Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd[P]P.Dat is eene O met eene P (of: O, P op). (Zie O.) Het is behoorlijk in de P. [Dat wil zeggen: de zaak is afgeloopen en in orde; de notaris heeft alles geïnventariseerd. Indien er integendeel nog al vrij wat zal moeten gebeuren, eer men de verklaring kan afleggen, dat de zaak ten einde gebragt en in orde is, dan zegt men: Het is niet in de P. De P is misschien de aanvangsletter of van punten, of van pen, of van perfectie.] Het is een raadsheer met eene P. [Dat is: men zoekt den goeden raad bij hem te vergeefs. Door de P vóór raadsheer te zetten, krijgt men een' praatsheer, dat is: een groote prater, en dit zal wel de bedoeling zijn van een' raadsheer met eene P.] Het is niet in de P. Ik heb hem eene P geschreven.Ga naar voetnoot15 Schrijf daar vrij eene P voor.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) [Daar men door het voor laatste spreekwoord uitdrukt, dat de man veroordeeld is, en door het laatste, dat eene zaak als verloren is te achten, is de P voor beide waarschijnlijk de aanvangsletter van perdu, dat is: verloren.] | |
Paai.Het is een oude paai.Ga naar voetnoot17 [Den naam oude paai geeft men aan een' oud' man, dien men weinig achting toedraagt. Oorspronkelijk was paai een eerenaam, als zijnde verbasterd van paatje, papaatje, dat is: vader.] | |
Paal.Als gij bij blaarkoe aan den paal gebonden staat, moet gij in haar' lof of blaam deelen. (Zie blaam.) Dat is een paal onder water. | |
[pagina 159]
| |
Dat staat als een paal boven water.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: die zaak is duidelijk, en zigtbaar voor elk, die oogen heeft. Een paal onder water daarentegen maakt de vaart gevaarlijk, en doet geen nut. Brengt alzoo een ding meer na- dan voordeelaan, dan zegt men: Dat is een paal onder water.] De paal is door den oven gestoken. (Zie oven.) Een goed zeemen (of: schipper) valt wel eens over boord (zeilt wel eens tegen een' paal, of: wordt wel eens nat). (Zie boord.) Het is een dwarsdrijver (of: dwarspaal). (Zie drijver.) Het is net een lantaarnpaal. (Zie lantaarn.) Hij blijft eraan hangen als de mosselen aan de palen. (Zie mossel.) Hij hangt eene lantaarn aan een' paal. (Zie lantaarn.) Hij heeft een' wrijfpaal: daar smeert hij alles aan. Hij is aan den paal geweest. Hij legt palen in het vuur. Hij staat pal (of: als een paal, ook wel: als een pilaar).Ga naar voetnoot2 Hij vaart tusschen de palen.Ga naar voetnoot3 Hij zal hem wel aan de palen beleggen. Hij ziet er nit, of hij een' paal ingeslikt had. Iets van pitje tot paaltje verhalen. Kranke palen staan het langst.Ga naar voetnoot4 Men kan zich aan geen' vuilen paal schoon wrijven.Ga naar voetnoot5 Men moet geene oude boomen (of: palen) verzetten. (Zie boom.) Niemand durft zich aan dien paal wrijven.Ga naar voetnoot6 Putten en palen.Ga naar voetnoot7 Sla dat in het paaltje. 't Water doet de palen rotten: Die 't dan drinken, zijn maar zotten.Ga naar voetnoot8 [Eene drinkebroêrs verschooning.] Zoo stijf als een paal.
Hij gaat buiten zijne palen (of: zijne palen te buiten).Ga naar voetnoot9 Men moet zich binnen de palen weten te houden. Wilt gij voor u een vrouw of schoone paarden halen, Zoo kies ze nimmermeer dan uit de naaste palen.Ga naar voetnoot10 Zijne spraak berigt ons, dat hij van achter Bonderpaal is. (Zie bonda.) | |
Paap.De Geuzen zijn ijverig in 't disputeren tegen den Paap. (Zie Geus.) Hetzij Geus, Mennist of Papist: Elk schraapt maar in zijne kist. (Zie geus.) Hetzij Paap of hetzij Geus: Geld is overal de leus. (Zie geld.)
Al eene lucht, zei de bagijn, en de paap liet er een vliegen. (Zie bagijn.) Al is de kerk groot, de paap predikt (of: zingt) maar aan één einde (of: zingt niet meer, dan hij vermag). (Zie einde.) Al wat de paap nu doet of zal doen, dat is mis. Daar zong nooit paap wel zijne andere mis. (Zie mis.) Dat is een deftige paap, zei de boer, bij kan je hart bewegen, dat het wipstaart als eene koe, die een doorn onder den staart gebonden is. (Zie boer.) De paap doet geene twee missen voor één geld. (Zie geld.) De paap wordt bij stemmen aangesteld, de keizer met geweld, en de koning door de natuur. (Zie geweld.) De papegaai rammelt zijn: heruit paap! [Men bezigt dit spreekwoord, als eene zaak niet meer te veranderen is, even gelijk men zegt: Daar helpt geen lieve-moederen aan.] De papen geven den dommen boeren de groote kruisen te dragen, en volgen zelven met de kleine. (Zie boer.) De papen, nonnen (of: monniken) en bagijnen Zijn niet zoo heilig, als zij schijnen. (Zie bagijn.) De winter was niet zoo koud, De paap was niet zoo oud, Dat hij om warmen dacht, Zoo lang men offer bragt. (Zie offer.) Drie papen van boozen rade, Drie schouten zonder genade, Drie boeren, gierig en rijk, Zijn negen duivels van 't aardrijk. (Zie aarde.) Een aap, een paap en eene weegluis Zijn drie duivels in één huis. (Zie aap.) Een aap, een paap en een wetsteen Komen zeer wel overeen. (Zie aap.) Een' jongen paap, Een' ouden aap, Een' wilden beer, Ik nimmer in mijn huis begeer. (Zie aap.) Een paap mag wel een stuivertje lijden. Eer zingt de zot dan de paap.Ga naar voetnoot11 Er zijn weinig jongen, die het den ouden verbeteren zullen, zei de paap, en men vroeg hem, of hij van den nieuwen of ouden rijnschen wijn wilde drinken. (Zie jong.) Gelijk de vinken Zitten, en kwinken In het veld, Zoo liggen de papen In de kerk, en gapen Naar 't offergeld. (Zie geld.) Had de paap geld, hij zou ook wel woekeren. (Zie geld.) Het zal een kort einde nemen, zei de paap, en hij beet van een stuk metworst. (Zie einde.) Het zijn niet al papen, die kruinen dragen. (Zie kruin.) Hij is van het volkje, dat met den paap mooi weêr speelt, en bij den duivel te biecht gaat. (Zie biecht.) Hij kan zeven papen doen dansen, en staan zelf niet stil.Ga naar voetnoot12 Hij kijkt als een bepiste paap.Ga naar voetnoot13 Hij slacht den paap: hij zegent zich zelven eerst.Ga naar voetnoot14 Hoe kwam de drommel aan den paap? - hij zocht hem, daar hij was. (Zie drommel.) Iedere paap bidt voor zijne parochie. Ik weet niet veel; maar wat ik weet, weet ik zoo goed als onze paap. Laat der papen ganzen loopen; want zij gaan op Gods geleide. (Zie gans.) | |
[pagina 160]
| |
Let op de punten, zei de paap, en hij stak zijn' elleboog door den preêkstoel. (Zie elleboog.) Loop voor den drommel, zei de paap, dan besch.. je het altaar niet. (Zie altaar.) Mijn vader was paap, die twee biechten voor één geld afnam. (Zie geld.) Om profijt gaat de paap ten altaar. (Zie altaar.) Papenwijven en soppen is eene gemeene spijs.Ga naar voetnoot1 Tabak en papenwijven is gemeen mans voêr. (Zie man.) Visch, daar ge vermoedt en niet vermoedt, zei de gek, en hij zette eene fuik op een kerkhof, en ving er een' paap in. (Zie fuik.) Wat de paap niet wil, neemt de koster gaarne. (Zie koster.) Wat komt er al te kerk, zei de paap, en hij zag van verre eene knorrende gemeente aankomen. (Zie gemeente.) Zot is de paap, die zijn heiligdom laakt. (Zie heiligdom.)
Wie zijn huis zuiver wil houden, zette daar geen paap of duif in. (Zie duif.) | |
Paar.Als het op een loopen gaat, zoo belooft men den voeten een paar nieuwe schoenen.Ga naar voetnoot2 Als hij een paar roode kousen aan de beenen en eene pijp lak in den mond had, geleek hij juist een' ooijevaar. (Zie beenen.) Daar behoort meer ten dans dan een paar dansschoenen. (Zie dans.) Dat is een ongelukkig zeer, zei Triju, en zij kreeg een paar kakhielen. (Zie kakhiel.) Dat is naar de nieuwste mode, zei Geurt, en hij vereerde zijn wijf twee oesterschelpen, om er een paar oorlappen van te maken. (Zie geurt.) Die het ambacht verstaat, krijgt het werk, zei Jan de snijder, en hij kreeg in de paaschweken een paar kousen te verzolen (of: eene oude broek te lappen). (Zie ambacht.) Die lang leert, die veel leert, zei de mooije breister, en zij wist uit te cijferen, hoeveel steken er in een paar kousen gaan. (Zie breister.) Een vrouwenhaar trekt meer dan zeven paarden (of: dan honderd paar ossen). (Zie haar.) Er is geen paar, Of 't lijkt malkaâr. Gelijk bij gelijk, Jan bij Lijs (of: Jut bij Jennefeem), het paar een dubbeltje. (Zie dubbeltje.) Haast u, haast u, met drie paar snappen.Ga naar voetnoot3 Het achterste paar krijgt de krakelingen. (Zie krakeling.) Het is een ander paar mouwen. (Zie mouw.) Het is een goed paar (of: Het zijn er twee voor een paar).Ga naar voetnoot4 Hij heeft een paar goede uithangborden. Hij wil hem een paar ooren aannaaijen. (Zie oor.) Hij zou zoo doende met eere aan een paar horens geraken. (Zie eer.) Ik zal hem een paar schoenen aanmeten, daar hij niet mede dansen zal. Laat den hond zorgen: die moet twee paar schoenen hebben. (Zie hond.) Ligt en zwaar Dient geen paar. (Zie ligt.) Men moet eerst een paar narrenschoenen verslijten, zal men wijs zijn. (Zie nar.) Mijne ooren zijn geen paar, indien een zwijn een stom dier is. (Zie dier.) Nu zal er een kunststukje komen, zei Crispijn, en hij maakte een paar schoenen zonder zolen. (Zie crispijn.) Paar aan paar.Ga naar voetnoot5 Schuw, dat zwaar is; Trouw, dat paar is; Scheer, daar haar is. (Zie haar.) Tusschen zeggen en doen verslijt men wel eens eenige paren schoenen.Ga naar voetnoot6 Zij zou gaarne gaan In 't klooster van Sint Ariaan, Daar twee paar schoenen voor 't bedde staan. (Zie bed.) | |
Paard.Aan den weg en aan de straat rekken oude paarden en trouwe veteranen hun leven. (Zie leven.) Aan meenen bindt niemand zijn paard.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Al de paarden willen niet te gelijk over de brug. (Zie brug.) Als de paarden gelijk trekken, dan gaat de wagen wel.Ga naar voetnoot8 Als de wagen rolt, dan hollen de paarden. Als het hooi het paard volgt, dan wil 't gegeten zijn. (Zie hooi.) Als het paard maar niet mank loopt. Als het paard wel draaft, dan gaat het wel: zoo mag men 't lijden.Ga naar voetnoot9 Als men een' bedelaar te paard helpt, wordt hij een trotsche jonker. (Zie bedelaar.) Als paarden vol zijn, zoo treuren zij.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Al te heete sporen maken een paard dampig. Altijd slaat men het paard, dat wel gaat.Ga naar voetnoot11 Al zoudt gij er een paard om dood rijden.Ga naar voetnoot12 Arrige aures Pamphile, zei de boer tegen zijn paard; Want de ooren stonden hem even eens gelijk de staart. (Zie boer.) Beter door een' ezel gedragen, Dan door een paard in 't zand geslagen. (Zie ezel.) Beter een blind paard dan een ledig halster. (Zie halster.) Beter een half jaar op een goed paard gereden, dan zijn gansche leven op een' ezel. (Zie ezel.) Beter een levende ezel dan een dood paard. (Zie ezel.) Beter een oud paard den bek af dan een jong. (Zie bek.) Beter een oud paard kapot, dan een jong bedorven. Bij een jong paard behoort een oude ruiter. Bonte paarden zijn zelden goed; maar als ze goed zijn, zijn ze zeer goed.Ga naar voetnoot13 Booze wijven en stugge paarden moet men met harde (of: scherpe) sporen berijden.Ga naar voetnoot14 Daar behoort meer tot een' ruiter, dan twee beenen | |
[pagina 161]
| |
op een paard te werpen. (Zie beenen.) Daar gaat niets de vrijheid van het paard te boven, dat zoowel een' prins als een' lakkei ter aarde werpt. (Zie aarde.) Daar het al hooi is, wordt het paard van geene haver vet. (Zie haver.) Daar kan een paard zijn' bek in spoelen. (Zie bek.) Daar was anderhalf man en een paardenkop. (Zie kop.) Dat doet geen dood paard. [Fniezen houdt men voor een teeken van gezondheid, vooral indien het zich herhaalt. Bij diegelegenheid wordt het spreekwoord gebezigd.] Dat het paard doet, kan de zaâl niet boeten.Ga naar voetnoot1 Dat is al vóór het Trojaansche paard in de wereld geweest. Dat is brakke azijn, zei Pleuntje, en zij proefde paardenpis. (Zie azijn.) Dat is een duur paardje, om te strooijen. [Men zegt dit van eene pronkzieke vrouw.] Dat is een geneesmiddel, waar een paard van barsten zou. (Zie geneesmiddel.) Dat is paarden-arbeid. (Zie arbeid.) Dat is paarden-liefde. (Zie liefde.) Dat is verkeerd, zei de stalknecht, en hij toomde het paard aan den aars. (Zie aars.) Dat paard dient wis ten wedloop niet, Dat gaarn een ander vóór zich ziet. Dat paard heeft een' grooten bek. (Zie bek.) Dat paard ruikt stal.Ga naar voetnoot2 Dat paard wil wel eten, maar geen' zadel dragen. Dat paard zal mij niet meer slaan. Dat scheelt geene koe op een paard. (Zie koe.) Dat zijn praatjes van 't gebraden paard. De beste koeijen (of: paarden) vindt men op den stal, en slimme krengen langs den weg. (Zie koe.) De boer geeft vijgen aan zijn paard. (Zie boer.) De eerste aard Blijft bij het paard. (Zie aard.) De ezels dragen de haver, en de paarden eten die. (Zie ezel.) De graauwe merrie is het beste paard. (Zie merrie.) De hinkende bode (of: Het hinkende paard) komt achteraan. (Zie bode.) De jaarboeken spreken nog van paarden, die harder loopen. (Zie boek.) De knecht rijdt te paard, en de meester gaat te voet. (Zie knecht.) De kraan-paarden van Antwerpen zouden dat niet vervoeren. (Zie antwerpen.) De kribbe loopt naar 't paard. (Zie krib.) De man zocht naar het paard, en hij zat erop. (Zie man.) De paarden, die de haver verdienen, krijgen die niet. (Zie haver.) De paarden hebben haver gehad. (Zie haver.) De paarden staan stil, en de wagen is aan 't hollen. De paarden stonden als lammeren. (Zie lam.) De paarden trekken Wijzen en gekken. (Zie gek.) De penningen doen de paarden loopen.Ga naar voetnoot3 Deux aas, heb je mijn paard niet gezien? (Zie aas.) De vliegen steken wel een paard, en dat is zulk een groot beest. (Zie beest.) De voerman raakt meest het willige paard. De wagen trekt het paard.Ga naar voetnoot4 De zadel is gereed, eer het paard gekocht is.Ga naar voetnoot5 Die een goed koopman wil zijn, Wachte zich voor paarden-schijn. (Zie koopman.) Die een schuw paard in de wei wil vangen, moet een maatje haver hebben. (Zie haver.) Die het paard laat, gaat te voet.Ga naar voetnoot6 Die het paard niet slaan kan, sla den zadel.Ga naar voetnoot7 Die hier een ezel is, zal als geen paard wederkeeren. (Zie ezel.) Die lang wil koopman zijn, Wachte zich voor paard en wijn; Haring mag wel 't derde zijn. (Zie haring.) Die met een paard uitgaat, is met zijn' meester uit. (Zie meester.) Die nooit een oud paard bereed, is geen goed paardrijder.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Die op een blind paard rijdt, heeft eene kwade reis. Die schuit (of: wagen) noch paard heeft, kan geene vrachten laden.Ga naar voetnoot9 Die tot een' ezel geboren is, zal geen paard sterven. (Zie ezel.) Die tot geen paard geboren is, moet ezel sterven. (Zie ezel.) Die verder wil rijden, dan zijn paard kan, die zitte af, en ga te voet.Ga naar voetnoot10 Die zijnen wagen smeert, helpt zijne paarden.Ga naar voetnoot11 Die zijn paard door een ander voedt, mag wel te voet gaan.Ga naar voetnoot12 Donnez moi een' emmer, zei Flip, mijne paardjes moeten drinken (of: hebben zulk een' dorst). (Zie dorst.) Door zijn geweten kan wel eene koets met vier (of: zes) paarden rond rijden. (Zie geweten.) Drie paarden leven de jaren van een' mensch. (Zie jaar.) Dure paarden staan dikwijls stil.Ga naar voetnoot13 Een blind paard zou daar geene schade doen.Ga naar voetnoot14 Eene kleinigheid: een paard in de wieg! (Zie kleinigheid.) Een gehuurd paard en eigen sporen rijden wel (of: maken korte mijlen). (Zie mijl.) Een gek, die een gezadeld paard bij den weg vindt staan, En dan toch te voet blijft gaan. (Zie gek.) Een geschonken paard moet men eerder naar den aars dan naar de tanden kijken. (Zie aars.) Een gewillig paard moet men niet overrijden.Ga naar voetnoot15 Een goed gepoetst paard Blijft voor ziekte bewaard.Ga naar voetnoot16 Een goed gevoederd paard kan goed werken. Een goed gezel over weg draagt u te paard; een deugniet doet u de kar trekken. (Zie deugniet.) Een goed paard is eene edele have, als het rein van haar en gaaf van pooten is. (Zie haar.) | |
[pagina 162]
| |
Een goed paard is waard, dat het gelden mag.Ga naar voetnoot1 Een goed paard Is zijn haver waard. (Zie haver.) Een goed paard is zoo haast verzuimd.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Een gouden toom maakt nog geen beter paard. (Zie goud.) Een gouden zadel maakt geen' ezel tot een paard. (Zie ezel.) Een haan eet eerder een spint haver op als een paard. (Zie haan.) Een huis van leem, een paard van gras, Een vriend van mond: 't is al maar glas. (Zie glas.) Een kloek paard moet wel een spintje haver eten. (Zie haver.) Een knik is zoo goed als een wenk voor een blind paard. (Zie knik.) Een lui paard is geen beslaan waard; het brengt toch zijnen meester t'huis. (Zie huis.) Eén man kan het paard naar het wed brengen, maar geen tien man kunnen het doen zuipen. (Zie man.) Een nagel doet wel een hoefijzer verliezen, een hoefijzer het paard, hetwelk dan wel den ruiter doet sneuvelen. (Zie hoef.) Een oud man en een oud paard Zijn niet veel waard; Maar een oud wijf en eene oude koe Die deugen, ja waartoe? (Zie koe.) Een oud paard jaagt men aan den dijk (of: achter de schans). (Zie dijk.) Een paard, dat schuw en schrikkig is, moet geen' trompetter dragen. Een paard door eene naald steken. (Zie naald.) Een paard drukken met den zadel.Ga naar voetnoot3 Een paard eet niet wel met zijn gareel aan. (Zie gareel.) Een paard en een hond Hinken aan een' stront. (Zie hond.) Een paard en geld en goed Latijn: Dat brengt een' lanser over Rijn. (Zie geld.) Een paard kan dat wel in zijne vuist vatten.Ga naar voetnoot4 Een paard met vier struikelen kan wel eens pooten. Een paard met vier voeten struikelt wel eens, ik zwijge van een' mensch, die maar twee voeten heeft (of: hoeveel te meer de rijder, die erop zit). (Zie mensch.) Een paard, te veel met sporen gestoken, wil dikwijls niet voort.Ga naar voetnoot5 Een paard vernagelen.Ga naar voetnoot6 Een paard verschoont een' mensch gaarne, en is zijn vriend. (Zie mensch.) Een paard vertrapt zich wel eens; een mensch verspreekt zich wel eens (of: Een paard kan zich vertreden; een mensch kan zich vergissen). (Zie mensch.) Een rappig veulen wordt wel een goed paard. Een ruiter zonder paard, Een krijgsman zonder zwaard, Een vrijer zonder baard - Zijn geen zeven oordjes waard. (Zie baard.) Een schurft-paard vreest den roskam. (Zie kam.) Een stenend paard en een krakend wijf kunnen den meester niet dienen. (Zie meester.) Een vermoeid paard moet men niet vergeten; Want die werkt, die moet ook eten.Ga naar voetnoot7 Een vermoeid paard ziet liever een' vuilen stal dan een' schoonen weg.Ga naar voetnoot8 Een viervoetig paard sneuvelt wel.Ga naar voetnoot9 Een vrouwenhaar trekt meer dan zeven paarden (of: dan honderd paar ossen). (Zie haar.) Een wild paard en een schoone vrouw - Schier niet een' dag dan met berouw. (Zie berouw.) Een wild paard kan men geen veld weigeren.Ga naar voetnoot10 [Ga doldriftige menschen uit den weg, zoo missen zij bij u hun doel.] Eer het paard zijn oor lekt. (Zie oor.) Er zijn twee dieren, die den mensch lief zijn: een hond en een paard. (Zie dier.) Gelijk aan, mijne beestjes, zei Jan Louwen, en hij spande zijn wijf met een paard voor' den wagen. (Zie beest.) Gelijk een paard, dat men niet beteugelt, fier wordt, zoo wordt een kind, dat men zijnen wil laat doen, koppig. (Zie kind.) Gelijke paarden trekken best.Ga naar voetnoot11 Gelijk het paard is, is de last. (Zie last.) Gelijk men de hoeven der jonge paarden op eenen keiweg hardt. (Zie hoef.) Gewillige paardenbehoeft men niet met sporen te steken.Ga naar voetnoot12 Goede wijn, goed paard.Ga naar voetnoot13 [Met dit spreekwoord wenscht men iemand eene voorspoedige reis.] Graaf Ego bouwt wel, en heeft schoone paarden. (Zie ego.) Grimmende paarden en lagchende baljuws zijn niet te betrouwen. (Zie baljuw.) Haal haver, riep het paard, en het kreeg slagen. (Zie haver.) Heb je geen paard, gebruik een' ezel. (Zie ezel.) Hebt gij mijne behendigheid gezien? vroeg de freule, van het paard vallende met de billen bloot; ja, antwoordde de lakkei, ik zie ze nog. (Zie behendigheid.) Hebt gij paardenvleesch gegeten? [Eene vraag aan een kind, dat in gedurige beweging is.] Heeft de droes het paard, hij neme ook den toom daarbij. (Zie droes.) Heeren-oogen maken schoone paarden. (Zie heer.) Helpt gij een' bedelaar te paard, hij draaft niet, maar hij galoppeert. (Zie bedelaar.) Het beste paard (of: Ruintje) van stal.Ga naar voetnoot14 Het beste paard struikelt wel eens (of: kan zich vertreden).Ga naar voetnoot15 Het eene paard gaat met een woord, het andere met een rijsje, en het derde moet somtijds de sporen gevoelen.Ga naar voetnoot16 Het eene paard schouwt het andere.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 163]
| |
Het gaat kwalijk, als blinde paarden den wagen voeren. Het gelijkt beter een' mensch dan een paardenhoofd. (Zie hoofd.) Het gelijkt wel een' paardenstal. [Men zegt dit van een vuil vertrek.] Het grootste paard van stal Werkt veeltijds minst van al. Het hollen is het paard benomen, Wanneer de grijze haren komen. (Zie haar.) Het hooi is in de kribbe, het paard zal weldra gestald zijn. (Zie hooi.) Het is al van liefde, zei Lillekomdijne (of: Kurkumdijne); toen kuste hij het paard voor den aars, daar de bruid op zat. (Zie aars.) Het is een afgereden paard. Het is een dood paard aan een' boom gebonden. (Zie boom.) Het is eene hoer als een paard. (Zie hoer.) Het is eene kunst te leven: praktijk is een molenpaard. (Zie kunst.) Het is ééne soort van beesten, hij en zijn paard. (Zie beest.) Het is een huurpaard.Ga naar voetnoot1 Het is een losgebroken paardje. Het is een lui (of: trotsch) paard, dat zijne haver niet wil dragen. (Zie haver.) Het is een man als eene paardenvijg: daar is geene gal in. (Zie gal.) Het is een slecht (arm, of: trotsch) paard, dat zijne haver niet verdient. (Zie haver.) Het is geen paard dood. [Men gebruikt dit spreekwoord, wanneer een of ander ongeval nog al te overkomen is.] Het is geen paard naar mijn' stal. Het is goed te voet (of: langs den wagen) gaan, als men het paard bij den toom heeft.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Het is hem niet zeer helder; hij slacht de koeijen, als haar eene paardenvlieg gestoken heeft. (Zie koe.) Het is natuurlijk, dat een dood paard stil ligt. Het is paardenwerk.Ga naar voetnoot3 Het is te vergeefs gefloten, als het paard niet p..... wil.Ga naar voetnoot4 Het is wind van een dood paard. Het komt te paard (of: post), en vertrekt te voet.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit van de eene of andere kwaal.] Het kreupele paard moet wat vroeger op de baan. (Zie baan.) Het lijkt wel een' kurassier te paard. (Zie kurassier.) Het middelste paard moet den wagen trekken. Het oog van den meester is de beste haver voor de paarden. (Zie haver.) Het oog van den meester maakt het paard (of: de kudde) vet, En dat van het vrouwtje de kamers net. (Zie kamer.) Het paard gengelt aan eene losse lijn, gelijk de man aan het draadje van de vrouw. (Zie draad.) Het paard is eens over de plank geweest. Het paard is nog niet ontsnapt, zoo lang het den halster nasleept. (Zie halster.) Het paard stalt meest (of: liefst), daar 't nat is.Ga naar voetnoot6 Het was, alsof er een paard sprak.Ga naar voetnoot7 [Het komt mij niet waarschijnlijk voor, dat tuinman gelijk heeft, als hij dit spreekwoord van bileams sprekende ezelin ontleend acht: die geschiedenis is te bekend, dan dat men de ezelin in een paard zoude verbasterd hebben. Mogelijk heeft men aan de sprekende paarden te denken, waarvan, mede volgens tuinman, de Heidensche schriften gewagen, of aan het sprekende paard, dat, volgens v. duyse, bij een' oud' heldendichter voorkomt. Maar ook daartoe behoeft men zijne toevlugt niet te nemen, als men slechts aan sprekende steenen denkt, en aan zoo menige overdragtige uitdrukking, die vergelijkender wijze wordt toegepast. Niet slechts bij een zeldzaam en onverwacht geval, zoo als tuinman en v. duyse verzekeren, maar mede bij onmogelijke dingen, gelijk ook bij elke hooge, driftige of veel gerucht makende zaak, of uitdrukking zelf, wordt dit spreekwoord gebezigd.] Het zijn de beste paarden, die de haver van hunne buren eten. (Zie buurman.) Het zijn mannen met baarden: Zij werken als kinderen, en vreten als paarden. (Zie baard.) Het zou niet helpen, al hadden zij van daag eene koe en morgen een paard. (Zie dag.) Het zweet van de paarden is de beste mest voor de boekweit. (Zie boekweit.) Hij belegt zijne woorden, als een paard zijne scheten.Ga naar voetnoot8 Hij berijdt graag een paard, dat hij tevens in den bek kan zien. (Zie bek.) Hij berijdt het malle paard.Ga naar voetnoot9 Hij breekt erdoor heen als eene paardenvlieg door een spinneweb. Hij doet een' wagen en een paard. [Hij zit lang op eene plaats, daar de paus (of: keizer) te voet (of: zonder lakkei) gaat (of: geen' ambassade kan zenden).] Hij draaft als een molenpaard. (Zie molen.) Hij draagt het paard op 't open veld. Hij draagt paardenlast. (Zie last.) Hij draait als een paard, dat van de wespen gestoken wordt. Hij eert hem gelijk een oud paard zijne moeder. (Zie moeder.) Hij eischt slagen, gelijk een paard zijn voeder.Ga naar voetnoot10 Hij geeft den paarden lange haver. (Zie haver.) Hij geeft het paard de sporen.Ga naar voetnoot11 Hij geraakt zoo hard achteruit, als een paard loopen (of: trekken) kan.Ga naar voetnoot12 Hij haalt een oud paard van stal. Hij haalt het paard van Troje in.Ga naar voetnoot13 [Het verhaal, waar of valsch, dat Troje door | |
