| |
| |
| |
G
[G]
G, (hand.), op Fransche munten Poitiers en met een leeuwtje Genève, op Oostenrijksche Nagy-bánija, in Hongarije, Cunzburg en Rugo Bouva, op Pruisische Glatz of Stettin; op koersnoteeringen geld of gevraagd.
| |
[G]
G, (k.m.a.), Genie voor O.-Indië.
| |
[G.G.]
G.G., Gouverneur-Generaal (van Ned.-Indië).
| |
[G.H.V.L.]
G.H.V.L., op Ned. munten Groot-Hertog van Luxemburg.
| |
[G.I.T.V.]
G.I.T.V., Gloriam Imitamur Tendentes Virtutem, (Wij bejagen roem als wij naar deugd streven). Zinspreuk van eene vereeniging te Amsterdam, ter beoefening der uiterlijke welsprekendheid.
| |
[G.M.]
G.M., Gouvernements-marine.
| |
[G.O.M.]
G.O.M., (eng.), Grand Old Man, de groote oude man, n.l. Gladstone. Door tegenstanders wordt G.O.M. vertolkt met Grand Old Muddler (de groote oude modderaar); zijn scheldnaam luidt Empty Old Windboy.
| |
[Ga]
Ga, in Minnerts-ga, enz. = dorp van fr. gea.
| |
[Gaaies (Om - maken]
Gaaies (Om - maken, (barg.), om hals brengen.
| |
[Gaaper]
Gaaper, (barg.), mond.
| |
[Gaas]
Gaas, fijn en doorschijnend weefsel van zijde of garen, ook van goud-, zilver- of ijzerdraad. Van fr. gaze, naar de stad Gaza in Palestina.
| |
[Gaba-gaba]
Gaba-gaba, bruin en geel geworden bladeren van den Sagopalm. Ze vormen den wand (de omwanding) der woningen van de Amboneezen boven de muren.
| |
[Gabaar]
Gabaar of Gabare, plat, wijd schip met zeilen en riemen, op de Fransche rivieren in gebruik bij het lossen en opvoeren van goederen uit schepen, die te grooten diepgang hebben om verder te varen; bij ons vlet of lichter.
| |
[Gabah]
Gabah, (mal.), rijst, van het stroo, maar nog niet van den bolster ontdaan; ook zaairijst.
| |
[Gabbatha]
Gabbatha, plaats vóor het Rechthuis of het paleis van Pilatus te Jeruzalem, vanwaar deze over Jezus vonnis heeft geveld. N. Test. Grieksche vorm van chald. Gibta, hebr. Gibbetôn, z.v.a. helling, hoogte, heuvel. Uit het Joh. 19 vs. 13 bijgevoegde Lithostrótos (z.a.) blijkt, dat 't eene hoogte is geweest, met steenen bevloerd, of oorspronklijk met steenachtigen bodem.
| |
| |
| |
[Gabbe]
Gabbe, van n. hebr. gabbai meervoud: gabbo-îm, beheerder, bestuurder.
| |
[Gabber]
Gabber, of gabbert (barg.), medegevangene, kameraad.
| |
[Gabbromassa]
Gabbromassa, plastische massa waarvan de voornaamste bestanddeelen uit speksteen en klei bestaan. Ze is na gebakken te zijn zeer hard en dient voor vazen, bustes, enz.
| |
[Gabelle]
Gabelle, (fr.), osaks. gafol, oorspronkelijk elke soort van belasting, later belasting op het zout, in Frankrijk afgeschaft in 1790 doch in 1806 weder hersteld. Ironisch de Fransche Salische wet geheeten, naar lat. sal = zout.
| |
[Gabellot(t)o]
Gabellot(t)o, pachter van een adellijk grondeigenaar (principe) op Sicilië. Zulk een pachter heeft dikwijls een sottogabellot(t)o, onderpachter, die hem, met de noodige verhooging, de pachtsom moet opbrengen, welke hij zelf aan den grondeigenaar schuldig is.
| |
[Gabelsberger-systeem]
Gabelsberger-systeem, meest verbreid stelsel van stenographie, naar Franz Xaver Gabelsberger te München, 1789 + 1849.
| |
[Gabord]
Gabord, marine-vaartuig. Gabords (fr. meerv.), = gaarboorden, zandstrooken tegen de kiel.
| |
[Gabriel]
Gabriel (heb.), = de macht Gods, de engel van de straffende hand Gods, beschermengel Israëls, gestalte van vuur.
| |
[Gabriel]
Gabriel, (hebr.), de engel des doods, de vorst van vuur en donder; 2e. Bij de Mohammedanen de eerste der vier begunstigde engelen en de geest der waarheid; 3e. in de Middeleeuwsche letteren de tweede der zeven engelen voor Gods troon; 4e. bij Milton het hoofd der engelenwacht bij het paradijs. Zie ook Aartsengelen.
| |
[Gabrielle (La belle]
Gabrielle (La belle, Gabrielle d'Estrées, hertogin de Beaufort, sedert 1590 minnares van Hendrik IV.
| |
[Gachamim]
Gachamim, (hebr.), meervoud van gacham = wijs, de wijzen, de klassieke geleerden Israël's, die de traditie beoefenden en overbrachten.
| |
[Gaditanum Fretum]
Gaditanum Fretum, oud-Romeinsche benaming van de Straat van Gibraltar. Naar Gades of Cadix, zie bij Hercules.
| |
[Gadjah]
Gadjah, (mal.), olifant.
| |
[Gadjo, gadsjo, gadsji]
Gadjo, gadsjo, gadsji, zie Gids. Ook noem(d)en de Zigeuners de boeren en dorpsherbergiers, die voor hen gestolen goed bewaarden, gadsjo.
| |
[Gaelisch]
Gaelisch, taal van Schotland en Ierland tot den Celtischen taalstam behoorende.
| |
[Gaffel]
Gaffel, (wap.), een der herauts-stukken, gevormd door de bovenste helften van een band en een baar en de onderste helft van een paal, vereenigd tot een Y-vormige figuur.
| |
[Gaffelsgewijs]
Gaffelsgewijs, (wap.), geplaatst onder hoeken van 120o (drie stukken); verdeeld door een gaffellijn in drie kwartieren.
| |
[Gaga]
Gaga, (fr.), syn. gâteux, een zwak, een krankzinnig, een zeer dom mensch, met wien men alles kan doen, die geen weerstandsvermogen heeft; naar fr. gaga zachte koek. Van daar ook gaga of fauteuil de gaga als naam voor een luierstoel.
| |
[Gaga]
Gaga, (mal.), droog adit of rijstveld. In Dejook.
| |
[Gagate]
Gagate of git, (z.a.), eene aardpekachtige bruinkoolsoort met schelpachtige breuk en pikzwarte kleur; laat zich bewerken op de draaibank, polijsten. Voor de namaak van gitten sieradiën bedient men zich van zwarte glassoorten, eboniet (z.a.) en derg.
| |
[Gage]
Gage, (mar.), handgeld, soldij, enz.. voor matrozen, van it. aggio = pand; jaargeld der leden van tooneel- en operagezelschappen.
| |
[Gährend Drachengiit (In - hast du die Milch der frommen Denkart mir verwandelt]
Gährend Drachengiit (In - hast du die Milch der frommen Denkart mir verwandelt, In gistend drakenbloed hebt gij mij de melk der vrome denkwijze veranderd. Schiller, Wilhelm Tell IV. 3. Ongetwijfeld heeft Schiller bij het schrijven dezer woorden aan Lady Macbeth gedacht (Macbeth I. 5.), die van het gemoed van haren man zegt, dat het is ‘too full o' the milk of human kindness.’
| |
[Gai-wekajom]
Gai-wekajom, (hebr.), de luid uit-te-roepen beginwoorden van een Hebreeuwsch smeek-gebed. Vandaar gai-wekajom-schreeuwen, Joodsch-Duitsche uit drukking voor luid ach en wee roepen.
| |
| |
| |
[Gaea]
Gaea, (gr. myth.), de Aarde als godin en wekster der menschen, de Tellus der Romeinen.
| |
[Gai-gai]
Gai-gai, lange bamboestok, die, als onze vischhengels, verlengd kan worden, op de Banda-eilanden gebruikt om de muskaatnoten af te stooten, te dien einde zit aan den top een soort kleine vork.
| |
[Gaillarde]
Gaillarde (fr.), oude Fransche dans, ook romanesca geheeten, flink en vroolijk, denkelijk van Italiaanschen oorsprong, daar de naam aan Romagna doet denken, het sprw. den Spaanschen galiard dansen, (Amst.) beteekent: gegeeseld worden.
| |
[Gajes]
Gajes, (barg.), dienders.
| |
[Gajew]
Gajew, (n. hebr.), schuldig, in het bizonder, geld schuldig.
| |
[Gajim]
Gajim, (hebr.), leven.
| |
[Gai]
Gai, (wap.), zie Naakt (paarden).
| |
[Gala (In -]
Gala (In -, (sp.), in feestkleedij; van Gala = hofkleed.
| |
[Galangan]
Galangan, (mal.), heuveltje, dijkje.
| |
[Galante stijl]
Galante stijl, (muz.), de vrije stijl in de 18e eeuw, niet streng aan een bepaald getal reale stemmen gebonden; de klaviersonaten van Ph.C. Bach behooren er o.a. toe.
| |
[Galante ziekten]
Galante ziekten, ongesteldheden, die de gevolgen zijn van ontucht; van galanterie (z.a.)
| |
[Galanterie]
Galanterie, oorspronklijk hoflijkheid of smaakvolle beleefdheid jegens het schoone geslacht; later de geveinsde hulde aan de vrouwen gebracht door hen, die zich bij deze aangenaam zoeken te maken zonder een duurzame verbintenis te beoogen; nog later: valschheid, dekmantel der grootste losbandigheid.
| |
[Galanteriewaren]
Galanteriewaren, (hand.), de artikelen van weelde, die tot opschik of mode dienen, uitgezonderd die, welke bij de el verkocht worden.
| |
[Galantine]
Galantine, (fr.), oorspronkelijk een gevuld speenvarken, thans ook gelardeerd gehakt, d.i. gehakt (rund- of kalfs-) vleesch, met stukjes spek (lard) en truffels doorkneed.
| |
[Galatea]
Galatea, (gr. myth.), zeenimf, dochter van Nereus en Doris, verliefd op Acis of Akis. Titelrol van Händel's opera ‘Aeis en Galatea’. Fig. een schoon meisje.
| |
[Galchoes]
Galchoes, (n. hebr.), christelijke (vaak ook in het algemeen niet-Joodsche) letterkunde en wetenschap.
| |
[Galatie]
Galatie, zie Gallograecia.
| |
[Galei]
Galei, (wap.), een ouderwetsch schip, dat door riemen werd voortbewogen; de gaten voor de riemen zijn soms omboord van een ander émail.
| |
[Galenische aderlating]
Galenische aderlating, een tot flauwwordens toe gedrevene aderlating. Naar Galenus (z.a.).
| |
[Galenus (Claudius]
Galenus (Claudius, geb. 131 n.C. te Pergamus, studeerde in zijne vaderstad, te Smyrna, Corinthe en Alexandrië in de geneeskunde, en werd een van de beroemdste geneesheeren der oudheid. Naam voor een geneesheer in 't algemeen:
Geneeskunde geeft goud, rechtsgeleerdheid eer, onderwijs armoede.
| |
[Galenus zegt ‘Neen’, Hippocrates ‘Ja’]
Galenus zegt ‘Neen’, Hippocrates ‘Ja’, de geleerden (dokters) zijn het niet eens. Naar Galenus (z.a.), ontleend aan de Folies amoureuses van Regnard.
| |
[‘Galère (que diable allait-il faire dans cette -’?)]
‘Galère (que diable allait-il faire dans cette -’?) Uit Les Fourberies de Scapin van Moliere (II, 11), in 1671 voor het eerst opgevoerd. Géronte richt die vraag bij herhaling tot Scapin, die, om hem geld af te persen, den eersten tracht diets te maken, dat zijn zoon op een galei wordt gevangen gehouden, door een Turk, die losgeld verlangt. Niet alleen het denkbeeld, zelfs de woorden zijn echter schier letterlijk ontleend aan Le Pédant joué, comedie van Cyrano de Bergerac (II, 4), in 1654 voor het eerst opgevoerd. Molières woorden worden gewoonlijk gebezigd in den zin van: Wat had hij er mede te maken? Waarom heeft hij zijnen neus in dai wespennest gestoken?
| |
[Galerij]
Galerij, overdekte wandelbaan aan ééne zijde open, ook lange en smalle zaal van een paleis; daar deze veel voor het ophangen van schilderijen gebruikt
| |
| |
worden, ging de naam over op elke vorstelijke schilderij-verzameling. Van hier weder galerij-werken, de prachtwerken, waarin de schilderijen van beroemde verzamelingen in kopergravuren werden gereproduccerd.
| |
[Galgelappers]
Galgelappers, spotnaam voor de bewoners van Leeuwarden.
| |
[Galgemaal]
Galgemaal, (stud.), de afscheidspartij, die de gepromoveerde geeft en waarmee hij van het studentenleven afscheid neemt; van gelijkl. g. -, het laatste maal, dat een tot de galg veroordeelde nuttigde, hetwelk, volgens het oude gebruik, uit de spijzen zijner keuze bestond en waarbij, naar men beweert, vaak ook de rechters en geestelijken mede aanzaten, terwijl allen veelal in taamlijk opgewonden stemming den disch verlieten.
| |
[Galgenhumor]
Galgenhumor, korte, zinrijke gezegden van goedaardigen of bitteren aard, door of omtrent menschen, die aan den lijve gestraft worden, bepaaldelijk galgen-humor geheeten, omdat de galg weleer het gewone strafwerktuig voor ter dood veroordeelden was. Een voorbeeld er van zie bij Feldbischof. Overdrachtelijk: al te cynische humor.
| |
[Galgenjong]
Galgenjong, lett. jong of kind der galg; Vlaamsche volksnaam voor de alruinplant (mandragora), welke zich naar het Germaansche volksgeloof uit het zaad of de urine van den gehangen dief ontwikkelde, en, met behoedzaamheid en inachtneming van zekere regelen uitgedrukt, haar bezitter geluk aanbracht en de kracht bezat om 't verborgene te ontdekken en de toekomst te openbaren. Zie Alruinmannetjes.
| |
[Galgezagers]
Galgezagers, spotnaam voor de inwoners van Zaandam. In 1678 vond men daar eene galg met vier lijken, doorgezaagd, op den grond liggen.
| |
[Galietsa]
Galietsa, (n. hebr.), schoen-uittrekking (z.a.) de naam der Israël. ceremonie, die bij verbintenis, ontbinding en overgang plaats had; vgl. Ruth 4 v. 7, 8.
| |
[Galileërs]
Galileërs, schimpnaam aan deeerste Christenen gegeven, dewijl Galilea Jezus' woonplaats was, zijne eerste discipelen en belijders Galileërs waren, en de Galileërs zich van de Judeërs onderscheidden door een platteren tongval. Galilea = omtrek, gebied (hebr. galîl).
| |
[Galimafré]
Galimafré, zie Bouffon.
| |
[Galjardje]
Galjardje, (zie Gaillarde), in Noord-Holland (N.O. deel) een jongelui-partijtje met zang en dans.
| |
[Galjas]
Galjas, ital. galeazza, een soort van groote galei op de Middell. zee in gebruik, heeft riemen zoowel als zeilen (drie masten) en voert een paar stukken geschut.
| |
[Galjoen]
Galjoen, (wap.), een ouderwetsch schip, dat door drie rijen riemen, boven elkaar werd voortbewogen; het schip heeft geen tuig, doch meestal voor en achtereen gevechtstorentje.
| |
[Galjoen]
Galjoen, (mar.), scheepssneb, snuit van een zeeschip. Een galjoen met een borstbeeld er op of er aan heet eng. busthead, beeldgaljoen, (hgd. Bildgalion), figurehead; een galjoen met meer figuren familyhead. Hoog-opgeboeid vaartuig, waarmee de Spanjaarden op West-Indië varen; van m. lat. galio en dit van galea = galei.
| |
[Galjoen-kaptein]
Galjoen-kaptein, (mar.), spotnaam voor den schepeling, belast met het schoonhouden van het geheim gemak aan boord. Zie Fokkehals.
| |
[Galjoot]
Galjoot, koopvaardijschip met éen mast en eenige kleine stukken; van mlat. galiota, verkleinwoord van galea = galei.
| |
[Gall (Systeem van -]
Gall (Systeem van -, het stelsel of de schedelleer van den Weener geneeskundige Franz Joseph Gall 1758-1828, schrijver van ‘Anatomie et physiologie du système nerveux en général et du cerveau en particulier’. Volgens hem kan men door betasting van het hoofd en van de hersenkas den innerlijken gemoeds- en zielstoestand van een mensch leeren kennen, daar de uitwendige hoofddeelen en -deeltjes overeen kwamen met de innerlijke eigenschappen.
| |
[Galla]
Galla, (n. hebr.), broodkoek, fijnbrood; ook, het stukje deeg, dat (Num. XV:20) afgezonderd moest worden. Vandaar: ‘galla nemen’ het afzonderen van dit stukje deeg, en galla in het bizonder het Sabbathbrood, waaraan deze plicht vervuld is. Hebr. challa, van chalîl (hij heeft doorboord); nog tegenwoordig doorboren de Arabieren en Joden hunne offerkoeken.
| |
| |
| |
[Gallas]
Gallas, (eng.), gewerkte Jacquardstof.
| |
[Gallego]
Gallego (sp. port.), bewoner van de Spaansche provincie Galicië. De Gallegos gaan veelal naar de groote steden van Portugal en ook naar die van Spanje om daar harden, zwaren arbeid te verrichten, het zijn de Auvergnats van het Iberisch Schiereiland, vandaar, dat gallego synoniem is met sjouwer, en ook, om zijn eerlijkheid en soberheid, met een model werkman van lageren stand.
| |
[Gallicaansche Kerk]
Gallicaansche Kerk, de R. kerk in Frankrijk. Het verschil tusschen deze en de R.K. kerk in het algemeen is niet gelegen in de leer of de kerkelijke gebruiken, maar alleen in een zekere nationale zelfstandigheid der kerk in Frankrijk tegenover den Paus.
| |
[Galliërs]
Galliërs, Keltische volksstam, oorspronkelijk tusschen den Rijn en de Garonne; een deel van hen ging naar het tegenwoordige Frankrijk, dat vandaar door de Romeinen Gallia transalpina (Gallië-over-de-Alpen) genoemd werd, in tegenstelling met Gallia Cisalpina Gallië aan deze zijde der Alpen (Boven-Italië). Bij de Grieken bekend als Keltai, bij de Romeinen als Galli = krijgslieden, naar den oorlogskreet (gr. galatai). Dichterlijk of spottend worden de Franschen nog wel eens Galliërs genaamd.
| |
[Gallif]
Gallif, (n. hebr. en arab.), slachtmes.
| |
[Gallimathias]
Gallimathias, onzinkramerij, naar een rechtsgeding over een haan van zekeren Matthias, waarbij de pleitbezorger de woorden gallus Matthiae (de haan van Matthias) bij vergissing meermalen verwisseld zou hebben met galli Matthias (Matthias van den haan) en hierdoor onverstaanbaar werd; fr. galimatias.
| |
[Gallio, (Een -]
Gallio, (Een -, iemand, die onaandoenlijk is tegenover dingen, welke toch wijdstrekkende gevolgen kunnen hebben; inzonderheid in godsdienstige aangelegenheden. Handel. 18 v. 17: ‘Gallio (stadhouder van Achaje) trok zich geen van deze dingen aan’.
| |
[Gallische haan]
Gallische haan, spotnaam voor Fransche opgeblazenheid (zie Galliërs), vooreerst met het oog op het Fransche roem-bewustzijn, dat snel zich verheft, zooals een haan in woede zijn kam opheft, en vervolgens als zinspeling op het Lat. woord gallus, dat beteekent 1o haan, 2o Galliër.
| |
[Galliseeren]
Galliseeren, methode om den most van onrijpe en dus suikerarme druiven door toevoeging van suiker aanmerklijk te verbeteren; van Heinrich L.L. Gall, die deze methode in 1828 bekend maakte.
| |
[Galaeth]
Galaeth (n. hebr.), (spr. golvet), ballingschap, verbanning.
| |
[Gallograecia]
Gallograecia, dubbelnaam van Galatië (in Klein-Azië); ook Galatiahè Hellquis, Grieksch of Aziatisch Gallië geheeten. Voormaals deel van het oude Phrygië, ontving het deze benaming van eene Gallisch-Germaansche volksmenigte, die van de boorden van Moezel en Rijn naar het Oosten van Europa getrokken, Nicomedas I, koning van Bittynië, tegen Antiochus Soter ter hulpe traden, en door dezen in 275 v.C. geslagen zijn en vervolgens met de Phrygiërs ineengesmolten. Zie Soter.
| |
[Gallomanie]
Gallomanie, overdreven ingenomenheid met alles, wat Frankrijk oplevert, inzonderheid met de Fransche taal en zeden. Ze heerschte zeer sterk in Duitschland in de dagen van Frederik den Groote, en in ons vaderland in den tijd der Bataafsche republiek.
| |
[Gallon]
Gallon, Engelsche inhoudsmaat voor vaste lichamen = 4,543458 L. Ze vindt een plaats in de volgende schaal.:
1 quarter à 2 cooms à 4 bushels à 4 peks à 2 gallons à 2 pottles à 2 quarts à 2 pints à 4 gills.
Voor vloeistoffen:
1 tun = 2 pipes of butts à 2 Hogsheads à 63 gallons à 4 quarts à 2 pints à 4 gills. Ook is 1 tun = 3 puncheons à 2 tierces en 1 pipe = 7 runlets.
| |
[Gallach]
Gallach, (n. hebr.), die de tonsuur of geschoren plek draagt (van hebr. galach = scheren), als bij den r.-kathgeestelijke.
| |
[Galon]
Galon, distinctief der militairen; bij de onderofficieren geel, bij de officieren goud.
| |
| |
| |
[Galon (quand on prend du - on n'en sauraft trop prendre]
Galon (quand on prend du - on n'en sauraft trop prendre, parodie op een regel van Roland trogédie lyrique van Quinault, muziek van Lulli (II, 7), in 1685 voor het eerst opgevoerd, waar echter het woord amour de plaats van galon inneemt. Toch wordt de volzin altijd in den eerstgenoemden vorm aangehaald, om aan te duiden, dat wanneer men zich eenmaal met titels enz. vooral valsche, smukt, men niet halverwege behoeft te blijven staan.
| |
[Galooschoes]
Galooschoes, (n. hebr.), zwakte, onmacht, bezwijming.
| |
[Galop]
Galop of galoppade, rondedans, vlug, springend in 2/4 maat.
| |
[Galstig]
Galstig, (transv.), rans, galsterig, bijv. galstig varkspek.
| |
[Galvanisme]
Galvanisme, (nat.), onderdeel der natuurkundige wetenschap; zoo geheeten naar Louis Galvani van Bologna, die bij gevilde kikvorschen, die bij een electriseermachine geplaatst waren, het eerst de later naar hem genoemde natuurkracht waarnam, in de werking of strooming, opgewekt door de aanraking van twee verschillende metalen.
| |
[Galvanometer]
Galvanometer, (nat.), instrument tot het aantoonen van de aanwezigheid van electrische stroomen.
| |
[Gamache-dienst]
Gamache-dienst, militaire-dienst in vredestijd, in zooverre daarbij met kleingeestige gestrengheid op uiterlijke zaken wordt gelet. Van gamache = slobkous.
| |
[Gamaliël (Hij heeft aan de voeten van - gezeten]
Gamaliël (Hij heeft aan de voeten van - gezeten, hij heeft eene uitstekende opleiding genoten; naar Gamaliël, den beroemden Rabbi en Paulus' leermeester. (Handel. XXII:3 en Luc. X:39).
| |
[Gambe]
Gambe, zie Viola di Gamba.
| |
[Gambestemmen]
Gambestemmen, (muz.), open tongwerken in het orgel, alle registers, die namen van strijkinstrumenten dragen violino, viola, violoncello, violone, contrabasso, quintviola, gambette, e.a.
| |
[Gambiet]
Gambiet, een misleidende zet in het schaakspel door middel van een voor den raadsheer staanden pion of looper, den gambietlooper.
| |
[Gambrinus]
Gambrinus, zie Cambrinus.
| |
[Game]
Game, spel ook: de punt die in 't ‘lawn-tennisspel’ op 40 volgt. (Men telt nml. 15 - 30, 40 en game).
| |
[Gamel]
Gamel of Kamil, (mil.), groote soldaten-eetketel.
| |
[Gamelán]
Gamelán, (niet gamelang) (ind.) spr. met fr. gu: gaam lan; Oost-Indisch orkest, stel Javaansche instrumenten.
| |
[Gamellenborden]
Gamellenborden, etensborden aan boord of in de kazerne. Fr. gamelle = houten of blikken etensbak. Vanhier manger à la g. = aan den bak schaften, d.i. zich met zeer alledaagschen kost behelpen; être à la g. = zich met soldatenkost moeten tevreden stellen (wegens schuld).
| |
[Gamelle]
Gamelle, gemeenschappelijke tafel der zeeofficieren aan boord.
| |
[Gamino]
Gamino (nhbr.), hitte.
| |
[Gaminsgeld]
Gaminsgeld, jongensgeld, van werklieden in glasblazerijen; niet van gamin, kwajongen maar van hgd. gemeine, vroeger in tegenstelling tot gentilhomme verrier (een blazer) gebezigd ter aanduiding van den helper (aide). Zulk een is dan ook niet zelden 30 of 40 jaar oud. Ook de naam van den oven Strackouf is eene verbastering van het hgd. Streckofen.
| |
[Gamle Norge]
Gamle Norge, lett. het oude Noorwegen, volkslied in Noorwegen, gezongen door degenen, die de oude maatschappij willen blijven handhaven, en in stand gehouden wenschen te zien. Het tegenbeeld dus van de Marseillaise.
| |
[Gamma]
Gamma (it. muz.), benaming van het oude toonstelsel, naar de Grieksche g of gamma, fr. gamme (thans toonladder, toonschaal) omdat het met de g begon; door Odo van Clugny († 942) ingevoerd, sedert Guido van Arezzo (omstr. 1036) tot de 14e eeuw de diepste toon, en daarnaar werd de toonschaal (skala) genoemd, later de toonladder eveneens.
| |
[Gammel]
Gammel, (N. Holl.), oud, versleten; (Friesl.) ongesteld, ook gammelig. Vgl. angelsaks, gamol, oud-Noorsch gamal = oud.
| |
[Gammer]
Gammer, (n. hebr.), (hebr. ga mor ezel; vooral in den zin van domoor.
| |
| |
| |
[Gammer]
Gammer, (toon.), toejuiching van iets, wat de artisten leelijk vonden.
| |
[Gamnabas]
Gamnabas, (transv.), Gamnabas, ook Aschbes. Lage struik met sappige loten zonder bladeren; wordt verbrand, en de asch dient als loog.
| |
[Gamoschim]
Gamoschim, (n. hebr.), zie Gomesch.
| |
[Gan-Eden]
Gan-Eden, (hebr.), of hof Eden (zie boven, Eden); symbolisch als naam voor ‘het oord der eeuwige gelukzaligheid’, in tegenoverstelling van Gehinnom of Geinem (z.a.).
| |
[Ganache]
Ganache, (fr.), oude babbelaar, o.a. als père ganache, of père dindon, d.i. een dwaze, lichtgeloovige grijsaard. Ook naam voor een stoel op lage pooten, zeer geschikt voor een ouden man; van o. fr. ganache, kakebeen.
| |
[Gandecken]
Gandecken, Duitsche benaming voor zijdelingsche ophoopingen van steenblokken bij de gletschers. Zie Morainen.
| |
[Ganelaen]
Ganelaen of Ganelon, van Mainz, stiefvader van Roeland (zie Orlando), die uit valschheid Karel den Groote den raad gaf, om dezen zijn paladijn tot stedehouder en bewaker van Spanje aantestellen, opdat hij voor de overmacht van Marsili, der Mooren koning, bezwijken zou. Zie Roelant.
| |
[Ganf]
Ganf of gannef, dief. Van hebr. gannab. Ook snaak, snuiter.
| |
[Ganfen]
Ganfen, (barg.), stelen, zie Ganf.
| |
[Ganfenen]
Ganfenen, joodsch-duitsch (van het Hebr. chaneph), vleien, flikflooien.
| |
[Gangboord]
Gangboord, (zeet.), kant van het schip, waarlangs de roeiers van den voor- naar den achtersteven liepen. Nu, de weg, waarlangs de passagiers op het schip komen of er afgaan.
| |
[Gangelofsgild (Sint -]
Gangelofsgild (Sint -, vrijersgild, eigenlijk hoorndragersgild, want St. Gangolf (Gingulphus, ook Saint Gengoul(t), S. Gengoux geheeten), oorspronkelijk een Borgoensch ridder te Varennes (bij Langres), uit de dagen van Pepijn de Korte († 768), wien kuische riddermoed zijne vrouw deed ontvluchten, om op avonturen uit te gaan en in een dal bij Gebweiler (bij Colmar, in den Elzas) het tooneel te vinden zijner wonderdadigheid, - was als heilig de patroon der hoorndragers (maris eocus), omdat hij door den minnaar zijner vrouw zou zijn omgebracht.
| |
[Gangma]
Gangma, vreemd paard. Benaming bij de Chineezen van het rijwiel.
| |
[Gangmaker]
Gangmaker, (sport.), voorrijder voor hen, die aan een wielerwedstrijd deelnemen, thans veelal op een tandem, triplet of quadruplet, waardoor de gangmaker sneller kan gaan dan de kampioen; ze dienen om dezen gelegenheid te geven voort te trappen, blindelings den voorman volgend.
| |
[Ganjitzoe]
Ganjitzoe of Ganitsjoe, de Nieuwjaarsdag in Japan, de eerste dag des jaars of de feestdag bij uitnemendheid. Hij viel in de oude tijdrekening, die tot op het tijdstip der troonsbeklimming van den tegenwoordigen Mikado (Keizer) geldig was, op of omstreeks 6 Februari, als wanneer in dat land de pruimen bloeien; vanhier, dat oude liederen, die het feest van dezen dag bezingen, telkens gewagen van pruimenbloesem en nachtegalen. In de plaats van dit bloeisel doen thans andere bloemen dienst tot opluistering van het feest des dags, dat een waar familiefeest is, hetwelk in Korea, door groot eerbetoon, gebeden en buigingen ook tot de afgestorvenen zich uitstrekt, en waarbij planten en bloemen voor het zinnebeeld gelden van voorspoed, gezondheid, geluk en lang leven.
| |
[Gannef]
Gannef, zie ganf.
| |
[Ganoefo]
Ganoefo, n. Hebr. (zie Gaufenen) vleierij; Ganoefo drijven = vleierijen vertellen.
| |
[Ganoeka]
Ganoeka, hebr., chanoeka (Num. 7 vs. 10, 1 Ps. 30 vs. 1) = inwijding, inwijdingsfeest of feest der Makkabeeën, dat vooral door het ontsteken van feestlichten tegen het einde der Joodsche maand Kislew (ongeveer begin December) gevierd wordt. Het gedenkt de bevrijding Israel's van de Syrische overheersching omstreeks 180 v. Chr.
| |
[Gans]
Gans (wap.), stappend, kenbaar aan korte pooten, dikken hals en korten kop.
| |
| |
| |
[Gans, (Moeder de -]
Gans, (Moeder de -, half historische, half mythische figuur, waarbij de naam Bertha een en andermaal voorkomt en die op nog niet verklaarde wijze in betrekking wordt gebracht met eene reeks kinderverhalen. Wat aangaande de Bertha's en die verhalen bekend is, komt in hoofdzaak op het volgende neer:
1o Bertha, Berthrade, metten breeden Voete, was de dochter van Floris en Blanchefloer, moeder van Karel den Grooten, de heldin van ‘Li roumans de Berte aux grans piés.’ Haar voet (of voeten), zou misvormd zijn, doordat er een spinnewiel op gevallen was. Volgens de historie was zij een dochter van Charibert van Laon.
2o Bertha van Allemannië, gemalin van Rudolf II Koning van Bourgondië. Zij liet den roem na, eene zorgvuldige huismoeder te zijn geweest, met, door het veelvuldig trappen van het spinnewiel, plat geworden voeten van daar het Ital. spreekwoord: ‘Al tempo che Berthe filava,’ (in den tijd toen Bertha spon).
3o Bertha van Bourgondië, kleindochter der vorige, gemalin van Robert Capet, koning van Frankrijk (ao 996-1031), die, door dezen verstooten, zich door Paus Gregorius V (ao 996-9) met den kerklijken ban zag getroffen, en van toen af eene zwerveling. Zij werd daarnaar genoemd Bertha met den Ganzevoet, eene andere Bertha dan die sub 1o, De gans is de met overleg reizende vogel bij uitnemendheid.
4o Bertha, Berchta, Perchtha, Perachta de godin van het licht, later een heks, kinderdievege, in Beieren, Oostenrijk en Zwitserland gevreesd, eene Witte Vrouw. In Salzburg de Perchta-optocht, een maskerade. In Gastein: Perchtalspringen, in Oostenrijk: het Perchtaspel, een Bacchanalium; in Zwitserland op 2 of 3 Januari: de Perchtelsdag. In Zwaben: het perchtelen in Kerstnacht, een woeste optocht. Vrouw Perchta haalt de ondeugende kinderen weg.
Aan de Saal woont Vrouw Perchta met de Heimpjes, dwergjes onder den grond. Ook rijdt Perchta in een wagen met de zielen der ongedoopte kindertjes.
5o (Volksvermaken bl. 168) Moeder de Gans = de Sint-Maartenagans, de hoofdschotel van den maaltijd, bij welks gebruik oude sprookjes verteld werden, die daarom Sprookjes van Moeder de Gans of van Rood Kousje genoemd werden.
6o In 't Fransch werden de Spr. v.M.d. G. voor 't eerst uitgegeven door Charles Perrault d'Armancour; ook werd de vader van dezen voor den waren auteur gehouden. Ch.P. geb. in 1628, († 1703). Zijn werk heette: Contes des Fées en volgens anderen: Contes de la Mère l'Oye, 1669 te Parijs. Volgens sommigen heeft Don Francisco Queredo de Villegas de Spr. v.M.d.G. het eerst te boek gesteld in 1626; later Giovanni Battista Basile in 't Italiaansch. Perrault heeft den naam Mère l'Oye niet uitgevonden; Regnier († 1613) schreef reeds:
Et ne m'esmeus non plus, quand leur discours fourvoye
Que d'un conte d'Urgande et de ma mère l'Oye.
Klein-Duimpje en Asschepoester waren reeds lang vóór Perrault bekend.
Sommigen zoeken den oorsprong der Sprookjes in Bretagne (Armorica). Een en ander samenvattende komen wij tot het besluit:
Uit de legenden betreffende Bertha blijkt niets van sprookjes vertellen of kinderen vermaken.
Uit de sprookjes door Perrault verzameld, blijkt niets van een zekere Bertha.
Het eenige verband tusschen beiden is het woord gans:
Bertha met den ganzevoet.
Moeder de gans.
En dit verband is te zwak, om aan eenige overeenkomst te denken.
| |
[Gansegaar]
Gansegaar of gansgaar (transv.), geheel en al. Montreval was nou gansgar mal. Hgd. ganz und gar.
| |
[Gansje (Dat valt op een -]
Gansje (Dat valt op een -, dat is voordeelig of gelukkig; uitdrukking aan het ganzebord (z.a.) ontleend, waarbij de speler, als hij tot aan een gans telt, die met den kop naar voren staat, nog eens zoo ver mag tellen.
| |
[Gansknuppelen]
Gansknuppelen, een zeer oud volksvermaak, thans op de meeste plaatsen afgeschaft. Een levende gans hing aan een touw tusschen twee boomen en werd zoo lang door de spelers bij beurten met een knuppel geslagen tot de kop er afvloog.
| |
| |
| |
[Ganssabelen]
Ganssabelen, een volksvermaak waarbij de geblinddoekte spelers met een sabel eene aan een touw opgehangen gans den kop moesten afslaan. 't Geschiedde voor een kleine halve eeuw nog te Amsterdam.
| |
[Ganstrekken]
Ganstrekken, een vroeger zeer algemeen volksvermaak, heeft nog hier en daar in ons land plaats. De spelers moeten te voet, in een schuitje of op schaatsen een gans, die aan een touw hangt, den met zeep besmeerden kop aftrekken. Als de medespelers te paard of in een wagen zijn gezeten, heet het gansrijden.
| |
[Gantang]
Gantang, (transv.), vrijer.
| |
[Ganté]
Ganté, (wap.), zie Gehandschoend.
| |
[Gantlope, gauntlope]
Gantlope, gauntlope (eng.), spitsroedenloop op een zeeschip, waarbij de roeden door touwen met knoopen worden vervangen.
| |
[Gants (Vous en anrez]
Gants (Vous en anrez of vous n'en aurez pas les -, zegswijs ter aanduiding, dat men al of niet iets nieuws aangebracht of gevonden heeft. Weleer ontving de vasal of de boodschapper, die eene goede tijding bracht, een paar handschoenen van zijn heer, toch vormden die voorwerpen ook dikwerf eene verplichte heffing van den laatste, doch minder uit winstbejag, dan om de afhankelijkheid van den vasal aan te duiden.
| |
[Ganymedes]
Ganymedes, gr. Ganumèdès = vroolijk gezind, opvroolijker, in o. lat. tot Catamitus verhaspeld; zoon van Tros en Callirrhoë, de schoonste aller stervelingen, die als kind door de goden in den hemel werd opgenomen om schenker van Zeus te zijn; Hom. Il. XX, 232.
| |
[‘Ganz kannibalisch (Uns ist - wohl Als wie fünfhundert Säuen’]
‘Ganz kannibalisch (Uns ist - wohl Als wie fünfhundert Säuen’, wij zijn beestachtig op ons gemak als vijfhonderd varkens. Koor uit Goethe's Faust (Auerbach's Keller) gewoonlijk gebezigd om aan te duiden, dat men meer dan op zijn gemak is.
| |
[Ganzebekken]
Ganzebekken, spotnaam voor de inwoners van Goes, naar het wapen, dat, op grond van volksetymologie, eene gans vertoont. Want goes mnl. = gans.
| |
[Ganzebloem]
Ganzebloem, Nederl. naam, van Chrysanthemum (z.a.); oorspronkelijk ‘goudsbloem’.
| |
[Ganzebord]
Ganzebord of Ganzenspel, d.i. het spel van de gans, als de met overleg reizende vogel, door de Germanen in eere gehouden. Zoo trekken de spelers op het bord ook al tellend heen en weer. Brug, tol, herberg, put, doolhof, gevangenis, dood, zijn alle symbolen der levensbaan, van den tocht der menschen door dit leven. Men telt tot no. 63, omdat ieder mensch met de 7 jaar verandert, en menigeen kort nà de 60 bezwijkt. Dit wijsgeerig kinderspel laat Fokke Simonsz reeds door de Grieken vóor Troje (12½ eeuw v.C.) uitvoeren; anderen noemen de wijsgeerige Duitschers als de uitvinders er van. Eene keur der stad Brussel ao. 1342 gewaagt van lieden ‘worpende ter gans’. En Hugo de Groot, die het tot zijn ernstig huisraad rekende, dichtte:
Ludus anseris. Jeu des Oyes.
