Hij loopt op schuifjes.Ga naar voetnoot4 [Dat is: hij wil gaarne iemands gast zijn. Schuiven voor voortstuwen, naar de gewone beteekenis van het woord, kan dus hier zeer goed dienen. En hoewel men het spreekwoord te regt op de tafelschuimers toepast, behoeft men daarom, met tuinman, niet aan te nemen, dat schuifjes van schuimpjes verbasterd zoude zijn. In gelijken zin, ofschoon wat ruwer uitgedrukt, zegt men: Hij loopt op schobberdebonk.] | |
Schuilewink.Hij heeft schuilewink gespeeld.Ga naar voetnoot5 Zijne zinnen spelen schuilewink.Ga naar voetnoot6 | |
Schuimspaan.Het geschiedt uit liefde, zei Jeroen, en hij zoende zijn vrouws billen met den schuimspaan. (Zie bil.) Het is zoo ondigt als een schuimspaan.Ga naar voetnoot7 | |
Schuit.Als de bruid is in de schuit, Dan is het pronken uit. (Zie bruid.) Als de bruid is in de schuit, Dan zijn de beloften uit. (Zie belofte.) Dan is de schuit in de haven. (Zie haven.) Dat is leep, zei malle Frans, ze maken de schuitjes, en ze varen erin. (Zie frans.) Dat loopt over wagens en schuiten. [Die zaak is zeer verbreid en algemeen bekend: men spreekt ervan op wagens en in schuiten.] Dat pronkt als eene vlag op eene modder- (of: vuilnis-) schuit (of: praam). (Zie modder.) De plecht is van het schip (of: de schuit). (Zie plecht.) De schuit drijf of zink, Als ik maar niet verdrink. [Men teekent hier den belangzuchtigen mensch.] De schuit is lek.Ga naar voetnoot8 De schuit van elven neemt alles meê. (Zie elf.) Die eerst in de schuit komt, heeft keur van plaats. (Zie keur.) Die in het schuitje zit, moet mede varen.Ga naar voetnoot9 Die mijne kaas snijdt als eene schuit, Moet mijn huis uit. (Zie huis.) Die schuit (of: wagen) noch paard heeft, kan geene vrachten laden. (Zie paard.) Er is geene schuit zoo digt, of er komt ligt een lek in. (Zie lek.) Haspelen in zakken en hoeren in schuiten zullen altijd boven anderen uitmunten. (Zie haspel.) Het is bespottelijk, het roer van een groot schip aan een klein schuitje te binden. (Zie roer.) Het is daar zoo stil als in eene trekschuit. Het is eene ligte schuit.Ga naar voetnoot10 Het kan beter van een schip dan van eene schuit. (Zie schip.) Het schuitje wil niet voort.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 263]
| |
Hij heeft de schuit uitgezet. Hij houdt zich, alsof hij gek was, en laat zijn schuitje vol loopen. (Zie gek.) Hij komt al in mijn schuitje (of: Hij vaart met mij in één schuitje).Ga naar voetnoot1 Hij komt uit de nachtschuit. (Zie nacht.) Hij scheidt eruit als de schipper uit zijne schuit: die laat haar midden in 't water liggen. (Zie schipper.) Hij staat gelijk een groote mast op eene strontschuit. (Zie mast.) Hij steekt de schuit van den kant. (Zie kant.) Hij verzegt geene vracht, zoo lang zijne schuit niet vol is.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Hij zeurt als eene oude zandschuit. Jaap de melkboer maakte van eene halve oude schuit een geheel nieuw kakhuis. (Zie boer.) Ik vaar voor stuurman ten oorlog, zei bootsman Jan, en hij voer voor korporaal op een Krooswijker schuitje. (Zie bootsman.) Konden de menschen vliegen, Gelijk zij kunnen liegen, Men zoude niet vragen Naar schuit of wagen. (Zie mensch.) Man en vrouw zijn één, zei Jochem; maar in de Delftsche schuit betalen zij voor twee. (Zie delft.) Men zoude eerder met eene lekke schuit naar Noorwegen varen. (Zie noorwegen.) Of men vóór of na in de schuit komt, ieder spoedigt even dra.Ga naar voetnoot3 Op zulk eene schuit past geen zoo overgroot zeil. Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep. (Zie lourens.) Wij behoeven niet naar de schuit. [Er is zulk eene groote jagt niet bij 't werk, dat men zich zoo behoeft te haasten.] Zij zijn al vracht voor Kalis' schuit. (Zie kalis.) | |
Schuld.Al de schuld zal hij op u leggen.Ga naar voetnoot4 Als er twee kijven, hebben ze beide schuld.Ga naar voetnoot5 Als men het wild niet betrapt, is het de schuld van het kruid niet. (Zie kruid.) Belofte maakt schuld, en schuld maakt belofte. (Zie belofte.) Betaal uw schuld met gelleken, Of boet ze aan uw velleken. (Zie geld.) Beter oude schulden dan geen.Ga naar voetnoot6 Beter oude schulden dan oude vijandschap (of: veete).Ga naar voetnoot7 Des avonds zonder schulden, des morgens rijk. (Zie avond.) De schuldige kent best de schuld. Die den man trouwt, trouwt ook de schulden. (Zie man.) Die geene schuld heeft, behoeft het zich niet aan te trekken.Ga naar voetnoot8 Die loopt, heeft schuld.Ga naar voetnoot9 Die pardon vraagt, erkent schuld. (Zie pardon.) Die zijne schuld betaalt, verarmt niet (of: vermindert zijn goed niet), maar hij raakt zijn geld toch kwijt. (Zie geld.) Die zonder schulden leeft, is een beest. (Zie beest.) Een ander heeft altijd de schuld: Geen mensch ziet ooit zijn' eigen' bult. (Zie bult.) Een edelman zonder schulden is als een ezel zonder ooren. (Zie edelman.) Een pond zorg kan nog geen ons schuld betalen. (Zie ons.) Eigen schuld plaagt den mensch het meest. (Zie mensch.) Even op, en de kleêren voor de doodschuld. (Zie dood.) Fraaije kleederen zijn gemeenlijk gevoerd met groote schulden. (Zie kleed.) Groote schulden maken, om kleine te voldoen.Ga naar voetnoot10 Het is adellijk (of: hoffelijk), veel schulden te hebben, en niet te betalen (of: gemaand te worden).Ga naar voetnoot11 Het is de schuld van de pijp. (Zie pijp.) Het is een dokter; maar hij slacht mij: hij heeft er geene schuld aan. (Zie dokter.) Het is onze eigene schuld, en niet die van anderen, dat wij ons met hen niet verdragen kunnen.Ga naar voetnoot12 Het is toch wonder, dat men mij niet ongemoeid kan laten, zei de bankeroetier, en zijne crediteuren maanden hunne schulden in. (Zie bankeroetier.) Het is zijne schuld niet, dat de boter zoo duur is. (Zie boter.) Het is zijne schuld niet, dat de oorlog zoo lang duurt. (Zie oorlog.) Hij is de rijkste, die er leeft, Die nergens eenige schulden heeft. (Zie rijke.) Hij is gewis in goeden staat, Die zonder schuld te bedde gaat. (Zie bed.) Hij steekt tot de tanden in de schuld. Hij wil zijne schuld kwijten aan de hoofdpeluw. (Zie hoofd.) Hij zit tot over de ooren in de schulden. (Zie oor.) Hij zou niemand een' duit schuldig blijven, kon hij met leugens zijne schulden betalen. (Zie duit.) Hoe later in de herberg, hoe meerder schuld. (Zie herberg.) Hoop is doode schuld. (Zie hoop.) Ik krijg de schuld, zei de kaas, maar de suiker heeft uwe tanden bedorven. (Zie kaas.) In elk verbond, waar geen tijd bepaald is, mag men de schuld terstond vorderen.Ga naar voetnoot13 In nieuwe winkels maant men geene oudeschulden.Ga naar voetnoot14 Kwakschulden worden op het einde van het jaar pakschulden. (Zie einde.) Men hangt niemand om schuld.Ga naar voetnoot15 Met klagen en steunen betaalt men zijneschulden niet. | |
[pagina 264]
| |
Met lang te borgen scheldt men de schuld niet kwijt (of: Lang borgen is geen kwijtschelden, ook wel: Lang geborgd is niet geschonken).Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Met onze eigene penningen moeten wij onze schuld afdoen. (Zie penning.) Niemand gaat verloren, of het is zijne eigene schuld.Ga naar voetnoot2 Niets is zoo goed, zilver noch goud, als te leven buiten schuld. (Zie goud.) Onterving zonder schuld lijdt geen regt. (Zie onterving.) Onwetendheid maakt schuld. (Zie onwetendheid.) Rijke Jan Dirksen: schuld en geen goed. (Zie goed.) Schuld is een leelijk beest; niemand wil het hebben. (Zie beest.) Stofregen en klikschulden dringen door. (Zie regen.) Te veel geduld, Dat is met schuld. [Het dulden heeft zijne grenzen: alle nadeelen, ontstaan door het overschrijden dier grenzen, haalt men zich zelven op den hals.] Voor oude en onwisse schulden neemt men hooi en haverstroo. (Zie haver.) Wacht je voor schuld! schuld wacht niet.Ga naar voetnoot3 Woog iemand regt zijn eigen schuld, Hij zag nooit op zijns makkers bult. (Zie bult.) | |
Schuldig.Beter een schuldige vrijgelaten, dan een onschuldige gestraft. (Zie onschuldig.) Blijf schuldig tegen Paschen, en de vasten zal u kort zijn. (Zie paschen.) De onschuldigen moeten menigmaal met de schuldigen lijden. (Zie onschuldig.) De schuldige kent best de schuld. (Zie schuld.) Die schuldig is, moet wel betalen.Ga naar voetnoot5 Die schuldig is, slaapt niet wel.Ga naar voetnoot6 | |
Schurft.Die het schurft met kraauwen wil goed maken, zal aan het einde leeren, dat hij kwalijk begonnen heeft. (Zie einde.) Een schurftig hoofd vreest den kam (of: Schurft kan den kam niet aanzien). (Zie hoofd.) Een schurft-paard vreest den roskam. (Zie kam.) Het is een mager sieraad van kostelijke kappen, als de hoofden schurftig zijn. (Zie hoofd.) Hij glorieert als eene luis in het schurft. (Zie luis.) Men kan haast zien, wie er schurft heeft; want staâg zijn er de handen bij. (Zie hand.) Mijn schurft en jou krets zullen wel hetzelfde zijn. (Zie krets.) Mijn zeer is zoo goed als zijn schurft. Schurft is ligt geraakt (of: wil niet geraakt zijn).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Schurft leert wel kraauwen.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) | |
Schurftig.De schurftige is haast adergelaten (of: heeft haast zijn bloed gestort). (Zie ader.) Die luizig is, wordt ligt schurftig. (Zie luizig.) Die niet schurftig is, zal zich niet kraauwen.Ga naar voetnoot9 Die schurftig is, scheukt. [Dat wil zeggen: die zich schuldig gevoelt, toont zulks, dat is: geeft dit op eene of andere wijze te kennen. Scheuken gebruikt men in Gelderland voor wrijven, inzonderheid bij 't gevoel van jeukte.] Gij zijt zelf schurftig, en wilt een ander beregten.Ga naar voetnoot10 Raak den schurftige niet aan: hij is mede besmeerd.Ga naar voetnoot11 Wasch een ongalijk hoofd, het zal u schurftig maken. (Zie hoofd.) | |
Schut.De leelijkheid is een schut voor de kuischheid. (Zie kuischheid.) Hij heeft het al in 't vizier (of: in de gaten, ook wel: op het schut). (Zie gaten.) Hij zal daar God woud's een schut voor schieten. (Zie god.) | |
Schutter.Beter bloô Jan dan doô Jan, zei de schutter, en hij kroop achter een' hooiberg. (Zie berg.) Daar valt een schutter in de goot. (Zie goot.) Een goed schutter mist wel (of: schiet wel eens mis).Ga naar voetnoot12 Een stage schutter raakt wel eens den lap. (Zie lap.) Hebt gij geen pijlen, die je schiet, Zoo meng u met de schutters niet. (Zie pijl.) Het is een goed schutter, die altijd het wit raakt (of: in 't wit schiet).Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) | |
Schuur.Als de schuur brandt, lijdt het huis last. (Zie huis.) Daar zou een huis liggen als een hooi- (of: haverij-) schuur. (Zie haverij.) Het zijn ongedekte schuren. [De ongedekte schuren zijn hier onmondige, en dus onverzorgde kinderen.] Hij dorscht koren in eens anders schuur. (Zie koren.) Hij heeft een geweten, zoo wijd als eene hooischuur. (Zie geweten.) Ik heb een' rijken oogst in de schuur, zei de vrijer; maar hij wist niet, waar ze stond. (Zie oogst.) Men moet maken, dat het schuurtje bij het huisje (of: het huisje bij het schuurtje) blijft. (Zie huis.) Vergader graan in uwe schuren: De oogst zal toch niet eeuwig duren. (Zie graan.) Zelden eene schuur met koren zonder muizen. (Zie koren.) Zij heeft een' bek als eene hooischuur (of: schuurdeur). (Zie bek.) | |
[pagina 265]
| |
Senef.Is dat het punt van eer? vroeg een Fransch generaal in de bataille van Senef, en hij stierf op een' mesthoop. (Zie bataille.) | |
Senegal.Hij gelijkt den stadhouder van Senegal: die gebiedt het, en hij doet het zelf.Ga naar voetnoot2 | |
Sententie.Beter een mager akkoord dan eene vette sententie. (Zie akkoord.) Dat hoor ik al zoo gaarne, als een dief zijne sententie. (Zie dief.) Dat is eene sententie van d'usage.Ga naar voetnoot3 [Usage of usance is gebruik of gewoonte. Men geeft hier dus te kennen, dat de sententie, dat is: de regtspraak of het vonnis, aan de wisselvallige kansen van 't gebruik onderhevig is, of volgens het ongeschreven regt gegeven wordt. Sartorius brengt, als gelijk beteekenend, het spreekwoord bij: Het is geen man, daar men op mag staan.] Hij heeft de sententie onder de zolen van zijne schoenen genomen. (Zie schoen.) Ik wil dat niet ad referendum overnemen, zei de dief, en zijne sententie, dat hij hangen moest, werd hem voorgelezen. (Zie dief.) | |
September.Hij is er kwalijk aan, die zijne renten in Mei verdoet, als ze in September eerstvervallen. (Ziemei.) | |
Sermoen.Korte missen (of: sermoenen) en lange maaltijden: dat is vuile varkens werk. (Zie maaltijd.) Korte sermoenen, de beste sermoenen.Ga naar voetnoot4 Liever in 't groen Dan in 't sermoen. (Zie groen.) | |
Serpent.De burgemeester en de schoolmeester zijn de twee nuttigste serpenten van een dorp. (Zie burgemeester.) De serpenten worden in slapende wateren geteeld. [De boosheid van den echten stempel ligt op hare luimen, en broeit haar plan in alle stilheid uit.] Die een groote draak wil worden, moet veel kleine serpenten verslinden. (Zie draak.) Het is een kwaadaardig serpent.Ga naar voetnoot5 Men moet het serpent met eens anders handen uit de haag trekken. (Zie haag.) Zij eten malkander gelijk de serpenten.Ga naar voetnoot6 | |
Servet.Hij is te breed voor een servet, en te smal voor een tafellaken. (Zie breed.) Wij zullen aanzitten met schoone servetten.Ga naar voetnoot7 | |
Siam.Het geschiedt om de zekerheid, zei dokter Hasius, en hij trok zijn mes tegen een Siams haantje. (Zie dokter.) | |
Siberië.Het is, alsof men daar in Siberië komt. [Met de groote koude, welke in Siberië heerscht, en die in sommige streken zoo vreeselijk is, dat ze er geheel onbewoonbaar door zijn, maakt men hier eene vergelijking, wanneer eene kille huivering op deze of gene plaats het gevoel onaangenaam aandoet.] | |
Sicco.Daar was geen sleutel op, zei Sicco.Ga naar voetnoot8 [Van sicco van goslinga, grietman van Franckeradeel, werden, gedurende den Successie-oorlog, waarin hij als gedeputeerde te velde dienst deed, eenige brieven onderschept, die bij den vijand niet ontcijferd konden worden. Hij kreeg hiervan berigt door den Franschen minister van Buitenlandsche Zaken, toen hij, na den Utrechtschen vrede, in 1713, als buitengewoon ambassadeur aan het Fransche hof ten maaltijd was, waar zijn schrift door dezen boven alle geheim- of cijferschrift geroemd werd. Goslinga had van dit compliment geen begrip; maar barstte in lagchen uit, toen hem de documenten getoond werden, en die gewone dagelijksche berigten bleken te zijn aan een' zijner vertrouwdste vrienden. Ze waren geschreven in de Friesche landtaal, maar met Grieksche letters, zonder dat er eenige bedoeling tot geheimhouding bestond. Goslinga vermaakte zich later met zijne vrienden over het schrift, waarop geen sleutel was. Dit gaf aanleiding tot het spreekwoord.] | |
Sicilië.Het is de Siciliaansche vesper.Ga naar voetnoot9 Hij zal de Siciliaansche vesper luiden. [Door de Siciliaansche vesper verstaat men de afschuwelijke moord, die, op Paschen van het jaar 1282, door de Sicilianen gepleegd is, en die aan ruim acht duizend Franschen het leven kostte. Het luiden der klokken op den vespertijd was het sein tot den aanvang van het bloedbad. Daarom bezigt men het eerste spreekwoord voor eene ergerlijke daad, en het tweede, wanneer iemand tot het plegen daarvan een teeken geeft.] | |
Sjees.Hij wordt gesjeesd (of: gaat op de sjees). [Dat is: hij vertrekt met de noorderzon, en alzoo zonder zijne schulden te betalen. Men zegt het bijna uitsluitend van een' student, die zijne studiën niet ten einde gebragt heeft. Sjees en chais is een: Hij wordt gesjeesd (of: gaat op de sjees) en Hij is op de chais, wil dus hetzelfde zeggen.] | |
[pagina 266]
| |
Sier.Bomvrij kwartier Maakt goede sier. (Zie bom.) Die minst zorgen, maken de beste sier.Ga naar voetnoot1 Een blij aangezigt, blijde sier. (Zie aangezigt.) Het zijn bloempjes, die niet dan van goede sier te maken droomen. (Zie bloem.) Met vrienden zal men goede sier maken, en met vreemden koopmanschap drijven. (Zie koop.) | |
Silentie.Silentie en patiëntie is het beste geneesmiddel, zei Cornisicia, en zij zette haren man een' tulband op, daar twee bijzondere pluimen uit groeiden. (Zie cornisicia.) | |
Sim.Dan is er de sim. Hij heeft hem onder de sim.Ga naar voetnoot2 [De sim is het snoer eener hengelroê, en wordt bij overdragt als een beteugelings-werktuig gebezigd. Dan is er de sim, zegt dus: bij zulke omstandigheden ontbreekt er geene gelegenheid ter beteugeling; en Hij heeft hem onder de sim: hij heeft hem onder zijne magt. Tuinman geeft aan sim niet bepaaldelijk de beteekenis van hengelsnoer, maar verstaat er eene lijn of een touw door; daarom zegt hij van het laatste spreekwoord, dat ‘'t genomen is van ingespannen paarden, die men door eene menlijn wederhoud en bestiert.’] | |
Simon Krijter.Het is een Simon Krijter.Ga naar voetnoot3 [Daar men door een' simon krijter een' persoon verstaat, die uitbundige beweging maakt, om zich te uiten, en hem met een razend uurwerk gelijk stelt, kan dit spreekwoord moeijelijk op den van berouw schreijenden simon petrus worden t'huis gebragt.] | |
Simson.Die al zijn leed met leed wil wreken, Simsons kracht (of: Salomo's magt) zal hem ontbreken. (Zie kracht.) Die zijne natuur kan overwinnen, is sterker dan Simson. (Zie natuur.) Het is een tweede Simson.Ga naar voetnoot4 Hij bindt Simson met een kabeltouw. (Zie kabel.) | |
Sint.Al de santen-kraam. (Zie kraam.) Als God niet wil, dan kan de sant niet. (Zie god.) De drek is geen sant; maar waar hij valt, daar doet hij mirakelen. (Zie drek.) Geen sant Verheven in zijn land. (Zie land.) Geen zoo kleine sant, of hij wil zijne kaars hebben. (Zie kaars.) Het is een afgezette sint.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit spottender wijze van iemand, die vroeger grooten invloed had, en zich daarop veel liet voorstaan; maar die al zijne magt heeft verloren.] Ieder land Heeft zijn' sant. (Zie land.) Iemand met een santje uit de kapel zenden. (Zie kapel.) Sint Is herbergs vrind. (Zie herberg.) Zoo de sant is, is zijne offerande. (Zie offerande.) | |
Sint Andries.Dat is de berg van Sint André. (Zie berg.) Het is Sint Andries: Bij het geld is geen verlies. (Zie geld.) Na Sint Andries zult gij 't gemeste varken koopen; Maar is 't, dat gij 't te Kersmis nog niet hebt, dan zult gij 't laten loopen. (Zie kersmis.) Sint Andries Staat op en vriest, En laat niet af Voor onze Lieve Vrouw Lichtmisdag. (Zie dag.) | |
Sint Anna.Daar loopt wat van Sint Anna onder.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: de zaak is niet zuiver, men kan er niet veilig op vertrouwen, ze heeft een verborgen gebrek. Van de verschillende meeningen over de afleiding van dit spreekwoord, waarbij men, behalve de aanteekeningen, ook de Navorscher, iv. bl. 184, raadplegen kan, is mij deze de aannemelijkste voorgekomen: De vrome herder joachim, zoowel als zijne echtgenoot Sint anna, kregen elk afzonderlijk de toezegging, dat de laatste, in haren hoogen ouderdom, de moeder zou worden van maria, die maria nl., welke de moeder des Heeren is geworden. Deze legende deed Sint anna, om haren ouderdom, in een bespottelijk dag- | |
[pagina 267]
| |
licht treden, en hare zwangerschap werd toegepast op die van jong gehuwde vrouwen. Hadden de echtgenooten nl. voor hun huwelijk niet eerbaar geleefd, dan liep er wat van Sint Anna onder. Van daar, dat, indien de bruid geene maagd meer was, er bij haar huwelijk een lofzang ter eere van Sint anna gezongen werd. Hoe zich dat heeft toegedragen, verhaalt v. alkemade op deze wijze: ‘Van ouds wasser een gewoonte, wanneer de Bruijd ten trou zoude gaan, met speelluijden en allerleij gesang ter kerken waard geleijt te worden met hare speelnooten. Wanneer ze een Maagd was, wierd 'er een Lofsang of ander Lied van de Maget maria, en wanneer ze een weduwe was, een Lied van de H. Moeder anna opgesongen, zijnde ingevalle van twijfeling de gewoonte der Geestelijken, de Bruijd, eerze over de kerk-rooster trat, zulx ernstig en als in Biegt aff te vrage, offze ook nog Maagd was, met bedreijging, indienze een valsche verklaring deede, zij haer voeten in de tralies van rooster zoude komen te breken, te blijk van de Goddelijke straff op hare Ligtvaerdigheijd en valsheijd, als ook om datze de H. Maget maria als bedrogen hadde. Nu waster zekere jonge Dogter, die buijten waerheijd betuijgt had, maagd te zijn, en dienvolgens onder't zingen van den Lofzang van maria de kerk naderde; maer komende voorde kerkrooster, bedugt voorde Goddelijke straff, begon luijds keels de zangers toe te voegen: laater wat van S. Anna onder loopen.’] Zij zit al in Sint Anna's schapperade. (Zie schapperade.) | |
Sint Anthonie.Basta! Sint Anthonie.Ga naar voetnoot1 Hij is in Sint Anthonies gild. (Zie gild.) Hij is zoo dik als het varken van Sint Teunis.Ga naar voetnoot2 Hij snuffelt als een Sint Anthonies varken. Hij zweert bij Sint Anthonies zwijn. Iemand naloopen als een Sint Anthonies varken. Indien hij Sint Teunis' varken ophad, hij kon niet meer knorren. [De varkens van Sint anthonie hadden de vrije kost langs 's Heeren straten. Daardoor laat het zich begrijpen, hoe men verschillende vergelijkingen met deze heilige varkens gemaakt heeft, waardoor de vijf laatste spreekwoorden kunnen verklaard worden. In den Utrechtschen Volks-Almanak van 1843, bl. 27-40, vindt men over het oude Utrecht, zijne St. Antonius-varkens en hofbeer, door l.e. b[osch], het een en ander medegedeeld. Dáár worden de merkteekenen opgegeven, om deze dieren van gewone varkens te kunnen onderscheiden, maar tevens, hoe dit tot misbruik aanleiding gaf. Van daar het volgende raadsbesluit, des woensdags na Jacobi, in 1419: ‘Want de Raet van der Stat vernoemen heeft, dat sommige luden heur verken, geliken die verken, die in de cere Goots ende Sinte anthonys gegeven syn, ende mit Sinte anthonis teyken geteykent syn, ende gecortoert syn, oick teykenen ende cortoren. Oick sommige luden teykenen heur verken in 't ander oer, ende contrefeyten Zinte anthonis teyken, of sniden hem 't onrecht oer off, ende laten sy so gaen, thent sy volwassen syn, ende dan nemen sy se weder, ende sommige luden nemen oick Sinte anthonys verken, ende houden sy mit allen, ende verschalken aldus Gode, ende de Heiligen ende den Raed; daerom verbiet den Raet, dat niemant Zinte anthonis verken en neem, ende dat niemand oick zyn verken en teyken mit Sinte anthonis teyken, noch doet teyken ende verteyken, of en contrefeit in dat oer of in 't ander oer. Ende yemant, die dustanige argelist voort meer dede in enigerwys aen den verken voirschreve, dat woude de Raet aen hem rechten openbaer ter clocken, nadien dat sy die brueken vonden gedaen aen den verken voirscreve.’] | |
Sint Apollonia.Hij staat wel met Sint Apollonia.Ga naar voetnoot3 [Men zegt dit van een' grooten eter; misschien naar de beteekenis van den naam der heilige, die aan verderven, verwoesten denken doet.] | |
Sint Ariaan.Zij zou gaarne gaan In 't klooster van Sint Ariaan, Daar twee paar schoenen voor 't bedde staan. (Zie bed.) | |
Sint Barbara.Hij zweert bij Sint Barbara's toorn. [Dat is: hij wil ons verschrikken. De vrouwelijke heilige barbara, wier feestdag op den 4den. December invalt, komt welligt alleen als woordspeling voor; want barbara beteekent vreemdeling. Mogelijk ook staat het spreekwoord met de kruidkamer der schepen in verband, en wordt hier met het kraaijen van den rooden haan gedreigd.] | |
Sint Christoffel.Dat zouden de heeren van Sint Joris en Sint Christoffel ook wel zeggen. (Zie heer.) | |
Sint Crispijn.Geheel de Sint Crispijn.Ga naar voetnoot4 [Dat is: alles en alles. Sint crispijn is de patroon der schoenmakers. Volgens v. duyse gaf de omslagtigheid van hun gereedschap aanleiding tot het spreekwoord.] | |
[pagina 268]
| |
Sint Jan.Die wil wezen een wijs man, Doe zijn' turf op vóór Sint Jan. (Zie man.) Haring vóór Sint Jan. (Zie haring.) Het berouwde nooit een' man, Als hij turfde vóór Sint Jan. (Zie man.) Het zal van nacht een koekje bakken, zei de mof, en het was Sint Jan in den zomer. (Zie koek.) Hij komt van Sint Jan.Ga naar voetnoot1 Sint Jan verdrijft de pest. (Zie pest.) Te Sint Jan Slaat de eerste maaijer an. (Zie maaijer.) Vóór Sint Jan maait men gras in de weiden, - na Sint Jan uit de weiden. (Zie gras.) Wij hebben Sint Jans nacht gehad. (Zie nacht.) Zalig de moeder, wier zoon te Sint Jan de mis leest. (Zie mis.) Zij mogen niet schieten vóór Sint Jan.Ga naar voetnoot2 [De 24 Junij (Sint Jan) is het sein tot onderscheiden verrigtingen, zoo ook in vroegeren tijd tot het uitwerpen der netten voor de haringvangst.] | |
Sint Joris.Al roept men Sint Joris, men houdt zich aan de manen. (Zie manen.) Dat zouden de heeren van Sint Joris en Sint Christoffel ook wel zeggen. (Zie heer.) Hij heeft den kost bij Sint Joris (of: Hij is bij Sint Joris in den kost). (Zie kost.) Zijn karretje gaat op eenen zandweg: van daag is 't kermis, en morgen Sint Joris. (Zie dag.) Zoo als het den schilder behaagt, moet Sint Joris den draak steken. (Zie draak.) | |
Sint Juin.Het is een Sint Juin.Ga naar voetnoot5 [Tuinman zegt: ‘dus noemt men ymand, om hem te schelden voor een schynheiligen weetniet. Is die Heilig, gelyk voor heen de Goden der Egyptenaaren, in den tuin gegroeit? Neen; hy is verscholen onder een Françiskaansche kap. Het is broeder Sint juniperus, een der geliefste medegezellen en volgers van den H. françiskus. Deze juniperus bedreef drollige zotternyen en grillige fratzen.’] | |
Sint Jutmis.Iets tot Sint Jutmis uitstellen. [Sint jutmis is een denkbeeldige heilige; daarom ziet men op zaken, die altijd weder verschoven worden, wanneer men spreekt van iets tot Sint Jutmis uit te stellen.] Te Sint Jutmis, als men de muilen melkt. (Zie muilezel.) Te Sint Jutmis (Te Pinksteren, of: Te zomer), als de kalveren op het ijs dansen. (Zie ijs.) | |
Sint Maarten.'s Avonds most en 's morgens wijn, Ter eere van Sint Martijn. (Zie avond.) Hij doet niet gelijk Sint Maarten, die aan den duivel zelfs gaf. (Zie duivel.) Hij gelijkt naar den milden Sint Maarten.Ga naar voetnoot6 Hij wacht op Sint Maartens gans. (Zie gans.) Na Sint Martijn Is alle goede most goede wijn. (Zie most.) Op Sint Martijn Vuur en warme wijn! [Omstreeks den 11 November (Sint Maarten) begint de tijd der huiselijke avond-feesten.] Sint Maarten heeft er zijne kruk ingestoken. (Zie kruk.) | |
Sint Malo.Hij is naar Sint Malo geweest. [Ten tijde, dat de vrijbuiters van het Fransche departement der Ill en Vilaine zich berucht maakten, waren het hunne honden niet minder. Met dit spreekwoord duidt men iemand aan, die geene kuiten heeft: de honden der vrijbuiters van Sint Malo hebben ze afgevreten!] | |
[pagina 269]
| |
Sint Nikolaas.Het is een Sint Nikolaas-popje. (Zie pop.) Het is zoo droog als het gat (of: de knie) van Sint Nikolaas. (Zie gatten.) Hij speelt voor Sint Nikolaas. Hij zag er uit als het beeld van Sint Klaas te Rillem, dat de muggen zoo besch.... hadden, dat de boeren het niet meer wilden aanbidden. (Zie beeld.) Men weet niet, wat Sint Nikolaas nog zou kunnen geven. Op zijn Sint Nikolaas opgeschikt te voorschijn komen. | |
Sint Paulus.Die Sint Pieter prijst, misprijst Sint Paulus niet.Ga naar voetnoot1 [Petrus en paulus worden veelal bijeen geplaatst, daar zij de ijverigste apostelen waren, reeds vroeger opgemerkt bij het spreekwoord: Leg Peter bij Paulus. Die beide namen werden daarom algemeen. Zoo spreekt men van eene zaak, die men van den een of den ander wel zal te weten komen: Men verneemt het van Pieter of Paulus. Spreekt men van petrus, men denkt mede aan paulus, en het prijzen van den een kan alzoo geen laken van den ander wezen, dat is: waar men van twee personen van gelijke geaardheid of neiging, van hetzelfde beroep of dezelfde bemoeijingen, den een prijst, is dit tevens het goede van den ander gezegd.] Neem, dat Sint Paulus van de Grieken nam. (Zie griek.) | |
Sint Pieter.Al zegt het Sint Pieter.Ga naar voetnoot2 Dat is mijn Sint Pieter.Ga naar voetnoot3 [Pietrus ontving van den Heer de sleutelen van het koningrijk der hemelen (Matth. xvi: 19), en daarom wordt een sleutel spreekwoordelijk een Sint pieter genoemd.] Die Sint Pieter prijst, misprijst Sint Paulus niet. (Zie sint paulus.) Het is Sint Pieters visscher.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: hij is ongelukkig, en vangt niets. Het spreekwoord is ontleend aan Luk. v: 5 en Joh. xxi: 3.] Het scheepje van Sint Pieter kan wel waggelen, maar niet vergaan. (Zie schip.) Ik geloof hem, alsof het Sint Pieter zeide.Ga naar voetnoot5 Op Sint Pieters banden Trekken de ooijevaars naar der landen. (Zie band.) Sint Jakob bij een' ram, Sint Peter een lam. (Zie lam.) Sint Pieter op onz' Heer leggen. (Zie heer.) Sint Pieter past nergens beter dan te Rome. (Zie rome.) Sint Pieters huur neemt al het stroo weg. (Zie huur.) Slecht en regt, als Sint Pieters voorbroek, die maar ééne plooi had. (Zie broek.) Wat God ons gaf, dat zal Sint Pieter ons niet ontnemen. (Zie god.) Wie zou Sint Pieters nering dan waarnemen? (Zie nering.) Wilt gij God zelf wezen, daar gij Sint Pieter niet kunt worden? (Zie god.) | |
Sint Reinuit.Het is Sint Reinuits vondeling.Ga naar voetnoot6 Hij moet naar (of: op het schip van) Sint Reinuit. (Zie schip.) Zij kruisen de straat tusschen Kalis en Sint Reinuit. (Zie kalis.) | |
Sint Thomas de Wasscher.Het is Sint Thomas de Wasscher.Ga naar voetnoot8 [Daar het op den 21 December (Sint Thomas) onder de vrouwen een algemeen gebruik is, om alles tegen Kerstijd schoon te wasschen, wordt die dag aan Sint thomas den wasscher gewijd.] | |
Sint Velten.Hij arbeidt (of: koopt) voor honderd en Sint Velten. (Zie honderd.) Loop voor Sint Velten.Ga naar voetnoot9 | |
Sint Wouter.Hij heeft Sint Wouter gevast.Ga naar voetnoot10 Hij is zoo mild als Sint Wouter.Ga naar voetnoot11 | |
Sjouw.Hij is aan de sjouw.Ga naar voetnoot12 [Iemand, die als een echte sjouwer bekend staat, is een liederlijke vent. Van den zwierbol zegt men dus, dat hij aan de sjouw is.] | |
Sjouwer.Het is een echte sjouwer.Ga naar voetnoot13 Hij vischt met jenever naar sjouwers. (Zie jenever.) | |
[pagina 270]
| |
[Dat is: zij heeft eene verleidelijke tong. De sireen is eene meermin. De mythologie beeldt haar af met het bovenlijf eener vrouw en het achterlijf van een' visch. Zij betooverde door haar aanlokkend gezang zoo zeer, dat de voorbijvarenden in zee sprongen.] | |
Sisser.Het loopt met een' sisser af. [Dat wil zeggen: wij dachten wel, dat er vrij wat gebeuren zou, maar 't is slechts eene kleinigheid, en zal tot geene dadelijkheden overslaan. Onder de vuurwerken is een balletje van nat gemaakt kruid, dat wegbrandt, zonder een' slag te geven, maar slechts een sissend geluid maakt, en daarom sisser genoemd, zeker wel het allergeringste.] | |
Sjuck.Vechten of zuipen, zei Sjuck.Ga naar voetnoot1 [Toen sjuck van burmania, grietman van Leeuwarderadeel, in de 17de. eeuw, bij eenoproer met plundering bedreigd werd, haalde hij terstond zooveel getrouwen bijeen, als hem mogelijk was, voorzag hen van wapenen, en stelde zich met de lont bij een stuk geschut. Toen de dolle hoop aankwam, sprak hij dien op de volgende wijze aan: ‘Sta Mannen! hoort. Als een uwer aan de poort of over de gracht komt, dan brand ik erop in, en mijn volk ook. Ik zal mijn huis en mijne huid duur verkoopen. Hier zijn kogels; - maar in de herberg is bier en brandewijn. Kies nu - vechten of zuipen.’ Men koos het laatste. Dit is de oorsprong van het spreekwoord: Vechten of zuipen, zei Sjuck.] | |
Slaaf.Beter slaaf Dan graaf. (Zie graaf.) De zomer is een slaaf en de winter is een heer: de laatste wil zien, wat de eerste gewonnen heeft. (Zie heer.) Dien als een slaaf, of vlugt als een hert. (Zie hert.) Een koning is maar slaaf. (Zie koning.) Een regtgeaarde Hollander laat zich door geen' Belg tot slaaf maken. (Zie belg.) Een slaven-tong is vrij, wanneer zij zwijgen mag; Maar in een' vrijen staat zij vrij te spreken plag.Ga naar voetnoot2 Gierigheid is de slaaf van de hoovaardij. (Zie gierigheid.) Heden graaf, Morgen slaaf. (Zie graaf.) Hij is een slaaf van zijn woord. Hij lijdt als een slaaf. Jan allemans slaaf. (Zie jan.) Maak u zelven tot geen' slaaf.Ga naar voetnoot3 | |
Slaap.Daar is de slaap om gebroken.Ga naar voetnoot4 De slaap is de zuster van den dood, en de dooden spreken niet. (Zie dood.) Dien God het gunt, geeft Hij 't somtijds wel in den slaap. (Zie god.) Een geruste slaap vreest geen onweêr. (Zie onweder.) Goede raad komt in den slaap. (Zie raad.) Het geluk komt in den slaap. (Zie geluk.) Het is hem in den slaap geschied.Ga naar voetnoot5 [Hij heeft het gedroomd.] Hij doet een hazenslaapje. (Zie haas.) Hij doet zijn middagslaapje. (Zie middag.) Hij heeft zich zelven in slaap gewiegd.Ga naar voetnoot6 Hij is vol slaap. Hij is zoo vast in slaap als een mormeldier. (Zie mormeldier.) Hij laat er geen' slaap over gaan.Ga naar voetnoot7 Hij slaapt den rommelslaap. (Zie rommel.) Ik zal er mijn' slaap niet om laten.Ga naar voetnoot8 Slaap voedt.Ga naar voetnoot9 Wie zich door praat (ook wel: schijn) in slaap laat wiegen, Dien kan men wonder gaauw bedriegen. (Zie praat.) | |
Slabbe.Slabbetje zoet, Versch en goed.Ga naar voetnoot10 [Slabbe is haring, die in de Zuiderzee gevangen wordt.] | |
Sla-dood.Wat zou die lange sla-dood! [Een' langen sla-dood noemt men een' onbeteekenend persoon, die niets heeft dan zijne lengte. Bilderdijk, in zijne Verkl. Geslachtlijst, op het woord, verstaat er een' soldaat door, en zegt, dat ‘een lange sla-dood daarvan is ontleend, dat men voor Krijgslieden de langste lieden koos, 't geen by sabel en piek een aanmerkelijk voordeel was.’ Alle wervers van soldaten handelen evenwel niet als de Pruissische koning frederik wilhelm i.] | |
Slag.Elk passe op het vinkeslag, eer de vlugt weg is. Hij heeft digt slag vóór en achter.Ga naar voetnoot11 Hij heeft er goed slag van.Ga naar voetnoot12 Hij kan niet op zijn slag komen.Ga naar voetnoot13
Daar is geen weg zoo effen, of er is wel een slag in.Ga naar voetnoot14 Dat is een slagboeg, dien zij wel wisten te gebruiken. (Zie boeg.) Daar staat water in den slag.Ga naar voetnoot15 Dat viel hem in zijn' slagboeg. (Zie boeg.) Ergens den slag van weg krijgen (of: hebben). Hij doet het met een' boegslag. (Zie boeg.) Hij houdt altijd een' slag om den nagel. (Zie nagel.) Hij houdt een' slag (of: slinger) om den arm. (Zie arm.) Hij is er met een' slingerslag achter gekomen. Hij slaat er een' slag in.Ga naar voetnoot16
Dat is een slag van malle Bram. (Zie bram.) Dat is een slag voor den tamboer. [Men zegt dit, wanneer men in 't kaart- | |
[pagina 271]
| |
spel een' slag wint, die voor niets telt. In gelijken zin wordt ook het vorige spreekwoord gebezigd.]
