Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermdTaal.Daar is geen taal of teeken van.Ga naar voetnoot6 Dat is bijbeltaal. (Zie bijbel.) Dat is mannentaal (of: dingtaal). (Zie man.) De ekster heeft eene schoone taal; Maar uw geldje nam het altemaal. (Zie ekster.) Een fraaije taal Dringt in als staal. (Zie staal.) Het is taal, om honden en katten te vergeven. (Zie hond.) Hij geeft taal noch teeken van zich. Hij spreekt de tale Kanaäns. (Zie kanaän.) Ieder is zijn eigen taal-ontleder. (Zie ontleder.) Klinkende munt spreekt overal verstaanbare taal. (Zie munt.) Men moet niet stameren met hem, die kwalijk ter taal is. Waar een man alleen is (of: Waar slechts één man is), daar zijn de woorden maar half (ook wel: daar is geene halve taal). (Zie man.) Wat schaadt hem schoone taal? als hij wil, hij laat ze wel.Ga naar voetnoot7 Zooveel mans zijn in één' man, Als hij vreemde talen kan. (Zie man.) | |
Taart.Daar heb ik taart van gegeten.Ga naar voetnoot9 Dat is zooveel als eene taart zonder suiker. (Zie suiker.) Hij kan de taart niet bakken. Honger ziet wel struif voor taarten aan. (Zie honger.) Iemand eene taart bakken (of: De taarten, die er gebakken worden, zijn voor hem).Ga naar voetnoot10 Ik bedank voor die taart. Kwade zeden en goede taarten moeten gebroken worden. Liever geene taart, dan die met eene schurftige hand gemaakt is. (Zie hand.) Men deelt er (of: Hij krijgt) van de taart.Ga naar voetnoot11 Op eene gebrande taart (of: vlade) dient suiker gestrooid. (Zie suiker.) Waar de taart verbrand is, strooit men de meeste suiker. (Zie suiker.) Wie taarten eet den ganschen dag, Maakt, dat hij niet meer taarten mag. (Zie dag.) | |
Tabak.Daar de dokter tabak rookt, mogen zijne patiënten wel smoken. (Zie dokter.) Dat is andere tabak dan knaster. (Zie knaster.) Dat is geene pijp tabak waard. (Zie pijp.) Hij gelijkt beter naar een' aap, dan een dominé naar eene pijp tabak. (Zie aap.) Hij heeft eene coleur, of hij in tabak en brandewijn was opgekookt. (Zie brandewijn.) Hij heeft tabak in de doos. (Zie doos.) Ik zal het er wat stijf indouwen, zei Ritsert tegen Fijtje, en hij stopte eene pijp tabak. (Zie fijtje.) | |
[pagina 322]
| |
Is de tabak goed? vroeg de man; Zou ze niet goed wezen, zei besje, ik rook er zelve van. (Zie besje.) Men zal hem naar Virginië zenden, om tabak te planten. Tabak en papenwijven is gemeen mans voêr. (Zie man.) Wat dunk je van dien tabak? vroeg goelijke Lijs aan Flip, en zij had hem eens laten stoppen. (Zie flip.) Wie zijn geld wil zien verstuiven, Moet rooken tabak en koopen duiven. (Zie duif.) | |
Tabbaard.De kapstok moet den tabbaard dragen. (Zie kapstok.) Het is een man van den tabbaard. (Zie man.) Hij heeft duchtig op zijn' tabbaard gekregen. Ieder drage den tabbaard naar zijne lengte: te lang sleept. (Zie lengte.) Liever eene verstandige in haar bloote hemd dan een doetje in een' fluweelen tabbaard. (Zie doetje.) | |
Tabernakel.Hij heeft veel met zijn' eigen' tabernakel op. Hij krijgt (of: Men speelt hem) op zijn' tabernakel. Wij zullen hier geene tabernakelen bouwen.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord is gegrond op Matth. xvii: 4, Mark. ix: 5 en Luk. ix: 33.] Zal hij in den hemel of in de hel tabernakelen? (Zie hel.) | |
Tafel.Aan tafel behoort men zich niet te schamen.Ga naar voetnoot2 Aan tafel smaken geene knorrige woorden.Ga naar voetnoot3 Al lang genoeg aan de wijze tafel gefantaseerd. Beurs, tafel en bed moeten voor de vrienden open staan. (Zie bed.) Daar behoort meer tot eene huishouding dan vier beenen onder eene tafel. (Zie beenen.) Daar kwam een stuk vleesch op de tafel van Benjamin. (Zie benjamin.) Dan moet de kok op de tafel. (Zie kok.) Dat over tafel wordt gesproken, In 't tafellaken blijft geloken. (Zie laken.) De kok maakt de spijs klaar, en de heer krijgt die op tafel. (Zie heer.) Den rug aan 't vuur, den buik aan tafel, En in de hand een goede wafel. (Zie buik.) Dertien man aan tafel is binnen het jaar één dood. (Zie jaar.) De tafeldekster is geene maagd. (Zie dekster.) De tafel in 't rond: hoe minder gasten, hoe beter onthaal. (Zie gast.) Die aan eene gedekte tafel zijn gezeten, Moeten zich niet schamen, om te drinken en te eten.Ga naar voetnoot4 Die de tafel dekt, heeft den meesten kost. (Zie kost.) Die wat eet, en wat laat staan, Kan tweemaal (of: nog eens) ter tafel gaan.Ga naar voetnoot5 Die zonder mes ter tafel gaat, verliest menigen beet. (Zie beet.) Drie treedjes op een tafelbord. (Zie bord.) Gekken en kwasten Schrijven hun namen op tafels en kasten. (Zie gek.) Het is aan deze tafel eene oude manier, Dat nie-mand zonder betalen gaat van hier. (Zie manier.) Het is eene gedekte tafel zonder zout.Ga naar voetnoot6 Het is een gezonde slaper, die met de hoenderen naar bed gaat, en met het rammelen der tafelborden weder opstaat. (Zie bed.) Het is een tafeltje welbereid.Ga naar voetnoot7 Het kind, dat stilzwijgt, krijgt niet veel aan tafel. (Zie kind.) Het lekkerste beetje zet men laatst op tafel. (Zie beet.) Het smaakt nergens beter dan aan eigen tafel.Ga naar voetnoot8 Het zal afvallen, wanneer gij de beenen onder eens anders tafel steekt. (Zie beenen.) Het zijn tafelhoeren. (Zie hoer.) Het zout moet eerst op tafel staan, Aleer men mag aan tafel gaan.Ga naar voetnoot9 Hij begint met stoel en tafel. (Zie stoel.) Hij eet altijd op eene ton; niemand kan den voet onder de tafel krijgen.Ga naar voetnoot10 Hij heeft tafelvrienden (of: al goede vrienden aan tafel, ook wel: Tafelvrinden Zal hij vinden).Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Hij is ridder van de ronde tafel. (Zie ridder.) Hij is te breed voor een servet, en te smal voor een tafellaken. (Zie breed.) Hij kan niet best onder de tafel door. [Hij weet van geene ondergeschiktheid.] Hij ligt onder tafel. [De dronkenschap heeft hem van zijn' stoel doen zakken.] Hij zit met den buik aan tafel. (Zie buik.) Honger is een groot kruis, zei Tijs Tafelbezem, en hij kwam pas van tafel af. (Zie honger.) Iemand onder de tafel drinken. Iets ter tafel brengen.Ga naar voetnoot12 Ik leg mijn mes bij u op tafel. (Zie mes.) Kwalijk aan tafel gezeten, is half gevast. Men kan van eene mooije tafel niet eten. Men steekt gaarne zijne voeten onder eene eigene tafel. Nabij de tafel en verre van de vrouwen, wilt gij lang een oud man blijven. (Zie man.) Nieuwe grillen, nieuwe grillen, zei de snijder, en hij beet in zijne tafel. (Zie gril.) Plomp verstand houdt vast, zei Plompardus, en hij hield zich aan een wijnglas vast, toen hij onder de tafel viel. (Zie glas.) Tafelvliegen komen tot de suiker. (Zie suiker.) Uit een vol huis is haast de tafel gedekt. (Zie huis.) Van een hout maakt men een kakhuis en eene tafel. (Zie hout.) Wanneer de kat weg is, dan dansen de muizen op de tafel. (Zie kat.) Wij zullen ons mes aan 't tafellaken vegen. (Zie laken.) Ziet men de tafel dekken, 't Opdoen mag wat rekken. [Het troostrijke gezigt van tafeldekken geeft den hongerige al vast eenige pijnstilling.] | |
[pagina 323]
| |
Zij kunnen hunnen wijn en hun bier niet drinken, of ik moet er mede over tafel gaan. (Zie bier.) | |
Tak.Buig het rijsje (of: takje), terwijl het jong is; als het een boom geworden is, is het te laat. (Zie boom.) De takken aarden naar den stam. (Zie stam.) Donder op den naakten tek, 't Heele jaar geen nat gebrek. (Zie donder.) Het scheelt maar duizend takkebossen, of wij zijn van éénen tak.Ga naar voetnoot1 Hij kan van tak op boom springen. (Zie boom.) Hij slacht de erwten: die staan altijd tusschen de takken. (Zie erwt.) Hij springt als een vogel van den hak op den tak. (Zie hak.) Hoe edeler boom, hoe buigzamer tak. (Zie boom.) Iets met wortel en tak uitroeijen. Kleine takken ontsteken het vuur, en groote onderhouden het.Ga naar voetnoot2 [Tot het aanleggen van eene zaak is niet veel noodig, - meer tot het voortzetten.] Korte takken, lange wijnoogst. (Zie oogst.) Wanneer een boom ter aarde zijgt, Maakt ieder, dat hij takken krijgt. (Zie aarde.) Zij springen als meerkatten: van den eenen tak op den anderen. (Zie meerkat.) | |
Takelaadje.Zijn boventuig (of: Zijne takelaadje) is in de war.Ga naar voetnoot4 [Men zegt dit van den onverstandige.] | |
Takkebos.Een blad of een takkebos (ook wel: of je muts). (Zie blad.) Het is een takkebos, vol vloeken en zweren.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) [Men zegt dit van iemand, die van vlocken en zweren aaneenhangt, en die, naar een ander spreekwoord, brandhout voor de hel aandraagt.] Het scheelt maar duizend takkebossen, of wij zijn van éénen tak. (Zie tak.) Hij leeft met de menschen, als de duivel met de takkebossen. (Zie duivel.) | |
Talent.Begraaf uw talent niet onder de aarde. (Zie aarde.) Zijn talent ligt in harrewarren.Ga naar voetnoot6 | |
Taling.Eenen taling uitzenden, om eenen eendvogel te vangen. (Zie eend.) Hij slaat om geen' taling.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: hij is met geene kleinigheid tevreden, of wel: de zaak is hem te gering, om er eenige moeite voor te doen. De taling is eene kleine soort van eendvogels.] | |
Tand.Als hij vijgen eet, moeten hem de tanden kraken. Dat is er een, dien het gras nog tusschen de tanden zit. (Zie gras.) De duivel speelt met zijne tanden. (Zie duivel.) De een roerde zijne tong, de ander zijne tanden.Ga naar voetnoot9 De hazen sterven van tandpijn. (Zie haas.) De lekkertand valt hem uit. De nood heeft scherpe tanden, en bijt fel. (Zie nood.) Den wijntand (of: lekkeren tand) uittrekken.Ga naar voetnoot10 De tanden met iemand stoken.Ga naar voetnoot11 De tong gaat (of: is), waar de tand zeer doet. [Waar het gebrek is, daar gaan de klagten op: de tong verraadt de kranke plaats.] Die geen mes heeft, moet met de tanden kluiven. (Zie mes.) Die scheldt, heeft het vergift tusschen de tanden. Die vrijdags zijne nagels knipt, heeft geene tandpijn. (Zie nagel.) Die wist, wat daar te eten ware, zoude de tanden wetten.Ga naar voetnoot12 Eene naarstige hand En sparende tand Koopt eens anders land. (Zie hand.) Eene slak in 't land Geeft den boer een' ijzren tand. (Zie boer.) Een geschonken paard moet men eerder naar den aars dan naar de tanden kijken. (Zie aars.) Een ieder stookt er zijne tanden van. Een rattentand geeft geen ivoor. (Zie ivoor.) Een tandeloos besje wordt niet ligt herschapen in een jong meisje. (Zie besje.) Eerpijn is erger dan tandpijn. (Zie eer.) Er komt geen muis in 't land, Of zij laat een' gouden tand (ook wel: Er is geen muizen-tand, Of hij brengt goud in 't land). (Zie goud.) Had ik dat geld in een' bevuilden doek, ik wilde den knoop met mijne tanden wel losmaken. (Zie doek.) Heb je mij gebruid, ik zal je weêr bruijen, zei Aart, en hij brak eene luis de tanden uit den mond. (Zie aart.) Het is de vernielende tand des tijds. Het is geen tijd, om naar de frikkedillen te tasten, als ze een ander tusschen de tanden heeft. (Zie frikkedillen.) Het is goed, dat men den mond opendoet, en de tanden sluit. (Zie mond.) Het is niet naar zijnen mond (of: tand). (Zie mond.) Het is van de hand In den tand. (Zie hand.) Het schaapje van den eersten tand: men vond nooit beter. (Zie schaap.) Het water loopt mij om de tanden. Het wil niet, gelijk ik wil, zei de Indiaan; toen wilde hij met zijne tanden de ijzeren nagels uit het schip trekken. (Zie ijzer.) Hij beschut het al op (of: met) zijne tanden.Ga naar voetnoot13 Hij bijt op zijne tanden.Ga naar voetnoot14 Hij eet met lange tanden.Ga naar voetnoot15 Hij geraakt van den tand.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 324]
| |
Hij heeft eenen tand, die leutert.Ga naar voetnoot1 Hij heeft haar op zijne tanden. (Zie haar.) Hij heeft het mij uit de tanden getrokken.Ga naar voetnoot2 Hij heeft (of: krijgt) het voor de kiezen (of: tanden). (Zie kies.) Hij heeft tandpijn achter de ooren. (Zie oor.) Hij heeft vaak in zijne tanden. Hij heeft zich tot de tanden verschanst. Hij houdt het vast met hand en tand. (Zie hand.) Hij houdt zijne ziel tusschen zijne tanden. [Men zegt dit van den man, die in angst zit.] Hij is gestorven van tandpijn. (Zie pijn.) Hij is op den tand gevoeld. Hij is tot de tanden toe gewapend. Hij laat hem zijne tanden zien.Ga naar voetnoot3 Hij lacht als een boer, die tand- (of: kies-) pijn heeft. (Zie boer.) Hij lacht om zijne kiezen, dat zijne tanden vóórstaan (of: om zijne tanden, dat zijne kiezen erachter staan). (Zie kies.) Hij loopt op zijn tandvleesch. [De zolen vallen uit zijne schoenen.] Hij neemt het op zijne tanden.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: hij weet zijnen wil wel door te zetten. Het is ontleend aan de handelwijze van stugge paarden, die den toom op de tanden nemen, en naar geen stuur luisteren. In denzelfden zin zegt men: Hij houdt het gebit op de kiezen.] Hij spreekt uit zijne tanden.Ga naar voetnoot5 Hij staat, alsof hij den mond vol tanden had. (Zie mond.) Hij staat te tandtrekken.Ga naar voetnoot6 [Dat is: hij maakt geen einde aan de zaak. Het is afgeleid van de handeling van iemand, die zich een' lossen tand zal uittrekken, maar door zijn dralen toont, dat het hem geen ernst is.] Hij steekt tot de tanden in de schuld. (Zie schuld.) Hij stookt daar zijne tanden meê.Ga naar voetnoot7 [Dat is: hij drijft er den spot mede. Het ziet op de handeling met den tandenstoker.] Hij stoot er zijne tanden aan. [Het strekt hem tot ergernis.] Hij tast hem in den mond, of hem de tanden ook waggelen. (Zie mond.) Hij zal hem eenen tand trekken.Ga naar voetnoot8 Hij zweert bij den tand van Sint Pleun. (Zie sint pleun.) Henden hebben tanden In alle landen. (Zie hond.) Houd dat tusschen uwe tanden.Ga naar voetnoot9 Iemand den tand bieden.Ga naar voetnoot10 Iemand de tanden uitbreken. Iemand door de tanden slepen.Ga naar voetnoot11 Ik ben wel uit zijne hand, Maar toch niet uit zijnen tand. (Zie hand.) Ik krijg de schuld, zei de kaas, maar de suiker heeft uwe tanden bedorven. (Zie kaas.) Ik lach om mijne tanden.Ga naar voetnoot12 [Dit is een boertend antwoord op de vraag: waar lacht gij om? wanneer men geene juiste reden daarvan weet te geven, of die niet zeggen wil, en toch genoodzaakt is, een antwoord te geven. De lachtspier en bevinden zich in de wangen, en deze hebben hunne plaats om de tanden. Een ander zegt in dat geval van hem: Hij lacht om zijne kiezen, dat zijne tanden vóórstaan (of: om zijne tanden, dat zijne kiezen erachter staan).] Kerkegoed heeft ijzeren tanden. (Zie goed.) Klontjes eten is goed voor tandpijn. (Zie klont.) Liggen de handen, Zoo liggen de tanden (Traag ter hand, Traag ter tand, of: Ledige handen, Ledige tanden, ook wel: Die spaart zijn handen, Spaart ook zijn tanden). (Zie hand.) Men kan hem eerder een' tand uit den mond trekken, dan een' duit uit den zak kloppen. (Zie duit.) Menschen, die de minste tanden hebben, kaauwen het meest. (Zie mensch.) Met de tanden geld winnen. (Zie geld.) Mijne tanden jeuken ernaar.Ga naar voetnoot13 Mondje toe (of: Tand voor de tong) is goed devies. (Zie devies.) Niemand van zoo goeden stand, Of hij heeft een' wolven-tand. (Zie stand.) Niet is goed voor de oogen, maar kwaad voor de tanden. (Zie oog.) Notenkrakers moeten jonge tanden hebben. (Zie kraker.) Op grijpende wolfsklaauwen passen hondstanden. (Zie hond.) Oude lieden moeten het met de tanden houden (of: moeten zich met de tanden weren). (Zie lieden.) Paardenvoet, wolfstand, hoerenaars en dobbelaarshand zijn niet te betrouwen. (Zie aars.) Staan uw tanden als de huizen In de veenen van Benthuizen? (Zie benthuizen.) Tot vleesch van wolven, tanden van doggen. (Zie dog.) Tusschen hand en tand Wordt veel te schand. (Zie hand.) Vlug met de hand, Vlug met den tand. (Zie hand.) Wasch dikwijls uwe handen en tanden, maar zelden uwe voeten, en nimmer uw hoofd. (Zie hand.) Welk een ding is mosterd! het bijt, en heeft geene tanden. (Zie ding.) Wij nemen er elk wel tien op onze tanden.Ga naar voetnoot14 [Men legt dit spreekwoord den grootsprekers in den mond.] Wilt gij u over de vloo wreken, Gij moet haar de tanden uitbreken.Ga naar voetnoot15 Wisselen de tanden, de memorie wisselt niet. (Zie memorie.) Zeeveren is tanden krijgen. Zelfs de kikkers en padden beten, zoo zij tanden hadden. (Zie kikvorsch.) Zij bijten niet allen, die hunne tanden laten zien.Ga naar voetnoot16 Zijne botertanden zijn uitgevallen. (Zie boter.) Zijn eigen tand Vernielt zijn hand. (Zie hand.) Zijnen tand op iets wetten.Ga naar voetnoot17 Zijne tanden doen hem niet meer zeer. [Dit zegt men van een' doode.] Zijne tanden wateren daarnaar.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 325]
| |
Zijne tanden zijn gebroken.Ga naar voetnoot1 Zij raakt van den tand. Zij willen de maan met de tanden pakken. (Zie maan.)