Sorte quidem varia, metam tamen imus ad unam;
Votaque mors rumpit. Quis putet esse jocum?
‘Poëmata’ ao. 1639.
d.i.
Het ganzenspel.
Hoezeer ons lot verschilt, éen is toch aller eindpaal,
De dood! Hij snijdt al ons wenschen, hopen, bidden af.
Wie zou dit houden voor een spel?
| |
[Ganzevoct]
Ganzevoct, bijnaam der beminlijke Bertha van Borgondië, gemalin van Robert van Capet, koning van Frankrijk (Ao. 996-1031), die, door dezen verstooten, zich door Paus Gregorius V (Ao. 996-9) met den kerkelijken ban zag getroffen, en van toen af eene zwerveling werd. De gans is de met overleg reizende vogel bij uitnemendheid.
| |
[Ganzen (De - van het kapitool]
Ganzen (De - van het kapitool, (rom.), deze wekten door haar gesnater de Romeinen bij een nachtlijken overval der Galliërs, en gaven den naam aan hen, die in hun domheid iets goeds tot stand brengen of veel praten, terwijl anderen het werk doen.
| |
| |
| |
[Gaper]
Gaper, uithangteeken van apothekers en drogisten, een groote houten kop met gapenden mond aan een ijzeren stang boven de deur geplaatst. Hij beteekent een zotskap met bellen op en doelt op den nar, die in de Middeleeuwen den reizenden kwakzalver vergezelde, om volk te lokken.
| |
[Gapers]
Gapers, spotnaam voor de inwoners van Gouda.
| |
[Garant]
Garant, (hand.), borg.
| |
[Garantbrieven]
Garantbrieven of guarandbrieven, actes of lettres de guarande, guarant, einde 18e eeuw, en in den Franschen tijd ten onzent, documenten, uit welke blijken kon, dat de lieden niet van de éene gemeente naar de andere verhuisden wegens armoede of uit begeerte naar ruimere bedeeling. Dus, juist het tegenovergestelde van ‘Acten van indemniteit’ (z.a.), waarmee ze wel zijn verward geworden.
| |
[Garantie (Acte van -]
Garantie (Acte van -, waarborg van erflijk Stadhouderschap in het huis van Oranje als Constitutie, 27 Juni 1788 in de Vergadering der Staten-Generaal geteekend, en 3 Juli plechtig Prins Willem V overhandigd. Toen, 13 Juli op het Loo het traktaat tusschen Pruisen en Engeland gemaakt werd, kwamen deze regeeringen daarbij overeen, dat zij wederkeerig aannamen, wat zij afzonderlijk de Republiek en den Stadhouder hadden toegezegd, en hetgeen voor de provinciën in de vergadering der Staten-Generaal was gewaarborgd, als boven.
| |
[Garantismus]
Garantismus of Fourierisme, waarborgstelsel, een door Fourier (1772-1837) voorgeslagen socialistisch stelsel van staatsinrichting, daarop berustend, dat de opbrengst van ondernemingen verdeeld werd tusschen wetenschap, kapitaal en arbeid, waarbij de grond gemeenschappelijk eigendom zou zijn. Het ideale stelsel strandde op de klippen der practijk.
| |
[Garçon, (En]
Garçon, (En (fr.), als vrijgezel.
| |
[‘Garde (La - meurt et ne se rend pas’]
‘Garde (La - meurt et ne se rend pas’, de garde sterft en geeft zich niet over. Na al hetgeen daarover in de laatste jaren, ook op grond van herhaalde verklaringen van Cambronne zelf, werd geschreven, is het zeker, dat die volzin, evenmin als zeker ander woord, ooit door dien generaal werden uitgesproken, al prijkt die volzin ook op het voetstuk van Cambronne's standbeeld, te Nantes, en niettegenstaande het bedoelde woord ook in Les Misérables van Victor Hugo voor het eerst voluit werd wedergegeven. Daarentegen beweren de afstammelingen van generaal Michel, dat deze met den volzin, een eisch tot overgaaf van den vijand, zou hebben beantwoord. Doch zulk eene sommatie is met den loop van den slag van Waterloo onmogelijk overeen te brengen. Hoogstens kan men de lezing van Pons de l'Hérault voor mogelijk aannemen. Volgens deze, zou generaal Michel de officieren, in het door hem gecommandeerde carré verzameld en een toespraak tot hen gericht hebben, die met den volzin eindigde: ‘La garde meurt’ enz.
| |
[Garden-City]
Garden-City, (am.), de tuinstad, Chicago in Illinois, naar de vele prachtige tuinen van particulieren.
| |
[Garden of the West]
Garden of the West, (am.), tuin van het Westen, naam voor Kansas, maar ook voor Illinois en andere westelijke staten, om de groote vruchtbaarheid van den grond.
| |
[Garden of the World]
Garden of the World, (am.), tuin der wereld, het dal van de Mississippi, wegens de zeldzame vruchtbaarhetd.
| |
[Garden party]
Garden party, feest in een tuin gegeven, de Engelsche aristocratie gaf er het voorbeeld van door in haar kolossale parken feesten te organiseeren.
| |
[Gardiaan]
Gardiaan, (r.-kath), kloosterbewaarder, Fr. gardien.
| |
[Garen rooken]
Garen rooken, zichzelf prijzen, zich verheffen op welvaart en voorspoed en daarbij God vergeten. Rooken is hier een reuk- of brandoffer brengen, en wel bepaald aan afgoden, zie Habak. I:16, hij rookt aan zijn eigen garen of net, d.i. zijn eigen overleg en macht beschouwt hij als een afgod, dien hij bewierookt.
| |
[Garfgoederen]
Garfgoederen, oudtijds, goederen in pacht uitgegeven tegen de derde of vierde garf, d.w.z. dat van elke drie of vier garven de verpachter, de grondeinaar er ééne kreeg.
| |
| |
| |
[Gargantua]
Gargantua, volgens Rabelais, de zoon van Grangousier en Gangamelle. Nauwelijks geboren, riep hij: ‘drinken, drinken’, en wel zoo hevig, dat de woorden in Beauce en Bibarois-gehoord werden; waarop zijn doorluchtige vader uitriep ‘Que grand tu as!’ welke woorden, omdat zij de eerste waren die hij na de geboorte van het kind uitsprak, als zijn naam werden aangenomen; zoo werd hij genaamd ‘Gah-gran-tu-as’, veranderd in Gar-gan-tu-a.
| |
[Gargantua-achtig]
Gargantua-achtig, reusachtig, naar het hoofdwerk van Francois Rabelais († 1553) als pastoor te Meudon, eene beschrijving van het leven van den reus Gargantua en de heldendaden van zijn doorluchtigen zoon Pantagruel, koning der dorstlijders, een satirieke roman ter bespotting der zeden van zijn tijd.
| |
[Gargaliata, gargo]
Gargaliata, gargo, oud-ital. voor gergo = koeterwaalsch, dieventaal. Fr. jargon.
| |
[Garguille]
Garguille, zie Gautier.
| |
[Garibaldi]
Garibaldi, een kleine ronde hoed, met opstaanden, d.i., dubbelgevouwen rand, indertijd zoo genoemd naar het historisch geworden hoofddeksel van den Italiaanschen nationalen held Giuseppe Garibaldi (1859-1867), uit den Italiaanschen vrijheidsoorlog. Ook heet een rood hemd, in verband met diens gewone kleeding, een garibaldi.
| |
[Garibaldiaan]
Garibaldiaan of Garibaldist, vrijwilliger van Garibaldi (z.a.)
| |
[Garmur]
Garmur, Garmr (noordsche Myth.), helhond, gelijk aan den Cerberus der Grieken.
| |
[Garnalen]
Garnalen, spotnaam voor de inwoners van Dokkum.
| |
[Garnalengeheugen]
Garnalengeheugen, een slecht geheugen. Bij de garnaal overtreft de bijna ledige kop en wat hiertoe behoort, de grootte van 't overige gedeelte des lichaams. Als een kind zich koppig toont, krijgt 't wel van den oudere in jaren te hooren: ‘koppig? wel zeker, een garnaal heeft ook een hoofd’.
| |
[Garni]
Garni, (wap.), met een gevest (degens en derg.) Zie ook Beslagen.
| |
[Garni]
Garni, (wap.), een zwaard wanneer zijn gevest van andere kleur is dan het lemmer. Een zwaard is dégarni, als het gevest ontbreekt.
| |
[Garnisair]
Garnisair, bewaarder bij belastingschuldigen. Die persoon vertoeft dan op kosten van dezen zóolang te zijnen huize totdat de schuld gekweten is. Fr. garnisaire. Volgens het gebruik van 't Middeneeuwsche (bij iemand) ‘in leisting komen’ (hetgeen soms wel door ridders te paard werd in praktijk gebracht), zie Inleisting.
| |
[Garnwerd, (Stuur 't maar naar -]
Garnwerd, (Stuur 't maar naar -, gooi het maar weg; naar Garnwerd, een dorp drie uur van Groningen af, waar veel schepen gesloopt worden en alzoo veel rommel wordt verkocht.
| |
[Garoto]
Garoto, (n. hebr.), berouw.
| |
[Garpe]
Garpe, (hebr. cherpa), schande.
| |
[Garrelsweer, (Alweer van voren af aan, zooals de koster van]
Garrelsweer, (Alweer van voren af aan, zooals de koster van -). Naar G, een dorp bij Groningen, waar de koster voorlas, wat hem was opgegeven; maar toen de predikant er nog niet was, zou hij gezegd hebben: ‘Dan maar weer van voren af aan’ en zoo deed hij.
| |
[Garrot]
Garrot, (wap.), zie Quareel.
| |
[Grape-ne-Schand]
Grape-ne-Schand, Joodsch - Duitsch, samengetrokken uit: Eine Garpe und eine Schande.
| |
[Garrotteeren]
Garrotteeren, wijze, waarop straatroovers in Engeland en N. Amerika in onzen tijd hun slachtoffers plunderen, n.l. door hun een strik om de keel te slingeren en ze daardoor bewustloos te maken. Fr. Garrotter = sterk binden, knevelen, van garrotte, strop, een aan een rechtstandigen paal bevestigd halsijzer, dat men door dichtschroeven vernauwen kon en dat weleer in Spanje diende om aan adellijke misdadigers de doodstraf te voltrekken. In de Fransche boeventaal le coup du père Français.
| |
[Garter-orde]
Garter-orde (eng.), zie Kouseband.
| |
[Gärtner - theater]
Gärtner - theater, een in den renaissancestijl der Middeleeuwen gebouwde schouwburg, met den rondboog tot hoofdkenmerk, de bouwtrant van Friedrich von Gärtner, † 1847 als professor in de bouwkunst en koninklijk opperbouwraad te München.
| |
| |
| |
[Garveboekweit]
Garveboekweit, dat gedeelte van dit gewas - 20 procent van de opbrengst - hetwelk aan Compagnons (medegerechtigden tot veengronden) moet worden afgestaan voor het gebruik der venen, door hen, die ze bebouwen.
| |
[Gas]
Gas, in 't algemeen: elke luchtvormige stof, in 't bijzonder die, welke men door verhitting uit steenkolen verkrijgt en tot verlichting aanwendt. Het lichtgas is bekend sedert 1664; als straatverlichting het eerst gebruikt te Londen en Parijs in 1812, vervolgens in bijna alle woonplaatsen der beschaving. Het woord gas in de algemeene beteekenis werd uitgedacht door den Brusselschen scheikundige Van Helmont († 1644); het Grieksche woord chaos stond hem daarbij misschien voor den geest.
| |
[Gas]
Gas (n. hebr.), lett. gespaard! het zij verre! vooral in de uitdrukking: gas-wescholem, gas-we-goliele, zeer verre zij het (zoo iets te spreken of te doen of te denken).
| |
[Gas zien]
Gas zien, dronken zijn. In het koffiehuis van Francken te Leiden brandde (omstreeks 1840) het eerst het draagbaar gas of Hallo-gas. De nieuwsgierigheid dreef de academische jeugd derwaarts, die duizelig werd bij het kijken in de vlam en - in het glaasje.
| |
[Gas (Lach -]
Gas (Lach -, (nat.), gasvormige verbinding van stikstof met zuurstof, die gemakkelijk ontleedt. Bij inademing gaat aan bewustloosheid een gevoel van welbehagen vooraf, vandaar de door Davy gekozen naam.
| |
[Gascht]
Gascht, (joodsch-duitsch), niet veel zaaks.
| |
[Gasco]
Gasco, (sp.), rendez-vous, samenkomst in 't kaartspel het samenzijn van de twee zwarte azen.
| |
[Gasconnade]
Gasconnade, verbasterd tot kaskenade, onschadelijke blufferij; naar de bewoners van Gascogne (voormalige provincie in Z.W. Frankrijk), die zich wegens den schralen bodem hunner woonplaats verplicht zagen, in vreemde legers te dienen; maar beweerden, dat alleen roemzucht hun drijfveer was, terwijl zij bovendien hoog opgaven van hun gewaande bezittingen en rijkdommen.
| |
[Gasèle]
Gasèle, in de Arabische dichtkunst de naam van een kort lyrisch gedicht, waarvan meestal de 2e, 4e, 6e, 8e regel alle rijmen op den eersten regel; de inhoud is gewoonlijk erotisch.
| |
[Gasgloeilicht]
Gasgloeilicht, verbeterde gasverlichting, uitgevonden door Auer von Welsbach, die de gasvlam van eenen Bunsen'schen brander omgaf met een wollen kousje, gedrenkt met thoriumnitraat. Het weefsel zelf verbrandt, terwijl de overgebleven mantel van het thoriumzout een intensief wit licht verspreidt.
| |
[Gassendismus]
Gassendismus, wijsgeerig stelsel van den fr. geleerde Gassendi, (1592-1655), vernieuwd materialisme, heftig bestreden door de Jezuiten en de aanhangers van Cartesius.
| |
[Gassene]
Gassene, (n.hebr.), hebr. chasunna, (Hoogd. uitspr. gasoeno), bruiloft.
| |
[Gasser]
Gasser, (barg.), spek, (amst.) gemeene kerel.
| |
[Gasseroor]
Gasseroor, (barg.), domoor in 't werk lett. varkenshaar.
| |
[Gastding]
Gastding, oudtijds rechtsgeding, waarbij een der gedingvoerenden een vreemdeling was, die hier zijne woonplaats niet had; tegenover poorterding, waarbij beide partijen poorters waren. Gastding gaat vóor poorterding - luidde toen de regel.
| |
[Gasthuis]
Gasthuis, oorspronkelijk logement (hgd. Gasthof), maar al zeer vroeg ziekenhuis.
| |
[Gasthuisgild]
Gasthuisgild, vereeniging van personen met het doel een ziekenhuis te stichten en te onderhouden.
| |
[Gasthuiskermis]
Gasthuiskermis, een feestje in het gasthuis op den gedenkdag der stichting, bestaande in een maaltijd binnenshuis, of openbare vermakelijkheden en optocht.
| |
[Gastkit]
Gastkit, (barg.), gasthuis.
| |
[Gastrecht]
Gastrecht of Gastgerecht, bespoedigde rechtspleging uit vroeger tijden in sommige steden van ons land, om den vreemdeling het verblijf alhier aangenaam te maken. Het bestond hierin, dat de
| |
| |
Rechter verplicht was om ‘den uytheemschen man recht te doen binnen den derden daeghe’.
| |
[Gastromantie]
Gastromantie, het buikwaarzeggen bij de oude Grieken. Vgl. Alciphron II, 4.
| |
[Gastronomie]
Gastronomie of gastrologie, bij de Ouden de regelen der hoogere kookkunst, die zich bij het klimmen der weelde in Griekenland en Italië zeer sterk ontwikkelde en aanleiding gaf tot de grootste zwelgerij (gastromanie). Van gr. gastèr = buik en nomos = wet.
| |
[Gastrosophie]
Gastrosophie, de regels, welke men in acht moet nemen om het hoogste tafelgenot te smaken zonder zijn gezondheid of waardigheid op het spel te zetten. Baron Vaerst heeft een geestig boek geschreven, getiteld ‘Gastrosophie oder die Lehre von den Freuden der Tafel’, 1851, 2 dln. (Gr. sophia = wijsheid).
| |
[Gastspeler, - speelster]
Gastspeler, - speelster, (toon.) artist, die enkele groote steden bezoekt, en geene vaste verbintenis bij eene Directie aangaat. Hij of zij heet ‘gast’, d.i. persoon, uitgenoodigd om uitvoeringen te komen geven, welke men gastvoorstellingen noemt. Als zoodanig gasteeren zij. De ‘gast’ of ‘ster’ is gewoonlijk het eenige, wat het zien waard is; want deze omgeeft zich het liefst door zeer middelmatige spelers.
| |
[Gat (Half-]
Gat (Half-, - (barg.), wambuis, vgl. fr. pet-en-l'air.
| |
[Gat (In 't -]
Gat (In 't -, (barg.), in het gevangenhuis.
| |
[Gate]
Gate, (eng.), in plaatsnamen poort (mnl. gat), als de Gate (erven te Twello, Vaasen, Apeldoorn en Epe). Van menig oud kasteelmatig gebouw liet men, als het gesloopt werd, de poort staan, en richtte deze tot woonverblijf in.
| |
[Gate City]
Gate City, (am.), poortstad, Keokuk in Jowa, nl. poort van den Mississippi, omdat hier, aan den voet der benedenste watervallen, de scheepvaart begint.
| |
[Gatepetiel (Hij is zoo dicht als een -]
Gatepetiel (Hij is zoo dicht als een -, hij kan niet zwijgen. Gattepetiel is verbastering van gatenplateel = doorslag, vergiettest.
| |
[Gath, (Verkondig het niet te -]
Gath, (Verkondig het niet te -, spreek er niet verder over, bij de tegenstanders; klacht van David over Saul en over Jonathan, zijn zoon, waar hij wenscht, dat niemand tot de Filistijnen van de nederlaag sprak (2 Sam. 1 vs. 20).
| |
[Gatlikker]
Gatlikker, (stud.), vleier, pluimstrijker. Vgl. het motto van Klikspaan: lik me go, (2de pers. gas, 3e pers. gat).
| |
[Gattes]
Gattes, (hebr. chattha), meervoud: gatteisim, zondaar, arme zondaar, iemand van weinig aanspraken.
| |
[Gauchos]
Gauchos, politiecorps in Rio de la Plate; zie Kurales.
| |
[Gaudama]
Gaudama, godheid in Bonna (Achter-Indië) bij de Boedhisten, ook Gautama en Sakja-Muni genoemd, met den bijnaam boeddha of boedha sanskr. de Wijze; de zoon van Suddhodann (Koning van het Indische rijk Mâgadha) (thans Behar) de stichter van het Boedhisme en na zijn dood († omstr. 543 v.C.) afgodisch vereerd. Zie ook Gautema.
| |
[Gaudeamus]
Gaudeamus, (lat.), laat ons vroolijk zijn; het eerste woord en vandaar de benaming van een oud studentenlied, waarvan het meest bekende couplet aldus luidt:
(Laat ons vroolijk wezen, zoolang wij jong zijn. Na de aangename jeugd, na den moeitevollen ouderdom liggen wij onder den grond.)
| |
[Gaulem]
Gaulem, (n. hebr.), klomp, geestelooze materie, vandaar automaat, lummel.
| |
[Gaulo]
Gaulo, ziek, zieke, van hebr. chala of chalah (hij is ziek of zwak geweest.)
| |
[Gaulois]
Gaulois, (fr.), Gallisch. Evenals ten onzent de Batavieren en in Duitschland de Germanen, leven in Frankrijk de Galliërs in de taal allergunstigst voort. Men spreekt van probité (braafheid) en franchise (rondborstigheid) - Gauloise, van manières gauloises (manieren van den goeden ouden tijd), van l'esprit Gaulois (goedaardige, beminlijke, vergoelijkende geest); terwijl un Gaulois in dat land een man van den ouden stempel, une expression Gauloise een ouderwetsch gezegde aanduidt.
| |
| |
| |
[Gaulois]
Gaulois, (fr.), tegenwoordig aardig, maar van twijfelachtig zedelijk gehalte.
| |
[Gauloiserie]
Gauloiserie, woord van Vinet (1797-1847) omtrent Blaise Pascal († 1662), ter aanduiding dat deze schepper van den Franschen stijl ‘het losse en naïve der vaderen liet varen’. Al wat oud is, is den Franschen Gaulois (Gallisch); mitsdien spreken zij van ‘probité’ en ‘franchise gauloise’, van ‘manière g.’ = manieren van den goeden ouden tijd, en noemden iemand van den ouden stempel ‘un Gaulois;’ vandaar ook: ‘le bon rire gaulois’ de gulle lach der vaderen, en naar de vrijere opvatting dier dagen komt ook gaulois voor in de beteekenis van ondeugend, loszinnig en derg.
| |
[Gautlope]
Gautlope, zie Gantlope.
| |
[Gausom]
Gausom, (n. hebr.), zegel. Van hebr. chótam.
| |
[Gautama]
Gautama of Gaudama, oppergod der Birmanen, de vier hoofdwaarheden van Gautama zijn: 1o. Lijden bestaat; 2e. De oorzaak daarvan is ‘erfzonde’ d.i. de som der zonden in vroegere bestaansvormen bedreven; 3o. Het lijden eindigt in Nirvana (vernietiging); 4o. Den weg naar Nirvana vormen acht deugden: recht geloof, recht oordeel, rechte taal, recht doel, rechte praktijk, rechte gehoorzaamheid, recht geheugen en rechte zelfbeschouwing.
| |
[Gave Gods]
Gave Gods, euphemisme voor de ‘heete sieckte’ of pest.
| |
[Gavé]
Gavé, (fr.), in de taal der Fransche anarchisten, een rijke burger; van se gaver = zich overzadigen.
| |
[Gavotte]
Gavotte, (fr. muz.), oude Fransche dans, in allabreve maat (2/2), matig snel, komt gewoonlijk in de suite (z.a.) voor, en volgt meestal op de sarabande (z.a.).
| |
[Gavroche]
Gavroche, (fr.), grappige, brutale straatjongen, type van den Parijsschen; naar een onverganklijk type van dien naam in de Misérables van Victor Hugo.
| |
[Gawe]
Gawe, (transv.), gaaf, goed.
| |
[Gawroeso]
Gawroeso, (n. hebr.), gezelschap. Van gawwer, (z, a.).
| |
[Gawwer]
Gawwer, (n. hebr.), makker, vriend.
| |
[Gay]
Gay, (wap.), vroolijk, opgesmukt.
| |
[Gayant]
Gayant, de reus van Douai, dertig voet lang, die met zijn vrouw van twintig voet en zijne drie kinderen in iederen feestlijken optocht te Douai paradeert. Deze reuzen zijn teenen korven met houten koppen en sierlijk uitgedost.
| |
[Gazan]
Gazan, (n. hebr.), eig. opziener, voorganger in het gebed, voorzanger ter Synagoge.
| |
[Gazel]
Gazel, (ar.), oorspr. gazaal, in n. afr. gazeel, lyrisch didaktisch gedicht van eigenaardigen vorm, omdat het eindrijm der beide eerste regels telkens herhaald wordt, nu en dan door een of meer rijmlooze regels afgewisseld.
| |
[Gazeeren]
Gazeeren, op het Israël. Nieuwjaarsfeest iemand een goede beslissing of bestemming toewenschen. Van hebr. gezeera = besluit.
| |
[Gazette]
Gazette, krant, in Frankrijk, Spanje, Portugal en Engeland, zoo genoemd naar de kleine munt gazeta, of gazetta, vroeger in Italië gangbaar, waarvoor men ze kocht, in België gazet; het eerst in Venetië in 1563.
| |
[Gazir]
Gazir, zwijn, hebr. chazier.
| |
[Gazzer]
Gazzer, (van het Hebr. Chazir = zwijn), slechte kerel.
| |
[Geaccidenteerd]
Geaccidenteerd, (mil.), oneffen, hobbelig, vol ongelijkmatigheden (accidents); van wegen en terreinen. Fr. accidenté, ook fig. bewogen, vol lotwisselingen.
| |
[Geangliseerd paard]
Geangliseerd paard, paard met kort afgesneden en dicht aan het lijf hoog opgedrongen (vergroeiden) staart.
| |
[Geappeld kruis]
Geappeld kruis, (wap.), kruis waarbij de armen in bollen eindigen.
| |
[Gebaard]
Gebaard, (wap.), met een baard, van email, (menschen, dieren, enz.).
| |
[Gebaard]
Gebaard, (wap.), door lijnen evenwijdig aan den linkerdiagonaal verdeeld in een aantal even breede strooken, afwisselend van metaal en kleur. Het aantal strooken wordt vermeld, en is altijd even.
| |
[Gebaldoverd]
Gebaldoverd, (barg.), aangewezen.
| |
| |
| |
[Geband]
Geband, (wap.), door lijnen evenwijdig aan den rechterdiagonaal verdeeld in een aantal even breede strooken, afwisselend van metaal en kleur. Het aantal strooken wordt vermeld, en is altijd even.
| |
[Gebastilleerd]
Gebastilleerd, (wap.), met tinnen, alleen aan den onderkant.
| |
[Gebedenteller]
Gebedenteller, bij P.C. Hooft voor rozenkrans, (zie bij Paternoster), omdat deze in aaneengeregen grootere en kleinere balletjes of koralen bestaat, welke het aantal der opgezegde gebeden aanwijzen.
| |
[Gebekt]
Gebekt, (wap.), met een bek, email, (vogels).
| |
[Geber]
Geber, zie Gheber.
| |
[Gebesanteerd]
Gebesanteerd, (wap.), bezaaid met besanten. (z.a.).
| |
[Gebeuwen]
Gebeuwen, (barg.), roepen.
| |
[Gebladerd]
Gebladerd, (wap.), met bladeren (bloemen, vruchten, boomen).
| |
[Gebloemd]
Gebloemd, (wap.), met bloemen (planten); bezet met bloemen (boordsels, zoomen); met bloemvormige uiteinden (kruisen).
| |
[Geblokt]
Geblokt, (wap.), samengesteld uit blokken, afwisselend van metaal en kleur (in één rij).
| |
[Geboden (Hij zet er zijn tien - in]
Geboden (Hij zet er zijn tien - in, iemand de vingers of de nagels in het gezicht zetten. Ook, hij gebruikt zijne tien geboden = hij eet met de vingers en niet met vork en lepel. Om het getal tien eene toespeling op de tien geboden uit Mozes' wet.
| |
[Gebonden]
Gebonden, (muz.), z. legato zooveel als strenge stijl; zie ook Galante stijl.
| |
[Gebonden]
Gebonden, (wap)., door een band, koord, lint, enz. vereenigd tot een bundel van meer gelijksoortige voorwerpen.
| |
[Geboord]
Geboord, (wap.), met boordsel kleur of metaal. Is het boordsel zeer smal dan heet het bij de fr. herauten filière en de figuur fimbrié of frauché.
| |
[Gebouw ('t -]
Gebouw ('t -, kortaf in 't Haagsch, het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen.
| |
[Gebraden duiven, die iemand in den mond vliegen]
Gebraden duiven, die iemand in den mond vliegen, oorspr. gr. bij Krates en vele anderen, ook bij Hans Sachs, Rabelais e.a. in beschrijvingen van de gouden eeuw of Luilekkerland.
| |
[Gebraden haan uithangen (Den -]
Gebraden haan uithangen (Den -, goede sier maken, zich weelderig aanstellen; naar het uithangbord van voormalige gaarkeukens.
| |
[Gebroken]
Gebroken, (wap.), veranderd door verandering of omzetting der kleuren, of ook door een barensteel (z.a.).
| |
[Gebruikskunst]
Gebruikskunst, schilderkunst toegepast op artikelen van dagelijksch gebruik, als op glasramen, glas- en gleiswerk, vazen, flacons, meubelkasten, tapijten, enz. Deze kunst, sedert drie eeuwen en langer in verval, geraakt niet in Engeland alleen, maar nu ook bepaald in België en Frankrijk tot een nieuw leven.
| |
[Gebuizerd]
Gebuizerd, (barg.), gedronken; van mnl. buisen of buysen = lustig drinken.
| |
[Gebuurte]
Gebuurte, (transv.), buurt.
| |
[Gecommitteerde Raden]
Gecommitteerde Raden, oudtijds ongeveer hetzelfde als thans de Gedeputeerde Staten.
| |
[Geconiedereerde Staten]
Geconiedereerde Staten, de elf staten, die tegen de Unie opstonden in den Amerikaanschen burgeroorlog (1861-1866), nml. Georgie, N. en Z. Carolina, Virginië, Tennessee, Alabama, Louisiana, Arkansas, Mississippi, Florida en Texas.
| |
[Gecoördineerde begrippen]
Gecoördineerde begrippen, begrippen, die naast elkander staan in rang, waarvan niet het eene uit het andere voortvloeit. Tegenovergesteld aan gesubordineerde begrippen = begrippen, welke uit hoofdbegrippen voortvloeien, en dus aan deze ondergeschikt (gesubordineerd) zijn.
| |
[Gecreneleerd]
Gecreneleerd, (wap.), zie Gekanteeld.
| |
[Gedachten (Op twee - hinken]
Gedachten (Op twee - hinken, weifelen, ontleend aan het Bijbelsche verhaal van Elia op den Karmel (I Kon. XVIII:21).
| |
| |
| |
[Gedachteniswapen]
Gedachteniswapen, een wapen dat deel uitmaakt van een ander en daarin geplaatst is ter herinnering aan een of ander historisch feit. Zoo bevatten het Oostenrijksche wapen (vastgesteld 1836) en het Pruisische (vastg. 1817) vele gedachteniswapens.
| |
[Gedalja (Vastendag van -]
Gedalja (Vastendag van -, Joodsche vastendag op den 3den Tisri (in September of October) wegens de vernietiging van de laatste rest van Israël's nationale zelfstandigheid uit den tijd des eersten tempels (Jeremia XLI).
| |
[Gedamasceerd]
Gedamasceerd, (wap.), veld, gouden of zilveren met iets donkerder figuren, krullen, enz. de op het veld aangebrachte damasceeringen zijn geen stukken; naar de stad Damascus.
| |
[Gedanken sind zollfrei]
Gedanken sind zollfrei, gedachten zijn tolvrij. Luther in zijn ‘Von weltlicher Oberkeit, wie man ihr Gehorsam schuldig sei’, in eenigszins anderen vorm in het Latijn bij Cicero pro Milone XXIX, 79: Liberae sunt nostrae cogitationes e.a.
| |
[Gedeeld]
Gedeeld, (wap.), door een verticale lijn in twee gelijke helften verdeeld.
| |
[Gedekt]
Gedekt, (wap.), met een dak, email (gebouwen), of met een torentje op het dak. Ook wordt een schild gedekt door kroon, helm, wrong of helmteeken.
| |
[Gedichtsel]
Gedichtsel, (Bijbelvertaling Gen. VI, 5), vrucht der overdenking = voornemens, plannen.
| |
[Gedienstige geest]
Gedienstige geest, dienstbode; schertsend en op den klank af uit Hebr. I vs. 14, waar het van de engelen gezegd wordt.
| |
[Gedomicilieerde wissel]
Gedomicilieerde wissel, wissel betaalbaar gesteld bij een ander dan den betrokkene.
| |
[Gedrageu]
Gedrageu, (wap.), met een ander stuk onder zich, dat het hoofdstuk schijnt te ondersteunen. Het stuk, dat gedragen wordt, is de hoofdfiguur.
| |
[Gedriedeeld]
Gedriedeeld, (wap.), een op eenigerlei wijs door twee evenwijdige lijnen of door een keper of gaffellijn in drie gelijke deelen verdeeld veld, als de drie deelen ieder een afzonderlijk email hebben.
| |
[Gedsje]
Gedsje, zie Gids.
| |
[Geduld is zulk een schoone zaak]
Geduld is zulk een schoone zaak, Van Alphen, Kindergedichtjes.
| |
[Geëclipseerd]
Geëclipseerd, (wap.), zie Verduisterd.
| |
[Geef den Keizer, wat des Keizers is, en Gode wat Godes is]
Geef den Keizer, wat des Keizers is, en Gode wat Godes is. Aansporing om het verschuldigde te betalen en Gods geboden op te volgen. Ontleend aan het gezegde van Jezus (Matth. XXII:21). Komt ook voor als omschrift van een ouden Batenburgschen dukaat uit de 16e eeuw.
| |
[Geef mij de vijf]
Geef mij de vijf, d.i. de vijf vingers, dus de heele hand, ten bewijze dat 't goed gemeend is, - en niet koel of afgemeten een paar vingers, gelijk uit onverschilligheid of ook uit hooghartigheid vaak geschiedt.
| |
[Geef mij waar ik sta]
Geef mij waar ik sta, zie Dos moi poe sto.
| |
[Geeft 'm katoen]
Geeft 'm katoen of geeft 'm van draad, (toon.), uitbundig schreeuwen om effect te maken, onnatuurlijke stemverheffing. Ook milit. Schiet hem dood; ook: sla er maar op!
| |
[Geëikeld]
Geëikeld, (wap.), met vruchten, eikels.
| |
[Geel]
Geel, (barg.), goud.
| |
[Geel vaantje]
Geel vaantje, zie Gele buis dragen.
| |
[Geel]
Geel of Gheel (Naar - gaan, krankzinnig worden. Geel, een plaatsje in de Belg. provincie Antwerpen, is sedert eeuwen een oord, waar bijna allen zich bezig houden met krankzinnigenverpleging.
| |
[Geelhart]
Geelhart, zie Groenhart.
| |
[Geeltjes]
Geeltjes, dukaten, in 't algemeen goudstukken.
| |
[Geënt]
Geënt, (wap.), niet volgens een rechte lijn afgescheiden, doch de deelen met uitsteksels van eenigerlei vorm, in elkaar grijpend.
| |
[Geer]
Geer, bwk.), schuin vlak; eene kamer geert, wanneer de eene zijde smaller is, dan de andere en de rechtstaande muren in het grondplan stompe en scherpe hoeken vormen.
| |
| |
| |
[Geeri]
Geeri, zie Gheerai.
| |
[Geer]
Geer, (wap.), een rechthoekige driehoek, met den rechten hoek en een rechthoekszijde langs den schildrand, vanwaar de geer uitgaat, en met de punt in het middenpunt of in de middellijn van het schild liggend.
| |
[Geerten, (Sint - minne]
Geerten, (Sint - minne, heildronk hij afscheid of bij het aanvaarden van een reis; van Geertruida, dochter van Pepijn van Landen, dezelfde wier naam wij weervinden in Geertruidenberg.
| |
[Geesel past zoo'n brandmerk (Op zoo'n -]
Geesel past zoo'n brandmerk (Op zoo'n -, na zulk een kostlijk maal past zulk een lekkere sigaar; Geldersch spreekwoord, uit de dagen toen bij erge booswichten na de geeseling het brandmerken werd toegepast. Aan de geeseling ging voor den delinquent een goede maaltijd vooraf, opdat hij ze beter zou kunnen doorstaan.
| |
[Geeselaars]
Geeselaars of Geeselbroeders, broederschap van dwepers, in 1260 ingesteld door den kluizenaar Rainer te Perugia, die op zekere tijden hun lichamen in het openbaar door vinnige geeselslagen teisterden. Later vervolgd wordend, namen ze in Frankrijk den naam van Begharden, in Duitschland dien van Kruisbroeders aan. Zie Flagellanten.
| |
[Geest]
Geest, in Rinsumageest en derg. ook wel gaast en gast in Gaasterland en Grootegast, zandgrond met veen gemengd.
| |
[Geest (De - is wel gewillig, maar het vleesch is zwak]
Geest (De - is wel gewillig, maar het vleesch is zwak, het voornemen bestaat, de bedoeling is goed, maar het goede voornemen wordt niet uitgevoerd; ontleend aan Matth. XXVI:41.
| |
[Geeuwen]
Geeuwen, (barg.), zingen.
| |
[Geeuwert, (Een fokkende]
Geeuwert, (Een fokkende - (barg.), een kleine jongen.
| |
[Geëvend]
Geëvend, (wap.), met stukken te weêrszijden naast zich, welke in dezelfde richting gerangschikt zijn.
| |
[Gefaast]
Gefaast, (wap.), door horizontale lijnen verdeeld in een aantal even breede stroken van afwisselend email.
| |
[Geferteleert]
Geferteleert, (wap.), zie Latwerk en Getralied.
| |
[Gefingeerde munt]
Gefingeerde munt, (hand.), niet werkelijk geslagen munt; rekenmunt, b.v. het Banco-Mark in Hamburg.
| |
[Gefiatteerde balans]
Gefiatteerde balans, (hand.), balans, bij welks samenstelling men den inventaris zóo taxeert, dat de toestand van de handelszaak te rooskleurig wordt voorgesteld. Een geflatteerde B. leidt bijna onvermijdelijk tot opdrijving van onnoodige uitgaven, bij handelsondernemingen tot uitkeering van winsten, die niet gemaakt zijn en werkt dus op den duur noodlottig.
| |
[Geflenst]
Geflenst, (toon.), saamgelapt; zoo ziet een tooneel bij de opvoering van een stuk er uit, wanneer het materieel ontoereikend is.
| |
[Geflep]
Geflep, (barg.), gerinkel.
| |
[Gefloat worden]
Gefloat worden, (hand.), overstroomd worden, van Compunies, spoorwegmaatschappijen en andere ondernemingen in Noord-Amerika, die 't niet houden kunnen. Van eng. to float, overstroomen, eene maatschappij oprichten.
| |
[Gefort zijn]
Gefort zijn, (mil.), buiten echt met eene vrouw leven, lett. op een fort zitten, alzoo gebonden zijn aan een plaats, daardoor niet meer kunnen gaan, waar men wil.
| |
[Gegabt]
Gegabt, (barg.), gestolen.
| |
[Gegaufreerde manchetten]
Gegaufreerde manchetten, lubben met zeer fijne plooien, die er met een warm ijzer werden ingedrukt; van gaufre (fr.) = wafel, dewijl het ijzertje dichtsloeg als een wafelijzer.
| |
[Gegeerd]
Gegeerd, (wap.), overdekt met of verdeeld in een even aantal rechthoekige driehoeken van afwisselend email.
| |
[Gegen Consum]
Gegen Consum, (hgd.), tegen vertering eene zaal bijv. aan een tooneelzelschap verhuren, alzoo, dat de zaal gratis aan dat gezelschap wordt afgestaan, mits de toeschouwers genoeg verteren.
| |
[Gegen Demokraten helfen nur Soldaten]
Gegen Demokraten helfen nur Soldaten, tegen demokraten helpen slechts soldaten, slot van het gedicht van v. Merckel: die fünfte Zunft. Zeer bekend geworden, doordat de overste v. Griesheim in 1848 de uitdrukking als titel voor eene brochure gebruikte.
| |
| |
| |
[Gegespt]
Gegespt, (wap.), met gesp. van ander email.