Gij schijnt van den ligten slag, Tot uw werk bereid, bij nacht en bij dag. (Zie dag.)
Alle slagen doen geen wee.Ga naar voetnoot1 Alle slagen raken niet.Ga naar voetnoot2 Alles met maten, zei Flip de hondenslager, en hij mat de stokslagen met de el uit. (Zie el.) Blinde slagen doen.Ga naar voetnoot3 Daar er veel smeden, moet men slag houden.Ga naar voetnoot4 De eene slag is de andere waard.Ga naar voetnoot5 De eerste slag is een' daalder waard. (Zie daalder.) De geestelijke heeren loopen doorgaans vrij, of hoogstens in den drup, als het op anderen slagen regent. (Zie druppel.) De laatste slagen geven de olie. (Zie olie.) De mond doet, waarvoor de aars slagen krijgt. (Zie aars.) Der boeren slagen zijn trouw en waarheid. (Zie boer.) De slag van eene merrie schaadt der verzenen niet. (Zie merrie.) De tweede slag is dikwijls meer waard dan de eerste. De vreesachtigen schuwen de slagen.Ga naar voetnoot6 De wind is slagwijs.Ga naar voetnoot7 Die met kroonen winnen, en stuivers wagen, Die zijn bevrijd voor harde slagen. (Zie kroon.) Die slag is de uwe. [Dat is: gij hebt het regt aan uwe zijde.] Eene koe sterft niet van éénen slag. (Zie koe.) Een goed aanbeeld moet voor geen' slag bezwijken (of: vreest den hamer niet). (Zie aanbeeld.) Een groote boer geeft eenen grooten slag. (Zie boer.) Een kwezel, een ezel en een notenboom moeten door slagen goed worden. (Zie boom.) Er vergaat geen koren van een' slagregen, maar wel van fijnen regen. (Zie koren.) Geen eikenboom viel ooit van éénen slag (of: op den eersten slag), zei de specht, en hij pikte daarin. (Zie boom.) Gij hebt een' beuk, ik een' slag. (Zie beuk.) Haal haver, riep het paard, en het kreeg slagen. (Zie haver.) Harde slagen leeren best.Ga naar voetnoot8 Het is vrijdag voor dengenen, die geene slagen krijgt. [Eene woordspeling van den vrijdag met een' vrijen dag, dat is: een' dag, waarop men vrij is.] Het treft mij als een donderslag. (Zie donder.) Het zal er honden, zei Teunis, en het regende stokslagen. (Zie hond.) Het zijn blindemans slagen. (Zie blind.) Het zijn enkel lieve slagen.Ga naar voetnoot9 Het zijn schermslagen.Ga naar voetnoot10 Hij eischt slagen, gelijk een paard zijn voeder. (Zie paard.) Hij gaat aan den slag. Hij geeft hem den nekslag. (Zie nek.) Hij geeft woorden om slagen.Ga naar voetnoot11 Hij heeft de bijslagen geteld.Ga naar voetnoot12 Hij heeft eene dragt slagen voor zijn uitzet gekregen. (Zie dragt.) Hij heeft een' slag met den meelzak weg. (Zie meel.) Hij heeft een' slag van den Kamper (of: Jutfaasschen) molen weg. (Zie jutfaas.) Hij heeft een' slag van het enterveulen gehad. (Zie enter.) Hij heeft een' slag weg van een fret, dat altijd lekt en nat geeft. (Zie fret.) Hij huurt met trommelslag. [In sommige steden onzes vaderlands is het gebruikelijk, dat de officieren met trommelslag hunne kamers huren, dat wil zeggen: de huur is verbroken, wanneer binnen den bepaalden huurtijd bevel gegeven wordt, om van garnizoen te veranderen.] Hij is in het hoekje van de slagen gevallen. (Zie hoek.) Hij krijgt al de slagen op zijnen hals. (Zie hals.) Hij krijgt de huid vol slagen. (Zie huid.) Hij krijgt den genadeslag. (Zie genade.) Hij legt er de Fransche zweep overheen (of: Hij slaat den Franschen slag). (Zie frankrijk.) Hij maakt van een' scheet een' donderslag. (Zie donder.) Hij neemt zijn' slag waar.Ga naar voetnoot13 Hij trekt hem eene veêr uit zijn' staart (of: zijne slagpennen uit). (Zie pen.) Hij verlaat (of: vliegt van) het nest, voor hij slagpennen heeft. (Zie nest.) Hij was de sterkste; want hij heeft de slagen t'huis gebragt. (Zie huis.) Hij weet zijn' slag te slaan.Ga naar voetnoot14 Hij zeilt slag over slag.Ga naar voetnoot15 Hoe kunt gij de vromen zoo kwellen, zei gaauwe Joost, en hij kreeg van meester Benedictus eene hagelbui van roêslagen. (Zie benedictus.) Iemand met den slag waarschuwen. Iets bij trommelslag verkoopen.Ga naar voetnoot16 Ik kan niet begrijpen, hoe mijn rok zoo nat is, zei dronken Joost, en hij had drie uren door een' slagregen gegaan. (Zie joost.) Ik vrees, dat mij dat niet wel bekomen zal, zei de mof, en hij kreeg een' slag van den molen. (Zie mof.) Kermisgaan (of: Spelevaren, ook wel: Zulk eene geneugte) is een' bilslag waard. (Zie bil.) Kinderen moeten door eerzucht, niet door slagen opgroeijen. (Zie eerzucht.) Men moet de plaatsen mijden, waar de slagen vallen. (Zie plaats.) Men moet niet willen vliegen, eer men slagpennen in de vleugels heeft. (Zie pen.) Men zoude eerder van den eenen slagen - Dan van den ander goede woorden verdragen.Ga naar voetnoot17 Met een' krommen stok een' regten slag geven.Ga naar voetnoot18 Met veel slagen valt de boom. (Zie boom.) | |
[pagina 272]
| |
Met veel slagen wordt de stokvisch murw.Ga naar voetnoot1 Niemand kan een' slag aan den bak krijgen. (Zie bak.) Nooit zoo dure tijd, of de eene kinnebakslag was de andere waard. (Zie kinnebakken.) Nu zal ik een' doodslag begaan, zei Aagt, en zij stak een' paling onder de korte ribben. (Zie aagt.) Op eene leugen behoort een kinnebakslag. (Zie kinnebakken.) Slagen maken wijs.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Slagen zijn haar nutter dan eten. (Zie eten.) Slagen zijn ongansch.Ga naar voetnoot3 Verre van daar de slagen vallen.Ga naar voetnoot4 Voor den slag der grijzen Mag men wel ijzen. (Zie grijs.) Voor den slag van de tong is het schild van de ooren goed. (Zie oor.) Waar rijst er ooit zoo schoone dag, Of daar komt wel een donderslag? (Zie dag.) Wat een slag is voor het paard, is een woord voor den wijze. (Zie paard.) Wie prêken wil hooren, Die sla een kwaad wijf aan de ooren; Hij geve haar vrij een' goeden slag, Zoo hoort hij prêken al den dag. (Zie dag.) Wie zich met woorden niet laat trekken, dien helpen ook geene slagen.Ga naar voetnoot5 Zij heeft den slag op den os te wachten. (Zie os.) Zijne woorden hebben zooveel invloed als de slagen van eene gescheurde klok. (Zie invloed.) Zij weten wel slag te houden. [Dat wil zeggen: zij zijn op malkanders hand. Het spreekwoord is ontleend aan den dorschvloer, het aanbeeld, enz.] Zonder slag of stoot.
De uitkomst van een slagveld hangt aan het geval, niet aan het geweld. (Zie geval.) Een uur uitstel geeft somtijds wel een' grooten slag. Het is in den slag geweest. Hij behoudt het slagveld al vlugtende.Ga naar voetnoot6 [Men zegt dit ter beschimping van hem, die van zijne overwinning groot opgeeft, maar wiens zaken zeer slecht staan.] Hij roept triomf, eer de slag gewonnen is.Ga naar voetnoot7 Hij weet van de oude slagen. Ik heb hem meester van het slagveld gelaten. (Zie meester.) Krijgszaken wisselen alle dag: Die gisteren gaf, krijgt nu den slag. (Zie dag.) Van dien slag zal de wereld gewagen, zei Tijs, en hij schoot een looden kanonnetje af. (Zie kanon.) Zij zijn slaags geraakt. | |
Slager.Als de koe geene melk meer geeft, dan raakt ze aan den slager. (Zie koe.) Het kan altijd niet even stijf wezen, zei Goosen de varkenslager, en hij blies eene blaas op, daar een gat in was. (Zie blaas.) Het was in dien tijd, dat de visschers aan de orde van den dag waren, en de slagers met de handen over elkander zaten. (Zie dag.) Hij ziet gelijk een os, die den slager ontloopen is. (Zie os.) Ja, wel zeker, 't is te snood, Als de os den slager doodt. (Zie os.) Slagers zijn sluikers. | |
Slak.Als de slakken kruipen, is het volk gezond. Als men zout op eene slak smijt, zoo versmelt zij in haar eigen slijm. Dat is er een zonder steen, zei de bagijn (of: de duivel), en zij (hij) slikte eene slak door voor eene pruim. (Zie bagijn.) De slakjes hebben er maar over gekropen. [Men zegt dit, wanneer eene zaak, die kracht vereischt, met eene te ligte hand is bewerkt.] De slak komt er zoowel met kruipen, als de haas met loopen. (Zie haas.) Eene rijpe peer valt ligtelijk in den drek, en wordt van de slakken gegeten. (Zie drek.) Eene slak in raad; Maar een vogel in de daad. (Zie daad.) Eene slak in 't land Geeft den boer een' ijzren tand. (Zie boer.) Eene slak komt er zoowel als een kikvorsch. (Zie kikvorsch.) Eene vleijende tong is gelijk eene slak, die niet dan vuile dragt nalaat. (Zie dragt.) Het gaat den slakkengang. (Zie gang.) Hij is zoo vet als eene slak.Ga naar voetnoot8 Hij kruipt als eene slak met haar huis. (Zie huis.) Hij vordert als eene slak in eene teerton. Ieder slak Draagt haar pak. (Zie pak.) Men moet op alle slakken geen zout leggen. [Dat is: men moet niet alles aan de proef onderwerpen of naauw onderzoeken.] Voort hoornbeest, zei Frans, en hij schopte eene slak weg. (Zie beest.) | |
Slampamper.Een goed zanger, een goed slampamper.Ga naar voetnoot9 [Een slampamper is een brasser, iemand, die aanhoudend slempt, en dit schijnt den zanger van beroep te zijn aangeboren.] | |
Slang.Als de slang begint te hitsen (of: te kissen), wil zij steken.Ga naar voetnoot10 Als de slang geene slang verslindt, wordt ze geen draak. (Zie draak.) Daar schuilt eene slang onder het loof. (Zie loof.) Hij broedt (of: voedt, ook wel: koestert) eene slang in zijnen boezem, die hem het hart zal afsteken. (Zie boezem.) Hij is zoo venijnig als eene slang.Ga naar voetnoot11 Hij wil de slang uit het hol trekken met eens anders handen. (Zie hand.) Hij wringt zich als eene slang (of: een aal) in allerlei bogten. (Zie aal.) | |
[pagina 273]
| |
Hij zet pooten aan eene slang. (Zie poot.) Kunnen wij de slang niet uit de wereld weren, laat ons van haar venijn remediën maken. (Zie remedie.) Slangen tongen is kwaad venijn, Nog vindt men tongen, die erger zijn.Ga naar voetnoot1 Stof zal der slangen brood zijn. (Zie brood.) Waar de slang het hoofd kan inwringen, daar wringt zij het gansche lijf in. (Zie hoofd.) Wie den tuin verbreekt, dien zal eene slang steken.Ga naar voetnoot2 [Dit spreekwoord is ontleend aan Pred. x: 8.] Zij is een slangenvel.Ga naar voetnoot3 Zijt voorzigtig gelijk de slang, en eenvoudig gelijk de duive. (Zie duif.) | |
Slaper.Des slapenden net vangt. (Zie net.) Die slaperig is, wat doet hij bij de bruid? (Zie bruid.) Gebraden hazen loopen den slaper niet in den mond. (Zie haas.) Het is een gezonde slaper, die met de hoenderen naar bed gaat, en met het rammelen der tafelborden weder opstaat. (Zie bed.) Het is een negen-slaper.Ga naar voetnoot4 Het is er een van de zeven slapers.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Lange slapers, beddenmakers. (Zie beddenmaker.) Slapers droomen niet al willens.Ga naar voetnoot6 | |
Slecht.Niemand zoo slecht of ongeacht, Of hij heeft wel een wijs woord bijgebragt. (Zie ongeacht.) Wie is er zoo slecht, dat hij om der vogelen wil zou laten zaaijen!
Men is nooit slechter, dan wanneer men vrijt, en nooit braver, dan wanneer men gestorven is. (Zie braaf.) Vroeg sneêg, vroeg slecht.Ga naar voetnoot8 | |
Slechtigheid.Die voorsnijdt, houdt het slechtste voor zich.Ga naar voetnoot9 Het is puik van slechtigheid. (Zie puik.) Liever met regt niets, Dan met slecht iets. (Zie regt.) Men eet zoo lang het beste, dat het slechtste ook niet blijft. (Zie goede.) | |
Sleep.Ik mag zulk een' sleep achter mij niet hebben.Ga naar voetnoot10 [Sleep geldt hier voor stoet. Het spreekwoord zegt: ik wil door zoo velen niet gevolgd worden, dat is: ik verlang geen' aanhang.] | |
Slenter.Het is de oude (of: gemeene) sleur (of: slenter).Ga naar voetnoot11 Hij heeft slenters (ook wel: slinksche (of: averegtsche) streken).Ga naar voetnoot12 | |
Sleutel.Daar was geen sleutel op, zei Sicco. (Zie sicco.) Dat is er de sleutel van (of: op). De menschen zijn als een bos sleutels, waarvan elk tot een bijzonder slot dient. (Zie bos.) Den sleutel op de doodkist leggen. (Zie dood.) Den sleutel van den wijnkelder aan den dronkaard toevertrouwen. (Zie dronkaard.) De sleutel, die altoos in de hand is, roest niet. (Zie hand.) De sleutels hangen niet aan een' vrouwenaars. (Zie aars.) Die borg blijft, geeft den sleutel van zijn goed (of: kantoor). (Zie borg.) Een gouden sleutel opent de poorten der hel. (Zie goud.) Geef mij daar den sleutel van. Het gebed is de sleutel der eeuwigheid. (Zie eeuwigheid.) Het gebed moet zijn de sleutel van den dag en het slot van den nacht. (Zie dag.) Het gevaderschap is een sleutel tot de deur. (Zie deur.) Het is, alsof hij door het sleutelgat gekropen is. (Zie gaten.) Het slot is niet wel te bewaren, daar elk een den sleutel van draagt.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) [Dit spreekwoord wordt op manzieke vrijsters toegepast.] Hij geeft hem den sleutel van zijne geldkist. (Zie geld.) Hij wist wel, waar Petrus den sleutel had. (Zie pieter.) | |
[pagina 274]
| |
Hij zal zijn' sleutel in dat slot niet steken.Ga naar voetnoot1 Iemand, die niet deugen wil, is gelijk aan een' sleutel, die nergens op past. Luiheid en een lekkre bek Is de sleutel van gebrek, (Zie bek.) Veel sleutels verwarren het slot.Ga naar voetnoot2 Wanneer de sleutel is van goud, Waar is er dan een slot, dat houdt (of: Wat kan men met een' gouden sleutel niet open krijgen)! (Zie goud.) Wij passen bijeen als eene bus op eenen sleutel. (Zie bus.) Zoo rood als een verroeste sleutel.Ga naar voetnoot3 | |
Slib.Hij heeft slib gevangen.Ga naar voetnoot4 [Dit spreekwoord is ontleend aan de visschers, die, hun net ophalende, in plaats van visch, slib vinden, en niet van de slip van een kleed, zoo als hoeufft, in zijne Proeve van Bredaasch Taal-eigen, op bl. 551 en 728, beweert, en waarop hij, in zijn Aanhangsel op die Proeve, op bl. 45, terug komt. Het spreekwoord beteekent: hij meende wonder wat te krijgen, maar het komt op teleurstelling uit.] | |
Slijk.Als de sneeuw valt op natte slijk, Geeft na drie dagen een' vasten dijk. (Zie dag.) Als men de zog in den nek kittelt, gaat zij in het slijk liggen. (Zie nek.) Beloopt de slijkige voet iets, de asschige niets. (Zie asch.) Dat houdt gelijk eene kram in het slijk. (Zie kram.) De drank is goed, zei Goosen de tapijtwerker, en hij lag totover zijne ooren in het slijk. (Zie drank.) De gewasschen zeug wentelt zich in het slijk.Ga naar voetnoot6 [Dat dit reeds een spreekwoord onder Israel was, blijkt uit 2 Petr. ii: 22.] Een sneeuwtje op het slijk geeft eene zekere vorst.Ga naar voetnoot7 Het hangt aan als slijk aan het rad. (Zie rad.) Hij blijft aan zijn woord, als het slijk aan het wiel. Hij heeft geld als slijk. (Zie geld.) Hij heeft zich in het slijk gewenteld. Hij is meer gehecht aan zijn vooroordeel, dan het slijk aan een wagenwiel. Hij is zoo nat als slijk. Hij trekt de kar uit het slijk. (Zie kar.) Hij valt van weelde in het slijk.Ga naar voetnoot8 Hongerige honden eten wel beslijkte worsten. (Zie hond.) Je ziet er uit als een slijklok. (Zie lok.) Met de palmen in het slijk vallen. (Zie palm.) Sneeuw op slik Geeft ijs, dun of dik. (Zie ijs.) Ten jongsten dag zal goud en slijk Het een aan 't ander zijn gelijk. (Zie dag.) Van hoog te gaan en veel te mallen, Plagt menig man in 't slijk te vallen. (Zie man.) Werpt men iemand met slijk, hij werpt met drek weder. (Zie drek.) Werpt men met slijk, hij werpt met steenen.Ga naar voetnoot9 Wij hebben wel den kijk, Maar hebben ook het slijk. (Zie kijk.) | |
Slijm.Als men zout op eene slak smijt, zoo versmelt zij in haar eigen slijm. (Zie slak.) Eet vleesch, zoo maakt gij vleesch; visch is maar slijm.Ga naar voetnoot10 | |
Slijpsteen.Een botte slijpsteen maakt het mes scherp. (Zie mes.) Eene vod is de beste slijpsteen van 's menschen geest. (Zie geest.) Harde steenen slijpen 't ijzer; Harde stooten maken wijzer. (Zie ijzer.) Hij heeft zijn geld in een' slijpsteen genaaid (of: geknoopt). (Zie geld.) Hij is op den slijpsteen geweest.Ga naar voetnoot11 Men zou eer een' slijpsteen mesten. | |
Slim.Al zijt gij slim bij booze daden: Een muisje kan 't geheim verraden. (Zie daad.) Die niet gaauw (of: sterk) is, moet slim zijn. (Zie gaauw.) Hij is D, O, M slim. (Zie d.) Hij is slim, als hij bokt.Ga naar voetnoot12
Het slimste, dat men vindt, Is stil en in den wind.Ga naar voetnoot13 | |
Slinger.Dat valt mij regt in den slinger. Die jaar en dag in possessie geweest is, moet daarin gemainteneerd worden, al ware hij vrij met een' slinger daarin geworpen. (Zie dag.) Het is, alsof zijne tong aan een' slinger hangt. Hij houdt een' slag (of: slinger) om den arm. (Zie arm.) Hij is er met een' slingerslag achter gekomen. (Zie slag.) | |
Slip.Dat zijn de slippen van Sauls mantel. (Zie mantel.) Eene slip van den rok scheuren. (Zie rok.) Hij heeft Klaas oom bij het slipje. (Zie klaas.) Hij veegt zijn' neus aan anderer lieden slippen. (Zie lieden.) Hij ziet niet verder, dan zijne slippen lang zijn. Hij zit met anderer lieden kleederen (of: eens anders slippen) in de asch. (Zie asch.) Ik versta zulk gebrui niet, zei Trijntje van der Knor, en de kat speelde met eene slip van haar hemd. (Zie gebrui.) | |
[pagina 275]
| |
Eene slof krijgen.Ga naar voetnoot1 [Men zegt dit in Antwerpen voor een blaauwtje loopen.] Ergens slof van hebben. Het is er slofje onder, en gaat er wel.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Het is in de slof gebleven. Hij heeft zijne sloffen nog niet versleten. Hij kan het wel op zijne sloffen af. Hij kan sloffen droogen. Hij klapt als eene slof, waar geen leêr op zit. (Zie leder.) Hij laat de zorg met de slofjes voor 't bed. (Zie bed.) Hij loopt het vuur uit de sloffen.Ga naar voetnoot3 Hij raakt op sloffen. Op eene slof en een' klomp. (Zie klomp.) Van oude schoenen maakt men nieuwe sloffen. (Zie schoen.) | |
Sloffigheid.Geen sloffigheid gaat ooit alleen: Vindt ze geen gezelschap, zij maakt er een. (Zie gezelschap.) | |
Slok.Daar kan een slok op staan. Die met slokjes slorpen kan, Drinkt azijn, al waar 't een kan. (Zie azijn.) Die zijnen mond gesloten houdt, kan geene slokjes krijgen, als daar wat te lepperen komt. (Zie mond.) Het scheelt wel een' slok op een' borrel. (Zie borrel.) Hier een slokje, daar een fleschje, zoo raakt men zijn boêltje kwijt. (Zie boedel.) | |
Slokker.Die eenen slokker doet haasten, wil hem verworgen.Ga naar voetnoot4 Het is een goede slokker.Ga naar voetnoot5 | |
Sloköp.Het is een regte sloköp. Orbertjebuur komt in den hemel, maar sloköp moet erbuiten staan. (Zie hemel.) | |
Sloot.Als de wagen in de sloot ligt, loopt elk erover.Ga naar voetnoot6 Als de wagen in de sloot ligt, zijn er vele woorden.Ga naar voetnoot7 Als een ander in de sloot (of: het water) springt, doet ge 't dan ook? [Dit is een gewoon gezegde tot hem, die, eene berisping ontvangende, zijn verkeerd gedrag door anderer voorbeeld zoekt te verontschuldigen.] Dat is een schoone sprong, zei Barend, en hij stapte over een slootje. (Zie barend.) Des avonds 't zonnetje rood, Des morgens water in de sloot. (Zie avond.) Een goede waterhond (of: poedel) ontziet geene modderige sloot. (Zie hond.) Een reuzenbeeld behoudt zijne grootte, al zet men het in eene diepe sloot. (Zie beeld.) Het morgenrood Brengt water in de sloot. (Zie morgenrood.) Het noodigste eerst, zei de boer, toen hem zijne buren haalden, om zijne koe uit de sloot te trekken, en hij stak zijne pijp aan. (Zie boer.) Hij helpt hem (of: Hij valt) van den wal in de sloot.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Hij is verdronken in eene kikkersloot, waarin geen water was. (Zie kikvorsch.) Hij kwaakt als een kikvorsch in eene drabberige sloot. (Zie kikvorsch.) Hij midt den regen, en valt in desloot. (Zie regen.) Hij steunt, of hij eene oude koe uit de sloot zou trekken. (Zie koe.) Hij valt erin als eene koe in de sloot. (Zie koe.) Hij weet over alle slooten te springen. Hij zal in geene twee (of: zeven) slooten te gelijk loopen.Ga naar voetnoot9 Ik heb klei aan mijn gat, zei de boerin, komende uit eene sloot gekropen, en zij had wol noch webbe. (Zie boerin.) Ligt, dat men in een nietig slootje nog een enkel vischje vangt. Men kan in geene twee slooten te gelijk visschen.Ga naar voetnoot10 Men kan over geene twee slooten te gelijk springen.Ga naar voetnoot11 Men moet geene oude koeijen uit de sloot halen. (Zie koe.) Men schept het hier uit geene sloot.Ga naar voetnoot12 [Een gewoon antwoord, waar met het noodige te roekelooswordt omgegaan. In denzelfden zin zegt men: Het is hier niet opgeschept.] Met vallen en opstaan, zei manke Gijsje, zoo raakt men door de wereld, en hij viel van eene moddersloot in een boeren-kakhuis. (Zie boer.) Vaart men over eene sloot, Men laat er een brood; Vaart men over een veer, Men laat er nog meer. (Zie brood.) Waar het kalf verdrinken zal, vindt het zijne sloot gegraven. (Zie kalf.) | |
Slordig.Een slordige verwaarloost meer dan een pronker. (Zie pronker.) Wie met slordigen omgaat, leert sloffen.Ga naar voetnoot13 | |
Slot.Die met vossen te doen heeft (of: Die vossen rondom zijn slot heeft), moet zijn hoenderkot sluiten, zei de wezel, en zij at de eijers op, omdat er anders kwade kiekens uit zouden komen. (Zie ei.) | |
[pagina 276]
| |
Het heeft slot noch wal.Ga naar voetnoot1 Menigten breken burgen en sloten. (Zie burg.)
Al zou ik het ook achter zeven sloten heen halen. Dat gaat zoo gewis als een ontsteld vuurslot. Dat sluit niet, zei slotje.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) De menschen zijn als een bos sleutels, waarvan elk tot een bijzonder slot dient. (Zie bos.) Die zich zelven kan sluiten, heeft geen slot van doen.Ga naar voetnoot3 Het gebed moet zijn de sleutel van den dag en het slot van den nacht. (Zie dag.) Het geld opent alle sloten, behalve die van den hemel. (Zie geld.) Het slot is niet wel te bewaren, daar elk een den sleutel van draagt. (Zie sleutel.) Hij doet zijnen mond op het nachtslot. (Zie mond.) Hij heeft geen slot (of: geen' toom) in den mond. (Zie mond.) Hij zal zijn' sleutel in dat slot niet steken. (Zie sleutel.) Men moet hem een slot aan den mond hangen. (Zie mond.) Men zou hem een slot op den mond gooijen. (Zie mond.) Veel sleutels verwarren het slot. (Zie sleutel.) Wanneer de sleutel is van goud, Waar is er dan een slot, dat houdt (of: Wat kan men met een' gouden sleutel niet open krijgen)! (Zie goud.) Zijt gij wijs of zijt gij zot, Heb geen' koffer zonder slot. (Zie koffer.) Zoo fiksch als een vuurslot.Ga naar voetnoot4
Bij slot van rekening. (Zie rekening.) Dat is het einde en slot van de zaak. (Zie einde.) Dat is het slot en de rekening. (Zie rekening.) Het heeft slot noch einde (of: zin). (Zie einde.) In woorden zonder slot Is 't kenmerk van een' zot. (Zie kenmerk.) | |
Sluis.Achterdeuren aan de huizen Zijn zooveel als open sluizen. (Zie deur.) De sluizen zijn getrokken.Ga naar voetnoot6 Het is, alsof de sluis opengaat. Het is, alsof wij hier op de sluis zitten. Het togt als eene sluis.Ga naar voetnoot7 Wij lachten, dat sommige sluizen opengingen.Ga naar voetnoot8 | |
Smaak.Als het Kindeken is geboren, Hebben de knollen hunn' smaak verloren. (Zie kind.) Dat doet de smaak niet, dat men zoo lief water drinkt als wijn.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Dat is de smaak van de noot. (Zie noot.) Den wijn kent men aan den smaak, het brood aan de kleur. (Zie brood.) De smaak laat zich niet betwisten.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) De smaak van de peulen doet de erwten verzuren. (Zie erwt.) De smaken verschillen, want de honden Íikken elkander den aars. (Zie aars.) De spijs, die te veel kookt, verliest haren smaak. De vruchten, die in de schaduw wassen, zijn niet van zulk een' goeden smaak, als die in de zon groeijen. (Zie schaduw.) De wellust heeft een' zoeten smaak; Maar 't is den mensch een duur vermaak. (Zie mensch.) Die smaak is goed, zei notenkraker, en hij at zijns vaders vinken. (Zie kraker.) Die wijn drinken zonder smaak, Doen eene onbesuisde zaak.Ga naar voetnoot11 Die wijn is goed van smaak.Ga naar voetnoot12 Een bedorven smaak acht de beste spijzen gering. Geen smake boven zout; Geen waarde boven goud. (Zie goud.) Geen vermaak, Of 't heeft daarna een' bittren smaak. Het is een dubbel vermaak, als de smaak en het gezigt malkander kussen. (Zie gezigt.) Hij heeft een' kinderachtigen smaak in den mond, en neemt er ééntje, om dien te verdrijven. (Zie één.) Hij heeft er den smaak van beet. Ieder zijn' smaak. Ik heb geen' smaak in dien wijn, zei Flip, en de flesch was leêg. (Zie flesch.) In alle werk en alle zaak Vindt elk geen' smaak.Ga naar voetnoot13 Kluivers verliezen voorbaat, en winnen langen nasmaak. (Zie kluiver.) Men kan de kat (of: den hond) niet van het spek houden, als zij (hij) er den smaak van beet heeft. (Zie hond.) Te lang vermaak Beneemt den smaak. Veel dronkjes, veel smaakjes. (Zie dronk.) Vóórsmaak doet honger krijgen. (Zie honger.) Zij mag wel wat lekkers: zij heeft haren smaak wel. (Zie lekker.) Zoete brokken hebben gooren nasmaak. (Zie brok.) Zooveel huizen, zooveel daken; Zooveel monden, zooveel smaken. (Zie dak.) | |
[pagina 277]
| |
Smart.Daar de schade is, is het hart; Daar de hand is, is de smart. (Zie hand.) Die zijn hart voor eene vriend opent, doodt de smart. (Zie hart.) Een moedig hart Verwint de smart. (Zie hart.) Het zijn maar beginselen van smarten. (Zie begin.) Hij heeft zijne smart in mijnen boezem uitgestort. (Zie boezem.) Hij is een dwaas, Die om een' haas Veel smarten lijdt, En nog een paard, Veel ponden waard, Den hals afrijdt. (Zie dwaas.) Ieder hart Kent zijn smart. (Zie hart.) Men zal u met de smart laten begaan.Ga naar voetnoot1 Twee houwen in éńe wonde doen dubbele smart. (Zie houw.) Vreugde en smart zijn twee gezellinnen, die niet gaarne lang van elkander gescheiden zijn. (Zie gezellin.) | |
Smeer.Al het smeer is vet, zei de koksjongen, en hij lardeerde het gebraad met kaarseindjes. (Zie einde.) Als die oude geslagt wordt, zal er wel smeer uitkomen. (Zie oud.) Als oud smeer lang in de vlam staat, zoo brandt het ligtelijk in de pijp. (Zie pijp.) Al zijn smeer is vet.Ga naar voetnoot2 Die zich bij het vet voegt, krijgt er een smeer van.Ga naar voetnoot3 Het is behouden smeer.Ga naar voetnoot4 [‘Het is zuiver kapitaal, zuivere winst,’ zegt posthumus; ‘alle ongelden en schulden zijn er afgetrokken, even als het smeer van klieren en andere vuiligheden gezuiverd is.’] Het is eene smeervlek in de vuilnis. Hij laat zich zijn vuil smeer voor zalf betalen. Hij teert (of: drijft) op zijn eigen smeer (of: vet).Ga naar voetnoot5 Je weet wel, Lijsje! dat als oud smeer in de vlam staat, het licht in de pijp brandt, zei de oude, en hij wilde het oorijzertje bij de meid verzetten. (Zie ijzer.) Om den wille van het smeer Likt de kat den kandeleer. (Zie kandelaar.) Op zijn smeer leven. [Leven van hetgene men vroeger gewonnen of gespaard heeft.] Oude laarzen behoeven veel smeers. (Zie laars.) Wie zou gedacht hebben, dat in dat kleine beestje zooveel smeer stak! (Zie beest.) | |
Smid.Al smedende wordt men een smid.Ga naar voetnoot6 Daar gaat onze confrater, zei de smid tegen den schoorsteenveger, op een' predikant wijzende; want hij is ook in 't zwart. (Zie confrater.) Daar is smids kat van gestorven. (Zie kat.) Daar zijn er meer bemind dan smids dochters. (Zie dochter.) Dat is flink, zei Gerrit de smid, en hij draaide een anker zonder ijzer. (Zie anker.) De beste smid slaat wel eens op zijn' duim. (Zie duim.) Elk is een smid van zijne eigene fortuin. (Zie fortuin.) Geen smid zoo oud, of hij vraagt nog gaarne naar ijzer en kolen. (Zie ijzer.) Het is beter, tot den smid te gaan dan tot het smeedje.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) [Dat is: die leeren wil, leere van verstandigen, en ga niet tot brekebeenen. In gelijken zin zegt men: Behelp u met kreupelen noch met blinden.] Het is een nieuwtje, smid. (Zie nieuw.) Hij leeft als een smid. [Dat is: niet overeenkomstig zijnen stand of zijn geldelijk vermogen.] Hij slacht den smid van Goeree: hij maakt ze met een hoofd en zonder. (Zie goeree.) Hij slacht de smidshonden, die, als de hamer meest gaat, omtrent het aanbeeld liggen, en ronken. (Zie aanbeeld.) Ik zal u helpen, zei de smid, en hij had ijzer noch kolen. (Zie ijzer.) Smids dochter is ervoor. (Zie dochter.) Smids kinderen zijn wel vonken gewend. (Zie kind.) Zijn hart slaat hem als een smids moker. (Zie hart.) Zoo smakelijk als een smids morgenmaal. (Zie maaltijd.) Zoo smids dochter niet met een' van het ambacht trouwt, dan is het ten minste met een' kolendrager. (Zie ambacht.) | |
Smidse.In een smidse wat te raken, Bij apothekers wat te smaken, In een spoken-boek te lezen, Kan niet dan met hinder wezen. (Zie apotheker.) | |
Smitje.Zij is gepasseerd, zei Smitje; toen was zijne vrouw verdronken. [Smitje was een Zutphens bakker, wiens vrouw in de binnengracht (Moddergracht) geloopen was. Daar hij op de lakonieke wijze, welke het spreekwoord vermeldt, van den dood zijner vrouw mededeeling deed, is zijn gezegde tot een spreekwoord geworden, dat men te Zutphen gebruikt bij den dood van iemand, die weinig beweend wordt.] | |
Smous.Boeren en smousen zijn niet te vertrouwen. (Zie boer.) Hij smoust eronder. [Dat is: hij rekent naar zich toe, en geeft anderen te kort. Men past dit bepaaldelijk toe, wanneer iemand in zijn verhaal te veel goeds van zich zelven zegt, ten koste van de eer van anderen.] Hij speelt den smous met den smous. Koopluî zijn smousen, en smousen zijn bedriegers. (Zie bedrieger.) | |
[pagina 278]
| |
Snaar.Spaar, spaar! Voor uw' zwager of voor uw snaar.Ga naar voetnoot1
Al de snaren van de viool spannen. Daar is eene snaar ontsteld.Ga naar voetnoot2 Die de snaar te sterk aantrekt, breekt haar.Ga naar voetnoot3 Hij danst al, eer de snaren nog gespannen zijn. Hij is erop gesnaard. Hij rekt de snaren uit.Ga naar voetnoot4 Hij spant de snaren. Hij stelt (of: zet) het op haren en snaren. (Zie haar.) Hij strijkt eene andere snaar aan. Hij strijkt (of: zaagt) altijd op (of: over) dezelfde snaar.Ga naar voetnoot5 Hij verstaat zich op die snaren. [Het is een man, die ze allen te gaauw af is.] Jonge harpenaars breken veel snaren. (Zie harpenaar.) Men moet die snaar niet aanroeren.Ga naar voetnoot6 Zet een' kam op de snaren, want de lieden zijn ziek. (Zie kam.) | |
Snap.Haast u, haast u, met drie paar snappen. (Zie paar.) Het heeft veel snaps in, om van tien zinnen er vijf te maken.Ga naar voetnoot8 Het is een regte kakelaar: altijd snap, snap. (Zie kakelaar.) Hij heeft al den praat (of: snap) alleen. (Zie praat.) Hij heeft meer snaps dan al de bedden van het gasthuis. (Zie bed.) | |
Snapper.De eene snapper bij den anderen.Ga naar voetnoot9 Laat den hond en den snapper met vrede. (Zie hond.) | |
Snede.Een sneedje leggen.Ga naar voetnoot10 Het komt niet te propoost (of: ter sneê). (Zie propoost.) Hij heeft eene goede sneê aan. [Gelijk hij, die eene sneê in zijn oor heeft, een lotgenoot is van dengenen, die eene sneê door den neus (of: het gezigt) krijgt, zoo is hij het mede van den man, die eene goede sneê aanheeft. Men zegt het van den beschonkene, alsof men erdoor te kennen wil geven: hij is zwaar geschonden.] Hij heeft eene sneê door den neus (of: het gezigt). (Zie aangezigt.) Hij heeft eene sneê in zijn oor. (Zie oor.) Hij weet zijne sneedjes goed te snijden. Hoe nieuwer snede, hoe losser kleed. (Zie kleed.) Ik kan mij niet onthouden van lagchen, zei Jaap, en hij had eene sneê in zijne koon gekregen. (Zie jakob.) Men zorgt voor een heel brood, en heeft genoeg aan eene snede. (Zie brood.) Nu kwam het laken allerbest ter snede. (Zie laken.) Patiëntie is goed kruid, maar wast niet in alle hoven, zei Hein de diender, en hij kreeg door zijne patiëntie eene sneê in zijne tronie. (Zie diender.) | |
Sneeuw.Als de regen komt, is de sneeuw bedorven. (Zie regen.) Als de sneeuw valt op natte slijk, Geeft na drie dagen een' vasten dijk. (Zie dag.) De goederen dezer wereld zijn gelijk aan sneeuwvlokken, die de oogen verblinden, en weldra versmelten. (Zie goed.) Den rijp ontvlieden, en in de sneeuw vervallen. (Zie rijp.) De sneeuw is goed, als ze op haren tijd komt.Ga naar voetnoot11 Eene leugen groeit aan als een sneeuwbal. (Zie bal.) Een sneeuw-jaar, een goed jaar. (Zie jaar.) Een sneeuwtje op het slijk geeft eene zekere vorst. (Zie slijk.) Het breekt al uit (of: komt weêr boven), wat onder de sneeuw verborgen is.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Het is ligt en lustig, van hagel en sneeuw te kouten, als men bij een goed vuur zit. (Zie hagel.) Het komt maar grooten bergen toe, sneeuw en groen op denzelfden tijd te dragen. (Zie berg.) Het zaad is wel onder de sneeuw, als de oude man onder den pels. (Zie man.) Hij begaat crimen laesae majestatis, die sneeuw achter den oven droogt, en het aan de lieden voor blom verkoopt. (Zie blom.) Hij heeft sneeuw in 't hoofd. (Zie hoofd.) Hij is bang, eene streek te verlaten, en hij wil over de sneeuw wandelen. (Zie bang.) Hij is zoo wit als sneeuw.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) Hij kijkt, alsof hij in de sneeuw gep... (of: gek...) had.Ga naar voetnoot14 Hij kijkt, of hij sneeuw ziet branden.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 279]
| |
Hij piept als een muisje op de sneeuw. (Zie muis.) Hij praat van de sneeuw, die in het ander jaar viel. (Zie jaar.) Hij vergaat (of: smelt weg) als sneeuw (of: was) voor de zon.Ga naar voetnoot1 Hij wil sneeuw in den oven bakken. (Zie oven.) Hij zuigt aan een' sneeuwbal. (Zie bal.) IJs en sneeuw versmelt door tijd, Zoo ook, wat ons steekt en snijdt. (Zie ijs.) Laat ieder de sneeuw voor zijne eigene deur wegvegen, en zich niet stooten aan den ijskegel van zijns nabuurs dakpan. (Zie buurman.) Sneeuw op slik Geeft ijs, dun of dik. (Zie ijs.) Valt de eerste sneeuw op een' nat geregenden grond, zoo kan de oogst gering zijn; valt zij op een' bevroren bodem, zoo kan de oogst goed worden. (Zie bodem.) Van sneeuw kan niet dan water voortkomen. Zijn de boomen om Kersmis wit van de sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem. (Zie bloesem.) Zoo vast als sneeuw, die wegsmelt. Zuidwesten snee, Noordoostenwind in zee. (Zie noordoosten.) | |
Snijder.Alles met maten, zei de snijder, en hij sloeg zijn wijf met de el voor haar achterste. (Zie achterste.) Dat was eene schoone preek, zei de snijder, men vond er de el bij het laken. (Zie el.) Die het ambacht verstaat, krijgt het werk, zei Jan de snijder, en hij kreeg in de paaschweken een paar kousen te verzolen (of: eene oude broek te lappen). (Zie ambacht.) Habes fontus, zei de snijder, en hij haalde zijne dochter uit het hoerhuis. (Zie dochter.) Het is de beste snijder niet, die de meeste snippers maakt. Het is door het oog van des snijders schaar getrokken; daar trekt wel meer door. (Zie oog.) Het is koel op zee, zei de snijder, en hij voer over de Rotte. (Zie rotte.) Hij is een snijder, dien de handen te lang uit de mouw zijn gegroeid. (Zie hand.) Hij kijkt als een snijder, die zijne naald verloren heeft. (Zie naald.) Hij zit erbij als een snijder. Nieuwe grillen, nieuwe grillen, zei de snijder, en hij beet in zijne tafel. (Zie gril.) Twee snijders kennen wel eene naald. (Zie naald.) | |
Snik.Hij is niet regt snik. [Hij heeft een klein verstand.]