Dat bijt als eene zaag, die geene tanden heeft. De scherpe vijl raakt wel een tandje kwijt.Ga naar voetnoot2 Veel tanden zijn der luizen dood. (Zie dood.) | |
Tandentrekker.Hij liegt als een tandentrekker.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: hij brengt leugens voort van de grofste soort, het is een aartsleugenaar. Het tandentrekken was vroeger veelal aan de kwakzalvers toevertrouwd, en deze wisten, door het uitbrengen van allerlei grollen, hunne niets waardige medicamenten aan de gapende menigte allerduurst aan te smeren.] | |
Tang.Dat is ter goeder meening, zei Filippijntje, en zij roerde den hutspot met de tang om. (Zie filippijntje.) Dat past als eene tang op een varken.Ga naar voetnoot4 De tang ligt in 't vuur. [Er is haast bij 't werk.] Het is zoo bot als eene tang. Het zijn lieve meisjes, om met eene tang in de goot te dragen. (Zie goot.) Hij legt er de tang op.Ga naar voetnoot5 Men kan het er met geene tang uitkrijgen. Men zou haar met geene tang aanraken.Ga naar voetnoot6 Voor de tang Zijn de vrijers bang.Ga naar voetnoot7 Zij is geene tang, om zonder handschoenen aan te tasten. (Zie handschoen.) | |
Tante.Dat is tante Bloemkool, een nichtje van grootje uit den pottekelder. (Zie bloemkool.) Het is eene ongemakkelijke tante. | |
Tap.Dat bier (of: Die wijn) volgt den tap. (Zie bier.) Dat komt van tappen, loopt al ten tap weg.Ga naar voetnoot8 Dat smaakt als scharrebier op den tap. (Zie bier.) De kan rent op den tap. (Zie kan.) De tap is toe (of: Het is taptoe).Ga naar voetnoot9 [Bij tuinman lezen wij, ter opheldering dezer spreekwijze: ‘Dit is ontleent van den trommelslag, ten negen uuren 's avonds, in garnizoensteden, welke men den tap toe heet, om dat de waarden voor soldaaten niet langer mogen tappen, of hen op de bierbank houden. Dit word toegepast, wanneer men niet meer tappen kan of wil; 't zy dan, om dat het verken met den tap is weggeloopen, en de waard zyn dubbel kryt verlooren heeft; of om dat de beurs der drinkebroers roept halte, en zy geen rokje uit te schudden, noch bedde om by Jan oom te verzetten hebben; of om andere diergelyke gewigtige redenen.’] De zeug is met den tap gaan loopen.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) [Dat men dit niet ‘zegt van een dronkaard, die de kroeg heeft moeten verlaten,’ zoo als v. eijk verzekert, maar van een' waard, wiens zaken slecht staan, is reeds opgemerkt bij het spreekwoord: De paal is door den oven gestoken. De vraag, die tuinman doet, I. bl. 136: ‘waarom men van een bedorven waard zegt: 't verken is met den tap doorgeloopen?’ heeft hij zelf beantwoord, II. bl. 52, met deze woorden: ‘Dus word gespeelt op de spoeling in ledige vaten, die voor de verkens is, wanneer de tap word uitgetrokken.’] Die betaalt vóór den tap, Hoort geen' achterklap. (Zie achterklap.) Het deugt niet, en zal op den tap niet beteren.Ga naar voetnoot11 Het was goed bier, maar de tap is nu uit. (Zie bier.) Het zwijn volgt den tap.Ga naar voetnoot12 Hier trekt de zeug den tap uit. Hij verbetert zich als zuur scherpbier op den tap. (Zie bier.) Nooit beterde scharrebier op den tap. (Zie bier.) | |
Tapijt.Daar is wat op het tapijt.Ga naar voetnoot13 [Dat wil zeggen: er is wat gewigtigs te verhandelen. De spreekwijze is ontleend van het kleed, dat op de tafel der raadsleden gespreid is. Men zegt ook, wanneer men eene zaak ter behandeling aanbiedt: Iets ter tafel brengen.] | |
Tapijtwerker.De drank is goed, zei Goosen de tapijtwerker, en hij lag tot over zijne ooren in het slijk. (Zie drank.) | |
Tarra.Vrouwen, wijn en paarden: dat is koopmanschap van tarra (ook wel: al lakende (of: bedriegelijke) waar). (Zie koop.) | |
Tarwe.Bij gebrek van tarwe maakt een leeuwerik zijn nest in de haver. (Zie gebrek.) Daar is onkruid onder de tarwe. (Zie onkruid.) De duivel is in de tarwe. (Zie duivel.) De tarwe moet men tweemaal vergeten.Ga naar voetnoot14 Een broodje daags gespaard, maakt een' goeden zak tarwe 's jaars. (Zie brood.) Een landman, die maar alleen tarwe zaait, ziet zijnen oogst dikwijls mislukken. (Zie landbouwer.) Zie toe, dat uwe tarwe niet liggerig worde. | |
[pagina 326]
| |
[Dit spreekwoord bevat eene waarschuwing aan ouders, die huwbare dochters hebben, om niet al te kieskeurig te zijn in het aannemen van een' schoonzoon, daar zij al ligt met hunne dochters zouden kunnen blijven zitten.] Zoekt gij beter brood dan van tarwe? (Zie brood.) | |
Tas.Zij zouden ons wel willen doen gelooven (of: willen wijsmaken), dat de kiekens hooi eten op een' havertas. (Zie haver.) | |
Tasch.De hond zit hem op de tasch. (Zie hond.) Die op de tasch kloppen, zijn zelden aangename vrienden.Ga naar voetnoot1 Eene bedelaars tasch is nooit vol. (Zie bedelaar.) Een woordje op zijn pas Is als geld in de tasch. (Zie geld.) Het is eene brave (of: lustige) tasch van eene vrouw.Ga naar voetnoot2 Hij is zotter dan een kreeft: die draagt zijne hersens in de tasch. (Zie hersens.) Hij kan wel zien door eene dubbele huik, wat een goed man in zijne tasch draagt. (Zie huik.) Hij kijkt, alsof hij zijne brieventasch onder het rijden verloren had. (Zie brief.) Hij ribbezakt de goudtasch met de scherpste nijptang. (Zie goud.) Met slappe tasschen doet men geen geweld. (Zie geweld.) Zij heeft de tasch op zij.Ga naar voetnoot3 [De vrouw bestuurt de geldzaken, is meesteresse over de kas.] Zij vrijt hem (of: heeft hem lief) op de zijde, daar hem de tasch hangt.Ga naar voetnoot4 | |
Tater.Het zou ook een' tater ontfermd hebben.Ga naar voetnoot5 [Een tater is in den Nedersaksischen tongval, wat wij Heiden of Zigeuner noemen.] | |
Te.Het is goed; maar er is te bij.Ga naar voetnoot6 [Waar te bijkomt, daar is de zaak overdreven, en dus niet goed; want al te goed is buurmans (ook wel: andermans, of: allemans) gek.] | |
Te Deum Laudamus.Nu mogen wij zingen Te Deum Laudamus.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: wij hebben alle reden, om verheugd te zijn, en dankbaar den lofzang aan te heffen. De woorden Te Deum Laudamus zijn de aanvang van den Ambrosischen lofzang, en beteekenen: Heere God! U loven wij.] | |
Teef.Die eene ritsige teef in huis heeft, kan de honden niet van de deur houden. (Zie deur.) Het is eene assurante teef.Ga naar voetnoot8 Het zal er honden, zei de boer, en hij zat op eene teef. (Zie boer.) Het zijn regte marktkaauwen en vischteven. (Zie kaauw.) Hij bijt reuën en teven. (Zie reu.) Hij is aan het teefje vast.Ga naar voetnoot9 [Men bezigt dit spreekwoord bij het ontstaan van moeijelijkheden van allerlei soort, waarvan men niet afkan, of die men niet zal ontgaan.] Hij snaauwt en bijt van zich als eene vleeschhouwers (of: bleekers) teef. (Zie bleeker.) | |
Teeken.Aan de merken kent men de balen; aan het merkteeken alle dingen. (Zie baal.) Als de drommels eene conscientie hebben, is 't een teeken, dat er vrome luî in de hel zijn. (Zie conscientie.) Daar is geen taal of teeken van. (Zie taal.) Goede scholen en goede uurwerken zijn twee kenteekens van eene goede stadsregering. (Zie regering.) Het is een veeg teeken.Ga naar voetnoot10 Het teeken wijst de zaak. Hij geeft taal noch teeken van zich. (Zie taal.) Iemand een vredeteeken op den muil maken. (Zie muil.) Liegen is een waarachtig teeken van een' slimmen bedelaar. (Zie bedelaar.) Ofschoon de wond al is genezen, Daar zal nog wel een teeken wezen.Ga naar voetnoot11 Oude teekenen liegen nooit.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Wanneer de zwaluwen laag vliegen, is het een teeken van regen. (Zie regen.) | |
Teen.Beter een modderige schoen dan een teen met asch bemorst. (Zie asch.) Een goed man kan wel een' tred op zijne teenen lijden; hoewel hij geen' harden schop tegen zijne scheenen kan verdragen. (Zie man.) Hak op teen nemen. (Zie hak.) Het is een heilige met wassen teenen. (Zie heilige.) Het moet eruit, al zou het ten teenen uitzweren.Ga naar voetnoot16 Het moet of ten mond, of ten teenen uitzweren. (Zie mond.) | |
[pagina 327]
| |
Het schort hem in den grooten teen, waarop de boeren den hoed dragen. (Zie boer.) Hij is op de teenen getrapt.Ga naar voetnoot1 Hij laat zich niet op de teenen trappen. Hij stinkt als een veenboer tusschen zijne teenen. (Zie boer.) Hij ziet liever zijne hielen dan zijne teenen. (Zie hiel.) Hij zuigt het uit zijn' poot (zijne teenen, of: zijn' vinger). (Zie poot.) Jantje, stoot je teentjes niet. (Zie jan.) Speel met je grooten teen, dan doen de kleintjes meê. Van top tot teen.Ga naar voetnoot2 | |
Teer.Daar is teer aan den vloer.Ga naar voetnoot3 Dat schikt als eene luis in eene teerton. (Zie luis.) Dat smaakt naar teer: Had ik maar meer. [Men geeft hier op dezelfde boertende wijze te kennen, dat zich eene of andere spijs of drank nog al goed laat smaken, als men zulks doet door het spreekwoord: Dat is leelijk (of: bitter) goed: - geef mij nog voor een oordje (of: vier duitjes).] Hij galoppeert (of: Het werk gaat voort) als eene luis over eene beteerde huik. (Zie huik.) Hij komt vooruit (of: De zaken gaan er voort,) gelijk eene luis op eene teerton. (Zie luis.) Hij loopt met den teerkwast. (Zie kwast.) Hij vordert als eene slak in eene teerton. (Zie slak.) | |
Teerling.Als de abt de teerlingen geeft, dan mogen de monniken wel dobbelen. (Zie abt.) Dat loopt op den teerling.Ga naar voetnoot4 De teerling is geworpen.Ga naar voetnoot5 Het is geen' teerling wijd.Ga naar voetnoot6 Hij heeft mij de teerlingen in de hand veranderd. (Zie hand.) Hij is wankelbaarder dan drie teerlingen.Ga naar voetnoot7 Hij weet, wat op den teerling loopt.Ga naar voetnoot8 Hij zet het op den teerling.Ga naar voetnoot9 Mond, aars en teerling is het bederf van alle goed. (Zie aars.) Teerlingen, vrouwen en kannen - Deze drie dingen onteeren de mannen. (Zie ding.) | |
Teersdijk.Weet je wel, wat aan den Teersdijk geschreven staat? [De Teersdijk is eene herberg, in de nabijheid van Nijmegen, waar met groote letters aan den zolder van de gelagkamer staat geschreven: Wie weet, of 't waar is. Daarom bezigt men te Nijmegen het spreekwoord: Weet je wel, wat aan den Teersdijk geschreven staat? wanneer iemand eene tastbare leugen vertelt.] | |
Teeuwes.Daar zit niet veel gras op de weide, zei Teeuwes de boer, en hij zag eene luis op een' kalen kop grazen. (Zie boer.) Dat is een groote baviaan, zei Teeuwes, en hij zag eene hoer in den Haag in de ijzeren kooi draaijen. (Zie baviaan.) Dat is een knappe sopbaars, zei Teeuwes, en hij zag een' walvisch zwemmen. (Zie baars.) Dat is een schepsel met lange beenen, zei Teeuwes de boer, en hij zag een' aap op stelten loopen. (Zie aap.) Hij weet van Teeuwes noch Meeuwes. (Zie meeuwes.) Ik verzuip, riep Teeuwes, en hij rolde van een duin af. (Zie duin.) Wat dunk je van dien rolstok, zei Teeuwes, en hij zag een' grooten klos. (Zie klos.) Wat holligheid is dat, zei dronken Teeuwes, en hij viel in een kakhuis. (Zie holligheid.) | |
Tegenspoed.Dat een mensch geld ware, hij zou zich zelven wel uitgeven, en laten wisselen in tegenspoed of groote begeerlijkheid. (Zie begeerlijkheid.) Denk in voorspoed op tegenspoed, en in tegenspoed op voorspoed.Ga naar voetnoot10 De tegenspoed is onze moeder, maar de voorspoed is onze stiefmoeder. (Zie moeder.) Helpers kent men in tegenspoed. (Zie helper.) In den tegenspoed is menige zaligheid gevonden.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) In den tegenspoed zijn er geene vrienden.Ga naar voetnoot12 In kwade zaken goeden moed, Dat dient een' man tot voorspoed (of: in tegenspoed). (Zie man.) Voorspoed en tegenspoed doen zich bij beurten op. (Zie beurt.) | |
Tegenwoordigheid.Berijd geen jong veulen, noch prijs uwe vrouw in hare tegenwoordigheid.Ga naar voetnoot13 [Beide is even gevaarlijk: door het eerste valt gij welligt, door het laatste mogelijkuwevrouw.] Tegenwoordigheid doet gelooven.Ga naar voetnoot14 Tegenwoordigheid is zonder faam (of: heeft de faam niet van doen). (Zie faam.) | |
Tekst.Hij blijft bij den tekst. Hij dringt al te diep in den tekst. Hij geeft hem tekst en uitleg (of: den tekst met de glos). (Zie glos.) Hij geraakt van den tekst.Ga naar voetnoot15 Hij helpt hem van den tekst. Iemand den tekst van voren af aan oplezen.Ga naar voetnoot16 Men behoeft hier geene glossen: de tekst is klaar. (Zie glos.) | |
[pagina 328]
| |
Teljoor.Het is een panne-(of: teljoor-) likker. (Zie likker.) Hij kijkt gaarne op eens anders teljoor, en wil het gebraad uit zijne keuken ruiken. (Zie gebraad.) Hij staat te kijken, of hij een teljoor gebroken heeft.Ga naar voetnoot1 | |
Tempeest.Een groot tempeest duurt niet lang. In Italië zijn te veel feesten, Te veel hoofden, te veel tempeesten. (Zie feest.) | |
Tempel.De tempel van het geluk staat voor hem niet open. (Zie geluk.) Iemand op den tempel komen (zitten, of: rijden).Ga naar voetnoot2 [Men leest bij tuinman ter opheldering dezer spreekwijze: ‘Ymand op zijn Tempel komen, drukt uit: ymand op de huid komen. Zo zegt men: Ymand op den Tempel zitten of rijden, voor: hem ergens toe aandringen. Zoude dit Tempel, voor huid, niet met misbruik genomen zyn uit 1 Korinth. iii: 16 en 17?’ Men zegt in denzelfden zin: Hij krijgt (of: Men speelt hem) op zijn' tabernakel.] Kreupelen en blinden moeten uit den tempel blijven. (Zie blind.) | |
Tempelier.Hij zuipt als een Tempelier.Ga naar voetnoot3 [De Tempelheeren of Tempeliers waren de geestelijke bewaarders van het Heilige Graf, en hadden alzoo hunne verblijfplaats bij den Jeruzalemschen tempel. Hunne trotschheid en ongebondenheid, maar meer nog hunne groote bezittingen, maakten hen gehaat. Om de laatste te verkrijgen, werden de eerste zoo breed uitgemeten, dat men wist te bewerken, dat paus clemens v en de Fransche koning philippus de schoone, in 1308, hunne goedkeuring tot de vernietiging der orde gaven. Sedert werden de Tempeliers alomme vervolgd en gedood. Van eene hunner wezentlijke, maar althans zeer vergroote ondeugden ontstond het spreekwoord: Hij zuipt als een Tempelier.] | |
Tent.Dáár zal hij zijne tenten opslaan. De voorzigtigste krijgslieden zitten in de tent. (Zie krijgsman.) Men moet de tenten nu en dan verslaan, en de weide niet te zeer overladen.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) | |
Tering.Hij zal er de tering nog van zetten. Liefde en tering zijn twee ongeneeslijke kwalen; die ervan geneest, bewijst, dat hij ze niet gehad heeft. (Zie kwaal.)