| |
[Gegolfd]
Gegolfd, (wap.), met een balk, paal, enz. wanneer zijn lijnen niet recht maar golvend zijn; het schild of een figuur, wanneer het door golvende lijnen in waterpasrichting in een even getal stukken verdeeld is. De gegolfde paal loopt van boven uit in een vlam en heet bij de fr. herauten flambant.
| |
[Gegrond]
Gegrond, (wap.), op een grond van ander email geplaatst, boomen, gebouwen, e.a. De grond is eene variatie van den voet. Het gewone email is sinopel of grasgrond.
| |
[Gehalsband]
Gehalsband, (wap.), met een halsband van ander email.
| |
[Gehameid]
Gehameid, (wap.), gesloten door verticale van onderen gepunte balken bijv. poorten.
| |
[Gehandeld]
Gehandeld, (barg.), bestolen.
| |
[Gehandschoend]
Gehandschoend, (wap.). met een handschoen, (z.a.).
| |
[Geharnast]
Geharnast, (wap.), met een harnas of een deel daarvan bekleed (menschen, lichaamsdeelen).
| |
[Geharnaste rede]
Geharnaste rede, aanval enz. gespierd, in krachtige bewoordingen.
| |
[Geheid]
Geheid, (kma. toon. muz.), vast er in zittend, goed. De repetitie ging geheid, d.i. alsof die geheid was.
| |
[Geheim comité. à la Búonarotti]
Geheim comité. à la Búonarotti, heimelijke vereeniging in den trant van die van B., den vertrouweling van Robespierre, communistisch samenzweerder onder het Directoire (z.a.) te Parijs († 1839 als gedeporteerde).
| |
[Geheimboek]
Geheimboek, (hand.), het boek, dat door den chef eener handelszaak gehouden wordt, over artikelen of zaken, die hij niet ter kennis van zijn bedienden brengen wil. In denzelfden trant heet een geheim kasboek een geheime balans.
| |
[Gehenna]
Gehenna, hel (Matth. 5 v. 22, 29, 30; 10 v. 28; 18 v. 9; 23 v. 15, 33), afkomstig van hebr. geei Hinnom = dal Hinnom, een aangenaam dal bij Jerusalem, waar de oude Israëlieten aan Moloch dieren en zelfs kinderen offerden (1 Kon. 11 v. 7), en dat, na de afschaffing dezer offers door den koning Josia (2 Kon. 23 v. 10) diende tot begraafplaats voor de lijken van misdadigers en tot verbranding van onreinigheden; van hier, strafplaats in het doodenrijk (den Sjeôl) voor de goddeloozen, tegenover eene andere plaats voor de vromen, het Paradijs (z.a.) genoemd.
| |
[Geherrie]
Geherrie, zie herrie.
| |
[Gehoond]
Gehoond, (wap.), met een stompje, waar de staart moest zitten; deze is afgesneden en verwijderd, de tanden zijn uitgebroken, eveneens de nagels, de tong ontbreekt.
| |
[Gehoornd]
Gehoornd, (wap.), met hoorns (dieren).
| |
[Gehuifd]
Gehuifd, (wap.), een huif of kap dragende.
| |
[Gei-hinnom]
Gei-hinnom, (hebr.), (Joodsch-Duitsche volksuitspraak Geinem, Grieksche uitspr. Gehenna), zie Gehenna.
| |
[Geider]
Geider, (van hebr. cheder = vertrek, studie-vertrek), godsdienstschool.
| |
[Geijzerd]
Geijzerd, (wap.), geharnast.
| |
[Geilek]
Geilek, (n. hebr.), deel, aandeel. Hebr. chélek.
| |
[Geilew]
Geilew, (n. hebr.), vet, talk. Hebr. chéleb, chèleb.
| |
[Gein]
Gein, in de taal der aardrijkskunde, doortocht van water; ook, waterlozing. Oudere vorm: gana.
| |
[Gein]
Gein, (toon.), joodsche volkstaal, aardigheid, geestigheid, liefheid; van hebr. cheen, gunst, liefelijkheid, aardigheid; vandaar pleizier, pret, zoo ook geinmakers (pretmakers).
| |
[Geïntimeerde]
Geïntimeerde, gedagvaarde in hooger beroep. Fr. intimer, aankondigen, (vonnis) beteekenen.
| |
[Geirem]
Geirem, (hebr.) ban. In geirem doen = iemand in den ban doen.
| |
[Geivoesch]
Geivoesch, (n. hebr.), verdrijving, Joden-vervolging.
| |
[Geischek]
Geischek, (hebr.), lust, zin.
| |
| |
| |
[Geiser]
Geiser, ook wel geyzer, periodieke heetwaterspringbronnen op IJsland; men vindt ze op eene vlakte noordwest van den vulkaan Hecla. Geysir, (ijsl.), onstuimig, woedend, vandaar badketel, die dadelijk warm water geeft.
| |
[Geislersche buis]
Geislersche buis, langwerpige glazen bnis, met verdunde lucht, of eenig gas, gevuld, en aan welke uiteinden platinaspitsen - z.g. electroden - gesmolten zijn, naar den fabrikant Geisler te Bonn. Zie X-stralen en Crookes'buis (Aanhangsel.)
| |
[Geist der stets verneint (Der -]
Geist der stets verneint (Der -, de geest, die altoos ontkent, naam, dien Mephisto zich in Goethe's Faust geeft in zijn gesprek in den Hemel; fig. de weerbarstige, ongeloovige en ongevoelige mensch.
| |
[Geit]
Geit, (k.m.a.), knap, flink, kranig man.
| |
[Gejasperde jongen]
Gejasperde jongen, (barg.), iemand, die gezeten heeft.
| |
[Gekamd]
Gekamd, (wap.), met een kam van ander email (hanen).
| |
[Gekantonneerd]
Gekantonneerd, (wap.), met gelijke figuren in de vier hoeken om de hoofdfiguur.
| |
[Gekapt]
Gekapt, (wap.), door een keperlijn verdeeld in twee deelen. De punt der keperlijn raakt den bovenkant van het schild niet.
| |
[Gekapt - gekousd]
Gekapt - gekousd, (wap.), het veld is in drieën verdeeld door twee keperlijnen, die in de zijden van het schild samenkomen, doch niet reiken tot aan den boven- en onderkant..
| |
[Gekard]
Gekard, (k.m.a.), verwijderd, ook evenals bij de studenten, gesjeesd.
| |
[Gekeperd]
Gekeperd, (wap.), door keperlijnen in een getal even breede kepers van afwisselend email verdeeld.
| |
[Geketend]
Geketend, (wap.), met een keten of koord, aan den band, om hals of buik (dieren).
| |
[Gekheid, mer neet boeten de (schraôm]
Gekheid, mer neet boeten de (schraôm, spreuk der Societeit Momus te Maastricht, dwaasheid, maar niet buiten de perken.
| |
[Gekinkt]
Gekinkt, (wap.), heet het kruis wanneer zijn armen eindigen in den vorm van krukhoofden; zijn het halve, alle vier in dezelfde richting, dat noemen de fr. herauten zult een kruis fylot.
| |
[Gekkenspel]
Gekkenspel of Zottenspel, een wedstrijd tusschen de narren der verschillende rederijkerskamers in het zeggen en doen van dwaasheden.
| |
[Geklauwd]
Geklauwd, (wap.), met klauwen van ander email (dieren).
| |
[Geklaverd]
Geklaverd, (wap.), met uiteinden in den vorm van klaverbladen (ankers, kruisen, enz.).
| |
[Gekleed]
Gekleed, (wap.), met kleedingstukken van ander email.
| |
[Geklepeld]
Geklepeld, (wap.), met een klepel (klokken).
| |
[Gekloft]
Gekloft, (barg.), gekleed.
| |
[Geklokt]
Geklokt, (wap.), met een klok aan den hals (runderen, schapen); met klokken aan den onderkant (faas, enz.), zie Campania.
| |
[Gekloste eieren]
Gekloste eieren, (rest.), omelet.
| |
[Geknijft, Gespant]
Geknijft, Gespant, (barg.), gegrepen.
| |
[Geknoopt]
Geknoopt, (wap.), in bochten voorgesteld, zoodat indien de uiteinden werden aangehaald, een knoop zou ontstaan (slangen, linten).
| |
[Geknopt]
Geknopt, (wap.), met een hart van ander email (bloemen).
| |
[Geknopt]
Geknopt, (wap.), met knoppen op de uiteinden (degens, kruisen).
| |
[Gekousd]
Gekousd, (wap.), door een omgekeerde keperlijn verdeeld in twee deelen. Zie Gekapt.
| |
[Gekrookt riet]
Gekrookt riet, zie Rookende vlaswiek.
| |
[Gekroond]
Gekroond, (wap.), met een kroon op het hoofd.
| |
[Gekruist]
Gekruist, (wap.), geplàatst in den vorm van een kruis.
| |
[Gekrukt]
Gekrukt, (wap.), met uiteinden als krukhoofden.
| |
[Gekwartierd]
Gekwartierd, (wap.), met andere wapens saamgevoegd in één schild.
| |
| |
| |
[Gekwartileerd]
Gekwartileerd, (wap.), door een horizontale en een verticale lijn in vier gelijke deelen verdeeld.
| |
[Gelag]
Gelag, onaangename, slechte toestand, lot. Ook, 't geen men neerlegt op tafel, om zijne vertering te betalen. Voor iemand het gelag betalen = betalen 't geen een ander verteerd heeft, fig. boeten voor de misdrijven van een ander.
| |
[Gelaleisch jaar]
Gelaleisch jaar, (chron.), een bestendig zonnejaar bij de Perzen in 1079 n.C. ingevoerd door den Turkschen keizer Gelal. Iedere maand heeft 30 dagen, en op het einde van een gewoon jaar worden er 5, en van een schrikkeljaar 6 bijgevoegd.
| |
[Gelavie]
Gelavie, (wap.), speer, lans, ook voor banier gebruikt.
| |
[Geld stinkt niet]
Geld stinkt niet, of lat. pecunia non olet, wat Vespasianus tot zijn zoon Titus gezegd zou hebben, op diens vraag of hij niets rook aan een zak, gevuld met de eerste opbrengst der belasting op de privaten; naar die belasting heeten in Frankrijk de openbare waterplaatsen vespasiennes.
| |
[Geldersch geloof (Geen beter geloof dan een]
Geldersch geloof (Geen beter geloof dan een - (Zeeuwsch-Vlaanderen), Geldersch, woordspeling met geld, en geloof met crediet, dus: die met geld in de hand komt, heeft het meeste crediet.
| |
[Geldersch Kruis]
Geldersch Kruis, (wap.), kruis waarvan de zijlijnen der armen zich naar buiten buigen, zoodat zij aan het uiteinde aanmerkelijk breeder zijn.
| |
[Geldersche Achilles, (De -]
Geldersche Achilles, (De -, bijnaam van den geduchten Maarten van Rossem († 1555), veldmaarschalk, de rechterhand van hertog Karel van Gelre († 1538).
| |
[Geldersche Alcides, (De -]
Geldersche Alcides, (De -, bijnaam van hertog Karel van Gelre, den Hercules zijner eeuw. Alcides was de bijnaam van Hercules; van gr. alkè (oorlogsmoed, strijdkracht).
| |
[Geldersche Marius (De -]
Geldersche Marius (De -, hetzelfde als Geld. Achilles, (z.a.). De Rom. veldheer Cajus Marius † 86 v.C. was rusteloos in 't oorlogen, en hield daarin ook veel van blakeren.
| |
[Geldersche Blom (De -]
Geldersche Blom (De -, naam van verschillende logementen, o.a. te Arnhem, te Utrecht en te Gorkum. Deze bloem is de mispelbloem, het oude wapen van Gelder. Vanhier ook de familienaam Gelderblom.
| |
[Geldkoers]
Geldkoers, (hand.), de prijs van len dag van verschillende geldsoorten.
| |
[Geldsachen (In - hört die Gemüthlichkeit auf]
Geldsachen (In - hört die Gemüthlichkeit auf, eigenlijk Bei Geldfragen enz. In zaken speelt het gevoel geen rol, woorden op 8 Juni 1847, in de ‘Kurie der drei Stände,’ van den vereenigden Pruissischen Landdag, door D.J.L. Harrsemann, later minister van financiën, uitgespreken. Meest gebezigd als ‘Da hört die Gemüthlichkeit auf.’
| |
[Geldsnoeiers]
Geldsnoeiers, personen, die de randen der muntstukken afsneden en de dus verminderde stukken voor volwichtig uitgaven, behaalden in vorige eeuwen en tot op 1846 grove, maar onrechtmatige winsten. Om te kunnen oordeelen of een stuk gesnoeid was of niet, voerde men in 1749 het kabelen in, d.i. het maken van schuine inkervingen op den rand, tegenwoordig maakt men kartelingen, nl. rechte inkervingen. De snoeiers stoorden zich er niet aan, sneden de randen af en maakten een nieuwen kabelrand.
| |
[Gele buis dragen (Het -]
Gele buis dragen (Het -, de blakende gunst des Keizers van China genieten, gelijk hoogbevoorrechten Chineezen te beurt valt, als deze zich in een geel buis mogen kleeden, evenals hun keizer zelf doet. De hoogste onderscheiding, welke aan eenig sterveling in het Hemelsche Rijk kan ten deel vallen, is, dat Z.M. zijn eigen geel buis uittrekt, om er den begunstigde mede te bekleeden. Voor zeer bizondere verdiensten wordt hierbij nog verleend het Gele vaantje, dat door den bezitter in de rechterhand wordt gedragen, en hem souverein recht geeft over leven en dood.
| |
[Geledigd]
Geledigd, (wap.), geheel uitgehold, zoodat alleen een smalle rand overblijft langs den omtrek, (kruisen enz.).
| |
[Gele ras (Het -]
Gele ras (Het -, de Chineezen, naar hun gele tint en voorliefde voor de gele kleur.
| |
| |
| |
[Gelegenheidsgezicht]
Gelegenheidsgezicht, een gelaat, dat zich naar tijdsgelegenheid, blijde, droevig, preutsch, benauwd, verbaasd toont, gelijk een veteraan op het tooneel. Vooral ten aanzien van het godsdienstige veel gebezigd.
| |
[Geleeuwd]
Geleeuwd, (wap.), zie Klimmend en Lionné; vgl. geluipaard; een geleeuwde luipaard is een loopende, niet aanziende leeuw en een geluipaarde leeuw is een klimmende, aanziende leeuw; omdat de leeuw altijd klimmend, niet aanziend is.
| |
[Geleid (Hij heeft -]
Geleid (Hij heeft -, had de leiding, nam de leiding (sportt.), hij was vooraan bijv. tot aan de zooveelste ronde. Van eng. to lead.
| |
[Geleibrief]
Geleibrief, (hand.), zie Moratorium.
| |
[Geleide]
Geleide, (hand.), zie Convooi.
| |
[Geleld]
Geleld, (wap.), met lellen van ander email (hanen, kalkoenen, visschen).
| |
[Gelelied]
Gelelied, (wap.), met uiteinden in den vorm van leliën; met leliën aan de uiteinden.
| |
[Gelijke monniken, gelijke kappen]
Gelijke monniken, gelijke kappen, vgl. Cucullus (z.a.).
| |
[Gelijk doen]
Gelijk doen, (barg.), deelen.
| |
[Gelijkvloersch]
Gelijkvloersch, alledaagsch, niet verheven, bijv. een gesprek, fig. ontleend aan een huis met hooge verdiepingen.
| |
[Gellep]
Gellep, (barg.), buit.
| |
[Gellep, de massemat doen]
Gellep, de massemat doen (barg.), met elkander deelen.
| |
[Gelling]
Gelling, (transv.), gallon, maat voor natte waren, van eng. gallon.
| |
[Geloempang]
Geloempang, zie Kroeng.
| |
[Geloof, hoop en liefde]
Geloof, hoop en liefde, I Kor. XIII:13 (vgl. I Thess. I:3; V:8).
| |
[Geloof (Het - maakt zalig]
Geloof (Het - maakt zalig, gewijzigd naar Marc. XVI vs. 16: ‘die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.’
| |
[Geloof (Het - verzet bergen]
Geloof (Het - verzet bergen, d.i. voor den geloovige is niets onmogelijk, letterlijk naar I Kor. 13:2, verg. Math. XVII:20, en Marc. XI:23.
| |
[Geloofszendelingen]
Geloofszendelingen, zendelingen uit Amerika, Engeland en Duitschland, die zonder tot eenig Zendelinggenootschap te behooren, zonder voorbereiding of opleiding, onder de Heidenen uitgaan, maar niet op een vaste plaats blijven, doch een trekkend leven leiden, als reizende Evangelisten, zonder contrôle, maar ook zonder salaris. Zij verwachten alles van God, die hun bekwaamheid en salaris geeft, die ook hun bestuurder is. Zij willen - echt Amerikaansch! - de wereld in dertig jaren bekeerd zien; Frederic Arnot is zeker de meest bekende.
| |
[Geluipaard]
Geluipaard, (wap.), zie Stappend, (leeuwen.)
| |
[Gelukkig Arabie]
Gelukkig Arabie, onjuiste vertaling van lat. Arabia felix, dat eenvoudig beteekent aan de rechterzijde, d.i. Arabië aan de ‘felix’ van Mecca; de linker, dus ongelukkige stad is Al-Shan.
| |
[Gemakajemol]
Gemakajemol, (barg.), geslagen.
| |
[Gemanteld]
Gemanteld, (wap.), verdeeld door een keperlijn wier onderste punten liggen in de onderhoeken van het schild.
| |
[Gemara Gennòrò]
Gemara Gennòrò, volmaking, van hebr. gamer (hij heeft voleindigd), maakt met de Mischna (z.a.) den Talmud (z.a.) uit. Ze heet ‘volmaking’ met het oog op de Mischna, welke ze uitlegt en aanvult bij wijze van commentaar.
| |
[Gemara]
Gemara, (n. hebr.). (Hoogd. uitspr. gemoro) leering, naam der Talmudboeken.
| |
[Gemeenlandshuis]
Gemeenlandshuis, het huis, waar de vergaderingen van het waterschapsbestuur gehouden worden, waar de archieven van 't waterschap berusten, in 't kort: het Raadhuis van 't waterschap.
| |
[Gemeenlandssluis]
Gemeenlandssluis, sluis dienend tot gemeenschappelijke uitwatering der landerijen van een polder, of een waterschap, staande onder toezicht van en onderhouden door het waterschapsbestuur.
| |
[Gemengd koor]
Gemengd koor, (muz.), ital. coro pieno; lat. plenus chorus, samenwerking van mannen- en vrouwen- of kinderstemmen, dus bas, tenor, alt en sopraan; in tegenstelling van de koren met gelijke stemmen (voces aequales) mannenkoren, vrouwenkoren, kinderkoren. Bij het orgel: fr. jeux composés, samengestelde hulpstemmen.
| |
| |
| |
[Gemengde jagers]
Gemengde jagers, (mil.), snijboonen met aardappels, naar de groene uniformen der jagers.
| |
[Gemerk]
Gemerk, (wap.), kenteeken.
| |
[Gemeste kalf slachten (Het -]
Gemeste kalf slachten (Het -, een feestmaal houden. Uit Luk. 15 vs. 23, 27.
| |
[Gemielatte Gasadin]
Gemielatte Gasadin, (n. hebr), vergelding der vromen, Israëlietische instelling (1796), welke het verrichten der voorgeschreven plechtigheden bij stervenden en dooden beoogt, en tevens zorg draagt voor de begrafenis der leden.
| |
[Gemodereerden]
Gemodereerden, gematigden; in de 2de helft der vorige eeuw godgeleerden en predikanten, die niet in alles de kerkleer der Gereformeerden, uitgedrukt in de Formulieren van Eenigheid, beleden en beäamden, maar op sommige punten afweken.
| |
[Gemolt]
Gemolt, (barg.), om hals gebracht.
| |
[Gemot]
Gemot, (barg.), politie; het heele gemot, het gerecht.
| |
[Gemuilband]
Gemuilband, (wap), met een muilband (beren).
| |
[Genadepoortje, (Het -]
Genadepoortje, (Het -, achterdeurtje, waardoor men, hoewel eigenlijk onbevoegd, toegang kan krijgen tot eene tooneelvoorstelling, een concert, enz.
| |
[Genadeslag]
Genadeslag, de slag, welken men een gevonnist misdadiger enz. toebrengt, om hem uit zijn lijden te helpen, zijne stervenssmart te doen ophouden, door bespoediging van zijn dood. Fr. coup de grâce (z.a.).
| |
[Genageld]
Genageld, (wap.), met nagels aan de klauwen (dieren); met spijkers (hekwerk, enz.).
| |
[Gendarmes]
Gendarmes, (fr.), oorspronkelijk gens d'armes, mannen van wapenen; 1o. de wapenknechts uit den riddertijd; 2o. politie-mannen van gedeeltelijk militair, gedeeltelijk burgerlijk karakter.
| |
[Gendre (Mon -, tont est rompu]
Gendre (Mon -, tont est rompu, schoonzoon, alles is tusschen ons uit volzin uit Un chapeun de paille d'Italie, comedie van Labiche en Marc-Michel, in 1857 voor het eerst opgevoerd, die door Nonancourt zijn aanstaanden schoonzoon Fadinard telkenmale wordt toegeworpen, wanneer hij zich over dezen te beklagen heeft. Gemeenlijk schertsenderwijs gebezigd, om te zeggen dat men alle betrekkingen af breekt, dat alles uit is.
| |
[Geneefsche conventie]
Geneefsche conventie, de op het initiatief van den Zwitser Henri Dunant die in 1860 in ‘Un Souvenir de Solferino’ de ijslijkheden van een slagveld na den slag beschreef, tusschen het meerendeel der Europeesche Staten 22 Aug. 1864 te Genève getroffen overeenkomst, waarbij aan zieke en gewonde krijgslieden in den oorlog eene zekere mate van bescherming verleend en behoorlijke verpleging, ook door de tegenpartij, gewaarborgd wordt. Onder den titel: Conv. van G. voor de verbetering van het lot der gewonde krijgslieden bij de legers te velde. Deze Conventie is van blijvenden aard; vorige overeenkomsten of voorstellen waren van zeer tijdelijken aard, en het humaniteits-begrip daarin nedergelegd, ging later weer verloren. Die vroegere overeenkomsten waren:
1e. het verdrag van Aschaffenburg van 27 Juni 1743, na den veldslag van Dettingen gesloten tusschen de opperbevelhebbers van het Pragmatieke en van het Fransche leger, den Generaal Von Stair en den Maarschalk de Noailles, tot wederzijdsche bescherming van gewonden en hospitalen;
2e. het tractaat, den 6den Februari 1759 te Sluis, in Staats-Vlaanderen, tusschen Frankrijk en Engeland gesloten, regelend de zorg voor de zieken en gegewonden en hun verplegers;
3e. de conventie van Brandenburg van 7 September 1759, tusschen Frederik den Groote en Lodewijk XV, op de grondslagen van het Sluiser-tractaat;
4e. het voorstel, in 1800 door den beroemden Franschen legerarts Percy aan de generaals Moreau en Kray gezonden tot onschendbaar-verklaring van hospitalen en regeling der zorg voor de gewonden.
Deze op zich zelf staande uitingen van humaniteit bleven echter zonder gevolg. Zie ook Roode kruis.
| |
[Geneiwoh]
Geneiwoh, (n. hebr.), diefstal. Vgl. gannew.
| |
[Generaal-average]
Generaal-average, (hand.), algemeene averij: de Engelsche benaming voor averij grosse.
| |
| |
| |
[Generaal bajonet]
Generaal bajonet, bijnaam van den generaal David Hendrik baron Chassé, hem wegens zijne veldtochten in Spanje in Franschen dienst, gegeven, omdat hij vele aanvallen met geveld geweer liet doen.
| |
[Generaalbas]
Generaalbas of Generale-bas, (muz.), basstem, boven welke de akkoorden door cijfers zijn aangewezen. Ludovico Viadana († 1634) heet het Generaal-Basschrift te hebben verbeterd.
| |
[Generaal Seminarien]
Generaal Seminarien, (r.k.), de in het eind der vorige eeuw door Jozef II. opgerichte opvoedingsgestichten voor R. Katholieke geestelijken, bestemd om de opvoeding der toekomstige priesters aan de Kerk te ontnemen en den Staat in handen te geven.
| |
[Generalissimus]
Generalissimus, generaal en chef, opperbevelhebber; ital. generalissimo.
| |
[Generaliteitslanden]
Generaliteitslanden, of wingewesten, de grenslanden, die door de wapenen der Republiek voor en na op de Spanjaarden veroverd waren en geen deel uitmaakten van de Unie. Zij behoorden aan de Generaliteit d.i. aan de Vereenigde Provinciën in het gemeen en waren: Staats-Vlaanderen (het tegenwoordig z.g. vaste land van Zeeland), Staats-Brabant (bijna geheel Noord-Brabant en de stad Maastricht), de Landen van Overmaze (Valkenburg, Daalhem en 's-Hertogenrade), Staats-Oppergelder (Venlo, Montfoort en een paar forten) en de Westerwolden (het Z.-Oostelijk deel van Groningen.
| |
[Generatio aequivoca]
Generatio aequivoca, (lat.), twijfelachtige voortteling, benaming voor de ‘génération spontanée’ of wording zonder zaad of vruchtkiem, waarvan de mooglijkheid thans als eene dwaling opgegeven is. De stelling, die daar tegenover staat, is het omne vivum ex ovo (alle leven (komt) uit een ei (voort).
| |
[Genesis]
Genesis, (gr.), het ontstaan, de wording. Naam van het 1e boek van Mozes, omdat daarin het ontstaan der wereld wordt geschetst.
| |
[Genetrix]
Genetrix, ‘niet genitrix’, zeggen de jongste woordenboeken, voortbrengster, voortteelster, stammoeder. ‘Mathesis Scientiarum Genitrix’ (sic) = Meetkunde draagt de wetenschappen in haar schoot, de naam van een genootschap, tot aanmoediging en beoefening van wis-, natuurkunde, bouwkunst, enz.
| |
[Genever]
Genever, of beter Jenever, zoo geheeten naar de samenstelling uit mout en bessen van den jeneverboom, lat. juniperus.
| |
[Gengis-Khan]
Gengis-Khan, groot opperhoofd, machtige Khan, eeretitel, waaronder de Mongoolsche veroveraar Temudschin (1164-1227) bekend is.
| |
[Genie]
Genie, groot vernuft, oorspronklijke, voortreflijke geest; ook mensch met zulk een geest begaafd; geniaal persoon. Van lat. genius (geno, gigno = voortbrengen, telen), beschermgod, die, naar de meening der oude Romeinen, over de geboorte der menschen gesteld was, hen door het leven vergezelde en hun lot bestuurde; zij offerden hem wijn en bloemen.
| |
[Genie]
Genie, (fr.), korps van ingenieurs, mineurs en sappeurs.
| |
[Genie (quel -! quel dentiste]
Genie (quel -! quel dentiste, (fr.), welk een genie, welk een tandmeester; woorden ter aanduing van een bluffer, naar Le Voyage autour de ma marmite, vaudeville van Labiche en Delacour (I. 1) (1859), in den tegenwoordigen vorm in Les trente Millions de Gladiator (1875) comedie van Labiche en Gille (III, 6 tot 10) en eindelijk in Le cabinet Piperlin (1878) comedie-bouffe van H. Raymond en P. Buran (I, 2).
| |
[Gennah]
Gennah, paradijs der Mohammedanen, Vgl. Gan Eden.
| |
[Gennaro's Confessie, (St. -]
Gennaro's Confessie, (St. -, benedenkerk of crypt (z.a.), onder het koor der Domkerk te Napels aan San Gennaro = St. Januarius (den bloedheilige der Zuid-Italianen) toegewijd; een heiligdom met zeven altaren, waarin de kostelijkheid van het marmer wedijvert met de schoonheid van het rijkste beeldhouwwerk, vervaardigd door Malvio uit Cosimo.
| |
[Genoveva, (De Heilige -]
Genoveva, (De Heilige -, geboren 424 bij Parijs, stond tijdens den inval van Attila als eene vrome en weldadige vrouw bekend, werd later heilig
| |
| |
verklaard en vereerd op den 3n Januari. Zij is de patrones van Parijs; aan haar is de kerk de Ste-Généviève, thans het Panthéon, gewijd.
| |
[Genovevahol]
Genovevahol, bij Trier, het hol waarin Genoveva van Brabant leefde (z.a.)
| |
[Genoveva van Brabant]
Genoveva van Brabant, huisvrouw van Siegfried, graaf van Trier. Zij woonde, valsch beschuldigd, zes jaren in de Ardennen in gezelschap van een ree, totdat hare onschuld aan 't licht kwam en haar gemaal zich met haar verzoende. Zij is het onderwerp van een volksroman, die algemeen geliefd was en nog in de eerste helft dezer eeuw herdrukt werd als volksboek.
| |
[Genovevanessen]
Genovevanessen of Genoveven, dochters van de H. Genoveva of Miramionen, geestelijk genootschap in 1636 gesticht te Parijs door Francisca de Blosset.
| |
[Genovina]
Genovina, Genueesche gouden munt van 96 Lire of francs.
| |
[Genre-schilderstuk]
Genre-schilderstuk, een binnenhuis of ook landelijk tooneeltje, en bij uitbreiding: iedere voorstelling uit het dagelijksch of huiselijk leven. Verwant met het Fr. gens; bijgevolg: al wat tot het menschelijk leven in betrekking staat.
| |
[Gens du roi, (Les -]
Gens du roi, (Les -, lett. de lieden van den koning; de procureurgeneraal en twee raadsleden, naar hunne vergaderzaal het parquet genaamd, beraadslaagden later over de koninklijke edicten, die aan het Parlement voorgelegd moesten worden; nog heden ten dage heet de officier van justitie met den griffier bij het eerste onderzoek in strafzeken, het parket.
| |
[Gente per bene]
Gente per bene, (ital.), fatsoenlijke menschen, en welgestelde lieden, fr. gens de bien.
| |
[Gentleman]
Gentleman, van fr. gentilhomme, edelman. De zedenlooze George IV, trachtte ‘de eerste gentleman van Europa’ te zijn. Zijne vriendin Lady Conyngham, de gemalin van een Schotschen markies, die sedert 1823 ten spijt van het ministerie als Lord Steward voorkomt, heette altijd ‘Regnante’, haar man en hare kinderen ‘la famille’ of ‘the family’.
| |
[Gentleman, (Commoner -]
Gentleman, (Commoner -, een student (in Engeland) die uit eigen middelen in zijne behoeften voorziet. Van eng. gentleman, (verwant aan fr. gentilhomme en it. gentiluomo), in Engeland de titel van ieder, die geplaatst is tusschen den hoogen adel (nobility) en den stand der burgers; Commoner = burgerman.
| |
[Gentleman-rider]
Gentleman-rider, (eng.), man van de wereld, die de wedrennen bijhoudt. Daartoe worden alleen toegelaten: 1o de leden van de Jockey-club en van de voornaamste kringen te Parijs; 2o de officieren van het Fransche leger in actieven dienst; 3o de personen, die na examen en ballotage door het ‘comité des courses’ worden aangenomen.
| |
[Gentleman usher of the black rod]
Gentleman usher of the black rod, of kortweg Black Rod, naar de zwarte roede, die hij draagt, een welbezoldigde waardigheidsbekleeder, boodschapper van het Huis der Lords aan dat der Gemeenten, bijv. om in een vastgestelde formule de afgevaardigden uit te noodigen, naar het andere Huis te komen, om de Koninklijke goedkeuring te hooren schenken aan eenige wetten.
| |
[Gentry]
Gentry, (eng.), de lagere adel, de knights, esquires en baronets, in tegenstelling met den hoogen adel, de nobility.
| |
[Genus irritabile vatum]
Genus irritabile vatum, (lat.), Horatius Epistola 2.2.132: het prikkelbare geslacht der dichters.
| |
[Genuszschein]
Genuszschein, (hgd.), zie Jouissance. (Action de -.
| |
[Geologie, (de vader der -]
Geologie, (de vader der -, William Smith. (1769-1840).
| |
[Geomancie]
Geomancie, tooverkunst door middel van cirkels en figuren in de aarde getrokken. Ge, aarde; manteia profecie.
| |
[Geopend]
Geopend, (wap.), met een opening van ander email, (bloemen, hoorns, poorten, burchten.).
| |
[Geophagie]
Geophagie, (gr.), het eten van aarde, eene door verschillende reizigers geconstateerde gewoonte bij sommige natuurvolkeren. De Ottowaken aan de Orinoco b.v. verslonden in den regentijd verbazende hoeveelheden kleiaarde, zelfs bij overvloed van ander voedsel. In de meeste
| |
| |
gevallen bleek het bergmeel en de eetbare aarde geheel of gedeeltelijk te bestaan uit infusie-diertjes, die, wanneer ze leven, werkelijk voedende waarde hebben. Uit gè (aarde) en phagein (eten).
| |
[Georgarchontomachia]
Georgarchontomachia, Boerenen Overheidsstrijd, een gedicht van den merkwaardigen P.J. Beronicius, die in de 2e helft der 17e eeuw in Frankrijk, Engeland en Nederland rondzwierf, zeer geleerd en - goochelaar-schoorsteenveger was, en het bovengemelde gedicht, waarin hij den aanval der Walchersche boeren op Middelburg in 1672, geestig in 't Latijn bezong, tijdens zijn verblijf in Zeeland voor de vuist maakte. Het is in het Ned. vertaald door P. Rabus in 1691. Uit gr. geórgos (landbouwer), archón (magistraatspersoon) en machè (strijd).
| |
[Georgdor]
Georgdor of Pistool, Hanoveraansche gouden munt van Koning George, waard vijf Thaler of bijna negen Gulden.
| |
[Georges, (Brown]
Georges, (Brown - (eng.), bruine Georges, bij de zeelui harde scheepsbeschuit.
| |
[George Dandin, (Tu l'as voulu]
George Dandin, (Tu l'as voulu - (fr.), zie Dandin.
| |
[George (St. -]
George (St. -, de beschermheilige van Engeland, volgens Gibbon, George van Cappadocië, de Ariaansche bisschop van Alexandrië ± 360.
| |
[George, (Kruis van St.]