Zoo moet het gaan, zei Jutje, en zij zag een varken den laatsten snik geven. (Zie jutje.) | |
Snip.De gebraden ganzen (duiven, snippen, leeuweriken, of: patrijzen) komen u niet in den mond vliegen. (Zie duif.) Het is eene snip. [Zoo benoemt men eene vinnige vrouw. De woordspeling met snibbig is duidelijk.] Hij jaagt op snippen. [De houtsnippen gaan meestal 's nachts op buit uit. Men bezigt om die reden deze spreekwijze van iemand, die jagt maakt op geriefelijke meisjes.] Hij is zoo dronken als eene snip. [De watersnip is een nathals onder de vogelen: altijd met den bek in 't water. Van daar de vergelijking van den dronkaard met dezen vogel.] Hij is zoo wijs als eene snip. [Om hare vlugt wordt de snip onder de domme vogels geteld. Het opvliegen geschiedt niet, gelijk bij andere vogels, regtuit, maar met schokken: dan regts, dan links. Men bezigt daarom deze spreekwijze voor een hoofd zonder hersens.] Hij smijt ze altemaal, als domme snippen, met zijne witte hemden. (Zie hemd.) In der snippen vlugt.Ga naar voetnoot2 Snippen met lange bekken. (Zie bek.)
Hij heeft eene snip aan.Ga naar voetnoot3 [Snip zal hier voor springveer moeten gelden; ofschoon het dan nog weinig grond schijnt te hebben, als men van den dronkaard zegt, dat hij eene snip aanheeft, gelijk men te Antwerpen deze uitdrukking gebruikt.] | |
Snipper.Het is de beste snijder niet, die de meeste snippers maakt. (Zie snijder.) Hij heeft een' snipper op. [Hij heeft eenige borrels gepakt.] | |
Snoek.Avontuur een sardijntje, om een' snoek te vangen. (Zie sardijn.) Bied aan het meisje een' man, een vischje aan den snoek, Fluks hebt gij ze beiden aan den hoek. (Zie hoek.) Dat is een ferme snoek gestrikt. Dat is een schoonder snoek, zei Pau de hengelaar, en hij haalde een posje op. (Zie hengelaar.) De kleine visschen maken de felle snoeken groot.Ga naar voetnoot4 Hij heeft een' snoek gevangen (of: op snoek gevischt).Ga naar voetnoot5 [Daar de snoek zich op de diepe plaatsen aan den oever ophoudt, zegt men van iemand, die in het water is gevallen, dat hij een' snoek heeft gevangen (of: op snoek heeft gevischt), alsof hij den visch uit de diepte had willen opduiken, om dien te vangen.] | |
[pagina 280]
| |
Hij kan de snoeken in 't water hooren hoesten. Hij raast (of: is er te huis) als een karper (snoek, of: visch) op zolder. (Zie huis.) Hij werpt een bleitje uit, om een' snoek te vangen. (Zie blei.) Hij zal te vergeefs naar den snoek hengelen. Ik ben er zoo bekend, als een snoek op een' hooizolder. (Zie hooi.) Men vangt geen snoeken Met drooge broeken. (Zie broek.) Snoeken op zolder zoeken.Ga naar voetnoot1 [Dat is: ver zoeken, wat voor den voet ligt.] | |
Snot.Het gelijkt ernaar als eene snottebel naar eene oester. (Zie oester.) Het glimt als eene snottebel (of: hondenkeutel) in den maneschijn. (Zie bel.) Hij huilt snot en kwijl als een hofhond. (Zie hof.) Hij is zoo mild, dat hij snottebellen te grabbel werpt. (Zie bel.) Hij smeert hem het snot op de mouw. (Zie mouw.) Snuit eerst uw' eigen' neus, eer gij een ander het snot doet afvagen. (Zie neus.) Zij hangen aaneen als snot en kwijl. (Zie kwijl.) | |
Snuf.Het is een nieuw snufje.Ga naar voetnoot2 Hij heeft er het eerste snufje van.Ga naar voetnoot3 Hij is van de nieuwe snuf.Ga naar voetnoot4 Hij was snuf. [Met dit gezegde teekent men den dronkaard.] Ieder een snufje, en dan is het op. Ruikt gij dat, zoo hebt gij het snufje nog niet geheel.Ga naar voetnoot5 | |
Snuif.Dat is geene snuif voor zijnen neus. (Zie neus.) Het is geen lood snuif waard. (Zie lood.) Hij riekt naar de oude snuif.Ga naar voetnoot6 Hij verkoopt snuif. | |
Snuit.Dat garen is maar van snuit gesponnen. (Zie garen.)
Dat is als een gouden ring in een' varkenssnuit. (Zie goud.) Hij is op zijn' snuit geslagen.Ga naar voetnoot7 Regtuit Als de varkenssnuit.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: zonder omzien, tot eigen voordeel.] Wat doet hij er met zijn' snuit in?Ga naar voetnoot9 | |
Snuiter.Het is een rare snuiter.Ga naar voetnoot10 [Snuiter geldt hier voor snaak. mulder zegt ervan: ‘Snuiter wijst misschien een bevorderaar van zoogenaamde verlichting aan, even als men de tegenstanders van vooruitgang wel eens dompers genoemd heeft.’] | |
Soep.Dan zoude hij zulke magere soep niet moeten slikken. Dat gelijkt erop als mijn gat op een kommetje soep. (Zie gatten.) Die soep smaakt hem niet meer. Eet nu soepe, zei gekke Jorden, en hij gooide een' Franschen kok een hammebeen toe. (Zie beenderen.) Het is soepig. Het is soep zonder balletjes. (Zie bal.) Het lijkt zooveel als Amsterdam op een kommetje soep. (Zie amsterdam.) Hij is goed in de soep, maar wat taai in 't koken. Hij soept. Hij zit in de soep.Ga naar voetnoot11 [Hij bevindt zich in groote verlegenheid.] Hoe zal hij de soep vinden?Ga naar voetnoot12 [Men vraagt dit, wanneer eene zaak verbroddeld is.] Ik kom er mooi mede in de soep. [Dat is: ik kom er gek af. Soep! eens poep, eens pis; weg is 't. (Zie pis.) Wie lang soep eet, wordt oud. (Zie oud.) Zijne soep wordt al te heet gekruid. Zoo wat van het potje in het pannetje, maar de soep blijft dezelfde. (Zie pan.) | |
[pagina 281]
| |
Hij is altijd in eene soes. | |
Sok.Dat slaat (of: klapt, ook wel: rijmt) als eene sok op een' drempel. (Zie drempel.) Die loopt op sokken het gat uit. (Zie gatten.) Ga naar Leuth, om sokken te wasschen. (Zie leuth.) Geef hem de sokken! [Men bezigt deze spreekwijze, om iemand tot eene zaak aan te sporen. Heeft hij integendeel uit zich zelven grooten ijver voor dit of dat betoond, dan zegt men: Hij zet hem de sokken.] Het is een beer op sokken. (Zie beer.) Hij gaat op sokken. Hij kwam af, gelijk de duivel op zijne sokken. (Zie duivel.) Hij zet hem de sokken. | |
Soldaat.Betrouw u nimmer op soldaten, Daar zij nooit iets in ruste laten. (Zie rust.) Bij soldatenbrood Zit altijd de dood. (Zie brood.) Een dapper soldaat gaat op zijn' tijd loopen.Ga naar voetnoot1 Een goed soldaat laat nooit zijne hielen kijken. (Zie hiel.) Een pogcher was nooit goed soldaat. (Zie pogcher.) Gehoorzaamheid is de eerste pligt van een' soldaat. (Zie gehoorzaamheid.) Goede soldaten vreezen geen vuur. Goed soldaat, Goed kameraad. (Zie kameraad.) Het is een slecht soldaat, die geen generaal hoopt te worden. (Zie generaal.) Het is een sobere staat, zei de Mennist, en hij zag, hoe de soldaten in het leger leefden. (Zie leger.) Het is een soldaat van den paus. (Zie paus.) Het is een soldaat van fortuin. (Zie fortuin.) Het is geen' boer wijs te maken, hoe een soldaat aan den kost komt. (Zie boer.) Het is soldaat gemaakt. [Men bezigt dit van eetwaren of dranken, die men, door ze te gebruiken, voor bederf heeft bewaard.] Het ziet er uit, of er een troep soldaten in gebivouacqueerd heeft. Hij maakt een' soldaten-ransel (of: een vuilnisvat) van zijne maag. (Zie maag.) Hij speelt voor soldaat. Hij ziet er uit als een soldaat. Houd u ver van 't geschut, dan wordt gij een oud soldaat. (Zie geschut.) Ik krijg nooit koude voeten, zei de soldaat, en hij had maar één been. (Zie beenen.) Men moet niet gelooven, dat een boer, zoodra men hem aan den degen bindt, een goed soldaat zal zijn. (Zie boer.) Ze slachten de nieuwe soldaten, die niet dan van vechten en smijten droomen. | |
Soort.Dat is eene andere soort van kreeften, zei de boer, en hij bragt kikvorschen ter markt. (Zie boer.) Het is ééne soort van beesten, hij en zijn paard. (Zie beest.) Hij maakt geene soort onder Christen-menschen. (Zie christen.) Men kan uit allerlei soort van glas geen goud fabriceren. (Zie glas.) Soort bij soort op éénen stal.Ga naar voetnoot2 Soort zoekt soort, zei de duivel, en hij pakte den schoorsteenveger bij den kop. (Zie duivel.) Zij brouwen u eene lekkere soort van bier. (Zie bier.) | |
Sop.Van uit het ruime sop wringen de palingen zich in de naauwe fuiken. (Zie fuik.)
Als een hond aan een sop. (Zie hond.) Dat is goed krotensop, zei Evert, en hij dronk rooden Hooglandschen wijn. (Zie evert.) Dat zijn magere soppen.Ga naar voetnoot3 De druif geeft geen sop, dan geperst of gebeten zijnde. (Zie druif.) De eerste soppen zijn de beste; De eerste trouw gaat voor de leste.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Die het sop geproefd heeft, weet, hoe 't smaakt.Ga naar voetnoot5 Die luttel versch heeft, moet magere soppen maken. Goede magen hebben geen oranje-sop of zure sausen van doen. (Zie maag.) Het is een zoetemelksche sop, die geen' grammen kop heeft. (Zie kop.) Het sop is de kool niet waard. (Zie koolen.) Het sop is de pop, daar elk om danst. (Zie pop.) Hij is dronkener dan een wijnsop.Ga naar voetnoot6 Hij klaagt over vette soppen.Ga naar voetnoot7 Hij komt op het nasopje. Hij laat hem in zijn sop gaar koken.Ga naar voetnoot8 Hij zal een sopje halen. [De regen zal hem overvallen, en nat maken.] Hij zal soppen eten.Ga naar voetnoot9 Hij zal van hetzelfde sop drinken.Ga naar voetnoot10 [Dat wil zeggen: aan dezelfde rampen onderworpen zijn.] Hij zal zijne vette soppen weeken.Ga naar voetnoot11 Is het geen sop, Zoo is het drop. (Zie drop.) Kom met een' zak om soppen.Ga naar voetnoot12 [Soppen doet men in een' pot, niet in een' zak. Men bezigt dit spreekwoord als eene berisping over eene domme daad.] Korte missen en lange braadworsten (of: soppen). (Zie mis.) Men kan wel een' keisteen (of: koolstronk) koken, dat het sop goed is. (Zie kei.) Mundus vult decipi, zei de kwakzalver op het theater, En hij verkocht den luî krotensop voor oogwater. (Zie kroot.) Oud vleesch maakt goede (of: vette) soppen.Ga naar voetnoot13 Papenwijven en soppen is eene gemeene spijs. (Zie paap.) Somtijds sop, Somtijds drop. (Zie druppel.) Tusschen lepel en mond Valt het sop te grond. (Zie grond.) Zij eten alle dagen soppen. (Zie dag.) | |
[pagina 282]
| |
Zij zijn met hetzelfde sop overgoten.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Zij zullen allen van één sop hebben.Ga naar voetnoot2 | |
Spaander.Als de timmerman spelen gaat, dan vallen er geene spaanders.Ga naar voetnoot4 [In denzelfden zin zegt men: Wanneer de timmerman lang om het hout wandelt, zoo vallen er geene spaanders van. Beide spreekwoorden worden op den lanterfanter toegepast.] Daar gehakt (gekapt, of: gehouwen) wordt, daar vallen spaanders.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Daar komt geen spaander van te regt. Die boven zijn hoofd kapt, dien vallen de spaanders in de oogen. (Zie hoofd.) Goede timmerlieden maken luttel spaanders.Ga naar voetnoot6 Hij raapt spaanders.Ga naar voetnoot7 Hij zal u als spaanders onder het spek hakken. Hoe slimmer timmerman, hoe meer spaanders.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Kon hij, hij hakte spaanders van robijnen. (Zie robijn.) Men kapt van vurenhout geene eiken spaanders. (Zie eik.) Onze spaanders willen niet wel branden, tenzij ze beter gestookt en opgeblazen worden. Van groote blokken houwt men groote spaanders. (Zie blok.) Wanneer de timmerman lang om het hout wandelt, zoo vallen er geene spaanders van. (Zie hout.) Zoo als de timmerman is, zoo zijn ook de spaanders.Ga naar voetnoot9 | |
Spaansche zee.Dat bijltje ben ik wel half kwijt, zei de jongen, en hij liet het in de Spaansche zee vallen. (Zie bijl.) | |
Spaarder.De spaarder is meer dan de winner (of: Een goed bewaarder is beter dan een, die 't wint, en weêr verteert). (Zie bewaarder.) De spaarder wil een' teerder hebben.Ga naar voetnoot10 De spaarzame, al eet hij geene lekkernijen, eet daarom zijn genoegen wel. (Zie genoegen.) Na een' goed' spaarder komt een goed verteerder.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) | |
Spaarzaamheid.Bezette spaarzaamheid is geene karigheid. (Zie karigheid.) De deuren der herbergen sluiten spaarzaamheid uit, en laten overdaad binnen. (Zie deur.) Karigheid is huisverdriet; Spaarzaamheid rouwt niemand (of: en wallegt) niet. (Zie huis.) Spaarzaamheid is eene groote rente. (Zie rente.) | |
Spade.Als de spa gevaagd is, is het tijd genoeg, om de kas te zuiveren. (Zie kast.) Daar een boer op zijne spade leunt en gaapt, is het vreemd, dat het onkruid toeneemt? (Zie boer.) Door veelvuldig gebruik wordt de spa bot, en als ze versleten is, gooit men ze onder 't oud ijzer. (Zie gebruik.) Hij geeft schop en spade weder terug. (Zie schop.) Hij heeft schop en spade medegebragt. (Zie schop.) Hij is gewend aan spade en ploeg. (Zie ploeg.) Hij noemt eene schop eene schop, en eene spade eene spade. (Zie schop.) Hij steekt de spade bij het werk.Ga naar voetnoot12 [Dat wil zeggen: hij ziet van de zaak af, hij geeft het op. Men duidt hierdoor een' vrijwilligen afstand van werkzaamheden aan. Is die afstand gedwongen, dan bezigt men het volgende spreekwoord.] Hij steekt de spade in (of: op) den dijk. (Zie dijk.) | |
Span.Dat is een span! [Dat wil zeggen: het zijn er twee, die beide even raar zijn. Span is hier voor gespan genomen, gelijk men bijv. van een span paarden spreekt.]
Dat verschilt eene span op een lutje. (Zie luttel.) | |
Spanjaard.De Vlamingen zien het einde der zaken, en de zaken het einde der Spanjaarden. (Zie einde.) Hij is van den Spanjaard genezen. [Men zegt dit van iemand, die los van tong is.] Hij is zoo deftig als een Spanjaard. Hij is zoo loos als een Spanjaard. [Deze spreekwijze dagteekent van den tachtigjarigen oorlog.] Hij vloekt als een Spanjaard. Nu zijt ge gelubd, zei de Spanjaard, en hij hakte eene kat den staart af. (Zie kat.) Op een' witten Spanjaard en op een' zwarten Engelschman moet men achtgeven. (Zie engelschman.) Spreek veel, feil veel, zei de Spanjaard.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 283]
| |
Spanje.Daar is Spaansch bloed aan. (Zie bloed.) Het gaat hem, gelijk men van Spanje zegt: het is al goed, wat er van daan komt, behalve dat spreken kan. [Men zegt dit gramstorig, wanneer een gegeven raad niet wordt opgevolgd.] Het ziet er Spaansch uit (of: gaat er Spaansch toe). Hij bouwt kasteelen in Spanje. (Zie kasteel.) Hij heeft het Spaansch. Hij heeft voor den koning van Spanje gerekend. (Zie koning.) Hij is zoo vet als een Spaansch anker (of: een ankerstok). (Zie anker.) Hij kent Fransch, als eene koe Spaansch. (Zie frankrijk.) Hij toovert als eene Spaansche koe. (Zie koe.) Iemand eene Spaansche vijg geven.Ga naar voetnoot1 [Volgens tuinman wil dit zeggen: iemand door vergif om 't leven brengen, waartoe meermalen eene vergiftigde vijg zou zijn gebruikt.] Ik heb er niet één Spaansch woord tegen. Ik wenschte, dat hij op een hert naar Spanje reed. (Zie hert.) Liever Turksch dan Spaansch.Ga naar voetnoot2 [Bij het ontzet van Leiden kwam de dappere Zeeuwsche admiraal boisot voor de stad, om de inwoners van mondbehoeften te voorzien. Zijne wakkere matrozen droegen op de hoeden eene zilveren maan met het opschrift: Liever Turksch dan Spaansch. Sedert werd dit tot een spreekwoord.] Men maakt daar een Spaansch leven. (Zie leven.) Nadat ze den Spaanschen Gaillard hebben leeren dansen. (Zie gaillard.) Stap op met je zijden kousen en Spaansch-lederen schoenen. (Zie kous.) Zijn lijf is hem zoo lief niet als zijne Spaansche kluiten. (Zie kluit.) | |
Sparen.Duren is eene schoone stad, die aan het Sparen ligt. (Zie duren.) Men vaart door het Sparen naar Vollenhove. [Woordspeling met de namen van de door de stad Haarlem vloeijende rivier het Sparen of Spaarne en de Overijsselsche stad Vollenhove, waarvan de bedoeling duidelijk is, en dient, om aan te toonen, dat men door sparen tot een' vollen hof komt.] | |
Sparendam.Men is daar op Sparendam.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: het is daar niet breed, maar gaat er schraaltjes langs. Het in de nabijheid van Haarlem, aan het Spaarne, gelegen dorp Sparendam, komt hier dus alleen als woordspeling voor.] | |
Specht.Geen eikenboom viel ooit van éénen slag (of: op den eersten slag), zei de specht, en hij pikte daarin. (Zie boom.) | |
Speculatie.Wij zullen speculatie eten, zei de meid; want dan behoef ik geene schotels te wasschen. (Zie meid.)