[pagina 164]
| |
het Trojaansche paard (slechts een reusachtig stokpaard van den goeden homerus, zegt de oude Heer smits, in den Nederl. Spectator, le. Jaarg., bl. 89) ingenomen is, heeft aanleiding tot dit spreekwoord gegeven. Na eene negenjarige vruchtelooze belegering zouden de Grieken door de volgende list meester van Troje zijn geworden. Zij maakten een groot houten paard, in welks buik eenige krijgslieden verborgen waren, hetzelve achterlatende, toen zij aftrokken. Zij hielden zich echter met hunne vloot achter het eiland Tenedos verborgen. De Trojanen, verheugd over 's vijands aftogt, meenden een Grieksch heiligdom te veroveren, braken een gedeelte van den stadsmuur af, en trokken den buit zegevierend stadwaarts. Maar 's nachts kwamen de strijders in alle stilte uit het paard te voorschijn, openden de poort, en lieten de hunnen binnen, die een afgrijselijk bloedbad aanrigtten. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer men iemand wel ontvangt, maar zijn vertrouwen met schandelijken ondank beloond vindt. Wie een ander verliezen doet, hetzij op de biljart of in eenig hazard- of ander spel, na door hem tot deelneming aan dat spel te zijn uitgenoodigd, wordt het paard van Troje genoemd.] Hij heeft de koorts als een paard. (Zie koorts.) Hij heeft een' bril van doen: hij ziet eene koe (of: een paard) voor een' windmolen aan. (Zie bril.) Hij heeft eene conscientie als een paardenkooper. (Zie conscientie.) Hij heeft een' honger als een paard. (Zie honger.) Hij heeft een slecht paard bereden.Ga naar voetnoot1 Hij heeft geene courage, het paard den teugel in den bek te doen. (Zie bek.) Hij heeft haar zoo lief als een oud paard zijne moêr. (Zie moeder.) Hij heeft moed als een stooters paardje. (Zie moed.) Hij heeft net een gezigt als eene paardenvijg, daar de kippen in gepikt hebben. (Zie aangezigt.) Hij heeft paarden als hooibulten. (Zie bult.) Hij heeft zijn' kost eerlijk betaald, als een paard zijne stalhuur. (Zie huur.) Hij helpt hem op het (of: te) paard (ook wel: Hij helpt er hem boven op).Ga naar voetnoot2 [‘Dit heeft zijn oorsprong,’ zegt v. alkemade, ‘van de oorlogshafte Batavieren, die veel te paard streeden, en zelfs gewapend op de Rijn swommen.’] Hij holt (of: draaft door) als een blind paard.Ga naar voetnoot3 Hij houdt zijn paardje in een' ligten draf. (Zie draf.) Hij is als een paard zoo sterk.Ga naar voetnoot4 Hij is een dwaas, Die om een' haas Veel smarten lijdt, En nog een paard, Veel ponden waard, Den hals afrijdt. (Zie dwaas.) Hij is het paard van Troje. Hij is op zijne apostel-paarden gekomen. (Zie apostel.) Hij is over het paard gezet (of: getild).Ga naar voetnoot5 Hij is uit de paardenoveten, die op den toren de klokken doet beijeren. (Zie klok.) Hij is zoo beschaamd als een paard, dat zijns meesters kar omsmijt. (Zie kar.) Hij is zoo frisch en gezond als een dood paard.Ga naar voetnoot6 Hij is zoo hoovaardig als een lakkei, die op zijns meesters paard zit. (Zie lakkei.) Hij is zoo sterk als een paard.Ga naar voetnoot7 Hij is zoo trotsch als een koetspaard. (Zie koets.) Hij krijgt paardenkeutels voor profetenbeziën. (Zie bezie.) Hij laat zich geene paardenkeutels voor vijgen in de hand stoppen. (Zie hand.) Hij laat zijn paardje lustig draven. Hij lacht als een huurpaard.Ga naar voetnoot8 Hij lacht als een paard, dat bijten wil.Ga naar voetnoot9 [Niet zoo zeer van een' yzegrim, zoo als tuinman en v. eijk zeggen, maar meer bepaald van een' valschaard, zoo als sartorius opgeeft, wordt dit spreekwoord gebezigd.] Hij leent zijn paard uit, en gaat zelf te voet.Ga naar voetnoot10 Hij loopt als een paard van een' daalder. (Zie daalder.) Hij loopt als een paard voor de zweep.Ga naar voetnoot11 Hij loopt het hollende paard na. [Hij zoekt iets, dat hij waarschijnlijk niet zal vinden.] Hij maakt hem wijs, dat paarden- (of: varkens-) stronten vijgen zijn.Ga naar voetnoot12 Hij moest een paardje (of: ezeltje) sch..geld hebben. (Zie ezel.) Hij noemt hem man en paard. (Zie man.) Hij raakt het paard juist in 't oog. (Zie oog.) Hij rijdt altijd zijn eigen paardje.Ga naar voetnoot13 Hij rijdt een ongezadeld paard. Hij rijdt het paard op de stang.Ga naar voetnoot14 Hij rijdt op zijns meesters paard. (Zie meester.) Hij rijdt (springt, of: is spoedig) op zijn paardje.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.) [Dat is: hij wordt spoedig boos. Het spreekwoord is aan de riddertijden ontleend.] Hij roept als een dief in een' paardenstal. (Zie dief.) Hij roskamt het paard, dat hem namaals bijten zal.Ga naar voetnoot16 Hij slaat zijn paard met den haverzak om de ooren. (Zie haver.) Hij slacht des keziers paard: dat p... in de groote plassen. (Zie keizer.) Hij spant de paarden achter den wagen (of: den wagen vóór de paarden).Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.) Hij spreekt nog beter dan een paard, en dat heeft zulk een' grooten kop. (Zie kop.) | |
[pagina 165]
| |
Hij stak wel, maar hij viel van het paard.Ga naar voetnoot1 Hij steigert als een kwaad paard.Ga naar voetnoot2 Hij stormt erop los als een hollend paard. [Men zegt dit van een' doldriftig' mensch.] Hij toomt het paard Aan den staart.Ga naar voetnoot3 Hij weet de kribbe te vinden als een postpaard. (Zie krib.) Hij werkt als een molenpaard. (Zie molen.) Hij werkt als een ploegpaard.Ga naar voetnoot4 Hij wil rijden, eer hij een paard heeft.Ga naar voetnoot5 Hij ziet door een paardenoog. (Zie oog.) Hij ziet uit zijne oogen als een schichtig paard. (Zie oog.) Hij ziet zoo barsch, of hij een paard wou maken.Ga naar voetnoot6 Hij zingt als een oud paard. Hij zou wel een stuk van een dood paard eten.Ga naar voetnoot7 [Hier wordt de vraatzuchtige geteekend.] Hij zou zijn paard verkoopen, om haver te bekomen. (Zie haver.) Hij zweet als een paard.Ga naar voetnoot8 Houd uw hoofd van onder de paardenvoeten. (Zie hoofd.) Huurpaarden en geleende zwiepen: Geen wonder, dat ze hard liepen.Ga naar voetnoot9 Ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenkeutels voor vijgen. (Zie boer.) Iemand een' paardenzoen geven. Ik ben een zoon van 's konings lijfpaard, zei de muilezel; maar hij vergat te zeggen, dat zijne moeder eene ezelin was. (Zie ezelin.) Ik houd van het paard niet, dat men bij den staart moet toomen. Ik houd veel van je, zei de beul, toen hij den paardendief het hoofd had afgeslagen, en diens blonden krullebol in de hand hield. (Zie beul.) Ik weet een paardje, dat nog harder draaft.Ga naar voetnoot10 In alle haar mag wel een goed paard steken. (Zie haar.) Indien het paard u is ontloopen, gooi dan den toom niet achterna.Ga naar voetnoot11 In paardenvleesch is het goed boekweit telen. (Zie boekweit.) Jonge vrouwen zijn de paarden, waar oude mannen op naar de hel rijden. (Zie hel.) 't Is goed te voet gaan op de heiden, Voor die hun paard daarnevens leiden. (Zie heide.) Klein paard, kleine dagreize. (Zie dag.) Laat twee paarden den wagen trekken.Ga naar voetnoot12 't Land werd niet wel gebouwd Door 't paard, dat langzaam knouwt. (Zie land.) Man en paard dood, al dood. (Zie man.) Meen je, dat mijn paard met den staart trekt, zei de voerman, de kop doet ook mede. (Zie kop.) Men brengt wel ligt een paard (of: een' os) te water; maar dwing het (hem) eens, om te zuipen! (Zie os.) Men durft daar geen paard om doen rijden.Ga naar voetnoot13 Men heet geen paard bles, of het heeft wel wat wits aan den kop. (Zie bles.) Men kan een gewillig paard (of: den goede) te veel vergen. (Zie goede.) Men kan geen paard al loopende (of: geen loopend paard) beslaan.Ga naar voetnoot14 Men kan hem den mond met een paarden haar openmaken, maar met geen kabeltouw weêr sluiten. (Zie haar.) Men kent een goed paard aan zijn draven.Ga naar voetnoot15 Men mag bonte paarden wel overladen.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.) Men moet de huik naar den wind hangen, zei het paard, en het sloeg met zijn' staart de muggen van zijn' rug af. (Zie huik.) Men moet den ploeg niet vóór de paarden spannen.Ga naar voetnoot17 Men moet geen gegeven paard in den bek zien. (Zie bek.) Men moet hei roepen, voor dat de paarden stil staan. Men moet hem schuwen, zoo ver als men een wit paard zien kan.Ga naar voetnoot18 Men moet het paard niet bij den staart, maar bij den toom grijpen. Men moet met de paarden ploegen, die men heeft.Ga naar voetnoot19 Men moet niet meer op den wagen laden, dan de paarden kunnen trekken. Men moet zich voor hem wachten als voor een achteruit slaand paard.Ga naar voetnoot20 Men sluit den stal te laat, als het paard (of: de koe) gestolen is. (Zie koe.) Men vangt het paard bij den breidel, en den man bij zijn woord. (Zie breidel.) Men vindt al veel meer lijders Dan hooge paardenrijders. (Zie lijder.) Men vindt geen paard, of het heeft eenig miszet. (Zie miszet.) Men wordt veel meer bedrogen in vrouwen en paarden dan in andere dieren. (Zie dier.) Met de paarden van Sint Franciscus.Ga naar voetnoot21 [Dat is: op dezelfde wijze als iemand, die op zijne apostel-paarden is gekomen.] Met een dood kalf (of: paard) is goed sollen. (Zie kalf.) Met onwillige paarden is het kwaad rijden.Ga naar voetnoot22 Mijn paard, mijn zwaard, mijn wijf: Die houd ik voor mijn eigen lijf. (Zie lijf.) Moedige paarden, straf gebit. (Zie gebit.) Naar Rome ging nooit man of paard, Of 't was al vrij wat minder waard. (Zie man.) Natuur trekt meer dan zeven paarden (of: ossen). (Zie natuur.) Noch het roer aan 't schip, noch de toom aan 't paard baten, zoo er niemand is, die ze kan besturen.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 166]
| |
Nu ben ik eenmaal los, zei het paard; toen sleepte hem de toom achterna.Ga naar voetnoot1 Of een oud paard zijne moeder wel zoo bemint? (Zie moeder.) Ongelijke paarden trekken niet wel, vooral als er een dwars voor den wagen loopt.Ga naar voetnoot2 Ook het beste paard wordt een knol. (Zie knoll.) Op de magerste paarden vallen de meeste vliegen.Ga naar voetnoot3 Paardenkeutels zijn geene vijgen. (Zie keutel.) Paardenvleesch en paardenzweet is des landbouwers beste mest. (Zie landbouwer.) Paardenvleesch is duur vleesch, en toch wil niemand het eten.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: paarden dienen alleen bij hun leven; en daar ze duur van onderhoud zijn, moet men ze in geen grooter getal houden, dan de arbeid vereischt.] Paardenvoet, wolfstand, hoerenaars en dobbelaarshand zijn niet te betrouwen. (Zie aars.) Paardrijders en voetgangers komen 's avonds allen in ééne herberg. (Zie avond.) 't Pak naar 't paard, en 't paard naar 't pak, Geeft voorwaar een groot gemak. (Zie gemak.) Peterselie (of: Peper) helpt de mannen te paard, en de vrouwen onder de aarde. (Zie aarde.) Pilatus is voorbij gereden op een wit paard. [Men bezigt dit als antwoord op de vraag: hoe laat is 't? Men zegt dan ook wel: Pilatus is dood.] Prijs een' vriend te voet, en een' vijand te paard. [Dat wil zeggen: houd hem voor den waren vriend, die dat wordt, niet in een' oogwenk, maar na rijp beraad. Aan den anderen kant is hij weinig als vijand te vreezen, die op een' sprong zijne vriendschap doet omkeeren; want hij leeft bij de verandering, en de elders aangeboden vriendschap verlaat hij even spoedig.] Procedeer om eene koe, Gij legt er een paard op toe. (Zie koe.) Raak geen bezeerd paard aan: Gewis, het zou u slaan.Ga naar voetnoot5 Schoone vrouwen en paarden doen het geld wel verteren. (Zie geld.) Span de paarden eens af van eenen hollenden wagen! Tellende paarden draven niet hard.Ga naar voetnoot6 Terug paardje, naar stal. Terwijl het gras groeit, sterven de paarden van honger. (Zie gras.) Te veel drukken maakt het paard tegensporig. Toen hij ruiter wilde worden, had hij geen paard, - toen hij een paard vond, ontbraken hem stevels en sporen, - en toen hij alles had, was er geen courage: 't gaat hem als Matthijs van Dresden. (Zie courage.) Trekpaarden zijn arme beesten. (Zie beest.) Trouw reed met het paard weg.Ga naar voetnoot7 Twee kwade paarden dienen in éénen stal niet.Ga naar voetnoot8 Twee sporen heeft (of: haat) het paard: één, daar het in loopen moet, en ééne, die het loopen doet. Van alle haar zijn goede paarden. (Zie haar.) Vrouwen, paauwen en paarden Zijn de trotschte (of: stoutste) dieren der aarde. (Zie aarde.) Vrouwen, wijn en paarden: dat is koopmanschap van tarra (ook wel: al lakende (of: bedriegelijke) waar). (Zie koop.) Waar gaat hij heen met dat blinde paard?Ga naar voetnoot9 Waar het paard aangebonden is, moet het vreten. Wacht u: het paard slaat achteruit.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Wanneer een paard zijne sterkte wist, deed het geen' man goed. (Zie man.) Wanneer het paard te oud is, spant men het voor de kar, of slagt het voor de honden, en werpt het in het gras. (Zie gras.) Wanneer hij op zijn paardje is, draaft hij maar door. Ware het zaak, dat gij hooi aat, gij zoudt een paard zijn. (Zie hooi.) Wat een slag is voor het paard, is een woord voor den wijze. Wat geef je me, dan leen ik uw paard? Wederom an, Bederft paard en man. (Zie man.) Wie paard of vrouw zonder gebreken zoekt, zal stal en bed wel altijd ledig zien. (Zie bed.) Wij appelen zwemmen, zei de paardenkeutel. (Zie appel.) Wilde men in den winter zorgen, gelijk men in den zomer doet, Velen zouden te paarde rijden, die nu gaan te voet.Ga naar voetnoot11 Wil je voortrijden, schik je te paard.Ga naar voetnoot12 Wilt gij voor u een vrouw of schoone paarden halen, Zoo kies ze nimmermeer dan uit de naaste palen. (Zie paal.) Zij gaan erop af als de kraaijen op een dood paard. (Zie kraai.) Zij is zoo brutaal als een koetspaard. (Zie koets.) Zij loopen als postpaarden. Zij merkten 't wel, dat het paard mank ging. Zijn paard, zijn zwaard, zijn wijn en vrouw - Die prees geen man dan met berouw. (Zie berouw.) Zij slaat niemand af dan beslagen paarden.Ga naar voetnoot13 Zij slacht des pijpers hond (of: paard), en is nergens nooder dan t'huis. (Zie hond.) Zoek een gemaakt (bereden, of: gedresseerd) paard, maar eene ongemaakte (onbereden, of: ongedresseerde) vrouw.Ga naar voetnoot14 Zoo man, zoo paard; Zoo volk, zoo waard. (Zie man.) | |
Paauw.De groote paauw heeft zooveel met zijne veren te doen als de kleine nachtegaal. (Zie nachtegaal.) De paauwen komen in het land met de Walen, op Thorouts feest. (Zie feest.) Het gaat hem als de paauwen: men moet niet naar zijne voeten kijken. [Men zegt dit van den ouderdom, die niet meer vlug ter been is, en zulks, omdat de paauwen lompe voeten hebben.] Het is eene kraai in paauwen-vederen. (Zie kraai.) Het is een mannetje, om op een' paauw te zitten. (Zie man.) | |
[pagina 167]
| |
Het is paauwenwerk, zich in zijne eigene pluimen te spiegelen. Hij is zoo hoogmoedig (of: hoovaardig, ook wel: Hij stapt) als een paauw.Ga naar voetnoot1 Niets schooner dan de staart der paauwen, Maar niets zoo leelijk als hun klaauwen. (Zie klaauw.) Om de veren is de paauw bemind.Ga naar voetnoot2 Vrouwen, paauwen en paarden Zijn de trotschte (of: stoutste) dieren de aarde. (Zie aarde.) Wat de natuur den paauwen aan den kam onthoudt, geeft zij hun weder aan den staart. (Zie kam.) | |
Pacht.Eene zuinige vrouw is een middelbaar pachtgoed. (Zie goed.) Hij denkt, dat hij de wijsheid in pacht heeft.Ga naar voetnoot4 Hij neemt alles in pacht. | |
Padden.Als padden: altijd aan de bestebloemen. (Zie bloem.) Daar zijn geene padden in klaar water.Ga naar voetnoot5 Die eener padde het hoofd afbijt, die trooste zich het venijn. (Zie hoofd.) Die om padden ter markt gaat, is wel belust op vleesch. (Zie markt.) Het is een paddenest. (Zie nest.) Hier is voor zoo vele heeren te nijgen, zei de kikvorsch (of: pad), en de egge sleepte hem (haar) over het ligchaam. (Zie egge.) Hij heeft op eene padde getrapt.Ga naar voetnoot6 Hij is begaan om vleesch, die padden-vleesch koopt.Ga naar voetnoot7 Hij is van geld voorzien als een kikvorsch (of: eene pad) van veren. (Zie geld.) Hij is verheven als een kikvorsch (of: eene pad) op een kluitje. (Zie kikvorsch.) Hij wil haar van de padde. (Zie haar.) Hij zit in de kleêren, Als eene pad in de veren. (Zie kleed.) Hij zwelt op als eene pad.Ga naar voetnoot8 Men kan de pad (of: den kikvorsch) wel zoo lang trappen (of: tergen), tot ze kwak zegt (ook wel: tot ze kwaakt, spuwt, van zich p..., of: barst). (Zie kikvorsch.) Wat slechte visch is padden!Ga naar voetnoot9 Zelfs de kikkers en padden beten, zoo zij tanden hadden. (Zie kikvorsch.) Zoo dik als eene pad. | |
Paddestoel.Het komt op als paddestoelen. Hij is als een paddestoel opgeschoten. Vijgen na Paschen zijn paddestoelen in den Mei. (Zie mei.) | |
Paden.Een kerkpad is geene heerbaan. (Zie baan.) Geen pad zonder modder. (Zie modder.) Gelijk de ezels: het oude pad. (Zie ezel.) Het begane pad volgen. Het jenever-pad is de kortste weg naar het kerkhof. (Zie jenever.) Het is een kwaad pad, dat men niet meer dan eens begaan kan.Ga naar voetnoot10 Het pad vloeren.Ga naar voetnoot11 Hij bewandelt de paden van Jericho. (Zie jericho.) Hij helpt hem van het pad af. Hij is op het galgenpad. (Zie galg.) Hij kiest het hazenpad (of: Hij loopt als een haas weg). (Zie haas.) Hij loopt (of: maakt) er een zwart pad. Hij volgt het oude karrepad. (Zie kar.) Is hij eens op 't pad, hij is terstond te Keulen. (Zie keulen.) Men mag het pad niet overal strooijen.Ga naar voetnoot12 [Strooijen is hier bereiden of gereedmaken. Het pad strooijen zegt dus zooveel als: den weg banen. Het spreekwoord beteekent alzoo, dat men niet handelen mag, alsof men overal een' vrijpas had; ook wel, dat men niet geregtigd is, om zijne bezittingen te verkwisten.] Ons leven is een winterpad: Na weinig droogs, al weder nat. (Zie leven.) Op een pad, dat veel begaan wordt, wast geen koren. (Zie koren.) Tusschen waarheid en leugen ligt een glibberig pad. (Zie leugen.) Voetje voor voetje leert men het verkeerde pad bewandelen.Ga naar voetnoot13 Wijk niet van het gemeene pad.Ga naar voetnoot14 Zijn paadje schoon maken.Ga naar voetnoot15 | |
Pagadet.Dat is een schoon pagadetje, zei de Engelschman, en hij zag een' ooijevaar in het veld loopen. (Zie engelschman.) Lekker, lekker, zei pagadetje, en hij had drie scharretjes op zijn bord. (Zie bord.) | |
Pais.Gulzigheid, traagheid en onkuischheid zijn vijanden van pais en eer. (Zie eer.) Het is pais en vrede in alle Duitsche (of: Christen-) landen. (Zie christen.) Maar eenen halven pais te maken; geen meerder leed of spijt dan niet gram worden. (Zie gram.) Pais is oorzaak van alle vreugde. (Zie oorzaak.) | |
Pak.Dat is een pak van mijn hart. (Zie hart.) De jongste ezel moet het pak dragen. (Zie ezel.) De rug moet naar het pak, en het harnas naar den man wezen. (Zie harnas.) Die de zwakste schouders heeft, moet het zwaarste pak dragen. Die te zware pakken draagt, moet krom gaan.Ga naar voetnoot16 Een kleine staat, een groot gemak; Een groote staat, een lastig pak. (Zie gemak.) Een klein pak Geeft groot gemak. (Zie gemak.) | |
[pagina 168]
| |
Geen pak zoo klein, of het bezwaart den vermoeide op den langen weg.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Heb je ook pakjes of brieven te bestellen? (Zie brief.) Het pak moet naar den kemel zijn, of het draagt lastig. (Zie kemel.) Het pak temt het beest. (Zie beest.) Hij heeft hem het pakje uitgeschud. Hij komt daar aan als een andere Issaschar tusschen twee pakken. (Zie issaschar.) Hij vertrekt met pak en zak.Ga naar voetnoot2 Ieder meent, dat zijn pak het zwaarste is.Ga naar voetnoot3 Ieder moet zijnen last (of: zijn eigen pakje) dragen. (Zie last.) Ieder slak Draagt haar pak. Ik wou, dat ik het pakje geloosd had.Ga naar voetnoot4 In het groote pak ligt het gewin niet. (Zie gewin.) Kwakschulden worden op het einde van het jaar pakschulden. (Zie einde.) Niemand moet een pak opnemen, dat hij niet wel kan dragen.Ga naar voetnoot5 't Pak naar 't paard, en 't paard naar 't pak, Geeft voorwaar een groot gemak. (Zie gemak.) Zij heeft dat pakje geloosd zonder wormkruid. (Zie kruid.) Zij is bekwamer, om het pak der liefde, dan om molensteenen te dragen. (Zie bekwaam.)
Hij heeft daar een pak en een' mantel van. (Zie mantel.) Hij is al jong in 't pak gekomen.Ga naar voetnoot6 [Men zegt dit van een' jongen, die zich vrij wat op zijne wijsheid laat voorstaan.] Hij loopt in het lange pak (of: langen tijd in het pak).Ga naar voetnoot7 [Het lange pak is het kinderpak, in onderscheiding van het mannenpak, waaraan men denkt bij het spreekwoord: Hij is al jong in 't pak gekomen. Laat men iemand lang vruchteloos op de vervulling eener gedane belofte hopen, dan zegt men: Hij loopt in het lange pak (of: langen tijd in het pak), in tegenstelling van het spreekwoord: Kort afzeggen is vriendschap doen.] Men zal hem van datzelfde laken een pak (of: een' rok en eene broek) maken. (Zie broek.) | |
Paleis.Het is een ongelukkig land, waar de armen op de trappen van de paleizen der rijken zitten. (Zie arme.) | |
Palermo.Hij gaat naar Palermo.Ga naar voetnoot8 [Dit spreekwoord bezigt men van iemand, die in het zand bijt, dat is: die in den strijd omkomt. ‘Het wordt afgeleid,’ zegt v. eijk, ‘van de kruistogten naar het Heilige Land, op welke men al veel Sicilië aandeed, om nooit weêr terug te keeren.’] | |
Paling.Aal is geen paling. (Zie aal.) Dat is een knappe paling, zei Pier, en hij haalde een' drenkeling op. (Zie drenkeling.) Dek toe den pot: daar is aal (of: paling) in. (Zie aal.) Die den paling te veel drukt, raakt dien kwijt. Die met zwavelstokken of palingvellen omloopt, doet al wat voor den kost; maar wie met zingen voort kan raken, wint dien met den mond. (Zie kost.) Een gladde paling ontglipt.Ga naar voetnoot9 Hij heeft eenen gladden aal (of: paling) bij den staart. (Zie aal.) Hij heeft palingen in zijne kousen. (Zie kous.) Hij is te stikken (te houden, of: te vangen) als een aal (of: paling) bij den staart. (Zie aal.) Hij is zoo taai als een palingvel. Is die paling niet wel gestoofd? Mij dat vischje, zei Lena, en zij haalde een' paling uit de fuik van Joris. (Zie fuik.) Nu zal ik een' doodslag begaan, zei Aagt, en zij stak een' paling onder de korte ribben. (Zie aagt.) Van uit het ruime sop wringen de palingen zich in de naauwe fuiken. (Zie fuik.) | |
Pallas.Alles is verward en alles is verwilderd: Waar Pallas plagt te staan, is nu een uil geschilderd.Ga naar voetnoot10 [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer een persoon of een collegie in wetenschappelijken achteruitgang is. Minerva of pallas is de godin der kunsten en wetenschappen. Naast haar heeft de jongere fabelkunde een' uil geschilderd.] | |
Palm.Hier is spek tot palm. Hij houdt den poot in den palm.Ga naar voetnoot11 [Dit is het beeld van den gierigaard.] Hij is uit den palm gegroeid. [Hier en daar maakte men den kinderen wijs, dat een jongen uit den palm voortkwam. Van een meisje zeide men: Zij is uit de rosmarijn gegroeid.] Hij legt palm in het vuur. Hij weet niet, of de palm gewijd is, dan of men dien nog wijden zal. [In 1550 werd, te Amsterdam, het eerste oude vrouwen- en mannenhuis gesticht, waarin eerst alleen 11 arme oude vrouwen, vervolgens daarbij 12 arme oude mannen en een priester werden opgenomen. De 12 mannen waren verpligt, op Palmzondag, paar aan paar, in processie te gaan achter een' houten man, die op een' houten ezel gezeten was. Later werd die toestel door de 12 mannen voortgetrokken. Zij moesten de 12 apostelen verbeelden, en waren in zonderlinge lange rokken uitgedost, - terwijl het geheel den plegtigen intogt des Heilands binnen Jeruzalem moest voorstellen. In eenige | |
[pagina 169]
| |
huizen, waar de processie voorbij trok, waren koorknapen geplaatst, die in 't Latijn een' lofzang aanhieven, en palmtakken strooiden. ‘'t Gemeene volk,’ zegt le long, op bl. 490 van zijne Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam, ‘volgde daar achter aan, in groote devotie; sonder dat zy het minste verstonden, van 't geen 'er gesongen wierdt, alsoo weinig als de houten Ezel en Man. Ook waren veele soo onnoosel, dat zy niet eens wisten, of de Palm reets gewydt was, of niet? Waar uyt een gemeen spreekwoordt ontstondt, dat men van iemandt, die wat onnoosel was, plachte te seggen: Gy en weet niet, of de Palm gewydt is, dan of men dien noch wyen sal.’] Hij ziet als een bok, die knoflook (kool, of: palm) eet. (Zie bok.) Loop toch, en haal palm in het vuur: het begint te donderen.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: er is gevaar, zie het te ontkomen. Dit spreekwoord vindt zijn' oorsprong in de bijgeloovige gewoonte onzer voorvaderen, om bij een onweêr gewijden palm in het vuur te werpen, ten einde alzoo tegen alle gevaar beveiligd te zijn. Zie over dit spreekwoord: hoeufft, Proeve van Bredaasch Taaleigen, op het woord palm.]