George, (Kruis van St. - rood kruis in een wit veld.
| |
[George, (De ridder van St. -]
George, (De ridder van St. -, bijnaam van den Pretendent, zoon van Jacobus II van Engeland, 1688-1765.
| |
[George (St. - en de Draak]
George (St. - en de Draak, zinnebeeld van de zegepraal der christelijke kerk over het heidendom. Bij ons meestal St. Joris.
| |
[George nobel]
George nobel, (eng.), munt, onder de regeering van Hendrik VIII geslagen, met de beeltenis van St. George.
| |
[Georgica]
Georgica, (gr.), nml. poièmata, - landbouwkundige gedichten, gezangen van Vergilius over den landbouw, velddichten.
| |
[Gepaald]
Gepaald, (wap.), door verticale lijnen verdeeld in een aantal even breede strooken van afwisselend email.
| |
[Gepaleerd]
Gepaleerd, (wap.), zie Gepaald.
| |
[Gepareerd]
Gepareerd, (wap.), wat niet eenvoudig is, maar uit eenige emails samengesteld.
| |
[Geparlevink]
Geparlevink, zie Parlevinken.
| |
[Gepasteuriseerde melk]
Gepasteuriseerde melk, melk, bacteriënvrij gemaakt volgens de methode van den beroemden scheikundige Pasteur.
| |
[Geplakt]
Geplakt, (barg.), gevangen.
| |
[Geplekt]
Geplekt, (wap.), met vlekken.
| |
[Geprofest]
Geprofest, (r. kath.), eertijds ook geprofesied, iemand, die de kloostergelofte kwam te doen. Men spreekt van monniken of nonnen gekleed of geprofest onder dien abt of die abdis, d.w.z., door deze(n) met het monniken- of nonnenkleed begiftigd. Van lat. profiteri (bekennen, belijden).
| |
[Gepunt]
Gepunt, (wap.), met een punt tegen de uiteinden; de uiteinden puntvormig bijgewerkt; met kleine driehoekige blaadjes tusschen de hoofdbladen; met een punt v.a. em.
| |
[Ger]
Ger, (hebr.), vrouwelijk: n. hebr. gijoeres = vreemdelinge, een persoon, die uit een ander land of volk komend, zich hier vestigde; vandaar vooral, iemand, die tot het Jodendom is overgegaan.
| |
[Géra]
Géra, als gewicht en tevens als geldstuk het kleinste, bij de oude Israëlieten in gebruik, nml. 1/20 heilige sikkel (zie Sikkel); vgl. Exod. 30 v. 13, Levitic. 27 v. 25, Num. 3 v. 47 enz. Den naam gera = boon, ontleende dit gewicht aan de boonen van den St. Jansbroodboom, gr. keratonia, een in Palestina. vooral in Bethlehem's omstreken, nog heden menigvuldig voorkomende altoos groene boom, welke boonen de Grieken keratia noemden. Dit laatste werd, eveneens de naam van een gewicht, bij ons nog overig in karaat (z.a.), een gewicht voor goud en edelgesteenten.
| |
[Geraakt]
Geraakt, (wap.), omringd door stukken, die er met de punt aan raken.
| |
[Geráda]
Geráda of Geráde, huisraad en kastgoed, dat der vrouw, volgens het Duitsche recht, na den dood des mans ten deel valt.
| |
| |
| |
[Geranium]
Geranium, zekere bloem, lett. kraanvogelsbek, van gr. geranos = kraanvogel, zie Pelargonium. Volgens de Turken een gewone malve, door de aanraking van Mohammed's kleed tot de bekende plant vervormd.
| |
[Gerant]
Gerant, (hand.), de verantwoordelijke bestuurder eener zaak.
| |
[Gereformeerde kerken in Nederland]
Gereformeerde kerken in Nederland, vereeniging der (meeste) leden van de Christelijk-Gereformeerde Kerk (het Genootschap der vroegere Afgescheidenen sedert 1834, met de Nederlandsch-Gereformeerde (of Doleerende) Kerk. Zie Kerk A. en B. De inlijving kwam Juni 1892, krachtens de door Dr. Abraham Kuyper in 1886 voorgestelde Kerkformatie, tot stand. Kuyper's Kerkformatie wordt door de Doleerenden geheeten ‘Reformatie’. De Theologische School van Kampen, de voormalige hoogeschool der Christelijk-Gereformeerden, behoort sedert tot de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. De Christelijk-Gereformeerden of Afgescheidenen van ao. 1834, voorzoover zij de inlijving van ao. 1892 of het zoogenaamde ‘nieuwe Kerkverband’ niet erkennen, hebben eene eigen ‘School’ opgericht, te 's-Gravenhage, in het gebouw Eben-Haëzer (z.a.), waarbij 12 Sept. '94 de eerste twee docenten, F.P.L.C.v. Lingen, oud-director van het Gymnasium te Zetten, en J. Wisse Czn., pred. te 's-Hage, plechtig geïnstalleerd werden.
| |
[Gerfkamer]
Gerfkamer, sacristie eener kerk, consistoriekamer, kleedkamer der geestelijken. Van het verouderde gerwen (of ghegherwen), Duitsch gerben, dat bereiden, zich toebereiden (zich kleeden) beteekende.
| |
[Gergo]
Gergo, zie Gargaliata.
| |
[Germinal]
Germinal, (fr.), maand van ontkieming, dus lente; zevende maand of eerste lentemaand in den Fransch-republikeinschen kalender (21 Maart tot 19 April).
| |
[Geroddel]
Geroddel, (joodsch-duitsch), kwaadsprekerij, zie roddelen.
| |
[Gerofoli]
Gerofoli of garofani, (ital.), anjers, in kraampjes te koop geboden op het feest van San Giovanni Battista (St. Jan, 24 Juni) te Rome. Fr. girofle (kruidnagelbloem).
| |
[Gerooiemd]
Gerooiemd, (barg.), gezeten, van het Rooie dorp z.a.
| |
[Gerrymander, (to -]
Gerrymander, (to -, (amer.), de kiesdistricten van een Staat zóó verdeelen, dat, al heeft de tegenpartij de numerieke meerderheid, zij in de vertegenwoordiging toch de minderheid heeft. Naar Governor Gerry van Massachusetts, die in 1811 een wet teekende, waardoor op deze wijze de democraten, die ⅓ der bevolking uitmaakten, in de meerderheid kwamen. De schilder Stuart teekende een karikatuur van de kaart der districten en noemde die Salamander, maar de Redacteur Russell zei: Noem het Gerrymander en zoo bleef de naam in wezen.
| |
[Gerstebrooden niet gegeten, (Hij heeft van de -]
Gerstebrooden niet gegeten, (Hij heeft van de -, uit Joh. 6 v. 9. Zie bij Dertig.
| |
[Geruit]
Geruit, (wap.), door kruisende schuine of schuine en rechte lijnen, verdeeld in een aantal ruiten van afwisselend email.
| |
[Geschaakt]
Geschaakt, (wap.), door horizontale en verticale lijnen in een aantal even groote blokjes verdeeld, van afwisselend email.
| |
[Geschaduwd]
Geschaduwd, (wap.), met schaduw opgewerkt; alleen in omtrek aangeduid zonder opvulling van email; met een ander email geschaduwd.
| |
[Geschaectafelt]
Geschaectafelt, (wap.), zie Geschaakt.
| |
[Geschakeerd]
Geschakeerd, (wap.), zie Geschaakt.
| |
[Geschakeld]
Geschakeld, (wap.), met schakels.
| |
[Gescheit]
Gescheit, (barg.), gezeten nml. in de gevangenis.
| |
[Gescherpt]
Gescherpt, (wap.), met spitse lange punten aan de uiteinden, of de uiteinden tot spitse lange punten uitgewerkt.
| |
[Gescherpt in den voet]
Gescherpt in den voet, (wap.), met een spitse punt aan den onderkant, zonder den onderkant zelf te veranderen.
| |
[Geschift]
Geschift, (wap.), gerangschikt
| |
[Geschminkt]
Geschminkt, (toon.), met Schminke (hgd.) tooneelverf, vet besmeerd, geteekend (nml. het gelaat), schminken (hgd.) = blanketten.
| |
[Geschoeid]
Geschoeid, (wap.), met schoeisel v.a. em.
| |
| |
| |
[Gescholmd]
Gescholmd, (barg.), op 't schavot.
| |
[Geschoren zitten]
Geschoren zitten, in verlegenheid zitten; misschien naar 2 Sam. X:1-5, waar verhaald wordt, dat Hanun David's knechten den baard half af deed scheren, waarom zij alom ten spot zouden geweest zijn.
| |
[Geschubd]
Geschubd, (wap.), met schubben; aangegeven door netwerk.
| |
[Geschuind]
Geschuind, (wap.), door een rechter diagonaal in twee gelijke deelen verdeeld.
| |
[Geschulpt]
Geschulpt, (wap.), begrensd door een lijn, samengesteld uit rakende halve cirkeltjes of aansluitende boogjes. De ronding is naar buiten gekeerd. Zie ook Uitgeschulpt.
| |
[Geschwan]
Geschwan, Joodsche maand, (ongeveer in October-November).
| |
[Gesera]
Gesera, (n. hebr.), lot, beslissing, bestemming; meestal door loten. Ook gebruikt in den zin van noodlot, onheil.
| |
[Gesjad]
Gesjad, (n. Hebr.), verdenking.
| |
[Gesjankt]
Gesjankt, (barg.) getrouwd.
| |
[Gesjeesd, worden]
Gesjeesd, worden (stud.), van de universiteit verwijderd worden.
| |
[Gesjeft]
Gesjeft, (barg.), gearresteerd.
| |
[Gesloten]
Gesloten, (wap.), heet een kroon met banden, die in een middenpunt samenkomen, zooals die boven 't Ned. wapen; of wel met eene muts er in, zooals de Engelsche hertogen ze boven hun wapens voeren en bij plechtigheden ook werkelijk dragen.
| |
[Gesloten steen]
Gesloten steen, een groote kei te Utrecht op de Oude-Gracht hoek Eligensteeg, met vier kettingen aan het hoekhuis vastgemaakt, waarmede oudtijds de Duivel over de gracht wierp, totdat men den steen vastketende.
| |
[Gesnaard]
Gesnaard, (wap.), met snaren, met een pees.
| |
[Gesnaveld]
Gesnaveld, (wap.), met een snavel v.a. em.
| |
[Gesnoerd]
Gesnoerd, (wap.), met een draagband of koord.
| |
[Gespant]
Gespant, zie Geknijft.
| |
[Gespekte haas]
Gespekte haas, zie Folterwerktuigen.
| |
[Gespiegeld]
Gespiegeld, (wap.), zie Geplekt.
| |
[Gespinnen]
Gespinnen, in Drente en Overijsel; avondpartijtjes van jongelui, zoo genoemd, omdat, oorspronklijk, de meisjes hare spinnewielen meebrachten en vlas sponnen, totdat later in den avond de jongens kwamen en de gezelligheid vermeerderden. Thans is van spinnen geen sprake meer, en de jonge dames brengen een handwerkje mee.
| |
[Gespleten]
Gespleten, (wap.), eindigend in twee rechte of eenigszins uitgebogen takken.
| |
[Gesplitstaart]
Gesplitstaart, (wap.), met een gespleten staart, waarvan de beide takken sierlijk om elkaar zijn gewonden, ook dubbelstaartig d.i. à la queue fourchue.
| |
[Gespoord]
Gespoord, (wap.), met sporen.
| |
[Gesso]
Gesso, (ital. gesso = gips, pleister), een zeer oud middel om in relief te werken, reeds in de Middeleeuwen bekend. Men gebruikt tegenwoordig een deeg van 1 deel fijn gips, 2 deelen lijm en 2 deelen glycerine, en modelleert daarmede de figuren op meubelen enz., die men later kleurt of verguldt. Voor gesso lustro wordt ook hars en schellak gebruikt. Gessowork wordt tegenwoordig in Engeland veel beoefend.
| |
[Gesta Frisonum]
Gesta Frisonum, (lat.), oud geschrift, waarin de daden der Friezen verheerlijkt worden.
| |
[Gesta Romanorum]
Gesta Romanorum of Historiae moralisatae, het oudste sprookjes- en legendenboek der christelijke middeleeuwen, oorspronkelijk in het Latijn geschreven, meerendeels ontleend aan den tijd der Romeinsche Keizers; vanhier ‘Gesta Romanorum’. Later werden er zedekundige uitleggingen aan toegevoegd; van daar ‘Historiae Moralisatae’ (vroomeenvoudige naïeve verhalen, soms diepzinnig-mystiek), bestemd om in de kloosters aan de monniken in de eetzaal te worden voorgelezen, van 150 tot 181 hoofdstukken groot, voor het eerst in 1472 te Keulen gedrukt en later herhaaldelijk in verschillende talen weergegeven, in Nederland in 1481. Als schrijver noemde men vroeger Petrus Berchorius of Bercheur uit Poitou, † 1362 als prior van het klooster der Benedictijnen van St. Eloy te Parijs. Met meer waarschijnlijkheid werd later een monnik Elinandus † 1227 genoemd als opsteller of compilator.
| |
| |
| |
[Gestaart]
Gestaart, (wap.), met een staart v.a. em.
| |
[Gestamd]
Gestamd, (wap.), met een stam v.a. em.
| |
[Gesteeld]
Gesteeld, (wap.), voorzien van een steel van andere kleur of metaal dan het voorwerp.
| |
[Gestel]
Gestel, als plaatsnaam en aan het eind van plaatsnamen, is gestelo = het lo (bosch) op den gest of geest = hoogen zandgrond.
| |
[Gesteld]
Gesteld, (wap.), geplaatst.
| |
[Gestengeld]
Gestengeld, (wap.), met een stengel(-tje).
| |
[Gestiliseerd]
Gestiliseerd, voorgesteld (van voorwerpen uir de natuur) of afgebeeld in een bepaalden conventioneelen harmonischen vorm, waarbij men de karakteristiekste hoofdlijnen doet uitkomen en de bijkomstigheden en toevalligheden weglaat.
| |
[Gesteriliseerde, melk]
Gesteriliseerde, melk, melk, die vrijgemaakt is van bacteriën. Fr. stériliser = onvruchtbaar maken.
| |
[Gestes]
Gestes, (fr.), eig. gebaren, fig. bedrijven; faits et gestes = daden en bedrijven; les chansons de ge te (de gezangen van bedrijven) = de Middeleeuwsche Fransche heldenzangen; uit lat. gesta = uitgevoerde zaken (van gerere = dragen, zich gedragen, uitvoeren). Mnl. jeeste (z.a.).
| |
[Gestileerd]
Gestileerd, goed in stijl gehouden, naar den aard, dus goed uitgevoerd; van schilderstukken, bouwwerken en heraldieke figuren.
| |
[Gestrengeld]
Gestrengeld, (wap.)., in elkaar grijpend.
| |
[Gestrapt]
Gestrapt, (wap.), zie Gesnoerd.
| |
[Gesubordineerde begrippen]
Gesubordineerde begrippen, zie Gecoördineerde begrippen.
| |
[Get]
Get, (chald.), echtscheidings-akte.
| |
[Get thee to a nunnery]
Get thee to a nunnery, (eng.), Ga in een klooster (Shakespeare, Hamlet III 1), zegt Hamlet tot Ophelia, als hij somber, zwaarmoedig, menschhatend geen vrouw kan vertrouwen of wil liefhebben.
| |
[Getakt]
Getakt, (wap.), met takken (cornes) van een gewei.
| |
[Getallen - symboliek]
Getallen - symboliek, de kunst om aan getallen eene symbolische (zinnebeeldige) beteekenis te geven, raadsels er mee op te lossen, of geheimzinnige combinatiën (groepeeringen) van namen en zaken of gedachten, te maken.
| |
[Getand]
Getand, (wap.), begrensd door eene getande lijn.
| |
[Geteekenden, (Wacht u voor de -]
Geteekenden, (Wacht u voor de -, minachtende waarschuwing tegen menschen met een in 't oogloopend lichaamsgebrek. Zie Gen. IV:15 De Heer stelde een teeken aan Kaïn, wat door het volk werd opgevat alsof Kaïn sinds dien tijd een zichtbaar teeken droeg, vgl. Kaïnsteeken.
| |
[Geth-semane]
Geth-semane, een hoeve aan den voet des Olijf bergs bij Jeruzalem, bekend uit Jezus' lijdensgeschiedenis (Matth. XXVI). De uit twee hebreeuwsche woorden Gat (perskuip) en schemen (olie) saamgestelde naam duidt aan, dat daar van oudsher een olieslagerij gevestigd was. Die hoeve was domein der stad Jeruzalem.
| |
[Getierceerd]
Getierceerd, gedeeld in drieën, de Nationale schuld door Napoleon op ⅓ van het oorspronkelijke gebracht.
| |
[Getij]
Getij of getijde, (rk.), de inhoud van het boek (Brevier), dat den kerkdienst der Roomschgezinden behelst, dat geregeld moet worden gelezen; van hier ‘zijne getijden lezen’. Getijde-heeren of -meesters, geestelijken, die zorgen voor de geregelde opvolging en waarneming der plechtigheden, heiligendagen enz.
| |
[Getinneerd]
Getinneerd, (wap.), met tinnen.
| |
[Getippeld]
Getippeld, (barg.) ontloopen, weggeloopen.
| |
[Getips]
Getips, (transv.), aangeschoten. Van eng. tipsy, dronken.
| |
[Getongd]
Getongd, (wap.), met een tong.
| |
[Getralied]
Getralied, (wap), voorzien van traliën.
| |
[Getrouwe Achates]
Getrouwe Achates, leider van Aeneas; toonbeeld van een trouwen vriend. Verg. Aen. VI, 158: fidus Achates.
| |
| |
| |
[Getséken]
Getséken, (joodsch-duitsch), geschrei. Zie Tsekenen.
| |
[Getsi]
Getsi, (n. hebr.), de helft, hebr. cheetsie.
| |
[Gettatura]
Gettatura, (it.), magnetische invloed van het oog van sommige menschen; volgens het Italiaansche volksgeloof de invloed, dien iemand door zijn blik uitoefent op het noodlot van een ander. Van gettáre (werpen). Zie Jettatura en Mal'ouhio.
| |
[Getuigd]
Getuigd, (wap.), met een tuig.
| |
[Getuige is geen getuige, (Eén]
Getuige is geen getuige, (Eén -, getuige = aanklager, spreekwoord ontleend aan de Mozaísche wet, gebruikt ten bewijze van de nietigheid eener aantijging, als zij berust op hetgeen één man verklaart gezien of gehoord te hebben, naar Num. XXXV vs. 30.
| |
| |
[Geuren]
Geuren, (mil.), bluffen.
| |
[Geurmaker]
Geurmaker, bereider van parfumerieën; iron. iemand, die nachtwerk doet bij een geheim gemak; voorts: bluffer, modegek, naar de gewoonte der laatsten om veel reukwerk te gebruiken.
| |
[Geurtje, (Een los]
Geurtje, (Een los - (mil.) bijv. hij liep met een los geurtje = hij wandelde heel blufferig.
| |
[Geus]
Geus, algemeene naam dergenen, die het Spaansche juk afgeworpen hadden, in 't bijzonder: Watergeuzen, Boschgeuzen. Van Gueux = bedelaar, den scheldnaam, waarmede Barlaimont de aanbieders van het smeekschrift (1566) bestempelde, de Regentes Margaretha van Parma geruststellend met de woorden Ce ne sont que des gueux, d.i., het zijn maar bedelaars, nml. personen, die wat komen vragen.
| |
[Geus]
Geus, (zeevaart), vlag, die van boegspriet of kluiver waait, aldus genoemd naar de Watergeuzen, die nml. aldaar hun standaard heschen met de kleuren des Prinsen van Oranje.
| |
[Geuzen willen wel met ons gasten,
Maer zy en willen niet met ons vasten; -]
Geuzen willen wel met ons gasten,
Maer zy en willen niet met ons vasten; - gezegde in 1679 nog in zwang, als bevattend het oordeel der Roomsch-gezinden ten aanzien van het vieren van hun Driekoningen-, Vasten-, St. Maartens- en Sinterclaas-avond door de Protestanten. Gasten = gastreeren, smullen.
| |
[Geuzen, (Het begint te]
Geuzen, (Het begint te -, de wind begint voordeelig te worden. Uit de eerste jaren van den 80jarigen oorlog, toen de Spanjaards ook zeiden: Onze lieve Heer geust, = is den Geuzen gunstig.
| |
[Geuzenbril]
Geuzenbril, naam van een schans bij Hulst, waarin bril = breidel is.
| |
[Geuzenduit]
Geuzenduit, duit door de Staten van Holland geslagen op 't einde der 16e eeuw, met de Hollandsche Vrijheidsmaagd in den tuin erop.
| |
[Geuzenduivel]
Geuzenduivel, de Hertog van Alva.
| |
[Gevederd]
Gevederd, (wap.), met vederen.
| |
[Geven, (Het is zaliger te - dan te ontvangen]
Geven, (Het is zaliger te - dan te ontvangen, aansporing tot weldadigheid ontleend aan Handel. XX:35.
| |
[Gevierendeeld]
Gevierendeeld, (wap.), zie Gekwartileerd.
| |
[Gevind]
Gevind, (wap.), met vinnen v.a. em.
| |
[Gevlekt]
Gevlekt, (wap.), zie Geplekt.
| |
[Gevleugeld]
Gevleugeld, (wap.), met vleugels.
| |
[Gevleugelde woorden]
Gevleugelde woorden, uitdrukkingen, gezegden, spreekwijzen, spreekwoorden, die gereeden ingang vinden, overal gangbaar raken of zijn, van de eene plaats en streek naar de andere, van het eene gehucht naar het andere, als overvliegen. Letterlijke vertaling van Gr. epèa pteroënta; uitdrukking, het eerst aan Homerus ontleend; ze komt 46 maal in de Ilias en 58 maal in de Odyssea voor in de beteekenis ‘vlug, haastig’ gewoonlijk in den vorm: ‘en sprak in gevleugelde woorden’. Buchmann koos de uitdrukking Gefliigelte Worte voor zijn Citaten-Schatz, een werk, dat bijna jaar op jaar herdrukt wordt en waarnaar in vele landen dergelijke werken samengesteld (of afgeschreven) werden. In Zweden (Bevingade Ord), Denemarken (Bevingede Oord), Frankrijk (Mots of Paroles aîlés) en ook hier te lande is de benaming overgenomen. In Frankrijk gaf Ed. Fournier in 1855 een werkje uit L'esprit des autres indertijd door Van Lennep geplunderd in Over Citaten; bij de Engelschen is het genre ouder en heet het boek Household Words (z.a.) of Familiar Quotations.
| |
| |
| |
[Gevoegd]
Gevoegd, (wap.), hierbij zijn de steenen door verticale lijntjes en horizontale lijnen aangegeven, meestal met sabel.
| |
[Gevoet]
Gevoet, (wap.), met een onderpoot.
| |
[Gevorkt]
Gevorkt, (wap.), eindigend met twee gebogen takken als een vork.
| |
[Georama]
Georama (gr.), lett. aardgezicht een met blauwachtig linnen overtrokken bolvormig ijzeren geraamte, eene afbeelding der aarde voorstellend. De polen waren verbonden door een spil van 40 voet, waaromheen een wenteltrap van waaruit men een goed overzicht had over de wereldkaart, die en relief aan de binnenzijde was aangebracht. Een omgekeerde globe alzoo. In 1825 geconstrueerd door Delangland et Parijs.
| |
[Gevrucht]
Gevrucht, (wap.), met vruchten.
| |
[Gevuld]
Gevuld, (wap.), leliën, waarbij het onderste gedeelte is weggelaten, noemt men leliën met gevulden voet.
| |
[Gewaai]
Gewaai, (wap.), zie Vlucht.
| |
[Gewandhans-concerte]
Gewandhans-concerte, (muz.), Donderdagavond-concerten te Leipzig, sedert 1781 in den tegenwoordigen vorm gegeven, maar sedert 1743 reeds in zwang. Aldus genoemd naar het oude Gewandhaus (lakenhal), waar deze concerten aanvankelijk gegeven werden.
| |
[Gewapend]
Gewapend, (wap.), met de natuurlijke wapens (dieren). In dit geval gevolgd door ‘van.’
| |
[Gewapend]
Gewapend, (wap.), met eenig wapen, dus in de gewone beteekenis, zoowel bij menschen als bij dieren, en dan gevolgd door ‘met.’
| |
[Gewasschen]
Gewasschen, (barg.), ervaren.
| |
[Geweldige(r)]
Geweldige(r), zie Provoost.
| |
[Gewerber]
Gewerber, (barg.), kameraad.
| |
[Geweren]
Geweren, (barg.), verstoppen.
| |
[Geweten (Een goed - is een Paradijs)]
Geweten (Een goed - is een Paradijs), gezegde van Jacobus Arminius (hoogl. te Leiden, † 1609), den vader der Remonstranten.
| |
[Geweven wind]
Geweven wind, cachemire (z.a.) sjaals, zóó ragfijn, dat men ze in de vuist verbergen kan, hoewel ze, uitgespreid, drie vierkante meter beslaan.
| |
[Gewiekt]
Gewiekt, (wap.), met wieken v.a. em.
| |
[Gewipt]
Gewipt, (mil.), gedegradeerd.
| |
[Gewoerem houden]
Gewoerem houden, (barg.), verborgen houden.
| |
[Gewoeres]
Gewoeres (van hebr. Geboera = kracht) groote machtige daden.
| |
[Gewogen maar te licht bevonden]
Gewogen maar te licht bevonden, het onderzoek niet kunnen doorstaan, naar Dan. V. vs. 27.
| |
[Gewohnheits-verbrecher]
Gewohnheits-verbrecher (hgd.) zie Cheval de retour.
| |
[Gewöhnlich glaubt der Mensch wenn er nur Worte hört, Es müsse sich dabei doch auch was denken lassen]
Gewöhnlich glaubt der Mensch wenn er nur Worte hört, Es müsse sich dabei doch auch was denken lassen, Woorden van Mephistopheles tot Faust in de Hexenküche. Bij Ten Kate:
Meest denkt men, als men enkel woorden hoort,
't Is mij te hoog, maar 't moet toch zeker wat beteeknen.
Bij Bilderdijk:
Gewoonlijk meent een mensch, wanneer hij woorden hoort,
Daar schuilen vast gedachten onder;
Maar meestal is het enkel wind
En zoo 't iets meer mag zijn, 't is louter beedlaarsplonder.
Gij daarom, wat gij spreekt of hoort
Houd ieder woord slechts voor een woord
| |
[Gewoon]
Gewoon, (wap.), voorgesteld in de gewone kleur, die het voorwerp in de natuur heeft.
| |
[Gewoonte is eene tweede natuur]
Gewoonte is eene tweede natuur, oorspronkelijk ‘als het ware’ eene tweede natuur, Cic. de fin. V, 25, 74: Consuetudo (quasi) altera natura. Spottend zegt men nog: de gewoonte is erger dan de derdendaagsche koorts, de laatste verlaat ons nml. zeer moeilijk, de eerste in het geheel niet.
| |
[Gewro]
Gewro, (n. hebr.), vereeniging, gezelschap.
| |
[Gezeelt]
Gezeelt, (wap.), gekoppeld.
| |
[Gezegent is het lant
Waer 't kint syn moêr verbrant]
Gezegent is het lant
Waer 't kint syn moêr verbrant, Vondel's spreuk voor den schoorsteen in den schouwburg op de Keizersgracht te Amsterdam. De ‘moer’ is de aarde, ons aller moeder, het ‘lant’ dus: het turfstokend Nederland.
| |
| |
| |
[Gezellen van Jéhu]
Gezellen van Jéhu, Zie Jehu.
| |
[Gezellen-Vereeniging]
Gezellen-Vereeniging, (rk.), vereeniging van handwerkslieden, ter bevordering van godsvrucht en goede zeden, in 1849 te Elberfeld gesticht door den priester Adolf Kolping, later op vele plaatsen nagevolgd.
| |
[Gezellig dier]
Gezellig dier, naar Aristoteles, die den mensch in het algemeen zoo noemt, uit het hgd. waarin ‘gesellig’ beteekent in gezelschap van soortgenooten, in troepen levend. Wij gebruiken dit in den zin van ‘gezelschap zoekend’.
| |
[Gezelschap]
Gezelschap of Societeit van Jezus, zie Jezuiet.
| |
[Gezeten]
Gezeten, (wap.), zie Zittend.
| |
[Gezondheidscolonnes]
Gezondheidscolonnes, groepen bestaande elk uit zeven artsen, die men in 1893 in Rusland uitzond, om ooglijders op het platteland met raad en daad te helpen. In 1894 werden 15 gouvernementen van het Russische rijk door hen bereisd.
| |
[Gezondheidspas]
Gezondheidspas, (hand.), eene door de overheid opgemaakte verklaring, dat een persoon, een schip, of eenig artikel uit een land komt, waar geene besmettelijke ziekten heerschen.
| |
[Gezondheidspolitie]
Gezondheidspolitie, toezicht van Staatswege op de volksgezondheid door het verordenen van bepalingen, wier overtreding strafbaar wordt gesteld.
| |
[Gezwik]
Gezwik, zie Zwikken.
| |
[Gezworen Maandag]
Gezworen Maandag, op sommige plaatsen de naam van Koppermaandag, omdat op dien dag zij, die op den dag vóór Drie-Koningen (6 Jan.) tot eenig ambt benoemd waren, beëedigd werden. In de steden, waar de benoemingen op den dag vóór Paschen of Kerstmis geschiedden, viel de Gezworen Maandag op den eersten Maandag na genoemde feesten.
| |
[Gezworenen]
Gezworenen, zie Jury.
| |
[Gezworenen]
Gezworenen, zij die een eed gedaan hebben, oudtijds magistraatspersonen van stad of dorp in 't algemeen, thans bestuurders van een waterschap, waarvan de voorzitter den titel van dijkgraaf heeft.
| |
[Ghazele, ghasel]
Ghazele, ghasel, (arab.), minnedicht; een bij de Perzen en Turken vooral geliefde vorm van lyrische poëzie. Het ghasel is als 't ware het sonnet van het Oosten.
| |
[Gheber]
Gheber of Giaour of Gjouwer, Turksche vorm van het pers. woord geber, ontleend aan arab. hafir (z.a.); godsdienstige secte in Perzië, die der vuuraanbidders. De Turken gebruiken dat woord als een schimpnaam voor alle ongeloovigen, d.i. niet-Mohammedanen, vooral van hen, die den Islam ontrouw zijn geworden.
| |
[Ghecrai, gheeri, gecri]
Ghecrai, gheeri, gecri, (wap.), wapenkreet.
| |
| |
[Gheere]
Gheere, (wap.), slip, zoom van een kleed.
| |
[Gheglent]
Gheglent, (wap.), met borstweringen, van mned. glinde = omheining.
| |
[Ghegort]
Ghegort, (wap.), omgord.
| |
[Ghelfs]
Ghelfs, (wap.), dwars, schuin over iets.
| |
[Ghelu, gheluw, ghiel, giel]
Ghelu, gheluw, ghiel, giel, (wap.), geel.
| |
[Gheranct]
Gheranct, (wap.), geboord, gerand.
| |
[Gherghel]
Gherghel, (wap.), zoom, boordsel.
| |
[Gherlande]
Gherlande, (wap.), geborduurde sjerp der ridders; Fr. guirlande (slingerkrans).
| |
[Gheselt]
Gheselt, (wap.), vereenigd.
| |
[Gheseten]
Gheseten, (wap.), liggend.
| |
[Ghesplet]
Ghesplet, (wap.), gespleten (staart.)
| |
[Ghetto]
Ghetto, (hebr.), de wijk te Rome, waar de Joden moesten wonen. Vandaar in het algemeen Jodenkwartier.
| |
[Gheweert]
Gheweert, (wap.), gewapend.
| |
[Ghewerrent]
Ghewerrent, (wap.), op zijn hoede.
| |
[Ghiaur]
Ghiaur, zie Gheber.
| |
[Ghibellijnen]
Ghibellijnen, Middeleeuwsche partijnaam voor de aanhangers des Duitschen Keizers tegenover de Guelfen (z.a.) of Welfen, die de partij des Pausen waren toegedaan. De naam is waarschijnlijk ontleend aan een slot der Hohenstaufen in Zwaben, geheeten Waiblingen, in Italië uitgesproken als Gieblingen. Inderdaad heetten de Hohenstaufen in den vroegsten tijd Waiblinger.
| |
| |
| |
[Ghiel]
Ghiel, zie Ghelu.
| |
[Ghymkhana Races]
Ghymkhana Races, (eng.), de wedstrijden in behendigheid en vlugheid te paard.
| |
[Ghisarme, gysarme]
Ghisarme, gysarme, (wap.), tweesnijdende bijl, strijdbijl die met beide armen werd gezwaaid. Ofr. guisarme.
| |
[Gholpe]
Gholpe, (wap.), draaikolk, maalstroom.
| |
[Ghy eischteen zwaeren eisch]
Ghy eischteen zwaeren eisch, Vondel, Gysbr. IV. 2 (reg. 1083.) Arend van Aemstel tot Badeloch als antwoord op haar verzoek om haar te vertellen ‘al wat (hem) wedervoer,’ na den hevigen strijd en den moord in de kerk.
| |
[Ghy zult ze van dien kant zoo heerlyck op zien dagen]
Ghy zult ze van dien kant zoo heerlyck op zien dagen, Vondel Gysbr. V. 4 (vs. 1582) ook ‘hem van dien kant’ enz. Vondel schreef ‘Ghy zult het’ enz. d.i. ‘het daagt op’ gelijk men zegt: ‘het staat slecht met de zaken’ voor ‘de zaken gaan slecht.’
| |
[Giallarbrug]
Giallarbrug, zie Gjallarbro.
| |
[Giant (the little]
Giant (the little, (am.), de kleine reus, nml. de senator Stephan A. Douglas, (1813-1861), hoofd der democratische partij, tegencandidaat van Lincoln. Een man van veel talent en groote energie, maar klein van gestalte.
| |
[Giant (the Northern]
Giant (the Northern, (am.), de Noordsche reus, Rusland. In Engeland en Nederland gewoonlijk, de Noordsche beer.
| |
[Giant-Jiller, (Jack the]
Giant-Jiller, (Jack the - (eng.), Jaap de Reuzendooder, de held uit een beroemd sprookje.
| |
[Giant's Causeway]
Giant's Causeway, de Reuzendam, een voorgebergte aan de noordkust van Ierland, een reeks merkwaardige bazaltzuilen, die zich ver in zee uitstrekken. Causeway of causby = steenweg.
| |
[Giaour]
Giaour, zie Gheber.
| |
[Gibben]
Gibben of torenduiven; spotnaam voor de bewoners van Marrum bij Leeuwarden, naar gib, visch met spitsen bek.
| |
[Gibbôr]
Gibbôr, (hebr.), held, sterke man.
| |
[Gibeoniet]
Gibeoniet, onderknecht, een duivelstoejager, een factotum, naar de Gibeonieten die volgens Joz. IX, 21, 3 tot ‘houthakkers en waterputters’ van Israël werden gemaakt.
| |
[Giberne à la Corse]
Giberne à la Corse, (fr.), patroontasch, die men op den buik hangt, in tegenstelling van het gebruik in andere landen, om dien op den rug te dragen.
| |
[Gibraltar]
Gibraltar, uit Gebal Al Tarik (Abenzaga) = heuvel van Tarik, den aanvoerder der Mooren in 711, veldheer van Kalif Walid, die er op een rots (Calpe) een sterk kasteel bouwde.
| |
[Gibraltar]
Gibraltar, (am.), in staatkundige kringen het hoofdkwartier eener partij, de sterke veste, bijv. het Gibraltar der demokratie.
| |
[Gibraltar van Amerika]
Gibraltar van Amerika, naam voor Quebec, door ligging en verdediging de sterkste plaats van Amerika.
| |
[Gibraltar van het Noorden (Het -]
Gibraltar van het Noorden (Het -, vroegere benaming der stad Luxemburg, wegens hare sterke vestingwerken, welke alras door de Lux. regeering gesloopt werden nadat 9 Sept. 1867 de soldaten der Pruisische bezetting de stad verlaten hadden, ingevolge de onzijdigheidsverklaring des Groothertogdoms i.d. 11 Mei '67 door de Londensche Conferentie, saamgesteld uit de Groote Mogendheden en Italië, Nederland en België.
| |
[Gibus]
Gibus, chapeau gibus (thans chapeau claque), opera-hoed, samenplooibaar, naar den uitvinder.
| |
[Gideon]
Gideon, de Stadhouder-Koning Willem III, toen hij in 1688 als handhaver van het Protestantisme Engeland veroverde. In 't algemeen strijder voor de eere Gods, krijgsheld, die in godsdienstoorlog(en) een groote rol speelt. Naar den historischen Gideon, den vijfden richter over Israël, over wien zie Richt. VI-VIII.
| |
[Gidoesch]
Gidoesch, (n. hebr.), lett. vernieuwing, nieuwigheid, nieuwstijding, iets nieuws. Hebr. chódesj.
| |
[Gids]
Gids, vertrouwd leidsman, bestond in de 17e eeuw nog niet lang, en kwam toen als gidse, zelfs gidje en gidsje voor. Het Bargoensch of de Zigeunertaal heeft gadjo, gadsjo = niet-Zigeuner of bewoner
| |
| |
der landen, die de Zigeuner bezoekt en die dezen den weg wijst, aldus in de 15e eeuw bij de Zigeunerbenden, die toen westlijk Europa doortrokken; vervolgens in den meer algemeenen zin van kameraad, handlanger. Vrouwelijk gadsji, ook gedsje, eng. gidsji, z.v.a. gewone Zigeunervrouw (onder den invloed van fr. en eng. guide, ital. guida) als ‘goede’ gids verstaan.
| |
[Giebelton]
Giebelton, (mil.), urine-ton.
| |
[Giegagen]
Giegagen, schreeuwen als een ezel.
| |
| |
[Gierigheid is de wortel van alle kwaad]
Gierigheid is de wortel van alle kwaad, 1 Tim. VI vs. 10.
| |
[Gierwoli]
Gierwoli, weerwolf, van lat. gerulphus weerwolf.
| |
[Gif]
Gif, (barg.), verstandig.
| |
[Gifford Lectures]
Gifford Lectures, (eng.), voorlezingen over de wetenschap van den godsdienst, door wijlen Lord Gifford ingesteld aan vier Schotsche Universiteiten, aan elke waarvan hij eene belangrijke som vermaakte. Prof. Tiele te Leiden werd door den Senaat der Universiteit te Edinburg voor de jaren 1896-98 tot ‘Gifford Lecturer’ benoemd.
| |
[Gig]
Gig, hardroeier, soort van vaartuig aan de Zaan.
| |
[Gig]
Gig, (eng.), sjees, verkorting van ital. giga en fr. gigue, bevallige dans.
| |
[Giganten]
Giganten, reusachtig woest geslacht, bij de goden gehaat en eindelijk door Zeus (Jupiter) verdelgd.
| |
[Gigerl]
Gigerl, (hgd.), luiaard, straatslijper, geblaseerde leeglooper te Weenen; modepop, die de dwaasste dingen verzint om in 't oog te vallen. Zij dragen daarom reusachtige puntschoenen, pantalons met zóó lange pijpen, dat men ze zelfs bij 't fraaiste weder moet op- en omslaan, boorden, breed als manchetten, wandelstokken als boomen zoo dik, enz., enz. Wiener Gigerl is geijkt ter aanduiding van iemand, die op 't gebied der mode overdreven is en zich bespottelijk aanstelt. Fransch: petit crèvé of gommeux.
| |
[Giglia bianca]
Giglia bianca, (ital.), witte lelie, het zinnebeeld van Florence. Van hier Florentijnsche leliën = blauwe bloemen, fig. aperij.
| |
[Gigue, giga]
Gigue, giga, (fr.), spotnaam voor de oude viool (viola, vielle, fidel, vedel) die wat op een ham (gigue) geleek, later vervangen door de hedendaagsche platte violen met uitsnijdingen aan de zijden. In Frankrijk gewaagde men in de 13e eeuw van Gigéours d'Allemagne, Duitsche vioolspelers. Later namen de Duitschers den vorm van het instrument en den naam (Geige) over.
| |
[Gigue]
Gigue, Schotsche dans, die zijn naam ontleent aan een oud snaar-instrument, viool van ouden vorm.
| |
[Gij hebt overwonnen, Galileër!]
Gij hebt overwonnen, Galileër! laatste woorden, toegeschreven aan keizer Flavius Julianus den Afvallige († 363), die tot het Heidendom terugkeerde, en als redenaar en als schrijver het Christendom bestreed.
| |
[Gijveres]
Gijveres, zie Ger.
| |
[Gil-Blas]
Gil-Blas, titel en hoofdpersoon van een roman van Le Sage (1668-1747), de type van een schrander, geestig jongmensch, die van avonturen houdt, maar wiens pogingen om in zijn onderhoud te voorzien niet altijd den toets der eerlijkheid kunnen doorstaan. Vooral op zijn wedervaren met den aartsbisschop van Grenada (zie het laatste woord) wordt dikwijls gezinspeeld, ter aanduiding van personen, die hoog opgeven van hunne liefde voor openhartigheid, maar in werkelijkheid waarheden, die hun onaangenaam zijn, niet kunnen verduwen.
| |
[Gilbertijnen]
Gilbertijnen, een kloosterorde, in 1135 door Gilbert van Sempringham (gr. Lincoln) in Engeland naar den regel van den H. Benedictus gesticht. De orde is in 1519 opgeheven en ingelijfd in de congregatie van den Kardinaal Wolsey.
| |
[Gild]
Gild, gilde, eng. guild = gesloten gezelschap tot het houden van een goeden maaltijd; zie gildehal. Vereeniging van personen om te zamen te offeren, de buurschap te beschermen, de poorterij te verdedigen, zich op een bepaalden dag gezellig te vermaken of hetzelfde handwerk uit te oefenen. De bestuurders heetten overlieden, de leden broeders (zie Ambachtsgild, Buurgild, Offergild, Schutsgild).
| |
[Gildebier]
Gildebier, gildemaal, omdat van oudsher bier de hoofddrank bij een maaltijd was.
| |
| |
| |
[Gildeboom]
Gildeboom, een lindeboom te Soest, waar omheen door de broeders van het Babiloniëngild (z.a.) bij hunne feestlijkheden gedanst wordt.
| |
[Gildehal]
Gildehal, gebouw. gesticht voor de samenkomst van de gilden, wier leden bijdragen, gilden, van saks. gildan (betalen), moesten betalen. Hal = gebouw.
| |
[Gilden (Patroons of beschermheiligen der -:]
Gilden (Patroons of beschermheiligen der -:
St. Adam |
patroon der fruitverkoopers. |
St. Jan Baptist |
patroon der kleermakers. |
St. Chrispijn |
patroon der schoenmakers. |
St. Christoffel |
patroon der pakdragers. |
St. Eloy |
patroon der goud- en andere smeden. |
St. Goar |
patroon der pottenbakkers. |
St. Hubertus |
patroon der jagers. |
St. Joris |
patroon der brouwers envoetboogschutters. |
St. Jozef |
patroon der timmerlieden. |
St. Lucas |
patroon der schilders en heelmeesters. |
St. Maarten |
patroon der kramers en kooplieden. |
St. Nicolaas |
patroon der lakenkoopers en schepelingen. |
St. Pieter |
patroon der visschers. |
St. Rochus |
patroon der wevers. |
St. Sebastiaan |
patroon der handboogschutters. |
St. Severus |
patroon der linnenwevers. |
St. Victor |
patroon der korenmolenaars. |
St. Barbara, |
patrones der artilleristen. |
St. Catharina |
patrones der studenten. |
St. Cecilia |
patrones der toonkunstenaars. |
St. Enora |
patrones der minnen. |
| |
[Gildoniacum patrimonium]
Gildoniacum patrimonium, (lat.), vermogen van Gildo; inkomsten van dezen Mauritanier, in 385 door keizer Theodosius den Groote aangesteld tot Comes van Afrika. Tegen het West-Romeinsche rijk opgestaan, werd hij nabij Carthago door zijn eigen broeder Muskizel in 398 bij Tabraca gevangen genomen en later terechtgesteld. Zijne bezittingen werden verbeurd verklaard en het ‘patrimonium’ werd besteed, om de monumenten te Rome te onderhouden.
| |
[Giles St.]