Het is van mijne speculatie niet: kan ik mij daarmede behelpen?Ga naar voetnoot4 Het is van mijne speculatie niet, laat varen.Ga naar voetnoot5 | |
Speelman.Daar ligt een speelman begraven: hij wil zien, waar de strijkstok ligt (of: hij valt over den strijkstok). De speelman gaat van het dak (of: zit niet langer op den zolder). (Zie dak.) Die zonder speelman dansen kan, kan ook zonder stijgbeugel rijden. (Zie beugel.) Eene vette kerkmuis, eene witte zwaluw en een rijke speelman zijn drie zeldzame dingen. (Zie ding.) Om de bruid zijn de speelluî. (Zie bruid.) | |
Speen.Men moet de koe wel melken, terwijl men ze heeft, maar haar de spenen niet aftrekken. (Zie koe.) | |
Spek.Aan de kat, die het spit likt, moet men het spek (of: gebraad) niet toevertrouwen. (Zie gebraad.) Aarde wil van aarde niet, 't Spek wil van den zwaarde niet (of: Onkruid uit den gaarde niet, ook wel: De kat wil uit den gaarde niet, En zij laat haar muizen niet). (Zie aarde.) Als men de kat op het spek bindt, wil zij niet eten. (Zie kat.) Als men muizenessen in het hoofd heeft, moet men een stuk spek in den aars steken. (Zie aars.) Aris, geef den hond het spek! - neen moêr, ik mag het zelf wel. (Zie arie.) | |
[pagina 284]
| |
Ben ik een varken, zei Kaatje, zoo eet spek van mijn' aars. (Zie aars.) Dat ik aan het koren verlies, zal ik aan het spek wel weêr vinden, zei de boer, en zijne varkens liepen door het koren. (Zie boer.) Dat is de kat bij het spek gezet. (Zie kat.) Dat is geen spek Voor zijnen bek. (Zie bek.) Dat spek heb ik al weg, zei speulige Lijs, en zij stak eene ham onder hare rokken. (Zie ham.) De fijne katten snoepen het spek. (Zie kat.) De meid doet als de maaijen: zij springt van weelde uit het spek. (Zie maai.) De rat wil aan het spek niet. (Zie rat.) Deugd geeft geen spek in de worsten (of: geene suiker in de rijst, ook wel: geen meel in den zak). (Zie deugd.) Door die slagting is het spek nu al op vijf groot gekomen. (Zie groot.) Een bijbel in huis brengt spek in de wiem. (Zie bijbel.) Er is spek in, nu ons de koe begint te walgen. (Zie koe.) Gij zult het spek uit den pot kallen. (Zie pot.) Ham is geen spek. (Zie ham.) Heb je spek gegeten?Ga naar voetnoot1 [Spek is het vet van 't varken; maar wordt ook voor al, wat van 't varken komt, gebruikt. Het is nagenoeg de eenige vleeschspijs, die de gemeene man bekomen kan. Van daar de vele spreekwoorden, aan dit artikel ontleend. Heb je spek gegeten? vraagt men hem, die zwaar van begrip is, ook wel aan den doove, en zulks, omdat spek zwaar te verteren is. Om dezelfde reden zegt men van den tragen denker of den hardhoorige: Hij heeft spek gegeten; daarom zit hem het zwoord achter (of: in) de ooren.] Hem is een stuk spek in den mond geworpen. (Zie mond.) Het is een man als spek; en spek is zoo goed als geld, als het niet garstig is. (Zie geld.) Het is mager moesje zonder spek. (Zie moes.) Het is moeijelijk, om het spek uit het hok te halen, als de hond erin is. (Zie hond.) Het is spek uit het hondennest. (Zie hond.) Het maakt eene goede purgatie, zei Fop, en hij at spek met pruimen. (Zie fop.) Het overleggen is 't al, zei de vrouw, en zij braadde het spek in de boter. (Zie boter.) Het spek beet hem.Ga naar voetnoot2 Het spek gaat bij die menschen altijd in den pot. (Zie mensch.) Het spek is altijd vetst in anderer lieden pot. (Zie lieden.) Het spek smeert den pot wel. (Zie pot.) Het zijn geene spekpannekoeken. (Zie koek.) Hier is spek tot palm. (Zie palm.) Hij beeft als eene kat voor een' spiering, en als een hond voor een stuk spek. (Zie hond.) Hij gaârt daar een' duim dik spek over. (Zie duim.) Hij glimt, alsof hij met spek gesmeerd is. Hij groeit er eene hand (of: een' vinger) dik spek in. (Zie hand.) Hij had gaarne een stuk spek uit de pan. (Zie pan.) Hij hapt als eene muis naar het spek. (Zie muis.) Hij heeft de kat aan het spek laten komen. (Zie kat.) Hij heeft de naald in 't spek gestoken. (Zie naald.) Hij heeft spek gegeten; daarom zit hem het zwoord achter (of: in) de ooren. (Zie oor.) Hij helpt de ratten aan het spek. (Zie rat.) Hij is een heele spekkooper. (Zie koopman.) Hij is ervan voorzien als eene Joden-keuken van spek. (Zie jood.) Hij is met geen stuk spek te paaijen.Ga naar voetnoot3 [Men zegt dit van een' listig' man.] Hij is zoo vet als spek.Ga naar voetnoot4 Hij kan het spek wel op het brood houden. (Zie brood.) Hij loert als eene kat op eene zij spek. (Zie kat.) Hij loopt erbij voor spek en boonen (of: spek en appels). (Zie appel.) Hij lust geen spek; maar hij mag het toch wel ruiken. Hij schiet met spek.Ga naar voetnoot5 [Winschooten, tuinman, v. eijk en v. lennep denken, bij dit spreekwoord, aan het beschieten van den vijand met brandend spek; maar 't is moeijelijk, om hierin een verband te zoeken met leugens zeggen, want dat is de beteekenis van het spreekwoord, tenzij beide eene ongeoorloofde handelwijze uitdrukt: 't is niet rond, niet met open vizier gehandeld. Daarom zegt de jager: ‘Niet onaannemelijk is, hetgeen bild. zegt, Aant. op huygens, vi. 136, dat spek voor leugen genomen werd, omdat men er zijn reden mede lardeert.’ Bij het doen van zeer groote leugens, zegt men: Hij schiet met heele varkens.] Hij steekt het penseel in het spek. (Zie penseel.) Hij weet wel, wat spek (of: vleesch) hij in de kuip heeft. (Zie kuip.) Hij zal de kat wel aan het spek helpen. (Zie kat.) Hij zal het spek eer ophebben dan een ander het moes. (Zie moes.) Hij zal u als spaanders onder het spek hakken. (Zie spaander.) Hun ontbreekt niet dan kool: hadden zij maar spek. (Zie koolen.) Jan eet spek. (Zie jan.) Je bent maar een spek, zei de Franschman. (Zie franschman.) Ik ben het zoo moe als gespogen spek.Ga naar voetnoot6 Ik heb het varken gemest, en hij is met het spek onder het bed. (Zie bed.) Koop eens spek zonder geld. (Zie geld.) Laat het ons deelen, gelijk de Heidens het spek. (Zie heiden.) Luipende katten hebben het eerst het vleesch (of: spek) uit den pot. (Zie kat.) Men kan de kat (of: den hond) niet van het spek houden, als zij (hij) er den smaak van beet heeft. (Zie hond.) Men kan het spek op het bord niet houden. (Zie bord.) Men moet geene ratten bij het spek vertrouwen. (Zie rat.) | |
[pagina 285]
| |
Men zal geen spek spekken.Ga naar voetnoot1 Men zal geen spek zoeken in het nest van den hond, of worsten in den hondenstal. (Zie hond.) Met eene metworst naar eene zij spek smijten. Met spek vangt men muizen. (Zie muis.) Nergens wordt het spek voor de honden geworpen, dan daar zotten wonen. (Zie hond.) Sluipende honden hebben het spek allereerst weg. (Zie hond.) Spek en pompernikkel was beter voor hem. (Zie pompernikkel.) Spek is goed voor een' Westfaalder, maar niet voor een' Engelschman, die de koorts heeft. (Zie engelschman.) Spek om spinde. [Spinde is spijskast. Men zegt hier: de zaak staat vrij gelijk, want of men de kast neemt of het voorwerp, dat erin gevonden wordt, het een is als het ander, men kan het wel omruilen, beide zullen gelijke diensten bewijzen. Zoo zegt men ook: Den een helpt de zalf, en den ander het potje.] Spek tot Mei toe (of: tot in Mei). (Zie mei.) Van weelde uit het spek vallen. Waar de zuinigheid huishoudt, groeit spek aan den balk. (Zie balk.) Waartoe dient een varken, dat geen spek tot de worsten geeft? Wat zal men u koken? knollen met zeespek? (Zie knol.) Zend de kat bij het spek en een' lap bij den wijn, dan zijt gij aan het regte einde. (Zie einde.) Zij hebben het spek al weg, eer nog de kool is opgedischt. (Zie koolen.) Zijn spek stinkt daar. Zoo glad als een stuk spek.Ga naar voetnoot2 Zoo kwam de kat aan het spek niet. (Zie kat.) | |
Spel.Alle spellen een' keer gedronken, zei de Brabander. (Zie brabander.) Als de buik opengaat, dan breekt het spel uit. (Zie buik.) Als de R in de maand is, mag men een spelletje maken. (Zie maand.) Als het maar op zweren aankomt, hebben wij het spel gewonnen. Als het spel op stelten is, maakt men wel een' koning van eene stroowisch. (Zie koning.) Als het spel op zijn best is, (of: Met gewonnen spel, ook wel: Met winst) moet men eindigen (of: zoo is het tijd, het te laten).Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Al spels genoeg. Anders is het spel niet volmaakt. Avonturen is een goed spel, als men wel durft avonturen.Ga naar voetnoot4 Bal verloren, spel verloren. (Zie bal.) Bij een slecht spel een goed gezigt zetten. (Zie aangezigt.) Daar is het spel nu op den wagen.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) [‘Dat wil zeggen,’ zoo leest men bij tuinman, ter opheldering van dit spreekwoord: ‘'t werk gaat nu aan. De oude Redenrijkers plagten hunne batementspelen op wagens om te voeren: 't geen al van aalouder afkomst is. De Grieken en Romeinen plagten ouwelings in hunne blyspelen op zulke omgevoerde tooneelwagens de gebreken en misbedrijven van bekende persoonen zeer naakt en opentlijk, zelf met melding der naamen, tot schimp en lach der kijkers voor te stellen. Hier in vond het volk groot behagen; en die dus tot een spel op den wagen quam, wierd lelijk als aan de kaak gezet, en geraakte op de tong van yder.’] Dan hadden wij beiden niet dan spel.Ga naar voetnoot6 Dat is een os van een spel. (Zie os.) Dat is gewonnen spel. Dat is het spel van achteren bezien. Dat is, om het spel te volmaken. Dat maakt al 't spel te schande. (Zie schande.) Dat maakt het spel effen.Ga naar voetnoot7 Dat spel zal op een vechten uitdraaijen.Ga naar voetnoot8 Dat zal het spel wel koken. [Eene overdragtige uitdrukking, vroeger gebruikelijk, en zooveel beteekenende als: De zaak heeft haar beslag. Tegenwoordig zegt men in denzelfden zin: Dat doet de deur toe.] Dat zal kwaad spel maken.Ga naar voetnoot9 Dat zijn de zegsluî van het spel. (Zie lieden.) Dat zou kwaad spel in het gasthuis gemaakt hebben. (Zie gasthuis.) De geheele wereld is een kamerspel. (Zie kamer.) De lieden zijn er geweest: nu is het spel uit. (Zie lieden.) De manier maakt het spel. (Zie manier.) Der katten spel, der muizen dood. (Zie dood.) Der sterke lieden spel, der zwakke (of: kranke) lieden dood. (Zie dood.) De wereld is maar een doorgaand kinderspel. (Zie kind.) Die het eerst komt, heeft de beste plaats van 't spel. (Zie plaats.) Die het spel niet verstaat, moet het niet spelen (of: moet de kaart niet schudden). (Zie kaart.) Die het spel wint, moet de kaarsen betalen. (Zie kaars.) Die in het spel komt, moet spelen.Ga naar voetnoot10 Die komt in 't spel, Geniete den rel. (Zie rel.) Die zegt, wat hij wil, Moet hooren het wederspil.Ga naar voetnoot11 [Wederspel of wederspil beteekende oulings: tegendeel of tegenovergestelde.] Door wijn, door vrouwen en door spel wordt de man al lagehend arm. (Zie man.) Een gewonnen spel verliezen.Ga naar voetnoot12 Een goed spel wordt ook te veel.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 286]
| |
Een kattevel Maakt kattenspel. (Zie kat.) Een spel verliezen, eer het begonnen is.Ga naar voetnoot1 Een vóórspel vordert een naspel. Er is een haar in het spel. (Zie haar.) Geen spel verloren dan bij gebrek van geld. (Zie gebrek.) Gelijk partuur kaatst wel in 't spel. (Zie partuur.) Gij hebt gedaan, een ander man in het spel, zei Fijtje tegen Joor, en zij had hem uit de baan geknikkerd. (Zie baan.) Gij waart in dit spel niet medegerekend.Ga naar voetnoot2 Gij zult hem zijn spel spelen.Ga naar voetnoot3 Groot van eten en klein van k....., dan meent de duivel, dat het een open spel is. (Zie duivel.) Had ik dien steen niet geworpen, zoo had ik het spel verloren. (Zie dobbelsteen.) Het beste spel is niet te spelen.Ga naar voetnoot4 Het gaat zoo wat over en weêr, zei Govert, en hij verloor negen en negentig spellen, en het honderdste won hij. (Zie govert.) Het gelijkt hier wel dopjes-spel. (Zie dop.) Het is al gewonnen spel.Ga naar voetnoot5 Het is, alsof het spel spreekt. [Alles loopt tegen, en schijnt erop toegelegd, om te mislukken. Het is, alsof het spel zelf den geest der voorzegging heeft, en zijne verschillende kansen vooraf bekend maakt.] Het is doorgestoken werk (of: spel).Ga naar voetnoot6 Het is een koning in het kaartspel. (Zie kaart.) Het is een spelbreker. (Zie breker.) Het is geen kinderspel, als de oude luî in het bed k....., zei Joor, en hij sch... al de lakens vol. (Zie bed.) Het is geen kinderspel, wanneer een oud wijf danst. (Zie kind.) Het is geen regt spel, dat men met kromme kolven slaat. (Zie kolf.) Het is geen zuiver spel. Het is kwaad spel, daar de een lacht en de ander schreit.Ga naar voetnoot7 Het is maar aperij (of: apenspel, ook wel: apenkool). (Zie aap.) Het is niet om de knikkers, maar om het regt van 't spel. (Zie knikker.) Het is spels regt. (Zie regt.) Het leven is een dobbelspel. (Zie leven.) Het schoonste van het spel is, als men 't doet, en luttel spreekt.Ga naar voetnoot8 Het spel deugt daar niet.Ga naar voetnoot9 Het spel een ander overgeven.Ga naar voetnoot10 Het spel gewonnen geven.Ga naar voetnoot11 Het spel heet: zie toe.Ga naar voetnoot12 Het spel is de kaars niet waardig. (Zie kaars.) Het spel is haast uit. Het spel is hun dagelijksch brood. (Zie brood.) Het spel is in orde. (Zie orde.) Het spel is op zijn hoogst.Ga naar voetnoot13 Het spel is verkeken.Ga naar voetnoot14 Het spel is: zich voor dich.Ga naar voetnoot15 Het spel van Brugge: al lagehende bijster. (Zie brugge.) Het spel verloren geven.Ga naar voetnoot16 Het spel wil voorwaarts.Ga naar voetnoot17 [De zaak staat goed. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer iemand een' post verkrijgt, die met zijne neiging overeenstemt.] Het spel wordt nu aangedraaid.Ga naar voetnoot18 [De zaak, waarover sprake is, wordt thans behandeld.] Het was een heel gewonnen spel; dan in het laatst gaf hij de kaats: hij liet het vaantje liggen. (Zie kaats.) Het zal op katjesspel uitloopen: die niet slaan kan, moet bijten en krabben. (Zie kat.) Hier komt al 't spel uit.Ga naar voetnoot19 Hij blijft buiten spel. Hij draait het spel op den duim. (Zie duim.) Hij gelooft, de hoofdmatador van het spel te zijn. (Zie matador.) Hij heeft het spel al weg. Hij heeft het spel geheel verbakerd (of: verbrod).Ga naar voetnoot20 Hij heeft vrienden in het spel.Ga naar voetnoot21 Hij is er zoo aangenaam als een hond in een kegelspel. (Zie hond.) Hij is het spel nog niet moede.Ga naar voetnoot22 [Dat is: hij verlangt naar hetzelfde gevaar. In gelijken zin zegt men: Zijne voeten jeuken hem weder.] Hij is meester van het spel. (Zie meester.) Hij komt mede in het spel. Hij loopt zijne schoenen in twee, om ook in 't spel te zijn. (Zie schoen.) Hij maakt er een spelletje van. Hij maakt er kort spel mede. Hij maakt het spel gaande.Ga naar voetnoot23 Hij maakt veel spels.Ga naar voetnoot24 Hij speelt een gewaagd spel. Hij speelt zeker (ook wel: groot, of: rein) spel. Hij trekt zich uit het spel. Hij zet zijn' laatsten duit op het spel. (Zie duit.) Iemand een spel berokkenen.Ga naar voetnoot25 Indien gij gooit met bloem of groen, Dat is het voorspel van een' zoen. (Zie bloem.) In het spel zijn wij vijanden. In spel en in spot zegt men dikwijls de waarheid.Ga naar voetnoot26 Kermisgaan (of: Spelevaren, ook wel: Zulk eene geneugte) is een' bilslag waard. (Zie bil.) Men doe, wat men wil: die het geluk heeft, wint het spel. (Zie geluk.) Met de waarheid te zeggen, verliest men het spel.Ga naar voetnoot27 Met lang sammelen, raakt men het spel bijster.Ga naar voetnoot28 Na het spel komt de twist.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.) Nu is er nog kans, om het spel te winnen, zei Lubbert, en hij was al zijne schijven kwijt. (Zie kans.) | |
[pagina 287]
| |
Nu is het mijn spel.Ga naar voetnoot1 Ongelukkig in het spel, gelukkig in de liefde. (Zie gelukkig.) Opregt spel Komt te zijnen tijde wel.Ga naar voetnoot2 Op 't vrolijk spel Volgt slechts gekwel. (Zie gekwel.) Overal in het spel, als Pilatus in het credo. (Zie credo.) Reden is goed tot het spel. (Zie reden.) Speel je spel.Ga naar voetnoot3 Speel rein spel: mors niet.Ga naar voetnoot4 Spel zoeken is jok vinden. (Zie jok.) Steek uwe kogels (of: kegels) in den zak: uw spel is ten einde. (Zie einde.) Te weinig en te veel Bederven 't spel geheel.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Trouwen is voorwaar geen kinderspel. (Zie kind.) Uit het spel spreken, maar geene poppen noemen. (Zie pop.) Veel gerel Maakt veel spel. (Zie gerel.) Verzien is 't best op 't spel.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Vrouwen-gemoed, heeren-gunst, April-weder en het kaatsspel veranderen dikwijls. (Zie april.) Wien zou spel, boelschap, toorn en wijn niet verblinden? (Zie boelschap.) Zijn leven staat op het spel. (Zie leven.) Zij prijzen het spel.Ga naar voetnoot7 | |
Speld.Daar zijn veel speldjes te steken.Ga naar voetnoot8 Daar zullen wij maar een speldje bij steken.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) [Wanneer men eene zaak niet verder wenscht voort te zetten, dan zegt men: Daar zullen wij maar een speldje bij steken. Tuinman beweert, dat ‘dit ontleent is van zommiger gewoonte, die, door 't steken van eene speld, merken, waar zy gebleven zyn, of iets geëindigt en gelaten hebben.’ Roemer visscher verklaart, in zijne Sinnepoppen, het xiiie. spreekwoord van het eerste schock, en verbeeldende eene brandende kaars, het spreekwoord: Bij glazen om, wat tevens tot opheldering van dit spreekwoord strekt. Daar zegt hij: ‘Alsser een Kaeckelaer (die de woorden alleen heeft) in 't ghelagh is, soo steectmen vvel (om hem te beschamen) een speld in de keerse; en als de keerse soo verre verbrandt is, datse de speld uytvvorpt, dā seytmen: by glasen om, soo heeft de Kaeckelaer zijn tijdt gehadt, een ander moet oock eens spreken. Dit is ghenomen uyt de Zeevaert, daermē alle tijdt by glasen meet, om datse gheen klock en hebben.’] Dat is een mooije speldeprik. (Zie prik.) Dat is een schoon horologie, zei Hans, en hij zag het speldenkussen zijner vrouw. (Zie hans.) De duivel heeft er eene speld ingestoken. (Zie duivel.) De een kan men prikken met eene speld, en de ander met eene hooivork. (Zie hooi.) Eene kaars verslinden, Om eene speld te vinden. (Zie kaars.) Eene speld heeft ook een' kop. (Zie kop.) Het is, alsof er met spelden en naalden in geprikt wordt. (Zie naald.) Het is geen' speldenkop waard. (Zie kop.) Het is kwaad, bij duister eene speld te vinden. (Zie duister.) Het is speldegeld. (Zie geld.) Het is zoet water om eene speld.Ga naar voetnoot10 Hij bukt om eene speld.Ga naar voetnoot11 Hij zoekt spelden (of: Het is een speldenzoeker).Ga naar voetnoot12 [Men zegt dit van iemand, die met neêrgeslagen oogen loopt; gelijk mede van hem, wien het aan natuurkracht ontbreekt.] Je kunt er met eene speld in steken. [Men zegt dit van een boek, dat, waar men 't ook openslaat, overal voortreffelijk is.] Men kan er geen speldenkop tusschen krijgen. (Zie kop.) Men kan wel eene speld hooren vallen. [Zoo stil is 't er.] Spelden op eenen hooizolder zoeken. (Zie hooi.) | |
Speler.De toekijker ziet meer dan de spelers. (Zie kijker.) Die den naam heeft van hoogloopers te gebruiken, zei de valsche speler, vindt moeite, om klanten te krijgen. (Zie hooglooper.) Het is een ongelukkige speler in de loterij. (Zie loterij.) Hoe groot het geluk van den speler ook zij, op het laatst begeeft het hem. (Zie geluk.) | |
Spie.Daar zal het ook nog wel eens op eene spie loopen. Heeft men een open gevonden, de duivel vindt er straks eene spie toe. (Zie duivel.) | |
Spiegel.Apen willen de spiegels breken, omdat zij hunne leelijkheid vertoonen. (Zie aap.) De spiegel klapt.Ga naar voetnoot14 [‘De maegden en jonge weduwen,’ zegt v. alkemade, ‘schijnen soo schuw van het huwelijk in haer praat, als ofse Nonnen wilden werden; maer haere opschik, hovaerdij en gedurige spiegelen, geeft haere geijlheijd te kennen.’] De vrouwen drijven al haren wandel met den raad des spiegels (of: Eene vrouw kan niet nalaten, zich zelve te zien, als zij voorbij den spiegel gaat). (Zie raad.) Een spiegel als eene wan, Daar spiegel ik niet an.Ga naar voetnoot15 Het blinkt als een spiegel.Ga naar voetnoot16 Het gelaat is de spiegel der ziel. (Zie gelaat.) | |
[pagina 288]
| |
Het is in den spiegel niet, Wat men daarin ziet.Ga naar voetnoot1 Hij is zoo glad als een spiegel. Hij mag er wel een' spiegel aan nemen. Hij weet te zwijgen als een spiegel, waaraan het glas ontbreekt. (Zie glas.) Hij zal dat schrift niet voor den spiegel steken. (Zie schrift.) Hij zoekt een' nar; maar zoo hij in den spiegel kijkt, zal hij er een' vinden. (Zie nar.) Wat doet de blinde met den spiegel? (Zie blind.) Zelfs apen gluren wel in spiegels. (Zie aap.) Zij heeft een' mooijen spiegel. Zij zien in denzelfden spiegel. | |
Spier.Het is zoo wit als eene spier.Ga naar voetnoot2 Mijne spieren jeuken.Ga naar voetnoot3
Ik geef er geene spier om. | |
Spiering.Beter spiering gevangen dan stil gezeten.Ga naar voetnoot4 De spiering doet den kabeljaauw (de bolk, of: den zalm) afslaan. (Zie bolk.) Die spiering vangt (of: heeft), vangt (heeft) ook visch.Ga naar voetnoot5 Een' schelvisch (aal, of: spiering) uitwerpen, om een' kabeljaauw te vangen. (Zie aal.) Het is een magere spiering.Ga naar voetnoot6 Hij beeft als eene kat voor een' spiering, en als een hond voor een stuk spek. (Zie hond.) Hij is een spiering, om te azen. [Hij is zoo klein, alsof hij dienen moest, om aan den hengel tot aas te verstrekken.] Op spiering teren.Ga naar voetnoot7 Spiering is ook visch, Als er niet anders is.Ga naar voetnoot8 Vangt men den spiering hier zoo, zei de mof in Groenland, en hij zag een' walvisch harpoenen. (Zie groenland.) Verkoop geen' spiering, voor gij ze gevangen hebt. | |
Spiets.Geen spiets maakt zulke diepe wonden, Als achterklap en booze monden. (Zie achterklap.) Het zijn al geene lansknechten, die lange spietsen dragen. (Zie lansknecht.) Hij is hem gelijk eene spiets achter de deur. (Zie deur.) Ik wilde, dat hij eene spiets diep in de aarde stak. (Zie aarde.) Men kan zijnen grond met geene spiets afreiken. (Zie grond.) | |
Spijgaten.Het loopt de spijgaten uit.Ga naar voetnoot9 [De spijgaten zijn ter scheep de openingen op den overloop, daar het water door uitgaat en geloosd wordt. En daar bij een' hevigen zeestrijd het bloed der gewonden gelijk water de spijgaten uitloopt, zoo zegt men van iemand, die het al te grof maakt, dat het de spijgaten uitloopt.] | |
Spijker.Als het huis verbrand is, wil men de schade inhalen, met de spijkers op te rapen. (Zie huis.) Daar zijn er, die zooveel met spijker-rapen winnen, als zij met den brand verliezen. (Zie brand.) Den spijker een hoofd geven. (Zie hoofd.) Eene schoone vrouw en een fijn kleed ontmoeten altijd een' spijker op hunnen weg. (Zie kleed.) Er is geen gat zoo klein, of er past een spijker in. (Zie gaten.) Er is geen spijker zoo klein, of men vindt er nog wel een gaatje voor. (Zie gaten.) Het is aan een' verroesten spijker vergeten.Ga naar voetnoot10 Het proces (of: Die zaak) hangt aan den spijker. (Zie proces.) Het zit zoo vast als een verroeste spijker. Hij hangt het aan den spijker. Hij heeft voor dezen spijker een ander gat geboord. (Zie gaten.) Hij is aan 't spijkers tellen. Hij is daar te huis als eene luis in eene spijkerton. (Zie huis.) Hij is zoo hard als een spijker. Hij komt aan den spijker. [Dat is: zijn boêl zal voor schuld verkocht worden.] Hij mist spijkers. [Hij heeft niets, dat spijkervast is, dat is: hij bezit geene vaste goederen. Men zegt het van iemand, wiens tilbare have zoo groot is, dat hij ze in een' doek onder den arm zou kunnen meênemen. In deze, gelijk mede in de spreekwijzen: Hij is aan 't spijkers tellen en Hij is zoo hard als een spijker, wordt spijker voor geld genomen. Dat het graanschuur zou beteekenen (meer in Duitschland dan in Nederland geldende), is mogelijk, maar niet waarschijnlijk.] Hij slaat den spijker op den kop. (Zie kop.) Hij slaat spijkers met koppen. (Zie kop.) Hij smijt er eene hand vol schotspijkers onder. (Zie hand.) Hij weet niet, aan wat spijker den mantel te hangen. (Zie mantel.) Hij weet voor elken spijker een gat. (Zie gaten.) Hij weet voor ieder gat een' spijker. (Zie gaten.) Hij zou een' spijker den kop afbijten. (Zie kop.) Ik ben niet waardig te kussen de schaduw van den spijker, daar uw schoenborstel aan hangt. (Zie borstel.) Men kan er geen' spijker tusschen krijgen. Men moet niet alles aan éénen spijker ophangen. Spijkers op laag water zoeken.Ga naar voetnoot11 [Terwijl bilderdijk dit spreekwoord ‘intusschen aan de Akademische of andere Taalleeraars ten raadsel geeft, zonder daar echter de zeven wisselkleederen van simson voor uit te loven,’ belooft hij, het in zijne Geslachtlijst te zullen verklaren. Die belofte is hij wel nagekomen, als hij op het woord spei zegt, dat, wanneer een schip aan den grond zit, ‘'t natuurlijk is, in dat geval zijn toevlucht tot de speien en speigaten te nemen, door welke men | |
[pagina 289]
| |
het water, dat binnen de kiel of holte is, uit doet loopen, om het vaartuig te doen rijzen, en weêr vlot te maken.’ Maar daar bilderdijk den man, die zich niet weet te verdedigen, en daarom uitvlugten zoekt, die hij voor grondige redenen wil doen gelden, spijën (en niet spijkers) op laag water laat zoeken, mogen wij het er voor houden, dat door deze ver klaring het raadsel nog niet is opgelost. Meer aannemelijk is de verklaring van v. lennep. ‘Het is,’ zegt hij, ‘alleen als 't water laag is, dat men de gezonken waren en kostbaarheden, die uit een gestrand schip te gronde zijn gegaan, op den bodem gaat zoeken. Maar wie daarvoor duikt, en zijn leven waagt, brengt gaarne iets boven, dat waarde heeft, en laat de gezonken spijkers liggen. Die dus, op laag water, beweert spijkers te zoeken, is of een dwaas, of iemand, die zijn wezenlijk doel verbergen wil.’] Wat hamer en wat spijkerdoos! (Zie doos.) Zijne maag is zoo hard als een spijker. (Zie maag.) Zooveel gaten, zooveel spijkers. (Zie gaten.) | |
Spijs.Adel is een arm geregt (of: eene dunne schotelspijs). (Zie adel.) Als de spijze mindert, zoo meerdert de honger. (Zie honger.) Beter buik geborsten, dan goede spijs verloren. (Zie buik.) Boerenkool met glinstrend ijs Is een lekkere winterspijs. (Zie ijs.) Dat elk gaarne mag, is zijne spijs.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Dat is allemans spijs niet (of: Het is geen gemeen mans spijs). (Zie man.) De kok maakt de spijs klaar, en de heer krijgt die op tafel. (Zie heer.) De spijs, die men heeft zien bereiden, walgt dikwijls.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) De spijs, die te veel kookt, verliest haren smaak. (Zie smaak.) Die eenen verkeerden weg inslaat, raakt zoo ligt in het kakhuis als in de spijskamer. (Zie kakhuis.) Die geene grove spijs verdragen kan, moet zich met slappe behelpen. Die spijs brandt zoo hard aan den pot, dat ze er niet is af te schrabben. (Zie pot.) Een bedorven smaak acht de beste spijzen gering. (Zie smaak.) Eén convent, ééne spijze. (Zie convent.) Eene verborgene spijs smaakt ook goed.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Een troostelijk woord is der zieken spijs.Ga naar voetnoot4 Gestolen spijs is altijd zoeter.Ga naar voetnoot5 Gewen uw kind tot alle spijs. (Zie kind.) God zendt hem wel de spijzen, maar de duivel kookt ze. (Zie duivel.) Het beste vleesch is der wormen spijs.Ga naar voetnoot6 Hij dient nergens toe, dan om de spijzen te vermoorden.Ga naar voetnoot7 Ligte spijze Is voor den wijze.Ga naar voetnoot8 Naardat de spijs is, moet men de saus maken. (Zie saus.) Nieuwe spijze maakt nieuwen appetijt. (Zie appetijt.) Papenwijven en soppen is eene gemeene spijs. (Zie paap.) Spijs, wel geknouwd, Is haast verdouwd.Ga naar voetnoot9 Verandering van spijs doet wel eten (of: smaken).Ga naar voetnoot10 Vleesch wat, Maar voorspijs zat. Vreemde spijze deert de maag; Nieuwigheid is 't land een plaag. (Zie land.) Wilt gij niet vroeg gedolven zijn, Neem spijs en drank als medicijn. (Zie drank.) Wolven-saus tot honde-vleisch: Dat is spijze naar den eisch. (Zie eisch.) | |
Spijt.Als spijt vlas was, dan kondt gij spinnen. [Woordspeling met spijt, opgekropte gramschap, en spijt, eene mindere soort van vlas, die naauwelijks spinbaar is.] Beter spijt lijden, dan spijt doen.Ga naar voetnoot11 Hij meende van spijt te barsten.Ga naar voetnoot12 Is de bij haar' angel kwijt, Sterft zij dra van enkel spijt. (Zie angel.) Maar eenen halven pais te maken; geen meerder leed of spijt dan niet gram worden. (Zie gram.) Men zou van spijt zich het haar uit den rug trekken. (Zie haar.) Niet te gast gaan of te nooden, is het beste middel, om bevrijd te wezen voor oneer, schade, spijt en schande. (Zie gast.) Nijd Baart spijt. (Zie nijd.) Nijd krijt van spijt, Waar eere rijdt. (Zie eer.) Spijt Gaapt wijd.Ga naar voetnoot13 Spijt God en den duivel geboren. (Zie duivel.) Spijt, Wie 't benijdt.Ga naar voetnoot14 Vrolijk leven voor den Heer, tot spijt van den duivel. (Zie duivel.) Zakken vol spijt.Ga naar voetnoot15 Zoo gij het lijdt, Het is uit spijt. | |
Spil.Boter in de pap, spillen in den zak en hoeren in de kooi kijken gaarne uit (of: komen ten laatste al uit). (Zie boter.) Daar heb je den man met zijne spillebeenen. (Zie beenen.) Dat is de spil, waarop alles draait. De spil is eerst aangedraaid.Ga naar voetnoot16 De spillen liggen in de asch. (Zie asch.) Het draait daar altijd op eene zelfde spil.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 290]
| |
Het draait op die herre (of: spil). (Zie herre.) Het is een mannetje, om op eene vlaggespil te zetten. (Zie man.) Het is goed, met de zilveren spil te spinnen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Het zijn goede spillekens, die zacht draaijen en lang loopen.Ga naar voetnoot2 Hij loopt ermede om de spil. Hij pakt zijne spillen (of: biezen). (Zie bies.) Hij weet niet, hoe hij de spillen bijeen zal houden (of: krijgen).Ga naar voetnoot3 Van zwaard- en spilzijde.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: alles en alles, niets uitgezonderd. Van zwaard- en spilzijde beteekent: het mannelijke en het vrouwelijke. De man hanteert het zwaard, de vrouw de spil.] Zijn wijf heeft hem zijne spillen krom gemaakt.Ga naar voetnoot5 Zij werpen de spillen bijeen.Ga naar voetnoot6 | |
Spin.Alle spinnekoppen zijn geene struisvogels, schoon ze lange pooten hebben. (Zie poot.) Als de raagbol rust, werkt de spin. (Zie raagbol.) Bijen en horzels breken het spinneweb. (Zie bij.) Daar wast geen spinrag (of: mos) aan een' draaijenden molenkam. (Zie kam.) De bloem, daar de bij honig uitzuigt, daar zuigt de spin venijn uit. (Zie bij.) De grootste geleerde kan eene spin niet dwingen, haar webbe te maken. (Zie geleerd.) De nijvere spin heeft een groot weefsel.Ga naar voetnoot7 De spin eet de vlieg, en de hagedis de spin. (Zie hagedis.) De wetten zijn gelijk spinnewebben.Ga naar voetnoot8 Er zal geen spinneweb voor zijn' mond groeijen. (Zie mond.) Groote vliegen breken (of: boren) door het spinrag, daar de kleine in verward blijven (of: blijven hangen). (Zie rag.) Het is eene nijdige spin (of: Zij is zoo nijdig als eene spin).Ga naar voetnoot9 Het moet wel eene groote spinnekop geweest zijn, die dat web gesponnen heeft, zei de mof, en hij examineerde het touw werk op een oorlogschip. (Zie mof.) Hij breekt erdoor heen als eene paardenvlieg door een spinneweb. (Zie paard.) Hij heeft het hoofd vol spinnewebben. (Zie hoofd.) Hij is zoo barsch als eene spinnekop op een' preêkstoel. (Zie predikstoel.) Hij is zoo vast verstrikt als eene bonte kraai in een spinneweb. (Zie kraai.) Hij is zoo vlug als eene spin op eene presënning. (Zie presënning.) Hij spint als eene spin.Ga naar voetnoot10 In de kerken wast ook wel spinrag. (Zie kerk.) Meestal spint de spin het net, waarin zij zelve gevangen wordt. (Zie net.) | |
Spinazie.Dat is vunze kost, zei Dries, en hij at koestront voor spinazie. (Zie dries.) Mijn zoon! gij zult spinazie eten. | |
Spinnewiel.Dan blijft er geen oud wijf aan baar spinnewiel. Die vrij wil zijn van vlas en vlok, Die ga niet tusschen wiel en rok. [Die onbesmet wil blijven, mijde slecht gezelschap.] Jan de Wasscher zit aan het spinnewiel. (Zie jan de wasscher.) Zij is ontsteld als een oud spinnewiel.Ga naar voetnoot11 | |
Spinrokken.Alwaar het spinrok dwingt het zwaard, Daar staat het kwalijk met den waard.Ga naar voetnoot12 [Waar de vrouw (het spinrok) over den man (het zwaard) heerscht, daar gaat het huisbestuur niet goed (daar staat het kwalijk met den waard).] Dat is het evangelie van het spinrokken. (Zie evangelie.) Die vrij wil zijn van vlas en vlok, Die ga niet tusschen wiel en rok. (Zie spinnewiel.) Het is een spinroks praatje. (Zie praat.) Het is te spade, water te werpen, als het vuur in het spinrokken is.Ga naar voetnoot13 Hij maakt van zijne lans een spinrokken. (Zie lans.) Spin gij uw spinrok.Ga naar voetnoot14 Wat maakt de zog aan het spinrokken!Ga naar voetnoot15 | |
Spinster.De vlijtige spinster heeft nooit gebrek aan een hemd. (Zie gebrek.) Het vlas is wel goed, maar de spinster deugt niet.Ga naar voetnoot16 | |
Spiritus.Hij is uit zijn spiritus gekomen.Ga naar voetnoot17 [Dit spreekwoord is ontleend aan preparaten op spiritus, die, daar buiten gebragt, bederven.] | |
Spit.Aan de kat, die het spit likt, moet men het spek (of: gebraad) niet toevertrouwen. (Zie gebraad.) Daar is geen spit mede te winnen (of: te wenden).Ga naar voetnoot18 Het spit is in de asch gewend. (Zie asch.) Hij draait er het spit. Hij is met het spit geslagen (of: gesmeten), zonder van het gebraad gegeten te hebben. (Zie gebraad.) | |
[pagina 291]
| |
Hij loont mij met het spit, daar het gebraad af is. (Zie gebraad.) Men moet het gebraad aan het spit leggen, terwijl het vuur brandt. (Zie gebraad.) Terwijl het speetje gaat, Geen vriend, die ons verlaat. Trek ik een' grooten prijs, zei Jantje van der Lit, Dan steek ik door de vreugd van nacht mijn wijf aan 't spit. (Zie jantje van der lit.) Van het gebraad geven, en daarna met het spit smijten. (Zie gebraad.) Ze steken vier hammen aan één spit. (Zie ham.) | |
Spitsroede.Door de spitsroeden (ook wel: Aan de galg) dansen. (Zie galg.) Iemand door de spitsroeden jagen.Ga naar voetnoot2 Wat dunk je van dat loopen, zei Piet, en hij liep door de spitsroeden. (Zie pieter.) | |
Splinter.De splinters doen meer kwaad dan de kogels. (Zie kogel.) Het is eene splinterige zaak.Ga naar voetnoot3 Het is een splinterkijker. (Zie kijker.) Het is onregt, dat de balk den splinter berispt. (Zie balk.) Men ziet den splinter in eens anders oog, maar niet den balk in ons eigen. (Zie balk.) Van een' splinter een' balk maken. (Zie balk.) | |
Spoed.Doe, wat gij doet, Altijd met spoed.Ga naar voetnoot4 Haastige (of: Te groote) spoed Is zelden goed.Ga naar voetnoot5 Haast is geen spoed. (Zie haastigheid.) Hoe meerder haast, hoe minder spoed, zei Arie Korse, en hij liep zonder schoenen langs straat. (Zie arie korse.) Maandags spoed, Zelden goed. (Zie maandag.) | |
Spoeling.Daar de varkens veel zijn, valt de spoeling dun.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Dat is misselijke kost, zei de mof, en hij at spoeling voor bier en brood. (Zie bier.) Het is nu spoeling, het zal nog wel voedsel worden.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) | |
Spons.Heeft iemand met spreken zich vergist, 't Wordt met geen sponsje uitgewischt.Ga naar voetnoot8 Het is zoo bol als eene spons.Ga naar voetnoot9 Hij drinkt als eene spons. Hij heeft eene spons in zijne keel. (Zie keel.) | |
Spook.Hebt gij een spook bij ons gezien? [Men vraagt dit aan iemand, wiens bezoeken zeldzamer zijn, dan men gaarne zag.] Het is een raar (of: vreemd) spook. Hij dwaalt als een spook rond. Hij maakt al vrij wat spooks. [Hij heeft eene groote beweging op zijn lijf.] In een smidse wat te raken, Bij apothekers wat te smaken, In een spoken-boek te lezen, Kan niet dan met hinder wezen. (Zie apotheker.) Zij is zoo leelijk als een spook. | |
Spoor.Aan kam en sporen kent men den haan. (Zie haan.) Al te heete sporen maakt een paard dampig. (Zie paard.) Booze wijven en stugge paarden moet men met harde (of: scherpe) sporen berijden. (Zie paard.) Een gehuurd paard en eigen sporen rijden wel (of: maken korte mijlen). (Zie mijl.) Een hoentje gelaarsd en gespoord. (Zie hoen.) Een paard, te veel met sporen gestoken, wil dikwijls niet voort. (Zie paard.) Gewillige paarden behoeft men niet met sporen te steken. (Zie paard.) Het eene paard gaat met een woord, het andere met een rijsje, en het derde moet somtijds de sporen gevoelen. (Zie paard.) Het is eene hen met sporen. (Zie hen.) Het is een' haan met een' dubbelen kam (ook wel: met kam en sporen). (Zie haan.) Hij geeft het paard de sporen. (Zie paard.) Hij heeft meer den toom dan de sporen noodig. Hij heeft zijne sporen gespannen.Ga naar voetnoot11 Hij heeft zijne sporen nog niet verdiend. [Dat is: hij heeft nog weinig verrigt, om een eereteeken te verkrijgen. Alleen hij droeg sporen, die tot ridder geslagen was; en dit geschiedde niet, dan nadat men door een of ander wapenfeit zich onderscheiden had.] Iemand een vat wijns gelaarsd en gespoord vereeren. (Zie laars.) Iemand met scherpe sporen berijden.Ga naar voetnoot12 Iemand met sporen nopen.Ga naar voetnoot13 Kam en sporen van den haan Doen zijn' ouderdom verstaan. (Zie haan.) Laat hem de sporen verdruipen.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 292]
| |
Met laarzen en sporen. (Zie laars.) Toen hij ruiter wilde worden, had hij geen paard, - toen hij een paard vond, ontbraken hem stevels en sporen, - en toen hij alles had, was er geen courage: 't gaat hem als Matthijs van Dresden. (Zie courage.) Twee sporen heeft (of: haat) het paard: één, daar het in loopen moet, en ééne, die het loopen doet. (Zie paard.) Wat weet een boer van sporen!
