Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermddichterlijke vrijheidAanduiding voor datgene wat Seneca (Quaestiones naturales, 2, 44, 1) bedoelde met een aantal ‘vrijheden’ die – al dan niet met enige tegenzin – aan beoefenaars van de literatuur worden toegestaan in vergelijking met wat in ‘gewoon’ taalgebruik norm of regel is. Literair-historisch is bijzonder invloedrijk geweest het vers van Horatius: Pictoribus atque poetis quidlibet audendi semper fuit aequa potestas De toegestane faciliteiten kunnen variëren naar gelang van de opvatting die men heeft over literatuur en over de verhouding tussen literair en niet-literair taalgebruik. 1. Een eerste type vrijheid heeft betrekking op de relatie tekst - realiteit: literaire teksten mogen ‘liegen’ (fictionaliteit) door te verhalen over zaken die niet gebeurd zijn, of door waar gebeurde feiten te behandelen op een wijze die niet strookt met de historische realiteit. Zo geven Shakespeares history plays een weinig accurate versie van de episodes uit de Engelse geschiedenis die ze thematiseren, maar dit wordt getolereerd ter wille van zijn streven naar een ‘diepere visie’ en naar een grotere dramatische spankracht. Zie bijv. ook anachronisme. 2. In engere zin slaat de term ‘dichterlijke vrijheid’ vooral op de relatie auteur - taal: de schrijver mag de taal (dichterlijke taal) manipuleren door toepassing van allerlei procédés, zodat deze zich onderscheidt van het ‘gewone’ taalgebruik (foregrounding; zie echter ook parlandopoëzie) en een esthetische functie kan vervullen. Men denke aan procédés als metrum, rijm, stijlfiguren, beeldspraak, enz. Dat dit tot grammaticaal ‘foute’ uitingen kan leiden, wijst erop dat de literaire code een hogere hiërarchische rang heeft dan de taalcode. Als dergelijke linguïstische afwijkingen niet beantwoorden aan een eigen esthetische functionaliteit, maar slechts als het neveneffect van andere, meer dominante poëtische procédés ervaren worden, krijgt de aanduiding ‘dichterlijke vrijheid’ een negatieve bijklank. Zo nopen rijmdwang of metrische dwang (met rijm resp. metrum als dwingend patroon) dichters met een beperkte taalschat wel eens tot het geforceerde gebruik van archaïsmen, ongebruikelijke constructies (als genitieven of conjunctieven), neologismen, clichés, registervermengingen, oogrijmen, enz. Ook de zogenaamde stoplappen of fraseerwoorden behoren tot dit arsenaal van redmiddelen: tautologieën, pleonasmen, herhalingen, tussenwerpsels, redundante bijwoorden, enz. Een dergelijke dichterstaal geniet in ons huidige poëticale systeem een lage waardering als een blijk van gebrek aan dichterlijk vakmanschap, en ook omdat strikte gehoorzaamheid aan metrum of rijm zelf niet langer hoeft (zodat dichterlijke vrijheden tevens een kenmerk worden van epigonale poëzie). Door recuperatie ervan met pasticherende of parodiërende (parodie) bedoelingen kan natuurlijk een humoristisch effect ontstaan (cabaret, light verse). Zie ook camp. De redenen van het feit dat een dichter afwijkt van het gangbare taalgebruik kunnen dus verschillend van aard zijn. Zo gebruikt Feith een syntactisch afwijkende constructie als archaïsme om het verleden op te roepen in de regels: In ouden tijd in Frankenland Om dezelfde reden gebruikt Gossaert een semantisch afwijkende vorm door ‘zaêl’ te schrijven in plaats van ‘zadel’ in het gedicht ‘De moeder’, beginnend met de regels: Hij sprak en zeide In sommige literaire stromingen is het mode om bepaalde vrijheden toe te passen. Men kan hier bijv. denken aan het impressionisme en aan allerlei technieken die werden toegepast door dichters uit het symbolisme. Latijns equivalent: licentia poetica. Lit: A. Donker, De vrijheid van de dichter en de dichterlijke vrijheid: een critiek op de moderne poëzie (1946) G.N. Leech, A linguistic guide to English poetry (1969), hfst. 3 A.D. Leeman & A.C.Braet, Klassieke retorica (1987) S. van Stek, ‘God of geologie? Over wetenschappelijke waarheid en dichterlijke vrijheid bij Willem Bilderdijk’ in Vooys 16 (1998) 4, p. 28-37.
|