Met de palmen in het slijk vallen.Ga naar voetnoot2 | |
Palmzondag.Als 't Palmzondag is, zal 't haast Paschen zijn.Ga naar voetnoot3 Het is 't evangelie van Palmzondag: de Heer heeft het zelf noodig. (Zie evangelie.) Ik heb er wel honderdmaal op gelet, dat het op Palmzondag regende, zei de vrouw, en zij was veertig jaar oud. (Zie jaar.) | |
Pamphile.Arrige aures Pamphile, zei de boer tegen zijn paard; Want de ooren stonden hem even eens gelijk de staart. (Zie boer.) | |
Pan.Alle dingen hebben een handvatsel, en de koekepan een' steel. (Zie ding.) Als de hemel van koper is, gaat de pan knirs, knars, knirs, zei de papegaai. (Zie hemel.) Als de satan het op kwellen toelegt, dan moet Sibylle hem de pekpan vullen. [De mythologie beschrijft sibylle als eene geestdrijvende vrouw, die den raad en wil der goden openbaart. Deze sibylle nu wordt, in dit spreekwoord, gezegd, de brandstoffen aan te brengen of te leveren, en satan alzoo te dienen. Men geeft hier eene voorstelling van de geheime middelen, waarvan de booze zich bedient, om zijne oogmerken te bereiken, en alles daaraan dienstbaar te maken.] Als het regent en de zon schijnt, bakken de heksen pannekoeken. (Zie heks.) Als onzindelijke lieden net worden, schuren zij de pan van buiten. (Zie lieden.) Beter eene luis in de pan dan gansch geen vet. (Zie luis.) Daar de man te veel van koeken houdt, behoeft de vrouw niet altijd de pan bij den steel te houden. (Zie koek.) Dat gelijkt wel naar den brand van Troje, zei de man, En hij brandde zeven en tachtig vlooijen in eene kastanjepan. (Zie brand.) De braadpan wil boven het gebraad wezen. (Zie gebraad.) De een zei: ik zou pannekoeken bakken, maar het meel was te duur, - en de ander: ik zou messen slijpen, maar het zand was op. (Zie koek.) De pan is bij hem altijd op den haard. (Zie haard.) De pan is goed aan 't glijën. [Dat is: de zaken gaan vooruit. Men bezigt het voornamelijk, wanneer jeugdige echtgenooten spoedig in de kinderen komen.] De pan zal aanbranden. Die beter wil dan wel, sch.. dik in de pan.Ga naar voetnoot4 [Men zegt dit van den man, die naar vreemde dingen jaagt, en zijne eigene zaken ver waarloost.] Die de pan bij den steel heeft, keert ze, zoo hij wil.Ga naar voetnoot5 Die een' weduwenaar bemint, Potten en pannen vindt. Die geene fruit heeft, wat doet hij met de pan? (Zie fruit.) Eene keukenmeid moet het eene oog naar de pan, en het andere naar de kat hebben. (Zie kat.) Er blijft veel aan de pan (ook wel: aan de maat en den strijkstok) hangen. (Zie maat.) Geen blind mensch kan er pot of pan in stukken slaan. (Zie mensch.) Haar mondje gaat als de pan te Vastenavond. (Zie mond.) Het breedste eind moet nog volgen, zei besje, toen zij den steel van de koekepan ontlast had. (Zie besje.) Het is een panne- (of: teljoor-) likker. (Zie likker.) Het is heet van de pan. Het is maar eene halve pan.Ga naar voetnoot6 Het sneeuwt potten en pannen.Ga naar voetnoot7 [Men zegt dit van een' ruw' mensch of een' beschonkene, die alles over hoop gooit; met een ander spreekwoord: Wat hem in de hand komt, moet omver.] Het was zulk een haastig man, dat hij een' stront at voor een' pannekoek. (Zie koek.) Het zijn geene spekpannekoeken. (Zie koek.) Hij bakt met twee pannen. [Men zegt dit van iemand, die eene dubbele kostwinning lieeft, of ook wel van dengenen, die de vriend van beide partijen zoekt te zijn, gelijk mede van den man, wiens vrouw van een' tweeling bevalt.] Hij gaat naar 't panneken. [Dat is: naar de gevangenis.] Hij had gaarne een stuk spek uit de pan.Ga naar voetnoot8 [Als er wat te deelen valt, maakt hij wel, dat hij zijn deel krijgt.] | |
[pagina 170]
| |
Hij heeft er liggen pannekoeken. (Zie koek.) Hij is uit de pan gerold, om op de kolen gebraden te worden. (Zie kolen.) Hij is zoo loos, dat hij wel twee tongen in drie pannen kan bakken, zoodat er in iedere pan eene tong is. (Zie loos.) Hij is zoo neêrgeslagen als een gerezen pannekoek. (Zie koek.) Hij krijgt een' veeg uit de pan.Ga naar voetnoot1 Hij mag niets dan kiekentjes en randjes van pannekoeken. (Zie koek.) Hij raakte in de pan.Ga naar voetnoot2 Hij snorkt als eene fruitende pan. Hij speelt pannetje vet.Ga naar voetnoot3 Hij springt op als eene vloo in de heete pan.Ga naar voetnoot4 Hij weet het oortje van het pannetje niet te vatten. (Zie oor.) Hij wordt zoo driftig als boter in de pan, die op het vuur komt. (Zie boter.) Hij zal aan de pan likken. Hij zal daar niet lang pannekoeken. (Zie koek.) Houd de pan bij den steel.Ga naar voetnoot5 In Luilekkerland zijn de huizen met pannekoeken gedekt, en met worsten ingeregen. (Zie huis.) Men zou hem doen gelooven, dat wolken koperen pannen zijn. (Zie koper.) Om het vet likt de kat de braadpan. (Zie kat.) Op den huisman liggen pannekoeken. (Zie huis.) Op Vastenavond heeft ieder zijn eigen pannetje noodig. Overal is bedrog in, zei de Westfaalsche koopman, men maakt zelfs de panharingen en eijeren ook al kleiner. (Zie bedrog.) Pannekoeken besparen brood en vleesch. (Zie brood.) Prikken in de pan. Rijke lieden ziekte en schamele lieden pannekoeken verneemt (of: ruikt) men verre. (Zie koek.) Sla de eijers in de pan, Dan komen er geen kwa kuikens van. (Zie ei.) Uit de pan in het vuur springen.Ga naar voetnoot6 Viel de hemel, dan bleef er geen aarden pot of pan heel. (Zie aarde.) Wij blijven hier aan de pan hangen.Ga naar voetnoot7 Zij heeft het zoo druk, zei Flip, als de pan te Vastenavond. (Zie flip.) Zij is eerst zijne beddepan geweest. (Zie bed.) Zij razen als olie in de pan. (Zie olie.) Zoo potje, zoo pannetje. Zoo wat van het potje in het pannetje, maar de soep blijft dezelfde.
Daar zijn meer pannen op de daken, dan donderbeitels in de lucht. (Zie dak.) Dat is met zilveren pannen gedekt. [Men zegt dit van een gebouw, dat met hypotheek bezwaard is.] Er zijn pannen op het dak. (Zie dak.) Het regent dakpannen. (Zie dak.) Laat ieder de sneeuw voor zijne eigene deur wegvegen, en zich niet stooten aan den ijskegel van zijns nabuurs dakpan. (Zie buurman.)
De pan werd hem afgeschoten.Ga naar voetnoot8 Hij heeft niet veel in de hersenpan. (Zie hersens.) In de pan hakken (of: fricasseren).Ga naar voetnoot9 Van het hoofd (of: de hersenpan) tot op de voeten. (Zie hersens.) Zijne hersenpan staat nog open. (Zie hersens.) | |
Pand.Als men ter herberg komt, ziet men, wat daar uithangt; als men eruit gaat, moet er geld of pand zijn. (Zie geld.) De eerste zijn de beste panden: niets toch gaat voor de eerste trouw.Ga naar voetnoot10 Een goed betaler weigert geen pand. (Zie betaler.) Een pand Op hand Grijpt stand. (Zie hand.) Een wambuis is een goed pand.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Het is een slecht pand, dat zijnen meester begeeft. (Zie meester.) Het is met hem te randen en te panden gemaakt.Ga naar voetnoot12 Hij brengt veel roois te pand.Ga naar voetnoot13 Hij zal een pandje maken. [Dat is: eene laatste poging aanwenden, om zich staande te houden. De lombard neemt zijn pand op.] Pand Is zekerder dan hand. (Zie hand.) Wie een' goed' vriend heeft, die heeft een edel pand.Ga naar voetnoot14 | |
Pantoffel.Het is daar pantoffel-parade. Hij gaat op zijne toffeltjes afkerken en aankerken. (Zie kerk.) Hij heeft het op zijne toffeltjes gebragt.Ga naar voetnoot15 Hij kan het op zijne toffeltjes afdoen. Hij kust de pantoffel. Hij zit onder de pantoffel.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 171]
| |
Daar hebt gij geene pap toe gegeten. [Men zegt dit tot iemand, die voorgeeft, dit of dat te zullen verrigten, waartoe men hem niet in staat acht.] Dat is een klontje boter te minder in zijne pap. (Zie boter.) Dat is hem met den paplepel ingegeven. (Zie lepel.) Dat is strekkelijke kost, zei Lourens, en hij at blompap met uijen. (Zie blom.) Dat smaakt, zei de boer, en hij at de pap van zijn kind op. (Zie boer.) De onschuldige moet de pap koelen, zei de otter, en hij verslond de visch. (Zie onschuldig.) De pap is geheel verzouten.Ga naar voetnoot1 [De zaak is zoo bedorven, dat er aan geen herstellen te denken valt.] Die pepergoeden (of: gepeperden) tijd heeft, doet peper in (of: pepert) zijne pap.Ga naar voetnoot2 [In het heidentijdperk onzer geschiedenis, gelijk mede in den eersten christentijd, was het, door de beperktheid van onzen handel, moeijelijk, om aan peper te komen; van daar, dat men nog van peperdure zaken spreekt, ofschoon de peper thans voor geringen prijs kan gekocht worden.] Die zijne pap gestort heeft, kan niet alles weder oprapen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Elk zijn best, zei de man, en hij at de pap van zijn kind op. (Zie kind.) Gaap, als men u pap (of: den lepel) biedt, Of naderhand en krijgt gij niet. (Zie lepel.) Het is een papkind. (Zie kind.) Het is zoo krachtig (of: hartelijk) als blompap. (Zie blom.) Het komt juist aan als schaapherders pap. (Zie herder.) Hij eet pap met vuursteenen. [Om de hardheid vergelijkt de soldaat zijn commiesbrood met vuursteenen. Anderen denken aan roggebrood, in de pap gebrokt.] Hij heeft de pap gegeten.Ga naar voetnoot4 Hij heeft er geene pap van gegeten. Hij houdt zooveel van me als van koude pap. Hij kijkt, of hij de pap gestort had. Hij kookt tweederlei pap in éénen pot. [Men past dit op een' dubbelzinnig' man toe.] Hij moet wel een' langen lepel hebben, die met den droes pap zal kunnen eten. (Zie droes.) Hij redeneert als een bosje pap. (Zie bos.) Hij verdient het zout in de pap niet. Hij ziet zoo effen als blompap. (Zie blom.) Hij zit altijd bij moeders pappot. (Zie moeder.) Iemand de pap in den mond geven. (Zie mond.) Iemand een papje boteren (of: koken). (Zie boter.) Ik mag wel schande, zei de vent, en hij at suikerpap.Ga naar voetnoot5 Ik zal u wat boter in de pap steken. (Zie boter.) Knibbelen gedijt zich, en pap gedijt zich ook. Kook mij een papje, als ik dood ben. (Zie doode.) Kunt gij zelf uw papje blazen, Laat daar geen' schokkebast aan azen.Ga naar voetnoot6 Men moet de pap eten, zoo als ze gekookt is, al is ze niet gaar en aangebrand. Men moet zijne pap nog eerst kaauwen.Ga naar voetnoot7 Och ja, zij doet een klontje boter in de pap, en gaat barrevoets naar bed. (Zie bed.) Wiens pap niet heet is, die behoeft ze niet te koelen. Zij moet maar eene warme pleister (of: pap) van honderd en twintig pond op haar' buik leggen. (Zie buik.) Zij zijn niet tevreden, voor zij aan de waterpap zijn. [Men zegt dit van een trouwlustig paartje.] Zoo gij uw papje blazen kondt, Gebruik dan nooit een' vreemden mond. (Zie mond.) | |
Papegaai.Als de hemel van koper is, gaat de pan knirs, knars, knirs, zei de papegaai. (Zie hemel.) Dat is de papegaai afgeschoten.Ga naar voetnoot8 Dat is een mooi gezigt, zei de papegaai, en hij zag een klein-kindergatje. (Zie aangezigt.) Dat is een schoone papegaai, zei de boer, en hij zag eene vledermuis op de kruk. (Zie boer.) De papegaai laat nimmer een' poot los, of hij maakt eerst den bek vast. (Zie bek.) De papegaai rammelt zijn: heruit paap! (Zie paap.) Een jonge papegaai kan leeren praten.Ga naar voetnoot9 Hij gelijkt een' papegaai: al, wat hij hoort, praat hij na. Hij heeft den papegaai misgeschoten.Ga naar voetnoot10 Hij klapt als een ekster (of: papegaai). (Zie ekster.) Hij verstaat zijn' eigen' graadboog niet meer, dan de pagegaai zijn klappen doet. (Zie boog.) Men kan den papegaai niet schieten met eene rattenval.Ga naar voetnoot11 Men vangt geen' papegaai in een vinkenet. (Zie net.) Suiker aan den papegaai.Ga naar voetnoot12 | |
Papier.Alle lompen geven geen papier. (Zie lompen.) Daar kom ik wel af, zei de bedelaar, en hij kreeg twee blanken voor een papiertje met luizen. (Zie bedelaar.) Dat veegt zijn gat zonder papiertje. (Zie gatten.) Dat zijn schoone ongeschrapte penen, zei de vijgeman, en hij stak er eene in een papiertje, en ging ermede heen.Ga naar voetnoot13 Een kind is gelijk wit papier: wanneer men er kwaad inprent, wordt het besmet. (Zie kind.) Een onschadelijke bullebak is een papieren tijger. (Zie bullebak.) Een witte muur is der zotten papier. (Zie muur.) Geef u aan voor schoon papier.Ga naar voetnoot14 Het is een papieren jonker (of: mannetje). (Zie jonker.) Het loopt in de papieren. Het papier is elks dienaar. (Zie dienaar.) Het papier is geduldig.Ga naar voetnoot15 Hij danst op een papieren zoldertje.Ga naar voetnoot16 Hij doet, zoo als Marot weleer deed met vuil papier. (Zie marot.) Hij gaat met een papieren harnas. (Zie harnas.) | |
[pagina 172]
| |
Hij heeft hem wit papier gezonden.Ga naar voetnoot1 Ik ben wit papier. Ik scheur mijne papieren. Pen en papier Valt dikwijls dier. Wat dunk je van dien orvietan, vroeg dokter Flakbal, en hij vertoonde zijn' patiënt een papiertje met stront. (Zie dokter.) Wie lust er een stukje Amsterdamschen koek? vroeg Gerrit, en hij presenteerde een blokje, in een papier gewonden. (Zie amsterdam.) | |
Paradijs-vogel.Hij leeft op zijn paradijs-vogels. [Men zegt dit van den gierigaard, als hij tegen wil en dank een' vriend moest onthalen, en er zijne eigene maag later voor laat boeten.] Hij zal wel gedwongen worden, zijn middagmaal met den paradijs-vogel te houden. (Zie maaltijd.) | |
Paraplui.Als gij niet onder de paraplui wilt loopen, kan ik u niet droog binnen brengen.Ga naar voetnoot2 Hij draagt baar de paraplui na. [Bij deze of gene vrouw speelt hij den onderdanigen dienaar, om hare gunst te verwerven.] | |
Pardon.Die pardon vraagt, erkent schuld.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: men kan eene bedoelde zaak niet toestemmen, zonder zich zelven gevangen te geven. Zonder aan eene afleiding van deze gebeurtenis te denken, herinnert dit spreekwoord aan de moedige handelwijze van maria van utrecht tegenover prins maurits. Toen de waardige weduwe van van oldenbarneveld pardon kwam vragen voor haren wel misdadigen, maar misleiden en ongelukkigen zoon groeneveld, en prins maurits haar de wedervraag deed, waarom zij ook voor haren man geen pardon gevraagd had, gaf zij ten antwoord: ‘Mijn man was onschuldig, maar mijn zoon is schuldig.’] | |
Parel.Dat is de wereld: De een gaat besch...., de ander bepereld.Ga naar voetnoot4 Dat is eene parel aan zijne kroon. (Zie kroon.) Eene parel toont zich schooner in het goud, dan wanneer zij op den mesthoop ligt. (Zie goud.) Geen parel dient bij nacht gekocht, Geen vrijster bij de kaars gezocht. (Zie kaars.) Het is eene paarlen pop.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit van eene vrouw, die weelderig en schaamteloos gekleed gaat.] Het is eene parel van eene vrouw. Het is wat duister; wie zou nu eene parel vinden!Ga naar voetnoot6 Hij staat daar niet, om paarlen te snoeren.Ga naar voetnoot7 Hij zit als een pareltje in het goud. (Zie goud.) Werp geene paarlen voor de zwijnen: zij mogten ze onder den draf inlijven. (Zie draf.) | |
Parijs.Dezelfde maan, die ik te Parijs gezien heb, zei de Duitscher, zie ik hier in ons land ook. (Zie duitscher.) Geen nieuws, dan dat de Franschen in Parijs zijn. (Zie franschman.) Het wapen van Parijs: Vroeg groot, maar laat wijs. (Zie groote.) Ik geloof, dat haar maagdom al lang binnen Parijs in den lombard staat. (Zie lombard.) Rome en Parijs niet te gelijk. Zendt men een' ezel naar Parijs, Men krijgt hem weder, even wijs. (Zie ezel.) | |
Parochie.Daar is eene heele parochie.Ga naar voetnoot8 [Men bezigt deze spreekwijze van den man, die groot van gestalte is.] Iedere paap bidt voor zijne parochie. (Zie paap.) | |
Part.Dat zijn verbruide parten, dat je niet eten wilt, zei de mof tegen zijn' vaâr, en hij lag op sterven. (Zie mof.) De duivel kikt noch mikt, maar hij speelt zijne parten. (Zie duivel.) De parten, die de kinders in de luren hebben, worden er niet ligt uitgewiegd. (Zie kind.) Hij begint zijne oude parten te laten.Ga naar voetnoot9 Hij heeft parten in zijn gat. (Zie gatten.) Hij is hem eene part schuldig.Ga naar voetnoot10 Hij speelt de parten.Ga naar voetnoot11 Iemand eene part (of: poets) spelen.Ga naar voetnoot12 Mijne memorie speelt mij parten. (Zie memorie.)
Als het stront regent, krijg je ook je part. Hij heeft er part noch deel aan. (Zie deel.) | |
Partij.Dat is eene mooije partij voor hem. [Het is een meisje, dat hem zou lijken.] De man een vriend; maar daarom de zaak eene partij. (Zie man.) Die maar ééne partij hoort, kan geen regt spreken (of: Hoor ook de andere partij).Ga naar voetnoot13 Geen regter kan partijen ooit tot een verdrag dwingen.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 173]
| |
Hij heeft de hoogte (of: Hij is behoorlijk op de hoogte, ook wel: Hij is op de hoogte van partij). (Zie hoogte.) Hij heeft goed pleiten, die pleit zonder wederpartij (of: Het is goed, alleen te pleiten).Ga naar voetnoot1 Men kan van alles partij trekken. Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep. (Zie lourens.) | |
Partuur.Bij een goed partuur Vervangt het zoet het zuur.Ga naar voetnoot2 Geen mensch gelukkig met een kwaad partuur. (Zie mensch.) Gelijk partuur kaatst wel in 'tspel.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Het is eene kunst, partuur te maken. (Zie kunst.) Het is geen partuur. | |
Pas.De pas is hem afgesneden.Ga naar voetnoot4 Door een kwade pas Breekt het teêre glas. (Zie glas.) Hij heeft eene kwade pas gedaan.Ga naar voetnoot5
Hij vaart met dubbele passen.Ga naar voetnoot6 [Dat is: hij speelt eene dubbelzinnige rol. Het spreekwoord is toepasselijk op den zeekapitein, die vrijbrieven neemt van beide oorlogvoerende partijen, en zich van de eene of andere bedient, naardat zijn belang het medebrengt. In denzelfden zin zegt men: Hij draagt water in de eene- en vuur in de andere hand.]
Dat geeft mij nu geen pas.Ga naar voetnoot7 Een woordje op zijn pas Is als geld in de tasch. (Zie geld.) | |
Paschen.Als Paschen en Pinksteren op éénen dag komen. (Zie dag.) Als Paschen komt op een' zondag, is elk een kind van zijn' eigen' vader. (Zie kind.) Als Paschen op een' goeden vrijdag komt.Ga naar voetnoot8 Als 't Palmzondag is, zal 't haast Paschen zijn. (Zie palmzondag.) Altijd komt Paschen in Maart of April. (Zie april.) Blijf schuldig tegen Paschen, en de vasten zal u kort zijn.Ga naar voetnoot9 Die het ambacht verstaat, krijgt het werk, zei Jan de snijder, en hij kreeg in de paaschweken een paar kousen te verzolen (of: eene oude broek te lappen). (Zie ambacht.) Eene groene Kersmis maakt een witte Paschen. (Zie kersmis.) Eén ei is geen ei; twee-ei is één ei; drie-ei is 't regte paaschei. (Zie ei.) Eene witte Kersmis maakt een groene Paschen. (Zie kersmis.) Een vischkooper worden op paaschavond. (Zie avond.) Een zot is een zot (of: Een aap is een aap), al ware het paaschdag. (Zie aap.) Het is Paschen en Pinkster. [Het is gelukkig, voordeelig.] Het is zoo mooi als paaschpronk. [Afkomstig van de gewoonte, om zich op Paschen in nieuwe kleederen te steken, wordt al, wat boven andere zaken uitsteekt, met paaschpronk vergeleken.] Hij heeft al veel paascheijeren gegeten. (Zie ei.) Hij is op zijn Paasch-best. (Zie goede.) Hij laat Paschen en Pinksteren zien.Ga naar voetnoot10 Hij maakt zulk eene haast als een kleêrmaker op paaschavond. (Zie avond.) Hoe is Paschen zoo in 't land? (Zie land.) Ik hoop, dat de eerste paaschdag op een' maandag zal komen, zei Michiel, dan hebben wij drie heilige dagen. (Zie dag.) Men moet geene paascheijeren op goeden vrijdag eten. (Zie ei.) Men moet Vastenavond met zijne vrouw, en Paschen met zijn' pastoor houden. Men roept zoo lang Paschen, tot het eens komt.Ga naar voetnoot11 Na de vasten komt Paschen.Ga naar voetnoot12 Paascheijeren op het ijs eten. (Zie ei.) Tusschen Paschen en Pinksteren (of: Ten ontijde) vrijen de onzaligen. (Zie ontijd.) Van Aken tot Paschen. (Zie aken.) Vijgen na Paschen zijn paddestoelen in den Mei. (Zie mei.) Waarheid blijft altijd waarheid, al was het op een' paaschdag. (Zie dag.) Wat is Paschen hoog! | |
Paspoort.Eene ledige beurs is het veiligste paspoort. (Zie beurs.) Het zal in je paspoort vermeld worden. Hij krijgt zijn paspoort.Ga naar voetnoot13 Hij neemt zijn paspoort onder zijne voeten (of: schoenen).Ga naar voetnoot14 Zijn paspoort is geschreven (of: onderteekend).Ga naar voetnoot15 | |
Pastei.Bij gebrek van brood eet men korstjes van pasteijen (of: Korstjes van pasteijen is goed brood). (Zie brood.) Daar ligt eene pastei.Ga naar voetnoot17 Dat is eene slechte pastei.Ga naar voetnoot18 De hartpastei staat in het midden. (Zie hart.) Die zijn brood (of: zijne pasteijen) in den oven heeft, geef dien van uwen koek. (Zie brood.) Een gedwongen eed (of: Beloften) en heete pasteijen zijn ligt te breken. (Zie belofte.) Het preutelpasteitje komt met het zure sausje op den disch. (Zie disch.) | |
[pagina 174]
| |
Pastoor.Alles met maten, zei de pastoor, en hij dronk den jenever uit een kannetje. (Zie jenever.) Als pastoor en koster kijven, Kunnen de geheimen in de kerk niet blijven. (Zie geheim.) Bij mijne geestelijkheid, zei de pastoor, ik was liever een levendige kapitein in eene komedie dan een doode vizier. (Zie geestelijkheid.) Dat is voor u allen, zei de pastoor. [Men zegt dit uit kortswijl, wanneer men alles voor zich zelven alleen behoudt, doelende op het misoffer.] De meester en de pastoor zijn de ropvogels in het dorp. (Zie dorp.) De pastoor is het met Rousseau eens: de mensch is niet geschapen, om te denken. (Zie mensch.) Hij wacht ernaar als de pastoor naar zijne offerpenningen. (Zie offer.) Meen jij, dat onze Lieve Heer zijne genade te grabbel gooit, zei de pastoor. (Zie genade.) Men moet Vastenavond met zijne vrouw, en Paschen met zijn' pastoor houden. (Zie paschen.) Onder mijne schapen zijn kooldieven, zei de pastoor van Mook. (Zie dief.) Pastoor en koster zijn het zelden zamen eens. (Zie koster.) | |
Pater.Al evenwel oremus, zei de pater. (Zie oremus.) Alle ding zal blijven, als 't was: 't Bagijntje moet spinnen vlas, En de pater drinken uit het groote glas. (Zie bagijn.) Allemaal menschen, zei de bagijn, en zij zoende den pater. (Zie bagijn.) Dat is een gemakkelijke pater. Een bagijnen-pater, Een visschers kater En molenaars haan: Als deze drie van honger sterven, dan zal de wereld vergaan. (Zie bagijn.) Elke pater prijst zijn convent. (Zie convent.) Het is pater goedleven: hij barst uit zijn vel. (Zie leven.) Het is uit paters vaatje getapt.Ga naar voetnoot1 Hij kent die zaken zoo goed als een pater zijn brevier. (Zie brevier.) Hij slacht pater Flip, en volgt den grooten hoop. (Zie flip.) Hij spreekt bijlo, of hij een pater ware. Oremus, zei de bagijn, en zij vatte den pater bij zijn' neus. (Zie bagijn.) Voor pater en mater; maar niet voor 't heele convent. (Zie convent.) | |
Paternoster.Al leert men een' wolf ook het paternoster, hij roept toch altijd: blè. Het is hem zoo eigen en bekend als het paternoster.Ga naar voetnoot2 Terwijl men een paternoster leest.Ga naar voetnoot3 Voermans ontbijt, dronkaards paternoster. (Zie dronkaard.) Voor iemand een paternostertje lezen. Zijn paternoster averegts spreken.Ga naar voetnoot4 | |
Patiënt.Daar de dokter tabak rookt, mogen zijne patiënten wel smoken. (Zie dokter.) De patiënten zijn dorstig.Ga naar voetnoot5 Och, verkort mijne leden niet, zei de patiënt, en de beul zou hem onthoofden. (Zie beul.) Wat dunk je van dien orvietan? vroeg dokter Flakbal, en hij vertoonde zijn' patiënt een papiertje met stront. (Zie dokter.) | |
Patiëntie.Als het zoo wezen moet, patiëntie! zei de Kwaker, en hij kreeg tijding, dat hij duizend gulden uit de loterij getrokken had. (Zie gulden.) De Vlaamsche glorie en Hollandsche patiëntie. (Zie glorie.) Patiëntie is goed kruid, maar wast niet in alle hoven, zei Hein de diender, en hij kreeg door zijne patiëntie eene sneê in zijne tronie. (Zie diender.) Patiëntie-kruid groeit in den hof van den flerecijnist. (Zie flereoijnist.) Patiëntie verwint in alle strijden.Ga naar voetnoot6 Plant patiëntie in uwe hoven, Dan komt gij uw' vijand te boven. (Zie hof.) Silentie en patiëntie is het beste geneesmiddel, zei Cornisicia, en zij zette haren man een' tulband op, daar twee bijzondere pluimen uitgroeiden. (Zie cornisicia.) | |
Patres.Hij gaat ad patres.Ga naar voetnoot7 [Hij gaat naar de oudvaders, dat is: zijn leven is ten einde.] | |
Patrijs.De gebraden ganzen (duiven, snippen, leeuweriken, of: patrijzen) komen u niet in den mond vliegen. (Zie duif.) Hij staat niet voor den patrijs. Ik versta uwe meening zeer wel, zei de patrijs tegen den vos, en hij vloog van hem weg. (Zie meening.) Onze kool smaakt beter dan vreemde patrijs. (Zie koolen.) | |
Paulus.Dat is een schoonder snoek, zei Pau de hengelaar, en hij haalde een posje op. (Zie hengelaar.) Hij denkt Petrus te hebben, en het is Paulus. Hij gaat erop af als Paulus op de Corinthiërs. (Zie corinthiër.) Hij verneemt het van Pieter of Paulus.Ga naar voetnoot8 Leg Peter bij Paulus.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: breng de bij elkander behoorende zaken ook bij elkander. Men geeft hier hetzelfde te kennen als door het spreekwoord: Boter (of: Geld) bij de visch. Petrus en paulus plaatst men bij elkander, omdat zij de voornaamste apostelen zijn.] Paulus! bekeer je, of de duivel haal je. (Zie duivel.) Paulus is bekeerd. | |
[pagina 175]
| |
Paus.Dat is een moord, zei vrouw Paus. (Zie moord.)