Als de jager blaast, is er wild op 't spoor. (Zie jager.) De wagen is uit het spoor. De wagen wraakt in het spoor.Ga naar voetnoot1 Er is spoor noch hoefslag van te vinden. (Zie hoefslag.) Hij durft dat voetspoor niet betreden.Ga naar voetnoot2 Hij gaat voor niemand uit het spoor, al ware het ook de grietman. (Zie grietman.) Hij heeft wat op 't spoor.Ga naar voetnoot3 Hij is het spoor bijster.Ga naar voetnoot4 Hij is nog niet dronken, die, liggende in het wagenspoor, een been kan opsteken. (Zie beenen.) Hij kan den wagen niet in het spoor houden.Ga naar voetnoot5 Hij leidt hem van het spoor. Hij volgt het gemeene spoor.Ga naar voetnoot6 Twee sporen heeft (of: haat) het paard: één, daar het in loopen moet, en ééne, die het loopen doet. (Zie paard.) Volg het spoor maar van de brakken. (Zie brak.) Wij gaan op hetzelfde spoor.Ga naar voetnoot7 | |
Spoorwagen.Als de plaats van stoker op den spoorwagen vacant is, zal ik om u denken. (Zie plaats.) Hij moet nog naar den spoor. [Hij heeft groote haast.] | |
Sport.Allengsche sportjes raakt men op de ladder. (Zie ladder.) Dat is eene ladder met rare sporten, zei de boer, en hij zag een' graadboog. (Zie boer.) Het is eene goede leer; maar het zijn slechte sporten. (Zie ladder.) Het is onnatuurlijk, dat iemand van de laagste tot de hoogste sport springt, zonder de middelste te raken. Hij beeft als een dief op de laatste sport van de ladder. (Zie dief.) Hij komt eene sport hooger op de ladder. (Zie ladder.) Wie de ladder beklimmen wil, moet van de onderste sport beginnen. (Zie ladder.) | |
Spot.Die de schade heeft, heeft den spot toe (of: behoeft voor den spot niet te zorgen, ook wel: Spot en schade gaan gaarne zamen). (Zie schade.) Hij heeft er de schade van, en den spot daarenboven. (Zie schade.) In spel en in spot zegt men dikwijls de waarheid. (Zie spel.) Met goede (of: lieve) vrienden zal men waren spot houden.Ga naar voetnoot8 Met Jan en alleman den spot drijven. (Zie jan.) Spot en schade komt niemand te stade. (Zie schade.) Spot en schade mogen kwalijk te gader. (Zie schade.) Ware spot, Zware spot.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Wilt gij spot en hoon ontgaan, Trek geen andrer dingen aan. (Zie ding.) Zij gaat met haar' spot naar bed. (Zie bed.) | |
Spotternij.Hij steekt in de spotternij tot de oogen toe, en nog wil hij met een ander spotten. (Zie oog.) | |
Spraak.Bij veel zaaks Voegt weinig spraaks. De derde man Brengt de spraak an. (Zie man.) De spraak was zulks, en het scheelde de helft niet. (Zie helft.) De spraken zijn verward (of: Het is een Babel van verwarring). (Zie babel.) Eene zoete spraak maakt den mensch rijk aan vrienden. (Zie mensch.) Het is geene goede spraak, die ieder niet verstaat.Ga naar voetnoot10 Hij antwoordt in eigen spraak.Ga naar voetnoot11 [Hierdoor verstaat men te scheep: hij schiet op dengenen, die eerst op hem geschoten heeft.] Hij heeft eene goede meening, maar eene kwade uitspraak (ook wel: maar hij brengt het slecht voor den dag). (Zie dag.) Hij heeft spraakwater in (of: ingenomen). [Spraakwater heet men den sterken drank, omdat hij spraakzaam maakt.] Hij kent den weg en de spraak. Hij maakt lange morgenspraak. (Zie morgen.) Hoe meerder liefde, hoe minderspraak. (Zie liefde.) Met groote heeren zal men geene lange morgenspraak houden. (Zie heer.) Met heksen of geleerde spraken Zal zich geen vrouw beminlijk maken. Om kleine zaken Korte spraken.Ga naar voetnoot12 Schoonespraken Scheuren geene kaken. (Zie kaak.) Zijne spraak berigt ons, dat hij van achter Bonderpaal is. (Zie bonda.) | |
Spreekwoord.Een spreekwoord, een waar woord.Ga naar voetnoot13 Een spreekwoord zegt, al wat de lezer wil. (Zie lezer.) | |
[pagina 293]
| |
Spreekwoorden zijn dochters der dagelijksche ondervinding. (Zie dag.) | |
Spreeuw.Beter een' vink (of: spreeuw) geplukt, dan ledig gezeten.Ga naar voetnoot1 De spreeuwen k..... eindelijk den vogelverschrikker op het hoofd. (Zie hoofd.) Eéne koe geeft meer dan zeven spreeuwen. (Zie koe.) Een spreeuw op 't dak maakt nog de lente niet. (Zie dak.) Het is een hollige spreeuw (of: Hij is zoo hollig als een spreeuw).Ga naar voetnoot2 Spreeuwen willen wel kersen eten, maar geene boomen planten. (Zie boom.) | |
Spreker.Er is geen spreker, die het eenen zwijger verbeteren kan (of: Zwijgen kan niet verbeterd worden).Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) God is geen spreker, Maar op zijn' tijd een wreker. (Zie god.) Het is een goed spreker, die een' goed' zwijger verbetert.Ga naar voetnoot4 Veelsprekers, Windbrekers. (Zie breker.) | |
Spreuk.Magtspreuken zijn de laatste toevlugt van degenen, die hunne zaak verloren achten. (Zie magt.) | |
Spriet.De neêrgedaalde spriet ontvliedt storm en buijen. (Zie bui.) Hij hangt ze aan den boegspriet. (Zie boeg.) Hij zeilt met een' loopenden spriet: Een klein windeken deert hem niet.Ga naar voetnoot5 Met een' geschoten spriet varen.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: zwichten, voor een ander onderdoen. Een spriet is een lange mastboom, waaraan een zeil wordt uitgespreid. Met een' loopenden spriet varen, heeft geen gevaar in; het tegendeel is waar, wanneer men met een' geschoten spriet onder zeil is.] | |
Springer.Dat zijn de springers van Maziton. (Zie maziton.) Het is een beenopspringer. (Zie beenen.) Het is een regte hekkenspringer. (Zie hek.) Het is een regte spring in 't veld.Ga naar voetnoot7 | |
Sprong.Als Sinte Lucie komt, lengen de dagen eenen vlooijen-sprong. (Zie dag.) Beter is 't, teruggegaan, Dan een' kwaden sprong gedaan.Ga naar voetnoot9 Dat is een extraordinaire sprong, zei Maarten, en hij sprong over eene wetering van drie voeten waters. (Zie maarten.) Dat is een schoone sprong, zei Barend, en hij stapte over een slootje. (Zie barend.) Dat is een voltigeer-sprong, zei de boer, en hij sprong over een' zwavelstok. (Zie boer.) Dat is een voltigeer-sprong, zei Tijs, en hij zag een' dief van de ladder stooten. (Zie dief.) De beste jager en zijn hond doen wel eens een' vergeefschen sprong. (Zie hond.) De deugd komt op geen' sprong. (Zie deugd.) Den sprong door de ton doen. [Dit spreekwoord is aan het Cirque Olympique (Paardenspel) en de kunst van den kunstrijder ontleend. De sprong door de (papieren) ton blijft altijd een gevaarlijk werk, ook voor den kunstenaar, en waartoe veel beleid, overleg en behendigheid gevorderd wordt; van daar, dat men deze spreekwijze bezigt bij de intrede in het huwelijk.] Die den sprong niet ontgaan kan, wat behoeft hij lang voor de gracht testaan beven? (Zie gracht.) Eene kat, die in 't naauw zit, maakt vieze sprongen. (Zie kat.) Een lonk, een sprong, een dronk - Elk is eene vonk. (Zie dronk.) Eet ge een ei, zoo doe een' dronk; Eet ge een' appel, doe een' sprong. (Zie appel.) Gij zult daar een' sprong zien. Het geschiedde op stel en sprong.Ga naar voetnoot10 Het is een sprong van een' steenbok. Hij heeft een' grooten sprong gedaan. Hij maakt bokkensprongen. (Zie bok.) Hij maakt kromme sprongen. Hij maakt luchtsprongen. (Zie lucht.) Hij maakt zijsprongen. Hij neemt een' hazensprong. (Zie haas.) Hij staat op den sprong. Hij wil daar een' sprong naar wagen.Ga naar voetnoot11 Hij wil met éénen sprong twee hazen bespringen. (Zie haas.) Hij zal geene kromme sprongen meer maken.Ga naar voetnoot12 [Gelijk men van zaken zegt, die uitgediend hebben: Men kan er geene kromme sprongen meer mede maken: het fut is eruit, zoo zegt men van den man, die zijne ligchamelijke krachten heeft verloren, maar vooral van den persoon, die allen zedelijken invloed mist: Hij zal geene kromme sprongen meer maken.] Hij zit op een' hip en een' sprong. (Zie hip.) | |
[pagina 294]
| |
Men kan er geene kromme sprongen meer mede maken: het fut is eruit. (Zie fut.) Men komt met één' sprong niet op den hoogsten trap.Ga naar voetnoot1 Men treedt aarzeling, om eenen goeden sprong te doen.Ga naar voetnoot2 Nooit deed een aap eenen grooten sprong met zijn blok. (Zie aap.) Zijne hoogste sprongen zijn gedaan (of: hebben uit).Ga naar voetnoot3 Zijne reden was vol sprongen. (Zie reden.) | |
Sprookje.Dat is een sprookje van Blaauwbaard. (Zie blaauwbaard.) Het is een sprookje van Moeder de Gans. (Zie moeder de gans.) Het is een sprookje van Roodkousje. (Zie roodkousje.) Zijn morgen- en zijn avond-zang: Zij geven niet denzelfden klank (of: Zijne morgensprookjes en avondpraatjes verschillen magtig, ook wel: Zijne morgen- en zijne avondredenen komen niet overeen). (Zie avond.) | |
Staag.Hij laat zich over staag zetten (of: steken). Hij ligt over staag. Hij loopt over staag.Ga naar voetnoot5 Hij smijt hem over boord (of: staag). (Zie boord.) | |
Staak.Alle mikken zijn hier staken. (Zie mik.) Als de hemel valt, blijft er geen tuinstaak staan. (Zie hemel.) Alwaar staken zijn, daar zijn juist geene boonen. (Zie boon.) Daar zijn geene stonden Aan staken gebonden.Ga naar voetnoot6 [De tijd laat zich door niets stuiten in zijne vaart. In denzelfden zin zegt men: De tijd is aan geen' post gebonden en Een jaar is aan geen' staak gebonden.] Dat zijn kloeke boonstaken, zei Julfus, en hij zag de masten van een oorlogschip. (Zie boon.) Een jaar is aan geen' staak gebonden. (Zie jaar.) Een man van groot fortuin Past op geen' staak of tuin. (Zie fortuin.) Het is een regte tuinstaak (of: Hij is zoo regt als een tuinstaak).Ga naar voetnoot7 Hij pronkt, alsof hij een' staak geslikt (of: ingezwolgen) had.Ga naar voetnoot8 Lege staken staan het langst.Ga naar voetnoot9 Van een krom hout kwam nooit regte staak. (Zie hout.) | |
Staal.Dat staal ligt om. Eene ijzeren roede tot een' stalen aars. (Zie aars.) Een fraaije taal Dringt in als staal. Had hij eene stalen roede, zij hadden eene ijzeren huid. (Zie huid.) Hebt gij een water-hart, gij moet geen staal aan uwe zijde dragen. (Zie hart.) Het eene staal breekt het andere.Ga naar voetnoot10 Het eene staal dwingt het andere.Ga naar voetnoot11 Het staal is eruit.Ga naar voetnoot12 Het staal wordt in het vuur gehard. Hij heeft een stalen geheugen. (Zie geheugen.) Hij heeft een verstaald (of: houten) voorhoofd. (Zie hout.) Hij is van ijzer en staal. (Zie ijzer.) Hij is zoo hard als staal.Ga naar voetnoot13 In 't koningrijke van de min Mag nimmer staal of ijzer in. (Zie ijzer.) Zijne onschuld beschut hem gelijk een stalen muur (of: gelijk een ijzeren wand en bolwerk). (Zie bolwerk.)
Het is een staaltje (ook wel: een puikje, pronkstukje, of: juweeltje). (Zie juweel.) Het is een staal van een wijf. [Zoo benoemt men eene heks.] Staaltjes van iemand verhalen.Ga naar voetnoot14 | |
Staart.Alle dingen hebben een inzigt, behalve eene koeijenklink; want daar hangt een staart voor. (Zie ding.) Alle kwade honden spelen met den staart. (Zie hond.) Als de eene koe bist, zoo bissen ze allen (of: dan steken de anderen den staart reeds op, ook wel: Als de eene koe den staart opheft, zoo beginnen ze allen te bissen). (Zie koe.) Als de hond een been heeft, dan heft hij zijn' staart op. (Zie beenderen.) Als de hond met den staart kwispelt, wil hij een brokje hebben. (Zie brok.) Als de koe vuil is, slaat zij gaarne haren staart rondom, om de anderen te maken, zoo als zij is. (Zie koe.) Als een hond u kwispelstaart: het moet u kosten. (Zie hond.) Als je me nu nog ontloopt, zei de boer, dan doe je het knap, en hij hield het kalf bij den staart, en holde ermede voort. (Zie boer.) Als men de kat streelt, zoo steekt ze den staart op. (Zie kat.) Als men hem den kop afsnijdt, begint hij aan den staart weêr te leven. (Zie kop.) Als men van den duivel spreekt, dan is hij nabij (of: dan rammelt reeds zijn gebeente, ook wel: dan ziet men zijn' staart). (Zie duivel.) Al snijdt men den hond den staart af, altijd blijft hij een hond. (Zie hond.) | |
[pagina 295]
| |
Als oude koeijen bissen, steken zij den staart het hoogst. (Zie koe.) Arrige aures Pamphile, zei de boer tegen zijn paard; Want de ooren stonden hem even eens gelijk de staart. (Zie boer.) Beter het hoofd van eene rat, dan de staart van een' leeuw. (Zie hoofd.) Bijt mij niet, ik heet Beeutje; Had ik een staartje, zoo was ik een leeuwtje. (Zie beeutje.) Daar de kraai vliegt, moet haar staart volgen. (Zie kraai.) Daar is een aap te vlooijen: wilt gij den zak ophouden (of: den staart vasthouden)? (Zie aap.) Daar is geen kop of staart aan te vinden. (Zie kop.) Daar is niet één hondje met een blaauw staartje. (Zie hond.) Daar komt de staart reeds kijken, waaraan men u kennen kan. Dat de windhond eenen langen staart heeft, komt hem van zijn geslacht. (Zie geslacht.) Dat is de staart, waarmede hij alles wendt en keert, en brengt, waar hij het hebben wil. Dat is een deftige paap, zei de boer, hij kan je hart bewegen, dat het wipstaart als eene koe, die een doorn onder den staart gebonden is. (Zie boer.) Dat is een ding met een' langen vossenstaart. (Zie ding.) Dat is een staartman, zei Barend de kok, en hij zag een' krokodil loopen. (Zie barend.) Dat is zooveel als eene koe zonder staart. (Zie koe.) Dat muisje zal een staartje hebben (of: Het is eene muis met een staartje). (Zie muis.) Dat schoon aankomt, maar daarna met den staart steekt.Ga naar voetnoot1 Dat zijn leugens met staarten. (Zie leugen.) De dank en loon, die ik daarvan heb, zijn zoo gering, dat eene mug ze op den staart kan wegvoeren. (Zie dank.) De duivel schijnt er zijnen staart ingeslagen te hebben. (Zie duivel.) De heer gebiedt zijnen knecht, de knecht de kat, en de kat haren staart. (Zie heer.) De hond doet een' rondedans naar zijnen staart. (Zie dans.) De koe weet niet, waartoe haar de staart dient, voor zij dien kwijt is. (Zie koe.) De maand Maart Heeft venijn in den staart. (Zie maand.) Den eersten donder in Maart, Vat men de elft bij den staart. (Zie donder.) Der vrouwen tong gaat heen en weêr als de staart van een kwikstaartje. (Zie kwikstaart.) De staart is het kwaadst, om te villen.Ga naar voetnoot2 De staart komt achteraan.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: het laatste deel van 't werk brengt de zwarigheden aan 't licht.] De tijd mogt komen, dat de koe haar' staart zou behoeven. (Zie koe.) De vossen hebben de mijlen gemeten; Maar zij hebben de staarten vergeten. (Zie mijl.) De wereld is om rapen uit, zei Joris Stompvoet, rijdende op den staart van een' laverenden kikvorsch. (Zie joris stompvoet.) Die bij vossen woont, moet den vossenstaart kunnen strijken. Die daar spreken mostaard-sterk, zouden geen' gebraden haan den staart uithalen. (Zie haan.) Die met den hamer niet kan, die smede met den staart. (Zie hamer.) Dien de koe toekomt, die vat haar bij de hoornen (of: bij den staart). (Zie horen.) Die proeft een vrouw of een' meloen, Die moet het van het staartstuk doen. (Zie meloen.) Die staart is niet van dat kalf. (Zie kalf.) Eene krul meer dan aan een' varkensstaart. (Zie krul.) Engelschman, staartman. (Zie engelschman.) Er zit een roggestaart in zijne keel. (Zie keel.) Geef een kind, als het eischt, en een' hond, als hij kwispelstaart: gij zult een kwaad kind en een' goeden hond hebben. (Zie hond.) Gij moet den hond wat zoetjes onder den staart blazen, zei Kees Aaije, dan kunt gij het wat langer uithouden. (Zie hond.) Gij zijt zoo haastig: gij zoudt niet deugen, om varkens te maken, want gij zoudt den staart vergeten. (Zie haastig.) Groot hart, Klein start. (Zie hart.) Heeft het ding een' kop, dan moet het ook een' staart hebben. (Zie ding.) Het is beter, bij het hoofd te grijpen dan bij den staart. (Zie hoofd.) Het is een bolletje van een' kortstaart. (Zie bol.) Het is een hond: had hij maar een' staart. (Zie hond.) Het is te laat, zei de vos, toen zijn staart in het ijs bevroren was. (Zie ijs.) Het is zoo waar, als dat de hond de bijl opät, en den steel voor staart achteruit stak. (Zie bijl.) Het krult gelijk een varkensstaart.Ga naar voetnoot4 Hij draait er zijn' staart uit.Ga naar voetnoot5 Hij gaat druipstaartende heen als een hond, dien de staart is afgekapt. (Zie hond.) Hij gaat van daar als een hond, met den staart tusschen de beenen. (Zie beenen.) Hij geeselt hem met een' vossenstaart.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: de berisping of de bestraffing is van luttel beteekenis, en meer voor het oog dan wel wezentlijk. Het spreekwoord is ontleend aan de boetedoening, bij sommige monniken-orden in gebruik, waar de geeseling meer een streelen dan een slaan was.] Hij heeft booze (of: snoode) ranken onder den staart. (Zie rank.) Hij heeft den wolf in den staart. [Dat wil zeggen: hij is lusteloos, gemelijk, hem ontbreekt innerlijke kracht, of wel: zijne zaken gaan achteruit, hij is in groote verlegenheid. Het spreekwoord is ontleend aan eene ziekte onder het rundvee, die, al inkankerende, alle kracht beneemt, en onder den naam van den wolf in den staart bekend is. Zie verder de Navorscher v. bl. 22.] | |
[pagina 296]
| |
Hij heeft eenen gladden aal (of: paling) bij den staart. (Zie aal.) Hij heeft een jong hart En een' ouden start. (Zie hart.) Hij heeft er eene staartveêr (of: eene veêr uit zijn' staart) gelaten.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: eene voorname veêr, waarvan het missen schendt en verminkt. Men zegt het van een belangrijk verlies.] Hij heeft mosterd op zijn' staart. (Zie mosterd.) Hij heeft streken onder (of: in) zijn' staart.Ga naar voetnoot2 Hij heeft zulk een' aardigen gang als een hond, die een' knuppel aan den staart heeft. (Zie gang.) Hij houdt de muis bij den staart. (Zie muis.) Hij houdt den ploeg bij den staart. (Zie ploeg.) Hij is bekend als de bonte hond met den blaauwen staart. (Zie hond.) Hij is daarmede gekattestaart. (Zie kat.) Hij is niet verre van den aars, die zich aan den staart houdt. (Zie aars.) Hij is te krijgen als de vos bij den staart. Hij is te stikken (te houden, of: te vangen) als een aal (of: paling) bij den staart. (Zie aal.) Hij is zoo dronken als een staartmolen. (Zie molen.) Hij kijkt als een vos, die op zijn' staart getrapt is. Hij kon hem niet verder brengen, dan hij eene koe bij den staart werpen mogt. (Zie koe.) Hij krijgt hem een' mastworp om den staart. (Zie mastworp.) Hij laat den staart hangen. Hij loopt eruit gelijk een hond, die de klem op den staart heeft. (Zie hond.) Hij loopt naar zijn' staart om.Ga naar voetnoot3 Hij meende om zijn' staart te springen.Ga naar voetnoot4 Hij meent, dat hij onzen Heer bij het been heeft, en hij heeft den duivel bij den staart. (Zie beenen.) Hij slaat met den staart tegen den overloop aan. (Zie overloop.) Hij springt om zijn' staart. Hij toomt het paard Aan den staart. (Zie paard.) Hij trekt hem eene veêr uit zijn' staart (of: zijne slagpennen uit). (Zie pen.) Hij trekt ze bij den staart. Hij vlecht hem een' staart. [Hij houdt hem voor den gek.] Hij weet staart noch steel, waar 't gebleven is.Ga naar voetnoot5 Hij wringt hem bij den staart, gelijk men de ossen doet. (Zie os.) Hij zet hem eene klem op zijn' neus (of: staart). (Zie klem.) Hij zit in nobiskroeg, onder Lucifers staart. (Zie kroeg.) Hij zit ze op den staart. Je bent eene slimme rat, Als je maar een' staart hadt. (Zie rat.) Ik houd van het paard niet, dat men bij den staart moet toomen. (Zie paard.) Ik moet den vogel eerst goed onder den staart zien.Ga naar voetnoot6 [Dat beteekent: ik moet eerst de zaak naauwkeurig navorschen, ‘zoo als de vogelaars doen,’ zegt v. eijk, ‘om de onderzoeken, of het dier geen gebrek heeft.’] In het staartje zit het venijn.Ga naar voetnoot7 [Dat is: op het eind komt al het kwade voor den dag.] Komt men over de Hont, dan komt men ook over den staart. (Zie hont.) Kop en staart leggen. (Zie kop.) Maart Roert zijn' staart; Maar April Doet, wat hij wil. (Zie april.) Meen je, dat mijn paard met den staart trekt, zei de voerman, de kop doet ook mede. (Zie kop.) Men behoeft den hond geen brood te geven, zoo lang hij met den staart kwispelt. (Zie brood.) Men geeft het hondje niet zooveel brood, als zijn staartje wel eischen zou. (Zie brood.) Men kan er geene kat (of: geen' hond) bij den staart doortrekken. (Zie hond.) Men kan geen' goeden pijl van een' varkensstaart maken. (Zie pijl.) Men kan geen' jagthoorn maken van een' zwijnsdrek, noch van een' vossenstaart eene trompet. (Zie drek.) Men moet de huik naar den wind hangen, zei het paard, en het sloeg met zijn' staart de muggen van zijn' rug af. (Zie huik.) Men moet den vogels wat zout op den staart leggen.Ga naar voetnoot8 [De bedoeling is: dit als middel te gebruiken, om de vogels te vangen. Het kan dus niet anders dan ironisch verstaan worden. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er hulpmiddelen worden aangewend, die volstrekt onnoodig zijn, of die veel beter en eenvoudiger langs andere wegen kunnen verkregen worden.] Men moet het paard niet bij den staart, maar bij den toom grijpen. (Zie paard.) Men pakt het zwijn bij den staart, gelijk den man bij zijn woord. (Zie man.) Men weet niet, of men hem bij de ooren of bij den staart heeft. (Zie oor.) Men zal hem met roggestaarten buigen. (Zie rog.) Mijne kat sch.. vuur, zei besje, en ze had eene vonk aan haren staart. (Zie besje.) Muisje! wacht uw staartje. (Zie muis.) Muis is de moêr: zij dragen allen staarten. (Zie moeder.) Niets schooner dan de staart der paauwen, Maar niets zoo leelijk als hun klaauwen. (Zie klaauw.) Nu zijt ge gelubd, zei de Spanjaard, en hij hakte eene kat den staart af. (Zie kat.) Om een volmaakte ezel te zijn, heeft hij maar een' staart noodig. (Zie ezel) Staart over schouder. (Zie schouder.) Trekt men één varken bij den staart, dan schreeuwen zij allen.Ga naar voetnoot9 Visschen en vrouwen zijn nergens beter dan onder den buik (of: aan den staart). (Zie buik.) Wat de natuur den paauwen aan den kam onthoudt, geeft zij hun weder aan den staart. (Zie kam.) | |
[pagina 297]
| |
Weg gaan mijne koeijen, zei de boer, en hij had zijn kalf bij den staart. (Zie boer.) Wij hebben ons werk af op een klein staartje na. Zij denken de koe reeds bij den kop te hebben, en zij hebben haar nog niet bij den staart. (Zie boer.) Zij loopen hem na als hondjes, die kwispelstaarten. (Zie hond.) Zijn hart klopt als een lammeren-staartje. (Zie hart.) Zijn zak rammelde als een vossenstaart in een' lederen vijzel. (Zie leder.) Zij volgen hetzelfde staartje. Zoo er nog vuiler rog in zee was, hij zou mij aan boord komen (of: zijnen staart opsteken). (Zie boord.) Zoo lang u de vos dient, moet je zijn' staart ligten en dragen. | |
Staat.Alle ding komt ter goeder staat. (Zie ding.) Daar kan je staat op maken. Dat is staatkunde. (Zie kunst.) De staat moet somtijds lijden, Om meerder kwaad te mijden. (Zie kwaad.) De staten van Jeruzalem: al weêr van voren af aan. (Zie jeruzalem.) Die den eenen tijd tot staat wordt gebragt, Die wordt den anderen tijd niet geacht.Ga naar voetnoot1 Die met oneer zijn besmet, Worden tot geen' staat gezet. (Zie oneer.) Die verheven wordt tot staat, Valt gemeenlijk vroeg of laat.Ga naar voetnoot2 Drie dingen moet men doen, of zij doen het zich zelven: zijnen staat maken, zijne dochter uithuwen, en zijnen aars wisschen. (Zie aars.) Een kleine staat, een groot gemak; Een groote staat, een lastig pak. (Zie gemak.) Een klein onderwind, en dat voordachtig, Luttel woorden, en die waarachtig, Goede manieren in doen en laten, Doen menigeen komen tot hooge staten. (Zie manier.) Een slaven-tong is vrij, wanneer zij zwijgen mag; Maar in een' vrijen staat zij vrij te spreken plag. (Zie slaaf.) Elk wordt naar zijnen staat behandeld.Ga naar voetnoot3 Elk zal zich houden naar zijnen staat.Ga naar voetnoot4 Gij zijt lief; maar statendubbeltjes zijn nog beter. (Zie dubbeltje.) God kent staat. (Zie god.) Goede regel houdt den staat. (Zie regel.) Groote staat en klein van middelen. (Zie middel.) Het is de eerste kunst van een' eerlijken staat, Dat men kan verdragen nijd en haat. (Zie haat.) Het is een sobere staat, zei de Mennist, en hij zag, hoe de soldaten in het leger leefden. (Zie leger.) Hij is gewis in goeden staat, Die zonder schuld te bedde gaat. (Zie bed.) Hij is in alle staten. Hij ziet zich in staat gesteld, om het tegen storm en wind uit te houden. Hoe grooter staat, Hoe grooter haat. (Zie haat.) Ik ben geen paus van zulken staat, En ik en geef ook geen' aflaat. (Zie aflaat.) In alle staten is gebrek. (Zie gebrek.) In liefde en hoogen staat Wil niemand medemaat. (Zie liefde.) Ken staat, Houd maat. (Zie maat.) Kies u nooit te grooten staat, Noch te grooten medemaat. (Zie maat.) Kunt gij niet lijden goed en kwaad, Zoo wacht voor u geen' hooger' staat. (Zie goede.) Liever een bedorven staat, Dan die gansch te niete gaat. Maagd! wilt gij staat, of eer, of glans? De luister komt u van de mans. (Zie eer.) Maat Houdt staat; Onmaat Vergaat. (Zie maat.) Men geeft wel staten, maar geene wijsheid.Ga naar voetnoot5 Men krijgt den staat, waarnaar men staat. Middelmaat Houdt staat (of: Liever middelmaat Dan hooger staat). (Zie middelmaat.) Na eer en staat Volgt nijd en haat. (Zie eer.) Staat Belaadt.Ga naar voetnoot6 Steek u in geene staatszaken.Ga naar voetnoot7 Wacht u voor de lieden, die bij leven en sterven steeds een' effen' staat maken. (Zie lieden.) Wanneer men is in goeden staat, Dan geeft men ligtlijk goeden raad. (Zie raad.) Wilt Ezau's staat voor u niet kiezen, En zegen voor de jagt verliezen. (Zie ezau.) Zeg mij, met wien gij omgaat, en ik zal uwen staat weten.Ga naar voetnoot8 Zoek vreugd, staat, rijkdom, Oost en West, Uw ziele weldoen is u 't best. (Zie oosten.) Zoet en zuur is huwelijks staat. (Zie huwelijk.) Zoo de jongheid stuurt den staat, Zie, dat hij ten onder gaat. (Zie jongheid.) | |
Staatsie.Hij zit in volle staatsie. Kleine winkel, groote nering; Rijke staatsie, smalle tering. (Zie nering.) Lagchen, om staatsie te houden. | |
Stad.Aan de stadspoort vindt men de eerste huizen. (Zie huis.) Als de stad is ingenomen, moet het kasteel volgen. (Zie kasteel.) Als hij vertrokken is, zal er een gek minder in de stad zijn. (Zie gek.) Beter een halve dokter in de stad dan een heele buiten. (Zie dokter.) De geheele stad zal ervan gewagen (of: is er vol van). Deventer is eene koopstad, Zutphen is eene loopstad, Lochem is nog wat, Maar Borculo is een hondengat. (Zie borculo.) De zotten weten niet naar de stad te gaan. [Dit spreekwoord is ontleend aan Pred. x: 15.] Die niet oogluiken kan, en zien door de vingers, dient niet te heerschen over stad of kinders. (Zie kind.) Duren is eene schoone stad, die aan het Sparen ligt. (Zie duren.) Duren is eene schoone stad, en blijven duren nog eene schoonere. (Zie duren.) Duren is eene schoone stad; maar Kortrijk ligt er zoo digt bij. (Zie duren.) | |
[pagina 298]
| |
Eendragt is der steden sterkte. (Zie eendragt.) Eene groote stad, eene woeste stad.Ga naar voetnoot1 Een stads praatje duurt maar drie dagen. (Zie dag.) Gaap niet alom in de stad, en loop niet in alle hoeken. (Zie hoek.) Geen rijker man in dorp of steê, Dan die met 't zijne leeft in vreê. (Zie dorp.) Goede scholen en goede uurwerken zijn twee kenteekens van eene goede stadsregering. (Zie regering.) Het is een stads leugenaar. (Zie leugenaar.) Het kan beter van eene stad dan van een dorp. (Zie dorp.) Het ware beter, dat eene stad verbrandde, dan eene kwade gewoonte daarin te brengen. (Zie gewoonte.) Hij heeft zooveel met de hoofdsteden te doen, dat hij de dorpen al vergeet. (Zie dorp.) Hij is het relletje van de gansche stad. (Zie rel.) Hij weet best, waar de stad zwakst is. Hij wil een ander regeren, die zelf steêkind is. (Zie kind.) Hij wordt stads kind gemaakt. (Zie kind.) Hij ziet er uit, of hij uit eene belegerde stad komt. Hij zou stad en land aan malkander praten. (Zie land.) Ik kom er onnoozel aan, zei de gaauwdief, en hij was met het stads wapen vereerd. (Zie dief.) In deze stad zal men het goed winnen, en in die stad zal men het verteren. (Zie goed.) In elk steedken Een ander meedken. (Zie meisje.) Men zoude hem met honden uit de stad hitsen. (Zie hond.) Nooit vindt men in dorp of steê Gierigaards met 't hun tevreê. (Zie dorp.) Onder den rook van de stad wonen. (Zie rook.) Ook steden en rijken Hebben hare lijken. (Zie lijk.) Rijke gekken versieren de stad, Maar wijze mannen bestieren de stad. (Zie gek.) Steden, die niet zijn te winnen, kan men door den honger dwingen. (Zie honger.) Wie kent mijn gat In eene vreemde stad! (Zie gatten.) Wij willen er ons op beraden met de vier hoofdsteden.Ga naar voetnoot2 Wijzen en gekken te zamen zijn noodig, om eene stad te maken. (Zie gek.) Woerden is eene stad, Oudewater is nog wat, Maar Montfoort is een gat. (Zie gaten.) | |
Stadhuis.Dat mag hij wel voorbij het stadhuis dragen. [Men zegt dit, als iemand iets zeer duur heeft gekocht. Hij heeft dan de verdenking niet te vreezen, dat hij de zaak zou hebben gestolen.] De trappen van het stadhuis zijn glibberig. Hij beeft gelijk het oude stadhuis.Ga naar voetnoot3 Hij spreekt stadhuiswoorden. [Door stadhuiswoorden spreken verstaat men een overvloedig gebruik maken van vreemde woorden, omdat deze in den kanselarij-stijl voorkomen.] Hij verkeert zeker veel op 't stadhuis, want hij houdt van zitten. Hij zag er zoo verschrikt uit, of 't stadhuis in brand stond. (Zie brand.) | |
Staf.Den staf over iemand breken. Elk wil wel een bisschop van houden zijn, en eenen gouden staf hebben. (Zie bisschop.) Geld is steeds den vrek tot straf, Maar den arme tot een' staf. (Zie arme.) Hij is gesprongen, en heeft ons den staf gelaten.Ga naar voetnoot4 [Hij is bankbreukig, en heeft ons niets gelaten dan de gelegenheid, om uit wandelen te gaan.] Hij is mijn stok en mijn staf. [Dit spreekwoord is misschien ontleend aan Psalm xxiii: 4.] In eens anders oog ziet hij een kaf, Maar in zijn eigen oog ziet hij geen' staf. (Zie kaf.) Van vermolmd hout kwam nooit goede staf. (Zie hout.) Zonder staf (of: Met een' korten stok) is 't kwaad ver te springen.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) | |
Stal.Als de sterfte komt in den stal, Gaat ze gemeenlijk overal.Ga naar voetnoot6 Armoede op den stal, Armoede overal. (Zie armoede.) Daar komt geen knecht op mijnen stal, Of hij is geweest over berg en dal. (Zie berg.) Dat is verkeerd, zei de stalknecht, en hij toomde het paard aan den aars. (Zie aars.) Dat paard ruikt stal. (Zie paard.) De beste koeijen (of: paarden) vindt men op den stal, en slimme krengen langs den weg. (Zie koe.) De een mag de beste koe van den stal nemen, en de ander mag er niet eens in kijken. (Zie koe.) De een mag niet in den koestal kijken, en de ander mag erin sch..... (Zie koe.) De koestal is beter dan de koebrug. (Zie brug.) Den stal van Augias zuiveren. (Zie augias.) Die zijne merrie laat drinken bij alle beesten, Die zijne dochter laat gaan tot alle feesten, Heeft binnen 't jaar dit ongeval: Een hoer in huis, een guil op stal. (Zie beest.) Een hengst op stal. (Zie hengst.) Een vermoeid paard ziet liever een' vuilen stal dan een' schoonen weg. (Zie paard.) Gelijk het vee is, zoo is de stal.Ga naar voetnoot7 Goed voêr en een warme stal Is het al.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Het beste beest van stal sterft meesttijds 't eerst. (Zie beest.) | |
[pagina 299]
| |
Het beste paard (of: Ruintje) van stal. (Zie paard.) Het doet den os toch altijd nog goed, als hij naast het koetje op den stal staat. (Zie koe.) Het gelijkt wel een' paardenstal. (Zie paard.) Het grootste paard van stal Werkt veeltijds minst van al. (Zie paard.) Het is geen paard naar mijn' stal. (Zie paard.) Het is goed, het veulen op stal te hebben.Ga naar voetnoot1 Het zou een groot ongeluk zijn, indien er twee stallen met zulk vee besmet werden. (Zie ongeluk.) Het zou jammer zijn, indien er twee stallen mede besch.... werden.Ga naar voetnoot2 Hij gaat te hard van stal.Ga naar voetnoot3 Hij gaat te laat van stal.Ga naar voetnoot4 Hij haalt een oud paard van stal. (Zie paard.) Hij heeft zijn' kost eerlijk betaald, als een paard zijne stalhuur. (Zie huur.) Hij is in den krengenstal geraakt. (Zie kreng.) Hij krijgt menig vreemd haartje bij zich op stal. (Zie haar.) Hij roept als een dief in een' paardenstal. (Zie dief.) Hij wordt op stal gezet. [Hij krijgt pensioen.] Hitskes en britskes vindt men overal; Maar de beste koeijenstaan op stal. (Zie hitskes en britskes.) Iets op stal zetten. [Dat is: afdanken.] Ik heb graauwtje nog op denstal. (Zie graauwtje.) Men sluit den stal te laat, als het paard (of: de koe) gestolen is. (Zie koe.) Men zal geen spek zoeken in het nest van den hond, of worsten in den hondenstal. (Zie hond.) Op Sint Gal Blijft de koe in den stal. (Zie koe.) Oud mal Heeft geen' stal. (Zie mal.) Sluit den stal; de wolf heeft de schapen gegeten. (Zie schaap.) Soort bij soort op éénen stal. (Zie soort.) Terug paardje, naar stal. (Zie paard.) Twee kwade paarden dienen op éénen stal niet. (Zie paard.) Wie paard of vrouw zonder gebreken zoekt, zal stal en bed wel altijd ledig zien. (Zie bed.) Zacht hooi in eenen warmen stal. (Zie hooi.) Zijn stal staat op de klink. (Zie klink.) Zij zullen kwalijk zamen te stal staan.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: zij kunnen malkander niet verdragen.]
Daar stal is, komt stal bij.Ga naar voetnoot6 [Dat is: waar men zaken aantreft, die nog al bijval vinden, daar komen steeds meerderen hunne begeerte toonen, om mede te doen. De zucht tot navolging werkt sterk. Koning zegt betrekkelijk den oorsprong van dit spreekwoord: ‘In de Rivieren de Maas, de Waal en de Rijn vindt men in overvloed zeker vischje, veel naar eenen aal gelijkende, dat men Prik noemt. Voor de Prikken-visscherij bezigt men van teenen gevlochten korven of tuijen. In Augustus, wanneer deze visscherij begint, doet de Visscher 70 of 80 Prikken in eenen korf, maakt eenige ledige korven aan den eerstgenoemden vast, en legt dezelve gezamenlijk, aan een anker, onder water. De gevulde korf heet het Stal; door hetzelve worden andere gelokt, welke zich in de overige ledige korven verzamelen, en nieuwe Stallen vormen, zoodat daar, alwaar Stal is, Stal bij komt.’] | |
Stam.De appel valt niet verre van den stam. (Zie appel.) De oude stam Is te stram.Ga naar voetnoot7 De takken aarden naar den stam.Ga naar voetnoot8 Van de grofste stammen krijgt men de fijnste vruchten.