Giles St., patroon of beschermheilige der kreupelen. Volgens de overlevering, zou de koning van Frankrijk bij een jacht in het woud een kluizenaar bij ongeluk aan de knie gewond en deze om zich beter te kunnen kastijden, geweigerd hebben, zich te laten genezen, zoodat hij zijn leven lang kreupel bleef. Het symbool van dezen heilige is eene hinde, die dagelijks naar zijn grot aan de monding van de Rhône ging om hem melk te geven. Hij wordt voorgesteld als een oud man, met een pijl in zijn knie en een hinde aan zijn zijde.
| |
[Gilde-os]
Gilde-os, de vette, met bloemen, kransen en vergulde horens versierde os, die eerst met muziek rondgeleid en dan voor den gildemaaltijd geslacht werd. Als het gild niet rijk was, slachtte men een gilde-kalf.
| |
[Gildepenning]
Gildepenning, koperen penning, dienend tot bewijs van lidmaatschap (diploma) van een gild; de eene zijde vertoont de zinnebeelden van het gild, de keerzijde den naam van den gildebroeder.
| |
[Gilles (Op - staan]
Gilles (Op - staan, (barg.), op de loer staan.
| |
[Gilleskranter]
Gilleskranter, (barg.), dief, die bij klaarlichten dag deuren en ramen binnenkomt.
| |
[Gilloek]
Gilloek, (n. hebr.), onderscheid, verschilpunt. Hebr. chalukka, 2 Kron. 35 vs. 5, (deeling, afdeeling).
| |
[Gillotage]
Gillotage, (fr.), of panikongraphie (gr.), relief zincographie tot het maken van clichés voor de boekdrukpers, naar Joseph Gillot te Parijs, die in 1850 dit procédé uitvond.
| |
[Gillyflower]
Gillyflower, (eng.), angelier, verbastering van July-flower, juli-bloem.
| |
[Gimle]
Gimle, (n. myth.), bij de oude Scandinaviers de verblijfplaats der ziel, na den dood.
| |
[Gimme]
Gimme, (barg.), boter.
| |
[Gimmel]
Gimmel, derde letter van het Hebr. Alphabet, drukt het getal drie uit.
| |
[Gimnasium]
Gimnasium, (barg.), correctiehuis.
| |
[Gin]
Gin, (eng.), jenever, naar Genève, waar de jenever het eerst werd gestookt.
| |
[Gin mill]
Gin mill, (am.), herberg, drankwinkel. Letterl. jenever-molen.
| |
[Gin sling]
Gin sling, (am.), drank, waarvan de bestanddeelen niet met zekerheid zijn op te geven, doch die zeer verleidelijk is. Sling = brouwersdraagboom.
| |
| |
| |
[Gin slinger]
Gin slinger, (am.), iemand, die verzot is op spiritualiën, voornamelijk jenever.
| |
[Gin and Gospel Gazette]
Gin and Gospel Gazette, (eng.), the Morning Advertiser, het orgaan der Dissenters en der tappers (of leden der Licensed Victuallers Association). Letterl. Jenever- en Evangelie-krant.
| |
[Ginggang]
Ginggang, (jav.), gestreept of geruit O.-Indisch lijnwaad, dat op Java van elders wordt ingevoerd.
| |
[Ginnunga-Gap]
Ginnunga-Gap, (Scandinavische myth.), de afgrond tusschen Niflheim (de streek der nevel) en Muspelheim (de streek des vuurs); zij bestond vóor dat land of zee, hemel of aarde bestonden.
| |
[Ginoegh]
Ginoegh, (n. hebr.), inwijding. Hebr. chanucca (Num. 7 vs. 11).
| |
[Ginsing]
Ginsing, perzik, in Japan phallisch symbool, en in een eveneens symbolisch papiertje gepakt (nosi), een onmisbaar toevoegsel bij geschenken.
| |
[Giocoso, giojoso]
Giocoso, giojoso, (it., muz.), blij, vroolijk.
| |
[Giorno]
Giorno, (ital.), dag, fr. jour. A giorno of à jour verlicht, d.i. in de open lucht, door lichtballonnetjes in tuinen, aan eerepoorten, in het avonduur. Zie ook A jour.
| |
[Giováne Itália]
Giováne Itália, lett. jong Italië, staatkundige partij van den vooruitgang in den Italiaanschen vrijheidsoorlog, bijnaam voor het drietal: Victor Emmanuel, Cavour, Garibaldi.
| |
[Gipsies]
Gipsies, (eng.), uit Egyptians, omdat een bende zwervers, in 1418 in Europa verschenen, hun aanvoerder ‘Hertog Michael van Klein Egypte’ noemde. Zij heeten hier en in Duitschland Zigeuners, bij ons ook Heidens, in Frankrijk Bohémiens, in Spanje Gitanos, in Hongarije Pharao nepek, in hun eigen taal Sinto's, bij de Noordsche volken Tataren.
| |
[Giraffe]
Giraffe, (muz.), staande vleugel, schuinsnarig, naar den langen hals.
| |
[Girandola]
Girandola, vuurwerk, bij zeldzame gelegenheden bijv. 3 Juni 1894, toen het feest der verjaring van de Grondwet (laffesta dell' Statuto) te Rome werd gevierd. Het stelde toen een Moorsch kasteel voor. Fr. girande, girandole = vuurpijlenbundel.
| |
[Girandole]
Girandole, (fr.), kandelaar met vele armen, kroonkandelaar. Ook, trosvormige oorhanger (uit edelgesteenten).
| |
[Girant]
Girant, (hand.), bestuurder, uit fr. gérant.
| |
| |
[Giro]
Giro, (ital.), omloop, kring. fig. het endossement of de overdracht van een wissel aan een ander. Die zulk een wissel aan een ander endosseert heet girant; degeen aan wien het endossement gericht is, girat.
| |
[Giro-bank]
Giro-bank, (hand.), oudste soort handelsbank, opgericht door een gesloten kring (giro) van kooplieden, die in eene gemeenschappelijke kas eene bepaalde som stortten, waaruit dan de betaling, bij het onderling handeldrijven, door opschrijving op het credit en debet van de registers der bank (virement de parties) plaats had, terwijl een vaste munt werd aangenomen ter vereenvoudiging der rekening.
| |
[Giron]
Giron, (wap.), zie Geer.
| |
[Girondijnen]
Girondijnen, (fr.), staatkundige partij in de groote Fransche Omwenteling, die zich tijdens de Assemblée Legislative (1791) vormde; gematigde republikeinen; naar de afgevaardigden Vergniaud, Guadet, Gensonné, Grangeneuve en Ducos, door het departement Gironde gekozen, waarbij zich spoedig eenigen uit andere partijen o.a. uit het Centrum aansloten, Brissot, Condorcet, Roland. Zij werden later door de Jacobijnen geguillotineerd 1794. Lamartine schreef in 1847 (8 dln.), een dichterlijk, ofschoon niet onpartijdig, tafereel van hun lotgevallen in de ‘Histoire des Girondins’.
| |
[Girondisten]
Girondisten, (fr.), afgevaardigden uit het departement van de Gironde.
| |
[Girouette]
Girouette, (fr.), lett. windwijzer (draaiend met alle winden); man, die in politiek doet en den koers volgt.
| |
[Girouetté]
Girouetté, (wap.), met wind vaantjes.
| |
[Gischmel]
Gischmel meerv. Gischmellin, benaming der Zigeuners in den Hebreeuwschen tongval der Duitsche Joden. In 't classiek Hebreeuwsch komt echter
| |
| |
het woord niet voor. Het kan ‘sterke lichamen’ beteekenen, van hebr. of chald. gèschem = lichaam, syr. geschoem, goeschmô, arab. djismon en djotzmánon.
| |
[Gisteren (Van- zijn]
Gisteren (Van- zijn, dom, onnoozel. onkundig wezen, naar Job 8 vs. 9. ‘Wij zijn van gisteren, en weten niet.’ Wordt vooral ontkennend gebezigd: ‘Nu, hij is ook niet van gisteren’ = is goed bij de hand.
| |
[Git]
Git, blinkende steen, waaruit men sieraden maakt, in de bergen voorkomende en ook kunstig nagemaakt. Het git = het heldere zwart der oogen; vanhier gitzwart. Gitten = glanzige, holle, pijpvormige koralen van gekleurd glas; meest zwart, als ze nml. voor opnaaisel van vrouwenkleedij dienen; doch bij koraalsnoeren veeltijds wit. Fr. jais, jaiet; eng. jet, black amber. Hgd. das Bergwachs, maar ook (der) Gagat; uit het eerste blijkt, dat die steen uit de bergen komt; uit het laatste, dat de benaming spruit uit lat. gagates (nml. lapis = steen), naar Gaga, eene stad in Syrië, waar men het git voorheen groef. Gagates wordt omschreven als gagaat = zwarte barnsteen, slakkig aardpek, pekkool.
| |
[Gitano]
Gitano, (sp.), Heiden, Bohemer, Zigeuner. De eig. beteekenis van het woord is Egyptenaar. Zie Heidenen.
| |
[Gittegom]
Gittegom, uit guttegom; want 't is van lat. gutta (droppel) en gummi (gom). Harsachtige gom uit Indië, voor heel- en schilderkunst.
| |
[Gittith]
Gittith, zeker muziekinstrument der oude Hebreën, eene soort van citer of luit, uitgevonden in en vernoemd naar de stad Gath-Rimmon in den stam van Dan.
| |
[Giusto]
Giusto, (it. muz.), juist, passend, allegro giusto = allegro assai, tamelijk snel.
| |
[Givre]
Givre, (wap.), zie Slang.
| |
[Givy]
Givy, (am.), buigzaam, lijdzaam, gemakkelijk te bewerken. Eene zekere stof, die ‘gives’ d.i. mee geeft.
| |
[Gjallarbro, Giallarbrug]
Gjallarbro, Giallarbrug, (n. myth.), de brug, die over de helrivier, Gjolle, geslagen is en met blinkend goud is bedekt.
| |
[Gjallarhorn]
Gjallarhorn, (n. myth.), schelklinkende horen, de tooverhoren, waarop de god Heimdal, Himindal of de Witte Ase blaast bij de godenschemering of Ragnarokr (z.a.).
| |
[Gjouwer]
Gjouwer, zie Gheber.
| |
[Glace sans tain]
Glace sans tain, (fr.), spiegel zonder foelie (verfoeliesel), d.i. doorzichtig spiegelglas (glace non étamée), in onderscheiding van glace étamée. Men brengt zulk doorzichtig spiegelglas wel achter een gefoelied spiegelglas (dat opgewonden kan worden) boven schoorsteenmantels aan, om een tuin of park te kunnen zien dat er achter is gelegen. In het hotel van Baron de Rothschild in de rue Lafitte te Parijs en op de villa Roseneck bij Velp ziet men zulk eene ‘nouvelle cheminée à panneau de glace’.
| |
[Glacés]
Glacés, d.i. Gants glacés (fr.), glanzige handschoenen, uit glanzig leder vervaardigd, fr. glacé = geglansd.
| |
[Glad (Dat is nog al -]
Glad (Dat is nog al -, dat is duidelijk.
| |
[Glad en al]
Glad en al, (transv.), geheel en al.
| |
[Glad zijn]
Glad zijn, (mil.), knap zijn, eigenlijk knap zijn om zich ergens doorheen te werken. Dat is glad genoeg = dat is natuurlijk (dat volgt van zelf). Een gladde vent, iemand die overal doorkomt, zich weet doorheen te werken.
| |
[Gladakker]
Gladakker of Gladekker, een gemeen liederlijk persoon; van mal. gladak (beter galadag, gladag) met Ned. uitgang. Eigenlijk verkort uit djaran gladag = lastpaard, vandaar slecht paard, waarvan men de ribben kan tellen.
| |
[Gladheim]
Gladheim, (n. myth.), het grootsch en prachtig verblijf der Noorsche goden, met een troon voor Odin en twaalf zetels rondom.
| |
[Gladiateur (Biscuit -]
Gladiateur (Biscuit -, soort krachtig paardenvoeder, naar den eenmaal wereldberoemden renner Gladiateur, die talrijke prijzen won.
| |
[Gladiatores]
Gladiatores, (lat.), zwaardvechters, bij de Romeinen in den regel krijgsgevangenen, die in zwaardvechtersscholen door vecht- of schermmeesters geoefend werden en dan door hunne eigenaars
| |
| |
verhuurd werden om bij lijkstaties, feesten, of openbare spelen ten genoegen der toeschouwers op leven en dood met elkander te vechten. Van gladius (zwaard).
| |
[Gladii jus]
Gladii jus, gewoonlijk ius gladii; het recht om de doodstraf toe te passen; gladii poena = de doodstraf zelve. Ten tijde der Romeinsche gladiatoren beteekende dit laatste ook wel, dat men veroordeeld was, om als zwaardvechter te dienen.
| |
[Gladiolus]
Gladiolus, (lat.), zwaardlelie, zwaardlisch; lett. zwaardje, verkleinvorm van gladius (zwaard).
| |
[Gladooren]
Gladooren, spotnaam voor de burgers van Twisk bij Medemblik.
| |
[Gladstone]
Gladstone, (eng.), goedkoope Fransche wijn, naar Gladstone, die den impost op Fransche wijzen verminderde.
| |
[Glamonius poetsen.]
Glamonius poetsen. (barg.), eene ruit indrukken, na die met zeep of klei ingesmeerd te hebben.
| |
[Glaschord]
Glaschord, glasharmonica in 1785 te Parijs uitgevonden instrument, welks houten met laken bekleede hamertjes, op glazen klokjes, staafjes of glasreepen slaan.
| |
[Glastranen]
Glastranen, (nat.), snel afgekoelde glasdruppeltjes, welke wanneer men den samenhang daarvan op ééne plaats verbreekt, b.v. door het afbreken van den staart, geheel aan gruis springen.
| |
[Glauberzout]
Glauberzout, ook Engelsch zout, zwavelzure soda, naar den ontdekker, den geneesheer Glauber, geboren te Karlsbad en † 1668 te Amsterdam.
| |
[Glazen slaan]
Glazen slaan, (scheepst.), 't afkondigen der uren aan boord door middel van de scheepsklok; afkomstig uit den tijd toen de zandloopers nog als tijdmeters dienst deden. Bij 't begin der wachten werd de gevulde zandlooper neêrgezet en deze had één half uur noodig om geheel leeg te loopen; op 't oogenblik, dat het ‘glas’ voor de eerste maal geheel leeg was, werd er met de klepel éénmaal tegen de scheepsklok geslagen. Dadelijk werd de zandlooper omgekeerd en was na ½ uur weêr leeg; dan weerklonken 2 slagen op de scheepsklok en was er dus een vol uur verloopen, na 't begin der wacht. Men telt ook thans nog tot en met 8 slagen dus volle 4 uren, zijnde juist de tijd voor elke wacht. Zoo is half één, half vijf en half negen 1 glas; half 2, half 6 en half 10, 3 glazen en b.v. half vier = 7 glazen. Zie Wacht.
| |
[Glazenhuis (In een - wonen]
Glazenhuis (In een - wonen, heet het van iemand, al wiens denken, spreken, doen het daaglijksch gesprek uitmaakt van klein zoowel als groot, van oud en jong.
| |
[Glazenkast]
Glazenkast, kast met glazen deuren, die nevens de linnenkast, in geen ouderwetsch-degelijk ingericht huishouden ontbreken mocht, en gevuld was met oud Japansch porselein, Delftsch aardewerk, pronkborden, drinkglazen van allerlei vorm, met en zonder geëtste voorstellingen en verzen, een Hansje-in-den-kelder, enz.
| |
[Glazenmaker]
Glazenmaker, (wap.), gevleugeld insect, paalswijs en uitgebreid, op den rug gezien.
| |
[Glazen-muiltje]
Glazen-muiltje, eigenlijk niet pantoufle de verre, maar pantoufle de vair d.i. bont, dus eig. bontmuiltje, de heldin uit Asschepoester.
| |
[Glazenwagen]
Glazenwagen, groot rijtuig voor potverteerders, ‘een soort van hangkamer op wielen met vijf banken’ ieder voor 4 of 5 personen. In het oude Doolhof te Amsterdam was de miniatuur wagen, waarin de Koningin van Scheba koning Salomo kwam bezoeken (vgl. Kon. X vs 1-10) geheel van glasprisma's gemaakt.
| |
[Glazenwasscherij]
Glazenwasscherij, plundering van 's Hertogenbosch door een losbandigen soldatenhoop i.d. 8-10 Nov. 1787, om haar bedreven moedwil berucht.
| |
[Glé]
Glé (Atjeh), heuvel. Glé kamling = geitenkloof, glé raja = de groote kloof, enz.
| |
[Glebae adscripti]
Glebae adscripti, (lat.), letterl bij den grond geschrevenen, d.i. daartoe gerekenden, eene soort van hof hoorigen, die te gelijk met den grond overgingen; It. servii della gleba = grondlijfeigenen.
| |
[Glee]
Glee, (eng., muz.), compositie voor drie solostemmen, gewoonlijk mannenstemmen a capella. Van ags. gligg = muziek. Eng. glee beteekent vroolijk liedje.
| |
| |
| |
[Gleve]
Gleve, (hgd., wap.), lelie, ook hgd Lilie.
| |
[Glimmer]
Glimmer, (barg.), gesp.
| |
[Glimmerik]
Glimmerik, (barg.), oog.
| |
[Glimmeriken]
Glimmeriken, (barg.), agent van politie.
| |
[Glimmerts]
Glimmerts, (barg.), tafelborden.
| |
[Glissando]
Glissando, (it., muz.), glissato, glissicato, glissicando = glijdend; bij strijkinstrumenten, vlug ongeaccentueerd spel in passages; op de piano de vlugge voordracht eener passage op de benedentoetsen.
| |
[Glissez, mortels, n'appuyez pas]
Glissez, mortels, n'appuyez pas, lett. menschen, glijdt er over, blijft niet stil staan, laatste regel van een vierregelig vers uit het begin der 18e eeu w onder eene teekening: L'Hyver, schaatsenrijders voorstellend, in zijn geheel:
Sur un mince cristal l'hiver conduit leurs pas,
Le précipice est sous la glace.
Telle est de vos plaisirs la legère surface:
Glissez, mortels, n'appuyez pas.
verzen van Roy, teekening van Lancret, gravure van Nicolas de Larmessin; thans gebruikt in den zin: let er niet te veel op; bekijkt het niet te nauwkeurig; staat er niet te lang bij stil; vooral in dien van: ‘leg er geen nadruk op!’, als wenk aan de acteurs bij aanstootelijke passages.
| |
[Gloeiend]
Gloeiend, (wap.), vuurrood.
| |
[Gloeilamp]
Gloeilamp, luchtledige glazen bol, een kooldraad bevattend, die gloeit bij het doorgaan van een electrischen stroom.
| |
[Gloeilicht]
Gloeilicht, zie Goudlicht.
| |
[Gloenkoppen]
Gloenkoppen, spotnaam voor de bewoners van Veenwouden (bij Dokkum).
| |
[Gloire (en -]
Gloire (en -, (wap.), met stralen.
| |
[Gloire (La - est le soleil des morts]
Gloire (La - est le soleil des morts, roem is de zon der dooden, gezegde, waarmede men in Frankrijk miskende grootheden troost.
| |
[Glokken]
Glokken, (barg.), spelen, loensch glokken, een valsche kaart spelen.
| |
[Glokker (een =]
Glokker (een =, (barg.), een steker voor rijst.
| |
[Gloria]
Gloria, (fr.), mengsel van warme koffie met suiker en brandewijn. De voorzangers plachten dien drank te gebruiken, omdat hij geacht wordt, de stem helder te maken, vandaar zijn naam.
| |
[Gloria in Excelsis Deo]
Gloria in Excelsis Deo, (lat.), Eere zij God in den hooge; eerste lid van den Engelenzang (Luk. 2 vs. 14). Maar de Vulgata heeft: ‘Gloria sit in altissimis Deo’. Ook de Groote doxologie genoemd.
| |
[Gloriam imitamur tendentes virtutem]
Gloriam imitamur tendentes virtutem, (lat.), Als wij naar deugd streven, volgen wij roem na. In slecht Latijn uitgedrukte leus eener aanvang Febr. 1895 te Amsterdam opgerichte Vereeniging, welke gezellige bijeenkomsten beoogt. Ook uitgedrukt door G.I.t.V.
| |
[Glorie]
Glorie, stralen bundel, die niet slechts zooals de Nimbus of aureool het hoofd, maar het geheele lichaam omgeeft van den afgebeelden persoon der Godheid of de Maagd Maria; zie Aureool.
| |
[Glorieuse rentrée]
Glorieuse rentrée, (fr.), de terugtocht in Juni 1689 uit Zwitserland naar hun geboorteland, de valleien van Piemont, van de Evangelisch-gezinde Waldenzen, dus genoemd naar Petrus Waldus of Vallensis, een rijk koopman te Lyon, die sedert 1179 zijne (R. Kath.) kerk tot den eenvoud en den geest van Jezus' Apostelen wilde terugvoeren; doch, toen dit streven bij de Pausen Alexander III in 1179 en Lucius III in 1183 tegenstand vond, zoodat zelfs de laatste den banvloek over hem uitsprak, met zijn in Frankrijk en Boven-Italië fluks sterk toegenomen aanhang, in botsing geraakte met de Geestelijkheid, die de Waldenzen als ketters ging beschouwen en bejegenen, tegen wie zij in 1229 de Inkwisitie te werk stelde. En hoewel deze hen niet vermocht uit te roeien, leden zij toch zware vervolgingen, onder Frans I († 1547) (als Hugenoten) onder Hendrik II, († 1559) en vooral onder Lodewijk XIV in 1683 en '85 (opheffing van 't Edict van Nantes), toen zij door diens soldatenbenden (dragonnades) uit Frankrijk naar Zwitserland werden verjaagd en niet minder in Piemont zelf, waar zeer velen uitweken. In den zomer van 1689 door heimwee ge- | |
| |
dreven, naar Piëmont teruggekeerd, konden zij daar sedert 1690 rustig verwijlen. Bij de Glorieuse Rentrée was Henri Arnaud hun aanvoerder. Den 1 Juni 1889 is het 200-jarig jubilé dezer Rentrée gevierd.
| |
[Gloriosa]
Gloriosa, (lat.), roemrijk; in de zegelkunde, zie bij Vesica piscis.
| |
[Gloriosae memoriae]
Gloriosae memoriae, (G.M. of g.m. of g.l.m. of glor. mem.) - (lat.), roemrijker gedachtenis.
| |
[Glorious Fourth (The -]
Glorious Fourth (The -, (eng.), de Roemrijke Vierde, nml. 4 Juli, dag der Onafhanklijkheidsviering in de Vereenigde Staten. Deze nationale feestdag wordt jaarlijks door uitbundig schieten, allerlei vuurwerk, enz., te New-York gevierd.
| |
[Glossolalie]
Glossolalie, het spreken met tongen = spreken in hooge geestverrukking, verschijnsel, dat zich korten tijd na de opstanding van Jezus (en ook wel in later tijden van overspanning) heeft voorgedaan, nl. dat personen van een gevoelig gestel zich door een hoogere macht als aangegrepen gevoelden en indrukwekkende woorden uitspraken. Vgl. 1 Kor. 14 v. 2, 4, 5, 6, 13: ‘spreken met de tong’ of ‘met tongen’, in onzen Staten Bijbel verkeerdelijk overgezet door ‘spreken (in) vreemde taal (talen)’.
| |
[Glückes (Des eignen-Schmied]
Glückes (Des eignen-Schmied (hgd.), de bewerker van zijn eigen geluk.
| |
[Glyptoramen]
Glyptoramen, bewegende levende beelden (tableaux vivants) uitgevonden door Edouard Kilanyi en voor het eerst te New-York vertoond. De achtergrond en de groepen figuren bewegen zich langzaam van rechts naar links, zoodat de toeschouwer een aaneenschakeling van levende beelden te zien krijgt.
| |
[Glyptotheek]
Glyptotheek, bergplaats of museum voor beeldhouwwerken en veelal gesneden steenen en cameeën. Uit gluptos = graveerbaar, van gluphein = uithollen, in steen, metaal of hout graveeren, uitsnijden; en thèkè (gr.) = bewaarplaats.
| |
[Gneis]
Gneis, zie Graniet.
| |
[Gnèzer dallim]
Gnèzer dallim, (Hebr.), Hulp voor Minvermogenden; vereeniging begin van Mei '96 te Groningen opgericht.
| |
[Gnomè]
Gnomè, (gr.), spreuk, levensregel dikwijls in beeldspraak ingekleed. Ze komen in 't Oosten al vroeg voor, bijv. de Spreuken van Salomo en die van Jezus Sirach.
| |
[Gnomon]
Gnomon, (gr.), kenteeken, aanwijzing, de naald, waarmede de schaduw de uren aanwijst, dus zonnewijzer; vandaar gnomonie, de kunst om zonnewijzers te maken.
| |
[Gnomen]
Gnomen, volgens oud volksgeloof de oorspronkelijke geesten der aarde, bewaarders van mijnen en schatten.
| |
[Gnósis]
Gnósis, (gr.), kennis, inzicht; in den tijd van het ontstaan des Christendoms en later, bepaaldelijk inzicht in de betrekking tusschen het Hoogste Wezen en den kosmos (de stoffelijke wereld). Naar den vorm (formeel) openbarings-philosophie = Bijbelsche godgeleerdheid, naar den inhoud (materieel) kosmologische speculatie = bespiegeling omtrent de stoffelijke wereld. Van gignooskein (kennen), evenals (lat.) gnosco een oudere vorm is van nosco (kennen, weten).
| |
[Gnosticisme]
Gnosticisme of Gnostiek, de leer der, de wetenschap aangaande de Gnósis. Die ze beoefenden heetten Gnostieken, gnostici. Van Gnosis (z.a.). Die wetenschap heeft ten doel eene diepere kennis (gnósis) van het Hoogste Wezen in betrekking tot het heelal of de wereld, den Kosmos. Ten grondslag van die wetenschap lag een zeker dualisme van God en stof. De bloeitijd van het Gn. was de tijd van den Rom. keizer Hadrianus (ao 117-138 n.C.), vooral te Corinthe. De Alexandrijnsche geleerden Basilides en Valentinus brachten het tot een diep ontwikkeld stelsel. In de 6e eeuw treft men er geene sporen meer van aan.
| |
[Gnostieken]
Gnostieken, sekten van Oostersche Christenen, die veel van de begrippen der Iraniërs hebben overgenomen. In hunne leer vindt men het Christendom vermengd met den godsdienst van Zoroaster. Zij zijn weer in verschillende richtingen verdeeld. (Adamiten, Valentinianen, Ophiten, Manicheërs), en hebben hevige twisten in de Christelijke Kerk veroorzaakt. Ter oorzake van gewaande goddelijke openbaringen heetten zij hoog
| |
| |
verlichte christenwijsgeeren in de eerste Christelijke Kerk. Van gr. gnosis (kennis), dus de weters in tegenstelling met de geloovers.
| |
[Gnóti séauton]
Gnóti séauton, (gr.), ken u zelf. Opschrift van een tempel te Delphi. Ook lat. Nosce te ipsum. Spreuk van Socrates († 399 v. Chr.).
| |
[Go-aheadativeness]
Go-aheadativeness, (am.), geest van vooruitgang, van vooruitstreven.
| |
[Go as you please]
Go as you please, (sport.), ga naar het u behaagt. Wedstrijd waarbij de snelheid veranderlijk is, dus van den mededinger afhangt, mits het einddoel in den kortsten tijd bereikt worde.
| |
[Go to Jericho]
Go to Jericho, zie Jericho.
| |
[Goal]
Goal, (sport), doel bij 't voetbalspel: twee palen van 2½ m. op 5 m. afstand door een dwarslat verbonden. Ook, één punt nml. als de bal door 't ‘doel’ wordt heengejaagd.
| |
[Goalkeeper]
Goalkeeper, (sport,) doelverdediger.
| |
[Goatee]
Goatee, (am.), een sikje op de kin, kinbaard.
| |
[Gobang]
Gobang, (jav.), groote koperen munt, die de waarde van 2-4 duiten heeft, o.a. het 2½ centsstuk.
| |
[Gobelins]
Gobelins, (fr.), de kostbaarste tapijten als wandversiering. Aldus genoemd naar het ‘hotel des Gobelins’ te Parijs, waar die weefsels gemaakt worden, eene afdeeling van de Manufacture royall'e des meubles de la couronne in 1667 door Colbert gesticht. De beroemde tapijten werden vervaardigd door de gebroeders Cannaye en het gebouw heette naar de familie Gobelin, waarvan de stamvader Jean in het midden der 15e eeuw uit Reims of uit Holland zich te Parijs kwam neerzetten, als lakenverver en waarvan de leden schatten en eer-ambten verwierven. De rivier Bièvre heette naar hen Rivière des Gobelins. De Gobelins werden vooral beroemd tegen het einde der 17e eeuw, sedert de Hollandsche kunst van scharlakenverven in Frankrijk in 1655 door den Nederlander Gluck was ingevoerd.
| |
[Gobog]
Gobog, (Java), groote roodgeelkoperen penning, met een vierkant gat in 't midden, hetwelk omgeven is van zinnebeeldige voorstellingen van menschen, dieren en voorwerpen. Gobogs worden van tijd tot tijd op Midden-Java opgedolven, en dagteekenen uit het tijdperk der Hindoes.
| |
[Gochem]
Gochem, zie Chochem (uit hebr. chacâm) = wijs, verstandig.
| |
[Gochemert]
Gochemert, (barg.), onderwijzer in de gevangenis. z.v.a. de wijze, verstandige.
| |
[God in Frankrijk (Een leventje als -]
God in Frankrijk (Een leventje als -, een onbezorgd, makkelijk leven. Fr. il vit comme le bon Dieu en France of comme un coq en pâte. Dit lichtzinnig gezegde ziet op de afschaffing van God en godsdienst na de Fransche Omwenteling; toen behoefde God zich met niets meer te bemoeien, en kon geheel voor eigen gemak en ge noegen leven. Het gezegde ontstond in Duitschland en is in Frankrijk volkomen onbekend. Nadat de conventie (7 Mei 1794) het bestaan van het Opperwezen had gedecreteerd schreef Pfeffel (1736-1809:
Darfst, lieber Gott, nun wieder seyn,
So will's der Schach der Franken.
Lass flugs durch ein Paar Engelein
Dich schön bey ihm bedanken.
| |
[God is His own interpreter
And He will make it plain]
God is His own interpreter
And He will make it plain, (eng.), God verklaart zijn eigen handelingen, en legt ze duidelijk uit.
| |
[God made him, and therefore let him pass for a man]
God made him, and therefore let him pass for a man (eng.), God heeft hem geschapen, laat hem dus voor een mensch doorgaan; Shaksp. Merch. of Venice I, 2, dat zegt Portia tot Nerissa over Monsieur Le Bon, den onuitstaanbaren Franschman, die naar hare hand dingt.
| |
[God meer gehoorzamen dan den menschen (Men moet -]
God meer gehoorzamen dan den menschen (Men moet -, Hand. V, 29.
| |
[God noch goed mensch (Hij geeft om -.
God noch goed mensch (Men ziet er -]
God noch goed mensch (Hij geeft om -.
God noch goed mensch (Men ziet er -, wijzigingen van Luc. XVIII:4; veelal gezegd om een vervelend, stil en ledig oord aanteduiden.
| |
| |
| |
[God save the king]
God save the king, God behoede den koning. Refrein van het Engelsche volkslied, woorden en muziek zouden van Dr. John Bull (1563-1622) zijn en vervaardigd wezen bij gelegenheid van de ontdekking van het ‘Buskruitverraad.’ Vandaar de woorden ‘Frustrate their knavish tricks’, dit is onjuist; het Engelsche volkslied, dat gezongen wordt op dezelfde wijs als Heil dir im Siegerkranz het Pruisische volkslied, was oorspronkelijk een Fransch lied, melodie van Lully, woorden van Madame Brinon en bijzonder naar den smaak van Lod. XIV. De tekst luidde:
Op aanbeveling van Händel werd het bij de troonsbestijging van George I gezongen en de Fransche verzen in het Engelsch vertaald.
| |
[God zegene u!]
God zegene u! Bij de ouden was het niezen een voorteeken. Het was gunstig van den middag tot middernacht; ongunstig van middernacht tot den middag. Voor anderen was 't een teeken van geluk of ongeluk, naarmate men links of rechts van hen niesde. Altijd beschouwde men 't als een heilig teeken, en zeide tot den niezer: ‘Dat Jupiter u beware (of helpe)!’ Vandaar is 't gebruik waarschijnlijk tot de christenen doorgedrongen, die zeiden: ‘God zegene u! of Wel bekome het u,’ terwijl ouderwetsche menschen in 't begin dezer eeuw in de kerk onder de preek den hoed afnamen, als iemand in hunne nabijheid niesde.
| |
[God (Zoo - wil en wij leven]
God (Zoo - wil en wij leven, ontleend aan Jac. IV:15. Ook zegt men: op de conditie van Jacobus. Zie D.V.
| |
[Godam, Godon]
Godam, Godon, (fr.) of Goddam, (ned.), scheldnaam voor de Engelschen, van wie, ten onrechte, beweerd wordt, dat zij onophoudlijk God damn (God veroordeele!) zeggen.
| |
[Godel]
Godel, (barg.), commissaris van politie.
| |
[Goden (Grieksche en Romeinsche -.]
Goden (Grieksche en Romeinsche -.
God van den tijd, (gr.) |
Kronos, (lat.) |
Saturnus. |
Oppergod, |
Zeus, |
Jupiter. |
God van het licht, |
Phoebus, |
Apollo. |
God van water, |
Poseidon, |
Neptunus. |
God van den wijn, |
Dionysos, |
Bacchus. |
God van de onderwereld, |
Pluton, |
Pluto. |
God van de liefde, |
Eros, |
Cupido. |
bode der goden, |
Hermes, |
Mercurius. |
smid der goden, |
Hephaestos, |
Vulcanus. |
| |
[Goden hebben lange armen]
Goden hebben lange armen, hunne macht reikt ver, om te zegenen of om te straffen. In 't laatste geval geldt de uitdrukking 't meest.
| |
[Godenschemering]
Godenschemering, (n. myth.), zie bij Edda.
| |
[Godiriedheuvel]
Godiriedheuvel, heuvel buiten de Jaffapoort te Jeruzalem, waar zich in den jongsten tijd een nieuw Jeruzalem ontwikkelt, veel grooter en schooner dan het oude, en vooral door de verdrijving der Joden uit Rusland zich sterk uitbreidend. Die heuvel is sedert eeuwen aldus geheeten, omdat Godfried van Bouillon, de aanvoerder van den eersten kruistocht, hier in 1099 zijne heerscharen monsterde en zijne ridders aanvoerde tot bestorming van de Heilige stad.
| |
[Godheim, Godheimr]
Godheim, Godheimr, (n. myth.), de verblijfplaats (heim) der goden, hetzelfde als Asgard.
| |
[Godinnen (Grieksche en Romeinsche -.]
Godinnen (Grieksche en Romeinsche -.
Rhea, gemalin van Kronos. |
Cybele, gemalin van Saturnus. |
Athena (gr.), Minerva (rom.), godin der wijsheid. |
Artemis, (gr.), Diana (rom.), godin der jacht. |
Demeter (gr.), Ceres (rom.), godin van den landbouw. |
Hestia (gr.), Vesta (rom.), godin der haardsteden. |
Persephone (gr.), gemalin van Pluton. |
Proserpina (rom.), gemalin van Pluto. |
Aphrodite(gr.), gemalin van Hephaestos. |
Venus (rom.), gemalin van Vulcanus. |
| |
[Godiva (Lady -.]
Godiva (Lady -. In 1043 oefende Leofrie, earl of Mercia, een al te zwaren belastingdruk uit op de bevolking van Coventry (aan de Sherborne, tak van de Avon), waarover hij heerscher was. Zijne
| |
| |
gade Lady Godiva smeekte om verlichting, maar kon deze niet ingewilligd krijgen tenzij zij naakt door de stad wilde rijden. Zij nam dit aan, en verzocht de inwoners onderwijl stil thuis te blijven, opdat niemand haar onder haren rit zou kunnen zien. Terwijl deze hieraan voldeden, kon een kleermaker, Tom, de verzoeking niet weerstaan om haar te begluren door een gat, dat hij te dien einde in het zolderluik had geboord. Voor deze onbeschaamdheid werd hij met blindheid gestraft. Nu stelde de earl de inwoners van alle onrechtvaardige belastingen en heerendiensten vrij; ter herinnering aan Godiva's zelfopoffering wordt nog elk jaar een optocht door de stad gehouden, met de edele Lady in 't midden, natuurlijk in een costuum, overeenstemmend met de hedendaagsche begrippen van betaamlijkheid, alsook met het Britsch klimaat. De historische wetenschap heeft dit verhaal sinds lang voor een verzinsel verklaard.
| |
[Godoul]
Godoul, (n. hebr.), groot, hebr. gadôl.
| |
[Godsadvocaat]
Godsadvocaat, iemand die tegenover de schaduwzijde eener zaak het goede ervan bepleit; zie Advocatus Dei.
| |
[Godsakker]
Godsakker, ook: doodenakker, voor kerkhof; reeds bij de oude Angel-Saksers gebruikelijk.
| |
[Godsgerichten]
Godsgerichten of ordaliën, in de Middeleeuwen een proef om den waren schuldige te ontdekken, een der toenmalige rechtsmiddelen, meest in kerkelijke of priesterlijke aangelegenheden, van fas et nefas, en bestaande in het eten van brood zonder zout, het loopen over gloeiend ijzer, het steken der hand in kokend water of kokende olie enz., waarbij men het oordeel aan God overliet. Zie Gods-oordeel.
| |
[Godshuis]
Godshuis, oorspronkelijk klooster, later ieder gebouw, aan de godsvereering gewijd, of gesticht tot liefdadigheid ‘om Godswil’, zooals wees-, zieken-, arm- en oude mannen- en vrouwenhuizen. Naar Gen. XXVIII. 22, Richt. XVIII, 31, Matth. XII, 4.
| |
[Godskind]
Godskind, weeskind, kind verpleegd in een Godshuis (weeshuis of liefdadigheidsgesticht).
| |
[Gods-oordeel]
Gods-oordeel, Ordalia (van ordâl = oordeel), instelling van het latere kerkelijke Germaansch Recht, door welke de onschuld van een beklaagde bewezen, of hangende rechtsvragen beslist moesten worden. Ze bestond in 1o. het gerechtelijke tweegevecht (voor vrije mannen); 2o. het lot (sors); 3o. de vuurproef; 4o. de waterproef; 5o. de proef van het kruis (de strijdende partijen moesten met uitgestrekte armenaan een kruis staan; die het eerst de armen liet zinken, had verloren); 6o. het gericht van de doodbaar, vooral bij moord; 7o de broodproef (den beschuldigde werd een gewijd stuk ongedeesemd gerstebrood en schapenkaas, beide een ons zwaar, in den mond gegeven; kon hij het niet doorslikken, dan werd zijn schuld bewezen geacht; 8o de avondmaalsproef.
| |
[Godspenning]
Godspenning, in de taal van het dagelijksch leven goospenning; oorspronklijk: geld, geldstuk, dat men bij het aangaan van koop of huur aan de armen ‘om Godswil’ gaf; later handgeld tot bevestiging van eene koopovereenkomst (art. 1500 Burg. Wetb.), of eene huurovereenkomst (art. 1604 Burg. Wetb.). Thans gewoonlijk het handgeld, dat een dienstbode, die zich verhuurd heeft, ontvangt.
| |
[Godsvrede]
Godsvrede, schorsing van vijandelijkheden, wapenstilstand. In de Middeleeuwen: op vaste dagen en gedurende zekere tijdperken des jaars aan God toegezegde schorsing van alle geweld en veete, door Geestelijkheid en Keizer onder bedreiging van kerkelijke en wereldsche straffen geboden; m. lat. Pax Dei, treuga Dei (z.a.).
| |
[Gods vinger]
Gods vinger of vinger Gods, berust op Ex. VIII vs. 19, waar de toovenaars tot Pharao zeggen: ‘Dit is Gods vinger,’ toen Aäron uit het stof luizen deed ontstaan. In Luk. XI vs. 20 spreekt Jezus van het uitdrijven van den duivel door den ‘vinger Gods.’ Zie Vinger.
| |
[Gods water over Gods akker laten loopen]
Gods water over Gods akker laten loopen, zich om niets bekommeren, zich met de zaken niet inlaten. Uit Ps. LXV vs. 10.
| |
[Godswoninkjes]
Godswoninkjes, huisjes of kamers aan arme vrouwen ‘om Godswil’ ter huisvesting gegeven.
| |
| |
| |
[Goed geeft moed.]