Allen man mag 't niet gebeuren, den paus te zien. (Zie man.) Beter een levende moor dan een doode paus. (Zie moor.) De tijd is snel: Dat wist paus Gregorius ook wel. (Zie gregorius.) Het is den kardinaal leed, dat hij geen paus is. (Zie kardinaal.) Het is een soldaat van den paus. [Men zegt dit van den militair, die zijne dienstpligten slecht betracht.] Het is elk niet geoorloofd, des pausen voeten te kussen.Ga naar voetnoot1 Het ligchaam van den paus beslaat niet meer aarde dan dat van den kapellaan. (Zie aarde.) Hij gaat, daar de paus (of: keizer) te voet (of: zonder lakkei) gaat (of: geen' ambassade kan zenden). (Zie ambassade.) Hij is een regte paus. Hij is er zoo bekwaam toe als ik, om voor paus te spelen.Ga naar voetnoot2 Hij is naar Rome geweest, en heeft den paus niet gezien.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Hij is te Rome geweest, maar de paus verder. Hij wil den paus in den ban doen. (Zie ban.) Hij zal het wel betalen, als de paus Geus wordt. (Zie geus.) Hij zou het om des pausen knevels niet overgeven. (Zie knevel.) Hoe digter bij den paus (of: bij Rome), hoe slechter Christenen. (Zie christen.) Ik ben geen paus van zulken staat, En ik en geef ook geen' aflaat. (Zie aflaat.) Ik ben meer bevreesd voor de verleiding dan voor den paus met al zijne kardinalen. (Zie bevreesd.) Regent het op de kloosters, dan druipt het op den paus. (Zie klooster.) Van menschen maakt men pausen. (Zie mensch.) Waar de paus is, daar is Rome.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Wien zal de paus biechten? Wij kunnen allen geen paus van Rome zijn.Ga naar voetnoot5 | |
Pavane.Is dat nu niet wel gepepen, of men daar eens eene pavane op danste? [Pavane is de paauwendans, in Spanje t' huis behoorende. De pavane onderscheidt zich door stijve en deftige bewegingen, in houding en gebaar. De heeren zijn gekleed in mantels en met een' degen, de dames in sakken met lange slepen.] | |
Pecunia.Daar is pecunia.Ga naar voetnoot7 [Men zegt dit van iemand, die rijkelijk met aardsche goederen gezegend is.] | |
Peen.Daar zijn te veel penen bij den hutspot. (Zie hutspot.) Dat is andere peen dan Leidsche wortelen. (Zie leiden.) Dat is lekkere peen, zei Lubbert, en hij at al het vleesch op. (Zie lubbert.) Dat zijn schoone ongeschrapte penen, zei de vijgeman, en hij stak er eene in een papiertje, en ging ermede heen. (Zie papier.) Iemand de penen opscheppen.Ga naar voetnoot8 Nu ben ik voor dieven bewaard, zei Geurt de wever, en hij sloot zijne deur met eene gele peen. (Zie deur.) Oranje in 't hart, zei de boer, en hij stak eene gele peen op zijn' hoed. (Zie boer.) Van pierstekige wortelen kookt men nooit smakelijken hutspot (of: Van wormstekige penen kan men geen' lekkeren hutspot koken). (Zie hutspot.) | |
Peer.Als de peer rijp is, behoeft men ze niet te schudden.Ga naar voetnoot9 Als de peer rijp is, moet ze geplukt zijn.Ga naar voetnoot10 Als de peer rijp is, valt zij van den boom. (Zie boom.) Daar zit hij nu met zijne gebakken (of: gestoofde) peren. De peer is al te vroeg van den boom gevallen (of: is nog niet rijp). (Zie boom.) De peer valt niet verre van den boom. (Zie boom.) Die de peren versmaadt, die wil ze eten.Ga naar voetnoot11 Die met zijnen heer peren eet, kiest de schoonste niet. (Zie heer.) Eene rijpe peer valt ligtelijk in den drek, en wordt van de slakken gegeten. (Zie drek.) Een klein getal van rotte peren, Dat kan aan duizend gave deren. (Zie getal.) Eet geen peren, Zoo zullen ze u niet deren.Ga naar voetnoot12 Elk zijn meug, zei Sijmen, en hij at eene beursche peer. (Zie meug.) Heeren en peren rotten. (Zie heer.) Heeren-peren rotten niet. (Zie heer.) Het is eene gebraden peer.Ga naar voetnoot13 Het is zoo geel als eene kwepeer. (Zie kwe.) Het zijn al geene Harmen Harkes' peren. (Zie harmen harkes.) Het zijn goede peren, als zij geplukt zijn.Ga naar voetnoot14 Het zijn zooveel (of: zulke) appels als peren. (Zie appel.) Hij gaat van den appelboom tot den perenboom. (Zie appel.) Hij is geene rotte peer waard.Ga naar voetnoot15 Hij slacht de suikerperen: hij heeft zijn' besten tijd gehad. Hoe smaakt je dat peertje (of: die pruim)?Ga naar voetnoot16 Je braadt peren, en het vuur is uit. Ik bedank je voor dat compliment, zei Tijs, en hij kreeg eene muilpeer voor zijne koonen. (Zie compliment.) Ik zal met uwe schonken nog noten (of: peren) afknuppelen (of: van den boom werpen). (Zie boom.) | |
[pagina 176]
| |
Malle luî en rotte peren, Boeken, die geen deugden leeren, Vuile eijeren op een' hoop: Hoe meer om 't geld, hoe slechter koop. (Zie boek.) Men deelt daar muilperen uit. (Zie muil.) Ons dienen geen geplukte peren, Want 't is geen fruit, die wij begeeren. (Zie fruit.) Peren zonder wijn Zijn venijn.Ga naar voetnoot1 Rijd op met je gebakken peren. Rotte peren, stinkende eijeren en sterke boter behooren te zamen, om er eene vuile struif van te bakken. (Zie boter.) Vrouwen en peren, die niet kraken, Die plagten allerbest te smaken.Ga naar voetnoot2 [Cats zegt, ter verklaring van dit spreekwoord:
Werp den knuppel weg, want de peren zijn rijp. (Zie knuppel.) Zulke boomen, zulke peren. (Zie boom.) | |
Pees.Beter met eene slappe pees geschoten, dan al te stijf gespannen. De adel moet eenen boog hebben, al zou de drommel de pees spannen. (Zie adel.) De eene pees brengt de andere in. Hem slaat de pees om beide armen. (Zie arm.) Hij heeft twee pezen op zijn' boog. (Zie boog.) Hij moet aan de pees. Hij schiet met de leugenpees. (Zie leugen.) Iemand op de pees zetten.Ga naar voetnoot3 | |
Pek.Als de satan het op kwellen toelegt, dan moet Sibylle hem de pekpan vullen. (Zie pan.) Die met pek omgaat, wordt ermede besmet (of: Grijp je pek, Daar blijft een vlek).Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Hij heeft pek aan zijne broek (of: zijn gat). (Zie broek.) Hij is zoo zwart (of: donker) als pek.Ga naar voetnoot7 Hij steekt in het pek. Ieder schoenmaker veracht zijn' eigen' pekdraad. (Zie draad.) Iemand met pek bestrijken. [Men zegt dit bij het bezigen van middelen, om iemand bij zich te houden.] Pek in 't vuur. | |
Pekel.Als men nog zulk pekelvleesch voor een' stooter koopt, heeft men er geene duurte aan. (Zie duurte.) Als men weet, wat vleesch men in de kuip heeft, kan men er pekel naar maken. (Zie kuip.) Daar is zooveel pekel op, dat het onderstaat. [Men zegt dit van een goed, dat bijna voor de volle waarde met hypotheek bezwaard is.] Daar steekt meer in dan in een' ijdelen pekelharing. (Zie haring.) Dat haalt een maal uit, zei Jurriën, en hij vond den kop van een' pekelharing. (Zie haring.) Dat het zeewater zoo zout is, komt van al de pekelharings, die erin zwemmen, zei de oude vrouw. (Zie haring.) Dat is voor zijne pekelzonden.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: hij zal eindelijk moeten boeten voor al zijn' moedwil; en moge hij tot hiertoe zijn vrijgeloopen, thans is de tijd der algemeene afrekening gekomen, en zal hij dus voor oud en jong moeten betalen, gelijk hij ook verdient. Met andere woorden: hij krijgt zijne trekken t'huis, het is loon naar werken, want boontje komt om zijn loontje. Men heeft hier dus aan geene kleine, maar wel degelijk aan groote zonden te denken, aan zonden, die te zamen althans wel voor eene groote zonde kunnen gehouden worden. Ze waren maar niet vatbaar voor dadelijke toepassing van straf; ze zijn echter niet onopgemerkt gebleven, en werden maar onder de pekel bewaard, tot eenmaal de bommel zou losbarsten. Pekelzonden zijn dan oude (gepekelde, ingezoutene) zonden. Daarom zal tuinman, gelijk ook bilderdijk en mulder, die zijne gedachte overnemen, 't wel mishebben, als hij zegt: ‘'t Is een pikkedil drukt uit: 't is een kleine zaak, 't is een beuzeling. Dit is verbastert van 't Latynsche peccatillum, een zondeken, en verkort tot pekel, in dat spreekwoord: Dit is voor uw pekelzonden.’ Winschooten stelt deze zaak meer naar waarheid voor, als hij van de spreekwijzen: Dat zal u nog ten nagelen uitzweren en Het moet eruit, al zou het ten teenen uitzeren zegt: ‘dewijl dit een van de doodelijke smerten der weereld sijn, soo ver- | |
[pagina 177]
| |
staat men daar door, dat het iemand seer suur sal opbreeken, en dat hij om sijn peekelsonden (dat is: die lang te vooren begaan sijn, en in de peekel als bewaard werden, om gestraft te werden) seer veel sal moeten lijden.’] Hij draaft als een pekelharing op een pothuis. (Zie haring.) Hij eet niet gaarne pekelharing. (Zie haring.) Hij heeft de hersens van een' pekelharing. (Zie haring.) Hij laat hem in de pekel zitten.Ga naar voetnoot1 Hij steekt de borst op als eene kermisgans (een pekelharing, of: eene smerige eend). (Zie borst.) Hij zal de pekel goed doen.Ga naar voetnoot2 Hij zingt als een pekelharing. (Zie haring.) Iemand uit de pekel helpen. Iets in de pekel zetten. Kalfsvleesch kan geene pekel verdragen. (Zie kalf.) Leg er een pekeltje over. Mijn vleesch moet onder de pekel blijven, of het bederft. Pekelharinkje is dood. (Zie haring.) | |
Pels.Het is zoo wis als Pels. [Even als de soliditeit van het handelhuis cornelis calf en zoon, te Zaandam, tot het spreekwoord: Het is zoo wis als Calf, aanleiding gaf, had, ten zelfden tijde, het kantoor van de weduwe pels en zonen, te Amsterdam, zulk een' roem verworven, dat daaruit het spreekwoord ontstond: Het is zoo wis als Pels.]
Die de pelzen dragen, zijn doorgaans knorrig. (Zie knorrig.) Die des winters met een' bonten pelsrok bij het vuur zit, weet niet, dat het buiten vriest. (Zie bont.) Geef geen' raad aan de ouden, en zoek geene vlooijen in zwarte pelzen. (Zie oud.) Het zaad is wel onder de sneeuw, als de oude man onder den pels. (Zie man.) Hij denkt, dat zijn pels wier is. Hij heeft verschot van pelzen. Hij poot eene luis in zijn' eigen' pels. (Zie luis.) Hij poot hem eene luis in zijn' pels. (Zie luis.) Jan moet onder den pels. (Zie jan.) Iemand den pels uitkloppen. In oude pelzen kan men ook wel luizen vangen. (Zie luis.) Men behoeft geene luizen in den pels te zetten (of: De luizen komen wel in den pels, al zaait men ze niet). (Zie luis.) Uilen broeijen uilen onder moêrtjes pels. (Zie moeder.) Wasch mij den pels, maar maak hem niet nat.Ga naar voetnoot3 [Men past dit spreckwoord op den Laodiceër toe.] Zelden een oude pels (ook wel: een oud man) zonder luizen. (Zie luis.) | |
Peluw.Die slapen op één peûl, Die weten evenveul. Het is een nachtegaaltje op de peluw. (Zie nachtegaal.) Hij slaapt op kosten van de peluw. (Zie kosten.) Hij wil zijne rekening met de hoofdpeluw maken. (Zie hoofd.) Hij wil zijne schuld kwijten aan de hoofdpeluw. (Zie hoofd.) Over die zaak moet men met zijne hoofdpeluw te rade gaan. (Zie hoofd.) Twee gelooven op één peûl, Is één te veul. (Zie geloof.) | |
Pen.Hij heeft zijne beste pen uit zijne vlerken verloren. Hij trekt hem eene veêr uit zijn' staart (of: zijne slagpeunen uit).Ga naar voetnoot5 Hij verlaat (of: vliegt van) het nest, voor hij slagpennen heeft. (Zie nest.) Men moet niet willen vliegen, eer men slagpennen in de vleugels heeft.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)
Dat is lang in de pen geweest. Dat is met geene pennen te beschrijven.Ga naar voetnoot7 De pen gaat, daar men ze legt.Ga naar voetnoot8 Die pen wil geen' inkt geven, zei Leendert, en hij wilde met een beuling-pennetje schrijven. (Zie beuling.) Eene naarstige schrijfpen is het beste geheugen. (Zie geheugen.) Had de kunst der pennen gedaan, Al de wereld was lang vergaan. (Zie kunst.) Het puntje van een vlugge pen Is 't felste wapen, dat ik ken.Ga naar voetnoot9 Hij heeft eene scherpe pen. Hij heeft zijne pen in adderspog (of: gal) gedoopt. (Zie adder.) Hij heeft zijne pen wel versneden. Leen nooit uit: uw meisje, uw horologie of uw pennemens; want gij krijgt ze bedorven t' huis. (Zie horologie.) Pen en inkt laten zich schrijven. (Zie inkt.) Pen en inkt zijn geene ware tolken van het hart. (Zie hart.) Pen en papier Valt dikwijls dier. (Zie papier.) Waar de pen van een' voet niet kan toereiken, daar gebruikt men pennen van veertien voet. Wat ben ik gaauw ter pen, zei lamme Dries, en hij had een half uur noodig, om eene letter te schrijven. (Zie dries.) Zijne pen tegen iemand scherpen.
De wijze hangt zijne wijsheid niet aan eene houten pen. (Zie hout.) Hij heeft hem eene pen (of: een' prik) op den neus gezet. (Zie neus.) | |
[pagina 178]
| |
Hij heeft zijne pen vastgezet. Hij leutert op den pof: zijne pen is los.Ga naar voetnoot1 Hij maakt van een' mast eene schoenpen. (Zie mast.) Hij moet voor de pennen komen.Ga naar voetnoot2 Ik sch.. u eene worst met eene pen. Zijn kompas is van de pen. (Zie kompas.) | |
Penning.Aan een' penning ziet men, hoe een gulden gemunt is. (Zie gulden.) Beter een penning gespaard, dan een gulden nutteloos verteerd. (Zie gulden.) Dat is de keerzijde van den penning. Dat zijn de penningskens der weduwe.Ga naar voetnoot4 [Dit spreekwoord is gegrond op Mark. xii: 42 en Luk. xxi: 2.] De dagelijksche penning is, om ermede huis te houden. (Zie dag.) De dagelijksche penning vermag zooveel. (Zie dag.) De dagelijksche penning weet wat. (Zie dag.) De gierigheid wast zoo lang, als de eene penning op den anderen gestapeld wordt. (Zie gierigheid.) De penningen doen de paarden loopen. (Zie paard.) De penningen hebben altijd de muts in de hand, om oorlof te nemen. (Zie hand.) De penningen maken den oorlog. (Zie oorlog.) De penning geldt nergens minder dan daar, waar hij gemunt is. Des pennings klank verdooft alle redenen. (Zie klank.) Die den spaarpot aan scherven slaat, is zijn penningsken kwijt, eer hij het kent. Die een' penning niet acht, Krijgt over geen' gulden magt. (Zie gulden.) Die een' penning (of: eene plakke) niet acht, wordt geen stuiver-heer. (Zie heer.) Die koopmanschap doet, en er geen verstand van heeft, zijne penningen worden vliegen. (Zie koop.) Die penning is in honderd jaar door zon noch maan beschenen. (Zie jaar.) Een gespaarde penning is dubbel verdiend. Een gestolen penning geldt niet minder dan een andere.Ga naar voetnoot5 Eén onregtvaardige penning verslindt er tien. Eén penning gespaard, Is er twee vergaârd.Ga naar voetnoot6 Een penning heeft zooveel regt als een pond.Ga naar voetnoot7 Eén penning in den spaarpot maakt meer geraas, dan als hij vol is. (Zie geraas.) Eén penning klinkt niet.Ga naar voetnoot8 Eén penning met regt is beter dan duizend met onregt. (Zie onregt.) Geluk en een halve penning, al geld en wijsheid genoeg in de wereld. (Zie geld.) Gij maakt den jonker, en hebt penning noch duit bij te zetten. (Zie duit.) God is de liefste, en de penning is de waardste. (Zie god.) Het penningsken wil een broêrtje hebben. (Zie broeder.) Het zijn bedekte penningwaren.Ga naar voetnoot9 Hij drinkt tegen den penning zestien op.Ga naar voetnoot10 [Even als men de hoogste mate van liegen uitdrukt door te zeggen: Hij liegt tegen de klippen aan, zoo duidt men de hoogste mate van drinken aan door te zeggen: Hij drinkt tegen den penning zestien op. Door penning verstaat men het getal, dat aanduidt, hoeveel maal het percent in de 100 zelve begrepen is: de penning 16 is dus 6¼ percent, eene interest, die tot de hoogste behoort.] Hij heeft geen' penning in de wereld. Hij heeft penning noch heller voor de kosten gehad. (Zie heller.) Hij heeft van de dertig penningen niet gehad.Ga naar voetnoot11 [Men bezigt dit spreekwoord in denzelfden zin, als men zegt: Hij heeft van de gerstenbrooden niet gegeten. Het spreekwoord zal wel op het loon van judas zien, en dus eene tegenstelling zijn van Zach. xi: 12 en Matth. xxvi: 15.] Hij is als een legpenning: ongangbaar. Hij is er bekend als een kwade penning.Ga naar voetnoot12 Hij is op den penning zestien. [Hij is schraapzuchtig, genomen naar de handeling van den woekeraar, die hooge winst neemt: de penning zestien toch is 6¼ percent.] Hij is penning-wijs en pond-zot. [Hij weet den middelweg niet te bewandelen.] Hij laat den penning klinken. Hij slacht den kwaden penning: hij komt altijd weêr t'huis. (Zie huis.) Hij wacht ernaar als de pastoor naar zijne offerpenningen. (Zie offer.) Ik wilde u liever een' gulden borgen dan een' penning. (Zie gulden.) Ik wil ook een' penning met u deelen.Ga naar voetnoot13 Men bemint meer den gekruisten penning dan den gekruisten Christus. (Zie christus.) Met onze eigene penningen moeten wij onze schuld afdoen. Penningen doen den man zorgen. (Zie man.) Pennings reden Wordt aangebeden.Ga naar voetnoot14 Wie een' penning niet zoo lief heeft als een' gulden, die zal zelden rijk worden, en den gulden wisselen. (Zie gulden.) Zijn penning geldt hier niet (of: is hier niet gangbaar).Ga naar voetnoot15 Zij zullen het er beter uithalen dan due d'Alf den tienden penning. (Zie duc d'alva.) | |
[pagina 179]
| |
Peper.Als muizenkeutels peper worden, bijten zij 't sterkst. (Zie keutel.) Dat is andere koek dan peperneuten. (Zie koek.) Dat is peperduur (of: zoo duur als peper, ook wel: Dat is gepeperd, of: Dat kost peper, alsmede: Dat smaakt naar peper).Ga naar voetnoot1 [Zie de reden van dit zeggen bij het spreekwoord: Die pepergoeden (of: gepeperden) tijd heeft, doet peper in (of: pepert) zijne pap.] Dat is peper op de pens. (Zie pens.) Dat smaakt als peperkoek. (Zie koek.) De peper wast op zijn' rug.Ga naar voetnoot2 Die pepergoeden (of: gepeperden) tijd heeft, doet peper in (of: pepert) zijne pap. (Zie pap.) Die zoo spreken zijn maar kaaskoopers en peperzakken. (Zie kaas.) Een greintje peper is beter dan eene mand vol pompoenen. (Zie grein.) Er is peper en zout in. Het is een edelman, als zijne broek een peperzak. (Zie broek.) Het is een vleeschklomp: men zou er peperkoek op hakken. (Zie klomp.) Het wit en zwart hebben Venetië rijk gemaakt, dat is: katoen en peper. (Zie katoen.) Hij behoeft wel een' gepeperden leeuwerik. (Zie leeuwerik.) Hij gaat peper halen.Ga naar voetnoot3 [Dat is: hij gaat naar Oost-Indië, het land der peper. Van daar, dat men van hem, die niet wil oppassen, en dus bestemd is voor Oost-Indië, zegt: De peper wast op zijn' rug.] Hij heeft op eene peper gebeten.Ga naar voetnoot4 Hij is zoo bekwaam als eene kous tot een peperzak. (Zie kous.) Hij is zoo vroom als gemalen peperkoek. (Zie koek.) Hij lust wel peperneuten. (Zie noten.) Hij wil zijne peper zoo duur verkoopen, als een ander zijnen saffraan. Hij zal er peper aan eten. [Het zal hem duur te staan komen.] Ik wou, dat hij was, waar de peper groeit.Ga naar voetnoot5 [Dit ‘is een verwensching en een vérwensching,’ zegt v. lennep.] Loop naar het peperland. (Zie land.) Men kan zich vergissen, zei de vrouw, en zij smeet twee lood gemalen peper in de koffijkan. (Zie kan.) Mijne moeder heeft gasten genood, en ik moet peper stampen. (Zie gast.) Mijne thee (of: peper) is zoo goed als zijn saffraan. Muizenkeutels willen rogge of peper zijn. (Zie keutel.) Peper en kalk verteren menige zaken. (Zie kalk.) Peper, kap en kalk Dekken menig schalk. (Zie kalk.) Peterselie (of: Peper) helpt de mannen te paard, en de vrouwen onder de aarde. (Zie aarde.) Wie pepers te veel heeft, die pepert zijne boonen. (Zie boon.) Zij is zoo heet als peper. | |
Perpetuum mobile.Magere Pier beeldde zich in, dat hij het perpetuum mobile vond; Ondertusschen was 't een groote worm in een' klooster-stront. (Zie klooster.) | |
Pers.De pers wil wijn hebben.Ga naar voetnoot7 Een ander oog, maar dezelfde pers. (Zie oog.) Hij is in windekens pers.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Ik heb u al zoo dikwijls onder het persijzer gehad. (Zie ijzer.) Na de persen zal men wijn drinken.Ga naar voetnoot9 | |
Persoon.Aan de brieven kent men den persoon. (Zie brief.) Het regt ziet geen' persoon aan: die eerst komt, gaat voor.Ga naar voetnoot11 Ik ben geen aanziender der personen, zei de hondenslager; toen sloeg hij een' grooten dog, die hem gebeten had. (Zie aanziender.) In den persoon gemist, is geheel gefaald.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.) Liefdes beste loon Is de persoon. (Zie liefde.) Of schoon of leelijk van persoon, In 't duister is 't al even schoon. (Zie duister.) Waar meer dan twee personen 't weten, komt een geheim haast in 't licht. (Zie geheim.) Zij geven niet meer twee personen: dengenen, die het begeert, en die het niet begeert.Ga naar voetnoot13 | |
Perzik.De vijg eischt water, de perzik wijn.Ga naar voetnoot14 Die perzik smaakt naar meer. [Deze spreekwijze is ontleend aan van alphens Kindergedichtjes.] | |
[pagina 180]
| |
Het is veel beter, eene kastanje dan eene perzik te wezen. (Zie kastanje.) Overal zit bedrog in, als men maar kans ziet, geld te winnen, zei de vrouw in alle eenvoudigheid: in mijn' tijd waren de perziken wel drie maal grooter. (Zie bedrog.) Zend uwen vriend vijgen, uwen vijand perziken.Ga naar voetnoot1 | |
Pest.De eerste en de laatste koude moet men mijden als de pest. (Zie koude.) De verbeelding is erger dan de derdendaagsche koorts (of: de pest). (Zie dag.) Hij schuwt hem als de pest.Ga naar voetnoot2 Hij zou Sint Rochus de pestilentie ontstelen.Ga naar voetnoot3 In haast kan nooit iets goeds geschieden, Tenzij dat men de pest wil vlieden. (Zie goede.) Sint Jan verdrijft de pest. Vervaarlijk is der vrouwen twist, Gelijk de pest, die in 't vernielen niet en mist.Ga naar voetnoot4 | |
Peterselie.Het hagelt op de peterselie. [De geringen hebben meest te lijden.] Hij valt van zijne peterselie. [Men zegt dit van een voorgewend of niets beteekenend van-zich-zelven-vallen.] Men zou haar peterselie in (of: op) het gezigt zaaijen, zoo zindelijk is zij. (Zie aangezigt.) Peterselie (of: Peper) helpt de mannen te paard, en de vrouwen onder de aarde. (Zie aarde.) | |
Peul.De smaak van de peulen doet de erwten verzuren. (Zie erwt.) Het is geen peulschilletje.Ga naar voetnoot6 Hij meende het als een peultje op te slokken. Zij leven in den peulen- en erwten-tijd. (Zie erwt.) | |
Peusje.Dat is er een uit het Peusje. [Menno simons, de stichter van de Mennisten-godsdienst, werd eens, zoo verhaalt men, in den postwagen gezeten zijnde, aangehouden. Toen men het portier open deed, werd de vraag gedaan, of menno simons dáár ook aanwezig was. De overige reizigers betuigden, dat menno simons dáár niet was, en menno simons zelf nam de rol van tolk op zich, antwoordende: ‘men zegt, dat menno simons hier niet is.’ Daarom wordt den Mennisten nagegeven, dat zij zich op eene fijne wijze weten te verbergen, en sprekende van eene schalkheid zegt men: Dat is een Mennisten-zet. Te Haarlem zegt men: Dat is er een uit het Peusje, omdat de Mennisten-kerk dáár in de Peuzelaarsteeg staat.] | |
Philippus Quartus.Het ontbreekt mij aan Philippus Quartus.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: ik heb geen geld. ‘De spreekwijze is afkomstig van de Spaansche tijden,’ zegt v. eijk, ‘toen alhier het geld in zwang was met de beeldtenis van philippus iv, welke men zeer veel nog op de Spaansche Dukatons ziet.’] | |
Piek.Hij gaat zijne piek schuren.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) [Die met de piek ten strijde moet trekken, houdt die geveld. Die ze schuurt, dat is: langs den grond laat slepen, is een achterblijver.] Hij heeft van de piek af gediend. [Hij is van onderen op begonnen, en heeft alle rangen doorloopen.] Hij moet door de pieken dansen.Ga naar voetnoot9 Hij steekt met kromme pieken.Ga naar voetnoot10 [Hij doet zijn werk averegts.] Over schouder, zoo als de boeren de pieken dragen. (Zie boer.) | |
Pier.Alles is maar eene weet, zei de boer, en hij haalde eene pier uit zijn achterste, en bond er zijne schoenen mede vast. (Zie achterste.) De vorsch is naakt, gelijk een pier, En 't is nogtans een vrolijk dier. (Zie dier.) Het is malle pieren werk.Ga naar voetnoot12 [Sartorius verklaart dit voor dollemans handelingen.] Het is zoo vol (of: scharrelt door elkander) als een potje met pieren.Ga naar voetnoot13 Hij haalt hem eene pier uit den neus. (Zie neus.) Hij is naar het pieren-land. (Zie land.) Hij is voor de pieren. [Even als met het vorige spreekwoord duidt men hier iemands dood aan.] Hij is zoo dood (ook wel: zoo naakt) als eene pier.Ga naar voetnoot14 Is dat trekken, zei de mof, en hij haalde eene pier van twintig duim uit zijn achterste. (Zie achterste.) Wij scheiden zoo niet (of: Wij zullen malkander wel nader spreken), zie de haan tegen de pier, en hij vrat haar op. (Zie haan.) Zoek je pieren?Ga naar voetnoot15 | |
Pier de Potter.Ik ga maar eens, om de hoogte te peilen, en kom zoo weêr af, zei Pier de Potter, en hij ging naar de galg. (Zie galg.) | |
[pagina 181]
| |
Piero van Leiden.Hij slacht Piero van Leiden.Ga naar voetnoot1 [Door zijne vrolijkheid was zekere piero, een stads bode binnen Leiden, bij de heeren in gunst gekomen, zoodat zij hem meermalen in hunne vrolijke gezelschappen toelieten. Deze gemeenzaamheid had hem echter zoo stout gemaakt, dat diezelfde heeren zich van hem wilden ontslaan, en voornamen, hem te bedanken. Hij ontdekte zulks, en kwam hen voor, door zijn ontslag te vragen. Daarom zegt men van iemand, die eene bedreigde zwarigheid niet durft afwachten, maar ze door eigen afzeggen voorkomt: Hij slacht Piero van Leiden.] | |
Pieter.Avous Pieter. Bij mij in huis is de knorziekte, zei Pieter. (Zie huis.) Compeer, dat is je geblazen, zei Pietje de beurzensnijder, en hij sneed zijns buurmans beurs af. (Zie beurs.) Daar is geen vermakelijker brand dan nat hout en bevroren turf, zei Pieter, want het hout zingt, en de turf luistert ernaar. (Zie brand.) Daar ligt er een verdronken, zei schele Piet, en hij zag eene blaas op het water drijven. (Zie blaas.) Dat is een knappe paling, zei Pier, en hij haalde een' drenkeling op. (Zie drenkeling.) Dat is een schoone buit, zei Piet, en hij vond een dozijn stinkeijeren. (Zie buit.) Dat is een zoet lief beestje, zei Pieter de Noorman, en hij zag eene platluis. (Zie beest.) De goede Peterolie. (Zie olie.) Einde goed, al goed, zei Flip, en ik zei 't meê; Hoe goed is dan een worst, zei Piet, die heeft er twee. (Zie einde.) Elk heeft zijne bijzondere plagen, zei ligte Piet, en hij had platluizen. (Zie luis.) Het is een stijve hark (ook wel: Piet, of: Klaas). (Zie hark.) Het is net zoo'n Pieter-schiet-musschen. (Zie musch.) Het is nog de regte Peter niet.Ga naar voetnoot2 [Er zijn twee petrus-dagen, waarvan de eene, op 18 Januarij, is Pieterstoel te Rome, en de andere, op 22 Februarij, is Pieterstoel te Antiochië. De laatste wordt voor de regte Peter gehouden, als zijnde de dag, waarop de pachten betaald, en de gehuurde boerenhuizen ontruimd moeten worden, na geëindigden pachttijd. Men bezigt het spreekwoord bij verschil van meening.] Het mag mij spijten, maar het zal mij niet schaden, zei gierige Piet, en al zijne gasten liepen weg. (Zie gast.) Hij denkt Petrus te hebben, en het is Paulus. (Zie paulus.) Hij is de Piet (of: Hij denkt te Pieten). [Hij gaat uit zwieren.] Hij is doen en laten bij Peter.Ga naar voetnoot3 Hij is Pietje. [Hij is half zat.] Hij is Pietje de voorste.Ga naar voetnoot4 [Dit spreekwoord zal wel ontleend zijn aan het voorbarige gedrag van den apostel petrus.] Hij verneemt het van Pieter of Paulus. (Zie paulus.) Hij wil de kwade Pier niet zijn.Ga naar voetnoot5 Hij wist wel, waar Petrus den sleutel had. Leg Peter bij Paulus. (Zie paulus.) Let op deze punten, zei knorrige Piet, en hij stak zijnen elleboog uit, om er eenen kakelenden boer een opzetje mede te geven. (Zie boer.) Magere Pier beeldde zich in, dat hij het perpetuum mobile vond; Ondertusschen was 't een groote worm in een' klooster-stront. (Zie klooster.) Net Pietje pas. [Dat wil zeggen: 't is net betaald. Het is juist zoo veel, als pietje lijden of dragen kan.] Nu heb ik uit bij Pieter.Ga naar voetnoot6 Piet is een knappe schilder: hij fabriceert landkaarten in het hemd. (Zie hemd.) Schenk Piet, zei Jan, mijn hart brandt af van de rammenas. (Zie hart.) Wat dunk je van dat loopen, zei Piet, en hij liep door de spitsroeden.Ga naar voetnoot7 Wat goed is voor Piet, doet Hanne geen kwaad. (Zie hanne.) Wat Pietje (Hansje, of: Jantje) niet leert, leert Piet (Hans, of: Jan) nimmer. (Zie hans.) Zie je me voor een' stront aan, zei Piet de karreman, zoo bijt mij den kop af. (Zie karreman.) | |