Andere nering, Andere tering. (Zie nering.) Een man van alle nering Vindt ligtlijk zijne tering. (Zie man.) Kleine winkel, groote nering; Rijke staatsie, smalle tering. (Zie nering.) Men moet de tering naar de nering zetten. (Zie nering.) Neringachtig en teringachtig. (Zie nering.) Sobre nering, Slechte tering. (Zie nering.) | |
Testament.Dat gaat al op zijn Oude Testaments. Het zijn de vaders van het Oude Testament.Ga naar voetnoot5
Als men zijn goed verkwist: het testament kan niet bestaan. (Zie goed.) Die eene erfenis wil halen, moet het testament lezen. (Zie erfenis.) Eene vette koe laat wel eens een mager testament na. (Zie koe.) Een lekker leven maakt een mager testament. (Zie leven.) Het is Jan Splinters testament. (Zie jan splinter.) Hij kan zijn testament wel maken. [Het loopt in eene of andere zaak met hem op het einde.] | |
Teug.De eerste teug is de beste.Ga naar voetnoot6 Hij drinkt als eene koe met teugjes van een' vaâm. (Zie koe.) Op blijde dagen malsche teugen, Kan 't hart van jong en oud verheugen. (Zie dag.) Water, water, mijn hart brandt af, zei dronken Griet, en zij had een pintje jenever in ééne teug uitgezopen. (Zie griet.) | |
[pagina 329]
| |
Teugel.Hij grijpt in de teugels.Ga naar voetnoot1 Hij heeft geen courage, het paard den teugel in den bek te doen. (Zie bek.) Hij heeft (of: houdt) hem onder den teugel.Ga naar voetnoot2 Hij laat de teugels niet vallen.Ga naar voetnoot3 Hij loopt met lossen teugel in zijn verderf. Hij viert den vrijen teugel.Ga naar voetnoot4 Iemand den teugel kort houden. | |
Teunis.Dat is een raar gezelschap, zei Teunis, van twaalf menschen zijn er dertien Jannen bij malkander. (Zie gezelschap.) Dat is onvergankelijk werk, zei blinde Teunis, en hij zag een boerenhuis met stroo dekken. (Zie boer.) Die kruik wil geen water houden, zei nuchtere Teunis, en hij goot eene kan bier in eenen slaëmmer. (Zie bier.) Het zal er honden, zei Teunis, en het regende stokslagen. (Zie hond.) Hoe kunt ge mij zoo plagen, ik moei u immers niet, zei Teunis, en hij werd gegeeseld.Ga naar voetnoot5 Ze bijten mij, die mij helpen zouden, zei Teunis, en hij had zijn hemd vol vlooijen. (Zie hemd.) | |
Teut.Hij is teut.Ga naar voetnoot6 [Teuten is talmen, gelijk mede het klanknabootsend temend snappen. In deze laatste beteekenis is het van toepassing op den beschonkene, wiensspraak door den drank belemmerd is.] | |
Tevreden.Als het niet mag, zoo als wij dat willen, Dan zijn wij tevreden en zwijgen stille.Ga naar voetnoot7 Die in den zadel niet kan, moet tevreden zijn, op de kroppier te zitten. (Zie kroppier.) Die met weinig tevreden is, heeft niet veel van doen.Ga naar voetnoot8 Die tevreden is met hetgeen hij heeft, Is de weelderigste, die er leeft.Ga naar voetnoot9 Het ga, hoe 't wil, ik moet ermeê tevreden zijn.Ga naar voetnoot10 Hij is met een blaauw oog tevreden. (Zie oog.) Hij is niet rijk, die niet tevreden is. (Zie rijke.) Hij is niet tevreden, voor hij bloed ziet. (Zie bloed.) Hij is zoo tevreden, dat men hem niet veel behoeft te kittelen, om hem te doen lagchen.Ga naar voetnoot11 In Gods naam: dunkt het u goed, zoo ben ik ook tevreden. (Zie god.) Laat elk tobben en teezen: Wil gij met het uwe tevreden wezen.Ga naar voetnoot12 Niemand is met zijne nering tevreden. (Zie nering.) Wees tevreden met uwe kaart. (Zie kaart.) Wie keurboom zoekt, moet dikwijls met vuilboom tevreden zijn (of: die vuilboom vindt). (Zie boom.) Zij zijn niet tevreden, voor zij aan de waterpap zijn. (Zie pap.) Zulkeen laakt wel, die met erger moet tevreden zijn.Ga naar voetnoot13 | |
Thabor.Dat is zijn Thabor.Ga naar voetnoot14 [Men zegt dit, wanneer iemand in hooge geestverrukking verkeert, en doelt op 's Heilands verheerlijking op den berg, dien men meent, dat Thabor geweest is.] | |
Theater.Mundus vult decipi, zei de kwakzalver op het theater, En hij verkocht den luî krotensop voor oogwater. (Zie kroot.) | |
Thee.Een thee- (of: koffij-) briefje gaan bestellen. (Zie brief.) Het is thee, als jufvrouw de meid roept. (Zie jufvrouw.) Het is thee met witte puntjes. (Zie punt.) Hij drinkt sterke thee. [Verbloemde reden, om te zeggen: hij is een liefhebber van sterken drank.] Hij is over zijn theewater (ook wel: bier, of: drank). (Zie bier.) Mijne thee (of: peper) is zoo goed als zijn saffraan. (Zie peper.) | |
Tiberius.Hij is Tiberius.Ga naar voetnoot17 [Deze, op den dronkaard toegepaste vergelijking, zegt tuinman, ‘zal overgenomen zyn van dien Keizer, wiens naam claudius tiberius nero van de Romeinsche soldaaten vervormt wierd in caldius biberius mero, om zijne genegentheid tot wijndrinken. Op die wijze zeiden zy niet onaardig van den opgeworpen Keizer bonosus, als die, verwonnen zijnde, zich zelven verhangen had: Daar hangt een wijnkruik.’] | |
[pagina 330]
| |
Beter is één heb-ik dan tien had-ik. (Zie één.) De moed geeft tien vooruit. (Zie moed.) Eén hou-daar is beter dan twee (of: tien) gij-zult-het-hebben. (Zie één.) Eén verloren, Tien verkoren. (Zie één.) Gij zult er wel komen met uw ééntje, zei de boer, ik heb er al tien geraden. (Zie boer.) Hij is van nommer tien. (Zie nommer.) Hij staat erbij, of hij geen tien kan tellen. Van tienen en van vieren.Ga naar voetnoot1 Wij nemen er elk wel tien op onze tanden. (Zie tand.) | |
Tiende.De tiende weet altijd niet, hoe de elfde aan den kost komt. (Zie elfde.)
Die u heeft gegund het leven, Dien moet ge ook de tiende geven. (Zie leven.) Gij moet daar mede de tienden van hebben.Ga naar voetnoot2 Men zegt veel, daar de heer geene tienden van heeft. (Zie heer.) | |
Tierelier.Het is de tierelier: Beter twee bedorven dan vier.Ga naar voetnoot3 [Tierelieren is kwinkeleren, het geluid, dat de vogelen maken, en tierelier dat geluid zelf. Men zegt dus van den doorbrenger, dat hij zijn goed vertierelierd heeft, dat is: in brooddronkenheid heeft doorgebragt. Is de handeling der beide echtgenooten niet dan wildzang, dan zegt men van zulk een bedorven huwelijk: Het is de tierelier: Beter twee bedorven dan vier.] | |
Tigchel.Hij wil den tigchelen hunne roodheid afwasschen. (Zie roodheid.) Hoe een tigchel meer gewreven wordt, hoe hij rooder wordt. | |
Tijd.Alle dingen hebben hunnen keer, behalve de tijd; want als die eens voorbij is, zoo komt hij niet weder. (Zie ding.) Alle ding slijt Met der tijd. (Zie ding.) Alles moet zijn' tijd hebben.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Alles, wat hier lustig schijnt, verdwijnt in korten tijd.Ga naar voetnoot5 Alle tijden, één tijd.Ga naar voetnoot6 Alle tijden hebben hunne weêrtijden.Ga naar voetnoot7 Alle tijden zijn niet goed, om de wol van het schaap te scheren. (Zie schaap.) Al met der tijd komt Harmen in 't wambuis en Griet in de broek (of: de rokken). (Zie broek.) Als de oude honden blaffen (of: bassen): zie toe! (of: is het tijd, dat men uitziet). (Zie hond.) Als de spa gevaagd is, is het tijd genoeg, om de kas te zuiveren. (Zie kast.) Als die tijden komen, dan als dan.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Als die tijden komen, komen die plagen (of: zorgen). (Zie plaag.) Als een ding op zijn hoogst is, is het meer dan tijd, het te laten. (Zie ding.) Als het spel op zijn best is, (of: Met gewonnen spel, ook wel: Met winst) moet men eindigen (of: zoo is het tijd, het te laten). (Zie spel.) Als men komt te weten, Is de tijd versleten.Ga naar voetnoot9 Als uws buurmans huis brandt, is het tijd, dat gij uitziet (of: om brand te roepen). (Zie brand.) Al te blijd Duurt geen' tijd. (Zie blij.) Andere tijden, andere zeden.Ga naar voetnoot10 Beter in den tijd dan ten ontijde. (Zie ontijd.) Bij tijds aan de markt (of: brug), zoo dringt men u daar niet van daan. (Zie brug.) Bij tijds een zaak voorzien, Is 't werk van wijze liên. (Zie lieden.) Brouwers bidden om goeden-, bakkers om duren tijd. (Zie bakker.) Daar kan nog een andere tijd komen.Ga naar voetnoot11 Dat deuntje is hier half den tijd te doen. (Zie deun.) Dat is wel gedaan, zei jonker Jutfaas, en hij leerde zijnen kinderen, dat zij terstond in het hoerhuis zouden gaan, zoo konden zij bij tijds eene herberg sparen. (Zie herberg.) Dat tot krom hout dienen moet, buigt zich tijdig. (Zie hout.) De eene tijd zegt den anderen niet.Ga naar voetnoot12 De gekken vragen naar de klok, maar de wijzen weten hunnen tijd. (Zie gek.) Den schoot in tijds los gooijen. (Zie schoot.) De pot is eene jufvrouw: zij moet op den tijd bediend worden. (Zie jufvrouw.) De raad is goed, was ze tijdig. (Zie raad.) De rivieren, die in korten tijd opzwellen en hoogwassen, hebben altijd veel troebel water. (Zie rivier.) De sneeuw is goed, als ze op haren tijd komt. (Zie sneeuw.) Des zomers een wambuis en des winters eene pij doet den molen goed, en bakt op zijn' tijd. (Zie molen.) De tijd baart alles.Ga naar voetnoot13 De tijd baart rozen. (Zie roos.) De tijd doet sterven. De tijden veranderen, en wij met dezelve.Ga naar voetnoot14 De tijd gaat, de dood komt. (Zie dood.) De tijd gaat om als een brieschende leeuw. (Zie leeuw.) De tijd gaat op wollen zolen.Ga naar voetnoot15 De tijd geeft (of: eischt) het (ook wel: De tijd brengt het mede).Ga naar voetnoot16 De tijd Glijdt.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 331]
| |
De tijd heeft twee aangezigten: een mooi en een leelijk. (Zie aangezigt.) De tijd is aan geen' post gebonden. (Zie post.) De tijd is aan God en ons. (Zie god.) De tijd is de beste medicijn. (Zie medicijn.) De tijd is kort, de dood is snel: Wacht u van zonden, zoo doet gij wel. (Zie dood.) De tijd is kostelijk, waar men dien noodig heeft.Ga naar voetnoot1 De tijd is meester van alle kunsten. (Zie kunst.) De tijd is snel: Dat wist paus Gregorius ook wel. (Zie gregorius.) De tijd is voor God en de menschen gemaakt. (Zie god.) De tijd leert staâg wijzen en onwijzen. (Zie onwijs.) De tijd leert vroedschap.Ga naar voetnoot2 De tijd moet honderd jaar lang dragen, eer hij een' groot' man baart. (Zie jaar.) De tijd mogt komen, dat de koe haar' staart zou behoeven. (Zie koe.) De tijd slijt alles.Ga naar voetnoot3 De tijd staat niet stil.Ga naar voetnoot4 De tijd verderft al, wat er gemaakt is, en de tong al, wat er te maken is.Ga naar voetnoot5 De tijd Verslijt.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) De tijd verwerft.Ga naar voetnoot7 De tijd vliegt heen, en komt nimmer weder.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) De tijd zal 't leeren.Ga naar voetnoot9 De vliegen volgen den honig t' allen tijën, En de gulzige honden de prijen. (Zie hond.) De waarheid is eene dochter van den tijd. (Zie dochter.) De ziekte moet tijd hebben, om te genezen.Ga naar voetnoot10 Die den eenen tijd tot staat wordt gebragt, Die wordt den anderen tijd niet geacht. (Zie staat.) Die den tijd heeft, behoort niet te beiden.Ga naar voetnoot11 Die den tijd verbeiden kan, Wordt van jongen eens een man (of: Met der tijd wordt het kind een man). (Zie jongen.) Die in den tijd van zaaijen slaapt, mag bij 't oogsten wel in de veren blijven. Die niet gereed is, verlet geen' tijd.Ga naar voetnoot12 Die op zijn' tijd knollen wil eten, Moet sint Lourens niet vergeten. (Zie knol.) Die pepergoeden (of: gepeperden) tijd heeft, doet peper in (of: pepert) zijne pap. (Zie pap.) Die tijd heeft, en tijd laat glijen, Zal zijn leven niet gedijen (of: Vindt geen' tijd tot alle tijën). (Zie leven.) Die tijd heeft, heeft leven. (Zie leven.) Die vroeg zaait, heeft den tijd vóór zich, - die laat zaait, achter zich.Ga naar voetnoot13 Die weet, dat hij gansch niet en weet, Heeft wel zijn moeite en tijd besteed. (Zie moeite.) Die wiedt op zijn' tijd, Vindt loon voor zijn vlijt. (Zie loon.) Die zich schamen en zich mijden, Staan den meesten tijd bezijden.Ga naar voetnoot14 Die zijnen tijd verzit, bidt zelf op het laatst.Ga naar voetnoot15 Die zijnen zaaitijd verslaapt, vindt geen' maaitijd.Ga naar voetnoot16 Die zijn tijdje weet te gissen, En zijn touwtje weet te splitsen, En zijn glas te roere staan, Mag wel voor een' bootsman gaan. (Zie bootsman.) Die zijn' tijd in rust wil leven, Moet hooren en zien, en 't beste geven. (Zie rust.) Die zit en lolt, of zit en vrijt, Verlet zijn werk, vergeet zijn' tijd.Ga naar voetnoot17 [Lollen beteekent warmen; van daar lollepot voor vuurpot. Het prentje bij cats, ter opheldering van dit spreekwoord, is bekend, en in hetgeen ‘de Lolster spreeckt,’ vindt men het spreekwoord geheel verklaard.] Dit is de tijd, dien men bezigen zoude.Ga naar voetnoot18 Dure tijd leert huishouden.Ga naar voetnoot19 Een dapper soldaat gaat op zijn' tijd loopen. (Zie soldaat.) Eene kwade markt komt tijdig genoeg van zelf. (Zie markt.) Een korte vreugd, een kort jolijt Is deze tijd. (Zie jolijt.) Een oud wijf, die in haren jongen tijd hoer is geweest, wordt eene koppelaarster, of zij verkoopt kaarsen in de kerk. (Zie hoer.) Eens oud' mans vreugd en de Maartsche zon dienen tijdelijk waargenomen. (Zie maart.) Eén steek op zijn' tijd voorkomt negen andere. (Zie steek.) Elke duivel heeft zijn' tijd. (Zie duivel.) Elk zijn' tijd.Ga naar voetnoot20 En tijd en stond Komt uit Gods mond. (Zie god.) Er is een tijd van beginnen en van eindigen.Ga naar voetnoot21 Er is een tijd van komen en van gaan.Ga naar voetnoot22 Er is een tijd van zwijgen en een tijd van spreken.Ga naar voetnoot23 [Dit spreekwoord is genomen uit Pred. iii: 7.] Ga altijd op zijn' tijd ter molen. (Zie molen.) Geef tijd, zei de koekebakker, en hij ging bankeroet. (Zie bakker.) Geef wat tijd, zei vader Van Vleuten, want al te haastig is kwaad.Ga naar voetnoot24 Geene zorgen (ook wel: ellende) voor den tijd. (Zie ellende.) Geen nutter ding voor gramme zinnen, Dan stil te zijn en tijd te winnen. (Zie ding.) Geen tijd Zonder strijd. (Zie strijd.) Geld te bergen, maakt den tijd kort; voor een ander te werken, maakt hem lang. (Zie geld.) God is geen spreker, Maar op zijn' tijd een wreker. (Zie god.) God kan wel een' tijd lang borgen, maar daarom scheldt Hij nog niet kwijt. (Zie god.) Goede dingen moeten tijd hebben. (Zie ding.) Grijp, als het tijd is.Ga naar voetnoot25 Groote werken eischen grooten tijd.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 332]
| |
Hartzeer slijt Met der tijd. (Zie hart.) Heb zorg, om te winnen; want gij zult het met der tijd uit moeten geven.Ga naar voetnoot1 Hetgeen de tijd in droefheid doet, Doe gij dat met een wijs gemoed. (Zie droefheid.) Het is altijd geen zweel- (of: speel-) tijd, al schijnt de zon.Ga naar voetnoot2 Het is daar een doode tijd. Het is de vernielende tand des tijds. (Zie tand.) Het is een brief na posttijd. (Zie brief.) Het is eene kunst: bij tijds te loopen. (Zie kunst.) Het is eene kunst: in tijds ja te zeggen. (Zie ja.) Het is geen hooitijd (of: Gij behoeft niet uit hooijen te gaan). (Zie hooi.) Het is geen tijd, om naar de frikkedillen te tasten, als ze een ander tusschen de tanden heeft. (Zie frikkedillen.) Het is geen tijd, te stuipen, als het hoofd af is. (Zie hoofd.) Het is hard ooft, dat de tijd niet meukt. (Zie ooft.) Het is in den komkommer-tijd. (Zie komkommer.) Het is mijn dag wel, maar mijn tijd (of: weêr) nog niet. (Zie dag.) Het is nu geen tijd, dat Bertha spint. (Zie bertha.) Het is van hertog Ott's tijd. (Zie hertog.) Het is van Maarten van Rossems tijd. (Zie maarten van rossem.) Het kan ten allen tijde niet gelijk zijn.Ga naar voetnoot3 Het komt maar grooten bergen toe, sneeuw en groen op denzelfden tijd te dragen. (Zie berg.) Het moet in tijds naturen, dat van goede stof opgeleid is. (Zie natuur.) Het tijdelijk goed wordt met moeite vergaârd, met zorg bewaard, en met rouw verloren. (Zie goed.) Het verliezen op tijd en plaats is winnen. (Zie plaats.) Het was in dien tijd, dat de visschers aan de orde van den dag waren, en de slagers met de handen over elkander zaten. (Zie dag.) Het weder volgt den tijd.Ga naar voetnoot4 Het wordt tijd, om het geschut op den wal te brengen. (Zie geschut.) Het zal hem met der tijd wel vergaan.Ga naar voetnoot5 Het zal met der tijd eene vette koe worden. (Zie koe.) Het zal met der tijd een leghennetje worden. (Zie hen.) Het zal met der tijd wel gaan, zei Jan, en hij had een klein kind aan den leiband. (Zie band.) Hij geeft tweemaal, die een ding in tijds geeft. (Zie ding.) Hij heeft altoos tijd genoeg.Ga naar voetnoot6 Hij heeft bij tijds aangeloefd.Ga naar voetnoot7 Hij heeft eenen tijd lang voor de honden geloopen. (Zie hond.) Hij heeft er den brui (ook wel: den hooi, den bras, of: den lieven tijd) van. (Zie bras.) Hij heeft geen' tijd, om zijn zijdgeweer te trekken. (Zie geweer.) Hij heeft zich in tijds geborgen.Ga naar voetnoot8 Hij heeft zijn' tijd (of: zijne poos) te roer gestaan. (Zie poos.) Hij heeft zijn' tijd vergist.Ga naar voetnoot9 Hij heeft zooveel werk, dat hij naauwelijks tijd heeft tot k......Ga naar voetnoot10 Hij hooit met zijn goed al buiten den hooitijd. (Zie goed.) Hij is gewis een deugdelijk man, Die op zijn' tijd zwijgen en spreken kan. (Zie man.) Hij is het gevaar bij tijds ontloopen. (Zie gevaar.) Hij is uit den tijd. Hij is wijs, die den tijd neemt, als hij tegenwoordig is.Ga naar voetnoot11 Hij komt te regter tijd.Ga naar voetnoot12 Hij komt van Hoorn: hij heeft den tijd. (Zie hoorn.) Hij krijgt het nog bij tijds in de punt. (Zie punt.) Hij loopt, alsof hij zijnen ganschen leeftijd achter den ploeg gesleten heeft. (Zie ploeg.) Hij loopt in het lange pak (of: langen tijd in het pak). (Zie pak.) Hij moet bij tijds opstaan, die de moêr met de jongen vangen zal. (Zie jong.) Hij neemt er den tijd wel toe.Ga naar voetnoot13 Hij slacht de suikerboontjes (of: groene erwtjes): hij heeft zijn' tijd (of: zijne beste dagen) gehad. (Zie boon.) Hij slacht de suikerperen: hij heeft zijn' besten tijd gehad. (Zie peer.) Hij verkwist zijn' tijd met ledige bezigheid. (Zie bezigheid.) Hij weet van uur noch tijd.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Hij weet zich naar den tijd te voegen.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) Hij zal op eenen anderen tijd wel beter voor zich zien.Ga naar voetnoot16 Ieder ding heeft zijnen tijd en zijne bijzondere wijze. (Zie ding.) Iedereen klaagt over den slechten tijd, en toch slaat de hoovaardij deur en venster uit. (Zie deur.) Iedere tijd komt, voor die hem kan verwachten.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) IJs en sneeuw versmelt door tijd, Zoo ook, wat ons steekt en snijdt. (Zie ijs.) Ik ben al tot den vespertijd gekomen.Ga naar voetnoot18 [Dat wil zeggen: ik word oud. De vesper is de avonddienst der Roomsche kerk, dus genoemd naar het Latijnsche vesper, hetwelk avond beteekent.] In alle tijden en landen Eert men groote verstanden. (Zie land.) In duren tijd trouwen, Leert goed huishouën. In elk verbond, waar geen tijd bepaald is, mag men de schuld terstond vorderen. (Zie schuld.) In tijds gewaarschuwd, in tijds gewapend. In tijds voorzien, Baat alle liên. (Zie lieden.) | |