Zij is uit den stam Levi. (Zie levi.) | |
Stamelaar.De eene stamelaar verstaat den anderen wel.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Men moet een' stamelaar niet napraten. Wil geen stamelaars vertrouwen, En de witte kleêren schouwen. (Zie kleed.) | |
Stamper.Dat is eene omgekeerde klok, zei Michiel oom, en hij zag een' stamper in den vijzel staan. (Zie klok.) | |
Stand.Daar, waar men is in goeden stand, Daar is almede ons vaderland.Ga naar voetnoot10 Een arme stand geeft een rijk verstand. Eene liefde, die vlamt, eer dat ze brandt, kan niet lang stand houden. (Zie liefde.) Een lage waterstand Geeft vruchtbaar land. (Zie land.) Een pand Op hand Grijpt stand. (Zie hand.) Geene goede trouw houdtstand, wanneer men over ééne zaak tweemaal manen moet.Ga naar voetnoot11 Hij maakt een standje. Neem geen ding ter hand, Of breng het in zijn' stand. (Zie ding.) Niemand leeft naar zijnen stand.Ga naar voetnoot12 Niemand van zoo goeden stand, Of hij heeft een' wolven-tand. [Elk heeft zijne gebreken, men vindt geen volmaakt mensch.] | |
Stank.De stank verdwijnt zoo gezwind, als een veest in de kerk: daar heeft ze de ruimte van neusgaten. (Zie gaten.) | |
[pagina 300]
| |
Hij maakt er veel stanks van.Ga naar voetnoot1 Hij slacht den duivel: hij vertrekt met stank. (Zie duivel.) Hoe loozer kruid, hoe boozer stank. (Zie kruid.) Met stank beloond worden. Rook, stank en een kwaad wijf drijven den man uit zijn huis. (Zie huis.) Stront voor (of: Stank Voor) dank. (Zie dank.) Wat stank is dat: men zou er den kanker van in den neus krijgen. (Zie kanker.) Wie de schaamte doorgebeten heeft, is met schande vervuld, en moet met stank scheiden. (Zie schaamte.) | |
Stap.Als gij den wolf ziet, zoek niet meer naar zijne voetstappen.Ga naar voetnoot2 Dat is een stap nader tot den vrede. Dat kost hem veel voetstappen. Der vromen voetstappen mag men wel navolgen.Ga naar voetnoot3 De voetstappen van den meester benadeelen geen gewas. (Zie gewas.) Eén kwade stap, zonder meer, is genoeg, om eene glazen flesch te breken. (Zie flesch.) Hij doet verkeerde stappen. Hij heeft den grooten stap gedaan. [Dat wil zeggen: hij heeft den overtogt gemaakt van hier tot hiernamaals.] Iemands voetstappen drukken (of: volgen, ook wel: In iemands voetstappen treden). Lange stappen korten den weg.Ga naar voetnoot4 Men wil altijd een' stap hooger klimmen. Wacht u voor den eersten stap.Ga naar voetnoot5 | |
Stapel.Daar is de stapel der boeven. (Zie boef.) Dat is de stapel van alle ongeluk. (Zie ongeluk.)
Daar is wat op stapel.Ga naar voetnoot6 [Stapel, zegt winschooten, ‘beteekend, uit sijn eige kragt: een plaats, daar iet gestaapeld of opgehoopt of geplaatst kan werden,’ en volgens v. lennep is het de ‘naam der vereeniging van stijlen, waar een schip in aanbouw op rust.’ De spreekwijze is alzoo aan den scheepsbouw ontleend. Tuinman zegt, dat ‘men dat toepast op iets, dat naar negen maanden moet afloopen.’] Dat gelijkt wel naar het geraamte van een' walvisch, zei stikziende Gijs, en hij zag een schip op stapel staan. (Zie geraamte.) Het is van stapel geloopen.Ga naar voetnoot7 Hij heeft het op stapel gezet.Ga naar voetnoot8 | |
Stavoren.De verweende (of: welige) kinderen van Stavoren. (Zie kind.) Stavoren moet men in Stavoren zoeken.Ga naar voetnoot9 [Wanneer het noodig is, om eene zaak te vinden, dat men er nog naar zoekt, terwijl men er reeds bij of in is, is er weinig degclijks van te denken. Stavoren moet men in Stavoren zoeken, wil dus zeggen: de oude luister is verdwenen, slechts eene schaduw bleef er van voormalige grootheid. Om welke reden men dit van Stavoren zegt, zie men bij de verklaring van het vorige spreekwoord.] | |
Stede.Hij heeft eene drooge steê in den hals. (Zie hals.) Verandering van stede Verandert niemands zeden. | |
Steeg.Hij kent geene stegen voor straten.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: hij weet zich niet te schikken, en kent de bijzondere gelegenheden noch de aanleiding eener zaak, of wel: hij weet zijne menschen niet te onderscheiden. Om den toegang voor paarden en wagens gemakkelijk te maken, werden de voornaamste wegen eener stad gevloerd, of met steenen belegd, dat is: bestraat, en kregen zij daarvan den naam van straten. Dwars afleidende naauwe toegangen van de straten werden stegen genoemd. Bij de verschillende opeenvolgende uitzettingen der steden zijn deze beteekenissen van straat en steeg niet altijd in acht genomen, maar dikwijls met elkander verward, zoodat er steden in ons vaderland gevonden worden, waar de stegen straten, en de straten stegen zijn. Toen ook kende men geene stegen voor straten.] Men moet onderscheid maken tusschen straten en stegen. (Zie onderscheid.) | |
Steek.Dat houdt geen' steek.Ga naar voetnoot11 Dat is een steek, al bloedt ze niet.Ga naar voetnoot12 Dat is een steek boven water.Ga naar voetnoot13 Dat is een steek onder water.Ga naar voetnoot14 [v. Eijk zegt van deze spreekwijze: ‘Men roept aan boord van een schip, wanneer het anker geligt wordt, en de steek of knoop van het touw, waarmede het aan den ring van het anker vast is, door het water heenschijnende, zigtbaar wordt, den kapitein toe: hij is gezien! steek boven water! Zoo lang echter de steek nog niet gezien kan worden, is men niet verzekerd, of het anker wel klaar is; maar is het nog twijfelachtig, of niet, zoo als somtijds gebeurt, het touw om de armen (ook wel handen en bladen van het anker genoemd) of den ankerstok geraakt is, en dus, zoo als men zegt, een onklaar-anker heeft. Hierom bezigt men het genoemde spreekwoord van een' schamperen zet aan iemand geven, die zoo fijn is, dat dezelve dubbelzinnig of twijfelachtig kan worden opgenomen. Het omgekeerde geval heeft plaats, | |
[pagina 301]
| |
als men zegt: dat is een steek boven water, fig. een zet, dien men oogenblikkelijk voelen kan.’] De naaister, die geen' knoop in den draad legt, verliest een' steek. (Zie draad.) De steek van de tong is erger dan die van eene lans. (Zie lans.) De trouwe arbeider moet den trouwen arbeider niet in den steek laten. (Zie arbeider.) Die lang leert, die veel leert, zie de mooije breister, en zij wist uit te cijferen, hoeveel steken er in een paar kousen gaan. (Zie breister.) Draai uw naalde, eer gij naait, Anders is de steek bekaaid. (Zie naald.) Een ongelukkige steek is haast gedaan, zei de vrijer, en hij had zijne matres onder de knie gehad. (Zie knie.) Eén steek op zijn' tijd voorkomt negen andere.Ga naar voetnoot1 [De goede huisvrouw maakt in tijds de stukkende kleederen weder heel.] Een zondags steek Duurt geen week. Er is een steekje aan los, waar een elleboog over kan. (Zie elleboog.) Er is geene goede breister, of ze laat wel eens een' steek vallen. (Zie breister.) Geen' steek door den neus kunnen zien. (Zie neus.) Het is in den steek gebleven. Het was een doodsteek in zijn hart. (Zie dood.) Hij heeft den zonnesteek. [Een scheepsspreekwoord voor krankzinnig zijn, ten gevolge van de heete zonnestralen, die op het hoofd geschenen hebben; waarvoor men, tusschen de keerkringen, groot gevaar loopt, indien men blootshoofds zich aan de zonnestralen blootstelt.] Hij heeft vrije houw en steek. (Zie houw.) Hij is wel arm, die niet eenen steek ziet. (Zie arme.) Hij laat hem in den steek.Ga naar voetnoot2 Hij ziet geen' (of: niet één') steek.Ga naar voetnoot3 Ik ken den steek.Ga naar voetnoot4 Met een' achtersteek naaijen. Steken, die niet bloeden, doen meer pijn dan de andere. (Zie pijn.) Terwijl het vrouwtje klappeit, verliest zij een steekje. Zacht met uwe gaffel-steken: de drie maken negen gaten. (Zie gaffel.) Zij gaf hem steek op steek. Zij mag wel een enkel steekje laten vallen. | |
Steel.Alle dingen hebben een handvatsel, en de koekepan een' steel. (Zie ding.) Daar de bijl gebleven is, wat is eraan gelegen, of men ook den steel kwijt raakt? (Zie bijl.) Daar de man te veel van koeken houdt, behoeft de vrouw niet altijd de pan bij den steel te houden. (Zie koek.) Dat is geen pijpensteel waard. (Zie pijp.) Deze appeltjes hebben gouden stelen. (Zie appel.) Die de pan bij den steel heeft, keert ze, zoo hij wil. (Zie pan.) Die veel stelen wil met eere, moet een lepelmaker worden. (Zie eer.) Doe als malle Jan, die moedig op een' bezemsteel braveerde, en gij valt niet hoog. (Zie bezem.) Het bijltje met den langen steel trekken. (Zie bijl.) Het breedste eind moet nog volgen, zei besje, toen zij den steel van de koekepan ontlast had. (Zie besje.) Het is alles tot eenen lepelsteel toe verkocht. (Zie lepel.) Het is zoo waar, als dat de hond de bijl opät, en den steel voor staart achteruit stak. (Zie bijl.) Hij weet staart noch steel, waar 't gebleven is. (Zie staart.) Hij werpt de bijl naar den steel. (Zie bijl.) Hij wint op eene eerlijke wijze met stelen den kost. (Zie kost.) Houd de pan bij den steel. (Zie pan.) Kijk, kijk, twee knollen aan éénen steel, zie de mof, en hij zag een' boutkogel. (Zie bout.) Men behoeft de roos op den steel niet te laten verwelken. (Zie roos.) Men kan een' bezemsteel ook wel mooi aankleeden. (Zie bezem.) Men moet den steel niet naar de bijl werpen. (Zie bijl.) Men moet zien, hoe de vork (of: hark) in (of: aan) den steel zit. (Zie hark.) Zoo had men den steel naar den borstel gesmeten. (Zie borstel.) | |
Steen.Aan den toetssteen proeft men het goud. (Zie goud.) Als de steenen verdubbeld worden, dan komt Mozes, om te verlossen. (Zie mozes.) Als er zulke steenen in de straat lagen, ging ik nimmer te bed. (Zie bed.) Als iemand rijk wordt, laat hij zich zien gelijk het goud op den toetssteen. (Zie goud.) Als men eenen hond wil smijten, vindt men ligt eenen steen. (Zie hond.) Al zou de onderste steen boven staan.Ga naar voetnoot5 Daar is wit op het steentje.Ga naar voetnoot6 [Men zegt dit, wanneer er kans is, dat ons iets gelukkigs wedervaart. Mogelijk doelt men hier op den witten geregtssteen. In vroegeren tijd bestond in ons vaderland, op verschillende plaatsen, de gewoonte, om de uitvoering der vonnissen op eenen steen te doen plaats hebben. Elk der regthebbende standen bediende zich, tot uitvoering van zijn eigen vonnis, van verschillend gekleurde steenen. De steen der geestelijken was rood, die der edelen wit, en die der poorters blaauw.] Daar kan niets af dan smout van steenen kannen. (Zie kan.) Daar wordt een oud wijf van den steen gesneden. [Men geeft dit als antwoord aan nieuwsgierigen op de vraag: wat is er te doen?] Dan zijn er wel meer steenen op hem te werpen. | |
[pagina 302]
| |
Dan zouden de steenen spreken.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) [Gelijk het spreekwoord: Waar de menschen zwijgen, moeten de steenen spreken, ontleend is aan, is dit genomen uit Luk. xix: 40.] Dat is een hoeksteen, om op te bouwen. (Zie hoek.) Dat is geen molensteen-werk. (Zie molen.) Dat is niet al mis, zei de jongen, en hij wierp een' steen voorbij den hond, maar tegen de scheenen van zijne stiefmoeder. (Zie hond.) De hond bijt den steen, en niet, die hem werpt. (Zie hond.) De liefde bekruipt somtijds een hart van steen. (Zie hart.) De steenen zijn te koud, waarover zij gaat.Ga naar voetnoot2 De steenen zouden hem tegen het hoofd springen. (Zie hoofd.) De steen is in den mortel gevallen. (Zie mortel.) De steen is van het graf gewenteld. (Zie graf.) De vromen kunnen geen gebrek lijden, al zouden de steenen brooden worden, zei Kors Jansz; hij verkocht zijn' baars, en verzoop het geld. (Zie baars.) Dezelfde steen zou hem ook kunnen treffen. Die een glazen huis bewoont, moet geene steenen op zijns buurmans dak werpen. (Zie buurman.) Die gerust slaapt, ligt zacht op steenen.Ga naar voetnoot3 Eene goede ziel weet van alle steenen brood te maken. (Zie brood.) Eenen man met rood haar, eene vrouw met eenen baard: groet ze over vier mijlen ver of lang, met drie steenen in de hand. (Zie baard.) Eenen rog voor steenen zenden. (Zie rog.) Een ezel stoot zich geen twee malen aan één' steen. (Zie ezel.) Een geworpen steen, een afgeschoten pijl en een gesproken woord zijn niet te herroepen. (Zie pijl.) Een goed metselaar verwerpt geen' steen. (Zie metselaar.) Een groote (of: zware) steen is kwaad ver te werpen.Ga naar voetnoot4 Een koets vol gouds, een kar vol steens, Dat zal hiernamaals zijn al eens. (Zie goud.) Een molensteen is kwalijk ver te werpen. (Zie molen.) Een rollende steen gaart geen mos. (Zie mos.) Een steenen hart zou ervan breken (of: mogt zich erbarmen). (Zie hart.) Een steen kan alleen geen meel malen. (Zie meel.) Eigenbaat is de toetssteen der menschen. (Zie eigenbaat.) Er valt een steen van mijn hart. (Zie hart.) Er zijn steenen te over op hem te werpen. Gij hebt een' steen gezaaid.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Heet ijzer en molensteenen moet men laten liggen. (Zie ijzer.) Het is een steenen Roeland. (Zie roeland.) Het moet wel een goed metselaar wezen, die met een' bedorven troffel allerlei steenen in zijn werk kan voegen. (Zie metselaar.) Het valt op een' heeten steen (of: op gloeijend ijzer). (Zie ijzer.) Het viel mij op het hart, zoo koud als een stuk ijs (of: zoo zwaar als een steen). (Zie hart.) Het vriest steen en been (of: steenen dik). (Zie beenderen.) Het was, of ik door de steenen zonk. Het water holt een' aarden steen, En dat maar door een' drup alleen. (Zie aarde.) Het zijn geene steenen.Ga naar voetnoot6 [Men zegt dit van menschen, die zich nog al ligtelijk laten vermurwen.] Hij bijt gelijk de hond naar (of: op) den steen. (Zie hond.) Hij diende wel door een' molensteen te kijken, daar een gat in is. (Zie gaten.) Hij durft geene steenen bloot koopen. Hij eet pap met vuursteenen. (Zie pap.) Hij gooit met steenen. Hij heeft den eersten steen gelegd. [Men bezigt deze spreekwijze voor iets grondvesten.] Hij heeft den ring, maar niet den steen. (Zie ring.) Hij heeft den steen gevonden, hem ontbreekt niets dan de ring. (Zie ring.) Hij heeft het brood in de eene - en den stok (of: steen) in de andere hand. (Zie brood.) Hij heeft van zijn hart een' steen gemaakt. (Zie hart.) Hij is een steen des aanstoots. (Zie aanstoot.) Hij is getrouwd achter den steen. [Dat wil zeggen: hij leeft in concubinaat of onechtelijke vereeniging. Steen staat hier waarschijnlijk voor grenssteen.] Hij is zoo hard als een steen.Ga naar voetnoot7 Hij kan de kleine steentjes niet zien. [Dat komt, omdat hij dronken is.] Hij kan niets laten liggen dan gloeijend ijzer en molensteenen. (Zie ijzer.) Hij klaagt (of: zweert) steen en been. (Zie beenderen.) Hij liegt, dat de steenen zweeten. Hij meent, dat hem de straatsteenen (of: huizen) aanzien. (Zie huis.) Hij raapt steenen.Ga naar voetnoot8 Hij rolde als een kloot, en viel als een steen. (Zie kloot.) Hij sprak als de steenen van ouds. Hij sprak niet meer dan die stok (dat blok, of: de steenen). (Zie blok.) Hij stoot zich aan een' steen. Hij werpt den eersten steen op hem. [Dat wil zeggen: hij is de aanklager. In den Israëlitischen staat moest deze den eersten steen werpen op den misdadiger, die gesteenigd zou worden.] Hij wil de molensteenen leeren zwemmen. (Zie molen.) Hij zoekt den steen der wijzen. [Door het zoeken van den steen der wijzen, ook wel: filozofischen steen genoemd, verstaat men: goud zoeken. Daarom past men het spreekwoord toe op den persoon, die iets zeer onwaarschijnlijks wil tot stand brengen, of op hem, die eene hersenschim najaagt.] | |
[pagina 303]
| |
Hij zonk weg (of: viel) als een baksteen.Ga naar voetnoot1 Hij zou het wel aan de straatsteenen willen klagen. Hij zou wel straatsteenen verteren.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Hij zou zijne diamanten tot Amersfoortsche steenen maken. (Zie amersfoort.) Hoe rein men geharkt heeft, nog vindt men steenen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Honger eet door steenen muren. (Zie honger.) Ik ben zoo koud als een steen. Ik vertrouw u niets dan molensteenen, en die naauwelijks op zijn' kant. (Zie kant.) Ik zal daar gaan, al regende het vorkijzers (of: baksteenen). (Zie ijzer.) Kalk en steen: dat metselt wel. (Zie kalk.) Koop ik huizen, dan heb ik steen; koop ik vleesch, dan heb ik been; doch koop ik van ditedelenat, dan heb ik wat, zei Pieter Sloköp. (Zie beenderen.) Men kan geen' keisteen het vel afstroopen. (Zie kei.) Men kan wel een' keisteen (of: koolstronk) koken, dat het sop goed is. (Zie kei.) Men mag hem wel met een' warmen steen te bed helpen. (Zie bed.) Men moet den steen uit den weg leggen, opdat er niemand over valt (of: zich aan stoot).Ga naar voetnoot4 Men zal hem een briefje afgeven op steenen Roeland. (Zie brief.) Met moeite krijgt men vuur uit eenen steen. (Zie moeite.) Op Maria Lichtmis valt er in Westfalen een heete steen in het water. (Zie maria lichtmis.) O steen, o steen! Nooit betreed ik u alleen.Ga naar voetnoot5 [Dit spreekwoord wordt in den mond eener vrouw gelegd, die zich altijd in zwangeren toestand bevindt. De steen, die zij nooit alleen betreedt, is de drempel der kerk, werwaarts zij zich met haar kind ten doop begeeft.] Sint Matthijs Breekt het ijs (of: Werpt den eersten steen in 't ijs). (Zie ijs.) Steenen muren worden door de kogels verbrijzeld, maar aarden wallen worden daardoor versterkt. (Zie aarde.) Twee harde steenen malen zelden goed (zuiver, of: klein).Ga naar voetnoot6 Tweemaal over denzelfden steen struikelen.Ga naar voetnoot7 Viel er een steen uit den hemel, hij zou mij op het hoofd vallen. (Zie hemel.) Voor hem zijn de steenen daar te heet.Ga naar voetnoot8 [Hij durft daar niet gaan, omdat hij bevreesd is, dat hem eenig onheil zal overkomen.] Vrouwen-hart is geen steen; niet afstaan is mannelijk. (Zie hart.) Waar de menschen zwijgen, moeten de steenen spreken. (Zie mensch.) Werpt men met slijk, hij werpt met steenen. (Zie slijk.) Wie een' steen niet alleen opheffen kan, die zal hem ook andermaal wel laten liggen.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Wie weten wil, van welken kant de wind waait, werpt geen' steen, maar eene veêr in de lucht. (Zie kant.) Zij is bekwamer, om het pak der liefde, dan om molensteenen te dragen. (Zie bekwaam.) Zij mag wel op een blaauw steentje wateren. [Men bedoelt hier waarschijnlijk den blaauwen geregtssteen.] Zijne oogen met straatsteenen droogen. (Zie oog.) Zijn hart is bezwaard, alsof het tusschen twee molensteenen lag. (Zie hart.) Zij schuurde hare billen met biksteen als zindelijke Neeltje. (Zie bil.) Zoo als je wel zegt: eet je boter, je k... geene molensteenen. (Zie boter.)
Hij heeft veel steentjes geloosd.Ga naar voetnoot10
Dat is er een zonder steen, zei de bagijn (of: de duivel), en zij (hij) slikte eene slak door voor eene pruim. (Zie bagijn.) Dat is geen kersensteen waard. (Zie kers.) Het is kwaad kersen eten met de grooten; want zij tasten naar de rijpste, en gooijen met de steenen. (Zie groote.) | |
Steenwijk.Men zal u tot Steenwijk zenden.Ga naar voetnoot11 [Dat is: gij zult hard behandeld worden. De naam der Overijsselsche stad Steenwijk klinkt nog al rotsachtig; daarom wordt hier met dien naam gespeeld. In gelijken zin zegt men: Gij zult ijzer en stokvisch eten.] | |
Stek.Hij ziet wel anderer lieden stekjes, maar niet zijn' eigen' balk. (Zie balk.) Van stek af aan beginnen. Voet bij stek (of: stuk) houden (of: zetten).Ga naar voetnoot12 [Winschooten, tuinman en bilderdijk | |
[pagina 304]
| |
hebben voor deze spreekwijze elk eene verschillende afleiding, tusschen welke ik niet weet te kiezen; de onderscheiden meening kan echter wel daarin liggen, dat de eerste stuk, de ander stek en de derde steek wil gelezen hebben, ofschoon ik meen, dat deze drie woorden hier van gelijke beteekenis zijn. Winschooten zegt: ‘Voet bij 't stuk setten beteekend eigendlijk: de voet setten bij het geschut; en dewijl dit als een teeken van onversaagdheid gereekend werd, soo daagd de eene konstaapel den ander wel eens uit, seggende: soo gij een braaf kaarel sijt, en moed en couragie hebt, maak niet veel praats! maar set voet bij 't stuk! hetwelk ook oneigendlijk genoomen werd voor sijn woord gestand doen, bewijsen met 'er daad, dat men gesprooken heeft.’ Tuinman ‘acht Voet by stek zetten genomen te zyn van die in tweegevecht voet tegen voet zetten, en niet te rugge wijken van het voorgeschreven perk; gelijk zo de Latijnen zeggen: callato pede pugnare. 't Word overgebragt tot ymand, die stand houd en niet deinst in eenige zaak.’ Bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, v. bl. 258, noemt ‘Voet by steek eene nog gebruiklijke uitdrukking, maar thands van onzekere meening. Het is: den voet by het paaltjen zetten, om den grond recht vast te maken, dat het, versch ingestoken zijnde, niet omgestooten, en de landscheiding dus niet onzeker worde.’] | |
Stekelvarken.Het is een stekelvarken. [Een stekelvarken steekt, bij de minste aanraking, zijne pennen uit: zoo valt ook de waanwijze uit bij eenig verzet tegen zijne wetenschap. Daarom gebruikt men deze spreekwijze van iemand, die zich slag op slag met scherpe zetten wreekt. Ook de beide volgende spreekwoorden drukken een zelfde denkbeeld uit.] Hij is zoo knorrig als een oud stekelvarken. Hij rijdt op een stekelvarken. | |
Stel.Daar goed stel is, komt wel goede vogel.Ga naar voetnoot1
Dat gaat over stel. Het geschiedde op stel en sprong. (Zie sprong.) Iemand van zijn' stel helpen.Ga naar voetnoot2 Ik ben nog niet op stel.Ga naar voetnoot3 | |
Steler.De heler is zoo goed als (of: niet beter dan) de steler.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Waren er geene helers, Daar waren geene stelers.Ga naar voetnoot5 | |
Stellaadje.Ik houd van dien kabriool niet, zei Govert, en hij zag een' timmerman van eene stellaadje dood vallen. (Zie govert.) | |
Stelten.Als het spel op stelten is, maakt men wel een' koning van eene stroowisch. (Zie koning.) Al zou de duivel op stelten rijden. (Zie duivel.) Dan beginnen de dubbeltjes op stelten te springen. (Zie dubbeltje.) Dat is een schepsel met lange beenen, zei Teeuwes de boer, en hij zag een' aap op stelten loopen. (Zie aap.) Die loopt nog op de slechtste stelten. Eer zoudt gij eene koe op stelten doen gaan. (Zie koe.) Het huis (Hij, of: De wereld) rijdt op stelten (of: Het gaat er op stelten). (Zie huis.) Hij klotst op (of: met) zijne stelten.Ga naar voetnoot6 Hij springt aanstonds op zijne stelten. [Men bezigt dit spreekwoord van iemand, die eens anders handelingen tot in het overdrevene navolgt.] Hoedanig het weder ook gesteld is: het is beter te voet dan op stelten.Ga naar voetnoot7 Men gelooft nu niet meer, dat de koeijen te Sebaldeburen op stelten loopen. (Zie koe.) Nood doet kreupelen opstelten gaan. (Zie kreupel.) Wat helpt het, op stelten te gaan, als men valt.Ga naar voetnoot8 | |
Stem.Beter de eerste stem in Capua dan de tweede binnen Rome. (Zie capua.) Bij Jakobs stem moeten geen Ezau's handen wezen. (Zie ezau.) Dat klinkt als eene klok (of: Hij heeft eene stem als eene klok). (Zie klok.) De meeste stemmen gelden (of: dragen het weg).Ga naar voetnoot9 De paap wordt bij stemmen aangesteld, de keizer met geweld, en de koning door de natuur. (Zie geweld.) Des volks stem is Gods stem. (Zie god.) Hetgeen iedereen gelden zal, daar moet elk zijne stem toe geven.Ga naar voetnoot10 Het is in de woestijn gepredikt (of: Het is eene stem des roependen in de woestijn). (Zie roeper.) Hij heeft al de stemmen gehad.Ga naar voetnoot11 Hij heeft altijd de bovenstem. Hij heeft eene roggebroods stem. (Zie brood.) Hij heeft eens engels wieken, maar eens duivels stem. (Zie duivel.) Hij heeft ook eene stem (of: een woord) in het kapittel. (Zie kapittel.) Hij verheft zijne stem als een bok, die wormen in zijn' aars heeft, zei Govert Wijsneus, en hij hoorde den Haagschen omroeper schreeuwen. (Zie aars.) Houd uw stem Buiten klem. (Zie klem.) Niets voor eene levende stem.Ga naar voetnoot12 Uwe stem zal het wegdragen.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 305]
| |
Stempel.Dat is van den regten stempel. De stempel is erop. [Zij is boven de jaren, om te huwen. Men neemt daarvoor het getal van achtentwintig jaren aan, omdat het muntstuk de Achtentwintig een' stempel droeg.] Die is wel van den ouden stempel. Hij is van denzelfden (of: een' anderen) stempel.Ga naar voetnoot1 Ik druk mijnen stempel daar niet op. Ik houd van zulk eenen stempel niet, zei Grietje, en zij zag een' dief brandmerken. (Zie dief.) Ik weet niet, van welken stempel hij is. | |
Steng.Die aan de steng kan komen, zal de vlag wel krijgen.Ga naar voetnoot2 Hij laat zijne stengen schieten.Ga naar voetnoot3 Hij vaart met eene geschoten steng.Ga naar voetnoot4 | |
Ster.De maan en de sterren worden wel in het water gezien; maar zij zijn altijd aan den hemel. (Zie hemel.) Eene ster, digt bij de maan, Kondigt wel eens storm aan. (Zie maan.) Er verschiet eene ster.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit bij de onverwachte wending eener zaak, en bepaaldelijk in het spel, als men iets goeds in zijne kaart ziet, vroeger niet opgemerkt.] Het is eene ster van de eerste grootte. (Zie grootte.) Hij heeft het voor zijne ster.Ga naar voetnoot6 [Men past dit op den dronkaard toe. Dat hij naar de sterren gewezen wordt, blijkt uit een ander tot dit onderwerp behoorend spreekwoord: Men laat hem naar de sterren kijken.] Hij heeft voorwaar eene schoone ster aan den hemel. (Zie hemel.) Hij is het niet aan zijne verdiensten, maar aan zijne gelukster verschuldigd. (Zie geluk.) Hij ziet naar de maan, of er ook sterren uit vallen. (Zie maan.) Loop naar de maan, en pluk sterren. (Zie maan.) Men laat hem naar de sterren kijken.Ga naar voetnoot7 Sterrelicht, mooi weêr. (Zie licht.) Tintelen als sterren.Ga naar voetnoot8 | |
Sterk.De sterkste stopt den zwakke in den zak. Die meest verdraagt, is de sterkste. Die niet gaauw (of: sterk) is, moet slim zijn. (Zie gaauw.) Die zich met zijn' sterker vergezelt, wordt van hem in den zak gestoken. Die zijn rijker geeft, zijn wijzer leert en zijn sterker slaat, boeleert gaarne. (Zie rijke.) Eet ham met mosterd, dan wordtgijsterk. (Zie ham.) God helpt den sterkste. (Zie god.) Het is kwaad met sterker worstelen; want men geraakt ligtelijk onder, en kwalijk weêr boven.Ga naar voetnoot9 Hij is de sterkste, die de overhand heeft. (Zie overhand.) Hij is sterk, die ter neder slaat; Maar sterker is hij, die weder opstaat.Ga naar voetnoot10 Hij was de sterkste; want hij heeft de slagen t' huis gebragt. (Zie huis.) Niemand zoo sterk, of men vindt nog sterker.Ga naar voetnoot11 Wie vóór zijn 20e. jaar niet zuiver is, vóór zijn 30e. jaar niet sterk, vóór zijn 40e. jaar niet verstandig, en vóór zijn 50e. jaar niet rijk, aan dien is alle hoop verloren. (Zie hoop.)
Het sterkste zal ons eerst begeven. Magtig is sterk. (Zie magtig.) | |
Sterkte.Eendragt is der steden sterkte. (Zie eendragt.) Geen meerder sterkte, dan zich zelven te overwinnen. List is beter dan sterkte. (Zie list.) Oude lieden zullen hunnesterkte zoeken in de kannen, in weeke bedden en achter den oven. (Zie bed.) Wanneer een paard zijne sterkte wist, deed het geen' man goed. (Zie man.) Zoetheid heeft de meeste sterkte. | |
Sterkwater.Die staat op sterkwater. [Men zegt dit van personen of zaken, die voor goed ter zijde gesteld zijn.] Hij zet zijn ligchaam op sterkwater. (Zie ligchaam.) | |
Steur.Dat is een schoone steur, zei Aart, en hij haalde een' puitaal op. (Zie aal.) Het is kampersteur. (Zie kampen.) Met den steur van den wind leven.Ga naar voetnoot12 | |
Steven.De fok op den steven. (Zie fok.) De steven geraakt onder water. Het is een regte kromsteven.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 306]
| |
[‘Een kromsteeven,’ zoo leest men bij winschooten, ‘werd ook gesegt van een vreemdeling, die onse taal niet wel kan uitspreeken, als men seid: hij is maar een regte kromsteeven; misschien daarom, om dat gelijk de kromsteevens soo bequaam niet en sijn, om te seilen, als die vaartuigen, die regte steevens hebben, alsoo ook de kromtongen soo bequaam niet en sijn, als die onse taal wel uitspreeken.’] Hij hangt over steven.Ga naar voetnoot1 Hij komt bekaaid uit, die een vreemd vuur nastuurt, zonder te weten, wat land er voor steven is. (Zie land.) Hij wendt den steven.Ga naar voetnoot2 Iemand op den steven draaijen.Ga naar voetnoot3 Op steven loopen. [Men zegt dit, wanneer men iemand op straat over eene of andere zaak aanspreekt, en niet bij hem aan huis gaat. De zware, regt opstaande houten, vóór en achter aan de kiel van een schip, en die dienen, om het schip sterkte te geven, en het te doen vooruit gaan, worden stevens genoemd. Daarom heet stevenen: zich ergens heen begeven.] Zijn' steven met iemand houden. | |
Steven van der Klok.Het is een tweede Steven van der Klok.Ga naar voetnoot4 [Steven van der klok, een schoolmeester van den ouden stempel, vereenigde, op zijn dorp, in zijn' persoon, allerlei bijämbten. Daarom past men deze spreekwijze toe op den persoon, die van alles weet.] | |
Stiefmoeder.Dat is niet al mis, zei de jongen, en hij wierp een' steen voorbij den hond, maar tegen de scheenen van zijne stiefmoeder. (Zie hond.) De tegenspoed is onze moeder, maar de voorspoed is onze stiefmoeder. (Zie moeder.) Die eene stiefmoeder heeft, Mag rouwen, zoo lang hij leeft.Ga naar voetnoot5 Hij schreit op zijn stiefmoeders graf. (Zie graf.) Klaag het uwe stiefmoeder.Ga naar voetnoot6 Men is er stiefmoederlijk bedeeld. Men is geene stiefmoeder voor zijn' eigen' buik. (Zie buik.) Stiefmoeder is een kwade naam; nogtans kan ze wel goed zijn. (Zie naam.) Stiefmoêr, stiefvaâr.Ga naar voetnoot7 | |
Stiefvader.Die zijnen vader niet hooren (of: gelooven) wil, moet dikwijls zijnen stiefvader hooren (gelooven).Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Stiefmoêr, stiefvaâr. (Zie stiefmoeder.) | |
Stier.Daar heb ik niet meê te doen, zei de man binnen den muur tegen den man buiten den muur, toen er een dolle stier aan kwam zetten. (Zie man.) Dat een zoet kalfje is geweest, Wordt wel een stier, van elk gevreesd. (Zie kalf.) Die stier heeft zijn' aars al omgeworpen. (Zie aars.) Drijf een' var naar Montpellier; Komt hij weêr: hij blijft een stier. (Zie montpellier.) Er is een vreemde stier in de wei geweest.Ga naar voetnoot9 Hij heeft een' kop als een stier. (Zie kop.) Hij heeft het land als een stier (of: als honderd stieren). (Zie land.) Hij ziet als een stier, die stooten wil.Ga naar voetnoot10 Woedende stieren moet men niet bij de hoornen vatten. (Zie horen.) | |
Stijl.De lage stijlen Staan lange wijlen.Ga naar voetnoot11 Hij is de stijl van het huis. (Zie huis.) Hij loopt met zijn hoofd tegen den muur (of: stijl). (Zie hoofd.)