Pieterman.Stekevisch, stekevisch, riep reine Maartje Reine, en zij dorst geen pieterman zeggen. (Zie maartje reine.) | |
Pieter Sloköp.Koop ik huizen, dan heb ik steen; koop ik vleesch, dan heb ik been; doch koop ik van dit edele nat, dan heb ik wat, zei Pieter Sloköp. (Zie beenderen.) | |
Pij.Dat heeft hij in het hoofd, als de duivel het pijweven. (Zie duivel.) De liefde schuilt zoowel onder de grove pij als onder het zijden kleed. (Zie kleed.) De pijen broek vindt zelden een kussen voor haren aars, - de fluweelen vindt het overal geschud en gereed. (Zie aars.) Des zomers een wambuis en des winters eene pij doet den molen goed, en bakt op zijn' tijd. (Zie molen.) Hij krijgt wat op zijne pij. Men kan van eene ruige pij geen' scharlaken mantel maken. (Zie mantel.) | |
[pagina 182]
| |
Onder eene ruwe pij gaat veel wijsheid verloren. Op eenen buik van fluweel volgt een kleed van pij. (Zie buik.) | |
Pijl.Alle hout is geen timmerhout (of: pijlhout). (Zie hout.) Als een vuurpijl naar de hoogte, als een stok naar de laagte. (Zie hoogte.) De boog is al dikwijls gespannen, eer men den pijl uit den koker haalt. (Zie boog.) De pijlen zijner gramschap op iemand afschieten. (Zie gramschap.) De visschen bewonen de diepten der zee, de arenden zweven in de lucht, - men kan de eerste met een' haak, de laatste met een' pijl treffen; maar 's menschen hart is op geringen afstand niet te doorgronden. (Zie afstand.) De woorden van een' man zijn als een pijl: zij gaan op het doel af, - die van eene vrouw als een gebroken waaijer: zij hebben geen vereenigingspunt. (Zie doel.) Die pijl is uit uwen pijlkoker niet gekomen. (Zie koker.) Eenen vuurpijl laten opgaan (of: afsteken).Ga naar voetnoot1 Een geworpen steen, een afgeschoten pijl en een gesproken woord zijn niet te herroepen.Ga naar voetnoot2 Een verkwister is een vuurpijl, die op eens uitgaat. Een woord is geen pijl.Ga naar voetnoot3 Er is geen pijl op te trekken.Ga naar voetnoot4 Hebt gij geen pijlen, die je schiet, Zoo meng u met de schutters niet. Het eene pijltje naar het andere zenden.Ga naar voetnoot5 Het is goed, twee pijlen tot zijnen boog te hebben. (Zie boog.) Het is te laat, sta vast te zeggen, als de pijl uit den boog is. (Zie boog.) Hij heeft meer pijlen in zijn' koker. (Zie koker.) Hij komt hier als een ongevederde pijl.Ga naar voetnoot6 Hij schiet een' pijl op hem. Hij schiet hem den pijl tot de veren in het lijf. (Zie lijf.) Hij vliegt als een pijl uit den boog. (Zie boog.) Hij weet niet, van wat hout pijlen te maken. (Zie hout.) Hij zendt den boog uit naar den pijl. (Zie boog.) Kracht is de laatste pijl, dien een wijs man in zijn' koker heeft. (Zie koker.) Men kan geen' goeden pijl van een' varkensstaart maken.Ga naar voetnoot7 Men moet den pijl dikwijls schieten na den bout. (Zie bout.) Men moet niet al zijne pijlen verschieten.Ga naar voetnoot8 Van zulk hout, als men heeft, maakt men pijlen. (Zie hout.) Zij zullen hunne pijlen wel bijeen houden. | |
Pijn.Al etende, verdwijnt de hoofdpijn (of: Hoofdpijn eet wel). (Zie hoofd.) Als gij pijn hebt in uw hoofd, Zijt ge ook gelijk van kracht beroofd. (Zie hoofd.) Daar behoeft men geene kiespijn voor te lijden. (Zie kies.) Daar heeft mijn hart geene pijn aan. (Zie hart.) Dat is weduwenaars pijn. Dat zal hem als buikpijn bekomen. (Zie buik.) De groote pijn van 't flerecijn Past nimmer op de medicijn. (Zie flerecijn.) De hazen sterven van tandpijn. (Zie haas.) De mode moet pijn lijden. (Zie mode.) De pijn is geleden. Die luister is oorzaak van groote pijn. (Zie luister.) Die mensch ziet meest zijn hoofdpijn groeijen, Die zich met alle ding wil moeijen. (Zie ding.) Die mooi wil wezen, moet pijn lijden, zei de meid, en zij spelde hare muts aan de ooren vast. (Zie meid.) Die op eenen kwaden weg is: pijn, om er weder uit te komen.Ga naar voetnoot9 Die vrijdags zijne nagels knipt, heeft geene tandpijn. (Zie nagel.) Die wijs is, zoekt de kortste pijn.Ga naar voetnoot10 Die zien door brillen, Purgeren met pillen, En leven van medicijn: Het leven wordt hun pijn. (Zie bril.) Een dag van druk en pijn Kan morgen anders zijn. (Zie dag.) Een gezel in verdriet verligt de pijn. (Zie gezel.) Eén kind hartpijn, vele kinderen hoofdpijn. (Zie hart.) Een nieuwe schoen Kan u pijn doen.Ga naar voetnoot11 Een wilde vogel acht het pijn, Lang in de kooi te moeten zijn. (Zie kooi.) Eerpijn is erger dan tandpijn. (Zie eer.) Finis is goed voor een' armen bloed, die in druk en pijn is. (Zie bloed.) Geene kroon (of: Geen krans) heelt hoofdpijn. (Zie hoofd.) Geen meerder pijn, dan waar lief van lief scheidt. (Zie geliefde.) Gekroonde hoofden lijden ook wel pijn. (Zie hoofd.) Gelijke rouw is eene gemeene pijn.Ga naar voetnoot12 Groote liefde, groote pijn. (Zie liefde.) Harteleed is de diepste pijn. (Zie hart.) Hartzeer en pijn eten vleesch en bloed. (Zie bloed.) Hartzeer is geen buikpijn. (Zie buik.) Het is allen menschen niet gegeven, zonder pijn te k...... (Zie mensch.) Het is groote pijn, zich te bed te leggen, en niet te kunnen slapen. (Zie bed.) Het is kwaad voor de lieden, pijn te lijden. (Zie lieden.) Het is niet de pijne waard.Ga naar voetnoot13 Het is voorwaar een groote pijn, Te minnen en niet bemind te zijn.Ga naar voetnoot14 Het lagchen valt moeijelijk, als men kiespijn heeft. (Zie kies.) Hij heeft er pijn aan. Hij heeft het in de haren (of: de kruin, ook wel: Hij heeft pijn in het haar). (Zie haar.) Hij heeft tandpijn achter de ooren. (Zie oor.) Hij is gestorven van tandpijn. | |
[pagina 183]
| |
Hij lacht als een boer, die tand- (of: kies-) pijn heeft. (Zie boer.) Hoovaardij moet pijn lijden. (Zie hoovaardij.) Ik kan hem missen als kiespijn. (Zie kies.) Jonge kinders moeten spelen, Of van pijn en ziekte kwelen. (Zie kind.) Kleine kinderen hoofdpijn, groote kinderen hartpijn. (Zie hart.) Klontjes eten is goed voor tandpijn. (Zie klont.) Liefde te dragen is geen pijn, Als liefde met liefde beloond mag zijn. (Zie liefde.) Liever de korte pijn dan de lange.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Meerder lijdt geen pijn. (Zie meerder.) Men zou daar pijn in den buik (of: de koorts, ook wel: de koude pis) van krijgen. (Zie buik.) Mooi aangekleed doet pijn. Neem van de liefde moeite en pijn, De liefde zal geen liefde zijn. (Zie liefde.) Niets zonder geld dan hoofdpijn. (Zie geld.) Steken, die niet bloeden, doen meer pijn dan de andere.Ga naar voetnoot2 Ter wereld is geen meerder pijn, Dan geld en goed heel eigen te zijn. (Zie geld.) Van vroeg ontbijten en laat huwen kwam nooit hoofdpijn. (Zie hoofd.) Verborgen pijn, Geen medicijn. (Zie medicijn.) Voor verzwegen pijn Is geen medicijn. (Zie medicijn.) Wanneer meest al de lieden zijn Bevrijd van koorts, en zonder pijn: Dat 's ziekte voor den medicijn. (Zie koorts.) Wat men gaarne doet, is geene pijn.Ga naar voetnoot3 Wie zelden de haren kamt, doet het niet dan met pijn. (Zie haar.) | |
Pijp.Bij de pijpen hoort eene bom. (Zie bom.) De pijp moet naar de bom zijn. (Zie bom.) Die in het riet zit, heeft goed pijpen maken.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Fluiten zijn holle pijpen. (Zie fluit.) Het is de schuld van de pijp.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit, wanneer men zich met de predestinatie verontschuldigt.] Het is een orgelist als zijne kous eene orgelpijp. (Zie kous.) Hij heeft een' strot gelijk eene orgelpijp. (Zie orgel.) Hij heeft in de leugenpijp geblazen. (Zie leugen.) Hij houdt zijne pijpen in zijn' zak.Ga naar voetnoot6 [Hij acht het ongeraden, zich te doen gelden.] Hij moet naar zijne pijpen dansen.Ga naar voetnoot7 Hij stelt de pijpen.Ga naar voetnoot8 [De pijpen stellen, zegt bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, vi, bl. 257, is: ‘zich dat [het gezag nl.] op een woeste wijs aanmatigen, en 't huis in roer brengen.’ Het ‘aalwaarig [dartel en brooddronken] en stout sijn,’ der kinderen, waarvan winschooten spreekt, en de toepassing op iemand, ‘die verwerring en onlust veroorzaakt,’ door tuinman opgegeven, komen met die verklaring overeen. Het wangeluid der orgelpijpen, dat deze maken, alvorens zij op haar' toon zijn, wettigt die beteekenis. Bilderdijk spreekt, t.a.p., mede van de banken stellen, en noemt dat enkel ‘gezag oefenen,’ in onderscheiding van tuinman, die beide spreekwijzen gelijkbeteekenend acht.] Niet langer pijp, niet langer dans. (Zie dans.) Pijp en trom willen waar worden.Ga naar voetnoot9 [Zich ten oorlog toerusten.]
Ik dacht, dat je meer merg in je pijpen had. (Zie merg.)
Als oud smeer lang in de vlam staat, zoo brandt het ligtelijk in de pijp. Door eene dunne pijp komt weinig rook. Het is eene pijp boven water. Het is een kandelaar met vijf pijpen. (Zie kandelaar.) Je weet wel, Lijsje! dat als oud smeer in de vlam staat, het licht in de pijp brandt, zei de oude, en hij wilde het oorijzertje bij de meid verzetten. (Zie ijzer.) Zijne kaars brandt in de pijp. (Zie kaars.)
Als hij maar pijpjes rooken kan. [Dit zegt men van iemand, die niet veel degelijks uitvoert, en zich weinig moeite geeft, om zijnen tijd nuttig door te brengen.] Bij het komfoor steek ik nooit mijne pijp aan, zei Holtmans, wel bij het vuur. (Zie holtmans.) Dat is geene pijp tabak waard.Ga naar voetnoot10 Dat is geen pijpensteel waard. Een pijpje aan den wagen. Het noodigste eerst, zei de boer, toen hem zijne buren haalden, om zijne koe uit de sloot te trekken, en hij stak zijne pijp aan. (Zie boer.) Hij gelijkt beter naar een' aap, dan een dominé naar eene pijp tabak. (Zie aap.) Hij weet er zooveel van, als een pijpendop van eene kwispedoor. (Zie dop.) Hij zal eene leelijke (slechte, of: vuile) pijp rooken.Ga naar voetnoot11 Hij zit zoo stijf als een pijpendopje. (Zie dop.) Ik zal het er wat stijf indouwen, zei Ritsert tegen Fijtje, en hij stopte eene pijp tabak. (Zie fijtje.) Mijn oom mag gaarne zijne ingebrande pijp met een zwavelstokje weêr op de regte wijze brengen, zei Jochem. (Zie jochem.)
Als hij een paar roode kousen aan de beenen, en eene pijp lak in den mond had, geleek hij juist een' ooijevaar. (Zie beenen.) De wereld is een pijp kaneel; Elk zuigt eraan, maar krijgt niet veel. (Zie kaneel.) Ik geef er geene pijp kaneel voor. (Zie kaneel.) | |
[pagina 184]
| |
Pijper.Gij zult den pijper loven.Ga naar voetnoot1 [Men zegt dit, wanneer uit een groot kwaad slechts een gering voordeel getrokken wordt.] Hier zal ik den pijper loonen.Ga naar voetnoot2 [Waar een ander de lusten heeft, komen de lasten voor mijne rekening.] Hij heeft mij getrakteerd gelijk een pijper.Ga naar voetnoot3 In eens pijpers huis leert een ieder fluiten. (Zie huis.) Zij slacht des pijpers hond (of: paard), en is nergens nooder dan t' huis. (Zie hond.) | |
Pik.Een eitje met zout Maakt een pikje als een houd. (Zie ei.) Elk heeft een' pik op den uil. Hij heeft een' pik op hem.Ga naar voetnoot4 | |
Pikkel.Dat zijn de potten niet, die op hunne eigene pikkels staan. [Het thans in dezen zin ongebruikelijke woord pikkel, in tuinmans Fakkel der Nederd. Taale voorkomende, beteekent speek, stapel of sport van een' stoel, en bij overdragt, blijkens ons spreekwoord, voetstuk, en alzoo ook poot van een' pot. Men duidt door dit spreekwoord de grootspraak van den pogcher aan.] | |
Pil.Als het pilletje wel smaakte, zoude men het van buiten niet vergulden.Ga naar voetnoot6 Dat is eene harde (of: bittere) pil, om te slikken.Ga naar voetnoot7 Die pil is niet gemakkelijk door te slikken. Die zien door brillen, Purgeren met pillen, En leven van medicijn: Het leven wordt hun pijn. (Zie bril.) Geen jenever, liever eene rumoerpil. (Zie jenever.) Het zijn allemaal pillen, die zij moeten slikken. Hij keert het hoofd gelijk een aap, die pillen inzwelgt. (Zie aap.) Hij krijgt eene vergulde pil. Hij zal wel sch...., al slikt hij geene pillen.Ga naar voetnoot8 | |
Pilatus.Herodes en Pilatus zijn verzoend. (Zie herodes.) Het zijn vrienden als Herodes en Pilatus. (Zie herodes.) Hij is Pilatus gaan spreken.Ga naar voetnoot9 Hij is van Pontius naar Pilatus gezonden.Ga naar voetnoot10 [Vrij algemeen schijnt men hier eene verbastering te zien van het spreekwoord: Iemand van Herodes naar Pilatus (of: van Pilatus naar Herodes) zenden. Mij dunkt, dat het niet noodzakelijk is, hiertoe zijne toevlugt te nemen. Daar de Heere jezus van pontius pilatus naar herodes, en van dezen weder naar pontius pilatus terug werd gezonden, en men ook doorgaans, in de ligtzinnige en onvergeeflijke toepassing van dit spreekwoord, den gek tot zich doet wederkeeren, om daardoor eene grootere satisfactie van de zaak te hebben, komt het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat men de beide namen van den Romeinschen landvoogd heeft gebruikt, om aan te duiden, dat men den gek laat rondloopen, en eindelijk tot zich doet wederkeeren.] Hij wascht er zijne handen van af: hij slacht Pilatus. (Zie hand.) Hij zit daar als Pilatus. Hoe kwam Pilatus in het credo? (Zie credo.) Iemand van Herodes naar Pilatus (of: van Pilatus naar Herodes) zenden. (Zie herodes.) Ik wil gaan, en brengen Pilatus zijn offer. (Zie offer.) Overal in het spel, als Pilatus in het credo. (Zie credo.) Pilatus heeft dat zoo geschreven. Pilatus is dood. Pilatus is voorbij gereden op een wit paard. (Zie paard.) | |
Pimpel.Eén ooijevaar geeft meer dan zeven pimpeltjes. (Zie ooijevaar.) Het is een pimpeltje. [Men zegt dit van een zwak mannetje.] | |
Pink.Hij is bij de pinken (of: Hij is er als de pinken bij).
Daar zou ik mijn' pink wel voor willen geven. De een is wijzer in zijn' pink dan de ander in zijn gansche lijf. (Zie lijf.) | |
Pinkster.Als Paschen en Pinksteren op éénen dag komen. (Zie dag.) Het is eene pinksterbloem van eene meid. (Zie bloem.) Het is gelijk de lange week vóór Pinkster.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 185]
| |
[De dagen zijn dan lang, en deze maken de lange week.] Het is Paschen en Pinkster. (Zie paschen.) Hij laat Paschen en Pinksteren zien. (Zie paschen.) Te Sint Jutmis (Te Pinksteren, of: Te zomer), als de kalveren op het ijs dansen. (Zie ijs.) Tusschen Paschen en Pinksteren (of: Ten ontijde) vrijen de onzaligen. (Zie ontijd.) | |
Pint.Alles met maten, zei Jorden, en hij dronk den jenever bij pintjes. (Zie jenever.) Daar is niets duur dan het eerste pintje.Ga naar voetnoot1 [Alle dronkaards waren eerst matige drinkers; daarom duidt men door dit spreekwoord aan, dat men allengs van de eene zonde in de andere vervalt.] De eene pint trekt de andre pint, Totdat de gast zich dronken vindt. (Zie gast.) Die een hoofd van een pintje heeft, moet geene kan willen drinken. (Zie hoofd.) Drie mingelen broek en een pintje billen. (Zie bil.) Een pintje wijn en een mengel azijn. (Zie azijn.) Hij heeft wat in van het derde pintje.Ga naar voetnoot2 [Bij nathals geldt ook: Alle goede dingen bestaan in drieën; twee pintjes schijnt bij hem de taks te zijn.] Hij kijkt als een pintspot. Nu zal ik eens smullen, zei Floor, en hij liet een pintje scharrebier halen. (Zie bier.) Pinten zijn nu stoopen. [Dat wil zeggen: alles is thans van grootere uitvoerigheid.] Pintjes maken kwaad gelag. (Zie gelag.) Water, water, mijn hart brandt af, zei dronken Griet, en zij had een pintje jenever in ééne teug uitgezopen. (Zie griet.) | |
Pis.Alle ding, daar het behoort: de pispot op het trezoor. (Zie ding.) Dat is brakke azijn, zei Pleuntje, en zij proefde paardenpis. (Zie azijn.) Dat proef ik, zei Loutje, en hij dronk een' pot met pis uit. (Zie lourens.) Dat slacht den pispot: 't is zoo goed als kwaad.Ga naar voetnoot3 De roede ligt in de pis.Ga naar voetnoot4 Het is een moeijelijke pispot.Ga naar voetnoot5 Het is een pisdiefje. (Zie dief.) Het zijn pispraatjes.Ga naar voetnoot6 Hij is niet waard, den pispot te langen.Ga naar voetnoot7 Hij maakt pis- (of: kak-) boodschapjes. (Zie boodschap.) Hij ontluikt door de deugd, als een rozeknopje door de pis. (Zie deugd.) Hij ziet als een Jezuïet, die de koude pis heeft. (Zie jezuïet.) Hij zou een' olifant in een' pispot verdrinken. (Zie olifant.) Je gaat meê naar Ochtrup, pispotten bakken. (Zie ochtrup.) Iemand de pis bezien.Ga naar voetnoot8 Men zou daar pijn in den buik (of: de koorts, ook wel: de koude pis) van krijgen. (Zie buik.) Met den pispot kroonen.Ga naar voetnoot9 Soep! eens poep, eens pis; weg is 't. Waar de honden pis ruiken, daar ligten zij het been op. (Zie beenen.) Wij beleven wonderlijke tijden, zei Joost de visscher, en hij zag eene garnaal in een' pispot zwemmen. (Zie garnaal.) Zij kijkt, of haar de pis ontloopt. | |
Pissebed.Hij zwijgt als een pissebed.Ga naar voetnoot10 Van pissebed tot kakkebed komen (of: Pissebed wegjagen, en kakkebed terugkrijgen). (Zie kakkebed.) Zij zien als pissebedden.Ga naar voetnoot11 | |
Pit.Daar is geen kraken aan de pit. Die de pit wil hebben, moet den dop (of: de noot) kraken (of: Die noten wil smaken, Die moet ze kraken). (Zie dop.) Er zit geen pit in (of: De pit is uit de noot). (Zie noten.) Het is een oploop van krakepitten. (Zie oploop.) Het zijn altemaal witte boonen met dubbele pitten. (Zie boon.) Hij heeft pitten. [Hij is goed van geld voorzien.] Iets van pitje tot paaltje verhalen. (Zie paal.) Wat binnen zit, Dat is de echte pit. Zij knabbelen aan de schors, en dringen niet tot de pit door. | |
Plaag.Als die tijden komen, komen die plagen (of: zorgen).Ga naar voetnoot14 Al 't zijn te wagen, Verdient Gods plagen. (Zie god.) Armoede en hoovaardij zijn kwade gebreken en gemeene plagen. (Zie armoede.) Die plaag, om veel hooi te winnen, zei de boer, hebben wij bij ons zoo niet. (Zie boer.) Elk heeft zijne bijzondere plagen, zei ligte Piet, en hij had platluizen. (Zie luis.) Geene grootere plaag dan lastige buren. (Zie buurman.) Gemeene kwaal (of: plaag) rust wel. (Zie kwaal.) | |
[pagina 186]
| |
Laatdunkendheid is eene plaag voor de jongheid en lieden van een klein vermogen. (Zie jongheid.) Schuw de plaatsen, daar de plagen vallen.Ga naar voetnoot1 Verdriet en plagen Maakt lange dagen, En kwâ gedachten Maakt lange nachten. (Zie dag.) Visschen en jagen Zijn vrouweplagen.Ga naar voetnoot2 Vreemde spijze deert de maag; Nieuwigheid is 't land een plaag. (Zie land.) Waren er geen zonden, Er waren ook geen wonden (of: er waren geen plagen).Ga naar voetnoot3 | |
Plaat.Dat valt als een druppel water op eene gloeijende plaat. (Zie druppel.) Hare muts is zoo zwart als de plaat. (Zie muts.) Het is, alsof hij er de plaat mede gepoetst heeft.
Hij poetst de plaat.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: hij is een achterblijver. Men ziet hier op het schoonmaken van het borstharnas, door den krijgsman de plaat genoemd. De flaauwhartige doet alzoo; van daar, dat men van iemand, die zich uit de voeten maakt, zegt: Hij poetst de plaat. In het Nieuw Nederl. Taalmagazijn, iii. bl. 94 en 95, wordt aan ‘het onderste beslag van den kolf, de stootplaat of bij verkorting de plaat genoemd,’ gedacht. Modderman meent de vuurplaat, als hij zegt: ‘“als mijne vrouw wascht,” zei daarom een spotvogel, “dan ga ik strijken; is zij aan het schoonen, dan poets ik de plaat.”’]
Zij is een modeplaatje. (Zie mode.) | |
Plaats.Aan eene plaats gebonden zijn.Ga naar voetnoot5 Alle ding heeft zijn handvatsel, zei de man, en hij tastte het brandhout aan ter plaatse, daar het brandde. (Zie ding.) Alles in orde en niets op zijne plaats. (Zie orde.) Als de plaats van stoker op den spoorwagen vacant is, zal ik om u denken. [Deze woordspeling ziet op den twistgierige.] Blijf op uwe plaats, en niemand zal u doen opstaan.Ga naar voetnoot6 Boden en ambassaden zijn op alle plaatsen vrij. (Zie ambassade.) Daar ter plaatse is 't geheim. (Zie geheim.) Dat is de streek van de roeijers, die den rug naar de plaats keeren, daar zij heen willen. De een sterft, en de ander verwerft zijne plaats.Ga naar voetnoot7 De handen op eene ledige plaats slaan. (Zie hand.) De waarheid vindt geene plaats. Die een goed plaatsje heeft, doet best, stil te blijven zitten. Die eerst in de schuit komt, heeft keur van plaats. (Zie keur.) Die het eerst komt, heeft de beste plaats van 't spel. Die moede is, dien zal 't wel lusten, Eene plaats te vinden, daar hij kan rusten. (Zie moede.) Die timmert op eene groote plaats, maakt een huis te hoog of te laag. (Zie huis.) Eene vergissing kan plaats hebben, zei de boer; toen goot hij azijn in de lamp. (Zie azijn.) Een goed voerman kan wel keeren, al is de plaats eng.Ga naar voetnoot8 Een goed woord vindt eene goede plaats.Ga naar voetnoot9 [In de te Campen gedrukte verzameling van spreekwoorden vindt men ter opheldering van dit spreekwoord: ‘Het scadet ia niemant en nuttet yederman. Een boese woort, als schenden, lasteren, vloecken, schadet yderman, ende nuttet niemant.’ Meijer heeft het eerste gedeelte dezer verklaring voor een spreekwoord aangezien. Zie de Oude Nederl. Spreuken en Spreekwoorden, bl. 11.] Een mensch uit den weg, een plaatsje te meer. (Zie mensch.) Elk geldt zijn' prijs, zei Salomo, als hij maar aan zijne plaats staat. [Dit spreekwoord schijnt op salomo's handel en wandel te zien, en niet op een zijner wijze gezegden.] Ga geen' voet plaats ver.Ga naar voetnoot10 Geef aan den kok eene plaats bij 't vuur. (Zie kok.) Geweld ruimt plaats. (Zie geweld.) Gods naam te nemen in den mond, Past alle plaats noch allen stond. (Zie god.) Het verliezen op tijd en plaats is winnen.Ga naar voetnoot11 Hij gaat geene hand breed van zijne plaats. (Zie hand.) Hij geeft hem een plaatsje in zijn hart. (Zie hart.) Hij heeft hem geraakt op de plaats, daar men de ossen bolt. (Zie os.) Hij heeft het hart op de regte plaats. (Zie hart.) Hij hinkt om de kosters-plaats. (Zie koster.) Hij is zoo zindelijk, dat hij een strontje van eene bank zou likken, en niemand zou de plaats vinden, waar het gelegen had. (Zie bank.) Hij scheidt wel uit zijne plaats, die zijnen vriend daarin laat.Ga naar voetnoot12 Hij slacht den boer: hij slaat altijd op dezelfde plaats. (Zie boer.) Hij zet hem op zijne plaats. Hij zit op de daalders-plaats. (Zie daalder.) Houd steevast, dan komt er geen ander de plaats bekleeden.Ga naar voetnoot13 Ik heb een honorabel en profitabel officie, zei Wolfert, en hij bediende de schop- en bezemplaats als substituut. (Zie bezem.) Ik was gisteren op eene plaats, daar uwer gedacht werd. (Zie gisteren.) In badplaatsen, barbierswinkels en molens verneemt men alle dingen. (Zie bad.) Men kan op geene twee (of: zeven) plaatsen te gelijk wezen. Men moet de plaatsen mijden, waar de slagen vallen.Ga naar voetnoot14 [Men vindt hier dezelfde toepassing als bij het spreekwoord: Schuw de plaatsen, daar de plagen vallen, ofschoon men bij slagen meer aan menschelijke- en bij plagen meer aan natuurlijke ongelukken denkt.] Men moet de zondige plaatsen schuwen. Men zegt somtijds: beter anderer lieden goed dan | |
[pagina 187]
| |
geen; maar het houdt zelden vaste plaats. (Zie goed.) Mijne snoeren zijn in liefelijke plaatsen gevallen.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord is genomen uit Psalm xvi: 6.] Niemand neemt plaats, voor de waard ze hem geeft.Ga naar voetnoot2 Opgestaan, Uw plaats vergaan. Rook, water en vuur maakt men haast plaats.Ga naar voetnoot3 Ruilen is geene zonde, zei kromhakige Dries; hij stal eene koe uit de weide, en zette er eene luis voor in de plaats. (Zie dries.) Schuw de plaatsen, daar de plagen vallen. (Zie plaag.) Tijd en plaats doen den dief stelen. (Zie dief.) Verre van de plaats, verre van de gezondheid. (Zie gezondheid.) Vriend, daar is geene plaats voor u.Ga naar voetnoot4 Waar het geluk plaats moet kiezen, daar is het niet uit te houden. (Zie geluk.) Was ik in uwe plaats, ik zou hetzelfde doen.Ga naar voetnoot5 Was zijn voet onder den grond, hij was niet ver van zijne plaats. (Zie grond.) Wij hebben hier geene blijvende plaats.Ga naar voetnoot6 Zeven handwerken, in plaats van één, maken acht bedelaars. (Zie bedelaar.) Zijne plaats is op het kerkhof. (Zie kerkhof.) | |
Plak.Hij is de plak ontgroeid.Ga naar voetnoot7 Hij legt er de plak op (of: Hij speelt met de plak).Ga naar voetnoot8 Hij zit onder de plak. | |
Plakke.Die een' penning (of: eene plakke) niet acht, wordt geen stuiver-heer. (Zie heer.) Hij krijgt twee plakken en eene dunne. (Zie dun.) Kan mij een stuiver niet rijk maken, eene plakke zal het niet doen.Ga naar voetnoot10
Als ik op eene plakke kom, zal ik wel verder komen.Ga naar voetnoot11 [Dat plakke in dit spreekwoord een muntstuk zou zijn, gelijk meijer meent, is bedenkelijk. Welligt doelt men hier op een klein stuk land; want plakke geldt niet alleen als deel van eene grootere munt, als deel van een' stuiver, maar ook als deel van een grooter land.] | |
Planeet.Als de malle planeten regeren, zoo helpt er geene wijsheid. Alzoo regeren de planeten.Ga naar voetnoot12 Die geboren is onder eene duit-planeet, zal nimmer meester van een oordje worden. (Zie duit.) Hij is alleen onder de regte planeet geboren.Ga naar voetnoot13 [Dat is, zegt v. alkemade: ‘hij wil alleen wijs zijn, en gelijk hebben.’] Hij is naar de planeten. Hij is onder eene gelukkige (of: ongelukkige) planeet geboren.Ga naar voetnoot14 Hij ziet uit de maan, de gemeene planeet van alle gekken. (Zie gek.) Iemand zijne planeet lezen. | |
Plank.Als er planken over de Waal liggen. [Zoo zegt men te Nijmegen, wanneer elders geldt: Er zijn balken onder het ijs, want de Joden loopen erop.] Bij de beddeplank af. (Zie bed.) Daar is doorzigt in, zei Stoffel, en hij keek door eene plank met een gat. (Zie doorzigt.) Dat is de eerste plank, die ons uit onze schipbreuk redt. Dat is van het bovenste plankje. [Men zegt dit bij het gebruiken van triviale uit drukkingen.] Die is voor de plank. [Deze spreekwijze behoort in de gasthuizen te huis, en past op een' zieke met eene ongeneeslijke kwaal. Als deze gestorven is, legt men hem op eene plank, om hem naar het doodenhok te brengen.] Er zijn planken op het dek. (Zie dek.) Er zit eene vlieg op de plank. [Dit spreekwoord heeft gelijke beteekenis als: Daar is dak op het huis.] Gelukkige lieden doorboren alle planken, en klieven alle kwasten. (Zie kwast.) Hand op 't plankje. (Zie hand.) Heb je nog brood op de plank? (Zie brood.) Het is beter van een duin de schipbreuk te aanschouwen, dan op eene plank te drijven, op hoop van aan land te komen. (Zie duin.) Het kan mij niet schelen, of ik planken eet of deelen: het is alle beî hout. (Zie deel.) Het paard is eens over de plank geweest. (Zie paard.) Hij heeft de plank misgeslagen. Hij heeft eene plank voor zijn voorhoofd. [Hij is een onbeschaamde gast.] Hij is de plank mis.Ga naar voetnoot15 Hij is in de planken-woning. Hij is met planken over het IJ naar de Volewijk gevaren. (Zie ij.) Hij is van de plank gevallen. Hij is zoo stijf als eene plank.Ga naar voetnoot16 Hij kan wel bij de planken. [Dat wil zeggen: hij is op zijn gemak, of ook: hij zit er goed in.] Hij kan wel zien door eene eiken plank, daar een gat in is. (Zie eik.) Hij kijkt door eene plank zonder gat. (Zie gaten.) Hij liegt door eene eiken plank. (Zie eik.) Hij loopt bezijden de plank. Hij moet eraan, al had hij eene driedubbele plank voor zijn gat. (Zie gatten.) | |
[pagina 188]
| |
Hij neemt een geeltje van de plank. (Zie geel.) Hij zaagt door drie planken heen. [Men zegt dit van den sterken snorker.] Hij zal daar wel eene plank aanbrengen. Met de plank aan den wal liggen. Schiet er een stuk van eene plank in.Ga naar voetnoot1 Van dik hout zaagt men planken. (Zie hout.) Wat zullen wij zagen, als de planken te kort zijn! knuppelkoek, en dan eet men het zaagsel op. (Zie knuppel.) Zet er nog eene plank op.Ga naar voetnoot2 | |
Plas.Hij heeft in een' plas gestaan. [Dat wil zeggen: hij is van binnen nat van den jenever.] Hij slacht des keizers paard: dat p... in de groote plassen. (Zie keizer.) Kleine regen dringt door, en maakt groote plassen. Van eenen plas in de gracht geraken. (Zie gracht.) Woorden zijn geen waterplas, dien men kan opdweilen. Ze dronken een glas, Ze p...... een' plas, En ze lieten de zaak, zoo als ze was. (Zie glas.)