[pagina 333]
| |
Is de tijd goed, Dit maakt den moed. (Zie moed.) Is 't nu nog tijd van zingen? De vijand staat gereed, om 't klooster te bespringen. (Zie klooster.) Jupijn zag er in zijn' tijd al geene kans toe. (Zie jupiter.) Klappers en nieuwmaristen Doen anders niet dan tijd verkwisten. (Zie klapper.) Komt tijd, komt raad. (Zie raad.) Koop het in den tijd, en gebruik het in den nood. (Zie nood.) Korte redenen, daar lange bedenkingen uit voortspruiten, zijn dienstig voor hen, die den tijd achten. (Zie bedenking.) Kort is de loop van onze dagen: De tijd komt alles weg te dragen. (Zie dag.) Laat ze ook zorgen, die nakomen: het zal mijnen tijd wel uithouden.Ga naar voetnoot1 [Een egoïstisch gezegde, toegepast op den man, die zorgeloos zich aan de genietingen der wereld overgeeft, zonder te bedenken, dat hij voordeelen geniet van het voorgeslacht, of zich te bekommeren over zijne nakomelingen.] Lang leven de wijzen van den ouden tijd, die dood zijn.Ga naar voetnoot2 Maak, dat gij maar in tijds de timmerlieden bestelt.Ga naar voetnoot3 Maak uwe reis even lang als uw' tijd. (Zie reis.) Meer goed dan tijd. (Zie goed.) Men dient zijn' tijd wel uit te koopen, Terwijl dat onze jaren loopen. (Zie jaar.) Menigeen lacht, die daarna weenen zou, had hij tijd.Ga naar voetnoot4 Men moet alles op zijn' tijd doen.Ga naar voetnoot5 Men moet den tijd des geluks verwachten, totdat het eenmaal beter worde. (Zie geluk.) Men moet den tijd nemen, zoo als hij komt.Ga naar voetnoot6 Men moet den tijd zijn regt geven. (Zie regt.) Men moet op zijn' tijd uitzien, van waar de wind waait.Ga naar voetnoot7 Men moet te allen tijde Om de wijsheid strijden.Ga naar voetnoot8 Men moet te regter tijd den mond kunnen openen en sluiten. (Zie mond.) Men moet tijden en stonden kennen. (Zie stond.) Men moet tijd hebben, om te sterven.Ga naar voetnoot9 Men moet zijn' tijd waarnemen.Ga naar voetnoot10 Men spreekt altijd Van zijnen tijd.Ga naar voetnoot11 Men verandert met den tijd.Ga naar voetnoot12 Met beter te hopen, Is de tijd verloopen.Ga naar voetnoot13 Met der tijd bijt de muis een' kabel in stukken. (Zie kabel.) Met der tijd komt de hen op hare eijeren. (Zie ei.) Met der tijd raakt een ding in 't koolvat. (Zie ding.) Met der tijd rijpt het koren. (Zie koren.) Met der tijd vergaat het al, Wat men ziet in 's werelds dal. (Zie dal.) Met der tijd Wordt de boer zijn geld kwijt. (Zie boer.) Met der tijd Wordt een man den rouw kwijt. (Zie man.) Met der tijd zoo wast het hooi. (Zie hooi.) Met der tijd zoo wordt het meisje groot. (Zie meisje.) Met passen en meten Wordt veel tijd versleten; Maar die dit niet doet, Maakt zijn werk niet goed.Ga naar voetnoot14 Met tijd en stroo rijpen de mispelen. (Zie mispel.) Molshoopen in Maart gespreid, Beloont zich in den hooitijd. (Zie hooi.) Morgen is de toekomende tijd. (Zie morgen.) Naar de tijden Zijn de strijden. (Zie strijd.) Niemand sterft vóór zijn' tijd.Ga naar voetnoot15 Niet ongelukkig vóór den tijd. (Zie ongelukkig.) Niets, dat zoo wel gedijt, Dan rijp te regter tijd. (Zie rijpe.) Niet voor in tijds te komen.Ga naar voetnoot16 Nooit deugd ten ontijde, noch ondeugd in tijds. (Zie deugd.) Nooit zoo dure tijd, of de eene kinnebakslag was de andere waard. (Zie kinnebakken.) Nu is het meer dan tijd, dat gij brilt. (Zie bril.) Om wel te bakken, moet men den tijd waarnemen, dat de oven wat beslagen is. (Zie oven.) Onder tijden.Ga naar voetnoot17 [Men zegt dit van iemand, die uitvlugten maakt.] Onze tijd verloopt gelijk een stroom. (Zie stroom.) Oordeel niet voor den tijd (of: voor het tijd is).Ga naar voetnoot18 [Dit spreekwoord is genomen uit 1 Cor. iv: 5.] Op den verleden tijd is geen verhaal.Ga naar voetnoot19 Op korten tijd komt dikwijls groote verandering.Ga naar voetnoot20 Opregt spel Komt te zijnen tijde wel. (Zie spel.) Op tijd komt praat. (Zie praat,) Op tijd resolveren is eene gave Gods. (Zie gaaf.) O tijden! o zeden!Ga naar voetnoot21 Overal zit bedrog in, als men maar kans ziet, geld te winnen, zei de vrouw in alle eenvoudigheid: in mijn' tijd waren de perziken wel drie maal grooter. (Zie bedrog.) Rust baart profijt, Maar op zijn' tijd. (Zie profijt.) Scheidt uw vader uit den tijd, Kind! dan zijt ge uwe eere kwijt; Maar indien uw moeder rust, Dan verliest ge uw' harten-lust. (Zie eer.) Spaar in tijd, Of 't goed glijdt. (Zie goed.) Spaar in tijds, zoo hebt gij wat in den nood. (Zie nood.) Te allen tijde is het goed weldoen.Ga naar voetnoot22 Te kwader tijd vaart het schip af. (Zie schip.) Tijd en plaats doen den dief stelen. (Zie dief.) Tijd gewonnen, veel gewonnen.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 334]
| |
Tijd gewonnen, Winst gesponnen.Ga naar voetnoot1 Tijd heeft eer. (Zie eer.) Tijdige medicijnen baten, maar buiten tijds schaden zij. (Zie medicijn.) Tijd is een onbetaalbaar goed. (Zie goed.) Tijd is geld. (Zie geld.) Tijd Lijdt.Ga naar voetnoot2 Tijd na tijd, regen na wind. (Zie regen.) Tijds genoeg kwam te laat.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Tijds genoeg, te schuilen, als het onweêr komt. (Zie onweder.) Tijd verwint.Ga naar voetnoot4 Tijd wijst zich zelven.Ga naar voetnoot5 Tot korten tijd behoeft veel haast. (Zie haastigheid.) Twee op éénen tijd te vrijen, Ziet men zelden wel gedijen.Ga naar voetnoot6 Uitstel is de dief van den tijd. (Zie dief.) Van eenen natten oogst kwam nooit dure tijd. (Zie oogst.) Vliegen en vrienden komen in zoeten tijd, en als het saizoen hard en zuur wordt, gaan ze weg. (Zie saizoen.) Voet voor voet vordert wel (of: kwam de man te Rome, ook wel: kan men met der tijd verre gaan). (Zie man.) Voorkom het kwaad bij tijds. (Zie kwaad.) Vriendschap, op zijn' tijd gedaan, Is een' man zeer aangenaam. (Zie man.) Waak en bid te aller tijd.Ga naar voetnoot7 [Dit spreekwoord is ontleend aan Mark. xiii: 33 en Luk. xxi: 36.] Wacht u een weinig tijds van den gramme, maar van den zwijger al uw leven. (Zie gram.) Wanneer de man wordt overheerd, Is 't tijd, dat hij verdragen leert. (Zie man.) Wanneer men den brok in den buik heeft, dan is het geen tijd van blazen. (Zie brok.) Wat de tijd geeft, dat neemt hij weder.Ga naar voetnoot8 Wat tegen regt is aangegaan, Dat mag te geener tijd bestaan. (Zie regt.) Wie is te allen tijde wijs!Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Wie niet op zijn' tijd weet te spreken, mist vaak zijn doel. (Zie doel.) Wie rijk wil worden, moet zijne ziel eenen tijd lang op den tuin hangen, en als hij rijk is, haar er weder afnemen. (Zie rijke.) Wie 's anderen profijt benijdt, Die teert zijn bloed en slijt zijn' tijd. (Zie bloed.) Wie tijd verzuimt, die wordt van tijd verlaten.Ga naar voetnoot10 Wij beleven wonderlijke tijden, zei Joost de visscher, en hij zag eene garnaal in een' pispot zwemmen. (Zie garnaal.) Wij zijn allen boeren geweest: de beschaafdheid hangt af van den tijd, dat wij den ploeg verlieten. (Zie beschaafdheid.) Wilt gij, dat iets wel gedijt? Geef het over aan den tijd.Ga naar voetnoot11 Wilt gij lang leven, wees in tijds oud. (Zie oud.) Wilt gij zijn rijk in korten tijd? Maak u 't begeerig harte kwijt. (Zie hart.) Zij leven in den peulen- en erwten-tijd. (Zie erwt.) Zij mag gaan buiten hare rekening, maar niet buiten haren tijd. (Zie rekening.) Zijn tijd is er geweest.Ga naar voetnoot12 Zijt gierig op den tijd. (Zie gierigaard.) Zoo de tijd speelt, zoo kan hij dansen.Ga naar voetnoot13 Zoo iemand op zijn laarzen p..., Is 't tijd, dat hij zijn boeltje mist. (Zie boelin.) | |
Tijding.Als het zoo wezen moet, patiëntie! zei de Kwaker, en hij kreeg tijding, dat hij duizend gulden uit de loterij getrokken had. (Zie gulden.) Dat is eene Jobs-tijding. (Zie job.) Die goede tijdingen brengt, verdient bodenbrood. (Zie bode.) Die tijding komt per duif. (Zie duif.) Geene tijding, goede tijding. Het zijn Rotterdamsche tijdingen. (Zie rotterdam.) Kwade tijding komt altijd vroeg genoeg.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Men hoort thans geene goede tijding.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) Tijding is niet als de visch, Daar de versche de beste is. Wie nieuwe tijding wil hebben, die verneme ze in de kermiskramen. (Zie kermis.) Zij bragten tijding, dat de schepen binnen waren. (Zie schip.) | |
Tijger.Een onschadelijke bullebak is een papieren tijger. (Zie bullebak.) Het is een tijger.Ga naar voetnoot16 Hij heeft een tijger-hart. (Zie hart.) Om stront springt zich de tijger te barsten. (Zie stront.) | |
Tijl.Het begint te avanceren, zei meester Tijl tegen zijn' knecht, en hij schoor drie uren over een' baard. (Zie baard.) | |
Tijmen.Is daar togtig volk in huis? vroeg Tijmen de boer, en hij hoorde een' bakker op den hoorn blazen. (Zie bakker.) | |
Tijs.Dat is een voltigeer-sprong, zei Tijs, en hij zag een' dief van de ladder stooten. (Zie dief.) Het is, of de vent gek is, zei Tijs, en hij zag eene vloo kabriolen maken. (Zie kabriool.) Ik bedank je voor dat compliment, zei Tijs, en hij kreeg eene muilpeer voor zijne koonen. (Zie compliment.) Ik ben al moe van het rijden, zei Tijs, en hij reed naar de galg. (Zie galg.) | |
[pagina 335]
| |
Tijs Tafelbezem.Honger is een groot kruis, zei Tijs Tafelbezem, en hij kwam pas van tafel af. (Zie honger.) Ik ben niet klein van eten, maar ik val wat dorstig, zei Tijs Tafelbezem.Ga naar voetnoot1 | |
Til.Daar is wat op til.Ga naar voetnoot2 [Dat wil zeggen: er is iets gaande, er is wat ophanden; verwacht daarom de eene of andere opmerkelijke gebeurtenis. De spreekwijze zal wel in niets anders dan in het duivenslag haar' oorsprong vinden, en zien op de vreemde duiven, die op de til komen, en alzoo door de duivenmelkers worden gevangen.] Het woud is voor den wolf, de til voor de duif. (Zie duif.) | |
Timmerman.Als de timmerman spelen gaat, dan vallen er geene spaanders. (Zie spaander.) Daar hebt ge het gat van den timmerman. (Zie gaten.) Daar weten wij timmerluî raad voor, zei de jongen, en hij was acht dagen op timmeren. (Zie dag.) De lompste timmerlieden moeten de scherpste bijl hebben. (Zie bijl.) Een timmermans oog liegt niet. (Zie oog.) Goede timmerlieden maken luttel spaanders. (Zie spaander.) Hoe slimmer timmerman, hoe meer spaanders. (Zie spaander.) Ik houd van dien kabriool niet, zei Govert, en hij zag een' timmerman van eene stellaadje dood vallen. (Zie govert.) Kuiper en timmerman kunnen hun krijt niet langer bergen. (Zie krijt.) Maak, dat gij maar in tijds de timmerlieden bestelt. (Zie tijd.) Wanneer de timmerman lang om het hout wandelt, zoo vallen er geene spaanders van. (Zie hout.) Zoo als de timmerman is, zoo zijn ook de spaanders. (Zie spaander.) | |
Tiranniek.Ieder vertrouwen is eene dwaasheid en ligtvaardigheid; niemand vertrouwen is tiranniek. (Zie dwaasheid.) | |
Tiresias.Blinder dan Tiresias.Ga naar voetnoot3 [Ten tijde van den Thebaanschen oorlog leefde te Thebe de beroemde wigchelaar tiresias, uit edel bloed gesproten. De mythologie springt al wonderlijk met hem om. Toen hij, als jongeling, in het woud twee slangen, die elkander streelden, met den stok sloeg, werd hij in eene vrouw veranderd. Dezelfde slangen, na zeven jaren, terug ziende, verlangde hij zijnen vorigen toestand terug. Hij sloeg haar andermaal, en werd terstond weder in een' man herschapen. Om deze veranderingen werd hij later bekwaam en meest geschikt geacht, om als scheidsregter op te treden in een' belagchelijken twist, tusschen jupiter en juno ontstaan. Beide echtgenooten stonden ieder het andere geslacht voor in de bepaling, welke vermaken der beide geslachten in het huwelijk de uitnemendste zijn. Tiresias gaf jupiter gelijk, en bepaalde het onderscheid als negen tegen één. Juno nam dit zoo kwalijk op, dat zij hem stekeblind maakte. Van jupiter ontving hij daarentegen de gave der voorzegging. De spreekwijze: Blinder dan Tiresias wordt van toepassing gemaakt, wanneer iemands oordeel aan partij niet welgevallig is.] | |
Tiribus.Hij is zotter dan Tiribus.Ga naar voetnoot4 [Tiribus of tyribus komt bij alle verzamelaars als eigennaam voor; alleen bij gheurtz blijkt dit niet. Daarom is het onwaarschijnlijk, dat het woord tot kiwibus of kwibus zou zijn overgegaan, ‘al wijst kiliaan ons naar het Vlaamsche kierebus,’ gelijk de Navorscher, vi. bl. 152, wil. Dat tiribus met kwibus verwisseld wordt, is immers geen bewijs, tenzij daarvoor alleen, dat tiribus een kwibus is, en dat zal wel buiten alle tegenspraak zijn. | |
[pagina 336]
| |
Welke narrenstreken tiribus heeft uitgevoerd, en waar en wanneer hij zijne rol speelde, heb ik niet kunnen opsporen. Het bestaan van het spreekwoord: Dat is eene aardige dwarsfluit, zei Tiribus, en hij zag eene wijnverlaters pomp liggen, mag aan het gevoelen eenigen grond bijzetten, dat tiribus werkelijk bestond.] | |
Tobbe.Dat sluit, zei Fop, en hij stolpte eene waschtobbe op zijn hoofd. (Zie fop.) De kat wil de visch uit de tobbe wel; maar zij verkiest hare pooten niet nat te maken. (Zie kat.) Die in kleine wateren vaart (of: in eene tobbe speelt), zal in geen' afgrond versmoren. (Zie afgrond.) Eene leugen gelijkt eene waschtobbe: er wordt altijd wat bijgedaan. (Zie leugen.) Het is eene dronken tobbe. Het is een tobbetje even rond.Ga naar voetnoot1 [Men zegt dit van eene kleine dikke vrouw.] Hij domineert als een aal in de tobbe. (Zie aal.) Hij kan al zijne kinderen wel onder eene waschtobbe verbergen. (Zie kind.) Kan hij hem in een' houten schotel verdrinken, hij zal er geene waschtobbe voor gebruiken. (Zie hout.) Men moet zijne tobben (of: kuipen) uitzetten, terwijl het regent. (Zie kuip.) Regende het geld: elk zou eene tobbe uit- (of: onder de goot) zetten. (Zie geld.) | |
Toeval.Het is een klomp klei, die van den berg gerold is, en daar bij toeval een kop op is gekomen. (Zie berg.) Men moet iets aan het toeval overlaten. | |
Toeverlaat.Een raad Is 's kranken toeverlaat. (Zie krank.) Niets is zoo kwaad Als kwade toeverlaat.Ga naar voetnoot3 | |
Toevlugt.Magtspreuken zijn de laatste toevlugt van degenen, die hunne zaak verloren achten. (Zie magt.) | |
Togt.Doen togten zich in 't hart te voren, Dan kan het regt noch reden hooren. (Zie hart.) Hij heeft een' fikschen togt door te staan. [Hij is hard ziek.] Zoo lang als mijne oogen open staan, en ik ademtogt in 't lijf heb. (Zie adem.)