Naardat de aard is van uw kind, Zie, dat gij ook een' stijl verzint. (Zie aard.) | |
Stilte.Beter in stilte gedreven, dan van harden wind bijgelegd. [Men moet zijn' staat niet te hoog voeren.] Hij is ervan in de stilte. In de stilte zien wij, hoe de zaken gaan moeten, - bij 't gedruisch, hoe ze gaan. (Zie gedruisch.) Na groote stilte, groot onweder. (Zie onweder.) Na storm volgt stilte.Ga naar voetnoot12 Stilte voorzegt storm. Zij pelt hare grutjes in stilte. (Zie grutte.) | |
Stinker.Dat zal een' geweldigen stinker geven.Ga naar voetnoot13 Hij liet er zijnen stinker zitten.Ga naar voetnoot14 Hij valt met zijn' stinker overal maar neêr. | |
[pagina 307]
| |
Stoel.Aan stoelen en banken, totdat men zelf kan gaan. (Zie bank.) Als het wel lukt, zal ik van den stoel vallen. Dat men in zijne beurs steekt, stouwt men onder geene stoelen of banken. (Zie bank.) De aarde is gerezen of de hemel is gedaald, zei de sterrekijker, en men had hem een meiblad onder zijn' stoel gelegd. (Zie aarde.) Die eenen Jood bedriegt, zal eenen stoel in den hemel hebben. (Zie hemel.) Die teffens op twee stoelen wil zitten, raakt onderwijl op den grond. (Zie grond.) Die zijn' stoel omgooit, heeft gelogen. Gebroken beenen en eerbare vrouwen Moeten stoel en kamer houën (of: moeten het huis bewaren). (Zie beenen.) Geen losser man, dan die op twee stoelen zit. (Zie man.) Het wapen van Brugge: een ezel in een' leuningstoel. (Zie brugge.) Het wordt elk niet gemakkelijk op zijn stoeltje t'huis gebragt. (Zie huis.) Hij begint met stoel en tafel. [Daarmede zet hij zijne huishouding op. Men geeft er dus door te kennen, dat de vooruitzigten niet zeer schitterend zijn. In gelijken zin zegt men: Geen blind mensch kan er pot of pan in stukken slaan en Een blind paard zou daar geene schade doen.] Hij is zoo dronken als een stoel.Ga naar voetnoot1 [Deze Zeeuwsche spreekwijze gebruikt men van een' smoordronken man. Het zal van een' wipstoel gezegd zijn; want de waggelende gang van den dronkaard gelijkt wel naar diens bewegingen.] Hij kraauwt den stoel voor zijn' aars. (Zie aars.) Hij laat zich dienen tot onder zijn' stoel.Ga naar voetnoot2 Hij meende daardoor eenen stoel in den hemel te verdienen. (Zie hemel.) Hij preekt voor stoelen en banken. (Zie bank.) Hij vliegt van schrik over stoelen en banken. (Zie bank.) Hij zit lang, die een ander van den stoel zit.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Hij zit op een' schopstoel. (Zie schop.) Hij zit weêr op zijn' praatstoel. (Zie praat.) Hij zou een' koning uit zijn' stoel praten. (Zie koning.) Iemand een' stoel zetten.Ga naar voetnoot4 Iemand van zijn' stoel praten. Ik wil het onder geene stoelen of banken steken. (Zie bank.) Op twee stoelen te gelijk zitten.Ga naar voetnoot5 Tusschen twee stoelen in de asch zitten. (Zie asch.) Tusschen twee stoelen valt de aars op de aarde. (Zie aarde.) Viel de hemel, dan bleef er nergens een stoel staan. (Zie hemel.) Zal men zulken gasten nog een' stoel met een kussen zetten? (Zie gast.) Zet een' kikvorsch op een' stoel, Hij wil weêr naar den modderpoel. (Zie kikvorsch.) Ze zitten niet op één' stoel. [Ze kunnen niet met elkander overweg.] | |
Stoep.Hij lult als een stoepje. [Stoep is de oude benaming voor stadssoldaat, thans als scheldnaam gebezigd voor den vesting-artillerist.]
Het is nu nabuur over den tuin, dan nabuur over de stoep. (Zie buurman.) Hij is van geene hooge stoep gevallen. [Hij is van geene aanzienlijke afkomst.] Hij loopt er de stoep plat. Hij mogt wel eene koets op de stoep hebben. (Zie koets.) Men moet niet eens andermans stoep schoon maken, voordat de onze rein is. (Zie man.) Wijfje, kom in huis, of ik zoen je op de stoep. (Zie huis.) | |
Stof.Als Januarij stof maakt, dan groeit het koren als een eikenboom. (Zie boom.) Daar de heeren rijden, stuift het stof; - daar de bedelaars dansen, stuiven de lappen. (Zie bedelaar.) Daar oude wijven dansen, gaat veel stof op.Ga naar voetnoot6 Die gistren lag in 't stof, Is heden heer van 't hof. (Zie gisteren.) Een kleine stofregen schaadt hem niet. (Zie regen.) Een zoen is maar stof; Die ze niet hebben wil, veegt hem maar of.Ga naar voetnoot7 Hij maakt zich uit het stof.Ga naar voetnoot8 Laat het komen, al was het zoo digt als stofregen. (Zie regen.) Stofregen en klikschulden dringen door. (Zie regen.) Stof zal der slangen brood zijn. (Zie brood.) Van noorderstof Komt mooi weêr of. (Zie noorden.) Veel gepof Is maar stof. (Zie gepof.) Zaai in 't stof, en gij zult het op een hoopje vinden. (Zie hoopen.) Zoo klein malen als stof.Ga naar voetnoot9
De hoovaardij schuilt zoowel in wollen laken als in zijden stoffen; maar schaamte moet deksel hebben. (Zie deksel.) Die bij nacht in geelgieters stoffe werken, kunnen naar geene muskus rieken. (Zie geelgieter.) Een nieuw huis is maar de eene helft; vele stoffen komen voor den huurder. (Zie helft.) Het moet in tijds naturen, dat van goede stof opgeleid is. (Zie natuur.)
Hij is kort van stof.Ga naar voetnoot10 Ik kan hem stof geven.Ga naar voetnoot11 Zij leveren malkander stof.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 308]
| |
Stoffel.Daar is doorzigt in, zei Stoffel, en hij keek door eene plank met een gat. (Zie doorzigt.) Eens Stoffeltje, altijd Stoffeltje. | |
Stoffer.Groote stoffers zijn leugen-stoffers. (Zie leugen.)
Zij veegt de straat met den stoffer. [Men zegt dit van eene overdreven zindelijke vrouw.] | |
Stok.Alle gekheid op een stokje (of: einde). (Zie einde.) Alles met maten, zei Flip de hondenslager, en hij mat de stokslagen met de el uit. (Zie el.) Als een vuurpijl naar de hoogte, als een stok naar de laagte. (Zie hoogte.) Daar de stok valt.Ga naar voetnoot1 Dat is de stok niet, daar men het water over draagt.Ga naar voetnoot2 Dat zeilt over fuiken en stokken. (Zie fuik.) De jeugd wil eruit, zei besje, en zij reed op een' bezemstok (of: op het hek, ooh wel: en zij sprong over een strootje). (Zie besje.) De ouderdom zal men eeren, al zou men ze ook met stokken slaan. (Zie ouderdom.) De stok brengt vrede.Ga naar voetnoot3 De stok staat achter de deur. (Zie deur.) Deugd is de beste stok. (Zie deugd.) De wijze gelooft de redenen, de dwaas gelooft den stok. (Zie dwaas.) Die boonen heeft, zal wel duiven lokken, zei de kogchel, en hij had er twee op stok. (Zie boon.) Die een' hond wil slaan, kan wel een' stok vinden. (Zie hond.) Die van den hond zijn' compeer maakt, durft geen' stok meer dragen. (Zie compeer.) Die vogels wil vangen, moet ze niet verschrikken (of: schuw maken, ook wel: moet er met geene stokken onder slaan).Ga naar voetnoot4 Eilieve! geef hem toch een' stok, dat hij de kooplieden afkeere. (Zie koopman.) Er is eene spaak (of: een stok) in het wiel gestoken. (Zie spaak.) Het is, alsof hij een' bezem ingeslikt heeft, terwijl de stok is blijven steken. (Zie bezem.) Het is een stok met stront: men weet niet, hoe hem aan te pakken. Het kost al been, dat ter stokke rijdt. (Zie beenen.) Het loopt daar hoog op stok.Ga naar voetnoot5 [De stok is hier gewis de kerfstok, even als in het spreekwoord: Zijne dienst loopt al hoog op stok. Waar het hoog op stok loopt, daar is veel geld te betalen.] Het vaandel blijft bij den stok: al wat eraf valt, zijn vodden. Het vloeit als eene fontein uit een' bezemstok. (Zie bezem.) Het willen zit in den bezemstok. (Zie bezem.) Het zal er honden, zei Teunis, en het regende stokslagen. (Zie hond.) Het zijn niet allen apostelen, die wandelstokken dragen. (Zie apostel.) Hij deelt den aflaat met stokken uit. (Zie aflaat.) Hij draagt den stok, waarmede hij zal geslagen worden.Ga naar voetnoot6 Hij gaat met de kippen op stok. (Zie kip.) Hij geeft hem stok en bal (of: stok en varken) in handen. (Zie bal.) Hij heeft het brood in de eene - en den stok (of: steen) in de andere hand. (Zie brood.) Hij heeft het in de stokken gegooid.Ga naar voetnoot7 Hij hijscht de vlag ter halver stok. [De vlag ter halver stok hijschen, is een teeken van rouw aan boord der oorlogschepen.] Hij is de garde ontwassen, maar den stok nog niet. (Zie garde.) Hij is mijn stok en mijn staf. (Zie staf.) Hij is zoo op-regt als een kromme stok.Ga naar voetnoot8 Hij is zoo vet als een Spaansch anker (of: een ankerstok). (Zie anker.) Hij krijgt het met hem aan den stok. Hij schreeuwt als een blinde, die zijn' stok verloren heeft. (Zie blind.) Hij smijt een' stok in 't honderd. (Zie honderd.) Hij sprak niet meer dan die stok (dat blok, of: de steenen). (Zie blok.) Hij steunt (of: leunt) op een' gebroken stok.Ga naar voetnoot9 Hij valt van zijn stokje.Ga naar voetnoot10 [Hij valt in flaauwte.] Hij weet van pomp noch pompstok. (Zie pomp.) Hij werpt een' stok in 't wiel.Ga naar voetnoot11 Hij wil verder springen, dan zijn stok lang is. Hij ziet een' stok in 't water, en meent, dat die gebroken is. [Dat is: hij neemt den schijn voor 't wezen aan. Had hij de straalbreking gekend, hij had een juister oordeel geveld.] Hij zou klagen, al sloeg men hem met stokken.Ga naar voetnoot12 Hoe erger stok, Hoe beter kok. (Zie kok.) Iemand op stokkebrood onthalen. (Zie brood.) Iemand stokken in den weg leggen. Iets met den stok verkoopen. [Dat is: in het openbaar.] Ik kan hem maken en breken, En levend op een stokje steken.Ga naar voetnoot13 Kinderen-wil staat bij den bezemstok achter de deur. (Zie bezem.) Men moet aan den stok niet tornen. Men moet een' stok voor den hond dragen. (Zie hond.) Men moet geene kat, die gemuilband is, met den stok slaan, omdat ze niet muist. (Zie kat.) Men moet het kind geen mes of stok in handen geven. (Zie hand.) Men zou daar met een' stok naar slaan.Ga naar voetnoot14 Met een' krommen stok een' regten slag geven. (Zie slag.) Met geen' stok. [Ik laat mij door geene gestrenge middelen zelfs tot uw gevoelen overhalen.] Niemand durft aan zijn stokje bassen (of: blaffen).Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: hij heeft er den schrik | |
[pagina 309]
| |
onder. Booze honden mogen tegen den stok in bassen, als hij dien opheft, blaft geen hond.] Regt moet regt zijn, al zou men malkander in riemen snijden (of: met stokken slaan). (Zie regt.) Spring niet verder, dan uw stok lang is (of: uw pols vermag). (Zie pols.) Steek hem liever een' stok in den mond. (Zie mond.) Twee appelen met éénen stok afwerpen. (Zie appel.) Van het houtje op het stokje springen. (Zie hout.) Wij zullen er een stokje bij steken.Ga naar voetnoot1 [Dit geeft hetzelfde te kennen als het spreekwoord: Daar zullen wij maar een speldje bij steken.] Wij zullen gaan, daar de stok valt.Ga naar voetnoot2 Zet uw' stok niet verder, dan gij bespringen kunt.Ga naar voetnoot3 Zij dragen water over eenen stok.Ga naar voetnoot4 [Volgens v. alkemade wordt dit spreekwoord gebezigd van hen, die ‘met de anderen eens sijn.’ Deze verklaring komt overeen met die van tuinman, als hij van een tegenovergesteld spreekwoord zegt: ‘al dikwyls is van voorwendzels waarheid: Dat is de stok niet, daar men 't water over draagt.’] Zij heeft van den kapittelstok gelikt. (Zie kapittel.) Zijne dienst loopt al hoog op stok. (Zie dienst.) Zij passen op elkander als twee trommelstokken.Ga naar voetnoot5 Zonder staf (of: Met een' korten stok) is 't kwaad ver te springen. (Zie staf.) Zoo gij een' stok geeft aan den gek, Gewis hij slaat u in den nek. (Zie gek.)
Buiten den stok is het goed snelle bewegingen te maken. (Zie beweging.) Het is al zoo goed, met beide beenen in den stok te zitten als met één. (Zie beenen.) Om eene leugen zou hij niet lang in den stok zitten. (Zie leugen.)
De wijn smaakt altijd naar den stok.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) | |
Stoker.Als de plaats van stoker op den spoorwagen vacant is, zal ik om u denken. (Zie plaats.)
Het is een stoker van een' wind.Ga naar voetnoot7 | |
Stokpaard.Dat is zijn stokpaardje.Ga naar voetnoot8 Hij rijdt weêr op zijn stokpaardje.Ga naar voetnoot9 | |
Stokvisch.Die karel heeft geen gevoel, zei dokter Stokvisch, en hij anatomiseerde een' drenkeling. (Zie dokter.) Gij zult ijzer en stokvisch eten. (Zie ijzer.) Het is brij (of: stokvisch) zonder boter. (Zie boter.) Het is een slechte maaltijd, daar de stokvisch het laatste geregt is. (Zie geregt.) Hij droogt uit als een stokvisch (of: Het is een drooge stokvisch).Ga naar voetnoot10 Hij is zoo stijf als een harde bokking (of: stokvisch). (Zie bokking.) Ieder wat van de stokvisch-vellen.Ga naar voetnoot11 Met veel slagen wordt de stokvisch murw. (Zie slag.) Stokvisch laat den mensch, gelijk hij hem vindt. (Zie mensch.) Voor geld koopt men de stokvisch-vellen. (Zie geld.) Wil hij honden, hij zal stokvisch eten. (Zie hond.) Zij had geen' stokvisch moeten koopen.Ga naar voetnoot12 Zoo beukt men den stokvisch plat.Ga naar voetnoot13 | |
Stol.Daar zal geen stuk of stol van te regt komen. [Het veelal verouderde woord stol is, even als lap, ook een stuk. Dat hier dus, bij stuk, ook van stol gesproken wordt, is enkel ter versterking der uitdrukking en om de alliteratie. Waar geen stuk of stol van te regt komt, daar blijft niets van over.] | |
Stom.Een stomme, een doove en een kind verbinden zich tot niets. (Zie doof.) Hij spreekt beter, dan of hij stom was.Ga naar voetnoot14 Hij werkt, dat zeven stommen zouden zeggen, dat het redelijk was. Stommetje spelen.Ga naar voetnoot15 Zij is stom geboren.Ga naar voetnoot16 [Men zegt dit schertsend van eene groote snapster.]
De stommen wijzen het uit.Ga naar voetnoot17 [De boeken, niet ten onregte stomme meesters genoemd, brengen de waarheid aan het licht.] Stom en regtvaardig. (Zie regtvaardig.) | |
Stond.Daar zijn geene stonden Aan staken gebonden. (Zie staak.) Drie dingen zijn gezond: Oefen u te aller stond, Weinig eten in den mond, Loop niet als een hond. (Zie ding.) En tijd en stond Komt uit Gods mond. (Zie god.) Gods naam te nemen in den mond, Past alle plaats noch allen stond. (Zie god.) Het is om een' boozen stond te doen.Ga naar voetnoot18 Men moet tijden en stonden kennen.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 310]
| |
Op éénen stond Komt straf en zond.Ga naar voetnoot1 Vrouwen hebben te veel stonden, dat haar tot menige list brengt. (Zie list.) Zieken en gezonden Hebben niet eener stonden. (Zie gezond.) | |
Stoof.Die warmte verkwikt een' oud' mensch in den winter, zei besje, en zij zat op eene koude stoof. (Zie besje.) Te veel vuur in eene stoof, doet ze branden.
Ga in de stoof, en zweet niet.Ga naar voetnoot2 [Men bezigt dit spreekwoord, om het onbestaanbare van eene redenering of bewering aan te duiden. De hier bedoelde stoof is eene badstoof.] | |
Stoop.Dat is een schoon voêr wijn, zei dronken Klaasje, En hij zag een vaatje van vier stoop door een vergrootglaasje. (Zie klaas.) Dat laatste hoepeltje bindt, zei de kuiper, en hij had een vaatje van vier stoop onder handen. (Zie hand.) Nu heb ik het Heidelbergsche vat gezien, zei Lourens, en hij zag een voeder wijn van achthalve stoop. (Zie heidelberg.) Pinten zijn nu stoopen. (Zie pint.) | |
Stoot.Eener vrouwe dood Is eens mans elleboogstoot. (Zie dood.) Geen wagen rijdt zoo zacht, of hij geeft somtijds wel een' stoot.Ga naar voetnoot3 Harde steenen slijpen 't ijzer; Harde stooten maken wijzer. (Zie ijzer.) Het is nog maar om een' kleinen stoot te doen. Hij geeft een stootje aan den wagen, en een ander rolt dien verder voort. Hij kan wel tegen een stootje. Men zal een' stoot mogen ontstaan.Ga naar voetnoot4 Met horten en stooten. (Zie hort.) Na een' duchtigen stoot waggelt men lang. Zonder slag of stoot. (Zie slag.) | |
Stooter.Hij heeft den stooter gelekt.Ga naar voetnoot5 Stooters worden verstooten.Ga naar voetnoot6
Als men nog zulk pekelvleesch voor een' stooter koopt, heeft men er geene duurte aan. (Zie duurte.) Hij heeft moed als een stooters paardje. (Zie moed.) Hij is zoo effen als een stooter.Ga naar voetnoot7 [Hij is zoo afgesleten, in zijn verstand of gedrag, als een stooter, eene oude munt van twee en een' halven stuiver, door de handeling.] Hij loopt (of: kraait) als een haan van een' stooter. (Zie haan.) | |
Stoppel.Aardsche vreugde is vuur van stoppels. (Zie aarde.) Als de haren geschoren zijn, dan dansen de luizen op de stoppelen. (Zie haar.) De stoppels zijn bij hem nog niet uitgevallen.Ga naar voetnoot8 [Men zegt dit van een' verlegen jong-mensch, en doelt op zijnen vlasbaard.] Het vuur komt haast in de stoppelen.Ga naar voetnoot9 Hij is wijzer dan Tulles: die bond het zand met goed stoppelvlas.Ga naar voetnoot10 Hij loopt erover heen, als een haas over de stoppelen. (Zie haas.) Hij maait de stoppels.Ga naar voetnoot11 Hij wordt op de stoppels getuurd. Hij zal hem stoppelvlas doen sch.....Ga naar voetnoot12 | |
Storm.Als de storm zoo aanhoudt, dan zijn wij vóór middernacht reeds in den hemel, zei de boer; daar beware ons God voor, antwoordde de dominé. (Zie boer.) De neêrgedaalde spriet ontvliedt storm en buijen. (Zie bui.) De stormfok bijzetten. (Zie fok.) De storm kwam uit dien hoek niet. (Zie hoek.) Die in toorn handelt, gaat in storm onder zeil. Eene ster, digt bij de maan, Kondigt wel eens storm aan. (Zie maan.) Een kring om de maan Kondigt ons den storm aan. (Zie kring.) Een landman spreekt het liefst van zijne ossen, een zeeman van zijne stormen. (Zie landbouwer.) Het is een ooijevaarsstorm. (Zie ooijevaar.) Hij heeft den storm in den aars (of: de muts). (Zie aars.) Hij heeft er den haat op als een Zeeuwsche schipper op een' Zuidwester storm. (Zie haat.) Hij is op een' storm voorzien.Ga naar voetnoot13 Hij loopt storm.Ga naar voetnoot14 Hij past op storm noch wind. Hij vliedt het, gelijk de bijen den storm. (Zie bij.) Hij wordt van een' storm beloopen.Ga naar voetnoot15 Hij zal den storm wel moeten verrekenen. [Dat is: hij zal wel genoodzaakt zijn, de schade in te halen. ‘Als men in een storm,’ zegt bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, vi. bl. 155, ‘geen zon of starren kon peilen, en zelfs geen loglijn te baat nemen, moet men naderhand de verzeiling, die in den storm plaats gehad heeft, berekenen, en dit heet den storm verrekenen.’] Hij ziet zich in staat gesteld, om het tegen storm en wind uit te houden. (Zie staat.) Meeuwen aan land, Onweêr aan strand (of: Storm voor de hand). (Zie hand.) Men eet daar storm- en onweêr-kost. (Zie kost.) Men moet zich tegen storm en onweêr van rok en regenkleed voorzien. (Zie kleed.) Na storm volgt stilte. (Zie stilte.) | |
[pagina 311]
| |
Stout.Beter bloô in schande dan stout in ondeugd. (Zie blood.) Den stouten is Venus gunstig. Die op zijn' eigen' grond stout is, dient op anderer lieden erf bloode te wezen. (Zie blood.) Het leen is voor den oudste; Het geld is voor den stoutste. (Zie geld.) Hij is stout met zijn' mond. (Zie mond.) Hij is stout op een' verwonnen man. (Zie man.) Hij is zoo stout, als er op voeten gaat.Ga naar voetnoot2 Hij speelt met zijn hoofd (of: Hij is zoo stout), als hadde hij nog een lijf in de kist. (Zie hoofd.) Laat den krijg den stoute bevolen zijn. (Zie krijg.) | |
Straal.Als men van de zon spreekt, ziet men hare stralen. Dat gaat als een straal. Het geluk loopt hem bij stralen het gat uit. (Zie gatten.) Met al die zeestralen! [Men zegt dit van ijdele voorwendsels, doekjes voor 't bloeden, noodelooze pligtplegingen, waardoor iemand zijne eigentlijke bedoeling verbergt. Bij doodstilte en eenen helderen blaauwen hemel worden de stralen der zon, als het ware uit de diepte der zee in breede lichtbundels teruggekaatst. Die teruggekaatste stralen, werkelijk geene stralen der zon zijnde, maken een leugenachtig vertoon.] | |
Straat.Aan den weg en aan de straat rekken oude paarden en trouwe veteranen hun leven. (Zie leven.) Als elk voor zijn huis veegt, dan worden alle straten schoon. (Zie huis.) Als er zulke steenen in de straat lagen, ging ik nimmer te bed. (Zie bed.) Al was het zoo oud als de straat.Ga naar voetnoot3 Dat is een straatvarken.Ga naar voetnoot4 [Men zegt dit van eene vuile vrouw. Tuinman wil, dat deze spreekwijze ‘ontleent zoude zijn van de verkens van Sint theunis of antonius, wien de gebiedstaf over de zwijnen toevertrouwt is.’] Dat is van daag de kost gewonnen, zei Jaap, en hij vond een vetmannetje op straat liggen. (Zie dag.) Dat men langs de straat raapt, is zoo goed als gevonden.Ga naar voetnoot5 Dat weten de kinderen op de straat wel. (Zie kind.) De misdadige heeft het schelden op straat verloren. (Zie misdadig.) De straat hoort allen man. (Zie man.) Die Hans meent te wezen in alle straten, wordt wel door een Hansje uit den zadel geworpen, en landmeter gemaakt. (Zie hans.) Die op straat slaapt, heeft geen logis te betalen. (Zie logis.) Die timmert aan de straat, Veroorzaakt veel gepraat (of: Het is moeijelijk aan de straat te timmeren). (Zie gepraat.) Eene loopstraat Is geen koopstraat. Een engeltje op straat, een duiveltje over den haard. (Zie duivel.) Eene straat vol mans En eene hand vol verstands. (Zie hand.) Een ieder vege voor zijne eigene deur, zoo zullen alle straten schoon zijn. (Zie deur.) Ga altijd midden op de straat (of: Houd de middelstraat), zoo gaat gij zekerst (of: zoo valt gij niet ligt).Ga naar voetnoot6 Ga gij op de straat, en denk: ieder kan niet op eene koord loopen. (Zie koord.) Gij hebt hem over de straat gedragen.Ga naar voetnoot7 Gij moest eens in mijn straatje wonen. [Dat wil zeggen: gij moest eens ondervinden, wat ik ondervind, dan zoudt gij wel even zoo denken als ik. Zet u dus eens in mijne plaats, en de zaak zal u duidelijker worden. In denzelfden zin zegt men: Gij moest eens in mijn tuintje zijn.] Gij moet voor mij niet mank gaan: ik heb al mijn leven in de kreupelstraat gewoond. (Zie kreupel.) Hans in alle straten. (Zie hans.) Het is moeijelijk, aan de straat te werken (of: zijn werk aan de straat te doen).Ga naar voetnoot8 Het is straat- (of: molen-) gerucht. (Zie gerucht.) Het kan gebeuren, dat de koe een' haas vangt in een naauw straatje. (Zie haas.) Het loopt op hetzelfde straatje uit. Hij faalt de middelstraat.Ga naar voetnoot9 Hij is dat kreupelstraatje al zoo vaak doorgeloopen. (Zie kreupel.) Hij is op straat. [Men zegt dit te scheep van den matroos, die over zijn verlof aan wal blijft.] Hij is zoo dartel en brooddronken, dat hij kerkmaar en straatmaar is. (Zie brooddronken.) Hij kent geene stegen voor straten. (Zie steeg.) Hij komt al in mijn straatje. Hij ligt op straat. Hij meent, dat hem de straatsteenen (of: huizen) aanzien. (Zie huis.) Hij woont in lekker Lijsjes straatje. (Zie lijs.) Hij wordt langs de straat omgedragen als stinkende visch.Ga naar voetnoot10 [Men spaart hem het openbaar maken zijner schande niet.] Hij wordt op straat gezet. Hij zaait de straat met aarzen. (Zie aars.) Hij ziet er uit als een straat- (of: struik-)roover. (Zie roover.) Hij zou het wel aan de straatsteenen willen klagen. (Zie steen.) Hij zou wel eene leugen uit de straat nemen, en werpen ze iemand naar (of: voor) het hoofd. (Zie hoofd.) | |
[pagina 312]
| |
Hij zou wel straatsteenen verteren. (Zie steen.) Hoe meerder haast, hoe minder spoed, zei Arie Korse, en hij liep zonder schoenen langs straat. (Zie arie korse.) Ik hoor hem in wegen noch straten. Indien hij zoo begrijpelijk als begeerlijk was, dan bleef er zeker niets op straat liggen. (Zie begeerlijk.) Is uwe vrouw goed en uw been kwaad, Houd ze beide van de straat. (Zie beenen.) Laat ze mij benijden en haten, Ik ga rijden mijner straten.Ga naar voetnoot1 Leeg gaande, schuurt men de straat.Ga naar voetnoot2 Men moet onderscheid maken tusschen straten en stegen. (Zie onderscheid.) Men zegt wel Koppen binnen's huis, maar dat moet Jakob zijn op straat. (Zie huis.) Middelmaat Versiert de straat. (Zie middelmaat.) Veel op de straat, Ligt op den praat. (Zie praat.) Zedig ter strate, aandachtig in de kerk, blijde in huis, vriendelijk te bed. (Zie bed.) Zij kruisen de straat tusschen Kalis en Sint Reinuit. (Zie kalis.) Zij moest gezorgd hebben, dat ze eerder van de straat gekomen ware. [De weduwe moest hertrouwd zijn vóór hare zwangerschap.] Zijne oogen met straatsteenen droogen. (Zie oog.) Zij stinkt zeven straten ver. Zij veegt de straat met den stoffer. (Zie stoffer.) Zoo afgrijselijk stinkt de gierigaard, dat de kinderen hem op straat kunnen ruiken. (Zie gierigaard.) Zoo de duivel geen straatschender wordt. (Zie duivel.) Zoo lief hebben ze elkander, dat ze wijken op straat.Ga naar voetnoot3
De naaste in den graad, De oudste op de straat, Mannen vóór vrouwen: Zullen 't leen behouën (of: Het naaste lijf, De man vóór 't wijf, De oudste op de straat: Komt het leen te baat). (Zie baat.) | |
Straf.De straf is wel kreupel, maar komt toch.Ga naar voetnoot4 De straf voor onze zonden Is door berouw verslonden. (Zie berouw.) 't Fluweelen kleed Kent straf noch leed. (Zie fluweel.) Geld is steeds den vrek tot straf, Maar den arme tot een' staf. (Zie arme.) Het altaar kan den booswicht niet van straf bevrijden. (Zie altaar.) Hij doet den goeden lieden kwaad, Die 't kwade zonder straffen laat. (Zie kwaad.) Niet de straf, maar het misdrijf onteert. (Zie misdrijf.) Op éénen stond Komt straf en zond. (Zie stond.) Straf is een bitter geneesmiddel. (Zie geneesmiddel.) Verdiende straf moet men met geduld dragen. (Zie geduld.) Wie aan de galg zijne misdaad moet boeten, zal de straf niet ontgaan. (Zie galg.) | |
Stram.Die vlijtig is in 't eerst, wordt stram in 't laatst.Ga naar voetnoot5 Staagjes gaan, maakt niemand stram. | |
Strand.Eén schacht is beter in de hand, Dan zeven (of: twintig) ganzen op het strand. (Zie gans.) Een schip aan strand, Een huis aan land. (Zie huis.) Een schip op strand is eene baak in zee. (Zie baak.) Ga zeilen langs het land, En rijden op het strand. (Zie land.) Het zijn katten op 't land (of: strand). (Zie kat.) Hij ploegt het strand, En zaait in 't zand.Ga naar voetnoot6 Hoe gaapt dat ding zoo wijd, zei Flip, en hij zag eene open oester op strand liggen. (Zie ding.) Meeuwen aan land, Onweêr aan strand (of: Storm voor de hand). (Zie hand.) Schipper! wacht u voor zanden en stranden. (Zie schipper.) | |
Streek.Dat is een schoolmeesters streek. (Zie meester.) Dat is een streek van oom Kool. (Zie koolen.) De jongens-streken zijn er bij hem nog niet uit. (Zie jongen.) Die slapen onder ééne deken, Hebben ook dezelfde streken. (Zie deken.) Die zoo heel zoet spreken, Zitten vol van streken.Ga naar voetnoot7 Een narrenstreek wordt dikwijls door eene gelukkige gebeurtenis opgevolgd. (Zie gebeurtenis.) Een vos verliest wel zijne haren, maar niet zijne streken. (Zie haar.) Eerlijk is zijn hart; maar de duivel kent zijne streken. (Zie duivel.) Het is een studenten streek. Het zijn vossen streken.Ga naar voetnoot8 Hij heeft slenters (ook wel: slinksche (of: averegtsche) streken). (Zie slenter.) Hij heeft streken onder (of: in) zijn' staart. (Zie staart.) Hij heeft streken van Lammert. (Zie lammert.) Hij leeft van guitenstreken, en de molenaars leven van den wind. (Zie guit.) Ik ken zijne streken wel.Ga naar voetnoot9 Streken Doen geen leden breken. (Zie lid.)
Al verandert men van luchtstreek, men verandert niet van gemoed. (Zie gemoed.) Daar loopt eene streek door. [Hij is half simpel.] Dat is de streek van de roeijers, die den rug naar de plaats keeren, daar zij heen willen. (Zie plaats.) Dat is regtstreeks.Ga naar voetnoot10 De wind staat op geene streek.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 313]
| |
Geene streken, dan die op 't kompas behooren. (Zie kompas.) Het kompas houdt geene streek. (Zie kompas.) Het waait uit alle streken van het kompas. (Zie kompas.) Hij heeft rare (of: vieze) streken op zijn kompas. (Zie kompas.) Hij houdt de regte streek.Ga naar voetnoot1 Hij is bang, eene streek te verlaten, en hij wil over de sneeuw wandelen. (Zie bang.) Hij is van zijne streek.Ga naar voetnoot2 Hij is weêr op zijne streek gekomen.Ga naar voetnoot3 Hij wilde het op een twee en dertigste deel van eene streek gestuurd hebben, en wist op honderd mijlen na niet, waar hij was. (Zie deel.) Hij zou anderen inloodsen, en hij zeilt op alle streken heen en weêr. Men zeilt er op regte streken; men zeilt er op kromme streken. Wie vechten wil, die moet de streek verwachten.Ga naar voetnoot4 | |
Streep.Je zou zeggen! zei vrouw Streep. [Een Loevesteins spreekwoord onder de militairen, om eene vreemde zaak te begekken; af komstig van eene vrouw van dien naam, die bij alles, wat niet alledaagsch was, hare verwondering door: je zou zeggen! te kennen gaf.]