Hij doet het, om een plasdankje te verdienen. (Zie dank.) | |
Plat.Hij speelt den platte in de klucht. (Zie klucht.)
Hij valt op zijn plat.Ga naar voetnoot3 [Dat is: hij onttrekt zich aan de zaak, of wel: hij ontduikt het gesprek, en niet, zoo als tuinman zegt: ‘hy laat zich niet verzetten noch bewegen.’ De spreekwijze is ontleend aan het worstelen. Die op zijn plat (zijn achterste) viel, deed het spel ophouden. Tuinman denkt blijkbaar aan iets anders, als hij zegt: ‘Dingen, die op hun plat vallen, rollen niet voort, maar liggen vast.’] | |
Plato.Hij is, zoo als Plato zegt, een groot beest, sprak Koen, die geene vrouwen mint, al was het ook eene boeren-meid. (Zie beest.) | |
Platter.Ik zie wel, zei Ulrik, krijgslieden zijn bij platters, als uilen bij bonte kraaijen. (Zie kraai.) | |
Platvisch.Botten blijven platvisch. (Zie bot.) Het is alles platvisch. Hij droomt van schol, en eet gaarne (of: en 't was) platvisch.Ga naar voetnoot4 Wat bruit mij de platter, zei Maaitje, en zij kreeg eene schol voor haar gat. (Zie gatten.) Wat platters zijn dat, zei Hein Knorten, en hij zag schollen dragen. (Zie hein knorten.) | |
Platvoet.Hij doet een' buitengewonen platvoet.Ga naar voetnoot5 [v. Lennep zegt, dat platvoet de ‘gemeenzame benaming van de wacht van 's namiddags 4 tot 6 [lees: 8] uur’ is.] | |
Plecht.De plecht is van het schip (of: de schuit).Ga naar voetnoot6 [Dat is: de zaken hebben een' anderen keer genomen: wat voormaals plegt (voor plagt, van plegen) te gebeuren, geschiedt niet meer. Het spreekwoord heeft dus de plecht als woordspeling.] De stuurman zeilt van de plecht af.Ga naar voetnoot7 Hij helpt hem de plecht houden. Hij is ons eenig plechtanker. (Zie anker.) Hij is van de plecht gerold.Ga naar voetnoot8 Hij zal ze met zijne witte hemden wel van de plecht smijten. (Zie hemd.) | |
Pleister.Dat is eene pleister op de wond. Dat is eene pleister voor allerlei wonden.Ga naar voetnoot9 Eene groote pleister voor eene kleine wond.Ga naar voetnoot10 Het raakt in de pleister. [Men zegt dit van de zaak, waaraan schade wordt toegebragt.] Het vaderland is eene sterke trekpleister.Ga naar voetnoot11 Het zijn regte trekpleisters.Ga naar voetnoot12 Hij heeft daar eene trekpleister.Ga naar voetnoot13 [Ter opheldering van de beide laatste spreekwoorden lezen wij bij winschooten: ‘oneigendlijk seggen de vrouwtjes van een stoof: het sijn regte trekpleisters, als die haar langer kunnen doen blijven sitten, als sij wel gemeend hadden; dog of de vrowlui selfs geen trekpleisters sijn, daar aan geloof ik niet, dat een regtschaape kaarel twijfeld.’] Hij legt de pleister nevens de wond.Ga naar voetnoot14 Leg er maar een pleistertje op. Leg hem de hongerpleister op den buik. (Zie buik.) Mal doet geen zeer, anders behoefde hij eene pleister over zijn geheele lijf. (Zie lijf.) Naar de wond is, moet de pleister wezen.Ga naar voetnoot15 Zij moet maar eene warme pleister (of: pap) van honderd en twintig pond op haar' buik leggen. (Zie buik.) | |
Pleizier.Eerst het werk en dan het pleizier, zei de moordenaar, toen hij zijn wijf den kop had afgeslagen, voor hij met de kleine kinderen begon. (Zie kind.) | |
[pagina 189]
| |
Het is een pleizier, om dol te worden. (Zie dolle.) Hij kan zijn pleizier wel op. Men heeft geen meerder pleizier, dan men zich zelven aandoet. Veel pleizier, En gaauw weêr hier. Zonder pleizier kunnen wij niet leven. | |
Pleun.Ik vrees, dat ik mij nog dood zal werken, zei luije Pleun, en hij hield de boot wat af. (Zie boot.) | |
Pligt.Als elk zijn' pligt doet, is er niets te doen. Gehoorzaamheid is de eerste pligt van een' soldaat. (Zie gehoorzaamheid.) | |
Ploeg.Als de ploeg werkt, dan blinkt hij.Ga naar voetnoot1 Dat is mijn wagen en mijn ploeg.Ga naar voetnoot2 De beste ploeg Gaat's morgens vroeg. (Zie morgen.) De knollen kunnen niet altijd voor den ploeg zeulen: ze mogen wel eens in de wei. (Zie knol.) Denk je, dat je iemand voor hebt, daar je meê achter den ploeg kunt gaan? De ploeg is geen roover.Ga naar voetnoot3 Die knollen zaaijen wil, moet den ploeg aan den korenwagen binden. (Zie knol.) Een os en een ezel dienen niet aan éénen ploeg. (Zie ezel.) Elke ploeg zijne schoft laten werken. Er gaat menige dokter achter den ploeg. (Zie dokter.) Hand aan den ploeg, zoo zal 't God vorderen. (Zie god.) Het is zotternij, den ploeg te spannen vóór de ossen. (Zie os.) Het ploegijzer past niet aan den vos. (Zie ijzer.) Hij gaat lustig aan den ploeg.Ga naar voetnoot4 Hij houdt den ploeg bij den staart.Ga naar voetnoot5 Hij is gewend aan spade en ploeg.Ga naar voetnoot6 Hij loopt, alsof hij zijnen ganschen leeftijd achter den ploeg gesleten heeft. Hij loopt in den ploeg.Ga naar voetnoot7 Hij spant de ossen achter den ploeg. (Zie os.) Hij trekt den ploeg.Ga naar voetnoot8 Hij werkt als een ploegpaard. (Zie paard.) Leugen en bedrog en lagen Zijn des werelds ploeg en wagen. (Zie bedrog.) Men moet den ploeg niet vóór de paarden spannen. (Zie paard.) Met hoeveel ploegen arbeidt ge?Ga naar voetnoot9 Op den ploeg en de egge is 't kwaad dansen. (Zie egge.) Waar het ploegijzer verroest, daar wordt het land niet wel bebouwd. (Zie ijzer.) Wie door den ploeg rijk wil worden, moet dien zelf aanvatten (of: voortdrijven).Ga naar voetnoot10 Wij zijn allen boeren geweest: de beschaafdheid hangt af van den tijd, dat wij den ploeg verlieten. (Zie beschaafdheid.) Zij laten den waard aan den ploeg gaan (of: zijn' ploeg halen).Ga naar voetnoot11 | |
Plomp.Hij heeft meer van de plompen dan van de scherpen.Ga naar voetnoot12 Hij is zoo plomp, als hij groot is. (Zie groote.)
Plomper dan plomp, grover dan grof. (Zie grof.) | |
Plompardije.Hij komt van Plompardije, niet van Scherpenisse.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.) [Het Zeeuwsche dorp Scherpenisse komt hier alleen als tegenstelling voor van de antipode Plompardije, en deze beide als woordspeling, om er den weetniet, den geheugenlooze mede te teekenen.] | |
Plompardus.Plomp verstand houdt vast, zei Plompardus, en hij hield zich aan een wijnglas vast, toen hij onder de tafel viel. (Zie glas.) | |
Plooi.De laars heeft hare plooi: het zal niet beteren. (Zie laars.) Het aangezigt in de derde krap (of: plooi) zetten. (Zie aangezigt.) Het heeft zijne plooi genomen.Ga naar voetnoot14 Het is in eene andere plooi gekomen.Ga naar voetnoot15 Het is te laat, als kamelot zijne plooi genomen heeft. (Zie kamelot.) Het kamelot behoudt zijne plooi. (Zie kamelot.) Hij geeft eene goede plooi aan de zaak. Hij vouwt het in alle plooijen.Ga naar voetnoot16 Ik heb een vet wijf, zei magere Joor, ze zal mij voor geene vloo tusschen de plooijen van de lakens gaan zitten. (Zie joor.) Slecht en regt, als Sint Pieters voorbroek, die maar ééne plooi had. (Zie broek.) | |
Pluim.Als het bed scheurt, verstuiven de pluimen. (Zie bed.) De zwaan is wit van pluimen, maar haar vleesch is zwart. Die des konings gans eet, k... de pluimen honderd jaren daarna. (Zie gans.) Die geëerd wil worden, moet het pluimstrijken leeren.Ga naar voetnoot17 Eene musch is met hare pluimen zoowel gedekt als eene zwaan. (Zie musch.) Eene zwaan heeft zoowel hare pluimen noodig, als eene musch hare vederen. (Zie musch.) Eén varkenshaar maakt geen' kleêrborstel, en ééne pluim geen bed. (Zie bed.) Het is een pluimstrijker (of: Hij strijkt de pluim).Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 190]
| |
Het is paauwenwerk, zich in zijne eigene pluimen te spiegelen. (Zie paauw.) Hij krijgt een pluimpje. Hij strijkt de pluim af.Ga naar voetnoot1 Hij telt de pluimen tegen den wind.Ga naar voetnoot2 Hij werpt de pluim in den wind. Hij wil het pluimpje daarvan hebben.Ga naar voetnoot3 Hij zit ermede in de pluimen. [Hij is met de zaak verlegen.] Hoe ouder de vogel wordt, hoe vaster hij zijne pluimen houdt (of: hoe nooder uit de veren).Ga naar voetnoot4 [Hoe ouder de mensch wordt, hoe moeijelijker hij van geld en goed afstand kan doen. In denzelfden zin zegt men: Al wat jaren heeft, wil niet uit de veren.] Iemand eene pluim op het hoofd zetten. (Zie hoofd.) Ik moet er haar of pluimen van hebben. (Zie haar.) Men heeft hem gepluimd.Ga naar voetnoot5 Onze lasten schijnen van lood, en eens anders van pluimen. (Zie last.) Silentie en patiëntie is het beste geneesmiddel, zei Cornisicia, en zij zette haren man een' tulband op, daar twee bijzondere pluimen uitgroeiden. (Zie cornisicia.) Te veel op de ligte pluimen te liggen, maakt zwaarmoedigheid.Ga naar voetnoot6 Tot een hard aanbeeld dient een hamer van pluimen. (Zie aanbeeld.) Trouw is ligter dan eene pluim.Ga naar voetnoot7 Wat is ten hove 't grootste kwaad? De pluimstrijkende vos met zijnen raad. (Zie hof.) Ziedaar de raaf, die zich met anderer vogelen pluimen versiert.Ga naar voetnoot8 Zij kunnen geen pluimpje missen. Zij vechten om haar en pluimen. (Zie haar.) | |
Pluis.Dat is maar een pluisje voor hen.Ga naar voetnoot9 Hij is niet pluis.Ga naar voetnoot10 [Pluis is gerafeld touw. Die niet pluis is, dat is: aan wien niet te pluizen valt, die deugt niet veel. Men bezigt dus deze spreekwijze voor een' oneerlijk' of onrein' mensch.] Op een' zwarten rok ziet men zoo ligt een wit pluisje. | |
Pniël.Dat is zijn Pniël.Ga naar voetnoot12 [Dat wil zeggen: dáár schijnt hem geene uitkomst uit zijne moeijelijke omstandigheden mogelijk te zijn. Jakob gaf den naam van Pniël, dat is: Gods-vertooning, aan de plaats, waar hij in den gebede worstelde.] | |
Poedel.Een goede waterhond (of: poedel) ontziet geene modderige sloot. (Zie hond.)
Hij maakt een' leelijken poedel. [Dat is: hij maakt een' groven misslag. Dit spreekwoord is ontleend aan het poedelen in het kegelspel. De bal komt dan bezijden de kegels te regt.] | |
Poederoijen.Hij is te Poederoijen geweest.Ga naar voetnoot14 Hij is t' huis te Poederoijen. (Zie huis.) | |
Poel.Dat is zoo klaar als een geroeide modderpoel. (Zie modder.) Een modderpoel kan geen zuiver water opgeven. (Zie modder.) Hij is een poel van onreinheid. (Zie onreinheid.) In een' weeken poel heeft het haast genoeg geregend.Ga naar voetnoot15 Zet een' kikvorsch op een' stoel, Hij wil weêr naar den modderpoel. (Zie kikvorsch.) | |
Poes.Dat dank je de poes.Ga naar voetnoot17 De poes is ermeê heen.Ga naar voetnoot18 De poes likt haren poot: nu komt er bezoek. (Zie bezoek.) Het wordt bewaard als eene melkteil door poes. (Zie melk.) Hij is er zoo mooi mede als poes.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.) Hij is niet voor de poes.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.) Hij laat poes maar wentelen. Hij speelt mooi met het poesje, en toch is hij een hond. (Zie hond.) Hij weet er zooveel van als de poes van 't Hebreeuwsch. (Zie hebreeuwsch.) Hij ziet zoo deftig als poes.Ga naar voetnoot21 Hoe mooi is poes!Ga naar voetnoot22 Ik zal er mijne poes over spreken! Mis poes! geen' bokking. (Zie bokking.) Poesje is 't oog uit. (Zie oog.) Poesje voor, en poesje na. Poes is mooi: zij heeft bellen aan. (Zie bel.) Rijke luî hebben vette poesen. (Zie lieden.) | |
[pagina 191]
| |
Zoo raakt poesje het oog uit. (Zie oog.) | |
Poespas.Hij heeft al vreemde poespas opgeschept. [‘Poespas,’ zegt bilderdijk, in zijne Verkl. Geslachtlijst, op het woord, ‘schijnt eigenlijk goochelspel of guichelary te beteekenen, en van 't Goochelaarswoord passe te zijn, en ik houde 't dus voor het Fransche passe-passe, in de uitdrukking van tours de passe-passe. Dit passe is ga voorby, een Imperativus. Men zegt op gelijke wijze veel poespas en veel hocus-pocus maken. 't Eerste is van Fransche en 't ander van Duitsche guichelary ontleend, en Fransche poespas is by ons gangbaar van ouds.’] | |
Pof.Hij gaat (of: loopt) op den pof. [Dat is: hij verwijdert zich van zijne plaats, zonder daartoe verlof te hebben; of wel: hij loopt met iemand meê, en teert op diens kosten. Het spreekwoord is vooral onder de soldaten gangbaar. Bilderdijk zegt, in zijne Verh. over de Geslachten der Naamwoorden, bl. 170: ‘Dit is op den paap (pfaff zegt de Duitscher, van wien het ontleend is), te weten op de Kloosters, waar de reizende vrij getoefd werd.’ Deze afleiding behoeft echter nadere staving, om aannemelijk te zijn.] Hij haalt (of: koopt) op den pof. Hij leutert op den pof: zijne pen is los. (Zie pen.) Hij praat op den pof mede. | |
Pogcher.Dreigers vechten niet; Pogchers regten niet. (Zie dreiger.) Een pogcher was nooit goed soldaat.Ga naar voetnoot1 Het is pogchers werk.Ga naar voetnoot2 Ik heb van zulke pogchers meer gehoord.Ga naar voetnoot3 Klagers lijden zelden nood; Pogchers hebben schaars het brood. (Zie brood.) Tot pogchers huis Ligt niemand t'huis. (Zie huis.) | |
Pok.Dat heeft hij uit de pokken gehouden. [Men zegt dit, wanneer iemand beeft, als hij iets doen moet, dat hem zeer ter harte gaat, bijzonderlijk, als hij geld moet betalen.] De wijn heeft gepokt en gemazeld. (Zie mazelen.) Het is zoo zuiver als eene duif, die de pokken heeft. (Zie duif.) Hij heeft de pokken. [Men zegt dit van den dronkaard.] Zij is boven pokken en mazelen. (Zie mazelen.) | |
Polen.Anders kraait de haan nog wel Poolschen rijksdag. (Zie dag.) Hij kijkt, alsof Polen totaal verloren was. In Polen is niet veel te halen. [Uit de rij der volken uitgewischt, aan Rusland onderworpen, en door zijne gedurige opstanden steeds strenger bewaakt, is Polen ontegenzeggelijk een der ongelukkigste oorden van ons werelddeel. Daarop doelt dit spreekwoord, dat toegepast wordt op plaatsen, waar de ongelukken aan de orde zijn.] | |
Polidorus Virgilius.De boeken maken sommigen wijs en anderen zot, zei Polidorus Virgilius, en hij las Uilespiegel met Hebreeuwsche nooten. (Zie boek.) | |
Pols.Iemand den pols voelen.Ga naar voetnoot5
De pols reikt niet verder.Ga naar voetnoot6 Ei kijk, die springt zonder pols, zei Saartje de breister, en zij zag eene vloo in haar hemd een' kabriool maken. (Zie breister.) Spring niet verder, dan uw stok lang is (of: uw pols vermag).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) | |
Pomade.Die geen' blank heeft, om zich te laten scheren, moet zijne knevels met geene pomade laten strijken, of zijn haar doen poeijeren. (Zie blank.) Het heeft er zooveel bij als stront bij pomade.Ga naar voetnoot8 | |
Pomp.Aan die pomp moet men geen water zoeken. De pomp is geduldig. Hij is zoo vet als pompwater. Hij weet van pomp noch pompstok. Loop aan de pomp, en haal de klep naar u toe. (Zie klep.) Nooit zulk een schoon schip, of het heeft eene pomp.Ga naar voetnoot9 | |
Pompernikkel.Het is niets dan pompernikkel.Ga naar voetnoot10 Spek en pompernikkel was beter voor hem. [‘Pompernikkel,’ zegt weiland, beide in zijn Nederd. Taalk. Woordenboek en Kunstwoordenboek, op het woord, ‘is eene bena- | |
[pagina 192]
| |
ming, welke men aan het grove, zwarte brood der Westfalingen geeft; schoon deze benaming in Westfalen zelf niet thuis behoort. Men gist, ten aanzien van den oorsprong dezes woords, dat een door Westfalen reizende Franschman, brood voor zich vragende, op het gezigt van het zwarte Westfaalsche brood, zou gezegd hebben: bon pour mon nikkel, zijnde nikkel de naam van zijn paard; terwijl de Westfalingen daaruit opmaakten, dat hij hun zwart brood pompernikkel noemde; gelijk men daaraan, uit scherts, voortaan dien naam gegeven heeft.’ Het is moeijelijk uit te maken, of pompernikkel van bon pour nikkel is afgeleid. Ondertusschen maakt de jager op eene andere verklaring opmerkzaam, gevonden ‘in een Hoogduitsch werkje van vollbeding.’ In zijn Taalk. Magazijn, i. bl. 64, zegt de jager: ‘Volgens dien schrijver is het afkomstig van den naam van zekeren Westfaalschen bakker, nikolaas pumper geheeten, die zulk brood het eerst zou gebakken hebben.’] | |
Pompoen.Een greintje peper is beter dan eene mand vol pompoenen. (Zie grein.) Hij doet zich op als een stront in eene pompoen.Ga naar voetnoot1 | |
Pompstok.Hij is pompstokken snijden. [Dat wil zeggen: hij is gedeserteerd. Een pompstok dient, om den loop van het schietgeweer schoon te maken.] Hij weet van pomp noch pompstok. (Zie pomp.) | |
Pond.Beter een ons geluk dan een pond wijsheid. (Zie geluk.) Een beleefd woord (ook wel: Goeden dag zeggen) weegt geen pond. (Zie dag.) Een ons geduld is meer dan een pond verstand. (Zie geduld.) Een ons van aangeërfd verstand gaat vijf pond van gewonnen kennis te boven. (Zie kennis.) Een pond zorg kan nog geen ons schuld betalen. (Zie ons.) Elk woord is wel een pond zwaar.Ga naar voetnoot2 Geen ponden Voor gezonden. (Zie gezond.) Het heeft zijne zwarigheid, zei Hans, en hij vond honderd pond lood. (Zie hans.) Het kwaad komt met ponden, en het gaat weg met oncen. (Zie kwaad.) Het meel, al was 't ook duizend pond, Stopt nog niet eens één' klappers mond. (Zie klapper.) Hij heeft een lood bekwaamheid en wel een pond bewustheid. (Zie bekwaamheid.) Hij is eenige ponden ligter. [In tegenstelling van zijne gemoedsgesteldheid, wanneer elk woord wel een pond zwaar is, drukt men hier uit, dat zijne bezwaren zijn weggenomen.] Hij krijgt het volle pond. Ik wilde, dat een pond boter tien stuivers kostte, en dat het een jaar lang duurde. (Zie boter.) Ik zal u in goud laten beslaan, zoo spoedig het een' duit het pond kost. (Zie duit.) In honderd pond geklap is niet ééne mijte liefde. (Zie geklap.) Men roemt wel, dat een holle buik goud waardig is, echter koopt men het pond voor een' heller. (Zie buik.) Met ponden bier drinken. (Zie bier.) Voor geen honderd pond klontjes. (Zie klont.) Wat is die kurk zwaar, zei de mof, en hij wilde een stuk lood van twee honderd vijftig pond opnemen, en laten het eens drijven. (Zie kurk.) Weegt uwe beurs geen pond, Heb honig in den mond. (Zie beurs.) Zij moet maar eene warme pleister (of: pap) van honderd en twintig pond op haar' buik leggen. (Zie buik.) | |
Pond groot.Dat is het zoo wel waardig als een uil een pond groot.Ga naar voetnoot3 [Men zegt dit van slechte, verlegen of bedorven koopmans goederen.] Een beleefd woord (ook wel: Goeden dag zeggen) kost geen pond. (Zie dag.) Een penning heeft zooveel regt als een pond. (Zie penning.) Goeden dag en goeden avond kosten geen duizend pond. (Zie avond.) Het is een goed heller, die een pond inbrengt. (Zie heller.) Hij is een dwaas, Die om een' haas Veel smarten lijdt, En nog een paard, Veel ponden waard, Den hals afrijdt. (Zie dwaas.) Hij is penning-wijs en pond-zot. (Zie penning.) Honderd pond groot 's jaars in de beurs en honderd mijlen van de vrienden is eene goede rente. (Zie beurs.) Van een pond vijf schellingen maken.Ga naar voetnoot4 [Daar een pond groot of pond vlaamsch zes gulden of twintig schellingen doet, geeft men door dit spreekwoord te kennen, dat de eene of andere onderneming verlies in plaats van winst oplevert.] | |
Pont.Met de groote pont overvaren.Ga naar voetnoot5 [Zoo spreken de zwelgers, wanneer er vrij wat te drinken valt, en hun drinklust bij groote kannen voldaan wordt.] | |
Pontificaal.Hij is in zijn pontificaal.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: hij is mooi aangekleed. Pontificaal is priesterlijk.] | |
Pook.Hij is een regt schoone pook.Ga naar voetnoot7 Wat verwijt de vuurschop den pook, als ze beiden in den oven moeten! (Zie oven.) | |
[pagina 193]
| |
en geene enkele, om eruit te gaan. (Zie bengalen.) Dan moet hij maar op de poort. [Men zegt dit van iemand, die in 't een of ander eenen mispas heeft begaan, om hem daardoor af te schrikken, en wel daar, waar eene gevangen-poort is. In gelijken zin zegt men: Hij gaat naar 't panneken, en Zet hem in den toren. Zie over nog andere benamingen, bij het gevangen-zetten gebezigd, hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen, op het woord gevangen-toren.] De achterpoort (of: achterdeur) onteert (of: bederft) het huis. (Zie deur.) De eene poort uit, de andere weder in. Die de poort uit is, heeft reeds een goed deel wegs afgelegd. (Zie deel.) Die eene gouden poort wil maken, brenge er elken dag één' nagel toe. (Zie dag.) Een gouden sleutel opent de poorten der hel. (Zie goud.) Hannibal is voor de deur (of: staat voor de poort). (Zie deur.) Het bloed kruipt, daar het niet gaan kan, zei de bankeroetier, en hij veegde zijn gat tegen de poort aan. (Zie bankeroetier.) Het is met rapen goed reizen, zei Flip, want zij zijn vroeg voor de poort. (Zie flip.) Het is poorts-werk.Ga naar voetnoot1 [Men benoemt alzoo het ding, dat zich in eenen ellendigen toestand bevindt.] Hij is op een' kruiwagen de ballastpoort ingereden. (Zie ballast.) Hij kwam na poort-sluiten binnen.Ga naar voetnoot2 Hij laat hem de poort zien. [Dat is: iemand honen, door hem zijn achterste toe te draaijen.] Hij moet de poort uit. [Dat wil zeggen: hij kan 't niet langer houden, en zal alzoo dienen te vertrekken, - met andere woorden: hij zal zijne betrekking of nering moeten opgeven, hij gaat bankeroet.] Hij stut de poorten.Ga naar voetnoot3 Hij weet niet, welke poort in, en welke poort uit. Hij ziet zijne hulp in de poort. (Zie hulp.) Nu hij hard geloopen heeft, is juist de poort toe. Tien kroonen en zulk een kunnen niet door dezelfde poort gaan. (Zie kroon.) Tot buiten de poort is eene goede dagreize. (Zie dag.) Zijn de poorten al toe?Ga naar voetnoot4 Zijt gij uit de poort, Zoo raakt gij voort.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Zoo geeft men zich de poort uit. [Die zóó geeft, dat hij niet gevende kan blijven, wordt arm.] | |
Poos.Hij heeft zijn' tijd (of: zijne poos) te roer gestaan.Ga naar voetnoot6 Hij werkt met schipperspoosjes.Ga naar voetnoot7 | |
Poot.Alle spinnekoppen zijn geene struisvogels, schoon ze lange pooten hebben.Ga naar voetnoot8 Als de eene hond p..., dan ligten de andere den poot op. (Zie hond.) Al sterven alle koeijen in de Beemster, dan erf ik nog geen' poot. (Zie de beemster.) Dat is de eerste kat, die mij van daag een' poot geeft. (Zie dag.) Dat zijn hanepooten en katten klaauwen. (Zie haan.) De aap gooit de kastanjes in het vuur, en laat ze er de kat met de pooten weêr uithalen. (Zie aap.) De handen van den dief zijn als gebraden hoenderpooten: zij haken aan alles, wat zij aanraken. (Zie dief.) De kat wil de visch uit de tobbe wel; maar zij verkiest hare pooten niet nat te maken. (Zie kat.) Den poot uittrekken.Ga naar voetnoot9 De papegaai laat nimmer een' poot los, of hij maakt eerst den bek vast. (Zie bek.) De poes likt haren poot: nu komt er bezoek. (Zie bezoek.) Een goed paard is eene edele have, als het rein van haar en gaaf van pooten is. (Zie haar.) Een paard met vier struikelen kan wel eens pooten. (Zie paard.) Gehoornde ooijevaârs met vier pooten klimmen zoo hoog niet. (Zie horen.) Gij zijt de man niet, om vijf pooten aan een schaap te zoeken. (Zie man.) Gij zult het pootje krijgen. [Men heeft wel eens gedacht, dat hier eene woordspeling van pootje met podagra plaats heeft; maar bij eenig nadenken moet dit denkbeeld geheel verdwijnen. Wie zijn glas te lang laat staan, en niet, gelijk andere gasten, ten behoorlijken tijde uitdrinkt, krijgt het pootje; de podagristen integendeel drinken te veel. Het pootje is een glas zonder voet, en alleen van een' steel voorzien. Die steel is het hier bedoelde pootje. Dit gaf men vroeger in de herberg, wanneer iemand zijn glas zonder toeven moest uitdrinken, - den persoon, dien men niet toestond, om te gaan zitten, zoo als bijvoorbeeld den scherpregter. Die bij zijn gelag ging zitten, kreeg een glas met een' voet.] Gij zult wat hebben, - wel te weten: als de kat haar' poot brandt, zult ge gebraad eten. (Zie gebraad.) Haas, lik mij den poot. (Zie haas.) Het gaat hem als de katten: hij komt op de pooten te staan (of: Katten komen altijd op hare pooten te regt). (Zie kat.) Het is ooren- en pootjes-dag. (Zie dag.) Het komt in mijn' poot.Ga naar voetnoot10 [Dat staat op mijn grondgebied; ik heb het binnengekregen.] Het komt op zijne pooten neêr. Het staat op pooten.Ga naar voetnoot11 Hij heeft het grootste gelijk van de ossenmarkt; als hij er alleen op is, neemt hij de koeijenpooten tot getuigen. (Zie gelijkheid.) Hij heeft pooten als een dief. (Zie dief.) Hij houdt den poot in den palm. (Zie palm.) | |
[pagina 194]
| |
Hij is erin met zijne beide pootjes.Ga naar voetnoot1 [Hij is geheel in de magt van een ander.] Hij is zoo wijs als Salomo's kat, die van wijsheid de pooten brak (of: van de trappen viel). (Zie kat.) Hij loopt als eene kat, die men, met notendoppen onder de pooten gebonden, op het ijs heeft gezet. (Zie dop.) Hij moet poot aan spelen.Ga naar voetnoot2 Hij slacht den beer, en zuigt op zijn' poot. (Zie beer.) Hij speelt op zijn' poot.Ga naar voetnoot3 Hij trekt zijn' poot terug.Ga naar voetnoot4 Hij wil altijd vijf pooten aan een kalf (of: schaap) hebben. (Zie kalf.) Hij zal aan zijn' poot zuigen.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit van een' arm' man.] Hij zal wel met hangende pootjes terug komen.Ga naar voetnoot6 Hij zet pooten aan eene slang. Hij zit er maar dadelijk met zijn' poot op.Ga naar voetnoot7 Hij zit op met hangende pootjes.Ga naar voetnoot8 Hij zuigt het uit zijn' poot (zijne teenen, of: zijn' vinger).Ga naar voetnoot9 Men moet niet één ei onder een' haan leggen, want die trapt het met zijne pooten aan stukken. (Zie ei.) Men zal hem den poot lekken. Met poot en bek trekt de haan tot zich. (Zie bek.) Poot aan poot.Ga naar voetnoot10 Uit nood Roert de kat haar' poot. (Zie kat.) Wie van het minnen ziek is, zal hoenderpooten eten. (Zie hoen.) Zij laat hem opzitten en pootjes geven.Ga naar voetnoot11
Hij schuift (of: stuurt) het in de poten.Ga naar voetnoot12 [In dit spreekwoord is eene poot eene jonge spruit van een' boom, voornamelijk van een' wilg, dien men gemeenlijk aan de slootkanten in de aarde zet. Wordt eene zaak verkeerd gedaan, omver gestooten, of haar op eene of andere wijze eene hindernis in den weg gelegd, waardoor zij geen' voortgang kan hebben, dan zegt men, dat ze in de poten geschoven (of: gestuurd) wordt.] | |
Pop.De rups dient in de pop gedood.Ga naar voetnoot13 Hij heeft wespen (of: poppen) in den kop. (Zie kop.)