Hij zal geen' togt weigeren.Ga naar voetnoot5 [‘Dat is,’ zegt tuinman: ‘hy zal vaardig meêdoen, 't geen boertig op eeten en drinken word toegepast;’ terwijl hij verder laat volgen: ‘'t is genomen van de oude krygstochten, als alle de borgers ten oorlog optrokken, - of liefst van de kruistochten of kruisvaarden, tot inneming van 't H. Land; - doch 't kan ook zien op de vrywillige tochten van buithalzen en diergelyke.’] | |
Tol.Daar gaan zulke tollen om. Dat is een tolletje. [Daar is groote drukte en moeite.] Het hoofd draait mij als een tol. (Zie hoofd.) Hij bromt als een bromtol. Hij draait op zijn' hiel als een priktol. (Zie hiel.) Hij is zoo dronken als een tol. Hij is zoo gemanierd als een tol: men zou ermede op een' draad gestuurd hebben. (Zie draad.) Hij kan zijn tolletje wel draaijen. [Het gaat hem grif, glad, gaauw af. Zijn tol draait goed rond.] Ik heb dezen tol al lang genoeg gedreven.Ga naar voetnoot6
Den tol der natuur betalen. (Zie natuur.) De wereld geeft tol. Eene leugen betaalt geen' tol. (Zie leugen.) Gedachten zijn tolvrij. (Zie gedachte.) Heelen is tolvrij.Ga naar voetnoot7 [Eene woordspeling van heelen, dat is: genezen, waarvan hier sprake is, met helen, dat is: verbergen van gestolen goed, waarop men de spreekwijze schijnbaar leiden wil.] Het is geene haven, om, zonder tol te betalen, voorbij te varen. (Zie haven.) Men zegt veel, daar men geenen tol van geeft.Ga naar voetnoot8 Vier witte voeten zijn tolvrij.Ga naar voetnoot9 Zulke markt (of: waar), zulke tol. (Zie markt.) | |
[pagina 337]
| |
Pen en inkt zijn geene ware tolken van het hart. (Zie hart.) | |
Tollenaar.Een woekeraar, een molenaar, een wisselaar en een tollenaar Zijn de vier evangelisten van Lucifaar. (Zie evangelist.) | |
Ton.Als de ton niet zuiver is, verzuurt het bier. (Zie bier.) Beetje bij beetje, zei de vrouw, dan komt de ton vol, en toen maakte zij boter. (Zie beetje.) Dat is eene suffisante boterton, zei Filebout, en hij zag een' grooten mortier liggen. (Zie boter.) Dat schikt als eene luis in eene teerton. (Zie luis.) Den sprong door de ton doen. (Zie sprong.) De ton riekt altijd naar den haring. (Zie haring.) Die ligt op zijn uiterste, zei de meid, en zij zag een botertonnetje, dat ten naastenbij leêg was. (Zie boter.) Dik bier is niet zwaar: twee mannen dragen eene volle ton. (Zie bier.) Eene vloo in de zon, Eenen aap op de ton, En eene stoute maagd, Scheid ervan, eer ge 't u beklaagt. (Zie aap.) Eene volle ton bomt niet.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Een kring om de maan Kan wel vergaan; Maar een kring om de zon Geeft water in de ton. (Zie kring.) Elk moet zijn profijt zoeken, zei de boeren-schout, en hij gaf eene ton bier ten beste, op hoop, dat de kinkels door den drank aan het vechten zouden raken. (Zie bier.) Het schort meest aan het boenen van de ton, dat het bier vaatsch wordt. (Zie bier.) Het was er zoo vol als gepakte haring (of: Het lag er onder elkander als haringen in eene ton). (Zie haring.) Hij eet altijd op eene ton; niemand kan den voet onder de tafel krijgen. (Zie tafel.) Hij heeft een' buik gegeten als eene trom (of: zoo dik als eene ton, ook wel: met eene tuit). (Zie buik.) Hij heeft eene ton vol kennis, maar de bodem is eruit. (Zie bodem.) Hij heeft in de krenteton gezeten. (Zie krent.) Hij is daar te huis als eene luis in eene spijkerton. (Zie huis.) Hij is zoo dik als eene ton.Ga naar voetnoot2 Hij kan met al zijne vrienden wel op eene ton (of: trommel) dansen.Ga naar voetnoot3 Hij komt vooruit (of: De zaken gaan er voort,) gelijk eene luis op eene teerton. (Zie luis.) Hij mag met zijne vrouw wel op eene ton dansen. [Terwijl men door het spreekwoord: Hij kan met al zijne vrienden wel op eene ton (of: trommel) dansen, iemands gering getal van vrienden belagchelijk maakt, wil men door het spreekwoord: Hij mag met zijne vrouw wel op eene ton dansen, bepaaldelijk te kennen geven, dat hij zich met zijne vrouw alleen behoort vrolijk te maken, daar hij anders niemand heeft, die zich om hem bekommert; en komen alzoo beide spreekwoorden in aard en strekking overeen.] Hij vordert als eene slak in eene teerton. (Zie slak.) Hij wil de kat uit de ton zien. (Zie kat.) Hij zet de ton op den bodem. (Zie bodem.) Roep geen haring, eer gij ze in het net (of: gevangen) hebt (ook wel: voor ze in de ton is). (Zie haring.) Waartoe dient eene kunst, die niets tot de meelton brengt? (Zie kunst.) Wie verre biert, verspilt veel tonnen. (Zie bier.) Zij is zoo rond als eene ton.
Al zou het eene tonne gouds kosten. (Zie goud.) Het is zoo gemakkelijk, eene tonne gouds gewenscht als een stuiver. (Zie goud.) Wenschen om eene tonne gouds vult de beurs al zoo weinig, en doet de schouw niet meer rooken, dan wenschen om een' duit. (Zie beurs.) | |
Tong.Hij is zoo loos, dat hij wel twee tongen in drie pannen kan bakken, zoodat er in iedere pan eene tong is. (Zie loos.)
Al is de tong een klein lid: zij kan ongemeene dingen uitrigten. (Zie ding.) Alle ding zoo 't behoort, zei de vrouw, en zij sloeg haar' man met de tong. (Zie ding.) Als het den naaste geldt, worden alle tongen rad. (Zie naaste.) Als het woord van de tong is, is de man gebonden. (Zie man.) Als ik reis, neem ik altijd eene tong mede. [Zoo spreekt de lekkerbek, die altijd en overal op smullen uit is.] Als ik salade eet, krijg ik mijne tong vol blâren. (Zie blad.) Beter met den voet dan met de tong te struikelen.Ga naar voetnoot4 Daar zich de tong vermaakt, moet het oog geen' honger lijden. (Zie honger.) De een roerde zijne tong, de ander zijne tanden. (Zie tand.) Der kranken gemoed Is vromer tongen reden goed. (Zie gemoed.) Der vrouwen tong gaat heen en weêr als de staart van een kwikstaartje. (Zie kwikstaart.) De steek van de tong is erger dan die van eene lans. (Zie lans.) De tijd verderft al, wat er gemaakt is, en de tong al, wat er te maken is. (Zie tijd.) De tong achter iemand uitsteken. De tongen der vrouwen zijn langer dan hare rokken. (Zie rok.) De tong gaat (of: is), waar de tand zeer doet. (Zie tand.) De tong is de tolk van het hart. (Zie hart.) De tong is niet gezond, als het hart de koorts heeft. (Zie hart.) De tong is niet van leder. (Zie leder.) De tong is oorzaak van veel kwaad. (Zie kwaad.) De tong is 't roer van 't leven; in het wel bestieren is veel aangelegen. (Zie leven.) De tong slaat hem kadul.Ga naar voetnoot5 [Na over de beteekenis van cadere, cadinus, caducus, vitis caduca, morbus caducus, juve- | |
[pagina 338]
| |
nis caducus, (hij is kaduuk), cadulus, cadula en cadulorum gehandeld te hebben, vinden wij bij de jager ter opheldering dezer spreekwijze: ‘Cadulus is iemand, die ieder oogenblik dreigt te vallen, zoo als een uitgeleefd man, zonder levensgeest of veerkracht meer, die met een knikkend hoofd en ongewisse schreden vooruitstompelt; zoo als een dronkaard, die zuizebollend over straat hort, zoodat men ieder oogenblik vreest, dat hij op zijn hoofd zal te land komen. De beteekenis van het losse, slappe en onveerkrachtige brengt de andere van iets goedaardigs met zich, hetwelk door de oorspronkelijke beteekenis heen speelt. Focqenbroch bezigt het daarom verhollandscht van den ouden goeden zeupelaar silenus, dien hij den altyd dorstigen kadul noemt, toen deze dronken in zijn hol lag. Van daar ook zegt men: De tong slaat hem kadul, dat is: weifelende, struikelende, en ieder oogenblik uit den stap vallende, als die van een dronken man.’] Die den tongriem heeft, dien moet men snijden. (Zie riem.) Die gerust wil leven, Moet zijn tong een toomken geven.Ga naar voetnoot1 Die kort van handen zijn, zijn gemeenlijk lang van tong. (Zie hand.) Die ooren leent, krijgt tongen weêrom. (Zie oor.) Die op der lieden tongen vaart, Die is genoeg vermaard. (Zie lieden.) Die zijne tong bewaart, vergadert groote rust. (Zie rust.) Die zijne tong kan bewaren, is een voorzigtig mensch. (Zie mensch.) Distels en doornen steken zeer; Maar kwade tongen nog veel meer. (Zie distel.) Drie glaasjes zijn drie tongen. (Zie glas.) Eene booze tong brengt dikwijls veel ongeluk (of: groote schade) aan. (Zie ongeluk.) Eene koornaar op de tong hebben. (Zie aar.) Eene logge tong maakt een slapend hart. (Zie hart.) Eene vleijende tong is gelijk eene slak, die niet dan vuile dragt nalaat. (Zie dragt.) Een rappe tong en natte keel, Dat wint niet veel. (Zie keel.) Een slaven-tong is vrij, wanneer zij zwijgen mag; Maar in een' vrijen staat zij vrij te spreken plag. (Zie slaaf.) Er zijn banden voor alles, behalve voor de tong. (Zie band.) Geen erger venijn dan van kwade tongen.Ga naar voetnoot2 Geen mensch zoo goed, die kan ontgaan, Dat hem eens menschen tong zal slaan. (Zie mensch.) Hare tong gaat als een blad van den populierboom. (Zie blad.) Hart en tong moeten accorderen. (Zie hart.) Het hart ligt hem op de tong. (Zie hart.) Het heeft geen gortje op de tong. (Zie gort.) Het is, alsof zijne tong aan een' slinger hangt. (Zie slinger.) Het is beter, de tong op het hart te houden, dan het hart op de tong te dragen. (Zie hart.) Het is beter viermaal met den voet uit te glijden dan éénmaal met de tong.Ga naar voetnoot3 Het is beter zijne tong te kort dan te lang uit te steken.Ga naar voetnoot4 Het is eene langtong (of: Hare tong is te lang).Ga naar voetnoot5 Het ligt mij (of: Ik heb het) op de tong.Ga naar voetnoot6 Het was, of een engeltje in mijnen mond (of: op mijne tong) p..... (Zie engel.) Hij bijt op zijne eigene tong. Hij gaat (raakt, of: rolt) over de tong.Ga naar voetnoot7 Hij heeft al eene vin onder zijne tong.Ga naar voetnoot8 [Vin beteekent hier gezwel, zweer, als in bloedvin. De tong is dus belemmerd; daarom bezigt men het spreekwoord van iemand, die geen' moed heeft, voor zijn gevoelen uit te komen.] Hij heeft eene dubbele tong (of: twee tongen) in den mond (ook wel: Hij is tweetongig, of: Hij spreekt met twee tongen). (Zie mond.) Hij heeft eene dunne tong.Ga naar voetnoot9 Hij heeft eene fluweelen tong. (Zie fluweel.) Hij heeft eene gewette (of: geslepene) tong. Hij heeft eene gladde tong. Hij heeft eene tong van lintjes. (Zie lint.) Hij heeft geen haar op zijne tong. (Zie haar.) Hij heeft zijne tong doorgeslikt. Hij is op der lieden tong. (Zie lieden.) Hij is wel van den tongriem gesneden. (Zie riem.) Hij kan het met de tong wel beleggen.Ga naar voetnoot10 Hij laat niemand het achterste van zijne tong zien. (Zie achter.) Hij lust wel tongetjes van nachtegalen. (Zie nachtegaal.) Hij rijdt op de tong.Ga naar voetnoot11 [Tuinman deelt mede, dat ‘men dat zegt van ymand, die op de klap geraakt is, en waar van yder den mond vol heeft.’ Deze beteekenis heeft de spreekwijze ook bij bogaert. Dat is dus in gelijken zin, als wanneer men zegt: Hij is op der lieden tong en Hij gaat (raakt, of: rolt) over de tong. Ik heb Hij rijdt op de tong nooit anders hooren bezigen dan in de beteekenis van braken, wanneer men zich de maag bedorven had.] Hij slaat er zijne tong in.Ga naar voetnoot12 Hij spreekt met eene gulden tong. (Zie goud.) Hij staat, alsof hij geene tong in den mond heeft (of: alsof hem de tong in den mond aangewassen ware, ook wel: Hij heeft zijne tong verloren). (Zie mond.) Hij steekt er de tong voor uit.Ga naar voetnoot13 Iemand de tong schrapen.Ga naar voetnoot14 [Bij tuinman lezen wij ter opheldering dezer spreekwijze: ‘Dit zegt, door uitvragen iets van ymand zoeken te hooren,’ terwijl hij er als verklaring op laat volgen: ‘'t Zal genomen zyn van 't afschrabben van slym of iets diergelyks, 't geen de tong bezet, om de rechte gestalte der zelve te ontdekken; waar uit de artzen wel een teken van eenige ziekte opmer- | |
[pagina 339]
| |
ken.’ Ter opheldering tevens van het spreekwoord: Men ziet aan de tong wel, of het varken gortig is, voegt tuinman hier nog bij: ‘Maar aan de tong zien ook de verkensslagers, of het zwyn gantsch of ongantsch is. 't Word zuiver gekeurt, als het niet een gortje op zyn tong heeft.’ Wanneer men nl. aan het uitwendig aanzien wel kan bemerken, van wat gehalte het voorwerp is, dan zegt men: Men ziet aan de tong wel, of het varken gortig is.] Is de tong met goud bedropen, zoo zingt zij den bovenzang. (Zie goud.) 't Is een wijze van het land: Lang van tong en kort van hand. (Zie hand.) Kwade tongen snijden meer (of: scherper) dan zwaarden.Ga naar voetnoot1 Kwade tongen vieren niemand.Ga naar voetnoot2 Lange ooren, korte tongen. (Zie oor.) Men behoeft hem van den tongriem niet te snijden. (Zie riem.) Men ziet aan de tong wel, of het varken gortig is.Ga naar voetnoot3 Met de tong stormen.Ga naar voetnoot4 [Dát is het werk van grootsprekers.] Mondje toe (of: Tand voor de tong) is goed devies. (Zie devies.) Slangen tongen is kwaad venijn, Nog vindt men tongen, die erger zijn. (Zie slang.) Tegen kwade tongen baat geen harnas. (Zie harnas.) Van dien kent men straks zijn' aard, Die nooit zijne tong bewaart. (Zie aard.) Van zwijgen doet u de tong niet zeer. Vindt men kwade tongen, men vindt er weêr kwade handen tegen. (Zie hand.) Voor den slag van de tong is het schild van de ooren goed. (Zie oor.) Voor kwade tongen zijn de scheermessen goed. (Zie scheermes.) Wacht van hem geen groote dingen, Die zijn tong niet kan bedwingen. (Zie ding.) Wie kan oog en tong verzaden! (Zie oog.) Zij bezit een laster-tongetje. (Zie laster.) Zij heeft eene goede tong in den mond. (Zie mond.) Zij huppelt op mijne tong. Zijne eigene tong beliegt zijn werk. Zijne tong is hem gebonden. Zijne tong raakt los. Zijne tong slaat dubbel.Ga naar voetnoot5 Zijne tong slaat ijzer. (Zie ijzer.) Zijn tonge wel te kunnen dwingen, Is beter dan het kunstig zingen.Ga naar voetnoot6 Zoet spreken kwetst geene tong.Ga naar voetnoot7 Zoo gij uw tonge kunt bedwingen, Zult gij den reus ten onderbringen. (Zie reus.) | |
Tonnestoel.Het ware beter, dat hij in den tonnestoel gestorven was. Hij pronkt als een hond in een' tonnestoel. (Zie hond.) | |
Toog.Het is eene schoone toog.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: het schijnt voor 't uitwendige wel schoon, maar is het niet. Toog is óf een verouderd woord, dat hetzelfde beteekent als ons tegenwoordig toon of vertooning, óf het komt af van betoogen = aantoonen.] | |
Toom.Die gerust wil leven, Moet zijn tong een toomken geven. (Zie tong.) Een gouden toom maakt nog geen beter paard. (Zie goud.) Heeft de droes het paard, hij neme ook den toom daarbij. (Zie droes.) Het is goed te voet (of: langs den wagen) gaan, als men het paard bij den toom heeft. (Zie paard.) Hij heeft geen slot (of: geen' toom) in den mond. (Zie mond.) Hij heeft meer den toom dan de sporen noodig. (Zie spoor.) Hij staat op zijn' handtoom. (Zie hand.) Iemand in toom houden. Indien het paard u is ontloopen, gooi dan den toom niet achterna. (Zie paard.) Men moet het paard niet bij den staart, maar bij den toom grijpen. (Zie paard.) Met een zoet (of: zacht) lijntje (of: toompje). (Zie lijn.) Noch het roer aan 't schip, noch de toom aan 't paard baten, zoo er niemand is, die ze kan besturen. (Zie paard.) Nu ben ik eenmaal los, zei het paard; toen sleepte hem de toom achterna. (Zie paard.) Wel gepast: de toom voor het achterend. (Zie achterste.) Wie den hengst krijgen wil, slaat hem niet met den toom voor den kop. (Zie hengst.) | |
Toon.Dat gaat een toontje te hoog.Ga naar voetnoot9 Dat is de regte toon niet.Ga naar voetnoot10 De loon maakt den toon in de kerk. (Zie kerk.) De toon maakt de muziek. (Zie muziek.) Hij doet er een toontje op (of: Hij zingt op hooger toon).Ga naar voetnoot11 Hij zingt den boventoon. Hij zingt een' toon boven de noot. (Zie nooten.) Hij zingt nu uit een' anderen toon. Hoe volkomen de muziek ook is, wat meester zal nogtans al de toonen goed maken? (Zie meester.) Ook liefelijke toonen vervelen op den duur. (Zie duurzaamheid.) Uit eenen anderen grondtoon spelen. (Zie grond.)