Goed geeft moed. Jes. Sir. XLI, 26.
| |
[Goed in de was zitten]
Goed in de was zitten, goed bemiddeld zijn, 't goed kunnen stellen. Volgens sommigen een schrijnwerkersterm, van goed met boenwas ingewreven meubels; volgens anderen militaire term, omtrent een proper soldaat, die het zwarte was aan zijn(spiegelglad gewreven) patroontasch niet spaarde (aldus tijdens de Belgische revolutie ao 1830/31).
| |
[Goedang]
Goedang, (mal.), pakhuis, magazijn.
| |
[Goede kinderen]
Goede kinderen, in de Nederl. mythologie, huisgeesten, lares familiáres. In Duitschland hier en daar gesell, gutgesell, (lieber) nachbar; in Engeland good fellow, in Denemarken god dreng, kinere granne. Misschien dezelfde wezens, die oudtijds in Frankrijk folleta heetten. In Mid. lat. guteli.
| |
[Goede Samaritaan]
Goede Samaritaan, iemand, die de ongelukkigen bijstaat, naar de gelijkenis van Lukas X, 30-37; meer gebruikelijk: de barmhartige Samaritaan.
| |
[Goede sier maken]
Goede sier maken, eig. een blij gezicht zetten, zich vroolijk aanstellen, sier = chière, ofr. gelaat, voorkomen. Omdat men bij feestmaaltijden gewoonlijk er blijde uitziet, wordt de spreekwijs gebezigd in den zin van ‘zich kostlijk te goed doen’; hedend. chère = opdissching, onthaal.
| |
[Goede steden]
Goede steden, groote, stemhebbende steden, die omstr. 1300 ten getale van 8 in 't Graafschap Holland bestonden, t.w. Dordrecht, Geertruidenberg, Leiden, Delft, Middelburg, Zierikzee, Haarlem en Alkmaar. De uitdrukking goede stad wordt tegenwoordig vaak misbruikt, doordat men er de beteekenis aan hecht van: dierbare, brave stad.
| |
[Goede Vrijdag]
Goede Vrijdag, de Vrijdag voor Paschen, de dag der kruisiging. Sommigen verklaren goed als heilig; in Engeland verklaren enkelen goed als een wijziging van God. Het bijgeloof meende vroeger, dat zij die op Kerstmis of Goeden Vrijdag geboren waren, de gave der voorspelling bezaten of over de geesten konden bevelen.
| |
[Goede wijn behoeft geen krans]
Goede wijn behoeft geen krans, zinspeling op de kransen van takken of bloemen, die voorheen den reizigers aanwezen, waar zij een goed onthaal konden vinden.
| |
[Goedendag]
Goedendag, (wap.), zie Knots, strijdknots.
| |
[Goedschrijven]
Goedschrijven, (hand.), crediteeren.
| |
[Goëet]
Goëet, toovenaar, goochelaar, bedrieger; meerv. goëten, van gr. göès, 2de naamv. göètos, eig. de weeklagende, omdat de tooverformulieren bij de ouden veelmaals in weeklachten bestonden.
| |
[Goêjannen]
Goêjannen, ijsvermaak der 17e en 18e eeuw, waarbij de meisjes door hare jonkers (goede Jannen) in sleetjes geduwd en aan de pleisterplaats ‘deftig’ getrakteerd werden.
| |
[Ḡoël]
Ḡoël, (hebr.), verlosser; ook hij, die als naaste verwant de inlossing eener schuld of verplichting moet op zich nemen, vgl. Ruth 4, vs. 1, 4; daarom ook een naam voor Christus.
| |
[Goela djawa]
Goela djawa, (jav.), zie Arèn.
| |
[Goelet]
Goelet, eig. goëlet, (fr.), goëlette, soort van vaartuig, o.a. bij de Fransche marine.
| |
[Goena-goena]
Goena-goena, (mal.), Javaansche minnedrank.
| |
[Goeni]
Goeni, zie Gonje.
| |
[Goenong Api]
Goenong Api, vuurberg; vuurspuwende berg op Klein-Banda.
| |
[Goeppa]
Goeppa of goeppo (hebr.), eigenlijk: de trouwhemel (vergelijk: koepel, al-cove); vandaar beteekent het ook trouwplechtigheid, huwlijksvoltrekking.
| |
[Goergoer]
Goergoer, zie bij Hemippus.
| |
[Goeroe]
Goeroe, inlandsch leeraar, te Amboina, gelijk de officieele vertaling luidt; de gewone is onderwijzer, ze zijn tevens voorgangers in die Inlandsche Christengemeenten, welke geen standplaatsen zijn van Hulppredikers = Europeesche godsdienstleeraar.
| |
[Goesti]
Goesti, (mal.), Bali-Badoengschvorst, of lid der vorstelijke familie, hoofd of prins.
| |
[Goetspo]
Goetspo, (n. hebr.), onbeschaamdheid, brutaliteit. (Hebr.) chatsap = hij is hard, streng geweest.
| |
[Goetspo-ponim]
Goetspo-ponim, (n. hebr.), onbeschaamdheids-gelaat, brutaal mensch. (hebr.) pânim = aangezicht.
| |
| |
| |
[Gognum]
Gognum, (barg.), moedig.
| |
[Gog en Magog]
Gog en Magog, oorspronkelijk overoude machtige Scythische volkeren, door de Hebreeuwsche legende als de reuzenvolkeren voorgesteld, die bij het einde der dagen den grooten wereldstrijd zullen voeren - een onbekend vorst en volk, tegen wien de profeet Ezechiel XXXVIII-XXIX zijne voorspellingen richt. Gog is bij Ezechiel (98 vs. 2, 3, 14, 16, 18, 39 vs. 1-11), de vorst van het land Magog (in 38 vs. 15-39 vs. 2). Magog is (Gen. 10 vs. 2) de naam van den zoon van Japhet (Noachs zoon) en Openb. Joh. 20 vs. 8 beide geduchte vijanden van het Godsrijk - beide reuzengestalten in de groote zaal van Guildhall, (city van Londen) uit den tijd der Romeinen, die de overwinning moeten voorstellen van een Saksischen reus op een reus van Corwallis; deze worden bij den jaarlijkschen optocht van den Lord-Mayor in de City op 9 Nov. in groote bordpapieren nabootsingen rond gedragen.
| |
[Goga]
Goga, (mal.), de rijstboomen in de bosschen van het gebergte, die gekapt en verbrand worden.
| |
[Gogo]
Gogo, (fr.), bedrogene, sukkel, ziel, in alle beteekenissen van het woord; oorspronklijk een beetgenomen aandeelhouder in eene naamlooze vennootschap, waarvan de wrakheid dadelijk merkbaar was; het eerst een onwillig of kribbig aandeelhouder, die alleen dividend begeert; naar een persoon uit Robert Macaire van Fred. Lemaître, Saint-Amand en Benjamin Antier op 14 Juni 1834 voor het eerst in de Folies Dramatiques te Parijs opgevoerd. A gogo = volop, in overvloed, in vivre à gogo = leven in Luilekkerland, als God in Frankrijk.
| |
[Gogum]
Gogum, zie Chochem.
| |
[Gôi]
Gôi, (hebr.), meervoud gôjim, volk, vooral in den zin van: ander volk, iemand van een ander volk. Vandaar ook: een Israëliet, die onjoodsch leeft. Vgl. 2 Kron. 32, vs. 13-15, 17; Jez. 25 vs. 7. ‘Isrsël en de Gôjîm’ = Israël en de Heidenen.
| |
[Gôjîm]
Gôjîm, (hebr.), zie goi.
| |
[Gokker]
Gokker, (barg.), speler.
| |
[Gola]
Gola, (hebr.), ballingen en ballingschap van het volk der Joden in de dagen van Ezra; Ezra 10 v. 3, de gemeente die weggezonden (uit Babel), naar Palestina waren teruggekeerd.
| |
[Gold Hunters]
Gold Hunters, (am.), goudjagers, goudzoekers, spotnaam voor de bewoners van Californië, den ‘goudstaat’.
| |
[Gold State]
Gold State, (am.), goudstaat, Californië, om al het goud, dat er gevonden wordt.
| |
[Goldberger ketting]
Goldberger ketting, ten onrechte een galvanische genoemd, bestaat uit schakels van koper en zink, en behoort tot de minst schadelijke, maar tevens tot de minst werkzame geneesmiddelen, wier wonderkracht daaglijks in de kranten wordt uitgebazuind.
| |
[Goldbeater]
Goldbeater, (eng.), goudpletter, goudslager, naam, die wel aan een edelen hengst gegeven wordt, omdat men uit zulk eenen, als fokker of als renpaard, goud kan slaan.
| |
[Golconda (De diamanten van -]
Golconda (De diamanten van -, spreekwoordlijke uitdrukking, waarmee men een grooten schat bedoelt. Golconda is een sterke vesting (in het vroegere koninkrijk Golconda, thans Dekan); op eene granietrots, staatsgevangenis en bewaarplaats van den Nizano, vroeger Nederlandsch, vanwaar onze voorouders veel diamanten uitgevoerd hebben.
| |
[Golden circle, (Knights of the -]
Golden circle, (Knights of the -, (am.), partij onder de Copperheads (z.a.) in het noorden gedurende den Burgeroorlog, om de gevangenen der Geconfedereerden te helpen. Ook een naam voor de Ku Klux Klan (z.a.).
| |
[Golden Gate (The -]
Golden Gate (The -, (eng.), de Gouden Poort, benaming van den ingang tot de haven van St. Francisco. In tegenstelling met Hell Gate = Hellepoort als benaming van den ingang tot de haven van New-York.
| |
[Golden State]
Golden State, (am.), Californië, zie Gold States.
| |
[Goldin]
Goldin, zie Neugold.
| |
[Golem]
Golem, (van hebr. Choloum) droom, vandaar: Golemer, droomer, suffer.
| |
| |
| |
[Golf (2e of 3e -]
Golf (2e of 3e -, (toon.), stumper: omdat onder het doek, voorstellende den Oceaan miskende grootheden of figuranten geplaatst worden, die door ruglingsche bewegingen de golven van den Oceaan vertegenwoordigen.
| |
[Golflijn]
Golflijn, (wap.), een lijn samengesteld uit halve cirkels met de ronding beurtelings binnen en buiten.
| |
[Golgotha]
Golgotha, Hoofdscheêlplaats Matth. 27 vs. 33, de bekende gerichtsplaats nabij Jeruzalem, waar Jezus Christus is gekruisigd. Hebr. gulgólet = hoofdschedel, waaruit valt af te leiden, dat de heuvel wegens zijne ronde gedaante of wegens zijne kaalheid met een bekkeneel vergelijkbaar was. Syr. Gogoeltô, arab. Djaladjaton; N. Test. gr. Golgotha. Zie Calvarieberg.
| |
[Goliath]
Goliath, de groote Filistijn, afkomstig van Gath, een der drie Fil. steden, het zinnebeeld van al wat groot is (I Sam. XVII:4). Napoleon noemde Generaal Bisson een Goliath op het slagveld. Daarom ook de naam van de grootste keversoort. Het reuzenbeeld in het Oude Doolhof te Amsterdam, thans in het Rijksmuseum (denklijk door Vinckenbrinck gebeeldhouwd). Hebr. Goljat = balling.
| |
[Goliath (Den - verslaan]
Goliath (Den - verslaan, het volbrengen van een groot en gevaarlijk werk met geringe hulpmiddelen; naar Davids welgeslaagde overwinning op Goliath van Gath. I Sam. XVII.
| |
[Goliathsburcht]
Goliathsburcht, benaming, welke de Arabieren gegeven hebben aan het voornaamste gedeelte der overblijfselen van vroegere verdedigingswerken aan den noordwesthoek van den stadsmuur te Jeruzalem.
| |
[Goliele]
Goliele, (n. hebr.), het zij verre! Hebr. chalîlate (Talmud, hôlièrs laka).
| |
[Golosch]
Golosch, schoen, afgeleid van sp. galocha (houten schoenen; hgd. golosche, dat het rom. woord gallicoe, (Gallische schoenen) is.
Het woord zou ontstaan zijn onder de regeering van Hendrik VI van Frankrijk, die lage laarzen droeg, die terzijde werden vastgeregen terwijl in den zelfden tijd de schoenen werden ingevoerd ‘galage’ of ‘gologe’ geheeten, wat echter eenvoudig overschoen beteekent. Dit is echter niet juist, daar Chaucer, die 20 jaar voor de geboorte van Hendrik VI stierf, het woord reeds in zijn ‘Squirés tale’ gebruikte.
| |
[Golpes]
Golpes, (wap.), purperen koeken (z.a.).
| |
[Golvend]
Golvend, (wap.), begrensd door golflijnen.
| |
[Gomaristen]
Gomaristen, aanhangers van den Leidschen hoogleeraar Franciscus Gomarus, die tijdens het 12jarig bestand (1609-1621) hooggaande geschillen over godsdienstige leerstellingen had met zijn ambtgenoot Jacobus Arminius, inzonderheid over de Predestinatie.
| |
[Gomelastieke man (De -]
Gomelastieke man (De -, spotnaam van Goodyear, die een jas, schoenen, pet, beurs (zonder een cent er in) - droeg, alles van gomelastiek. Hij zat meer dan eens in gijzeling, en leefde tien jaren lang meestal van liefdegaven, om zich de overwinning te verzekeren in de weddingschap, die hij had aangegaan -, spotnaam voor personen die geduldig alles dragen, zonder ooit aan verzet te denken.
| |
[Gomer]
Gomer, (hebr.), maat voor droge waren, inzonderheid voor koren, 1/10 epha (z.a.); Exod. 16:36. Zooveel moest daaglijks van het manna in de woestijn voor ieder hoofd worden ingezameld (ibid. v. 16 v.g.).
| |
[Gomesch]
Gomesch, (n. hebr.), van gamesch = vijf, nml. een of meer deelen der vijf boeken van Mozes. Hebr. chumeesch.
| |
[Gometz]
Gometz, (n. hebr.), gedeesemd, gezuurd, al wat gedurende het Paaschfeest niet in het bezit van een Israëliet mag zijn, vgl. Exodus XII, vs. 15. hebr. chamêtz.
| |
[Gommeux]
Gommeux, (fr.), fat, modegek, lichtzinnig jongmensch. Voorheen (1875) heette hij petit crevé.
| |
[Gonaqua]
Gonaqua, (afr.), stam van Vrije Hottentotten, aan de Kaap.
| |
[Gondels]
Gondels, Venetiaansche roeibooten in de lagunen; bij ons te lande de geillumineerde schuiten en booten, die des avonds, bij feesten de vreugde helpen verhoogen.
| |
| |
| |
[Gondels spiese]
Gondels spiese, (barg.), heerenhuis.
| |
[Gondoliera]
Gondoliera, (it., muz.), zie Barcarole.
| |
[Gonfaloniére]
Gonfaloniére, (it.), drager van een gonfalone (vaan), dus baniervoerder, hoofd van sommige Italiaansche steden. Ook een politiebeambte in den voormaligen Kerkelijken Staat, zie Nahias.
| |
[Gonfanon]
Gonfanon, (wap.), kerkbanier, een vlag hangend aan een dwarsstok of piek. De vlag is beneden op verscheidene plaatsen ingekerfd, omzoomd met franje. Van gond = strijd, (oud Duitsch) en fane nml. Gonfanoen, gonfaloen, confanoen, vaantje aan 't uiteinde der speer.
| |
[Gong]
Gong, trom bij de Papoeas op Nieuw Guinea en bij de Chineezen, sedert pl. m. 20 jaar ook in Europa ingevoerd bij wijze van schel voor de dienstboden.
| |
[Gongoristen]
Gongoristen, genoemd naar Luis de Gongora y Argote, Spaansch romandichter, † 1627, stichter eener school, waarin eene bepaalde dichtsoort in gezwollen stijl (stilo culto) beoefend werd, zie Cultoristen (Culteronisten). Door hen voelde zich onze Constantijn Huygens († 1687) sterk aangetrokken.
| |
[Gonin (un tour de maître -]
Gonin (un tour de maître -, (fr.), een streek van meester Gonin, d.i. een handige streek; naar een hansworst van dien naam, die in de zestiende eeuw leefde.
| |
[Gonje]
Gonje of Goeni, vezels der Bengaalsche planten Corchoris, Capsularis en Corchorus olitorius, gebruikt tot het maken van zakken ter verzending van suiker en koffie. In Engeland heeten die vezels Jute, (z.a.)
| |
[Gonnella (paard van -]
Gonnella (paard van -, d.i. een zeer mager paard, naar dat van Gonnella, den hofnar van den hertog van Ferrara, dat haast enkel uit ‘vel en been’ bestond.
| |
[Gons]
Gons, (barg.), steek in het lijf.
| |
[Goo]
Goo, streek; hetzelfde wat men in Gelderland en elders kwartier noemt. Friesland is verdeeld in Oostergoo, Westergoo, enz. Ook gouw (z.a.)
| |
[Goocham]
Goocham, (barg.), slim.
| |
[Goochom]
Goochom, (n. hebr.), wijs, verstandig. hebr., chacâm. ook een titel voor Israël's geleerden. Gochmo, wijsheid, verstand, hebr. chokma.
| |
[Goodman, (James]
Goodman, (James of Jack -, (eng. en am.), vertaling van Jacques Bonhomme, den spotnaam, dien de edelen in de 14e eeuw aan de boeren gaven.
| |
[Goor]
Goor, nml. gor, laagland, moeras. In plaatsnamen de benaming van sommige huizen en hofsteden, alsmede van een stadje (in Overijssel).
| |
[Goorland]
Goorland, akker, die zonder bemesting, vruchten draagt. Goor = slijk, mest (bij Kiliaan).
| |
[Goose and the Gridiron (The -]
Goose and the Gridiron (The -, (am.), de gans en het braadrooster, de spotnaam voor den Amerikaanschen arend en de vlag der V.S.
| |
[Gootsef]
Gootsef, (n. hebr.), onbeschaamde, brutaal mensch. Zie Goetspo.
| |
[Gopher]
Gopher, (am.), bewoner van Minnesota.
| |
[Gopher State]
Gopher State, (am.), (honig)raat staat, Minnesota. Van fr. gaufre, honigraat. Zoo noemden Fransche landverhuizers verschillende dieren, die holen of gangen in den grond groeven, en daarnaar het land, waar deze leefden.
| |
[Gorallen]
Gorallen, (beter Goralen), volksstam op de Karpathen, die van stroopen en smokkelhandel leeft. Van slav. gora hova (berg).
| |
[Gordel van Venus]
Gordel van Venus, zie Cestus.
| |
[Gordeltheorie]
Gordeltheorie, nieuwste uurbepaling of tijdberekening, waarbij men zich de aarde denkt, verdeeld in 24 gordels, in elken gordel wordt de tijd berekend naar den meridiaan, die er midden door loopt, van daar een uur verschil tusschen twee opvolgende gordels; de West-Europeesche tijd verschilt een uur met den Midden-Europeeschen en deze een uur met den Oost-Europeeschen, enz. Deze theorie werd door het Eisenbahnverein tot toepassing gebracht.
| |
[Gordiaansche knoop]
Gordiaansche knoop, een door Gordius, Prhygisch landman, die koning van Phrygië werd, kunstig gelegde knoop der gareelen aan den disselboom van zijn
| |
| |
wagen, welke hij plaatste in den tempel van Jupiter, door hem gewijd in de door hem gestichte stad Gordium (thans Juliopolis, in Galatië). De wereldheerschappij was voorspeld aan dengene, die den knoop zou losmaken. Alexander van Macedonië (later ‘de Groote’) hakte hem met zijn zwaard door. Vanhier spreekt men van een Alexanders zwaard, dat door dik en dun heengaat en van het ‘doorhakken van den (Gordiaanschen) knoop.’
| |
[Gordijn]
Gordijn, (vestingb.), muur tusschen twee torens, wal tusschen twee bolwerken.
| |
[Gording]
Gording, (bouwk.) de lange balken welke over de dakgebindten loopen en de dak-kepers dragen.
| |
[Gorgé]
Gorgé, (fr. wap.), gekeeld, drukt de kleur der keel van een vogel uit.
| |
[Gorgelet]
Gorgelet, aarden vat met wijden hals, waarin een zeefje, in Indië gebruikt als drinkkan.
| |
[Gorgeron]
Gorgeron, (wap.), het halsstuk van een helm.
| |
[Gorgibus]
Gorgibus, een burgerman, die toegeeft aan de zucht naar opschik van vrouw of dochters en daardoor in moeilijkheden komt. Zinspeling op een persoon van dien naam in Molière's Précieuses Ridicules.
| |
[Gorgo]
Gorgo, (gr.), denkelijk de schitterende mv. Gorgoi en Gorgones, bijnaam van Athene (Minerva), wier vreeswekkende eigenaardigheden verpersoonlijkt zijn in de Gorgonen (z.a.).
| |
[Gorgōnen]
Gorgōnen, de drie dochters van Phorcys en Ceto, wier namen zijn Stheno, Euryale en Medusa. (z.a.) Zij wonen nabij de Hesperiden (of Gorgonen, eilandengroep naar den kant van Libye), en worden voorgesteld als vreeslijke wezens met slangen inplaats van haar op het hoofd, een gordel van slangen, groote slagtanden, vleugels en koperen klauwen; alwie haar aanzag werd versteend. Later werden zij echter als schoone jonkvrouwen afgebeeld, vooral Medusa. Bij Homerus komt slechts ééne Gorgo voor, wier schrikwekkend hoofd op den Aegis (het schild van Jupiter) staat.
| |
[Gorgonisch hoofd]
Gorgonisch hoofd of kop, zie Gorgonen.
| |
[Gorilla]
Gorilla, soort van aap, met groote lichaamskracht, die den mensch hetmeest nabij komt; woont in de dichte wouden van Neder-Guinea. Aan den rekstok is iedere gorilla ons de baas; woord van Dr. La Grange, ter veroordeeling der gymnastiek.
| |
[Gorínchemsche martelaren]
Gorínchemsche martelaren, geestelijken, 19 in getal, uit Gorinchem en omstreken, die op 9 Juli 1572 op last van Lumey, Graaf van der Mark in een schuur van het St. Elisabethsconvent te Rugge bij den Briel werden opgehangen; daarheen gaan nog jaarlijks bedevaarten.
| |
[Goriot (Père]
Goriot (Père, een zwakke vader die zich voor zijne dochters opoffert, hoewel zij het niet verdienen. Naar den hoofdpersoon van een roman van dien naam van Honoré de Balzac (1799-1850).
| |
[Gorrel]
Gorrel, (transv.), gorgelen.
| |
[Gorselgeweest, (Ik ben naar]
Gorselgeweest, (Ik ben naar, (Zutfen en Deventer), ik heb mijn middagslaapje gedaan.
| |
[Gortenteller, Gortentelder]
Gortenteller, Gortentelder, gierigaard, vrek; afkomstig uit den tijd, toen de scheepsbevelhebbers nog een hoofdgeld kregen om de manschap te voeden, en alles op 't zeerst werd uitgezuinigd, de korrels gort (van ouds de scheepkost) als 't ware werden uit- en toegeteld. Overdrachtelijk op zuinige lieden toegepast.
| |
[Gortig]
Gortig, bij dieren z. tuberculeus.
| |
[Gortigheid]
Gortigheid, tuberrulose z.a.
| |
[Gortlanders]
Gortlanders, spotnaam voor de inwoners van Assendelft; naar een daar veel voorkomend bedrijf, de grutterij.
| |
[Gortzakken en gortbuiken]
Gortzakken en gortbuiken, spotnaam, gegeven aan de ingezetenen van Alkmaar, doelend op de vele grutterijen, die er vooral in de 17de eeuw hebben gebloeid.
| |
[Gosen, (Een land van -]
Gosen, (Een land van -, grasland, een uitgestrekte weidestreek. Uit Genesis 47 vs. 4. De Betuwe heet het land Gosen bij uitnemendheid. Het Bijbelsche Gosen lag in Beneden-Egypte, tusschen de stad Heliopolis en de baai Heroöpolis. Go (of Ko)-Sem, (egypt.) = het land van den god Sem (der Grieken Hercules).
| |
| |
| |
[Gosied]
Gosied, (n. hebr.), vrome, meerv. Gosidûn Hebr. Chasîd, meerv. Chasidûn, nml. lieden, die om aan God te behagen, meer doen dan de wet voorschrijft, secte na de Babylonische ballingschap ontstaan. Uit hen kwamen de Farizeën voort. Tegenover de Chasidun of Chasideërs stonden de Zadihûn (rechtvaardigen), die zich alleen aan de wet hielden en uit wie de Samaritanen, Esseëers, Sadduceeërs en Karaeërs zijn voortgekomen. De stichter der tegenwoordige Chasidûn (zie boven, Chasidah, lees Chasidûn) was een Israëliet uit Podolië, Baäl-Schem, die in de 18e eeuw in Galicië zijne leer begon te verkondigen en spoedig een grooten aanhang verwierf. Daar men zijn naam Baäl-Schem tot Bescht verkortte, staan zijne volgelingen in Polen als Beschtianen bekend.
| |
[Goson]
Goson, (hebr.), bruidegom.
| |
[Gosse]
Gosse, (fr.), gemeenzaam voor een jeugdig kind; verkorting van gosselin (jong mensch) en gosseline (jeugdig meisje).
| |
[Gospel mill]
Gospel mill, (am.), kerk, eig. Evangelie-molen.
| |
[Gospellers]
Gospellers, (eng.), Wederdoopers.
| |
[Gotham]
Gotham (am.), naam in Irving's († 1859) Salmagundi aan de stad New-York gegeven, en nog in gebruik, naar de verwaandheid der New-Yorkers, die alles beter weten. Nog spreekt men van ‘de drie wijze mannen van Gotham, die in een soepterrine in zee staken.’ Gotham is een klein plaatsje in Nottinghamshire in Engeland, dat beroemd werd door de dwaasheden, die men van de inwoners vertelde, gelijk elders Boeötië, Abdera, Kampen enz. Awan of Gotham = een onnoozele.
| |
[Gothamite]
Gothamite, (am.), bewoner van de stad New-York, voorn. een New-Yorksche cockney. (z.u.)
| |
[Goton]
Goton, (n. hebr.), bruidegom.
| |
[Gothenburger stelsel]
Gothenburger stelsel, stelsel betrekkelijk den verkoop van sterken drank, aanvankelijk te Gothenburg, thans op drie plaatsen na overal in Noorwegen ingevoerd, volgens hetwelk aan eene commissie het monopolie voor den verkoop van sterken drank zonder winst in een bepaalden kring wordt toevertrouwd. 1o Januari 1896 is tevens bepaald, dat bij algemeen stemrecht, door mannen en vrouwen zal worden uitgemaakt of er eene gelegenheid tot verkoop van sterken drank geopend zal worden, of niet.
| |
[Gothicum convivium]
Gothicum convivium, (lat.), Gotisch gastmaal 't spel, waarvan Constantijn Porphyrogenétes (†959) in zijn ‘De Ceremoniis Aulae Byzantinae’ gewaagt, en dat gedurende de Kerstdagen aan het Keizerlijk hof te Konstantinopel gespeeld werd.
| |
[Gothiek]
Gothiek, Christelijke bouwstijl, in de 12de eeuw ontstaan, ook spitsbogenstijl geheeten. Bij eene Gothische kathedraal vertoonen zich overal twee evenwijdig opgaande lijnen, die in haar toppunt samenkomen, vooral in portaal en nis, in vensters en gewelf, in zuilen en torens. De stijl kreeg dien naam van de Italianen, met minachting uit spot; want voor hen was Gothisch hetzelfde als barbaarsch. Toen later de stijl veld won, werd Gotisch een eerenaam. De Gothiek is ontstaan door de toepassing van het evenwichtstelsel en het logisch behandelen der bouwstoffen naar den aard hunner eigenschappen in overeenstemming met het gewenschte doel.
| |
[Gotique (A la -]
Gotique (A la -, kleeding der elegante wereld te Konstantinopel, die Keizer Theodosius den Groote († 15/16 Jan. 395 n.C.) in zijn Gotische sympathieën volgen wilde; de Keizer zocht namelijk na de ontzettende nederlaag van Valens bij Adrianopel (9 Aug. 378), de vrij geworden Goten aan zich te verbinden als bondgenooten, wat navolging van kleeding en kapsel der Gothen ten gevolge had.
| |
[‘God helfe weiter!’]
‘God helfe weiter!’ d.i. Moge God ons verder bijstaan! Het stereotype slot van verreweg de meeste telegrammen, die de Pruisische Koning Wilhelm in 1870 uit het Fransche legerkamp dagelijks aan zijne gemalin verzond.
| |
[Götterdämmerung]
Götterdämmerung, (hgd.), Godenschemering, zie bij Edda.
| |
[Göttinger dichterbond (De]
Göttinger dichterbond (De, een vereeniging van jonge te Göttingen studeerende dichters, in 1772 ge- | |
| |
sticht. De leden beoogden het doel om, in navolging van den vaderlandslievenden Klopstock, op letterkundig gebied de Fransche manieren van den Vaderlandschen bodem te verbannen.
| |
[Gouache schilderkunst]
Gouache schilderkunst, eene manier van schilderen, waarbij men de verven met gomwater vermengt en als ondoorschijnende dekverven bezigt, zoodat de oppervlakte van het papier geheel met verf bedekt is, waarna men de lichte verven er op brengt. Deze manier is vooral in gebruik bij het miniatuurschilderen.
| |
[Goubet (De -]
Goubet (De -, naam van een vaartuig, voor de vaart onder zee bestemd, dat einde 1895 naar Toulon werd overgebracht voor een eersten officieelen proeftocht; en waarmede dus Jules Verne's Nautilus (z.a.) is verwezenlijkt.
| |
[Goud]
Goud, (wap.), het metaal goud, in gravure door stippeltjes voorgesteld.
| |
[Goud-ebbe]
Goud-ebbe, stagnatie in de schatkist der Vereen. Staten van N.-Amerika, welke aanvang 1895 met kracht diende te worden gekeerd.
| |
[Goud-hermelijn]
Goud-hermelijn, (wap.), bij deze voering is het veld van goud, de hermelijnvlokjes van zwart.
| |
[Goud, (Het - der Nibelungen]
Goud, (Het - der Nibelungen, schatten, die den bezitter ongeluk aanbrengen, naar het verhaal in het Nibelungen-lied (Rijngoud).
| |
[Goud ('t Is niet alles - wat er blinkt.]
Goud ('t Is niet alles - wat er blinkt. Deze zegswijze komt voor bij Agricola in Drey hundert Gemeyner Sprichwörter, enz., 1528; bij Shakespeare, All that glitters is not gold, bij Chaucer, All thing which that schineth as the gold is nought gold, bij Alanus, Non teneas aurum totum quod splendet ut aurum. (Houdt toch niet alles voor volkomen goud, wat schittert als goud.
| |
[Goud, (Mannheimer -]
Goud, (Mannheimer -, mengsel van koper en zink, het eerst te Mannheim vervaardigd.
| |
[Goud, (Mozaisch -]
Goud, (Mozaisch -, (lat.), ‘aurum musivum’ eene zwavelverbinding van tin, dat de ouden gebruikten om mosaïekwerk te maken.
| |
[Goud uit Tolosa (hij heeft het - gehaald]
Goud uit Tolosa (hij heeft het - gehaald, d.i. gestolen goed gedijt niet.. Capio, de Romeinsche consul, stal, op zijn tocht naar Gallia Narbonensis, uit Tolosa (Toulouse) het goud en zilver, dat door de Cimbrische Druïden aan hunne goden gewijd was. Hij en zijn broeder Mallius werden in een gevecht tegen de Cimbriërs verslagen en 112000 hunner manschappen bleven op het slagveld (106 v.C.)
| |
[Goudbeurs van Spanje]
Goudbeurs van Spanje, Andalusië zoo genaamd, omdat het de voornaamste streek is, waaruit Spanje zijn rijkdom put.
| |
[Gouden appel (De race werd verloren door een -]
Gouden appel (De race werd verloren door een -, de wedren werd door bedrog verloren. Naar de fabel van Atalanta, die hare vaart in een wedloop vertraagde om de drie gouden appelen, die Hippomenes neerwierp, op te rapen, waardoor zij den wedstrijd verloor.
| |
[Gouden appelen in zilveren schalen]
Gouden appelen in zilveren schalen, kostbare zaken in aangenamen vorm, naar Spreuken XXV vs. 11.
| |
[Gouden baai]
Gouden baai, de haven van de Willemstad op Curaçao, omdat deze eene der schoonste en veiligste havens is van West-Indië, en die, tot aanmoediging van den koophandel, voor alle eigene en vreemde schepen is opengezet. Vgl. Gouden Hoorn en Schattegat.
| |
[Gouden ballen (Drie -]
Gouden ballen (Drie -, in Engeland het gewone uithangteeken van een pandjeshuis of bank van leening, denklijk naar de roode bollen in het wapen van den huize Medicis, die de lombarden uitdachten.
| |
[Gouden bergen beloven]
Gouden bergen beloven, Terentius Phormio 1. 1 (montes auri polliceri) en bij vele andere schrijvers; Plautus spreekt in Miles Gloriosus ook van argenti montes, zilveren bergen.
| |
[Gouden boek]
Gouden boek, geslachtlijst of register van de Edelen (Nobili) in de Republiek Venetië, aangelegd in het laatst der 13e eeuw, als grondslag voor de aristocratisch-oligarchische grondwet der Republiek. Het werd 4 Juni 1797 aan den voet van den vrijheidsboom verbrand.
| |
| |
| |
[Gouden bul]
Gouden bul, de bul, waarbij Andreas II, koning van Hongarije, de vrijheden van den kleinen adel en van het zich constitueerende volk, in zijn rijk bevestigde. Uit denzelfden tijd als de Magna Charter (Ao. 1215) in Engeland.
| |
[Gouden bulle]
Gouden bulle of gulden privilegie, (zie ook Bulla), zoo genoemd naar het zegel, dat in goud of goudwas is gedrukt; een privilegie door keizer Karel IV in 1349 verleend, op den rijksdag te Neurenberg uitgevaardigd tot regeling van de rechten en plichten der keurvorsten, van de keus en de kroning der keizers, van de munt, enz., en waarin o.a. bepaald werd, dat een Brabanter in geen land des Duitschen Rijks voor een anderen rechter mocht terecht staan dan voor den Brabantschen rechter, - eeuwen lang een bron van moeiten en twisten, zelfs nog na 1648. Ze bestaat uit 30 hoofdstukken en wordt te Frankfort in een kostbaar kistje bewaard.
| |
[Gouden cent]
Gouden cent, voorheen de naam voor het tiengulden stuk, vooral bij de boeren.
| |
[Gouden duiten en stuivertjes]
Gouden duiten en stuivertjes, waren 1o proeven van den stempel bestemd voor hooggeplaatste ambtenaren; maar 2o nog vaker opzetlijk bij de munt besteld om bij bruiloften en andere familiefeesten als geschenken te dienen.
| |
[Gouden eeuw, De]
Gouden eeuw, De -, de eeuw van Saturnus, waarin de aardbodem zonder arbeid te vorderen, ruimschoots in de behoeften der menschen voorzag - waarin zelfs de verscheurende dieren in onderlingen vrede leefden - en waarin de mensch, vrij van alle ondeugden en zorgen een ongestoord geluk genoot, volgens Hesiodus en vele anderen; eene sage, die men bij de meeste volken aantreft. Zij verhalen van een verleden, het Christendom belooft die in de toekomst. Vgl. Jez. 11, vs. 6-9 en 65 vs. 25. (Schildering van het Messiaansche tijdperk).
| |
[Gouden eeuw]
Gouden eeuw, de beste eeuw. De gouden eeuw der onschuld, der letteren, der schilderkunst, enz. Men telt bij de ouden:
1o. | de eeuw van 't Nieuw-Assyrisch Rijk 691-606 v. Chr. |
2o. | de eeuw van 't Chaldeeuwsch-Babylonisch Rijk 606-538 v.C. |
3o. | de eeuw van de Tang-dynastie in China 618-684. |
4o. | de eeuw van Ramses II in Egypte 1326-1224 v.C. |
5o. | de eeuw van Cyaxares in Mediê 634-594 v.C. |
6o. | de eeuw van Kosroës in Perzië 531-628. |
7o. | de eeuw van Augustus in Rome. |
| |
[Gouden eeuw]
Gouden eeuw, in den nieuwen tijd telt men:
1o. | in Engeland de eeuw van Elisabeth 1558-1603. |
2o. | in Frankrijk de eeuw van Lodewijk XIV 1640-1740. |
3o. | in Duitschland de eeuw van Karel V 1519-1558. |
4o. | in Portugal de eeuw van Ioao I 1383-1578. |
5o. | in Pruisen de eeuw van Frederik den Groote 1740-1776. |
6o. | in Rusland de eeuw van Peter den Groote 1740-1786. |
7o. | in Spanje de eeuw van Ferdinand en Isabella 1474-1516. |
8o. | in Zweden de eeuw van Gustaaf Wasa tot Gustaaf Adolf 1523-1632. |
9o. | in Nederland de 17e eeuw. |
| |
[Gouden ezel]
Gouden ezel, roman in elf boeken, waarin hoogst merkwaardig de episode van Amor en Psyche behandeld is. Het is onder den titel ‘Metamorphosen, libri XI geschreven hoofdwerk van den Neo platonischen philosoof Lucius Apulejus (125-32 nC.) die op groote reizen zich in vele Mysteriën liet inwijden, met den toeleg om het vervallen Heidendom te louteren en te steunen. In den Gouden ezel om haar voortreffelijkheid de ‘gouden’ genaamd, verhaalt de schr. de lotgevallen van een jongmensch Lucius, die tijdens zijn verblijf in Thessalië als straf voor allerlei ondeugden in een ezel veranderd werd en geleidelijk in de handen van roovers, eunuchen, (z.a.), overheidspersonen enz., viel, bij wie hij overal even slecht werd behandeld, maar die ten laatste door allerlei beproevingen gelouterd, zijne menschelijke gedaante toch weder terug krijgt.