Dan heeft men de poppen aan 't dansen.Ga naar voetnoot14 Elk dunkt zijn popje 't schoonst.Ga naar voetnoot15 Elk heeft zijn popje, daar hij meê speelt.Ga naar voetnoot16 Elk huldigt zijn popje op zijne manier. (Zie manier.) Elk kleedt zijne pop naar zijn fatsoen. (Zie fatsoen.) Het is alle dagen (of: altijd) geene kermis, al dansen de poppen (ook wel: al staan er kramen). (Zie dag.) Het is eene paarlen pop. (Zie parel.) Het is eene toegemaakte (of: opgeschikte) pop.Ga naar voetnoot17 Het is een kermis-popje. (Zie kermis.) Het is een poppemooi. [Men zegt dit van karmozijnen wangen, wit vel en blaauwe oogen.] Het is een poppetje op de kast. (Zie kast.) Het is een Sint Nicolaas-popje. [Even als een kermis-popje op kermis geboren is, zoo zegt men van een kind, dat op den 6 December ter wereld komt, dat het een Sint Nicolaas-popje is.] Het sop is de pop, daar elk om danst. [Dat wil zeggen: elk is om voordeel uit, en niets wordt ter hand genomen, dan om er winst van te trekken. Met een ander spreekwoord zegt men: Het geld is de bruid, waarom gedanst wordt.] Hij is zoo fijn als gemalen poppenstront.Ga naar voetnoot18 Hij is zoo net als eene pop. Hij ziet uit, om zijne poppenkraam te bergen. (Zie kraam.) Lof molenaars akker, bij heeren poppengoed. (Zie akker.) Meer halen, zei de jakhals, en hij bragt het poppengoed zijner dochter in den lombard. (Zie dochter.) Men moet van de pop geen' afgod maken. (Zie afgod.) Uit het spel spreken, maar geene poppen noemen. [Dat is: men mag wel in het algemeen eene toepassing maken, en de gebreken hekelen en het verkeerde ten toon stellen, maar daarbij niet tot de personen afdalen, noch hen bij name noemen. Het spreekwoord zal wel aan het marionettenspel ontleend zijn; of mogelijk aan het kaartspel: de poppen of prentjes althans zijn daarin gewigtige bladen. In denzelfden zin zegt men: Geene namen noemen en Namen noemen is zonde.] Wel fiat, alle ding is bon, zei de Bremer, en hij zag zijn wijfs poppengoed door de traliën. (Zie bremer.) Zie toch: nu zullen de poppen vijsten.Ga naar voetnoot19 Zij is eene regte pop. [Het is eene ziellooze schoone.] Zulke poppetjes zijn gelijk aan boter in de zon. (Zie boter.) | |
Porselein.Daar is weinig porselein aan de markt (of: aan den wand). (Zie markt.) Dat hoor ik, zei doove Jan, en hij smeet zijn moeders porselein aan stukken. (Zie jan.) Dat is kraakporselein, zei Dirk, en hij hoorde een' aarden schotel aan stukken vallen. (Zie aarde.) Hij dient er als een aap in de porselein-kast. (Zie aap.) | |
[pagina 195]
| |
Hij is zoo teêr als kraakporselein. (Zie kraak.) Ik wil mijn' porseleinen kop voor zijn' aarden kop niet ruilen. (Zie aarde.) Porselein aan den wand, gerand volk. [Men zegt dit van menschen, die zeer gevoelig zijn op een zeker punt, die spoedig zich beleedigd achten, en die men daarom moet ontzien, wil men in vrede en vriendschap met hen leven.] Voorzigtigheid is de moeder van de porselein-kast: dan breken de pulletjes niet. (Zie kast.) Wie een porseleinen dak over zijn hoofd heeft, die werpe bij zijn' buurman de glazen niet in. (Zie buurman.) | |
Portie.Blijf bij mij op de portie. [Blijf familiair bij mij eten.] Het is eene sobere portie.Ga naar voetnoot1 Hij heeft zijne portie gekregen (of: zijne bekwame portie gehad). | |
Portugal.Hij is getuigd als een Portugeesch schip.Ga naar voetnoot2 [De slordige tuigaadje van een Portugeesch schip wordt op den persoon, die in eene slordige plunje steekt, overgebragt.] | |
Pos.Dat is een schoonder snoek, zei Pau de hengelaar, en hij haalde een posje op. (Zie hengelaar.) De tweede is zoo goed als de eerste, zei de visscher, en hij haalde het tweede posje aan zijnen eersten worm op.Ga naar voetnoot3 Hij heeft pos gekloven.Ga naar voetnoot4 | |
Possessie.Die jaar en dag in possessie geweest is, moet daarin gemainteneerd worden, al ware hij vrij met een' slinger daarin geworpen. (Zie dag.) | |
Post.Als één schaap over den dam (de brug, of: den post) is, volgen er meer. (Zie brug.) Als ze heen gaan, likken ze den post van de deur. (Zie deur.) De tijd is aan geen' post gebonden.Ga naar voetnoot5 Het hek hangt aan den ouden post (of: dam). (Zie dam.) Het is kwaad te wrijven tegen den post.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Steek uwe hand (of: vingers) niet tusschen den post van de deur (of: tusschen de schors en den boom). (Zie boom.) Dat is verzonden met den vurigen post. [Dat wil zeggen: de brief is niet verzonden, maar verbrand.] De post zal afgaan.Ga naar voetnoot7 Drie beesten schiep onze Heer: ezels, varkens en posten te voet. (Zie beest.) Het is een brief na posttijd. (Zie brief.) Het komt te paard (of: post), en vertrekt te voet. (Zie paard.) Hij komt met den napost. Hij weet de kribbe te vinden als een postpaard. (Zie krib.) Per extra post naar den Haag. (Zie 's gravenhage.) Zij loopen als postpaarden. (Zie paard.)
Ambten en posten hangen niet aan den boom, maar wel aan den kruiwagen. (Zie ambt.) Blijf op uw' post.Ga naar voetnoot8 Elk moet zijn' post wel waarnemen.Ga naar voetnoot9 Hij heeft een' harden post.Ga naar voetnoot10 Ik sta op mijn' post.Ga naar voetnoot11
Het is een doode post.Ga naar voetnoot12 | |
Postillon.Ik zal met dat beest niet hollen, zei de postillon, en hij ging op een' ezel zitten. (Zie beest.) | |
Postuur.Hoe maak je zulke aardige posturen, zei de beul tegen een' gaauwdief, en hij geeselde hem lustig. (Zie beul.) | |
Pot.Allemans pot wordt niet wel gekookt. (Zie man.) Als de hond in den pot is, vlieden de vrienden. (Zie hond.) Als de pot omgestort is, loopen de vrienden heen.Ga naar voetnoot13 Als ik dood ben, zoo kook mij een potje met bier en brood. (Zie bier.) Daar is een pot te vuur.Ga naar voetnoot14 [Dat wil zeggen: daar is hem een groot onheil te wachten, en hij kan het niet afweren. Het spreekwoord zal wel oorspronkelijk zijn uit de aloude heksenbezweringen. Allerlei soort van kruiden werden in een' pot gekookt, en onder de schrikbarendste gebaarden werden daarna door de heksen hare bezweringen uitgebraakt.] Dat past als een haspel op een' moespot. (Zie haspel.) Dat smeert den pot. De drinkpot maakt menigeen geldeloos. (Zie geld.) De pot, die gedurig geroerd wordt, schuimt wel, maar kookt niet door. De pot is aangebrand. [Men zegt dit van eene zwangere vrijster.] De pot is eene jufvrouw: zij moet op den tijd bediend worden. (Zie jufvrouw.) De pot is gaar. De voorzigtigste mensch kan wel eene luis in den brijpot laten vallen. (Zie brij.) Die te huis bij den brijpot blijft zitten, wat zou die weten! (Zie brij.) Die te laat komt, vindt den hond in den pot. (Zie hond.) | |
[pagina 196]
| |
Eén God, Eén pot. (Zie god.) Een kleine pot is haast geheet (of: wordt haast heet).Ga naar voetnoot1 Elk wat, zei de warmoespot, dan heeft niemand te klagen.Ga naar voetnoot2 Gemeene potten met heeren zieden wel sterk, maar deelen kwalijk. (Zie heer.) Gewen een' winde tot den pot: Een jagthond wordt een keukenzot. (Zie hazewind.) Gij zijt een regt magerman: roer den pot. (Zie magerman.) Het is al één pot nat. (Zie nat.) Het is een lastige pot nat. (Zie nat.) Het is een pottekijker (of: kijk-in-den-pot). (Zie kijker.) Het is een sobere kok, die den lepel zoekt, als de pot overziedt. (Zie kok.) Het is vetpot, zei de jongen, mijne moeder heeft een' daalder gewisseld. (Zie daalder.) Het kijkt bij iedereen in den pot. Het lag er al, zei Flip, en hij stiet den pot in 't roeren om. (Zie flip.) Het spek gaat bij die menschen altijd in den pot. (Zie mensch.) Het spek is altijd vetst in anderer lieden pot. (Zie lieden.) Het spek smeert den pot wel.Ga naar voetnoot3 Het vet is van den ketel (of: den pot, ook wel: Daar zit geen vet meer op). (Zie ketel.) Het vuur moet gestookt worden, terwijl de pot overhangt. Hij eet uit den pot van Egypte. (Zie egypte.) Hij heeft duchtig den pot geroerd. Hij heeft nog jong vleesch in den pot.Ga naar voetnoot4 Hij moest de vleeschpotten van Egypte verlaten. (Zie egypte.) Hij pruttelt als een moespot. (Zie moes.) Hij rijst op als een pot met beslag. (Zie beslag.) Hij steekt den neus in eens andermans pot. (Zie man.) Hij weet het beste vet van den pot met den vischspaan af te schuimen. Hij zet daar ook een' pot te vuur. Hij zit altijd bij moeders pappot. (Zie moeder.) Ieder moet zijn eigen potje koken.Ga naar voetnoot5 Jong vleesch zwelt in den pot.Ga naar voetnoot6 Kijk in uw eigen potje eerst.Ga naar voetnoot7 Kleine potten loopen (of: koken) gaauw over.Ga naar voetnoot8 Laat deze pot eens zoo lang te vuur gaan.Ga naar voetnoot9 Men zou erop verlieven, als eene kat op den mosterdpot. (Zie kat.) Op eenen ziedenden pot zit nooit eene vlieg.Ga naar voetnoot10 Pot en vuur wijzen het uit. Redenen genoeg, om haar potje gaar te koken. Schep maar op, daar is meer in den pot.Ga naar voetnoot11 Schuimers halen het vetje van den pot.Ga naar voetnoot12 Zij hebben den pot overgehangen.Ga naar voetnoot13 Zij keeren zich (of: hunkeren) naar de vleeschpotten van Egypte. (Zie egypte.) Zijn mond gaat als een pot met grutten, die op het vuur staat en kookt. (Zie grutte.) Zij zetten wel den pot op het vuur, maar kunnen hem niet doen koken. Zoo het jaar, zoo de pot. (Zie jaar.) Zoo lang de pot kookt, leeft de vriendschap.
Alle ding, daar het behoort: de pispot op het trezoor. (Zie ding.) Als de pot gebroken is, maakt men weinig werk van de stukken. [Als de man dood is, gedenkt men zijne diensten niet meer, en laat weduwe en weezen aan hun lot over.] Als de pot ledig is, valt er niet te schrapen.Ga naar voetnoot14 Als er geene karnemelk in den pot is, kookt de pap niet. (Zie melk.) Beter eene luis (muis, of: musch) in den pot dan gansch geen vleesch. (Zie luis.) Daarvan komt niets in den pot.Ga naar voetnoot15 Dat is een pot met twee ooren. (Zie oor.) Dat is een pot zonder ooren. (Zie oor.) Dat is een suffisante doofpot, zei de mof, en hij zag een' distilleer-ketel. (Zie ketel.) Dat is tante Bloemkool, een nichtje van grootje uit den pottekelder. (Zie bloemkool.) Dat is zoo min goed als een stuk roet in een' pot met zuurkool. Dat proef ik, zei Loutje, en hij dronk een' pot met pis uit. (Zie lourens.) Dat slacht den pispot: 't is zoo goed als kwaad. (Zie pis.) Dat sluit als het deksel op den pot. (Zie deksel.) Dat vuurtje brandt voort, gelijk de koffij loopt in 't potje. (Zie koffij.) Dat zijn de potten niet, die op hunne eigene pikkels staan. (Zie pikkel.) De ketel gekt met den pot. (Zie ketel.) Dek toe den pot: daar is aal (of: paling) in. (Zie aal.) De mensch is als een pot, die aan den vure staat, Waaruit gedurig vocht en stage wasem gaat. (Zie mensch.) Den een helpt de zalf, en den ander het potje. Den pot met rozen ontdekken.Ga naar voetnoot16 Den zwartselpot op zijde dragen.Ga naar voetnoot17 De pot aan het vuur heeft een deksel van doen tegen het roet, dat uit de schouw valt. (Zie deksel.) De pot heeft dikwijls wat anders in, dan 't opschrift meldt. (Zie opschrift.) De pot heeft zijn deksel gevonden. (Zie deksel.) De pot is bij hen omgekeerd: zij hebben niet meer te zieden of te stoven. De potschrapers komen niet in den hemel. (Zie hemel.) De pot verwijt den ketel (of: heugel), dat hij zwart is. (Zie heugel.) De reuk, dien men eerst in den pot doet, blijft er lang in.Ga naar voetnoot18 Die den pot gebroken heeft, mag hem betalen.Ga naar voetnoot19 Die de potten maakt, mag ze wel breken.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 197]
| |
Die een' weduwenaar bemint, Potten en pannen vindt. (Zie pan.) Die er zijn kostje met spinnen wil winnen, Moet maar wat zuinigjes teren: 's Avonds een potje met melk bij het vuur, En de boter wat dunnetjes smeren. (Zie avond.) Die spijs brandt zoo hard aan den pot, dat ze er niet is af te schrabben. [Met dit spreekwoord teekent men den gierigaard.] Die te veel aan den pot wrijft, maakt zich vuil. Die zich met den inktpot geneert, moet den koker aan de regte zijde hangen. (Zie inkt.) Een aarden pot bij een' metalen, Kan nimmer iets dan nadeel halen. (Zie aarde.) Een kleine pot met weinig vuur maakt wel groot getier. (Zie getier.) Een open pot of open kuil, Daarin steekt ligt de hond zijn' muil. (Zie hond.) Een pot, die lang te vuur gestaan heeft, is altijd nog goed, om een' anderen toe te dekken. Een pot heeft twee ooren. (Zie oor.) Er is geen pot zoo scheef, of er past een dekseltje op. (Zie deksel.) Geborsten potten duren het langst. Gebroken potten zijn niet te heelen. Geen blind mensch kan er pot of pan in stukken slaan. (Zie mensch.) Gij zult het spek uit den pot kallen.Ga naar voetnoot1 Goede klei geeft goede potten. (Zie klei.) Grijp het potje bij de ooren. (Zie oor.) Groote kak op een klein potje. (Zie kak.) Het gaat met de rapen in den pot.Ga naar voetnoot2 [Dat is: die verdienste gaat op, daar ze in de huiselijke uitgaven wordt opgenomen.] Het is, alsof er zeep aan den pot gesmeerd is. [Men zegt dit, als het water niet wil koken.] Het is al verloren, wat men in een' gebroken pot giet. [Aan een' weêrbarstig' mensch is geen goed te doen.] Het is de dood in den pot. (Zie dood.) Het is een moeijelijke pispot. (Zie pis.) Het is een regt gelukkig man, Die t' huis zijn potje schrapen kan. (Zie huis.) Het is een wrakke pot.Ga naar voetnoot3 [Winschooten zegt, dat dit ‘oneigendlijk een beproefde maagd beteekend.’] Het is kramer (of: potjes-) Latijn. (Zie kramer.) Het is pottenbakkers werk. (Zie bakker.) Het is: sch.. in den pot, en eet eruit. Het is van den pot met u.Ga naar voetnoot4 [Die zaak wordt door u te vergeefs beproefd.] Het is zoo vol (of: scharrelt door elkander) als een potje met pieren. (Zie pier.) Het opschrift van dien pot is goed. (Zie opschrift.) Het sneeuwt potten en pannen. (Zie pan.) Het zijn zieltjes van potaarde. (Zie aarde.) Hij begint eene groote kruik te dragen, en het loopt op een klein potje uit. (Zie kruik.) Hij draagt den fleempot altijd op zijde.Ga naar voetnoot5 Hij draait als een stront in den pot. Hij haalt melk in een' bloempot. (Zie bloem.) Hij haalt om eene potscherf God en de wereld over hoop. (Zie god.) Hij heeft buiten den pot gep....Ga naar voetnoot6 Hij heeft een hoofd als een ijzeren pot. (Zie hoofd.) Hij heeft het inwendig, hij slacht den kandeel-pot. (Zie kandeel.) Hij heeft in den strooppot gezeten. [Men zegt dit van iemand, die den hik heeft.] Hij heeft potten als Gehazi. (Zie gehazi.) Hij heeft zijne potten wel geschraapt.Ga naar voetnoot7 [Tuinman beweert, dat ‘dit wil zeggen: hy heeft veel goed vergadert,’ en brengt het dus op den spaarpot t' huis, ofschoon hij later vraagt: ‘Speelt dat op de brypotten? Of op de volgeschraapte geldpotten?’ Daar men van één' persoon ook slechts van éénen spaarpot spreekt, meen ik de eerste vraag bevestigend te moeten beantwoorden.] Hij houdt zijne reputatie als een vaatdoek bij de potten.Ga naar voetnoot8 Hij is een gemeen potteken. Hij is in de pottenbank. (Zie bank.) Hij is niet waard, den pispot te langen. (Zie pis.) Hij is potdigt (of: zoo digt als een pot).Ga naar voetnoot9 Hij is potdoof (of: zoo doof als een pot).Ga naar voetnoot10 Hij is zoo vlug als eene luis in een' strooppot. (Zie luis.) Hij kijkt als een hond, die het vleesch uit den pot gestolen heeft. (Zie hond.) Hij kijkt als een pintspot. (Zie pint.) Hij kookt tweederlei pap in éénen pot. (Zie pap.) Hij likt aan het potje. Hij loopt als een koffijpot. (Zie koffij.) Hij loopt met den lijmpot. (Zie lijm.) Hij loopt met den strooppot.Ga naar voetnoot11 Hij maakt potten met ooren. (Zie oor.) Hij moet over den pot springen.Ga naar voetnoot12 Hij smeert en zalft alles uit éénen pot.Ga naar voetnoot13 Hij vat den pot bij (of: aan) het verkeerde oor. (Zie oor.) Hij wil uit één en pot twee muren witten. (Zie muur.) Hij zal geene potten meer breken.Ga naar voetnoot14 [Dat is: hij heeft geene krachten meer, om iets te doen, tot het geringste werk zelfs is hij niet meer in staat.] Hij zou een' olifant in een' pispot verdrinken. (Zie olifant.) Hoe snooder pot, hoe beter deksel. (Zie deksel.) Je gaat meê naar Ochtrup, pispotten bakken. (Zie ochtrup.) Iemands potdeksel zijn. (Zie deksel.) Ik moet mijn eigen potje schrapen.Ga naar voetnoot15 In alle landen zijn holle (of: gebroken) potten. (Zie land.) In kleine doosjes en potjes bewaart men de beste specerijen (of: zalven). (Zie doos.) Jongen, doe den pot toe, want de geesten zullen evaporeren, zei dokter Filebout, en hij kookte karnemelk. (Zie dokter.) Kleine potjes (of: keteltjes) hebben ooren; Kunnen ze niet veel zien, ze kunnen toch veel hooren. (Zie ketel.) | |
[pagina 198]
| |
Kwâ klok, kwâ klepel; Kwâ pot, kwâ lepel. (Zie klepel.) Lekke potten zinken haast.Ga naar voetnoot1 Lieve kinderen mogen wel een potje breken. (Zie kind.) Lijd niet: de pot houdt vijf mengelen. (Zie mengel.) Luipende katten hebben het eerst het vleesch (of: spek) uit den pot. (Zie kat.) Men mag wel een potje breken, maar daarom geen servies vergruizen.Ga naar voetnoot2 Men moet voor den ouden pot een' nieuwen koopen.Ga naar voetnoot3 Men wordt nooit begrijmd (of: bekrozen) dan van een' vuilen pot.Ga naar voetnoot4 Met den pispot kroonen. (Zie pis.) Op dit potje dient zulk een dekseltje. (Zie deksel.) Overal vindt men gebroken potten.Ga naar voetnoot6 Schrapen helpt niet, als de pot ledig is.Ga naar voetnoot7 Sluit de deur toe, de pot loopt over. (Zie deur.) Te veel gestookt, doet den pot overloopen. Viel de hemel, dan bleef er geen aarden pot of pan heel. (Zie aarde.) Voor een' ouden pot eene nieuwe kan koopen. (Zie kan.) Wij beleven wonderlijke tijden, zei Joost de visscher, en hij zag eene garnaal in een' pispot zwemmen. (Zie garnaal.) Wrakke potten worden gewraakt.Ga naar voetnoot8 Zij heeft oogen als oordjes pottekens. (Zie oog.) Zij p..... (of: k.....) allen in éénen pot.Ga naar voetnoot9 Zij steekt haren buik uit, zei Jan, als de mosterdpot van mijn' oom Klaas. (Zie buik.) Zoo de klok is, zoo de klepel; Zoo de pot is, zoo de lepel. (Zie klepel.) Zoo potje, zoo pannetje. (Zie pan.) Zoo pot, zoo deksel. (Zie deksel.) Zoo wat van het potje in het pannetje, maar de soep blijft dezelfde. (Zie pan.) Zotten blijven zotten, Al drinken zij uit gouden potten. (Zie goud.)