Hij stelt zich ten toon. Hij wordt ten toon gesteld als valsch geld, dat op de toonbank gespijkerd is. (Zie bank.) | |
Tooneel.Daar worden al wat tooneelen vertoond. De wereld is een schouwtooneel; Elk speelt zijn rol, en krijgt zijn deel. (Zie deel.) Verandering van tooneel. | |
[pagina 340]
| |
Der broederen toorn rijst al te hoog. (Zie broeder.) De toorn is als de koffij: men moet ze warm drinken, wil men niet, dat er de geur van vervliegt. (Zie geur.) De zonde wordt zonder toorn niet uitgebluscht. Die in toorn handelt, gaat in storm onder zeil. (Zie storm.) Een zacht antwoord stilt den toorn. (Zie antwoord.) Haastigheid is de aanvang - berouw het einde des toorns. (Zie aanvang.) Het einde des toorns is gewoonlijk het begin des berouws. (Zie begin.) Het is genoegelijk of gevaarlijk, dat men veel gemeenzaamheid met groote heeren heeft; want hunne gunst maakt groot, en hunne toornigheid klein. (Zie gemeenzaamheid.) Hij zweert bij Sint Barbara's toorn. (Zie sint barbara.) Men kan in toorn meer bederven, dan met verstand en bescheidenheid vergoed kan worden. (Zie bescheidenheid.) Toorn en wraak beraden zich niet lang. Veel spreken verwekt toorn, en heeft er menigeen bedorven.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Wien zou spel, boelschap, toorn en wijn niet verblinden? (Zie boelschap.) Wijk den toorn.Ga naar voetnoot2 Zie, dat je toornigheid niet voor je wijsheid gaat. Zie, hoe hangt hem de muil; ik wil hem de toornigheid afsnijden. (Zie muil.) Zoo gij leent, wacht dan schade of toorn. (Zie schade.) | |
Toovenaar.Hij is van een toovenaars geslacht. (Zie geslacht.) Men behoeft daarom geen toovenaar te zijn.Ga naar voetnoot4 | |
Top.'t Draait alles op een' top Naar vrouwe modes kop. (Zie kop.) d' Een heeft het in den top, En d' ander ziet erop. Hij haalt zijn zeil te hoog (of: in top).Ga naar voetnoot7 Hij heeft den top van den Parnas bestegen. (Zie parnassus.) Hij heeft te veel in top gemalèn.Ga naar voetnoot8 [In de Zaanl. Spreekw. leest men ter opheldering van dit spreekwoord: ‘De molen, die bij hevigen wind te lang de zeilen op de wieken voert, en topt, zonder ter juister tijd te zwichten, of de zeilen weg te nemen, loopt gevaar, de wieken te verliezen, of groote schade te krijgen. Op het leven toegepast, wil het zeggen: hij of zij heeft te hoogen staat gevoerd, op te grooten voet geleefd, met een te hooge zee willen zeilen, en het einde draagt er den last van.’ Men zegt hier dus hetzelf de als met het spreekwoord: Hij haalt zijn zeil te hoog (of: in top).] Hij is half top. Hij is nat in top: hij zal schippers dochter hebben. (Zie dochter.) Hij is topzwaar. [Als de top te zwaar belast is, dan kantelt het ligchaam gemakkelijk om. Men zegt dit van den dronkaard.] Hij liegt, dat hem de top rookt.Ga naar voetnoot9 Hij lijkt hem op een' top.Ga naar voetnoot10 Hij zal geen' hoogen (of: ouden) top scheren.Ga naar voetnoot11 Men kan het geld uit de toppen der vingers niet bijten (of: snijden). (Zie geld.) Op een klein schip bonte wimpels van den top voeren. (Zie schip.) Van top tot teen. (Zie teen.) Wanneer men het wilgenrijsje al te sterk buigt, breekt het topje. (Zie rijs.) Weinig doen en veel vermogen, Heeft er veel in top getogen.Ga naar voetnoot12 Zoo de beul met een de toppen van de vingers afslaat, wie zal de handen beklagen? (Zie beul.) | |
Tor.Eet karnemelk met gouden torren, zei Joor, daar krijgt men geen' stinkenden adem van. (Zie adem.) Hij bromt als eene tor.Ga naar voetnoot13 Hij is zoo razend als eene tor.Ga naar voetnoot14 [Posthumus zegt van deze spreekwijze: ‘Toer, tor, was in den Heidenschen tijd onzer vaderen een, aan thôrr, den dondergod, geheiligd insekt. Mogelijk is zelfs de naam thôrr met toer verwant. De beteekenis van toer is toch misschien gonzend, snorrend (versta er onder dier). Na de invoering van het christendom, hier te lande, poogden de geestelijken alles, wat de heidenen als goddelijk en heilig vereerden, eene slechte en onheilige beteekenis te geven. Hunne goden en godinnen herschiepen zij in duivelen en duivelinnen, hunne heilige en vereerde dieren veranderden zij in onreine en schadelijke. Zoo ging het met het paard, het zwijn, en zoo zal het ook met de tor gegaan zijn. In een woord, al het heidensche zocht men zoo te verchristelijken, of met het christendom dier dagen in overeenstemming te brengen.’] Zoo zwart als eene raaf (of: tor). (Zie raaf.) | |
Toren.Als hij spreekt, zoo kraait de haan op den kerktoren. (Zie haan.) Al viel hij van den toren, nog zou hij bij zijne vrouw op bed te land komen. (Zie bed.) Bij hooge torens waaijen veeltijds groote winden. De bliksem en de nijd gaan de kleine huisjes voorbij, en slaan op de groote torens. (Zie bliksem.) | |
[pagina 341]
| |
De kerk op den toren! (Zie kerk.) De reize is nog niet gedaan, Al ziet men kerk en toren staan. (Zie kerk.) Die bij torens woont, moet hooren klok-luiden. (Zie klok.) Een kind zou merken, dat dit figuurlijker wijze gesproken is, en dat eene muis geen olifant, en een toren geen horen is. (Zie figuur.) Er is gevaar in den toren. (Zie gevaar.) Het luidt altijd op mijnen toren.Ga naar voetnoot1 Hij blaast van den toren. Hij doet het zoo gaarne, gelijk de boeren in den toren stijgen. (Zie boer.) Hij draait als (of: is ongestadiger dan, ook wel: staat zoo vast als) een weêrhaan op den toren.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Hij heeft een hart als een toren. (Zie hart.) Hij is uit de paardenvoeten, die op den toren de klokken doet beijeren. (Zie klok.) Hij past er zoo min als een toren op eene Mennistenkerk. (Zie kerk.) Hij timmert (of: bouwt een' toren) op het zand.Ga naar voetnoot3 Hij zal dat kunnen omstooten, gelijk een Friesche os den toren van den heiligen Rombout met de hoornen zou kunnen doen. (Zie friesland.) Ik heb wel hooger toren zien vallen. Lichtmis vroeg de zon aan den toren, Dan gaat al het vlas verloren. (Zie maria lichtmis.) Men ziet de dingen anders van een' toren dan uit een keldervenster. (Zie ding.) Men zou huizen (of: kerken, ook wel: torens) op hem gebouwd hebben. (Zie huis.) Met enkel treedjes raakt men op den toren.Ga naar voetnoot4 Wie een' toren wil bouwen, die berekene eerst de kosten. (Zie kosten.) Zet hem in den toren. Zoo hoog als de toren van Babel. (Zie babel.) Zoo scheef als de toren van Farmsum. (Zie farmsum.) | |
Torn.Hij doet eenen torn op hem.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: hij tracht hem door het aanwenden van overredende middelen in zijn belang over te halen. Torn is scheur, schok of ruk, en alzoo een middel van geweld. De spreekwijze, zegt tuinman, ‘is afkomstig uit de tournooispelen, waar in gewapende Ridders met hunne gevelde speeren op malkanderen renden.’] Hij heeft menigen torn uitgestaan.Ga naar voetnoot6 | |
Tortelduif.Hij slacht Wiggert Wiggerts (of: Reiger Reigers), een' kenner van alle vogelen: hij zag eene zog (of: een' rog) voor eene tortelduif aan. (Zie kenner.) Zij is zoo kuisch als eene tortelduif.Ga naar voetnoot7 | |
Touw.Aan een touw vastzitten.Ga naar voetnoot8 Aan een zwak touw (een krank zeel, of: een' kwaden reep) moet men zachtjes trekken. (Zie reep.) Daar is een kronkel in het touw. (Zie kronkel.) Daar is geen touw aan te beleggen (of: aan vast te maken, ook wel: Geen touw kan het houden).Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Dat ding loopt verkeerd, zei de boer, en hij had een' kreeft aan een touwtje. (Zie boer.) Die het touwtje te hard (of: te stijf) trekken, krijgen de einden in de hand. (Zie einde.) Die zijn tijdje weet te gissen, En zijn touwtje weet te splitsen, En zijn glas te roere staan, Mag wel voor een' bootsman gaan. (Zie bootsman.) Dit touwtje is nog maagd. (Zie maagd.) Een vrouwenhaar trekt meer dan een marszeil (of: kabeltouw). (Zie haar.) Geef hem een touw aan zijn' hals. (Zie hals.) Gij moet aan dat lijntje (of: touwtje) niet trekken. (Zie lijn.) Gij zijt aan het lijntje (of: touwtje) vast. (Zie lijn.) Het gaat met een gangetje, zei de matroos, en hij had zijn' maat aan 't sleeptouw. (Zie gang.) Het houdt als verrot touw.Ga naar voetnoot10 Het kan misselijk loopen, zei Jorden, en hij had eene krab aan een touwtje. (Zie jorden.) Het moet wel eene groote spinnekop geweest zijn, die dat web gesponnen heeft, zei de mof, en hij examineerde het touwwerk op een oorlogschip. (Zie mof.) Het touw breekt gemeenlijk, daar het 't dunst en zwakst is. Het touw heeft geen' bot. (Zie bot.) Hij bindt Simson met een kabeltouw. (Zie kabel.) Hij gaat het touwwerk opschieten.Ga naar voetnoot11 Hij had het touw bijna laten slippen, zijn einde scheen niet ver te zijn. (Zie einde.) Hij heeft den vogel over het touw (of: uit de kooi) laten snappen. (Zie kooi.) Hij heeft eene streep door zijne hersens, zoo dik als een kabeltouw. (Zie hersens.) Hij heeft het touwtje aan zijn been. (Zie beenen.) Hij heeft het touwtje te stijf getrokken.Ga naar voetnoot12 Hij houdt de zaken op het sleeptouw.Ga naar voetnoot13 [Dat is: hij doet ze niet af, maar houdt ze slepende.] Hij is aan het touwtje vast. Hij is altijd in 't touw. [Dat is: hij heeft drukke bezigheid, nooit rust. Touw is waarschijnlijk genomen van de strengen van een tuig, waarin een paard voor ploeg of vrachtwagen gespannen is.] Hij neemt hem op het sleeptouw.Ga naar voetnoot14 [De schepen, die de vloot niet kunnen volgen, neemt men op het sleeptouw, dat is: men maakt ze aan een ander schip vast, en voert ze zoo mede. Zoo ook neemt men iemand op het | |
[pagina 342]
| |
sleeptouw, wanneer men hem brengt, waar hij uit eigene kracht niet komen kan.] Hij rijdt aan dat touw.Ga naar voetnoot1 Hij scheert het touw.Ga naar voetnoot2 Hij trekt wel aan een zeer lang touw, Die wacht, dat iemand sterven zou.Ga naar voetnoot3 Hij vertuit met vier touwen.Ga naar voetnoot4 Hij zal hem wel een ander touwtje om den hals vastrokkenen. (Zie hals.) Hij zal het touw aanhouden.Ga naar voetnoot5 Hij zou den duivel over boord bruijen, of hem een sliptouwtje geven. (Zie boord.) Hij zou wel in de kous van het touw kruipen. (Zie kous.) Houd aan het touw, vier niet meer.Ga naar voetnoot6 Ik wil mij aan geen stroo laten binden, zoo lang er nog touw te bekomen is. (Zie stroo.) Indien ons het eten als gehakt touw smaakte, dan waren wij er ongelukkig aan. (Zie eten.) Laat het touw schieten.Ga naar voetnoot7 Men kan er geen touw aan vastknoopen. Men kan hem den mond met een paarden haar open-maken, maar met geen kabeltouw weêr sluiten. (Zie haar.) Men moet het touwtje wat vieren.Ga naar voetnoot8 Trek maar aan het touwtje, dan vliegen alle vinkjes weg. Wie raakt er in de mars zonder touwtrappen en klimmen? (Zie mars.) Zonder touw is het kwaad hijschen.Ga naar voetnoot9 Zoo grof als een kabel (of: kabeltouw). (Zie kabel.) | |
Traan.Bloedige tranen schreijen.Ga naar voetnoot10 Daar is niets, dat eerder opdroogt dan een traan.Ga naar voetnoot11 Der erfgenamen traan Is maar gemaakte haan. (Zie erfgenaam.) De tranen baten den doode niet. (Zie doode.) De tranen, die zij schreijen, behoeven zij niet te p......Ga naar voetnoot12 De vrouwen hebben drieërlei tranen: van leed, van ongeduld en van bedrog. (Zie bedrog.) Die met tranen zaaijen, zullen met gejuich maaijen. (Zie gejuich.) Het zijn hoerentranen. (Zie hoer.) Hij doet het gelach in tranen veranderen. (Zie gelach.) Iemands tranen droogen. Men kan ook lagchen, dat men traanoogt. (Zie oog.) Op bruids tranen gaan (of: Bruids tranen drinken). (Zie bruid.) Op eens fellen menschen tranen zal zich niemand betrouwen. (Zie mensch.) Tranen met maten Ook somtijds baten. (Zie maat.) Tranen van vrouwen, 't hinken van honden en de oosten wind duren geene drie dagen. (Zie dag.) Tranen zijn bedriegelijk. Uwe tranen zullen nog wel beter te pas komen. [Dit zegt men, wanneer om beuzelingen geschreid wordt.] Varkens-tranen schreijen.Ga naar voetnoot13 [Dat is: tranen, die met geweld zijn uitgeperst.] Weduwenaars tranen droogen schielijk op. Zij schreit krokodillen-tranen. (Zie krokodil.) Zij schreit tranen met tuiten.Ga naar voetnoot14 [Tranen met tuiten schreijen, geeft een overdreven rouwmisbaar, een buitensporig weenen, te kennen; en daar men het van kinderen zegt, die om eene kleinigheid kunnen schreijen, alsof zij een groot verlies hadden ondergaan, zoo wordt het al gekkende toegepast. De Israëliten, zoowel als vele Heidensche volken, waaronder ook onze voorouders, ten tijde, toen het christendom in ons vaderland nog niet was ingevoerd, hadden gehuurde klaagvrouwen, die bij eenig sterfgeval geroepen werden, en wier tranen in langwerpige fleschjes of kannetjes, tuiten genaamd, werden opgevangen, ten einde die, tot aandenken aan den overledene, te bewaren, of bij de lijkbus in het graf te zetten.] | |
Tralie.Hij kan wel met de konijnen door de traliën eten. (Zie konijn.) Hij ziet als eene rat door de traliën. (Zie rat.) Ik zie veel door de vingers, zei de kat; toen zag ze door de traliën eene muis in de val zitten. (Zie kat.) Wel fiat, alle ding is bon, zei de Bremer, en hij zag zijn wijfs poppengoed door de traliën. (Zie bremer.) | |
Tramontane.Hij is de tramontane kwijt.Ga naar voetnoot15 [Dat wil zeggen: hij geraakt in verwarring, en weet niet meer, wat hij doen moet, daar hij zijne tegenwoordig heid van geest heeft verloren. Lublink zegt betrekkelijk deze spreekwijze: ‘Ik weet niet, welke gewrongen, gedrongen verklaaringen hieröver door onze maandschriften, door den Wijsgeer kant en anderen, zijn te berde gebragt. Ondertusschen het woord zelve, tramontane, dat gewisselijk transmontana moet weezen, toont genoegzaam, uit welk land het herkomstig is. Wanneer wij ons dus herïnneren, dat de Ouden, die het kompas niet kenden, en dierhalven, wanneer zij buiten gezicht van het land waren, hun koers naar de sterren, en inzonderheid naar de noord- of poolster moesten richten; wanneer wij hier bij voegen, dat | |
[pagina 343]
| |
de Middellandsche Zee eene van de eerst bevaren is, en men toen de noordster altoos over of aan geene zijde van de Alpen zag, die daardoor den naam van Stella Transmontana verkreeg; wat is natuurlijker, wanneer men, bij mistig of donker weer, op de gis moet afzeilen, dan te zeggen: Wij zijn de Transmontana kwijt, wij hebben onzen gids verlooren? - en dit komt mij zo ongezocht, zoo voldoenend voor, dat men tot geen kunstiger uitleggingen zijn toevlucht behoeft te neemen.’] | |