| |
[Gouden fontein]
Gouden fontein, het eigendom van een rijken Jood in Jerusalem. ‘In
| |
| |
vier en twintig uur zou zij elke soort van metaal als: koper, messing, ijzer, lood en tin in zuiver goud veranderen, keisteenen in zuiver zilver en elke soort van aarde in zuiver metaal.’ - ‘The seven Champions of Christendom,’ II. 4.
| |
[Gouden Hoorn]
Gouden Hoorn, arm van den Thracischen Bosporus, die ten noorden, met de zee van Marmara ten zuiden, de driehoekige landtong vormt, waarop Konstantinopel ligt. Die arm heet aldus, omdat hij diep landwaarts indringt, en der stad tot een ruime en veilige haven verstrekt. Vgl. Het Schattegat op Curaçao (z.a.)
| |
[Gouden horde]
Gouden horde, bende Mongolen, die, na de splitsing van het Groote Rijk van Dshingiskan († 1227) in 1300, aan de Don het rijk Kapstjak stichtte.
| |
[Gouden huis]
Gouden huis, paleis door Nero te Rome gebouwd. Het dak bestond uit gouden dakpannen en de muren van binnen waren kwistig verguld en versierd met kostbare paarlen en edelgesteenten; de plafonds waren met ivoor en goud ingelegd. De feestzaal was in een ronddraaiende beweging en haar gewelfd plafond schudde bloemen en geuren over de gasten uit. Naar Nero's huis lieten de pausen en prinsen uit het huis Farnese hunne paleizen en villa's bouwen.
| |
[Gouden kalf (Het - aanbidden]
Gouden kalf (Het - aanbidden, = zijn eenig heil in geldbezit zoeken, woordspeling in verband met het geval van de afgoderij der Israelieten in de woestijn volgens Exodus XXXII.
| |
[Gouden kalf, Tempel van het -]
Gouden kalf, Tempel van het -, omschrijving van stads-beurs.
| |
[Gouden legende]
Gouden legende, zie Legenda aurea.
| |
[Gouden ploeg (Hendrik met den -]
Gouden ploeg (Hendrik met den -, zoon van Etico en kleinzoon van Welf I, den stichter van de oudere linie der Welfen, oomzegger van keizer Lodewijk den Vrome (Ao 814-40), trad in dienst des Duitschen Keizers onder voorwaarde, dat hij zóóveel leengebied zou verkrijgen als hij met een gouden ploeg gedurende den tijd, dat de vorst zijn middagslaapje hield, zou kunnen omploegen. Door van plaats tot plaats frissche en sterke paarden te bestellen, verwierf hij een gebied van 4000 akkers en tevens zijn bijnaam.
| |
[Gouden ploeg]
Gouden ploeg, naam van eene vereeniging rijke aannemers te Sliedrecht e.a.; die groote werken aannemen.
| |
[Gouden regel]
Gouden regel, in de zedeleer: Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet, beter: doe een ander, wat gij wilt, dat hij u doe; in de rekenkunde: de regel van drieën.
| |
[Gouden roos]
Gouden roos, (rose aurea) de gouden, met edelgesteenten omzette roos, die de Paus op Zondag Laetare, - 3de Zondag vóór Paschen - wijdt, om ze aan eene vorstin ten geschenke te geven.
| |
[Gouden schiereiland (Het -]
Gouden schiereiland (Het -, Chersonesus Aurea, als zoodanig duidden de Ouden Malacca aan.
| |
[Gouden schoteltjes]
Gouden schoteltjes, schijven, volgens het bijgeloof alleen in den grond gevonden door zondagskinderen (op zondag geborenen), wanneer de regenboog aan den hemel prijkt. Werklijk vindt men gouden schotelvormige munten der Byzantijnsche Keizers, die waarschijnlijk tot dit bijgeloof aanleiding hebben gegeven.
| |
[Gouden sectie eener lijn]
Gouden sectie eener lijn, zie Gulden snede.
| |
[Gouden spoor]
Gouden spoor, zie Lateraansche hofpaltsgraven.
| |
[Goudesch]
Goudesch, (n. hebr.) meervoud chadaschim, maand, en wel maanmaand, d.i. aanvangende met de nieuwe maan, van chudasch = hij is nieuw geweest.
| |
[Goudgulden]
Goudgulden, oorspronklijk alleen gulden (z.a.) genoemd, verkreeg dien naam in de 16e eeuw ter onderscheiding van den zilveren gulden, en had toen de waarde van 28 stuivers. Sedert hechtte men die waarde geregeld aan den goudgulden, en ook aan het zilveren acht-en-twintig stuiversstuk (z.a.) en den floreen (z.a.).
| |
[Goudkoning]
Goudkoning, in den mond der landlieden in Duitschland Gustaaf II Adolf van Zweden bij zijn zegevierenden tocht ao 1632, die met zijn heldendood bij Lützen 6 November eindigde, Goldkönig
| |
| |
z.v.a. allervoortreffelijkste koning, vorst met een hart van goud.
| |
[Goudlaken]
Goudlaken, een kostbare stof uit de 15e eeuw, bestaand uit laken, waarin gouddraad geweven was, als inslag, dat somtijds ook verschillende figuren vormde De goudlakensche fazant bewaart in zijn naam nog de herinnering daaraan.
| |
[Goudland]
Goudland, zie Eldorado.
| |
[Goudlicht]
Goudlicht of gloeilicht. Niet in den brander, zooals velen ten onrechte meenen - inderdaad was deze sedert lang door Bünsen uitgedacht - maar in het kousje (fr. manchon, hoogd. Strumpf) bestaat de vinding van Prof. Auer von Welsbach, te Weenen. Hij had namelijk ontdekt, dat het gas op veel voordeeliger wijs kon worden gebezigd, indien men dat tot voortbrenging van warmte gebruikte, in plaats van diens eigenlijk licht-gevend vermogen te bezigen. De Bunsen-brander is zoo ingericht, dat het gas met de noodige hoeveelheid lucht wordt vermengd, om diens volkomen verbranding zooveel mogelijk te verzekeren. De aldus in het leven geroepen vlam is door het bovenaangeduide kousje omgeven, dat, tengevolge van drenking in een oplossing van zirconium- en thorium-oxyden enz., onbrandbaar is geworden. Sedert Auers vinding hebben nog een aantal andere personen stelsels van verlichting uitgedacht, die op hetzelfde beginsel berusten, en daaronder ook enkelen, die dat op door petroleum, wijngeest enz. gevoede vlammen toepassen.
| |
[Goudmond, Guldemond]
Goudmond, Guldemond, bijnaam van den welsprekenden kerkvader Chrysostomus. (347-407).
| |
[Goudsche gapers]
Goudsche gapers, bijnaam der Gouwenaars, omdat zij, naar men zegt, bij het spreken hun mond te wijd openzetten.
| |
[Goudstaat]
Goudstaat, Californië, wegens hare vele goudvelden.
| |
[Goudvink]
Goudvink, (mil.), hoofdofficier.
| |
[Goudvischje]
Goudvischje, rijke, eenige dochter, erfdochter.
| |
[Gouin-methode]
Gouin-methode, nieuwe manier en richting van onderwijs in vreemde talen, waarbij de leerling al sprekend de taal leert, terwijl hij steeds geleid wordt om in logische volgorde te beschrijven wat hij meerendeels ziet voorvallen. Naar den uitvinder.
| |
[Goulard (Eau de]
Goulard (Eau de - of Aqua Goulardi, mengsel van loodazijn met water en spiritus, voornamelijk bij brandwonden toegepast, uitvinding van den Franschen heelkundige Thomas Goulard, († 1784).
| |
[Gould Systeem]
Gould Systeem, eng.), Spoorwegen stelsel van Jay Gould en zijn zoon George; het groote net, waartoe de Texas and Pacific spoorweg ook behooren.
| |
[Goums]
Goums, een eskadron of peloton ongeregelde ruiterij in Algerië, samengesteld uit inboorlingen. Naar een ar. woord, dat bevel beteekend. De Turco's die o.a. aan den Fransch-Duitschen oorlog in 1870-71 deelgenomen hebben, behooren tot de Goums.
| |
[Gourde]
Gourde, zilveren munt van 't eiland Haïti, ter waarde van f 2.50 of een dollar.
| |
[Gourdin]
Gourdin, = ¼ gourde.
| |
[Gouschech]
Gouschech, (n. hebr.), duisternis.
| |
[Gouses]
Gouses, (n. hebr.), stervend, in den doodstrijd zijnde.
| |
[Gousset]
Gousset, (wap.), zie Winkelhaak.
| |
[Goûter]
Goûter, (fr.), eenvoudig maal van koffie of thee en brood, tusschen het middagmaal en het avondeten.
| |
[Goutté]
Goutté, (wap.), bezaaid met druppels.
| |
[Gouttes, d'or]
Gouttes, d'or (wap.), gouddruppels.
Gouttes, d'eau, |
druppels van zilver. |
Gouttes, de sang, |
druppels van keel
(rood). |
Gouttes, de larmes, |
druppels van azuur
(blauw). |
Gouttes, d'olivier, |
druppels van sinopel
(groen). |
Gouttes, de poix, |
druppels van sabel
(zwart). |
| |
[Gouvernement de combat]
Gouvernement de combat, vgl. Ordre moral.
| |
[Gouverner c'est prévoir]
Gouverner c'est prévoir, (fr.), in het vooruitzien, vóorzien bestaat de ware bestuur-, regeerkunst.
| |
| |
| |
[Gouw]
Gouw, landschap, landstreek, distrikt. hgd. Gau. Nog in 1551 vereenzelvigd met Gooi (in Het Gooi, buurtschap o. Geld. Hengelo). Dit gouw was oudtijds gawi. In sommige plaatsen in N.-Holland is ‘op de gouw wonen’ z.v.a. wonen aan zekeren hoogen weg, waarlangs eene waterleiding werd gegraven; of waarlangs een water loopt; dit gouw was oudtijds golda en vandaar Gouda of ter Gouw, gelegen aan de Gouwe, waar deze in den IJsel valt.
| |
[Gouwenaar]
Gouwenaar, lange aarden pijp, zooals die te Gouda (ter Gouw) gemaakt worden.
| |
[Governo]
Governo, (hand.), naricht. A governo, verkort a.g. (tot naricht).
| |
[Goverten]
Goverten of grofkoppen, soort van dans op eene Noordhollandsche boerenbruiloft, ook wel een Govertje (17e eeuw), gelijk wij nog zeggen een Patertje; Friesch: Yn 'e govert nimme.
| |
[Gow]
Gow, (n. hebr.), geld, schuldverplichting.
| |
[Gower]
Gower, (n. hebr.) (eig. makker), vriend, collega (van edelen en geleerden). Eertitel, vaak verleend aan verdienstelijke personen op Synagogaal gebied.
| |
[Graaf van Hust]
Graaf van Hust, Hust = Hulst (Staats-Vlaanderen), titel bij diploma van keizer Rudolf II d.d. 4 Sept. 1605 verleend aan zijn raadsheer Georg de Basta en al diens wettige kinderen en afstammelingen van beiderlei sekse. Dit laatste, sinds twee eeuwen steeds uitgelegd in den ruimsten zin, heeft tengevolge gehad, dat al degenen, die in de mannelijke of vrouwelijke lijn van George de Basta afstammen, zich den titel van graaf van Hust en van het H. Roomsche Ryk hebben toegeëigend, hun getal wast dan ook voortdurend aan, Borel d'Hauterive telde in 1854 reeds negen Fransche geslachten op, die dezen titel voeren.
| |
[Graaf van Rozenburg]
Graaf van Rozenburg, zie Graven, titel door koning Lodewijk van Holland, April Ao 10 gegeven aan Mr. Adriaan Pieter Twent, onder wiens regeering hij Minister van Waterstaat was, als zoodanig aanlegger der beroemde Katwijksche sluizen, en die in 1795 de heerlijkheid Rozenburg (een eiland in den mond der Maas) had gekocht, † 6 Juli 1816 op Raphorst, het tegenwoordige huis de Paauw (o. Wassenaar). Hoewel deze titel niet in verband stond tot den Cons itutioneelen adel in het Rijk, was hij toch erflijk; want deze kinderlooze Graaf benoemde 18 Mei 1810 zijn neef Jacob Antonie Twent tot zijn opvolger in dien titel, en deze is dus de Juni 1820 voorkomende graaf van R., ook Minister van Waterstaat.
| |
[Graal]
Graal, of de Heilige Graal, St. Graal, (ital.), Il Centino of Il San Catino = nà 1170 het heilige bekken, nml. de schotel, welken Jezus bij het laatste avondmaal (met zijne discipelen, Joh. 13 vs. 1) zal hebben gebruikt en waarin ook Jozef van Arimathea Christus bloed opving, toen Longinus hem doorboorde. Zoo heeft dan die schaal Christus lichaam en bloed bevat. Volgens de oorspronklijke sage een groote edelsteen, met wonderkracht voorzien, die door de engelen op aarde gebracht, door Templeisen of tempelridders in een tempelburcht op den ongenaakbaren berg Montsalvage zal bewaard geworden zijn. Graal, hgd. Gral, van oud-fransch, misschien oorspr. Celtisch greal, provinc. grazal, mid. lat. gradalis = schotelvormig vat.
| |
[Graanregie]
Graanregie, zie Kanitz.
| |
[Graanschuur van Europa (De -]
Graanschuur van Europa (De -, vroeger de naam voor Sicilië, die er thans in geenendeele meer op past.
| |
[Graasde broodjes]
Graasde broodjes, (amst.), d.i. geraspte broodjes, broodjes, waarvan de hard gëbakken korst vooraf met eene rasp verwijderd is, het brood der begraafnismalen.
| |
[Gracioso]
Gracioso, in de oude Spaansche tooneelstukken de rol van clown, of het komisch karakter; o.a. geregeld in de stukken van Lope de Vega en Calderon.
| |
[Gradatim]
Gradatim, (hand.), allengs, voor en na; ook toenemend.
| |
[Gradeeren]
Gradeeren, (hand.), zuiveren, louteren; ook bij gradeerwerken d.i. inrichtingen tot het winnen van zout, nl. de zoutoplossingen door verdamping indikken om den hoogeren graad van zoutgehalte te verkrijgen.
| |
| |
| |
[Graden (Academische -]
Graden (Academische -, vroeger aan de hoogescholen in Nederland te verwerven, heetten:
het doctorschap, de hoogste graad;
het licentiaatschap, 2e graad;
het magisterschap of Baccalaureaatschap (graad van Baccalaureus); thans zijn er twee: doctor en candidaat.
| |
[Graden van bloedverwantschap]
Graden van bloedverwantschap, om deze te berekenen, klimt men op van den eenen bloedverwant tot den gemeenschappelijken stamvader en daalt van dezen af tot den anderen bloedverwant; men telt daarbij de geboorten, zonder die van den bloedverwant, bij wien men begonnen is, mede te tellen.
| |
[Gradiant]
Gradiant, (wap.), zie Stappend.
| |
[Graduale]
Graduale, (r.k.), 1o gewoonlijk kort gedeelte uit Psalmen, die gelezen of gezongen worden in de H. Mis tusschen het Epistel en het Evangelie, 2o Een liturgisch boek, dat de koorgezangen voor de plechtige viering van het H. Misoffer bevat.
| |
[Graduale]
Graduale, (lat., muz.), of responsorium graduale of gradale het ‘antwoordende’ gezang, de tegenzang, op de mis volgend. Aldus genoemd omdat de priester, die hem inzet op de trappen (in gradibus) van het altaar of vóor den spreeklessenaar staat: Zie ook antiphon.
| |
[Gradus ad Parnassum]
Gradus ad Parnassum of Trap naar den Parnassus, een Lat. woordenboek, waarin men de quantiteit van ieder woord, de gelijkbeteekenende woorden, gepaste bijvoegelijke naamwoorden en dichterlijke uitdrukkingen kan vinden; zoodat de leerling zich daarvan bedient bij het maken van verzen in de Lat. taal. De eerste Gradus ad Parnassum is door een Jezuiet Paul Alex vervaardigd, in 1702 en later uitgegeven. In 1814 verscheen een uitgave van dat lexicon van Sintenis, in 1860 van Koch.
| |
[Graeca sunt, devorentur]
Graeca sunt, devorentur, (lat.), Dat is Grieksch, laat het verslonden worden.
| |
[Graf, (met éen voet in 't -]
Graf, (met éen voet in 't -, den dood nabij, uitdrukking ontleend aan Julianus, die zeide dat hij ‘iets wilde leeren als hij met éen voet in 't graf stond;’ in het Grieksch ‘met éen voet in de veerpont.’
| |
[Graeca sunt, non legantur]
Graeca sunt, non legantur, (lat.), 't is Grieksch, 't worde niet gelezen. 't Is te moeilijk, wij moeten 't overslaan.
| |
[Graf, (H. -]
Graf, (H. -, (rk), rijk versierde plaats in de kerk, waar op Witten Donderdag (zie Donderdag) het H. Sacrament bewaard wordt.
| |
[Graf, (Orden van het H. -]
Graf, (Orden van het H. -, 1o Congregatie van reguliere Kanunniken in 1114 te Jeruzalem ontstaan; 2o een vrouwelijke tak dezer congregatie bloeiende in Frankrijk, vooral in de 17de eeuw sedert 1622; 3o ridders van het H. Graf, die den ridderslag in de kerk van het H. Graf, ontvangen hadden; 4o vaders voor het H. Graf (of wachters), de 6 of 7 priesters van de Franciscaner orde, die met ongeveer 6 broeders dier orde voor den dienst in de kerk van het H. Graf zorgen en de heiligdommen aldaar bewaken.
| |
[Graf waken, (Bij 't heilige -]
Graf waken, (Bij 't heilige -, vergeefsche moeite doen, gelijk de Romeinsche soldaten, die als wachters bij Jezus' graf waren geplaatst, maar insliepen en bij hun ontwaken zagen, dat het graf ledig was. Vgl. Matth. XXVII:66.
| |
[Graf, (Kijven om Mozes -]
Graf, (Kijven om Mozes -, het oneens zijn over eene onbekende zaak; immers van Mozes wordt getuigd: (Deut XXXIV:6) ‘niemand heeft zijn graf geweten tot op dezen dag.’
| |
[Grafbruiloft]
Grafbruiloft of groevenbier, doodmaal, maaltijd na de begrafenis.
| |
[Grágás]
Grágás, het oudste wetboek der IJslanders, in lateren tijd Grangans geheeten.
| |
[Graham-brood]
Graham-brood, zwaar voedzaam brood met de zemelen. Gewoon voedsel voor honden en paarden. Naar Thomas Graham, een Engelsch scheikundige († 1869).
| |
[Grammaire qui sait régenter jusqu'aux rois, (La -]
Grammaire qui sait régenter jusqu'aux rois, (La -, zie Ego sum enz.
| |
[Gramman]
Gramman, (neg. eng.), in Suriname de Gouverneur, eig. de groote man: grand man.
| |
[Grammatica, (De Keizer staat boven de]
Grammatica, (De Keizer staat boven de - zie Ego sum etc.
| |
| |
| |
[Grammatici certant et adhuc sub judice lis est]
Grammatici certant et adhuc sub judice lis est Hor., Ep. ad Pisones vs. 78. De spraakkundigen twisten en het proces is nog hangende d.i. het is een moeilijk geval, en het einde is nog niet te voorzien.
| |
[Gramme]
Gramme, (hand.), de eenheid van het gewicht in het metrieke stelsel; een wichtje.
| |
[Grampus]
Grampus, (eng. zeet.), noordkaper. To tip the Gr., een op wacht slapende met water bedruipen of begieten.
| |
[Gran, grande]
Gran, grande, (sp.), groot.
| |
[Granaat]
Granaat, (wap.), een ronde bom, zonder ooren en met een mondbuis, soms met vlammen.
| |
[Granárius]
Granárius, (lat.), korenschrijver; inz. de kloostergeestelijke, die toezicht en rekening over het graan houdt.
| |
[Grand' chambre, (La]
Grand' chambre, (La - (fr.), rechtbank, die uitspraak deed over de zaken der pairs, over majesteitschennis, en de eerste leiding had in de zaken van het pariement. De présidents à mortier stonden aan het hoofd der grand' chambre en ontleenden hun naam aan de mortiervormige muts, die eens ook het sieraad was van de Merovingische koningen.
| |
[Grand conseil]
Grand conseil, (fr.), sedert 1477 het Hof van appèl voor civiele zaken.
| |
[Grandjamais (Au -)]
Grandjamais (Au -), (fr.), sterke uitdrukking voor nooit. Vgl. ons ‘nooit ofte nimmer’.
| |
[Grand]
Grand, (fr.))
Le grand Corneille, Corneille, de Fransche tooneelschrijver, |
le grand Dauphin, Lodewijk, zoon van Lodewijk XIV (1661-1711), |
la grande Mademoiselle, de hertogin de Montpensier, dochter van Gaston, hertog van Orleans; zij was nicht van Lodewijk XIV, |
le grand Monarque. Lodewijk XIV, ook wel genaamd ‘le roi Soleil’ of de ‘Baviaan’, |
le grand Pan, Voltaire (1598-1778), |
Monsieur le Grand, de opperstalmeester van Frankrijk onder de regeering van Lodewijk XIV. |
| |
[Grand-old-man]
Grand-old-man, (eng.), Gladstone, die dezen naam aan Labouchère te danken heeft. Zie Groote oude.
| |
[Grand Français (Le)]
Grand Français (Le), Ferdinand de Lesseps; 21 Mei 1879 werd een congres tot behandeling der doorgraving van de landengte van Suez met een souper, in het Hotel Continental te Parijs besloten. Bij die gelegenheid stelde Gambetta (1838-1882) een dronk op Ferdinand de Lesseps 1805-1894), den ontwerper van dat grootsche werk, en dien hij le grand Français noemde - een eeretitel, die hem van toen af is blijven behooren.
| |
[Grand old man of cricket]
Grand old man of cricket, kwalificatie van Dr. W.G. Grace uit Gloucester, die, als cricketspeler onovertroffen, zóovele overwinningen behaalde, dat allerwege in geheel Engeland een huldeblijk van f 150.000 voor hem is bijeengebracht (Juni 1895). Allen offerden mede, aartsbisschoppen, ministers, ambassadeurs, generaals en rechters, tot de eenvoudigste burgers toe.
| |
[Grand old Party]
Grand old Party, (am.), de Republikeinen. In hoogen ernst door redenaars gebruikt in 1880, spoedig tot G.O.P. afgekort en door demokraten belachlijk gemaakt en zoo gebleven.
| |
[Grand roi, cesse de vaincre, ou je cesse d'écrire]
Grand roi, cesse de vaincre, ou je cesse d'écrire, (fr.), groote Koning, houd op met overwinningen te behalen, of ik houd op met schrijven Eerste regel van den lofzingenden Epître VIII, dien Boileau in 1677 aan Lodewijk XIV wijdde.
| |
[Grand Trumle]
Grand Trumle, (eng.), spoorwegnet in Canada, letterl. groote blaaspijp.
| |
[Grande nation, (La -]
Grande nation, (La -, Frankrijk. Een woord van Napoleon in de proclamatie aan de Italianen in 1797, en dat hij later vaak herhaalde. In 1794 zou J. Maistro het gebezigd hebben in 1793 en 1795 heeft werkelijk Goethe de Franschen genoemd ‘die grosse Nation’. Dit alles is later ontdekt. Doch het woord werd beroemd door Napoleon; immers het wordt steeds in het Fransch aangehaald. In 1869 heeft Napoleon III het officieel aan zijn oom toegeschreven; later werd het als spot door Frankrijks tegenstanders herhaald.
| |
[Grandes]
Grandes, zie Mi primo.
| |
| |
| |
[Grandes]
Grandes, edellieden van den hoogsten rang in Spanje; de ricos hombres, d.i. rijke lieden.
| |
[Grandezza]
Grandezza, (sp.), de waardigheid van een grande; (z.a.), hooghartigheid, adeltrots, maar in de eerste plaats echte voornaamheid, grootsche opvatting, met de overtuiging, dat Noblesse oblige, (z.a.)
| |
[Grandig]
Grandig (barg.), goed, fraai, deftig.
| |
[Grandiggeklopt]
Grandiggeklopt (barg.), netjes. gekleed.
| |
[Grand-in-folio]
Grand-in-folio, (fr.), allongepruik z.a. en Binette.
| |
[Grandige bol]
Grandige bol, (barg,), schout.
| |
[Grandison]
Grandison, een bij uitstek deugdzaam jongeling en een ‘gentleman’, in één persoon vereenigd, naar den held in Richardson's roman van dien naam.
| |
[Grands chevaux de bataille]
Grands chevaux de bataille, (fr.), groote oorlogspaarden, vermaarde muziekstukken, welke men voor een fanfarekorps inricht, ned. oude kavalerie-paarden.
| |
[Grands jours d'Auvergne]
Grands jours d'Auvergne, (fr.), zittingen van het Koninklijk Hoog Gerechtshof in 1665 en 1666 in Auvergne gehouden, de laatste, die ooit gehouden werden. Vooral bekend door een werk van den jongen abbé Flechier Mémoires sur les Grands Jours tenus à Clermont-Ferrand en 1665-1666, eene zeer getrouwe en pikante beschrijving van het leven in de provincie in de 17e eeuw.
| |
[Grands jours de Champagne]
Grands jours de Champagne, (fr.), zittingen van een Hoog Gerechtshof te Troyes vóor Philips den Schoone door de graven van Champagne gehouden in navolging van de Koninklijke zittingen. Ze werden in 1563 bij het edict van Roussillon afgeschaft.
| |
[Grands jours de Poitiers]
Grands jours de Poitiers, letterkundige beweging in 1573 tijdens de zittingen van het Hoog Gerechtshof (les grands jours, omdat ze aan de groote jaarfeesten voorafgingen) te Poitiers gehouden, waarbij eene breede schaar van aanzienlijke mannen zich den naam van ‘poètes chante-puce’ verwierven door in allerlei talen een vloo (puce) te bezingen, welke Etienne Pasquier, advocaat bij het parlement opmerkte op den boezem van Melle des Roches, die zoowel als hare moeder beroemd was om deugd, talent en schoonheid en te wier huize de leden van het Gerechtshof zich vaak vereenigden.
| |
[Grands maux les grands remèdes, (Aux]
Grands maux les grands remèdes, (Aux - (fr.), groote kwalen behoeven groote middelen tot herstel. Gebezigd, als zware kosten dienen gemaakt te worden teneinde iets in orde te krijgen Vgl. Extremis malis, enz.
| |
[Grangousier]
Grangousier, koning van Utopia, echtgenoot van Gargamelle, dochter van den koning der Papaillons en vader van den reus Gargantua. Hij wordt voorgesteld als een oude gek, die er pleizier in vond, om, wanneer hij bij het vuur kastanjes zat te roosteren, zich met een stok, die hij vooraf in 't vuur had gehouden, allerlei schrammen op de borst te maken.
Toen men hem den vijandelijken inval van Pirichole, koning van Lerné berichtte, riep hij uit: ‘Helaas! helaas! droom ik? zou dat waar zijn?’ waarop hij vervolgens al de heiligen van den kalender begon op te sommen. Eenige houden het er voor, dat het Lodewijk XII is, wat niet waarschijnlijk is, terwijl Motteux denkt, dat het Jean d'Albret, koning van Navarre was, zie Rabelais ‘Gargantua’ I. 3,
| |
[Graniet]
Graniet, korrelig gesteente van grain, (korrel) het is zeer hard, vandaar de naam voor een soort aardewerk, dat in Engeland gemaakt wordt.
| |
[Granite Boys]
Granite Boys, (am.), graniet-jongens, bewoners van New Hampshire.
| |
[Granite State]
Granite State, (am.), naam voor New Hampshire, naar de graniet-rotsen der White Mountains, die er door heen loopen.
| |
[Graphic, (The -]
Graphic, (The -, Engelsch weekblad, aldus genoemd naar de bijlage bij het eerste No., zijnde de reproductie van een toen nog geheim tractaat.
| |
[Graphische kunsten]
Graphische kunsten, alle kunsten, die een voorwerp op papier afbeelden, zooals kopergravure, houtsnede, steendruk enz.
| |
| |
| |
[Grapholoog]
Grapholoog, schriftkundige, die uit iemands handschrift zijn karakter weet te bepalen.
| |
[Gras hooren groeien]
Gras hooren groeien, oorspr. in de jongere Edda (Simrock I 27) waar van Heindall een der twaalf goddelijke asen getuigd wordt, dat hij ‘het gras in de aarde en de wol op de schapen hoort groeien.’ Geleerden gewagen van fijne instrumenten, waarmee men dat zou kunnen.
| |
[Grasburger]
Grasburger, voorheen in sommige plaatsen benaming voor personen, die, op zekere voorwaarden en althans niet erfelijk in hun geslacht, het burgerrecht der stad verkregen hadden. Waarschijnlijk bewoners van den stedelijken rechtsban om de stad, die tot burgers werden aangenomen.
| |
[Grasgrond]
Grasgrond, (wap), de schildvoet, voorgesteld als gewone grond met grasjes en oneffenheden.
| |
[Grasjes binden]
Grasjes binden (of knoopen): voorheen een tijdkorting in gezelschappen van huwbare jonkmans en jonge dochters, hetzij om daardoor voorspeld te zien, welk van de paren het eerst zou huwen, hetzij om zich daaruit, paar voor paar, onderlinge trouw of ontrouw te voorzeggen. In het eerste geval knoopt men, paar aan paar, twee grashalmen aaneen; het paar, waarvan de halmpjes niet of moeilijk los konden gemaakt worden, zou 't eerst trouwen. In 't andere geval legde men, naar 't schijnt, een knoop in een grasspier; sprong die knoop in een warme hand niet los, dan was dit een voorbeduidsel van standvastige trouw.
| |
[Graspreek]
Graspreek, hagepreek, godsdienstoefeningen der Protestanten in 't open veld in de 16e eeuw. Ook Hagepreek (z.a.)
| |
[Grassante flamma sum civibus solatio]
Grassante flamma sum civibus solatio, (lat.), bij het voortwoekeren van brand strek ik der burgerij tot troost (hulp). Onder dit opschrift verkondigt de openbare pomp tegenover het gemeentehuis te Buren (Gelderland) den volke haar nut.
| |
[Gratia Dei]
Gratia Dei, (lat.), genadekruid.
| |
[Grata est novitas]
Grata est novitas, (lat.), nieuwheid bekoort, nieuwe bezems vegen schoon.
| |
[Gratia gratiam parit]
Gratia gratiam parit, (lat.), gunst baart gunst, de eene dienst is den anderen waard.
| |
[Grata negligentia]
Grata negligentia, bevallige achteloosheid, losheid, ongegeneerdheid, fr. nonchalance étudiée.
| |
[Gratia Particularis]
Gratia Particularis en Universalis, (lat.), zie Universalist.
| |
[Gratiae]
Gratiae, Zie Gratiën en Chariten.
| |
[Gratias]
Gratias, (lat.), n.m.l. tibi ago, (ik zeg u) dank; dank u.
| |
[Gratias]
Gratias, (lat.), Dank! Ik dank u! naam gegeven aan de openbare dankbetuiging aan heeren curatoren voor een ontvangen prijs op de vroegere Latijnsche scholen, en thans nog op sommige gymnasiën in gebruik.
| |
[Gratie]
Gratie, eigenlijk genade, heeft ook nog een bijzondere beteekenis van afslag op een belasting, een misbruik, dat in de 16e eeuw veel in zwang was. In die beteekenis wordt het woord nog wel gebruikt als afslag op een vergoeding, een verplichting, een boete of een straf.
| |
[Gratie Gods, (Bij de -]
Gratie Gods, (Bij de -, Koning bij de gratie Gods beteekent, dat de vorst onafhanklijk is van eenigen leenheer en dus door de genade van niemand dan van God regeert.
| |
[Gratie, (Een glaasje na de - Is de les van Bonifasi]
Gratie, (Een glaasje na de - Is de les van Bonifasi, aanprijzing van het drinken van een glas wijn nadat de maaltijd afgeloopen en het dankgebed (de gratie) gedaan is. Naar men beweert door zekeren Paus Bonifacius als voorschrift aan de monniken gegeven, om te maken dat zij het dankgebed niet vergaten.
| |
[Gratiën, (De drie]
Gratiën, (De drie - (Euphrosyne, Thalia, Aglaia) of Charitinnen, (Charites, van het enkelvoud Charis), bij de Ouden goddelijke wezens, die de bevalligheid, schoonheid en vroolijkheid vertegenwoordigden en als dienaressen van Aphrodite (Venus) werden beschouwd. In de moderne beeldhouwkunst zijn er vermaarde figuren van Germain Pilon (Charites), Canova, Thorwaldsen te Rome, de eenige die nog een vierde fig. vertoont, n.l. Amor, zittend op het voetstuk. In de antieke beeldhouwkunst eene
| |
| |
nabootsing der figuren in de Libreria (boekerij) van de Cathedraal van Siena door Raphaël.
| |
[Gratificatie]
Gratificatie, (hand.), geld, gift uit gunst, uit bijzondere tevredenheid soms boven het bedongen bedrag geschonken.
| |
[Gratis]
Gratis, (lat.), als gunst, kosteloos om niet, ook verbonden: gratis pro Deo kosteloos om Gods wil.
| |
[Gratius ipso fonte bibuntur aquae]
Gratius ipso fonte bibuntur aquae, (lat.), het liefst drinkt men het water uit de bron zelve, en niet uit de tweede of derde hand, ook op bronnenstudie toegepast.
| |
[Grattez le Russe, vour trouverez le Cosaque]
Grattez le Russe, vour trouverez le Cosaque, ook le tartare. Het gezegde, ter aanduiding, dat de beschaving er bij de Russen slechts dunnetjes op zit, wordt ten onrechte aan Napoleon I toegeschreven. Het vaderschap daarvan behoort den prins de Ligne (1735-1814).
| |
[Grau, teurer Freund, ist alle Theorie, Und grün des Lebens goldner Baum]
Grau, teurer Freund, ist alle Theorie, Und grün des Lebens goldner Baum, Grauw, waarde vriend, is alle theorie, En groen des levens gulden boom. Gezegde van Mephisto tot Faust, als hij dezen bewegen wil, hem te volgen. Hij bedoelt daarmee, dat de theoretische wereldbeschouwing, die Faust op zijn studeerkamer gemaakt heeft, niets beteekent bij hetgeen hij in het leven zou ondervinden; Faust beoordeelt het leven terwijl hij het niet kent. Verkeerd gebruikt, waar men den eersten regel aanhaalt, ter veroordeeling van theoretische beschouwingen.
| |
[Grauwtjes]
Grauwtjes, ook grisaille camayen (onyx), schilderstukken, die met één soort van verf geschilderd zijn, b.v. rood op rood, grijs op grijs, enz. Vooral geeft men dien naam aan voorstellingen, die grijs op grijs geschilderd zijn, om alzoo relief beeldhouwwerk na te bootsen; zooals de beroemde grauwtjes, van de Witt in het Paleis te Amsterdam. Verg. Chiaroscuro.
| |
[Gravamina]
Gravamina, (lat.), bezwaren enk gravamen, nl. bezwaren tegen een vonnis, een kerkelijke belijdenis enz.
| |
[Grave]
Grave, (it., muz.), zwaar, ernstig; als tempo gelijk met largo, zeer langzaam.
| |
[Graven der Joden]
Graven der Joden, 1o. Schuifgraven, horizontaal in de rotsen gegraven laden of gangen, waarin het lijk, zonder kist, waarschijnlijk met de voeten naar voren, geschoven werd, de opening sloot men zorgvuldig met een steenen plaat. 2o. Bankgraven, waarin het lijk gelegd werd op een bank, meestal een halven meter boven den grond in de rots uitgehouwen. 3o. Troggraven, eveneens diepten, in de rots uitgehakt. Aldus nóg zichtbaar te Jeruzalem. Van de laatste soort moeten de graven van Lazarus (Joh. 11:38, 41) en van Jezus (Matth. 28:21, Luk. 24:2) geweest zijn.
| |
[Graven]
Graven, onder het Koninkrijk Holland. In de maanden April-Juni 1810, dus kort voor zijn gedwongen abdicatie, beloonde Koning Lodewijk een twaalftal uitstekende mannen voor hunne aan den lande en zijn persoon bewezen diensten, door verheffing tot Baron en Graaf van van het Koninkrijk, waaraan majoraten (z.a.) waren verbonden. De Graven waren vijf in getal, nml. Jean Baptiste Du Monceau, graaf van Bergerduin († Brussel 29 Dec. 1821), Carel Hendrik Ver Huell, graaf van Zevenaar (Sevenaer) († Parijs 25 Oct. 1845), Jan Willem de Winter, graaf Huissen (Huessen) († Parijs 2 Juni 1812), Jan Hendrik v. Luisbergen, graaf van Doggersbank († Apeldoorn 32 Mei 1819) en Adriaan Pieter Twent van Raaphorst (zie Graaf van Rozenburg).
| |
[Graves]
Graves, (it., muz.), d.i. graves voces, diepe tonen.
| |
[Gray mare is the better horse (The]
Gray mare is the better horse (The - (eng), de schimmel is het beste paard, aangehaald in den zin: de vrouw is de baas. Er zou n.m.l. éen van twee paarden gegeven worden aan den man, wiens vrouw hem niet de baas was, maar op het oogenblik, dat na lang zoeken, het eene paard gegeven zou worden, bleek, dat de vrouw de keus van den schimmel doordreef, en het paard werd niet gegeven.
| |
[Grazend]
Grazend, (wap.), de vier pooten rechtstandig en gestrekt, de kop met den hals naar den grond gebogen.
| |
| |
| |
[Grazfoso]
Grazfoso, (it., muz.) of con grazia, bevallig, met smaak. Zie ook gracioso.
| |
[Greased lightning like]
Greased lightning like, (eng), lett. als een gesmeerde bliksem, buitengewoon snel, bliksemsnel, vandaar (am.) greasy lightning train, wat wij nu bliksemtrein noemen.
| |
[Greaser]
Greaser, (am.), Mexikaan of Spaansche Amerikaan van de laagste volksklasse, lett. smeerder, z.v.a. schoenpoetser.
| |
[Great attraction]
Great attraction, (eng.), lett. groote aantrekkelijkheid; het voornaamste van een feest, van eene voorstelling, het middel om menschen te lokken. Fransch clou.
| |
[Great-Eastern]
Great-Eastern, (eng.), lett. Groot Oosten, een stoomschip, eerst Leviathan geheeten, in 1869 gebouwd, dat al zijne voorgangers in grootte overtrof maar geheel onhandelbaar bleek te zijn, dus totaal ongeschikt.
| |
[Great organ]
Great organ, (eng. muz.), z. Manuale.
| |
[Grec]
Grec, (fr.) vroeger synoniem met behendig, geleerd; ten tijde van Lodewijk XIV werd echter een Griek, de ridder Théodore Apoulos, bij lansquenet spelen, ten huize van den maarschalk de Villeroy te Versailles, op bedrog betrapt. Zijn lakei Dubosc placht hem daarbij een handje te helpen, en ontving de helft der winst. Nadat in 1750 te Londen een boek, getiteld: Histoire des Grecs ou de ceux qui corrigent la fortune au jeu, par P. Rousseau pas verschenen, werd de uitdrukking uitsluitend op valsche spelers toegepast, die echter toenmaals in Franrijk, zelfs onder de hovelingen volstrekt niet zeldzaam waren, en wier bedrog, zooals in den aangehaalden titel door hen met den liefelijken naam ‘corriger la fontaine’ werd aangeduid.
| |
[Grédja]
Grédja, (mal.), kerk.
| |
[Greenaway, (Kate -]
Greenaway, (Kate -, zie Directoire-costuum.
| |
[Greenbacks]
Greenbacks, banknoten, uitgegeven door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika tijdens den burgeroorlog 1861-1865, zoo genoemd, omdat de keerzijde groen bedrukt is, ter voorkoming van namaak door photographie.
| |
[Greenback Labor Party]
Greenback Labor Party, (am.) politieke partij, die wil, dat het papier dat in omloop komt, zijne waarde ontleene aan het nationaal krediet en het nationaal gezag, maar niet aan eene dekking door gedeponeerde waarde in muntmateriaal.
| |
[Green Mountain Boys]
Green Mountain Boys, (am.), jongens van de groene bergen, bewoners van Vermont.
| |
[Green Mountain City]
Green Mountain City, (am.), Montpellier, Vermont.
| |
[Green Mountain State]
Green Mountain State, (am.), Vermont d.i. Mont Vert (groene berg) naar de altijd groene bergen, die er door loopen, begroeid met allerlei soort van denneboomen, ceders en laurierboomen.
| |
[Greenroom]
Greenroom, (eng.), groene kamer; de gezelschapszaal voor tooneelspelers, dichters, kunstliefhebbers enz. aan het Engelsche tooneel.
| |
[Greenwichtijd]
Greenwichtijd, tijd van Greenwich (aan de Teems, bij Londen), over deze plaats trekken de Engelsche zeelieden den eersten meridiaan; ook den Nederl. zeelieden is hij als zoodanig aangewezen, ook West-Europeesche tijd of spoorwegtijd; volgens deze uurregeling is de spoorwegtijd 20 minuten later dan de Amsterdamsche tijd, en enkel bij onze spoorwegen en posterijen aangenomen, om tijds-eenheid te hebben met België en Engeland. Want Frankrijk en Spanje houden zich (Juli 1896) nog aan den tijd van Parijs; zie Gordeltheorie.
| |
[Gregoriaansch gezang]
Gregoriaansch gezang, kerkgezang (muz.), cantus firmus, het door Paus Gregorius in de zesde eeuw ingevoerd koraalgezang, met de zoogenaamde acht kerktonen en met noten van gelijke tijdwaarde, in tegenstelling met het(oudere) rythmische Ambrosiaansche kerkgezang.
| |
[Gregoriaansch jaar, - e kalender, - e]
Gregoriaansch jaar, - e kalender, - e of nieuwe stijl, jaar volgens de tijdberekening, welke in 1582 door Paus Gregorius XIII werd ingevoerd.
| |
[Gregoriaansche telescoop]
Gregoriaansche telescoop, de eerste telescoop, uitgevonden door James Gregory, professor in de Wiskunde te St. Andrews 1663.
| |
| |
| |
[Greift nur hinein ins volle Menschenleben! Ein jeder lebt's, nicht vielen ist's bekant.]