Daar loopt eene streep door.Ga naar voetnoot5 [Men duidt hier hetzelfde aan als door de spreekwijze: Daar loopt eene streek door. Tuinman zegt ervan: ‘Een schuinse streep door een Stamwapen is 't merkteken van bastaardy. Dit word op ymands herssens toegepast, als daar aan wat hapert.’] Dat is eene leelijke vlek (of: kwade streep) in een schoon laken (of: een mooi kleed). (Zie kleed.) Ergens eene streep door trekken. [Dat is: er niet meer op rekenen, of eene zaak voor nietig verklaren. Zoo krijgt men eene streep door zijne rekening, wanneer die niet betaald wordt.] Het is maar stront met streepjes. Hij heeft eene streep door zijne hersens, zoo dik als een kabeltouw. (Zie hersens.) Hij heeft een streepje aan. [Men begint het aan zijne houding te bemerken, dat hij te veel sterken drank heeft gebruikt.] Hij kan niet op de streep loopen. [De drank heeft hem bevangen, en daarom weet hij zich niet meer regt op te houden.] Hij krijgt eene streep door zijne rekening. (Zie rekening.) | |
Streng.De derde streng maakt (of: houdt) den kabel. (Zie kabel.) De hengst en de merrie trekken beide hunne streng niet even wel. (Zie hengst.) Elk trekt aan zijne streng. [Ieder houdt zijne meening staande.] Hij houdt zijne streng stijf (of: vast).Ga naar voetnoot6 Hij kan zijne streng wel trekken.Ga naar voetnoot7 | |
Strijd.Al is er strijd, Er is geen nijd. (Zie nijd.) Als David zijn volk telde, verloor hij den strijd. (Zie david.) Beter vrede met het dorp dan strijd met Rome. (Zie dorp.) De raad vergadert te laat, Als men ten strijde gaat. (Zie raad.) Die andere zal hem wel strijd leveren.Ga naar voetnoot8 Die meest verdraagt, verwint den strijd.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Een verwonnen haan wil weder ten strijde. (Zie haan.) Geen tijd Zonder strijd.Ga naar voetnoot10 Het is een wonderlijke strijd, Daar de eene ezel den anderen verwijt. (Zie ezel.) Hij heeft er strijd op. [Men zegt dit, wanneer iemand grooten trek in eene of andere zaak of handeling heeft, en zich moeijelijk kan bedwingen.] Hoe moeijelijker strijd, hoe schooner zegepraal. Ja en neen is een lange strijd. (Zie ja.) Lijd en mijd: Gij wint den strijd.Ga naar voetnoot11 Men roept van vrede, en de wereld is vol strijd.Ga naar voetnoot12 Met velen ten strijd, met weinigen ten raad. (Zie raad.) Naar de tijden Zijn de strijden. Ons leven is anders niet dan strijd. (Zie leven.) Patiëntie verwint in alle strijden. (Zie patiëntie.) Voorwaarden breken allen strijd (of: de wetten).Ga naar voetnoot13 | |
Strijkstok.Daar ligt een speelman begraven: hij wil zien, waar de strijkstok ligt (of: hij valt over den strijkstok). (Zie speelman.) Er blijft veel aan de pan (ook wel: aan de maat en den strijkstok) hangen. (Zie maat.) Hij heeft van den strijkstok geproefd. [De muziek is op zijn' rug afgespeeld, dat wil zeggen: hij is duchtig afgestreken = geslagen.] Hij kreeg een' klap, dat hij den hemel voor eene viool, en de aarde voor een' strijkstok aanzag. (Zie aarde.) Wie de waarheid speelt, krijgt den strijkstok op zijn hoofd. (Zie hoofd.) | |
Strik.De eene vos bragt den anderen in den strik.Ga naar voetnoot15 Den strik gebieden. De vogel piept te laat, als hij in den strik zit.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 314]
| |
De wolf is in het net (het want, of: den strik) geraakt. (Zie net.) Die een' strik voor een ander spant, loopt er zelf in. Door geld wordt menige strik gelegd. (Zie geld.) Een, die u naar de kunste vleit, Houd vast, dat hij u lagen leit (of: strikken spreidt). (Zie kunst.) Het is een dubbele striknaad. (Zie naad.) Het is een strik voor de gekken. (Zie gek.) Hij heeft zich zelven in den strik gebragt (of: Hij is in zijn' eigen' strik gevangen).Ga naar voetnoot1 Hij loopt (of: valt) hals over kop in zijn verderf (of: in den strik). (Zie hals.) Hoe meer men in den strik loopt, hoe vaster men er zich in wikkelt. Lieve vrienden hebben geen' strik op den buidel. (Zie buidel.) Strijkgeld is vaak strikgeld. (Zie geld.) Visschen vangen en strikken stellen Bederven vele jonggezellen. (Zie gezel.) | |
Stronk.Het smaakt als een koolstronk. (Zie koolen.) Hij braadt stronken. [Hij lanterfant.] Hij is er gezien als eene rotte kool (of: een koolstronk) bij eene groenvrouw. (Zie groenvrouw.) Hij zou wel drie dagen van een' koolstronk spreken. (Zie dag.) Men kan wel een' keisteen (of: koolstronk) koken, dat het sop goed is. (Zie kei.) Wat wonders van een' koolstronk maken. (Zie koolen.) | |
Stront.Adel moet bij adel, en stront bij zijn' broêr wezen. (Zie adel.) Als het stront regent, ben ik er niet bij. Als het stront regent, krijg je ook je part. (Zie part.) Als men van stront droomt, zal men in het geld wroeten. (Zie geld.) Boven bont, Onder stront. (Zie bont.) Daar is wat wonders te koken; maar het zal op eene strontvore uitloopen.Ga naar voetnoot2 Daar ligt de stront, zei de koster, en hij sch...in de kerk. (Zie kerk.) Dat gelijkt wel een' tuimelgeest, zei Bastiaan, en hij zag een' stront van de kaai in het water rollen. (Zie bastiaan.) Dat is geen stront, zei Kniertje, en zij zoog aan een' beuling. (Zie beuling.) Dat is vunze kost, zei Dries, en hij at koestront voor spinazie. (Zie dries.) Die nog kiekens zijn van de witte hen, zullen meer stront dan brood pikken. (Zie brood.) Die zijne handen in stront steekt, moet ze er vuil weêr uithalen. (Zie hand.) Een paard en een hond Hinken aan een' stront. (Zie hond.) Een stront hoort u, de kerk hoort al de luî. (Zie kerk.) Een weinig geld en veel stront. (Zie geld.) Hem dunkt, dat zijn stront niet stinkt.Ga naar voetnoot3 Het geluk is rond: Den eenen maakt het koning, den anderen stront. (Zie geluk.) Het heeft er zooveel bij als stront bij pomade. (Zie pomade.) Het is binnen stront.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Het is een aardige haan, maar hij wil geen' stront pikken. (Zie haan.) Het is een stok met stront: men weet niet, hoe hem aan te pakken. (Zie stok.) Het is maar stront met streepjes. (Zie streep.) Het is met stront bezegeld.Ga naar voetnoot5 Het was zulk een haastig man, dat hij een' stront at voor een' pannekoek. (Zie koek.) Het zal achterna al met éénen stront bedekt zijn.Ga naar voetnoot6 Hij doet zich op als een stront in eene pompoen. (Zie pompoen.) Hij draait als een stront in den pot. (Zie pot.) Hij heeft bestaan, stronten te konfijten.Ga naar voetnoot7 Hij heeft een' stront den kop afgebeten. (Zie kop.) Hij heeft hem den stront uit den mond genomen. (Zie mond.) Hij heeft net een gezigt als een kippenhok, met den stront naar buiten. (Zie aangezigt.) Hij is subtielder dan mijn hond, Die nooit k.... dan fijnen stront. (Zie hond.) Hij is van de vromen: hij slacht de klooster-stronten, die zijn er ook van gekomen. (Zie klooster.) Hij is vrekker dan Midas: die warmde zich aan den rook van stronten, uit vrees, dat hij hout zou moeten koopen. (Zie hout.) Hij is zoo fijn als gemalen poppenstront. (Zie pop.) Hij is zoo gaauw als eene strontvlieg.Ga naar voetnoot8 Hij is zoo tevreden als eene vlieg op een' stront.Ga naar voetnoot9 Hij is zoo zindelijk, dat hij een strontje van eene bank zou likken, en niemand zou de plaats vinden, waar het gelegen had. (Zie bank.) Hij loopt als een haan, die in den stront getrapt heeft. (Zie haan.) Hij maakt hem wijs, dat paarden- (of: varkens-) stronten vijgen zijn. (Zie paard.) Hij meende een wonder van geleerdheid op te doen, en het kwam op een strontje neêr. (Zie geleerdheid.) Hij meent, dat zijn stront muskus is. (Zie muskus.) Hij moest stront of koning zijn. (Zie koning.) Hij ruikt een' stront, eer ze gesch... is.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Hij slacht de strontvlieg: hij maakt veel gesnor, en valt op een' drek. (Zie drek.) Hij slacht Midas: die braadde de worsten aan den rook van stronten. (Zie midas.) Hij staat gelijk een groote mast op eene strontschuit. (Zie mast.) Hij valt met zijn' neus in den stront. (Zie neus.) Hij zoekt er goud uit te halen, en er is niet eens stront in te vinden. (Zie goud.) Hij zou nog lagchen, al zag hij een' stront tegen den muur oploopen. (Zie muur.) Hoe meer men den stront roert, hoe meer ze stinkt.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 315]
| |
Ieder riekt zijn strong wel.Ga naar voetnoot1 Ik heb liever, dat hij in mijn' strong valt dan in mijn' koop. (Zie koop.) In den nood grijpt men zoowel naar een' stront als naar een' puthaak, zei Dries, en hij lag in het water. (Zie dries.) Kijk naar den hond: Die eet wel strong. (Zie hond.) Komt er geen stront in, dan komt er geen stront van. [De bemesting maakt vruchtbaar. Het vette geeft het vette. Men zegt daarom ook: Van stront moet het komen.] Kwade strong, kwaad ruiken.Ga naar voetnoot2 Leg me die zolen onder de schoenen, zei Govert tegen zijn' schoenlapper, en hij bragt hem twee gedroogde koestronten. (Zie govert.) Maak toch geen' stront. Magere Pier beeldde zich in, dat hij het perpetuum mobile vond; Ondertusschen was 't een groote worm in een' klooster-strong. (Zie klooster.) Men moet weldoen, om met stront beloond te worden. Men moet zich van geene jongens op het hoofd laten sch...., of men wordt daarna wel met stront gesmeten. (Zie hoofd.) Men ziet wel aan den stront, wie de mispels gegeten heeft. (Zie mispel.) 's Morgens bont, 's Avonds stront. (Zie avond.) Om de winst raapt men strong.Ga naar voetnoot3 Om een' scheet (of: eene strontvore) gekijf maken. (Zie gekijf.) Om stront springt zich de tijger te barsten.Ga naar voetnoot4 Ruige stronten stinken niet.Ga naar voetnoot5 [Rijke en aanzienlijke lieden mogen al doen, wat ze willen, zonder dat iemand het hun ten kwade duidt.] Stront is de wagen. [Dat wil zeggen: de mest is het voertuig der vruchtbaarheid.] Stront! verhef je. Strong voor (of: Stank Voor) dank. (Zie dank.) Stront, vuur en zotten willen niet geraakt zijn.Ga naar voetnoot6 Stront, wie heeft je gesch....! Uit eenen engen aars kwam nooit ruime stront. (Zie aars.) Uw stront stinkt niet: het is altijd wel.Ga naar voetnoot7 Van buiten bont, Van binnen stront. (Zie bont.) Van stront kan men geen was kaauwen. Van stront moet het komen. Wat ben ik evenwel een goed kalf, zei Harmen, ik zou den stront wel uit mijn lijf douwen, en geven ze aan mijne vrienden. (Zie harmen.) Wat dunk je van dien orvietan? vroeg dokter Flakbal, en hij vertoonde zijn' patiënt een papiertje met stront. (Zie dokter.) Wat heb ik met dien stront noodig? Wie kan de varkens uit den stront houden!Ga naar voetnoot8 Wie zoude hem nu zeggen: een strong, etcetera?Ga naar voetnoot9 [Dit spreekwoord wordt toegepast op den persoon, die alleen op cigen krachten steunt, alsof niemand hem immer eenigzins zou kunnen deren.] Zie je me voor een' stront aan, zei Piet de karreman, zoo bijt mij den kop af. (Zie karreman.) Zijne liefde brandt als de damp van eenen versch gek..... koestront in eene blikken lamp. (Zie blik.) Zij passen bij malkander als een stront bij eene oranjeschil. (Zie oranje.) | |
Stroo.Als God maar bij den mensch blijft, dan drijft hij ook op stroo. (Zie god.) Als het spel op stelten is, maakt men wel een' koning van eene stroowisch. (Zie koning.) Daar is niets te branden dan stroo, en dat is nog nat.Ga naar voetnoot10 Dat is een voêr hooi, zei Jorden, en het was een wagen vol stroo. (Zie hooi.) Dat is niet van stroo.Ga naar voetnoot11 Dat is onvergankelijk werk, zei blinde Teunis, en hij zag een boerenhuis met stroo dekken. (Zie boer.) Dat ligt als eene hoer in het bedstroo. (Zie bed.) De doode legt den levende op het stroo. (Zie doode.) De jeugd wil eruit, zei besje, en zij reed op een' bezemstok (of: op het hek, ook wel: en zij sprong over een strootje). (Zie besje.) Den huiswaard betalen met bedstroo. (Zie bed.) De varkens loopen met lang stroo in den bek. (Zie bek.) Die het kostelijk maakt, geraakt op het stroo. [Weelde en overdaad brengt tot armoede.] Die kwalijk gaat, stoot zich aan (of: valt over) een stroo.Ga naar voetnoot12 Die zich stoot aan een stroo, is zelden vroom.Ga naar voetnoot13 Een ongelukkig mensch zal onder een stroo dood blijven. (Zie mensch.) Heb ik niet veel hooi, dan krijg ik toch wat stroo. (Zie hooi.) Heb oorlof stroozak: ik heb een bed verkregen. (Zie bed.) Het gaat vooruit als een bos stroo tegen den wind. (Zie bos.) Het is een mannetje van stroo. (Zie man.) Het is een smalle (of: stroo-) jonker. (Zie jonker.) Het is een vuurtje van stroo.Ga naar voetnoot14 Het is zoo grof als boonenstroo. (Zie boon.) Het lange stroo is goedkoop geworden. [Even als het spreekwoord: De varkens loopen met lang stroo in den bek, past men dit toe op jonge knapen, die, met gouwenaars in den mond, zitten te dampen.] Het langste strootje uit de daken zoeken. (Zie dak.) Het scheelt maar een stroo breed. Hij behoeft geene stroowisch.Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: het is een man, dien niemand wil. Wat men te koop aanbiedt, voorziet men van eene stroowisch. Men kan die mocite bij hem wel sparen.] Hij blijft aan een stroo hangen.Ga naar voetnoot16 Hij druipt door zijn bedstroo. (Zie bed.) | |
[pagina 316]
| |
Hij heeft het stroo van de wieg nog aan zijn gat. (Zie gatten.) Hij heeft mij nooit een stroo breed in den weg gelegd.Ga naar voetnoot1 Hij houdt hem voor een' voetveeg (of: eene stroowisch).Ga naar voetnoot2 Hij houdt zich aan eene stroowisch vast. Hij is hier op eene stroowisch komen aandrijven.Ga naar voetnoot3 Hij is met een stroo (of: een haar) te trekken. (Zie haar.) Hij is zoo blij als eene rat in het stroo. (Zie rat.) Hij kan geen strootje aan stuk bijten.Ga naar voetnoot4 Hij kan zich aan een stroo stooten, dat het gansche huis ervan davert. (Zie huis.) Hij kan zijn bedstroo niet eens verdienen. (Zie bed.) Hij laat zich aan (of: met) een stroo binden.Ga naar voetnoot5 Hij ligt op stroo. [Men zegt dit van den dood arme of van den gestorvene.] Hij maakt van een strooijen kruis een looden kruis. (Zie kruis.) Hij speelt bankeroet, en laat het bedstroo voor de huishuur. (Zie bankeroet.) Hij springt over een stroo.Ga naar voetnoot6 Hij wil onzen Heer een' vlassen (of: strooijen) baard maken (vlechten, of: aannaaijen). (Zie baard.) Hij zal geen stroo breed wijken.Ga naar voetnoot7 Hij zal zijn bedstroo nog moeten verkoopen. (Zie bed.) Hij zoude mij geen stroo geven, om op te sterven.Ga naar voetnoot8 Hoerenliefde is vuur van stroo. (Zie hoer.) Iemand op het stroo leggen.Ga naar voetnoot9 Ik heb stroo en voeder voor u ten beste.Ga naar voetnoot10 Ik wil mij aan geen stroo laten binden, zoo lang er nog touw te bekomen is. [Ik laat mij niet dwingen, maar zal mij verdedigen, zoo lang ik krachten heb.] Lang stroo en geene erwten. (Zie erwt.) Men zal lang moeten zorgen, eer men een stroo in stukken gezorgd heeft.Ga naar voetnoot11 Met tijd en stroo rijpen de mispelen. (Zie mispel.) Om een haverstroo een huis overeind zetten. (Zie einde.) Sint Pieters huur neemt al het stroo weg. (Zie huur.) Stroo en geen hooi van het land Is schâ voor de hand. (Zie hand.) Van het bed op stroo geraken. (Zie bed.) Veel (of: Mooi) stroo, weinig koren. (Zie koren.) Veel verhuizen kost veel bedstroo. (Zie bed.) Voor oude en onwisse schulden neemt men hooi en haverstroo. (Zie haver.) Vuur bij stroo Dient niet alzoo.Ga naar voetnoot12 Vuur en stroo brandt haast.Ga naar voetnoot13 Vuur van stroo en hoerenmin: Veel boha en niets daarin. (Zie boha.) Zijn mond gaat met een strootje open, en is met geen' koevoet te stoppen. (Zie koevoet.) Zij twisten (of: worden kwaad) om een haverstroo (ook wel: haverklap). (Zie haver.) Zij zou naauwelijks over een stroo treden.Ga naar voetnoot14 Zorgen breekt geen stroo.Ga naar voetnoot15 | |
Stroom.Alles loopt niet voor wind en stroom.Ga naar voetnoot16 Barre baren, barre stroomen. (Zie baar.) Daar gaat een stroom als eene zelling.Ga naar voetnoot17 [Dat wil zeggen: de zaak gaat met groote vaart. ‘Selling of sel,’ zegt winschooten, ‘is de plaats in de grond, daar een schip, anker, ens. vast geseeten heeft; en dewijl het waater door de engte daar snelder loopt als op andere plaatsen, soo komt daar van het seggen: Daar gaat een stroom als een sel.’] De stroom kentert.Ga naar voetnoot18 De wind is hem te magtig, en de stroom te sterk. Dwarsdrijvers marren op den stroom. (Zie dwarsdrijver.) Eene andere bedding, te heviger bruist de stroom. (Zie bedding.) Het gaat al voor stroom.Ga naar voetnoot19 Het is dood stroom (of: tij). (Zie getij.) Hij heeft wind en stroom mede.Ga naar voetnoot20 Hij heeft wind en stroom tegen.Ga naar voetnoot21 Hij laat zich door den stroom medeslepen.Ga naar voetnoot22 Hij moet tegen wind en stroom oproeijen (of: opzeilen).Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.) Hij past de fuiken op de stroomen. (Zie fuik.) Hij vaart met den stroom mede.Ga naar voetnoot24 Hij vaart (of: zeilt) voor wind en stroom.Ga naar voetnoot25 Hij vaart tegen den stroom op.Ga naar voetnoot26 Hij volgt den stroom.Ga naar voetnoot27 Hij zal het tegen den stroom niet kunnen opduwen.Ga naar voetnoot28 Hij zeilt den stroom dood. [Hij tart den geest des tijds.] Langs stroom vertuijen.Ga naar voetnoot29 Men zal hem navijsten en nap....., dan heeft hij het voor wind en voor stroom.Ga naar voetnoot30 Onze tijd verloopt gelijk een stroom.Ga naar voetnoot31 Tegen den stroom is het kwaad zwemmen.Ga naar voetnoot32 | |
[pagina 317]
| |
Tegen stroom is kwaad roeijen, zei de man; maar hij had geene riemen. (Zie man.) Tusschen wind en stroom rijden.Ga naar voetnoot1 Voor den stroom afdrijven. Voor wind en voor stroom is het goed zeilen (of: sturen).Ga naar voetnoot2 | |
Stroop.Het is een strooplikker. (Zie likker.) Hij heeft in den strooppot gezeten. (Zie pot.) Hij is zoo vlug als eene luis in een' strooppot. (Zie luis.) Hij loopt met den strooppot. (Zie pot.) Hij ziet er uit als een afgelikt stroopbroodje. (Zie brood.) Men vangt meer vliegen met een' lepel stroop dan met een vat azijn. (Zie azijn.) | |
Strop.Beter van daag dan morgen, zei Krelis Louwen, en de beul sloeg hem den strop om de keel. (Zie beul.) Hij dingt naar den strop. Hij draait een' strop om zijn' eigen' hals. (Zie hals.) Hij haalt zijn' eigen' strop toe. Hij heeft er een' strop aan. [Men zegt dit, als iemand een' onvoordeeligen koop gedaan heeft.] Hij spint zijnen strop. [Hij groeit voor de galg op.] Tot eenen grooten dief behoort een groote strop. (Zie dief.) | |
Struif.Die zijn' neus overal in wil steken, haalt hem er dikwijls bestruifd uit. (Zie neus.) Honger ziet wel struif voor taarten aan. (Zie honger.) Men moet geene struif om een ei bederven. (Zie ei.) Mooi toegekeken: de kat heeft de struif op. (Zie kat.) Rotte peren, stinkende eijeren en sterke boter behooren te zamen, om er eene vuile struif van te bakken. (Zie boter.) | |
Struisvogel.Alle spinnekoppen zijn geene struisvogels, schoon ze lange pooten hebben. (Zie poot.) Eene hen legt alle dag, een struis maar eens in 't jaar. (Zie dag.) Het is in die struismaag al verteerd. (Zie maag.) Hij heeft eene struisvogelmaag. (Zie maag.) Hij is zoo dom als een struisvogel. Om ijzer te verteren is eene struismaag noodig. (Zie ijzer.) Uwe woorden gelijken den struis: die is noch beest noch vogel. (Zie beest.) Waar de struisvogel zich ophoudt, daar groeijen geene druiven. (Zie druif.) | |
Student.De studenten drinken wijn, Het water is voor boeren; Daarvoor spreken zij Latijn, Waar die lomperds nog op loeren. (Zie boer.) Een jager leert aan een' student, Hoe hij de studie wordt gewend. (Zie jager.) Het is een studenten streek. (Zie streek.) Het is een student in de koelte. (Zie koelte.) Het is een Weesper student. [Dat wil zeggen: een zwijn. De varkens zijn te Weesp menigvuldig, waar zij met de spoeling der branderijen gemest worden.] Het is studenten-haver. (Zie haver.) Hij bekleedt het professoraat aan de akademie, waar de studenten knor! knor! schreeuwen. (Zie akademie.) | |
Stuit.Hij kluift aan den stuit, en heeft de bouten op. (Zie bout.)
Hij blijft uit den stuit. Iets van den weêromstuit doen. | |
Stuiver.Bewaar de mijt: zij doet den stuiver besparen. (Zie mijt.) Dat is een stuivertje (of: dubbeltje) op zijn' kant. (Zie dubbeltje.) Die een' penning (of: eene plakke) niet acht, wordt geen stuiver-heer. (Zie heer.) Die heb ik gepierd, zei de boer, en hij gaf twee zesthalven voor acht stuivers. (Zie boer.) Die met kroonen winnen, en stuivers wagen, Die zijn bevrijd voor harde slagen. (Zie kroon.) Die tot een' blank geboren is, zal zijn leven geen' stuiver rijk worden. (Zie blank.) Die tot een' stuiver geboren is, wordt nimmer een dubbeltje. (Zie dubbeltje.) Duizend stuivers! hij geeft niet veel goud voor een' duit. (Zie duit.) Een apothekertje, dat aardig is, Maakt van een' stuiver, dat het een' gulden waardig is. (Zie apotheker.) Een' gulden op den drempel en een' stuiver in huis. (Zie drempel.) | |
[pagina 318]
| |
Een paap mag wel een stuivertje lijden. (Zie paap.) Een stuiver gespaard is beter dan een gulden gewonnen. (Zie gulden.) Een stuiver gespaard is een stuiver gewonnen.Ga naar voetnoot1 Een stuivertje kan raar rollen.Ga naar voetnoot2 Een winkelier moet zoowel opstaan om een' duit als om een' stuiver. (Zie duit.) Gij zult mij lang zuur aanzien, eer gij mij een' stuiver uit den buidel zult helpen. (Zie buidel.) Het geluk is de wereld nog niet uit, zei de Jood, toen hij iemand acht stuivers en een vrijbriefje uit de loterij t'huis bragt. (Zie brief.) Het geluk wil mij niet verlaten, zei Lourens, en hij vond een' Kleefschen stuiver. (Zie geluk.) Het is een goede stuiver, die er tien inbrengt.Ga naar voetnoot3 Het is zoo gemakkelijk, eene tonne gouds gewenscht als een stuiver. (Zie goud.) Het lijkt hier wel stuivertje wisselen. Hij bezit een mooi stuivertje.Ga naar voetnoot4 Hij meent, dat al zijne duitjes stuivers waard zijn. (Zie duit.) Hij verdient een' stuiver, en heeft wel voor een' braspenning dorst. (Zie braspenning.) Ik ben milddadig, zei voerman Job, en hij gaf een' valschen stuiver aan vijf bedelaars. (Zie bedelaar.) Ik heb gegeten, zei de mof, alsof ik een' daalder verteerd had, en het is maar negen en twintig stuivers en zeven duiten. (Zie daalder.) Ik wilde, dat een poud boter tien stuivers kostte, en dat het een jaar lang duurde. (Zie boter.) Kan mij een stuiver niet rijk maken, eene plakke zal het niet doen. (Zie plakke.) Laat uw stuiver vier oordjes zijn. (Zie oordje.) Terwijl men een' stuiver wint, verliest men er geen twee. Twee stuivers in eene trommel maken meer geraas, dan als zij vol is met louis d'or. (Zie geraas.) Werpt hij een' stuiver op het dak, daar komt een schelling weder. (Zie dak.) Zijne stuivers zijn negen duiten waardig. (Zie duit.) | |
Stuk.De stukken koelen.Ga naar voetnoot5 Hij weet niet, in wat vorm het stuk te gieten.Ga naar voetnoot6 Hij wordt door de liefde ontstoken, gelijk een vernageld stuk kanon door eene smeulende lont. (Zie kanon.) Hij zou de stukken wel langs het schip rukken. (Zie schip.)
Dat is een Kamper stukje. (Zie kampen.) Dat is een stukje van Albert Durer. (Zie albert durer.) Dat is een stukje van Jan Steen. (Zie jan steen.) Dat is zijn lijfstuk. (Zie lijf.) Dat is zoo klaar als een neus in een zangstuk. (Zie neus.) Dat stukje speelt uit A mol. (Zie a mol.) Die toekijkt, kan doorgaans beter over het stuk oordeelen, dan die erin speelt. Een kladschilder kan onmogelijk de waarde van een meesterstuk van Raphaël bevatten. (Zie meester.) Gelukt het wel, het is een Romeinstuk; maar gelukt het kwalijk, het is een schelmstuk. (Zie romein.) Het is een kabinetstukje. (Zie kabinet.) Het is een proefstuk. (Zie proef.) Het is een staaltje (ook wel: een puikje, pronkstukje, of: juweeltje). (Zie juweel.) Het is een stukje, om de goden te verschalken. (Zie god.) Het is een stukje van Dirk van Muiden. (Zie dirk van muiden.) Het is een stukje van Gerrit de Klapper. (Zie gerrit de klapper.) Het is een stukje voor den almanak. (Zie almanak.) Hij blijft stijf op zijn stuk staan.Ga naar voetnoot7 Hij heeft een vroom stuk bedreven.Ga naar voetnoot8 Hij houdt zijn stuk vast. Hij is van zijn stuk geraakt.Ga naar voetnoot9 Hij verstaat zijn stuk wel.Ga naar voetnoot10 Iemand van zijn stuk helpen (of: brengen).Ga naar voetnoot11 Ik raak van mijn stuk, zei de voorzanger, toen hij weêr op de wijs kwam. In dat stuk is hij meester, daar heeft hij verstand van (of: daar weet hij mede om te gaan). (Zie meester.) In welk een stuk zijt gij vergaderd?Ga naar voetnoot12 Niemand zal u in dat stuk den schoen uit den voet treden. (Zie schoen.) Nu zal er een kunststukje komen, zei Crispijn, en hij maakte een paar schoenen zonder zolen. (Zie crispijn.) Ons leven is een muziekstuk, daar de zwarte en witte nooten ondereen gemengd zijn, om een goed akkoord te maken. (Zie akkoord.) Op dat stuk is hij zeer gevoelig. (Zie gevoelig.) Op zijn stuk letten.Ga naar voetnoot13 Zij is een wijs kopstuk. (Zie kop.) Zoo komen de stukjes uit. Zoo zoude men den knapsten advocaat wel van zijn stuk kunnen brengen. (Zie advocaat.)
Al naar het valt, zei de jongen, en zijn stuk viel in eenen hoop met dubbeltjes. (Zie dubbeltje.) Niet alle boter op één stuk (of: één' koek). (Zie boter.)
Alles komt te pas, zei de gek, en hij bewaarde een stuk van een' hoepel. (Zie gek.) Als de pot gebroken is, maakt men weinig werk van de stukken. (Zie pot.) Als men muizenessen in het hoofd heeft, moet men een stuk spek in den aars steken. (Zie aars.) Beter een stuk brood in den zak dan eene veêr op den hoed. (Zie brood.) Daar blijft geen stuk aan heel. [Dat is: geen enkel der stukken, waaruit het geheel bestaat, wordt heel gelaten. Men zegt dit bij eene scherpe beoordeeling, die, zonder uitzondering, alles laakt.] | |
[pagina 319]
| |
Daar kwam een stuk vleesch op de tafel van Benjamin. (Zie benjamin.) Daar zal geen stuk of stol van te regt komen. (Zie stol.) Dat hoor ik, zei doove Jan, en hij smeet zijn moeders porselein aan stukken. (Zie jan.) Dat is kraakporselein, zei Dirk, en hij hoorde een' aarden schotel aan stukken vallen. (Zie aarde.) Dat is zoo min goed als een stuk roet in een' pot met zuurkool. (Zie pot.) Dat lijkt er op geen stukken naar. Dat stuk vleesch is nog geen mannen-deeg. (Zie deeg.) De schepen zijn tegen de klippen aan stukken gestooten. (Zie klip.) De zeug vindt eer een' drek dan een stuk gouds. (Zie drek.) Die eene kool vuurs in stukken wil slaan, moet zich voor de vonken wachten. (Zie koolen.) Die proeft een vrouw of een' meloen, Die moet het van het staartstuk doen. (Zie meloen.) Geef elk zijn stuk in de hand. (Zie hand.) Geen blind mensch kan er pot of pan in stukken slaan. (Zie mensch.) Gij moogt de lucht in stukken slaan. (Zie lucht.) Hem is een stuk spek in den mond geworpen. (Zie mond.) Het is een goed heelmeester, die aan stuk geschoten beenen en gebroken koppen weêr te zamen kan lappen. (Zie beenen.) Het is een zuur stukje brood. (Zie brood.) Het viel mij op het hart, zoo koud als een stuk ijs (of: zoo zwaar als een steen). (Zie hart.) Het zal een kort einde nemen, zei de paap, en hij beet van een stuk metworst. (Zie einde.) Hij beeft als eene kat voor een' spiering, en als een hond voor een stuk spek. (Zie hond.) Hij geeft een groot stuk van eene kleine krent. (Zie krent.) Hij had gaarne een stuk spek uit de pan. (Zie pan.) Hij heeft een stuk in (of: een stuk in zijn' kraag). (Zie kraag.) Hij heeft een stuk van een oud net gegeten, waardoor hem de ziel in het lijf verward is. (Zie lijf.) Hij heeft een stuk van 't malle beest op. (Zie beest.) Hij is geen rentmeester van een stuk boter, en maakt er zich eene boterham van. (Zie boter.) Hij is met geen stuk spek te paaijen. (Zie spek.) Hij is niet geheel vrij, die nog een stuk van zijne banden nasleept. (Zie band.) Hij is uit een krom stuk hout gedraaid. (Zie hout.) Hij is van adel, want zijn gat is in twee stukken. (Zie adel.) Hij kan geen strootje aan stuk bijten. (Zie stroo.) Hij kan wel een woord leggen, daar men een stukje brood legt. (Zie brood.) Hij komt er op geen stukken na. Hij zou wel een stuk van een dood paard eten. (Zie paard.) Iemand met de stukken en brokken betalen (of: overtuigen). (Zie brok.) Is dat nu die sterke kost? vroeg Robbert, en hij at een' hondenkeutel voor een stukje gekonfijte gember. (Zie gember.) Men kan van een' os niet meer snijden dan een goed stuk vleesch. (Zie os.) Men kan wel eene viool tegen een' eikenboom in stukken slaan. (Zie boom.) Men moet niet één ei onder een' haan leggen, want die trapt het met zijne pooten aan stukken. (Zie ei.) Men zal lang moeten zorgen, eer men een stroo in stukken gezorgd heeft. (Zie stroo.) Met der tijd bijt de muis een' kabel in stukken. (Zie kabel.) Mij dat, zei Jan; hij meende een stukje gember te vatten, en het was een gedroogde hondenkeutel. (Zie gember.) Of je hiepste en of je piepste, zei de boer (of: de mof), je zult er toch aan, jou leelijke beest, en hij trapte een gouden horologie, dat op den weg lag, aan duizend stukken. (Zie beest.) Om een stuk brood zou men hem door een vuur jagen. (Zie brood.) Oude potstukken zijn somtijds veel geld waard. (Zie geld.) Schiet er een stuk van eene plank in. (Zie plank.) Van stukje tot beetje. (Zie beetje.) Voet bij stek (of: stuk) houden (of: zetten). (Zie stek.) Wat is die kurk zwaar, zei de mof, en hij wilde een stuk lood van twee honderd vijftig pond opnemen, en laten het eens drijven. (Zie kurk.) Wees van zout en brood voorzien, eer gij uwe eijeren in stukken slaat. (Zie brood.) Wees zoo dankbaar als de inwoners van Ulm voor een stuk hout. (Zie hout.) Weten is maar stukwerk. [Dit spreekwoord is gegrond op 1 Cor. xiii: 9.] Wie den neus te hoog draagt, valt hem aan stukken. (Zie neus.) Wie lust er een stukje Amsterdamschen koek? vroeg Gerrit, en hij presenteerde een blokje, in een papier gewonden. (Zie amsterdam.) Zij heeft al een stukje op haar' voorschoot. [Nl. om het langer te maken, daar het te kort werd. Het is eene verbloemde aanduiding van de zwangerschap der vrouw.] Zij heeft een goed mondstuk. (Zie mond.) Zij moet op het achterstuk.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: de bejaarde vrijster heeft geene gelegenheid meer, om te huwen. v. Eijk denkt aan het achterstuk ‘van de weide.’] Zij riekt naar de suikerstukken. [Suikerstukken behooren in de kraamkamer t'huis. Men zegt dit van eene zwangere vrouw.] Zoo glad als een stuk spek. (Zie spek.) | |
[pagina 320]
| |
Stuur.Daar is geene koe aan over stuur, zei de boer, en toen stierf zijne vrouw. (Zie boer.) Daar is niet veel aan over boord (of: stuur). (Zie boord.) Die aan het stuur zit, moet geen onbevaren man zijn, die nooit buiten Duins geweest is: hij moet ter dege weten, waar Oost en West ligt. (Zie duins.) Een dronken mond is het stuur kwijt. (Zie mond.) Een juk op het stuur zetten. (Zie juk.) Het schip drijft over stuur. (Zie schip.) Hij is het stuur van het schip. (Zie schip.) Hij raakt over stuur.Ga naar voetnoot1 Hij zit aan het stuur.Ga naar voetnoot2 | |
Stuurman.Daar hij schipper is, zal ik stuurman zijn. (Zie schipper.) Daar zullen de stuurluî de reeders op het hoofd sch..... (Zie hoofd.) Dat is de stuurman van de Volewijk. De beste stuurluî staan aan wal, de slechte vindt men overal.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) De geschiktste stuurman komt het eerst in de haven. (Zie haven.) De stuurman weet niet, wat hij schouwen of houën zal.Ga naar voetnoot4 De stuurman zeilt van de plecht af. (Zie plecht.) Een putger zou zich dan wel voor stuurman durven verhuren. (Zie putger.) Een stierman Is zoo goed als vier man. (Zie man.) Het zijn al geene schippers, er loopen veel stuurluî onder. (Zie schipper.) Hij is een goed stuurman op zee.Ga naar voetnoot5 Hij is schipper en stuurman tevens. (Zie schipper.) Hij is voor stuurman opgegaan.Ga naar voetnoot6 Hij meent, dat hem de zee over het lijf zal loopen, als hij den stuurman van hoog weêr hoort stoffen. (Zie lijf.) Ik vaar voor stuurman ten oorlog, zei bootsman Jan, en hij voer voor korporaal op een Krooswijker schuitje. (Zie bootsman.) Ik zal vóór niet afvallen, zei de stuurman, en hij zat achter bij het roer. (Zie roer.) Zij hangen elk een' stuurman aan het oor. (Zie oor.) | |
Subject.Alle gemeene digniteiten zijn de haat van het gemeen subject, zei Arie de aschman, en hij werd van eene dienstmeid zeer kwalijk bejegend. (Zie arie.) | |
Substituut.Ik heb een honorabel en profitabel officie, zei Wolfert, en hij bediende de schop- en bezemplaats als substituut. (Zie bezem.) | |
Suiker.Als men suiker in de karn doet, wil de melk niet boteren. (Zie boter.) Dat is zooveel als eene taart zonder suiker. Dat zijn S, T suikerkoekjes. (Zie koek.) Deugd geeft geen spek in de worsten (of: geene suiker in de rijst, ook wel: geen meel in den zak). (Zie deugd.) Die geene suiker heeft, moet geene vlade zetten.Ga naar voetnoot8 Hij is zoo zoet als suiker.Ga naar voetnoot9 Hij loopt haar na, alsof zij suiker aan haar achterste heeft. (Zie achterste.) Hij moet het maar voor zoeten koek (of: suiker) opeten. (Zie koek.) Hij slacht de suikerboontjes (of: groene erwtjes): hij heeft zijn' tijd (of: zijne beste dagen) gehad. (Zie boon.) Hij slacht de suikerperen: hij heeft zijn' besten tijd gehad. (Zie peer.) Hij spreekt suikerzoete woordekens.Ga naar voetnoot10 Jaag de vliegen van het vleesch (of: de suiker), zij zullen zich des te dikker en digter daarop zetten. Ik krijg de schuld, zei de kaas, maar de suiker heeft uwe tanden bedorven. (Zie kaas.) Ik mag wel schande, zei de vent, en hij at suikerpap. (Zie pap.) In de liefde is alles geene suiker. (Zie liefde.) Is uw vriend van suiker, eet hem daarom niet op.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Men zal het kind wat suiker onder zijn hemd geven. (Zie hemd.) Op eene verbrande taart (of: vlade) dient suiker gestrooid.Ga naar voetnoot12 Suiker aan den papegaai. (Zie papegaai.) Tafelvliegen komen tot de suiker.Ga naar voetnoot13 Waar de taart verbrand is, strooit men de meeste suiker. Wij speelden suiker-naampje: slabber op, slabber neêr. (Zie naam.) Zij riekt naar de suikerstukken. (Zie stuk.) Zoet op zoet, zei Joris, en hij zoende zijne vrouw op eene suikerkist. (Zie joris.) Zout, suiker en hoeren Kan men goedkoop uit Cyprus voeren. (Zie cyprus.) | |
[pagina 321]
| |
Hij gaat (of: is) aan den sukkel. | |
Swob.Het is eene Swobs trouwe.Ga naar voetnoot2 [Nadat wassenbergh verhaald heeft, wat er, in 1480, al vooraf ging, voor en aleer pieter harinxma, wybe groustins en juw jonghama, partijhoofden der Vetkoopers, besloten, om de bezetting van Hottingahuis, te Nieuwland, toebehoorende aan swob sjaardema, weduwe van jarich van hottinga, bijgestaan door haren broeder sikko sjaardema, beide de partij der Schieringers toegedaan, uit te hongeren, gaat hij aldus voort: ‘Intusschen kwamen de belegeraarsovereen, dat wybe groustins (dezelfde, die Scherne, dat is: “geschorene” wybe wordt geheeten) een mondgesprek met swob houden zoude, om door list of door verdrag een einde aan het beleg te maken. De looze vrouw, het voornemen doorgrondende, nam het gesprek aan; maar veinzende ziek te zijn, kwam zij, leunende op twee sterke jonge mannen, tot aan de wallen, zich houdende wegens hare zwakheid niet verder te kunnen komen. Wybe ging haar te gemoet, en gewenkt zijnde, om tot haar te komen, vroeg hij: swob nift, is 't lauwa? waarop zij antwoordde: ja, wybe mieg. Toen naderde hij haar tot op de valbrug, en terwijl men met elkander sprak, gaf zij aan de twee jongelingen, die haar ondersteunden, een' wenk, om wybe aan te vallen, welke door hen in het huis werd gesleept, waarna de brug wederom werd opgehaald. Van deze gebeurtenis is het Friesche spreekwoord: Swobs Laauwe, “valsche, bedriegelijke trouw,” afkomstig. - Geen wonder, dat dit voorval ten spreekwoord werd, daar de Friezen altijd in trouw en opregtheid het hoogste belang stelden!’] | |
Synagoge.Hij wordt uit de synagoge gebannen (of: geworpen).Ga naar voetnoot3 [Dit spreekwoord is ontleend aan Joh. ix: 22, xii: 42 en xvi: 2.] | |
|