Trap.Allengskens treden wij een trapje hooger (of: lager).Ga naar voetnoot1 Al weêr één, al weêr één, zei Govert, en hij haalde de bruiloftsgasten één voor één met het haar de trappen op. (Zie bruiloft.) Avanceer, zei Steinmeijer, en toen gooide hij zijne vrouw van de trappen. (Zie steinmeijer.) Daar gaan wij, meester Marcus! met de kat de trappen af. (Zie kat.) Dat ligt, zei Jaap (of: Maarten), en hij gooide zijn wijf van de trappen. (Zie jakob.) De onderste trap is beneden. De trappen van het stadhuis zijn glibberig. (Zie stadhuis.) Die trappen zullen mij nog doen trouwen. Het is een ongelukkig land, waar de armen op de trappen van de paleizen der rijken zitten. (Zie arme.) Het ligt op den trap; je behoeft niet te bukken. Het spoedt wel, maar het valt wat ongemakkelijk, zei Flip, en hij rolde van de trappen. (Zie flip.) Hij doet hem de deur uit (ook wel: de trappen af) dansen. (Zie deur.) Hij heeft de blaauwe trappen geteld. Hij heeft haar menigen trap ontteld.Ga naar voetnoot2 Hij is door een' wenteltrap gezift. Hij is van de trappen gevallen. [Men zegt dit van iemand, wiens haar geknipt is.] Hij is zoo fijn, alsof hij door een' trap gezift ware. (Zie fijn.) Hij is zoo wijs als Salomo's kat, die van wijsheid de pooten brak (of: van de trappen viel). (Zie kat.) Hij kan geene luis van de trappen schoppen. (Zie luis.) Hij smijt zijn kalf ten venster uit, of doet het van de trappen springen. (Zie kalf.) Iemand de trappen laten tellen. [Hem de trappen afgooijen: hij noemt ze dan één voor één met zijn hortend ligchaam. Dit is onderscheiden van het tellen der blaauwe trappen. Men zegt, dat hij de blaauwe trappen heeft geteld, die in de gevangenis zijn verblijf houdt.] Ik en de kat vielen te gelijk van de trappen. (Zie kat.) Ik wil om de keur van den balk (of: van de trappen) niet vallen (of: niet opstaan, ook wel: uit mijn' mond niet spuwen). (Zie balk.) Ik zal hem de blaauwe trappen doen opgaan.Ga naar voetnoot3 [Het is hetzelfde, of men iemand voor de roode deur doet komen, of hem de blaauwe trappen doet opgaan: beide ziet op de geregtsplaats, waar de overtreder der wetten zijn loon ontvangt.] Men komt met één' sprong niet op den hoogsten trap. (Zie sprong.) Men moet de trappen van boven af verwen (of: boenen), en niet van onderen op.Ga naar voetnoot4 Van den eenen eertrap tot den anderen opklimmen. (Zie eer.) Wie raakt er in de mars zonder touwtrappen en klimmen? (Zie mars.) Zij is op den hoogsten trap.Ga naar voetnoot5 [Posthumus zegt ter opheldering dezer spreekwijze: ‘Zij is de bruid. Zij staat op het toppunt van vrouwelijke zaligheid.’ Ook ik heb dit zeggen altijd alleen in het algemeen hooren gebruiken van de jonge dochter, die het huwclijksbootje denkt in te stappen. Dr. j.h. halbertsma denkt bepaaldelijk aan het derde huwelijks-gebod, als hij, in de Gids van Februarij 1856, den Nieuwen Frieschen Volks-Almanak van 1854 beoordeelt. Dáár zegt hij: ‘Ik geef den Heer posthumus in bedenking, of dit niet ziet op den hoogsten trap des predikstoels, vanwaar de predikant, toen de acten van den burgerlijken stand nog door de geestelijkheid gehouden werden, drie Zondagen achter elkander de huwelijks-geboden afkondigde, voordat de verloofden trouwen mogten? Drie weken was immers de gansche duur van hare bruidschap.’] | |
Trapper.Het is een watertrapper.Ga naar voetnoot6 [Een watertrapper is iemand, die met behulp van een' toestel van kurk op het water treedt. Dit geschiedt niet dan met de uiterste voorzigtigheid en langzaam; daarom gebruikt men deze spreekwijze van een' wankelmoedig', weifelend', ongestadig' man.] | |
Trechter.Hij zal hem de wijsheid door den Neurenburger trechter in den kop gieten. (Zie kop.) Men zal het hem met een' trechter ingieten.Ga naar voetnoot8 Muziek door een' trechter: Hoe langer, hoe slechter. (Zie muziek.) | |
Tred.Dat is de regte tred van den vloer.Ga naar voetnoot9 Drie treedjes op een tafelbord. (Zie bord.) Een goed man kan wel een' tred op zijne teenen lijden; hoewel hij geen' harden schop tegen zijne scheenen kan verdragen. (Zie man.) Elke trede is eene nadering tot den dood. (Zie dood.) | |
[pagina 344]
| |
Elk mag loopen, zoo als hij wil; maar hij houdt zijn' tred, - hij slacht den ezel. (Zie ezel.) Gij wilt een' ezel uit zijnen tred leeren gaan! (Zie ezel.) Honderd twintig treê en twintig zwad Is een maaijers mat. (Zie maaijer.) Indien elk zijns weegs ging, niemand zou hindertreden gewaar worden. (Zie hinder.) Met enkel treedjes raakt men op den toren. (Zie toren.) Niemand gaat zoo zeker, of hij doet wel eenen mistred. | |
Treil.Met zeil en treil (of: Zoo als het treilt en zeilt).Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) [Dat is: met al, wat ter zake dienstig is. Winschooten zegt: ‘Treil noemen de seelui een lijn, daar men een schuit mee' voort trekt; en hier van het seggen: ik verkoop uuw de schuit met seil en treil, dat is: soo als sij rijd en seild, het een met het ander;’ waaruit men tevens zoude moeten opmaken, dat de spreekwijze: Zoo als het treilt en zeilt (of, zoo als men dikwijls hoort zeggen, reilt en zeilt) eene vergissing is voor rijdt en zeilt. Rijden toch wordt onder de zeelieden gezegd van een schip, dat voor anker ligt.] | |
Trek.Dat is een aardige trek.Ga naar voetnoot2 Dat is een averegtsche trek.Ga naar voetnoot3 Dat is een Geldersche trek. (Zie gelderland.) Dat is een looze trek.Ga naar voetnoot4 Die geen' trek heeft, die is beest. (Zie beest.) Een gaauwe trek maakt voorbaat.Ga naar voetnoot5 Er is geen trek in de baai. (Zie baai.) Groote liefde, maar weinig trek. (Zie liefde.) Hij krijgt zijne trekken t'huis. (Zie huis.) Hoe kan men trekken, waar men geen' trek toe heeft?Ga naar voetnoot6 Iemand een' trek spelen.Ga naar voetnoot7 | |
Treurspel.Dat past erbij als een oliekoek in een treurspel. (Zie koek.) Lach niet: het is een treurspel. | |
Tribulateur.Het is een tribulateur van waarde.Ga naar voetnoot8 [Men zegt dit van een' onbeschaamden lasteraar. Een tribulateur is iemand, die zijn' evenmensch kwelt, beangstigt, pijnigt of martelt, en een tribulateur van waarde zoodanig persoon bij uitnemendheid.] | |
Trijn.Dat is dolle Trijn, die hare opvoeding bij de varkens gekregen heeft. (Zie opvoeding.) Dat is een ongelukkig zeer, zei Trijn, en zij kreeg een paar kakhielen. (Zie kakhiel.) Die Lijsje kent, die kent ook Trijn. (Zie lijs.) Her op bemind vleisch, zei goedige Trijntje, en zij klopte op haar' aars. (Zie aars.) Het hek is van den dam, zei Trijn, en zij haalde haar' vrijer in huis. (Zie dam.) Het is Joris en Trijn. (Zie joris.) Jeroen, je bent een aardig gastje, zei Trijn, je schildert mijn paneel zeer aardig zonder kwastje. (Zie gast.) Ik houd van geene ijdelheid, zei Trijn, en zij voelde eene ledige beurs. (Zie beurs.) Is het anders niet, zei Trijn, en zij moest op het schavot te pronk staan. (Zie pronk.) Klaar is Kees, zei Trijn, en toen hing haar man aan de galg. (Zie galg.) Men behoeft zich aan één ding niet te houden, zei Trijn, daarom gebruik ik er zes. (Zie ding.) Trijn de schooister slachten, die het volk wijsmaakte, dat ze puur stekeblind was. (Zie schooister.) Wij moeten malkander geene vonken in de kous blazen, zei gele Trijn, mijne moeder verkoopt ook vuur. (Zie kous.) Wijntje En Trijntje.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: vrolijke drinkpartijen en de vrouwen - bacchus en venus dienen.] | |
Trijntje van der Knor.Ik versta zulk gebrui niet, zei Trijntje van der Knor, en de kat speelde met eene slip van haar hemd. (Zie gebrui.) | |
Trijn van Hamburg.Hij is er beter afgekomen dan Trijn van Hamburg: die verloor er beide ooren bij. (Zie oor.) | |
Trijn van Limpen.Het is eene regte Trijn van Limpen. [Dat wil zeggen: dat meisje is een regte driedekker, zij is zeer bij de hand, het is eene Kenau van eene meid. De huisvrouw van jan jakobsz. van leemput was cathrina de berghes, en niet catharina bergers, zoo als haar naam veelal voorkomt. Zij is meest onder den naam van trijn van limpen bekend. Nadat het kasteel Vredenburg, te Utrecht, in 1577, aan de Spanjaarden ontrukt was, was het trijn van limpen, die de eerste hand | |
[pagina 345]
| |
aan deszelfs slooping legde, en waardoor haar naam vereeuwigd is.] | |
Trijp.Het is eene looze trijp.Ga naar voetnoot1 [‘Dat wil zeggen,’ zoo schrijft tuinman, ‘zy is een schalke bedriegster.’ Dat trijp bedriegster beteekent, leidt hij daaruit af, dat de Grieken aan een' arglistigen bedrieger den naam van trupanon gaven, waardoor hij de spreekwijze verklaart: Hij is door den neus geboord, omdat trupanon eene boor is. ‘Van dat trupanon,’ zegt hij, ‘is trijp zonneklaar versmeed. Die twyfelen wil, toone eens, wat trijp andersuitdrukt.’ Trupanon voor boor gaat goed; maar trijp van trupanon af te leiden, is minder zeker, en lang niet ‘zonneklaar.’ Hoe tuinman dan nog tot de beteekenis van bedriegster komt, blijkt nergens uit. Ik wil er niet aan twijfelen, of zijne uitlegging is stellig zot; doch de ware kan ik niet gissen. Het zou kunnen zijn, dat trijp van trippeltrine afkomt, in Holstein gezegd voor een' teêr of ligt aangedaan vrouwspersoon, van trip, een schoeisel, ook bij ons bekend. Eigentlijk zegt het woord: iemand, die trippelend, dat is: bevend, gaat. Daar trijp, in 't Fransch en Engelsch, het ingewand van een dier is, wat, volgens bilderdijk (zie zijne Verkl. Geslachtlijst, op het woord trijp), mede voor onze taal geldt, zou het ook kunnen zijn, dat eene looze trijp, als zijnde een varkensingewand, waarin geen worst zit, alzoo op eene bedriegster was overgebragt.] | |
Troef.Armoede is troef. (Zie armoede.) Daar speelt de duivel meê, zei Saam, vier azen en niet ééne troef. (Zie aas.) De knuppel zal troef zijn. (Zie knuppel.) Het is altijd schoppen troef. (Zie schoppen.) Hij heeft altijd troef in handen. (Zie hand.) Hij heeft geen troef.Ga naar voetnoot2 Hij krijgt troef. Hij maakt schoppen troef. (Zie schoppen.) Hij verliest zijne beste troeven. Hij verzaakt geen troef.Ga naar voetnoot3 Hoe hij het aanlegt, het is al troef voor de hand. (Zie hand.) Men kan er de troef wel uithalen. Troef is heel verward.Ga naar voetnoot4 | |
Troep.Dat is de troep van Schinder Hannes. (Zie schinder hannes.) Het is een koude troep. Het is een troep van Maziton. (Zie maziton.) Het is gemakkelijker, een' troep muizen naar Jeruzalem te drijven, dan twee vrouwen te bewaken. (Zie jeruzalem.) Het ziet er uit, of er een troep soldaten in gebivouacqueerd heeft. (Zie soldaat.) Hij is als de ooijevaar, die den troep niet volgen kon, en alleen achterbleef. (Zie ooijevaar.) Twee aan twee, en de rest aan troepjes. (Zie rest.) Zij zijn als een troep biggen uit eene vruchtbare zeug voortgekomen. (Zie big.) | |
Troeteling.Beter eens ouden mans troeteling, dan eens jongen mans verstooteling te zijn. (Zie man.) | |
Trog.Als de varkens: knorren bij den vollen trog. Als de zog Tot den trog.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Als de zog zat is, dan werpt zij den trog om.Ga naar voetnoot6 Als het varken den trog omsmijt, valt het er zelf. bij neêr. Die uit den trog gestooten is, wil er weder bij.Ga naar voetnoot7 Een varken sterft van geen' vuilen-, maar wel van een' leêgen trog.Ga naar voetnoot8 Het smaakt naar den trog; Had ik meer, ik at nog.Ga naar voetnoot9 Ik moet zien, wat eruit zuren zal, zei de bakker, en hij sch... in den trog. (Zie bakker.) In die slaapbank zal ik mij van nacht wel behelpen, zei dronken Tijs, en hij ging in een' varkenstrog liggen. (Zie bank.) | |
Troje.Dat gelijkt wel den tweeden brand van Troje, zei Jochem, en hij zag een' bos zwavelstokken branden. (Zie bos.) Dat gelijkt wel naar den brand van Troje, zei de man, En hij brandde zeven en tachtig vlooijen in eene kastanjepan. (Zie brand.) Dat is al vóór het Trojaansche paard in de wereld geweest. (Zie paard.) Hij haalt het paard van Troje in. (Zie paard.) Hij is het paard van Troje. (Zie paard.) | |
Trommel.Als de trom slaat, is alles betaald. [Als het sein tot den afmarsch gegeven is, is er van den soldaat niets meer te halen.] Het is kwaad hazen (of: vogels) met trommels vangen. (Zie haas.) Hij blijft bij zijn woord, als een haas bij eene trompet (of: trommel). (Zie haas.) Hij heeft een' buik gegeten als eene trom (of: zoo dik als eene ton, ook wel: met eene tuit). (Zie buik.) Hij huurt met trommelslag. (Zie slag.) Hij is met stille trom vertrokken.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 346]
| |
Hij is te vangen als een haas met eene trommel. (Zie haas.) Hij is zoo wild, alsof hij met eene trommel gevangen was.Ga naar voetnoot1 Hij kan met al zijne vrienden wel op eene ton (of: trommel) dansen. (Zie ton.) Hij roert de mondtrommel. (Zie mond.) Iets bij trommelslag verkoopen. (Zie slag.) Met het trommeltje gewonnen en met het fluitje verteerd. (Zie fluit.) Onder de trommel hoort men geene wetten.Ga naar voetnoot2 Pijp en trom willen waar worden. (Zie pijp.) Twee stuivers in eene trommel maken meer geraas, dan als zij vol is met louis d'or. (Zie geraas.) Van iemands bakhuis eene trommel maken. (Zie bakhuis.) Wat fluit en vedel vergaderen, wordt door de trommel weêr versmeerd. (Zie fluit.) Zij passen op elkander als twee trommelstokken. (Zie stok.) | |
Trompet.Eene drooge kuch is de trompet van den dood. (Zie dood.) Hij blijft bij zijn woord, als een haas bij eene trompet (of: trommel). (Zie haas.) Hij steekt (of: blaast) de trompet.Ga naar voetnoot3 Men kan geen' jagthoorn maken van een' zwijnsdrek, noch van een' vossenstaart eene trompet. (Zie drek.) | |
Tronie.Dat is tot represaille, zei Pleuntje tegen Joor, en zij smeet hem al den marsepein tegen zijne tronie. (Zie joor.) Man en vrouw hebben ééne tronie. (Zie man.) Patiëntie is goed kruid, maar wast niet in alle hoven, zei Hein de diender, en hij kreeg door zijne patiëntie eene sneê in zijne tronie. (Zie diender.) Stond die tronie in een' muur gemetseld, de honden zouden er zich op dood bassen. (Zie hond.) | |
Troost.Eens mans leugen is eener vrouwe troost. (Zie leugen.) Geduld is Leidens troost. (Zie geduld.) Het is een ellendige troost, dat er meer ellendigen zijn. (Zie ellendig.) Het is een kranke troost in een groot verdriet. Het is een kranke troost op eenen verren weg.Ga naar voetnoot4 Hij vindt nergens troost. Hoop en troost zijn twee zaken, Die droeve harten blijde maken. (Zie hart.) Hoop is Leidens troost. (Zie hoop.) Schoone troost voor een benaauwd hart. (Zie hart.) Zoek troost in Perk. (Zie perk.) Zulke oogst is kranke troost. (Zie oogst.) | |
Trouw.Biecht zonder rouw, Vriend zonder trouw, Gebed zonder eenigheid: 't Is al verloren arrebeid. (Zie arbeid.) Daar is trouw noch geloof op de aarde. (Zie aarde.) De eed dwingt: op mannen trouw - mannen waarheid. (Zie eed.) De liefde is uit, om trouw te halen. (Zie liefde.) Der boeren slagen zijn trouw en waarheid. (Zie boer.) De trouw der maagd moog breken, De minnaar kan zich wreken. (Zie maagd.) Deugd baart vriendschap en trouw. (Zie deugd.) Die geene trouw heeft, leeft als de wilde beesten. (Zie beest.) Die ter goeder trouw dwaalt (of: Die 't niet weet), zondigt niet.Ga naar voetnoot5 Die trouwe vindt, trouwe ze.Ga naar voetnoot6 Eer en trouw is in nobiskroeg verzopen. (Zie eer.) Friesche trouw en Hollandsche dukaten: daarmede kan men ver komen. (Zie dukaat.) Geene goede trouw houdtstand, wanneer men over ééne zaak tweemaal manen moet. (Zie stand.) God straft en wreekt, Waar trouw ontbreekt. (Zie god.) Goede trouw is de brug van de ezels. (Zie brug.) Het is eene Swobs trouwe. (Zie swob.) Hij heeft zijn trouwtje verkwakkeld.Ga naar voetnoot7 [Kwakkelen beteekent: ongestadige bewegingen maken; verkwakkelen, waarin ver eene versterking aan den zin geeft, zal dus willen zeggen: op eene losse wijze met iets te werk gaan, verbeuzelen, verkwisten, alzoo: eene ligtzinnige daad bedrijven. Tuinman zegt dan ook, dat men door het spreekwoord te verstaan hebbe: ‘hy heeft zich onbezonnen verslingert.’ Ofschoon het spreekwoord, volgens de tweede aanteekening, uitsluitend op het huwelijk zoude zien, heeft het uitgebreidere beteekenis, en is op alle aangegane verbindtenissen van toepassing.] Hij is trouw, die trouwe doet. (Zie getrouw.) Met wel te dienen en zijn getrouwe Geraakt de schildknaap aan de vrouwe. (Zie schildknaap.) Trouw heeft brood, Als ontrouw ligt in grooten nood. (Zie brood.) Trouw is ligter dan eene pluim. (Zie pluim.) Trouw, kom morgen, Zoo wil ik borgen. (Zie morgen.) Trouw laat zich niet schenden. Trouw moet blijken.Ga naar voetnoot8 Trouw (of: Eer) voor goud. (Zie eer.) Trouw reed met het paard weg. (Zie paard.) Vrienden genoeg, ware er maar trouw genoeg. Witte raven vindt men zelden, al zoo zelden vindt men trouw. (Zie raaf.) | |
[pagina 347]
| |
Zich voor dich: trouw wordt weinig gevonden, zei de hond tegen den haas. (Zie haas.) Zonder trouw: de handel is geveld, en het land staat onvast. (Zie handel.)
