Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermdNaken.Die waakt, Die naakt.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: die op zijne zaken past, komt wel vooruit in de wereld. In gelijken zin zegt men: Het goed hem naakt, Die werkt en waakt.] | |
Nakomen.Ga juist voor, als ge zelf zoudt willen nakomen.Ga naar voetnoot10 Laat wat, voor die nog nakomen. (Zie laten.) Laat ze ook zorgen, die nakomen.Ga naar voetnoot11 | |
Nederstooten.Hij stoot niemand neder en helpt niemand op.Ga naar voetnoot16 [Met dit spreekwoord teekent men den onverschillige.] | |
Nemen.Daar het naauw is, daar neemt men het naauw.Ga naar voetnoot18 [Dat is: als er geene gelegenheid voor groote zaken is, welnu, dan zullen we ons met geringe dingen behelpen. Men bezigt dit spreekwoord al spottende, en past het toe op iemand, die geene grootere zonden bedreef, omdat hij daartoe niet in de gelegenheid was. Zoo zegt men ook: Daar het naauw is, daar neemt men het naauw, zei de bruid, en zij liet zich zoenen door de traliën.] Die niet nemen wil, durft niet geven. (Zie geven.) Die u wel kent, die neemt u niet. (Zie kennen.) Geef eerst, neem eerst. (Zie geven.) Geven of nemen. (Zie geven.) Het geeft of neemt niet. (Zie geven.) Het is al, gelijk men het neemt. [Dat wil zeggen: er wordt in de wereld al vrij wat geplooid, ja verdraaid en verwrongen, | |
[pagina 50]
| |
om eene zaak te doen zijn, zoo als men die hebben wil.] Hij neemt al, wat mede wil.Ga naar voetnoot1 Hij neemt het, daar hij het krijgen kan. (Zie krijgen.) Hij neemt het er goed van. Hij neemt het zeer naauw.Ga naar voetnoot2 Hij neemt het zoo naauw niet.Ga naar voetnoot3 Hij weet te nemen en te geven. (Zie geven.) Kies of deel; die vooruit neemt, heeft reeds gekozen. (Zie deelen.) Kon hij meer, hij nam meer. (Zie kunnen.) Kwam 't, Ik nam 't. (Zie komen.) Men heeft het voor het nemen. (Zie hebben.) Men moet het nemen, als het komt. (Zie komen.) Men moet het nemen, zoo als het valt.Ga naar voetnoot4 Neem daar wat uit.Ga naar voetnoot5 Neem, wat gij krijgen kunt. (Zie krijgen.) Wij zullen 't haar te neem of te geef zetten. (Zie geven.) | |
Niezen.Hij wil niezen, eer hij geboren is. (Zie geboren worden.) Is dat niet wel geniesd? Naar niezen moet men wachten. [Men zegt dit tot iemand, die ongeduldig wordt bij eene zaak, waarnaar men wachten moet, even als naar het uitproesten der kitteling in den neus bij het niezen.] | |
Nikken.Hij is genikt.Ga naar voetnoot6 [Tuinman zegt, dat men deze spreekwijze gebruikt van iemand, die gekrenkt is, wiens kracht is gebroken. Hij wil, dat ‘'t genomen is van visschen, die men nikt, of den nek breekt, om hen 't spartelen te benemen.’] | |
Nooden.Achterna zal hij ze nooden.Ga naar voetnoot7 Daar men wezen wil, is men haast genoeg genood.Ga naar voetnoot8 Dien men noodt, roept men; dien men haalt, wil men. (Zie halen.) Die ongenood (of: ongeroepen) komt, moet onbedankt weg gaan. (Zie bedanken.) Hij noodt zich zelven. Men behoeft hem niet lang te nooden. | |
|