Dat kan in onzen pot niet. Dat kan niet in vaders pot. Den spaarpot komt het geld toe. (Zie geld.) De pot is een wees. [Die bij het spelverliest, moet inzetten. De pot houdt niets te goed.] De spaarpot komt den gilden toe. (Zie gild.) Die den spaarpot aan scherven slaat, is zijn penningsken kwijt, eer hij het kent. (Zie penning.) Eén penning in den spaarpot maakt meer geraas, dan als hij vol is. (Zie geraas.) Geen pot zoo krom, of hij vangt zijne schijven.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Het is een Warner met den pot.Ga naar voetnoot11 [Warner is de titel van een tooneelstuk van hooft. Die warner bewaart een' pot met goud, welke hem, tot zijne diepe smart, ontfutseld wordt. Van daar het spreekwoord, dat op een' gierigaard wordt toegepast.] Hij heeft een potje gemaakt. [Hij heeft veel geld gespaard.] Hij heeft leelijk den pot verteerd. Hij heeft nog een potje a part. Hij schraapt het al in zijnen pot.Ga naar voetnoot12 Hij trekt den pot.Ga naar voetnoot13 Ik wensch je de goede negen: dan ben je digt bij den pot. (Zie negen.) Oude potstukken zijn somtijds veel geld waard. (Zie geld.) | |
Pothuis.Hij draaft als een pekelharing op een pothuis. (Zie haring.) Is de schoenlapper niet in zijn pothuis?Ga naar voetnoot14 Men bergt eer duizend mannen in een pothuis, dan twee vrouwen kunnen leven in een groot huis. (Zie huis.) Twee schoenmakers in één pothuis.Ga naar voetnoot15 | |
Praam.Dat pronkt als eene vlag op eene modder- (of: vuilnis-) schuit (of: praam). (Zie modder.) De praam wordt hem zoo naauw gelegd, dat hij merkt, dat er niets afvallen zal.Ga naar voetnoot16 Het is een mannetje, om in eene praam te zetten. (Zie man.) | |
Praat.Dat is kippetjes praat: de haantjes lagchen erom. (Zie haan.) Dat zijn geene praatjes van den ooijevaar. (Zie ooijevaar.) Dat zijn praatjes van 't gebraden paard. (Zie paard.) Die met den duivel te scheep is, moet hem aan den praat houden. (Zie duivel.) Een kerkpraatje voorwerpen. (Zie kerk.) Een schoon praatje voor uw geld. (Zie geld.) Een stads praatje duurt maar drie dagen. (Zie dag.) Een wijf, dat veel uit praten gaat, Dat raakt gemeenlijk op den praat (of: Dat raakt ligt op een ieders praat).Ga naar voetnoot17 Geen' zottepraat, of gij moet de kar af. (Zie kar.) | |
[pagina 199]
| |
Gij moet u wachten voor de daad, Maar niettemin ook voor den praat. (Zie daad.) Het is al verloren-(of: malle) praat.Ga naar voetnoot1 Het is een praatje uit de keuken (of: een keukenpraatje). (Zie keuken.) Het is een regte praatvaâr.Ga naar voetnoot2 Het is een spinroks praatje.Ga naar voetnoot3 Het is kinderpraat. (Zie kind.) Het zijn pispraatjes. (Zie pis.) Het zijn praatjes voor den vaak.Ga naar voetnoot4 Hij geeft hem wat praatjes op zijn' schotel. Hij heeft al den praat (of: snap) alleen.Ga naar voetnoot5 Hij heeft allemans praats. (Zie man.) Hij houdt hem aan den praat. [Hij leidt hem van den regten weg af.] Hij zit weêr op zijn' praatstoel.Ga naar voetnoot6 Ik laat mij met geene praatjes afschepen. Op tijd komt praat. Praatjes Vullen geen gaatjes (ook wel: vullen den buik niet). (Zie buik.) Veel op de straat, Ligt op den praat.Ga naar voetnoot7 Wie zich door praat (ook wel: schijn) in slaap laat wiegen, Dien kan men wonder gaauw bedriegen.Ga naar voetnoot8 Zijn morgen- en zijn avond-zang: Zij geven niet denzelfden klank (of: Zijne morgensprookjes en avondpraatjes verschillen magtig, ook wel: Zijne morgen- en zijne avondredenen komen niet overeen). (Zie avond.) Zoo komt men op den praat. | |
Praktijk.Anders had de praktijk nog een ander geneesmiddel uitgedacht. (Zie geneesmiddel.) Dat zijn kwade praktijken. De honger leert praktijken (of: kunsten, ook wel: vernuftig zijn). (Zie honger.) Het goed van praktijken Wil niemand verrijken. (Zie goed.) Het is eene kunst te leven: praktijk is een molenpaard. (Zie kunst.) Practica est multiplex! zei de duivel, en hij at den rijstebrij met hooivorken. (Zie brij.) Practica est multiplex! zei de duivel, en hij sneed een' boer de ooren af, en gebruikte het vel tot achterlappen voor zijne schoenen. (Zie boer.) Wie het kwade in praktijk brengt, dien komt het t' huis. (Zie huis.) | |
Prater.Een zoete prater op de baan Beneemt de moeite van het gaan. (Zie baan.) Het is een mooiprater.Ga naar voetnoot9 | |
Prediker.Daar gaat onze confrater, zei de smid tegen den schoorsteenveger, op een' predikant wijzende; want hij is ook in 't zwart. (Zie confrater.) Die huwt, krijgt gemeenlijk eenen prediker, geneesheer of controleur. (Zie controleur.) Elk is een dief in zijne nering, zei de prediker, en hij stootte aan den zandlooper. (Zie dief.) Onder de galg is elk prediker. (Zie galg.) Wijs mij een' predikant, die niet heerschzuchtig, en een' koster, die niet kwastig is. (Zie koster.) | |
Predikstoel.De predikstoel liegt niet.Ga naar voetnoot10 [Tuinman houdt dit spreekwoord voor eene satire; want hij zegt: ‘niet het hout; maar wel een valsch leeraar, wanneer zulk een daar op staat.’ Ik heb het echter altijd in ernstigen zin hooren gebruiken, in toepassing op den verkondiger van Gods woord.] Hij is van den preêkstoel gevallen.Ga naar voetnoot11 [Zijn huwelijk is afgekondigd.] Hij is zoo barsch als eene spinnekop op een' preêkstoel.Ga naar voetnoot12 [Dat is: hij verrigt stoute daden, die elk een hem niet na zal doen. Barsch geldt hier voor vermetel, en dat is de spin, wanneer zij op den preêkstoel hare webbe weeft, en daar vrijpostig in het rondeel zitting neemt, terwijl de leeraar zijne gemeente sticht.] Hij spreekt zoo hoogdravend als een haan, die op den predikstoel kraait. (Zie haan.) Hij wil ook op den predikstoel staan. [Hij geeft zich een air, alsof hij vrij wat is, en men hem als een' veiligen gids zou kunnen raadplegen; maar al zijne kennis is naäperij.] Let op de punten, zei de paap, en hij stak zijn' elleboog door den preêkstoel. (Zie elleboog.) Oude hoeren kruipen (of: zitten) vlak onder den preêkstoel. (Zie hoer.) Zeg het hem onder de kap van den preêkstoel. (Zie kap.) | |
Preek.Dat was eene schoone preek, zei de snijder, men vond er de el bij het laken. (Zie el.) De boeren hebben dikwijls dorst: Zij houden van eene korte preek en eene lange worst. (Zie boer.) Eene vroegpredikatie doen.Ga naar voetnoot13 [Dat doet de vrouw, die haren man 's morgens vroeg reeds allerlei aanmerkingen over zijn gedrag maakt.] Onze dominé kan zijne preek niet kwijt worden, zei de boer. (Zie boer.) Preken moeten drie K's hebben. (Zie k.) Wie preken wil hooren, Die sla een kwaad wijf aan de ooren; Hij geve haar vrij een' goeden slag, Zoo hoort hij preken al den dag. (Zie dag.) Zij houdt eene gordijn-preek. (Zie gordijn.) | |
[pagina 200]
| |
Presënning.Dat avanceert als eene luis op eene presënning. (Zie luis.) Hij is zoo vlug als eene spin op eene presënning.Ga naar voetnoot4 [Eene presënning is een dekkleed van geteerd zeildoek, dienende tot beveiliging der goederen, die ermede bedekt worden. Men bezigt dit spreekwoord van iemand, die in al zijn doen niet vooruit komt. In denzelfden zin zegt men van trage loopers of van slecht voortgaande zaken: Dat avanceert als eene luis op eene presënning, of wel: Hij komt vooruit (of: De zaken gaan er voort,) gelijk eene luis op eene teerton, gelijk mede: Hij galoppeert, (of: Het werk gaat voort) als eene luis over eene beteerde huik.] | |
Pret.De pret kan niet altijd duren. Hij heeft al de pret alleen. Hoe kleiner gezelschap dikwijls, hoe grooter pret. (Zie gezelschap.) Uit is de pret. | |
Priester.Al komt de wolf tot den priester, en zet men hem voor het boek, om psalmen te lezen, toch houdt hij een oog naar het bosch gekeerd. (Zie boek.) Als de kerk gemaakt is, behoort ze den priester toe. (Zie kerk.) Het zijn Baäls-priesters (of: Zij buigen zich voor den Baäl). (Zie baäl.) Het zijn niet al klerken, die priesters schijnen. (Zie klerk.) Hij slacht den priester: hij zegent zich zelven het eerst.Ga naar voetnoot5 Hij ziet er zoo bedroefd uit als een priester, die de mis leest voor een' dood' mensch. (Zie mensch.) Kosters, priesters en vrouwen Zijn nooit te vertrouwen. (Zie koster.) Op is mooi, zei de priester. Priesters en vroed vrouwen moet men onderhouden.Ga naar voetnoot6 Raak den gezalfde niet (of: Handen van den gezalfde): priesters zijn ook menschen. (Zie gezalfde.) | |
Prijs.Dat lijkt wel naar de capitulatie van Rijssel, zei Jaap de boer, en hij zag eene prijscourant. (Zie boer.) De markt leert den prijs beramen. (Zie markt.) De prijs daarvan is nog te geven.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: die zaak moge zich schoon voordoen, zij is nog niet tot volmaaktheid gebragt: om haar te prijzen, dienen wij eerst het einde af te wachten. ‘Dit is genomen,’ zegt tuinman, ‘van de Grieksche en Romeinsche speelstrijden, waar in de overwinningprijs niet voor 't voleindigen en afkampen toegewezen en gegeven wierd.’] De prijs is klein, De waarde is rein. Deugd is zich zelve een prijs. (Zie deugd.) Die met den duivel wil plukharen, moet slechten prijs verwachten. (Zie duivel.) Die van de markt komen, weten den prijs. (Zie markt.) Die waant zich wijs, Heeft van zotternij den grootsten prijs.Ga naar voetnoot8 Die waar houdt geen' prijs. Eene weigerende dochter vermeerdert haren prijs. (Zie dochter.) Elk geldt zijn' prijs, zei Salomo, als hij maar aan zijne plaats staat. (Zie plaats.) Het is al prijs, wat schepen de oogen aanschouwen. (Zie oog.) Hij gaat hem in prijs te na.Ga naar voetnoot9 [Hij verduistert eens anders roem.] Hij heeft het prijs gemaakt.Ga naar voetnoot10 Hij stelt er geen' prijs op.Ga naar voetnoot11 Koop voor zoo kleinen prijs, als gij kunt.Ga naar voetnoot12 Men moet zijne waar op prijs houden.Ga naar voetnoot13 Prijs prijs.Ga naar voetnoot14 [Dat is: prijs, wat uwen prijs verdient.] Prijzen van den rijke vragen, Kan den rijke nooit mishagen.Ga naar voetnoot15 Te huis prijzen maken; van huis verkoopen, naar de markt is. (Zie huis.) Ter zijner prijs Bemint zot en wijs (of: hoort elk gaarne).Ga naar voetnoot16 Trek ik een' grooten prijs, zei Jantje van der Lit, Dan steek ik door de vreugd van nacht mijn wijf aan 't spit. (Zie jantje van der lit.) Twee kramers kennen wel den prijs van eene naald. (Zie kramer.) Van der ondankbaren logis heeft men noch loon noch prijs. (Zie logis.) | |
[pagina 201]
| |
Prik.Hij moet prikken eten.Ga naar voetnoot1 Hussen met prikken, Daar mag je eens aan likken (ook wel: als ze drijven, dan zijn ze gaar). (Zie hussen.) Men moet de prikken levend houden.Ga naar voetnoot2 Men zal hem gebraden prikken koken.Ga naar voetnoot3 Prikken in de pan. (Zie pan.) Wat meent gij te eten? gebraden prikken?Ga naar voetnoot4
Hij heeft hem eene pen (of: een' prik) op den neus gezet. (Zie neus.)
Dat is een mooije speldeprik. [Hij doct een' fijnen zet.] Dat is juist mijn prik. [Zooveel heb ik er net voor over.] Een naaldenprik kan doodelijk zijn. (Zie naald.) Hij geeft het voor een prikje.Ga naar voetnoot5 Hij weet het op een' prik.Ga naar voetnoot6 Zij gelijken elkander op een' prik.Ga naar voetnoot7 Zij verstaan elkander op een' prik.Ga naar voetnoot8 | |
Prikkel.Het is kwaad wrijven tegen den prikkel.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Het valt hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan. [Dit spreekwoord is genomen uit Hand. ix: 5. - De jager toont, in zijne Taalk. Handleiding tot de Staten-overzetting des Bijbels, bij het woord verssen, aan, door de aanhaling van Job xviii: 9 en Joh. xiii: 18, dat ‘weil. Taalk. Woord. en bild. Verkl. Geslachtl. verkeerdelijk zeggen, dat het woord in het enkelvoud niet in gebruik is.’] Hij vecht tegen den prikkel.Ga naar voetnoot10 Tegen den prikkel stooten.Ga naar voetnoot11 | |
Principaal.De principaal wordt eerst gedaagd, Aleer men over borgen klaagt. (Zie borg.) Dit is 't principaal.Ga naar voetnoot12 Onze principalen mogten het hooren. | |
Prins.Al naar het weêr is, is men prins. Al zijt ge een prins, jaag niet zoo sterk, Dat gij verzuimt uw eigen werk.Ga naar voetnoot13 [Dit spreekwoord bevat eene waarschuwing tegen den overdreven lust naar de jagt, waaraan gezondheid en welvaart wel eens worden opgeofferd.] Daar gaat niets de vrijheid van het paard te boven, dat zoowel een' prins als een' lakkei ter aarde werpt. (Zie aarde.) De misslag, dien een prinse doet, Wordt bij den grooten hoop geboet. (Zie hoopen.) De prins komt. [Men zegt dit van een' kreupele.] Een koning, die ze houden kan; een prins, die erom heen kan. (Zie koning.) Een prins moet twee gelijke ooren hebben. (Zie oor.) Het is voor den prins.Ga naar voetnoot14 [Dat is: men verkrijgt er voor zich zelven niets van. ‘Ik twyfel niet,’ zegt tuinman, ‘of dit spreekwoord spruit uit de hofdiensten, waar toe de onderdaanen op hunne eigen kosten aan de Landvorsten plagten verschuldigt te zyn. Van dat soort waren ook de heirvaarden of gemeene optogten ten stryde.’] Hij heeft den prins (of: den keizer) gezien (gesproken, of: ingehaald). (Zie keizer.) Hij kijkt als een prins van biestjesdeeg. (Zie biest.) Hij kijkt van verre, gelijk de prins van Oranje. (Zie oranje.) Hij leeft ervan als een prins. Hij maakt zich al te gemeenzaam met de edellieden van den prins. (Zie edelman.) Hij meent, dat de prins zijn meijer is. (Zie meijer.) Hij staat niet op, al ware het voor den prins.Ga naar voetnoot15 Hij weet van den prins geen kwaad. (Zie kwaad.) Hij zal uit liefde den prins dienen. (Zie liefde.) Hij zit daar als een prinsenkind, dat verarmd is. (Zie kind.) Ik ben ook al elfmaal met den prins over de Maas geweest. (Zie maas.) Men kan wel dansen, al is het niet met den prins. 't Tij gaat zijnen keer, 't Past op prins noch heer. (Zie getij.) Voorzigtigheid betaamt een' prins.Ga naar voetnoot16 Wanneer een prins springt uit den band, Dan lijdt dikwijls het gansche land. (Zie band.) | |
Proces.Beter een kwaad (of: mager) appointement (of: vergelijk) dan een goed (of: vet) proces. (Zie appointement.) Eerst hangen, daarna proces maken.Ga naar voetnoot18 Goede vrienden in het hof maken een kort proces. (Zie hof.) Het ligt nog in proces, of het vlas of veren zal worden. [Wanneer eene zaak in proces ligt, dan is men nog zoo spoedig niet met de beslissing bekend, en 't kan al vrij wat tijd aanhouden, alvorens men den afloop weet. Daarom wordt dit spreekwoord al jokkende op den baard in zijne beginselen toegepast, als de jongeling zonder grond zich te dien aanzien vrij wat air geeft.] Het proces (of: Die zaak) hangt aan den spijker.Ga naar voetnoot19 [Om het uitstellen van een proces of eene zaak aan te duiden, gebruikt men dit spreekwoord, en zulks, omdat men vroeger de gewoonte had, om de zakken, waarin administrative zaken bewaard werden, aan den spijker te hangen; die daar dan voor langen tijd of wel voor altoos bleven hangen, ten koste van de zaken zelven, die niet werden afgedaan.] Hij heeft zijn proces verloren. | |
[pagina 202]
| |
Hij is in de geheimen van het proces ingewijd. (Zie geheim.) Hij wint het proces met kosten en al. (Zie kosten.) Hij zal geene processen in de wereld brengen. Om eene hazelnoot zoude hij wel een proces voeren. (Zie noten.) Processen brengen geene min in. (Zie min.) Processen zijn kwade beesten: men kan er niet af, als men wil. (Zie beest.) Verdrukte lieden verliezen altijd het proces. (Zie lieden.) | |
Processie.In de processie gaan, daar de duivel het kruis draagt. (Zie duivel.) Men kan niet luijen en met de processie gaan.Ga naar voetnoot1 Voor éénen man staat de processie niet stil. (Zie man.) | |
Proef.Dat is de proef op de som.Ga naar voetnoot2 Dat is eene bakkers proef, zei Govert, en hij dweilde den oven met eene oude pruik. (Zie bakker.) De proef van een' beuling is in het eten gelegen. (Zie beuling.) Het is één broêr proeven. (Zie broeder.) Het is een proefstuk. [Ten tijde der gilden moest elk ambachtsman, alvorens hij zich als baas kon vestigen, een proefstuk leveren, waaraan dan natuurlijk tijd noch kosten gespaard werden. Men past daarom deze spreekwijze toe op voorwerpen, waarop niets is aan te merken.] Hij heeft de vuurproef ondergaan. Hij kan de vuurproef niet doorstaan. [De vuurproef was uit het Heidensche bijgeloof al langzamerhand het christendom ingeslopen, en had daarin, in de vijfde eeuw en later, een' grooten opgang gemaakt. Een' aangeklaagde, wien men niet van schuld overtuigen kon, liet men geblinddoekt over eenige gloeijend gemaakte ijzers loopen. Liep deze proef goed af, dat is, had de aangeklaagde geen letsel van zijne wandeling bekomen, dan werd hij voor onschuldig gehouden; maar etterden de brandwonden, drie dagen na de proefneming (en dit was, zonder het plegen van bedrog, vrij natuurlijk meesttijds het geval), dan was hij schuldig, en de straf volgde op de wezentlijke of aangetijgde misdaad. En dat noemde men het oordeel Gods! Daarom heet het nog, wanneer iemand zich op eene overtuigende wijze van eene op hem rustende beschuldiging weet te zuiveren, en zijne onschuld klaarlijk aan den dag komt: Hij heeft de vuurproef ondergaan. In het tegenovergestelde geval zegt men: Hij kan de vuurproef niet doorstaan.] Men kent geene menschen dan bij de proef. (Zie (mensch).) Op de proef goed bevonden.Ga naar voetnoot3 | |
Profeet.Die het op de galg aanstelt, zei Joris, die sterft een profeet en een martelaar. (Zie galg.) Een onwillige bode is een half (of: een groot) profeet. (Zie bode.) Een profeet is niet geëerd in zijn vaderland.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) [Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xiii: 57, Mark. vi: 4, Luk. iv: 24 en Joh. iv: 44.] Er moeten zoowel martelaars als apostelen (of: profeten) zijn. (Zie apostel.) Het is alleen profeten-werk: van een klein oliekruikje vele vaten te vullen. (Zie kruik.) Het is een wijze profeet.Ga naar voetnoot6 Het is profeten-drank. (Zie drank.) Hij doet het om Mozes en de profeten. (Zie mozes.) Hij heeft profeten-drek gegeten. (Zie drek.) Het is een profeet, Die brood eet. (Zie brood.) Hij krijgt paardenkeutels voor profetenbeziën. (Zie bezie.) Ik ben geen profeet, noch eens profeten zoon.Ga naar voetnoot7 [Gelijk bij het volgende spreekwoord de profeet amos sprekende wordt ingevoerd, zoo is dit genomen uit deze zijne woorden, te vinden: Amos vii: 14.] Ik ben, zegt Amos, geen profeet, Maar herder, die niet veel en weet. (Zie amos.) Luije lieden zijn halve profeten. (Zie lieden.) Wat doet Saul (of: Is Saul ook) onder de profeten?Ga naar voetnoot8 [Dit spreekwoord is genomen uit 1 Sam, x: 12 en xix: 24.] Wij zullen er de wet en de profeten eens op nazien.Ga naar voetnoot9 | |
Professoraat.Hij bekleedt het professoraat aan de akademie, waar de studenten knor! knor! schreeuwen. (Zie akademie.) | |
Profijt.Dat profijt kan hij wel in een' wetsteen knoopen.Ga naar voetnoot11 Dat profijt steek ik wel in mijn oog. (Zie oog.) Deze profijten kunt gij gemakkelijk in den buidel bergen. (Zie buidel.) Een luttel voordeel is niet altijd profijt.Ga naar voetnoot12 Een vriend, die vriend is om 't profijt, Een zwaluw, die in de oogen sch... (Zie oog.) Elk een let maar op zijn profijt.Ga naar voetnoot13 Elk moet zijn profijt zoeken, zei de boeren-schout, en hij gaf eene ton bier ten beste, op hoop, dat de kinkels door den drank aan het vechten zouden raken. (Zie bier.) | |
[pagina 203]
| |
Het profijt, dat daarvan komt, heb ik goed op te steken (of: te dragen).Ga naar voetnoot1 Hij doet het niet uit haat of nijd, Maar wel om eigen profijt. (Zie haat.) Hij doet profijt, Die niet bedijd. Ik heb er schade noch profijt bij.Ga naar voetnoot2 Om profijt gaat de paap ten altaar. (Zie altaar.) Rust baart profijt, Maar op zijn' tijd.Ga naar voetnoot3 Van dezen hebt gij uwen dank en uw profijt al t'huis. (Zie dank.) Van een' gierig' mensch komt noch deugd noch profijt, voor hij sterft: dan is de erfgenaam verblijd. (Zie deugd.) Wie 's anderen profijt benijdt, Die teert zijn bloed en slijt zijn' tijd. (Zie bloed.) Zeer gehaast is altijd geen profijt.Ga naar voetnoot4 Zooveel is weinig of niet; die geen profijt doet, verliest ook niet.Ga naar voetnoot5 | |
Profijtertje.Wat is dat ding smerig, zei Grietje Viesneus, en zij had een profijtertje in hare hand. (Zie ding.) | |
Prologe.Lange maaltijden en korte prologen prijst men meest. (Zie maaltijd.) Waartoe dient deze groote prologe?Ga naar voetnoot6 | |
Pronk.Daar sta ik nu fraai te kijken (of: te prijken), zei Hans, en hij stond op het schavot te pronk. (Zie hans.) Het is een staaltje (ook wel: een puikje, pronkstukje, of: juweeltje). (Zie juweel.) Het is zoo mooi als paaschpronk. (Zie paschen.) Is het anders niet, zei Trijn, en zij moest op het schavot te pronk staan.Ga naar voetnoot7 Men legt het goede laken niet te pronk. (Zie laken.) | |
Pronker.Een pronker kan niet zooveel verpronken, als een slonser verslonsen. Een slordige verwaarloost meer dan een pronker.Ga naar voetnoot8 Hoe kaler jonker, Hoe grooter pronker. (Zie jonker.) Neemt iemand een' jonker Om geld of om goed, Die heeft ook een' pronker, Dien ze dienen moet. (Zie geld.) | |
Prooi.Is de prooi verre van huis, dan wordt ze dikwijls door den wolf verslonden. (Zie huis.) Met zwijgen Kunt gij uwe prooi verkrijgen.Ga naar voetnoot9 Zij loeren op hunne prooi, als de kraaijen op een ziek schaap. (Zie kraai.) Zoo de kraai haar krassen liet, zij zoude ongemoeid hare prooi alleen behouden. (Zie kraai.) | |
Proper.Noem je dat een propertje: het is een gat, of het er met eene ossenbijl in gehakt is. (Zie bijl.) | |
Propoost.Dat recept komt niet wel à propos, zei snapachtige Gerrit, en hij kreeg een drachma rottingolie. (Zie drachma.) Het komt niet te propoost (of: ter sneê).Ga naar voetnoot10 | |
Protestant.Het vleesch is bij den Roomsche even zoo spoedig uit de kuip als bij den Protestant. (Zie kuip.) | |
Pruik.Dat is eene bakkers proef, zei Govert, en hij dweilde den oven met eene oude pruik. (Zie bakker.) Dat is eene pruik met Alphonsus, zei de boer, en hij had twee aalsvellen aan zijn haar hangen. (Zie aal.) De pruik staat hem scheef (of: niet regt). Het is dubbel wel, zei Bredero, en hij had eene pruik op met zeven verdiepingen. (Zie bredero.) Het weêr is hem in de pruik geslagen. Het zal pruiken regenen. Hij heeft de bokkepruik op. (Zie bok.) Hij is zoo stijf als de pruik van den eersten minister. (Zie minister.) Nu is mijne pruik behouden, zei dronken Mees, en zij was half verbrand. (Zie mees.) Waar kan de mot niet al inkomen, zei Joris Janse, en hij vond eene modieuse pruik, die in negen en negentig jaren niet gedragen was. (Zie jaar.) Was hij maar bij 't pruikenmaken gebleven: hij kende 't trenzen al zoo goed. Zoo moeten zij varen, die geene pruiken willen dragen. [Dit spreekwoord drukt eene overdrevene gedachte uit bij het niet willen voldoen aan eene heerschende mode, en ziet op absalom, die met zijne haren aan een' boom bleef hangen.] | |
Pruim.Dat is er een zonder steen, zei de bagijn (of: de duivel), en zij (hij) slikte eene slak door voor eene pruim. (Zie bagijn.) Dat zijn onrijpe pruimen, zei Joris, en hij at olijven. (Zie joris.) De rijpste pruimen zijn al geschud. Het is eene vuile (ook wel: eene zure) pruim.Ga naar voetnoot11 Het maakt eene goede purgatie, zei Fop, en hij at spek met pruimen. (Zie fop.) Hij is niet gek: hij heeft liever twee eijeren dan ééne pruim. (Zie ei.) Hij zit (of: Het loopt) in de pruimen.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 204]
| |
[Die in de pruimen zit, weet zich uit zijne verlegenheid niet te redden; want als eene zaak in de pruimen loopt, dan is ze zeer verward. Als hoeufft, in zijne Proeve van Bredaasch Taal-eigen, op bl. 468, het spreekwoord bijbrengt: Hij zit ermede in de pluimen, verklaart hij, dat ‘sommigen verkeerdelijk pruimen zeggen,’ zonder echter de redenen daarvoor op te geven. Mij dunkt, dat de tabaks-bladen er even in elkander geward uitzien als de pluimen der vogelen.] Hoe smaakt je dat peertje (of: die pruim)? (Zie peer.) Iemand pruimen geven.Ga naar voetnoot1 [Dat is: hem vleijen.] Pruimen Doen ruimen.Ga naar voetnoot2 Verschik uwe muts niet onder een' pruimenboom. (Zie boom.) Zeg eens pruim, en houd den mond digt. (Zie mond.) Zij zet haar mondje, alsof zij pruim moest zeggen. (Zie mond.) Zij zou nog geen pruim zeggen, al had ze eene heele ben vol. (Zie ben.) | |
Psalm.Al komt de wolf tot den priester, en zet men hem voor het boek, om psalmen te lezen, toch houdt hij een oog naar het bosch gekeerd. (Zie boek.) Hij liegt, alsof hij Luthersche psalmen zong. (Zie luthersch.) Men zingt er psalmen. [Ditzeggen de zeelieden, wanneer het scheepsdek met steen en zand wordt schoongemaakt.] Toen David oud werd, maakte hij psalmen. (Zie david.) | |
Puik.Het is een staaltje (ook wel: een puikje, pronkstukje, of: juweeltje). (Zie juweel.) Het is puik van slechtigheid.Ga naar voetnoot5 Het puikje is er geweest.Ga naar voetnoot6 | |
Puimsteen.Het is zoo droog als een puimsteen.Ga naar voetnoot7 Hij wil water uit een' puimsteen zuigen (of: trekken).Ga naar voetnoot8 | |
Punt.Alles is in de puntjes. Als men eene els in den zak doet, steekt er ligt de punt door. (Zie els.) Dat is point de canaille, zei Flip, en hij had eene gescheurde das om. (Zie canaille.) De fijne puntjes gaan er zoo wat af. [Zijn verstand begint hem te begeven.] Die de keuvel belooft, is de punt al kwijt. (Zie keuvel.) Gij blijft altijd in de punten van elf-en-dertig. (Zie elf-en-dertig.) Het is thee met witte puntjes. Het puntje van een vlugge pen Is 't felste wapen, dat ik ken. (Zie pen.) Het punt van eer eischt de punt van den degen. (Zie degen.) Hij biedt hem de punt.Ga naar voetnoot9 Hij eischt hem op de punt. Hij haalt het op de punt van den degen. (Zie degen.) Hij krijgt het nog bij tijds in de punt.Ga naar voetnoot10 Hij zuigt (of: slijpt) er eene punt aan. Iemand een puntje spellen. [Dat wil zeggen: hem de les voorlezen.] Kom voor de punt van den degen. (Zie degen.) Let op de punten, zei de paap, en hij stak zijn' elleboog door den preêkstoel. (Zie elleboog.) Let op deze punten, zei knorrige Piet, en hij stak zijnen elleboog uit, om er eenen kakelenden boer een opzetje mede te geven. (Zie boer.) Nu geeft het punt (of: Dat is de punt van die zaak).Ga naar voetnoot11 Zij zijn de aspunten, waarop alles draait. (Zie as.) Zij zullen malkander uitdagen op de punt van eene natte dweil. (Zie dweil.)
De woorden van een' man zijn als een pijl: zij gaan op het doel af, - die van eene vrouw als een gebroken waaijer: zij hebben geen vereenigingspunt. (Zie doel.) | |
[pagina 205]
| |
Geen puntje op de I vergeten. (Zie i.) Het hoofd is uit het rustpunt. (Zie hoofd.) Het is een mispunt. Het punt van eer eischt de punt van den degen. (Zie degen.) Hij zet de punten op de I's. (Zie i.) Is dat het punt van eer? vroeg een Fransch generaal in de bataille van Senef, en hij stierf op een' mesthoop. (Zie bataille.)
De menschen zijn maar komma (,), meest vraagteeken (?), zelden punt (.), hoogst zelden verwonderingsteeken (!). (Zie komma.) | |
Purper.Hij is in 't purper gekleed. [Het is een man van groote waardigheid.] Hij is zoo mooi als een aap in 't purper. (Zie aap.) | |
Put.Als de put ledig is, kent men eerst regt de waarde van het water. Als het kalf verdronken is, wil men den put dempen. (Zie kalf.) Bij hem zinkt het geld in een' grondeloozen put. (Zie geld.) Dat is eene vervloeking, daar put noch galg in vergeten is. (Zie galg.) De maan schijnt in het water (of: in den put). (Zie maan.) De mensch is geen puthaak; hij kan niet altijd krom liggen. (Zie haak.) De waarheid ligt in den put. Die een' kuil (of: put) voor een ander graaft, valt er zelf in. (Zie kuil.) Die in den put zit, moet wachten, tot hij verlost wordt. Een kleine put in de aarde, eene groote ruimte (of: een groot gemak) in huis. (Zie aarde.) Het balletje bij het putje te spelen. (Zie bal.) Het moet vroeg krommen, zal het een goede hoepel (reep, of: puthaak) worden. (Zie haak.) Het zijn kwade putten, daar men het water in dragen moet.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) [Men zegt dit van onbevattelijke menschen of onwillige vrijers.] Hij heeft een zinkputje: daar stort alles in. Hij heeft in alle putten visch. Hij is getrouwd over den puthaak. (Zie haak.) Hij maakt een' grooten put, om een' kleinen te vullen.Ga naar voetnoot2 Hij voert put noch galg. (Zie galg.) Hij wordt zoo sterk als putwater. Hij zoude mij de maan willen wijzen in den put. (Zie maan.) Hoe meer men in den put roert, hoe erger hij stinkt.Ga naar voetnoot3 In den nood grijpt men zoowel naar een' stront als naar een' puthaak, zei Dries, en hij lag in het water. (Zie dries.) Men mag den put zoo diep niet delven, dat er de spitter zelf blijven moet.Ga naar voetnoot4 Putten en palen. (Zie paal.) | |
Putger.Dat wisten de slechtste putgers wel te zeggen. Een putger zou zich dan wel voor stuurman durven verhuren. Hij heeft voor putger gevaren. [Bij witsen vindt men den putger niet opgenomen, en winschooten kent hem niet, maar zegt, dat hugo van linschooten ‘hem niet reekend onder de bootsgesellen, nog onder de jongens,’ terwijl hij daarop laat volgen: ‘de leeser mag met mij gissen, wat hij daar door verstaat: misschien een kuiper.’ Meerman zegt, in zijn Comoedia Vetus, of Bootsmans-praetje en de Malle-waegen, op het woord: ‘wie door dezen naem betekent wort by de zeeluyden is my, hoe naeuw ik 'er nae gestikt heb, onbekent: elk slaet 'er nae, doch 't waerschynelykste is, dat 'er de man door verstaen wort, die voor op den boodt of sloep op den haek past, om daer mede aftekeeren of aen te haelen.’ Mij dunkt, het kan niet twijfelachtig zijn, en strookt zeer goed met de spreekwoorden van dit onderwerp, dat men aan den man, die de puts, den wateremmer, hanteert, te denken hebbe, en dat alzoo de putger niemand anders is dan de waterdrager.] | |
Putter.Het is een mannetjes putter. (Zie man.) Hij is een oude putter.Ga naar voetnoot6 [De dronkaard wordt hier bij den putter vergeleken, omdat deze vogel gedurig met den bek in 't nat is.]
Daar moeten ook waterputters en houthakkers zijn. (Zie hakker.) | |
|