Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdrijmdwangRijmdwang, ook wel eens rijmnood genoemd, is een term uit de prosodie ter aanduiding van een vorm van rijm die door de lezer als ongewenst of onpoëtisch wordt beschouwd, maar door de dichter toegepast is omdat de omstandigheden hem ertoe dwongen. In de praktijk gaat het meestal om een rijmgever die niet past in het kader waarbinnen de rijmvrager functioneert. Vestdijk geeft als voorbeeld de woorden ‘elf’ (sprookjeswezen), ‘delf’, ‘gewelf’ en ‘hooischelf’ die alle vier als rijmwoord kunnen functioneren in een landelijke, pastorale sfeer, maar waarvan het gebruik van het laatste woord in een sonnet over een kolenmijn de grootste kans maakt de indruk te wekken er met de haren bijgesleept te zijn en dus uit rijmnood gebruikt te zijn. In de middeleeuwse gepaard rijmende epiek is rijmdwang geen onbekend verschijnsel. Soms redt de dichter zich met een hysteron proteron of een nadrukformule, doorgaans echter met een stoplap. De sneldichter Willy Alfredo werd nog wel eens getreiterd met de woorden ‘twaalf’ en ‘herfst’ waarvoor geen rijmwoord te vinden is (zie ook rijmwoordenboek). Lit: J.J. Gielen, Taalkunst (1968), p. 91 V. van de Reijt, Ik wou dat ik twee hondjes was (1982), p. 124-125 S. Vestdijk, De glanzende kiemcel (reprint, 2007), p. 74-82.
|
|