De eerste soppen zijn de beste; De eerste trouw gaat voor de leste. (Zie sop.) De eerste zijn de beste panden: niets toch gaat voor de eerste trouw. (Zie pand.) Hij wringt zijn' trouwring uit. (Zie ring.) Ken de vrouw Vóór de trouw. Men dwingt geene menschen tot de trouw. (Zie mensch.) | |
Trui.Aagt (of: Mat) kent Trui wel. (Zie aagt.) Die Trui was wel meer voor den hond geweest. (Zie hond.) Het is zoo'n rare Trui. Hij vrijt Trui met één oor. (Zie oor.) Hoe heb ik zooveel bekijks, zei losse Trui, en zij werd naar het spinhuis gebragt. (Zie bekijk.) Ik maak slappe dingen stijf, zei Trui, en zij maakte beulingen. (Zie beuling.) Mat is aan Trui geraakt. (Zie mat.) Truitje roert me niet.Ga naar voetnoot1 [Ik heb er geene weet van.] Wonderlijke huisvesting, zei Trui, en zij vond een rattennest in haren klomp. (Zie huisvesting.) | |
Truydeman.Truydeman en zijn wijf.Ga naar voetnoot2 [Dat wil zeggen: de man is alleen geen baas, maar de vrouw heeft ook wat te zeggen. Het is een Hoornsch spreekwoord. Dáár leefde, in de 16e. eeuw, truydeman en zijn wijf, die den armen vele weldaden bewezen. De giftbrieven, die sedert ontstonden, luidden allen op naam van Truydeman en zijn wijf.] | |
Tui.Hij houdt het op de tui.Ga naar voetnoot4 [Dat is: hij brengt de zaken niet aan haar einde, maar schuift ze op de lange baan, en houdt ze aan het sleeptown. Tui is een der touwen, waarmede men de schepen vastlegt, welk werk vertuijen heet.] | |
Tuig.Een slordig tuigje hengelt al mede. Geen beter tuig dan 's menschen hart. (Zie hart.) Goed tuig, goed meester. (Zie meester.) Het is klappermanstuig. (Zie klapperman.) Het oog is 's harten tuig. (Zie hart.) Het tuigje moet fiksch zijn.Ga naar voetnoot5 Met kwaad tuig is het kwaad werken.Ga naar voetnoot6 Wat gaat haar een tuig af.Ga naar voetnoot7 Zijn boventuig (of: Zijne takelaadje) is in de war. (Zie takelaadje.) | |
Tuil.Hij is van Tuil.Ga naar voetnoot8
Laat hem zijnen tuil tuilen.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: laat hem zijn hoofd maar volgen, en stoor u niet aan hem, zooveel te spoediger wordt hij 't moede, en houdt dan op. Tuil is hier jokkernij, ofschoon het vele andere beteekenissen toelaat. Tuinman, in zijne Fakkel der Nederd. Taale, op het woord tuilen, geeft aan tuil de beteekenis van tol. ‘Ymand zynen tuil laten uittuilen,’ zegt hij, ‘is, zynen tol laten uittollen. De tol tuilt zynen tuil uit, wanneer hy omdraait zo lange, tot dat hy blyft liggen. Dit word by gelykenis tot een mensch overgebragt.’] Om den tuil gehouden worden. [Dat wil zeggen: voor den gek gehouden worden.] | |
Tuimelgeest.Dat gelijkt wel een' tuimelgeest, zei Bastiaan, en hij zag een' stront van de kaai in het water rollen. (Zie bastiaan.) | |
Tuin.Als de hemel valt, blijft er geen tuinstaak staan. (Zie hemel.) Bij hem is te p..... als bij een' ouden tuin.Ga naar voetnoot10 Dat loert op tuinboonen. (Zie boon.) De vos groet dan alleen de heg, wanneer hij in den tuin wil. (Zie heg.) Een man van groot fortuin Past op geen' staak of tuin. (Zie fortuin.) Een oude tuin ligt allerbest.Ga naar voetnoot11 Elk heeft genoeg in zijn eigen tuintje (of: aan zijn' eigen' hof) te wieden. (Zie hof.) Gij moest eens in mijn tuintje zijn. Het is een regte tuinstaak (of: Hij is zoo regt als een tuinstaak). (Zie staak.) Het is nu nabuur over den tuin, dan nabuur over de stoep. (Zie buurman.) Hij heeft de kap (of: den mantel) op den tuin gehangen. (Zie kap.) Hij is regt in zijn' knoltuin. (Zie knol.) Hij laat zich om den tuin leiden.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) [Dat is: hij paait hem met schoone woorden en valsche beloften. Tuin beteekent omheining. Wie de heining wordt omgeleid, dien brengt men niet in den hof. Nadat de jager eene gelijkluidende verklaring van van engelen heeft aangehaald, zegt hij: ‘Ik zie dan ook geen grond, om met bild., Verkl. Gesl. iii. 170, voor tuin, tuil te willen gelezen hebben.’] Hij zal niet ligt gebraden ganzen over den tuin werpen. (Zie gans.) Hij zendt hem om de tuinschaar. (Zie schaar.) Hij zit als een havik op den tuin. (Zie havik.) Is het kijken door den tuin nu niet gedaan?Ga naar voetnoot13 Nabuur over den tuin, nabuur weder terug. (Zie buurman.) | |
[pagina 348]
| |
Tegen eenen ruwen tuin is het goed wrijven.Ga naar voetnoot1 Waar de haag (of: tuin) het laagst is, wil elk erover. (Zie haag.) Wied eerst uw eigen tuintje schoon, en dan dat uws buurmans. (Zie buurman.) Wie den tuin verbreekt, dien zal eene slang steken. (Zie slang.) Wie rijk wil worden, moet zijne ziel eenen tijd lang op den tuin hangen, en als hij rijk is, haar er weder afnemen. (Zie rijke.) Zoo de tuinman, zoo de tuin. | |
Tuit.Hij heeft een' buik gegeten als eene trom (of: zoo dik als eene ton, ook wel: met eene tuit). (Zie buik.) Hij heeft eene tuit.Ga naar voetnoot2 [‘Dit zegt men van ymand,’ zoo leest men bij tuinman, ‘die eene groote inbeelding heeft van zich zelven, zich verkeft, en geerne voor wat groots zoude aangezien wezen;’ terwijl hij er als verklaring op laat volgen: ‘'t Is ontleent van de tuiten of fontanjes, welke kleine menschen op 't hoofd zetten, om grooter te schynen, dan zy in der daad zyn, en, zo zy konden, wat tot hunne lengte toe te doen.’] Tuit, tuit, oude leuren! (Zie leur.) Tuit, tuit: 't Een oor in en 't ander uit. (Zie oor.) Zijne tuiten opsteken.Ga naar voetnoot3 Zij schreit tranen met tuiten. (Zie traan.) | |
Tuk.Daar is weinig tuk. [De handel is gering; er is niet veel kooplust.] Een tukje doen. [Een middagslaapje nemen.] Er is tuk aan den hengel. (Zie hengel.) Hij is van een' goeden tuk. | |
Tulband.Silentie en patiëntie is het beste geneesmiddel, zei Cornisicia, en zij zette haren man een' tulband op, daar twee bijzondere pluimen uitgroeiden. (Zie cornisicia.)
Hij zit op witten wijn en tulband. [Zoo zegt de soldaat van zijn' makker, die op water en brood zit.] | |
Tureluur.Hij is uit zijn' tureluur. [Dat wil zeggen: hij is in geene goede stemming; zoodat tureluur zooveel zal beteekenen als luim. Men zegt ook: Het is, om tureluursch te worden, en dit beteekent: het is, om dol te worden. Of deze beide spreekwijzen af te leiden zijn van den tureluur, die tot de moerasvogels, en bepaaldelijk tot de strandloopers behoort, heb ik niet kunnen ontdekken. Deze trekvogel komt in Maart tot ons; hij is niet schuw, maar weet door snel loopen in het lange gras aan zijne vervolgers te ontsnappen.] | |
Turf.Als hij op een' turf staat, kan hij over eene kluit zien. (Zie kluit.) Asch is verbrande turf. (Zie asch.) Beter één turf in de keuken, dan duizend op het veenland. (Zie keuken.) Daar hangt de witte turf uit. Daar is geen vermakelijker brand dan nat hout en bevroren turf, zei Pieter, want het hout zingt, en de turf luistert ernaar. (Zie brand.) Daar komt bezoek (of: Ik dacht het wel), want ik had een' driekanten turf aan den haard gelegd. (Zie bezoek.) Dat brengt geen' turf in de mand. (Zie mand.) Dat brengt turf aan den wal. Dat is door het oor van eene turfmand ingefluisterd. (Zie mand.) Die een kluitje heeft, heeft er graag een turfje bij. (Zie kluit.) Die koek drijft, zei malle Gijs, en hij zag een' Frieschen turf in het water liggen. (Zie friesland.) Die turf uit het veen haalt, heeft vrij brand. (Zie brand.) Die wil wezen een wijs man, Doe zijn' turf op vóór Sint Jan. (Zie man.) Een drooge turf is haast ontvonkt.Ga naar voetnoot4 Een scheetje in het bed is zoo goed als een turfje aan den haard. (Zie bed.) Het is een mannetje op een' turf. (Zie man.) Het is goed vuur maken van eens anders turf.Ga naar voetnoot5 Het is keurige muziek door het oor van eene turfmand. (Zie mand.) Het komt op geen' turf aan, als men in het veen is.Ga naar voetnoot6 Hij is de waard van het turfhok. (Zie hok.) Hij is geen' turf hoog.Ga naar voetnoot7 [Volgens den verzamelaar, van wien ik het spreekwoord overnam, zegt men dit ‘van een bedrukt, ontmoedigd mensch,’ en dus in onderscheiding van een mannetje op een' turf, waardoor men een' mensch van eene kleine gestalte verstaat, alzoo: een kleine man, geen klein man.] Hij is voogd, daar de turf ligt.Ga naar voetnoot8 Hij weet eenen turf in drieën te kloven.Ga naar voetnoot9 Hij wil kluiten voor turven tellen. (Zie kluit.) Hoog land, ligte turf. (Zie land.) Laten wij ons nu eens helder warmen, zei Geurt tegen zijne kinderen, en zij zaten bij een' rookenden turf. (Zie geurt.) Natte turf brandt niet wel.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 349]
| |
Natte turf en nat hout Maken 't hart benaauwd. (Zie hart.) Turf en hout houdt goed gezelschap. (Zie gezelschap.) Turven sturen naar de veenen.Ga naar voetnoot1 Van een kluitje komt men tot een turfje. (Zie kluit.) Wat duurt er eeuwig, zei de metselaar; toen had hij, om de goedkoopte, een' oven van Friesche turf gemetseld. (Zie friesland.) Zijn turf is te ligt. [Hij heeft niet veel in te brengen.] | |
Turk.De Turk is op de kust. (Zie kust.) Een Renegaat is erger dan een Turk. (Zie renegaat.) Een Turk zou medelijden met hem hebben. (Zie medelijden.) Het is een regte (booze, of: wreede) Turk.Ga naar voetnoot2 Het is voor geen' Turk, om uit te staan. Hij is aan de Turken overgeleverd.Ga naar voetnoot3 Hij is van den Turk gevangen.Ga naar voetnoot4 [‘Dit zegt men boertende van ymand,’ zoo schrijft tuinman, ‘die een gelag ten besten geeft;’ terwijl hij als reden van dit zeggen erbij voegt: ‘'t Zal zyn, om dat gevangene van den Turk zich door opgebragt rantzoen moeten vrykoopen.’] Hij zweert als een Turk.Ga naar voetnoot5 Men moet niet scheiden als Heidenen en Turken. (Zie heiden.) Men zou dat aan geen' Turk doen.Ga naar voetnoot6 Val aan als Turken.Ga naar voetnoot7 | |
Twee.Al doen er twee hetzelfde, het is daarom niet hetzelfde.Ga naar voetnoot8 Als er twee kijven, hebben ze beide schuld. (Zie schuld.) Daar er twee wedden, moet er één verliezen. (Zie één.) Die twee loopen in hetzelfde gareel. (Zie gareel.) Die twee schieten door één gat. (Zie gaten.) Die twee trekken één juk. (Zie juk.) Geheim van één weet God alleen; Geheim van twee wordt ligt gemeen; Geheim van drie weet iedereen. (Zie drie.) Haast u niet: men zal er nog twee nat maken, eer men u scheert.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Het is de tierelier: Beter twee bedorven dan vier. (Zie tierelier.) Het is een goed paar (of: Het zijn er twee voor een paar). (Zie paar.) Het is zooveel als twee, die kwamen en niets bragten.Ga naar voetnoot10 Hij doet net zooveel als twee, die niets doen. Lange mijlen leggen Tusschen doen en zeggen (of: Tusschen doen en zeggen is groot onderscheid, ook wel: Zeggen en doen is twee, en nog: Met zeggen en doen paait men er twee). (Zie mijl.) Man en vrouw zijn één, zei Jochem; maar in de Delftsche schuit betalen zij voor twee. (Zie delft.) Man en wijf zijn één; maar, als ze zamen kijven, stellig twee. (Zie één.) Twee aan twee, en de rest aan troepjes. (Zie rest.) Twee klimmen meer dan één. (Zie één.) Twee kunnen (weten, of: zien) altijd meer (ook wel: zijn wijzer) dan één alleen. (Zie één.) Twee op ééne leest gepast. (Zie leest.) Twee op éénen tijd te vrijen, Ziet men zelden wel gedijen. (Zie tijd.) Twee tegen één is moordenaars werk. (Zie één.) Waar twee slapen bij malkaâr, Wordt de een gelijk de aâr. Zij heeft deks genoeg voor twee. (Zie dek.) Zij sch.... alle twee door één gat. (Zie gaten.)
Allerlei is tweeërlei. (Zie allerlei.) Beginnen en afmaken is twee. Beloven en doen is twee. Beloven en geven is twee.Ga naar voetnoot11 Beloven en houden is twee.Ga naar voetnoot12 Beloven is één, en woord houden is twee. (Zie één.) Eén hou-daar is beter dan twee (of: tien) gij-zult-het-hebben. (Zie één.) Eén verkrijgen, doet naar twee verlangen. (Zie één.) Eén verloren, twee gevonden. (Zie één.) Het is zoo waar, als dat twee maal twee vier is.Ga naar voetnoot13 Het zijn en de schijn is twee. (Zie schijn.) Hij heeft ze (of: Hij bezit koekjes) van twee en twaalf. (Zie koek.) Hij veegt (of: poetst) er twee. [Dat wil zeggen: hij wint dubbel. Bij het jassen (zeker kaartspel van dien naam) veegt men één streepje op de lei, of, als men partij onder Jan houdt, twee. Daarvan is deze spreekwijze afgeleid. Zij wordt meesttijds al gekkende gebruikt, en op grootsprekers toegepast.] Hij ziet er twee voor één. (Zie één.) Lange mijlen leggen Tusschen doen en zeggen (of: Tusschen doen en zeggen is groot onderscheid, ook wel: Zeggen en doen is twee, en nog: Met zeggen en doen paait men er twee). (Zie mijl.) Vrijen en vrij zijn is twee.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 350]
| |
Twijfelaar.Hij lijkt wel een twijfelaar. [Dat is: hij neemt niets voor waarheid aan, maar stelt alles in 't onzekere. Zoo deden de Pyrrhoïsten of Sceptici, de leerlingen van pyrrho, die aan alles twijfelden, en al, wat men hun voordroeg, overdachten, maar..... verwierpen; zoodat het zekere zelfs onzekerheid werd.] Hij zal geene twijfelaars in zijns vaders geslacht brengen. (Zie geslacht.) | |
Twijg.Donder op eene dorre twijg kost aan menig' man zijn lijf. (Zie donder.) Jonge twijgen buigen ligt. | |
Twist.De eene twist brengt den anderen voort.Ga naar voetnoot2 Een twistziek mensch krijgt altijd op zijne ooren. (Zie mensch.) Een twistzoekende hond loopt meest met gescheurde ooren (of: Bitse honden krijgen hakkelige ooren). (Zie hond.) Geliefdens twist Is haast beslist. (Zie geliefde.) Het geschiedt zelden, dat men zonder twist en oproer de kraaijen de oogen uitsteekt. (Zie kraai.) Het is een ongelijke twist: zoenen en ooren afsnijden, zei het meisje. (Zie meisje.) Hij zaait twist.Ga naar voetnoot3 Hij zou den twist tusschen Holland en België ook al niet hebben bijgelegd. (Zie belgië.) Hoe meer water, hoe meer twist. [Dit polder-spreekwoord wordt door de polder-gasten nog al eens in praktijk gebragt.] Maakt eene vrouw den man zeer rijk, Zoo groeit er twist in 't huwelijk. (Zie huwelijk.) Na het spel komt de twist. (Zie spel.) Toegeven stilt veel krijg en twist. (Zie krijg.) Twist Verkwist.Ga naar voetnoot4 Uit 't drinken broeit Veel twist en moeit. (Zie moeite.) Vervaarlijk is der vrouwen twist, Gelijk de pest, die in 't vernielen niet en mist. (Zie pest.) Vleesch en geest hebben vaak met elkander verschil, gelijk twistzieke echtgenooten; en toch zijn ze onwillig, om te scheiden. (Zie echtgenoot.) Vriendelijk heerschen doet veel twist stillen.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Waar waarheid is, vernacht noch twist, noch bedrog, noch leugen. (Zie bedrog.) |
|