Greift nur hinein ins volle Menschenleben! Ein jeder lebt's, nicht vielen ist's bekant. Grijp maar gerust in 't volle menschenleven! Een ieder doorleeft het, maar zeer weinigen kennen het, zegt de komiek in het ‘voorspel op het tooneel’, in den ‘Faust’ tot den dichter. Hij wil zeggen: wees natuurlijk, geef de werklijkheid, en gij zult boeien. Zeer verkeerd gebruikt men dezen zin in de beteekenis: ‘Vertel maar wat iedereen elken dag op straat ziet’.
| |
[Grein]
Grein, kleinste gewichtje eens apothekers, één 5760ste deel van een medicinaal pond. Van lat. granum (korrel).
| |
[Grelé]
Grelé, (wap.), versierd met paarlen (kronen), de paarlen onmiddellijk op den band.
| |
[Gremiale]
Gremiale, (r.k.), zijden doek, waarmee de bisschop zich den schoot bedekt, wanneer hij gedurende de godsdienstoefening op den bisschopsstoel gezeten is. Van lat. gremium, schoot.
| |
[Grenada (Aartsbisschop van -]
Grenada (Aartsbisschop van -, een der hoofdpersonen uit den Gil Blas (z.a.), een zedenroman van Le Sage. In de Fransche letterkunde wordt dikwerf op het volgende tooneel gezinspeeld. Gil Blas is secretaris van den prelaat. Deze doet hem plechtig beloven, dat hij hem openhartig zal waarschuwen, mocht eenmaal het klimmen der jaren eenigen invloed op het gehalte der kanselredenen van den prelaat blijken uit te oefenen. Gil Blas gelooft des te sterker aan de oprechtheid van dat verlangen, daar de aartsbisschop hem, ter belooning heeft beloofd, hem in diens testament te bedenken. Inderdaad tengevolge van een aanval van beroetre, draagt de daarop volgende homilie de duidelijke sporen van verstandelijk verval. Gil Blas acht zich verplicht, den prelaat zoo gematigd mogelijk den door hem ontvangen ongunstigen indruk mede te deelen. Doch de aartsbisschop is van oordeel, dat G.B. meer ijver dan goeden smaak toont en geeft hem zijn ontslag.
| |
[Grenadiers]
Grenadiers eig. Granatiers, voorheen soldaten, die in den strijd hand-granaten (fr. grénades) naar den vijand wierpen; thans noemt men in vele legers de grenadiers keurbenden.
| |
[Grenadine]
Grenadine, (fr.), granaatzijde; fijn, doorschijnend wollen of zijden weefsel. Naar Granada, vanwaar granatine; het weefsel naar de Fransche methode heet Barège naar de stad van dien naam. Zie Barège.
| |
[Grensgod]
Grensgod, zie Terminus.
| |
[Gresham, (Wet van -]
Gresham, (Wet van -, volgens welke een minderwaardig ruilmiddel het meerder waardige uit een land verdrijft. Waar b.v. gesnoeide en gave goudstukken in omloop zijn, zullen de eersten blijven circuleeren, terwijl de tweede verdwijnen om voor den gouduitvoer en de smeltkroes gebruikt te worden. Naar Sir Thomas Gresham (1519-1579).
| |
[Greslier]
Greslier, (wap.), zie Posthoorn.
| |
[Gretna-Green]
Gretna-Green, plaats in Schotland, dicht aan de Engelsche grens, waar een boerderij en smederij gelegen is, Meggshill genaamd, niet ver van Springfield, waar volgens de Schotsche wet, zonder eenige wettige bewijsstukken, officieel huwelijken werden voltrokken, die als wettig erkend moesten worden. Het recht daartoe zou dagteekenen van Koningin Elisabeth, die een ongeluk met haar paarden had, door den smid werd geholpen en hem uit dankbaarheid dit voorrecht gaf. Omstreeks het jaar 1860 is dit gebruik op last van hooger hand afgeschaft.
| |
[Grève (Place de -]
Grève (Place de -, (fr.), plein te Parijs, waar het stadhuis staat aan den oever der Seine naar gravier (kiezelzand) Grève (fr.) werkstaking, daarnaar, dat de werkelooze arbeiders zich op bovengenoemde plaats vereenigden om werkgevers af te wachten, vandaar eerst être en grève = zonder werk zijn en later se mettre en grève = den arbeid staken. De eerste werkstaking was die der fluitspelers te Rome 309 v.C. (Titus Livius IX:30) verder staakten de brouwersknechts te Breslau in 1329 en de smeden te Dantzig in 1385. Een edikt, waarbij hij, die weigeren mocht zijn patroon te gehoorzamen met het afsnijden der ooren werd bedreigd, maakte echter spoedig een einde aan de zaak. Volgens Ch. Renault Histoire der grèves, komt het woord grève in de oorkonden noch der middeleeuwen, noch van de 16e, 17e of 18e eeuw voor; de werk- | |
| |
staking heetten toen séditions, émotions populaires, cabales, assemblées ilticites, attroupements défendus.
| |
[Greys]
Greys, leerlingen, old Greys, oudleerlingen - van het Grey College in den Oranje-Vrijstaat, waaraan Dr. Jan Brill gedurende bijna 25 jaren zijne beste krachten wijdt, tot opleiding van rechtsgeleerden, burgerlijke ambtenaren landmeters. Grey grijs, z.a.v. grijs-rok.
| |
[Greys]
Greys, (eng.), ook grays, grauwharige hazewinden, in Engeland de boeren, die bang, sidderend voor verandering, janken over het verval hunner welvaart, doch te zeer aan 't oude kleven, om zich op te werken tegenover de concurrentie welke hun ook uit ons vaderland wordt aangedaan. Zie John Grey.
| |
[Gribottille]
Gribottille, (fr.), denkbeeldig persoon, wiens naam (waarschijnlijk van gribouiller afgeleid) wordt gebezigd om een onnoozel mensch aan te duiden, die zich juist aan het kwaad blootstelt, dat hij wil ontvlieden Fin comme - qui se jette à l'eau, crainte de pluie. Grandgagnage bewees dat gribouiller = slecht schrijven, van het Nederl. krabbelen afstamt.
| |
[Gribus]
Gribus, (barg.), huis of plaats van verzekerde bewaring, gevangenis, cachot.
| |
[Griek]
Griek, iemand, die den kost als een gentleman verdient met valsch spel. Onder Lodewijk XIV bereikte het valsche spelen aan het Fransche hot een hoogen trap, en verkregen als door een toeval de valsche spelers den naam van Grieken, - vgl. tricher comme un grec, - omdat Apoulos, een man van Grieksche afkomst, als speelvriend des Konings, groote geldsommen wist te bemachtigen. Zijn bedrog werd eindelijk ontdekt en hij werd tot galeistraf en verbeurd-verklaring van zijn door valsch spel verworven fortuin veroordeeld.
| |
[Griek]
Griek, (barg.), valschaard, valsche speler.
| |
[Griek (een -;]
Griek (een -; Zie Grec.
| |
[Grieken (de laatste der -]
Grieken (de laatste der -, Philopoemen, van Megalopolis, wiens groote doel was van de Achaërs een militair en onafhankelijk volk te maken.
| |
[Grieksch Kruis]
Grieksch Kruis, kruis van denzelfden vorm als het kruis van St. George; kruis met gelijke balken +; ook Byzantijnsch Kruis.
| |
[Grieksch Testament]
Grieksch Testament, een kurketrekker. Men verhaalt, dat op een ringvergadering een kwestie voorkwam, betreffende de vertaling van een woord uit het Nieuwe Testament. en dat niemand der aanwezigen een Grieksch Testament bij zich had om het woord in het oorspronkelijke te kunnen naslaan. Des namiddags echter aan den broederlijken maaltijd vroeg de voorzitter om een kurketrekker: dadelijk werden er hem evenveel aangeboden als er aanzitters waren.
| |
[Grieksch voor hem, (Dat is -]
Grieksch voor hem, (Dat is -, dat komt hem onbegrijplijk voor. Het Grieksch is niet zoo heel gemakkelijk aan te leeren, zoo stuit men al aanstonds op het letterschrift.
| |
[Grieksch vuur]
Grieksch vuur, krijgsvuurwerk, uitgevonden door Callimachus, ingenieur te Heliopolis, en in 660 voor 't eerst gebruikt. Dit vernielend samenstel, (vermoedelijk uit salpeter, zwavel, pek en harsen, door olie ondereen gemengd) wordt beschreven als een vloeistof uit een pomp, door pijpen tegen den vijand gericht, en heviger ontbrandend onder, dan buiten 't water. 400 jaar lang hielden de Grieken 't geheim, daarna werd 't den Mohammedanen medegedeeld, die 't in de Kruistochten tegen de christenen gebruikten. Later is 't vervangen door 't sterker vernielend buskruit. Fransch: feu grégeois.
| |
[Grieksche Bijbelvertaling]
Grieksche Bijbelvertaling, zie Septuaginta.
| |
[Grieksche commentator]
Grieksche commentator, Fernan Nunez de Guzman, de groote bevorderaar der Grieksche letterkunde in Spanje (1470-1553).
| |
[Grieksche Kerk]
Grieksche Kerk, die afdeeling der Christelijke Kerk, welke de Patriach van Constantinopel als hoofd erkent, en niet den Paus van Rome. De scheiding van de Roomsche Kerk had plaats in 1054. Rusland, Griekenland en de Christenen in Turkije behooren tot de Grieksche Kerk.
| |
[Grienende]
Grienende, (barg.), huilend.
| |
| |
| |
[Griep, (Oude -]
Griep, (Oude -, de kaatsbal, die in de vorige eeuw door de inwoners van Vrouwen-Parochie op de Beetgummers veroverd werd, en den 23 Aug. 1894 eene eeuw in 't bezit van 't eerstgenoemde dorp was geweest; welk feit met een volksfeest gevierd werd.
| |
[Griffe]
Griffe, neger uit kruising ontstaan; hij heeft 16 deelen blank en 112 deelen zwart bloed.
| |
[Grietenij]
Grietenij, distrikt in Friesland, waarover een grietman de Ambtman is. Tijdens de Unie van Utrecht (zie Zeven-Zeelanden) was Friesland verdeeld in 30 grietenijen thans z.v.a. gemeenten; en buiten die grietenijen waren er elf steden.
| |
[Grietman]
Grietman, zie bij Grietenij, z.v.a. vrederechter, scheidsman; meerv. grietmannen en grietlieden fr. grietslieden.
| |
[Griffie (Ter - deponeeren]
Griffie (Ter - deponeeren, ter inzage nederleggen, overdrachtelijk: er zich verder niet om bekommeren.
| |
[Griffioen, Griffoen, grijpvogel]
Griffioen, Griffoen, grijpvogel of grijp, een fabelachtig dier, met het lichaam van den leeuw en den kop, de klauwen en vleugels van den arend. Komt voor als wapenfiguur bijv. in het wapen van Rostock, of als schildhouder, zooals aan het wapen van Baden. Is ook 't zinnebeeld van een gierig en inhalig mensch. Insgelijk een Brabantsche zilv. munt uit de 15e en 16e eeuw, waarop een of twee griffioenen afgebeeld waren.
| |
[Griffioen]
Griffioen, (wap.), zie Grijpvogel.
| |
[Griffon]
Griffon, (fr.), smousbaard. Ook chien griffon = smoushondje.
| |
[Grijnst]
Grijnst, (barg.), hij lacht.
| |
[Grijpers]
Grijpers, (barg.), vingers.
| |
[Grijpvogel]
Grijpvogel, (wap.), een denkbeeldig wezen, samengesteld uit het bovenlijf van een arend, het onderlijf van een leeuw, met spitse ooren en tusschen de achterpooten geslingerden staart; zonder vleugels en met twee hoornen heet hij een mannelijke grijpvogel. Vgl. Griffioen.
| |
[Grijs in grijs zijn]
Grijs in grijs zijn, heet het van acteurs, die in den aanvang van hun spel reeds in alles aan het slot gelijk zijn.
| |
[Grijs van verdriet]
Grijs van verdriet, Ludovico Sforza werd in ééne nacht grijs. Karel I, Koning an Engeland werd grijs gedurende zijn verhoor voor den rechter, terwijl ook Maria Antoinette, gemalin van Lodewijk XVI tijdens haar gevangenschap van verdriet grijs werd.
| |
[Grijze Madera (een -]
Grijze Madera (een -, (rest.), een klare.
| |
[Grijze monniken]
Grijze monniken, Franciskaners, naar de kleur van hun overkleed.
| |
[Grijze school, (De]
Grijze school, (De - (fr.), l'école du gris, noemde men een 20 jaar geleden te Antwerpen enz. de natuurschilders als Heymans, Crabeels, Junk Rosseels, Isidor Meyers e.a., die in hunne kunstgewrochten de frischheid, kracht en helderheid van uitgestrekte heidevelden door het gebruiken van deze kleur zochten over te brengen.
| |
[Grillé]
Grillé, (wap.), zie getralied.
| |
[Grilleté]
Grilleté, (wap.), met kleine belletjes.
| |
[Grimaldi]
Grimaldi, zie Bouffon.
| |
[Grime, grimeeren]
Grime, grimeeren, (toon.), van grimer (fr.) = zijn gelaat zoodanig teekenen, dat het in overeenstemming is met de rol, die men vervullen moet. Vanhier de combinatie ‘(zich) kleeden en grimeeren’ (gecostumeerd en gegrimeerd). Grime (fr.) = verliefde (oude) gek.
| |
[Grimm's wet]
Grimm's wet, wet der verandering van de consonanten in de Arische talen. Bijv. p in het Grieksch wordt f in het Gotisch, b of f in Oud-Duitsch, enz. Genoemd naar de taalvorschers Gebr. Grimm.
| |
[Grimpant]
Grimpant, (wap.), zie Klimmend.
| |
[Gringolé]
Gringolé, (wap.), zie Slangenkoppig.
| |
[Grip]
Grip, (eng.), kruk aan de Amerikaansche trolley-trams, waarvan de wagens worden voortgetrokken door een ondergrondschen kabel; als de grip, die waaraan de wagen is bevestigd, de kabel pakt, gaat de tram voort; laat ze los, dan staat hij stil.
| |
[Grippie]
Grippie, (transv.), greppel: slote en grippe greppels).
| |
[Grisaille]
Grisaille, zie Grauwtjes.
| |
| |
| |
[Griseldis]
Griseldis, de dochter van een armen kolenbrander en de gemalin van markgraaf Walther van Saluzzo, een voorbeeld van geduld en lijdzaamheid; het onderwerp van een ouden Duitschen volksroman, van een mysteriespel (1398) en van een drama van Friedrich Halm. De roman ‘Griseldis’ werd als Nederlandsch volksboek nog herdrukt ± 1810. Het verhaal komt oorspronkelijk voor in den Decamerone van Boccaccio, maar heeft zijn populariteit voornamelijk te danken aan de Latijnsche bewerking door Petrowcha. Chaucer bewerkte het als de Clerk's Tale in de Canterbury Tales.
| |
[Grisette]
Grisette, (fr.), vroeger een meisje, dat daaglijks als naaister, bloemenmaakster, enz. in haar onderhoud voorzag en tevens met een jong mensch met weinig meer middelen op vertrouwlijken voet leefde. Naar de kleur gris (grijs) van haar eenvoudig kleed.
| |
[Grisonnade]
Grisonnade, brabbeltaal, spraak der Grauwbunderlanders, volstrekt onverstaanbare streekspraak; van grison = bewoner van Grauwbunderland.
| |
[Grita's]
Grita's, bastaard-Hottentotten, ontstaan door vereeniging van Europeanen met Hottent. vrouwen. Zij wonen sedert 1770 aan de overzijde der Oranjerivier als een afzonderlijke stam.
| |
[Groen]
Groen, candidaat voor het lidmaatschap van een studentencorps, pas aangekomen student.
| |
[Groen, (Keizerlijk -]
Groen, (Keizerlijk -, in Frankrijk de herstelde oude Merovingische kleur; de gouden bijen zijn de versiersels, in 1653 op het graf van Childerik gevonden.
| |
[Groen loopen]
Groen loopen, (stud.), groen zijn.
| |
[Groen vragen]
Groen vragen, verlof vragen aan een a.s. bruid en bruidegom om huis en hof met groen te versieren en er de straat of den weg mee te bestrooien. Dit doen de knapen van de buurt, voor een greenfooi. Een deel van het ontvangen geld wordt aan sterken drank besteed. Krijgen de groenvragers geen fooi, dan werpen zij des nachts het vuilste vuil tegen de deur.
| |
[Groen en geel voor de oogen, (Het wordt mij -]
Groen en geel voor de oogen, (Het wordt mij -, ik begrijp er niets meer van; naar de kleuren der kleederdracht van den nar op Driekoningenavond, welke aanleiding gaf tot het Middeleeuwsch rijmpje:
Daar is geen zot zoo eêl (edel)
Of hij draagt groen met geel.
De in 1400 in Duitschland ingevoerde modekleuren groen en geel, en de bespottelijke vorm der kostumen, - mannen en vrouwen, versierd met bellen, poffen, overdreven hangmouwen enz., - zijn oorzaak van het liedje, dat aldus verstaan moet worden:
Al is een zot van adel en onafhanklijk,
Hij is toch een slaaf der mode.
| |
[Groenbaardjes]
Groenbaardjes, groene oesters, die hunne kleur waarschijnlijk te danken hebben aan microscopisch kleine plantjes, die zij uit 't water als voedsel opnemen.
| |
[Groene Bruiloft]
Groene Bruiloft, de trouwdag, ter onderscheiding van de koperen, zilveren enz.
| |
[Groene Dokter, (De -]
Groene Dokter, (De -, in 't midden der vorige eeuw een behendige dief in Groningen, die alle soorten van sloten kon openen. In Amsterdam aangekomen, werd hij daar geronseld voor de O.I. Comp. en kwam in Oost-Indië. Toen hij zijn tijd uitgediend had, keerde hij naar Groningen terug en maakte het daar zoo bont, dat hij eindelijk gepakt en buiten de Heerepoort opgehangen werd.
| |
[Groene Donderdag]
Groene Donderdag, zie Donderdag.
| |
[Groen hout (Het -]
Groen hout (Het -, toespeling op Lucas XXIII, 31: Indien zulks aan het groene hout geschiedt, wat zal geschieden met het dorre hout, d.i. indien zulks met den rechtvaardige geschiedt, wat zal dan geschieden met den onrechtvaardige; als de onschuldige te lijden heeft, wat moet dan den schuldige geschieden?
| |
[Groene Tafel, (De -]
Groene Tafel, (De -, het bestuur, aanvankelijk dat van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, later in het algemeen het bestuur van alle vergaderingen. In de gewone vergaderplaats der Algemeene Staten stond, reeds in 1739 een lange tafel, overdekt met een groen kleed, en omringd door groen-lakensche stoelen.
| |
| |
| |
[Groenen]
Groenen, (stud.), nieuw-aangekomen studenten, die door de oudere leden van het Studentenkorps gedurende eenige weken onder handen genomen worden en gedrild, om, zoo het heet, het groene, d.i. onrijpe, onbeschaafde en onhandige, het ongelikte, er af te nemen. Zij moeten dan groen loopen, d.i. aan de plagerijen dier oude studenten zich onderwerpen, en worden eindelijk ontgroend, voor ontbolsterd verklaard, als leden van het Studentencorps.
| |
[Groeneroede]
Groeneroede, in Brabant en Vlaanderen een rechterlijk ambtenaar van lageren rang in de 17e en 18e eeuw.
| |
[Groenetent]
Groenetent, in de 16e eeuw de titel van een officier der schutterij te Amsterdam.
| |
[Groenetenters]
Groenetenters of volk van de groene tent, in Groningen en Vlaanderen, struikroovers, omdat deze zich in de bosschen verscholen.
| |
[Groenfooi]
Groenfooi, zie Groen vragen.
| |
[Groenjool]
Groenjool, (stud.), feestelijke bijeenkomst der groenen (z.a.).
| |
[Groensteen]
Groensteen, zie Diabas.
| |
[Groentje]
Groentje, (barg.), knuppel.
| |
[Groesj]
Groesj, Turksche piaster, ter waarde van 12 cents Nederl.
| |
[Groevenbier]
Groevenbier, zie Grafbruiloft.
| |
[Groikoppen]
Groikoppen, zie Goverten.
| |
[Grog]
Grog, een drank, dien men bereidt door warm of koud water te voegen bij rum, cognac en andere sterke dranken. Van grosgrain, een ruwe stof, waarin de Eng. admiraal Vernon zich bij ruw weder kleedde, weshalve de matrozen hem ‘Old Grog’ noemden, een naam, dien zij voorts ook bezigden voor den met water vermengden drank, hun door dien vlootvoogd als oorlam toegediend, in plaats van sterken drank zonder water, zooals ze dien vroeger kregen.
| |
[Grolier stijl]
Grolier stijl, in antieke boekbanden, naar Grolier (einde der 16e eeuw) wiens bibliotheek zeldzaam schoone renaissance banden bevatte, wiens naam beroemder is den die van Thomas Majoli en Demetrio Canevari, beide bekend om de schoone banden hunner bibliotheek. Grolier's banden dragen het opschrift Jo Grolieri et Amicorum; ze zijn hoofdzakefijk met lijnversieringen en zelden met volle stempels bewerkt.
| |
[Grondbraak]
Grondbraak, visschersterm voor zware stortzee, op het gedeelle der Noordzee bij Terschelling; bij stormweer door het afloopen der gronden van de Doggersbank veroorzaakt.
| |
[Grondgarf, (De -]
Grondgarf, (De -, op de Veluwe elke 5de korengarf, welke de korentiendheffer uit de door hem genaaste garven moet laten staan, ten behoeve van den tiendplichtigen boer. Dit voor de Veluwsche bevolking gunstig gebruik wordt aan eene verordening van Napoleon I toegeschreven.
| |
[Grondheerlijkheid]
Grondheerlijkheid, onder het Leenstelsel zoodanige heerl. waarvan de heerlijke rechten aan het bezit van den grond, en niet aan het bezit van een kasteel, kleefden; zoodat die rechten bleven, al stond er geen kasteel, of ingeval dit gesloopt was (werd).
| |
[Grondrechten]
Grondrechten, rechten, die gegrond zijn op de natuur, van den mensch, die hem van nature toekomen, door den Staat niet verleend, maar erkend worden (b.v. vrijheid van godsdienst).
| |
[Grondsop, (Het - is voor de goddeloozen]
Grondsop, (Het - is voor de goddeloozen, zegt men, als iemand het laatste uit de flesch krijgt, men denkt dan aan Psalm LXXV:9, en voegt er soms bij: maar de vromen drinken het uit. In den Bijbel van Deux aas (z.a.) staat letterlijk: ‘Het grondsop blijft den godloosen’.
| |
[Groninger School, (De -]
Groninger School, (De -, vooruitstrevende richting op theologisch gebied, ontstaan tusschen 1829 en 1831, toen aan de Groninger Hoogeschool de professoren Van Oordt, Hofstede de Groot en Pareau in één geest werkten, het theol. tijdschr. Waarheid in Liefde en later een volledige reeks handboeken uitgaven.
| |
[Groot]
Groot, eig entlijk grootduit, de helft van een stuiver, dagteekent uit het midden der 13e eeuw. Bij de invoering der bronzen 2½ centsstukken in 1877 hebben sommigen getracht daarvoor den naam
| |
| |
van groot weder in eere te brengen, doch zonder het gewenschte gevolg. Men spreekt ook van kluit.
| |
[Groot-aalmoezenier]
Groot-aalmoezenier, aan de r.k. hoven van Parijs, Weenen, Madrid, Lissabon e.a. de ambtenaar belast in naam des Keizers of Konings, de fondsen voor weldadigheid bestemd, te beheeren en te verdeelen. Bij ons heetten zij oudtijds ‘Elemosinire’. Overal waren het geestelijken, in Frankrijk was de grand-aumônier gewoonlijk kardinaal, eene waardigheid, die tot onder het 2e Keizerrijk voortbestond. In Engeland is de Hereditary Grand Almoner (dus erflijk) tevens belast met het uitstrooien van medailles op kroningsfeesten; bovendien bestaat er een Lord High Almoner, gewoonlijk de bisschop van Oxford, die tweemaal 's jaars ‘the Queen's bounty’ goedheid, uitoefent, d.i. zooveel stukken zilvergeld geeft aan zooveel armen, als de Koningin jaren telt.
| |
[Groot-aalmoezenier van Europa]
Groot-aalmoezenier van Europa, Lodewijk de Geer, een zeer rijk Amsterdamsch koopman, die in 1643 en volgende rijke hulp verleende aan de Boheemsche ballingen in Polen en Hongarije, die om den geloove vervolgd werden. Deze naam werd hem gegeven door een zijner beweldadigden Johs. Amos Comenius zie O mihi praeteritos etc.
| |
[Groot-commandeur van Castilië]
Groot-commandeur van Castilië, titel o.a. gedragen door Don Luis de Requesens, landvoogd der Nederlanden, 1574-76.
| |
[Groot Griekenland]
Groot Griekenland, Magna Graecia. benaming der Ouden van Beneden-Italië, tot aan het fretum Siculum (de straat van Messina), doch in een vroeger verleden ook Sicilië omvattend; met onzekere grenzen. Keizer Augustus poogde tevergeefs die benaming te verdringen door een in elf distrikten of landstreken (regiones) verdeeld Italië.
| |
[Groot-kamerling des Heeren]
Groot-kamerling des Heeren, wordt ironisch de engel Gabriël genoemd, omdat Luk. I vs. 19 deze engel verklaart: ‘Ik ben G., die vóor God sta.’
| |
[Groote (De -;]
Groote (De -;
(1) |
Abbas I, schah van Perzië (1557, 1585-1628). |
(2) |
Albertus (Magnus), de schoolgeleerde (1193-1480). |
(3) |
Alfonso III, Koning van Asturië en Leon, (845, 866-912). |
(4) |
Alfred van Engeland (849, 871-901). |
(5) |
Alexander van Macedonië (356, 340-323 v.C.) |
(6) |
St. Basilius, Bisschop van Cesarea (329-379). |
(7) |
Canut, Koning van Engeland en Denemarken, (1014-1036). |
(8) |
Casimir III, van Polen (1309, 1333-1370). |
(9) |
Karel I, Keizer van Duitschland, Charlemagne genaamd (742, 764-814). |
(10) |
Karel III (II?), hertog van Lotharingen (1543-1608). |
(11) |
Karel Emmanuel I, hertog van Savoye (1562-1630). |
(12) |
Louis I van Hongarije (1326, 1342-1381). |
(13) |
Louis II, prins van Condé, duc d'Enghien (1621- 1686). |
(14) |
Constantijn I, Keizer van Rome (272, 306-337). |
(15) |
Franciscus Couperin, de Fransche componist (1661-1733). |
(16) |
Archibald Douglas, great earl of Angus ook wel genaamd Bell the Cat (gestorven 1500). |
(17) |
Ferdinand I, van Castilië en Leon (1034-1065). |
(18) |
Frederik Willem, keurvorst van Brandenburg, bijgenaamd de groote keurvorst (1620, 1640-1688). |
(19) |
Frederik II van Pruisen (1712, 1740-1786). |
(20) |
Paus Gregorius I (544, 590-604). |
(21) |
Hendrik IV, Koning van Frankrijk (1553, 1589-1610). |
(22) |
Herodes I, onder wiens regeering Jezus geboren werd. |
(23) |
Hiao-wen-tee, Keizer van China. Hij verbood het gebruik van gouden en zilveren vaten in zijn paleis en verdeelde het geld, dat zij opbrachten onder de armen (206, 179-157). |
(24) |
Johannes II van Portugal (1455, 1481-1495). |
(25) |
Justianus II (483, 527-565). |
(26) |
Mahomet II, Sultan der Turken (1430, 1451-1489). |
(27) |
Maximiliaan, hertog van Beieren, overwinnaar van Praag (1573-1651). |
(28) |
Cosmo di Medici, eerste groothertog van Toscane (1519, 1573-1574). |
| |
| |
(29) |
Gonzales Pedro de Mendoza, grootkardinaal van Spanje, staatsman en geleerde (1503-1575). |
(30) |
Paus Nicolaas I (858-867). |
(31) |
Otto I, Keizer van Duitschland (912, 936-973). |
(32) |
Peter III van Arragon (1239, 1276-1285). |
(33) |
Jacobus Sforza, Italiaansch generaal (1369-1474). |
(34) |
Sapor of Shah-pour, negende Koning der Sassaniden (240, 307-379). |
(35) |
Sigismund, Koning van Polen (1466, 1506-1548). |
(36) |
Theodorus, Koning der Oost-Goten (454, 475-526). |
(37) |
Keizer Theodosius I (346, 378-395). |
(38) |
Matteo Visconti; heer van Milaan, (1250, 1295-1322). |
(39) |
Vladimir, groothertog van Rusland (973-1014). |
(40) |
Waldemar I van Denemarken (1131, 1157-1181). |
| |
[Groote Dauphin]
Groote Dauphin, zie grand (fr.).
| |
[Groote doxologie]
Groote doxologie, zie Gloria.
| |
[Groote Frits (De -]
Groote Frits (De -, Frederik II, Koning van Pruisen (1740-86) bijgenaamd de Groote.
| |
[Groote keurvorst (De -]
Groote keurvorst (De -, Frederik Willem, keurvorst van Brandenburg 1620, (1640-1688).
| |
[Groote Lama]
Groote Lama, in Thibet en Mongolië het voorwerp van vereering en aanbidding, waarmede de oppergod Shigemooni wordt voorgesteld. Het woord lama beteekent in het Tangutaneesch ‘moeder der zielen.’
| |
[Groot-Mokum]
Groot-Mokum, (barg.), Amsterdam. Mokum in de Joodsche volkstaal = plaats van hebr. makoom; Klein Mokum is bijnaam voor Zwolle.
| |
[Groote onbekende (De -]
Groote onbekende (De -, Sir Walter Scott, die zijn Waverley Novels anoniem uitgaf.
| |
[Groot Privilegie]
Groot Privilegie, door Maria van Borgondië († 1482) aan de Staten van Holland en Zeeland gegeven, omdat deze haar anders niet als opvolgster haars vaders, Karel den Stoute († 1477), erkennen wilden; van lat. Privilegium = bizonder voorrecht, dat slechts éen persoon, land of gewest geldt, en uit gunstige wettelijke verordeningen voortvloeit. Uit privalex = bizondere of eigendomlijke wet. Zie bij Charta Magna.
| |
[Groote geleerdheid brengt hem tot razernij (De -]
Groote geleerdheid brengt hem tot razernij (De -, Hand. XXVI:24, naar aanleiding van Festus' woorden tot Paulus, ter gelegenheid van diens verantwoording.
| |
[Groote Heer (De -]
Groote Heer (De -, de Sultan van Turkije.
| |
[Groote Mogol]
Groote Mogol, titel, wegens hun Mongoolsche afkomst, der heerschers uit de door Babur, een achterkleinzoon van Tamerlan (z.a.), in Indië omstr. 1526 gestichte Mohammedaansche dynastie, het Mongoolsche rijk. In 1806 werd de beheerscher er van door de Engelschen onttroond. Zelven voerden zij den Perzischen titel Schah (z.a.), gelijk dan ook het Perzisch hun Hof- en Regeeringstaal was. Iemand, tegen wien men opziet, met angst en vrees; omdat zijn invloed, zijn gezag ons zou kunnen schaden.
| |
[Groote Oude (De -]
Groote Oude (De -, Gladstone, die op ruim 80-jarigen leeftijd nog zitting nam in het Engelsch parlement; als 85-jarige, eerste Minister (President-Minister, Premier); onvermoeid spreker, werkzaam voor Home-Rule in Ierland. Daarbij zelfs op dien hoogen leeftijd nog filoloog en schrijver. Zie Grand old man.
| |
[Groote (De -, ‘oude man van Australië’]
Groote (De -, ‘oude man van Australië’, Sir Henry Parkes † te Sydney April 1896, oud 81 jaar, bijnaam ontleend aan dien van Gladstone, Parkes was ook zeer bekwaam, zeer gevierd, zeer werkzaam en zeer sterk en gezond.
| |
[Groote Oude Man van België (De -]
Groote Oude Man van België (De -, de grijze leider der Belgische liberalen, Frère-Orban, die 24 April 1895 zijn 83sten verjaardag vierde; drie jaar ouder dan Vorst Bismarck, en drie jaar jonger dan Gladstone, (1812-1896).
| |
[Groote Synagoge]
Groote Synagoge of groote Synode of groote vergadering, vereeniging van Israëlietische aanzienlijken of hoofden en geleerden, die tijdens en na den opbouw des 2den tempels het staats- en gelootsleven in Israël regelden (Nehemia V, VIII, Eszra X etc.).
| |
| |
| |
[Groote verbond, (Het]
Groote verbond, (Het - overeenkomst den 12n Maart 1689 tusschen Engeland, Duitschland en de Staten-Generaal, later ook Spanje en Savoye gesloten, om de vereeniging van Frankrijk en Spanje te voorkomen.
| |
[Groote Verzoendag]
Groote Verzoendag, Israëlietische boetedag, genoemd Levitic. 23 v. 27-32; 25 v. 9, en beschreven ibid, XVI, jaarlijks in September door de Joden nog gedurende éen dag gevierd. Grooten verzoendag houden schertsend z.a.v. Zaterdag houden, schoon ondergoed aantrekken, ontleend aan den last, Levitic. 16 v. 4, aan Aäron, ter wijding van dien verzoendag, gegeven. In de ambtenaarswereld wordt ook wel de dag van tractementsontvangst, de dag van afrekening, groote Verzoendag genoemd.
| |
[Grooten (Op een - voetleven]
Grooten (Op een - voetleven, rijk en weelderig leven, naar de reusachtige schoenen (soms 2½ voet lang) gelijk die het eerst gedragen werden door Geoffroy Plantagenet, graaf van Anjou, om de misvorming van zijn voet te verbergen; mode der 14e eeuw. In die schoenen kon men niet behoorlijk loopen, veel minder werken; het was dus uitsluitend de dracht der aanzienlijken.
| |
[Grootzegel]
Grootzegel, (zeg.), vroeger het zegel, dat op de vóórzijde van het was of lood werd gedrukt, en het volledige wapen van den drager of wel zijn beeld (z. beeldzegel) vertoonde; aan de achterzijde kwam dan het kleine of tegenzegel (z. ald.); thans is grootzegel dat, hetwelk alleen voor zeer plechtige stukken wordt gebruikt.
| |
[Gros]
Gros, groot, Fransche munt. Gros Tournois = groot der stad Tours, gros à la fleur de lys = leliëngroot, gros à la couronne = kroongroot of dito gros - zijn naar den stempel dier munt aldus genoemd. Zie ook Silbergroschen.
| |
[Gros]
Gros, (hand.), 12 dozijn of 144 stuks.
| |
[Gros de Naples]
Gros de Naples, zware zijden stof uit Napels.
| |
[Gros de Tours]
Gros de Tours, sterke zijden stof uit Tours.
| |
[Gros-Jean comme devant]
Gros-Jean comme devant, iemand wiens verwachting of hoop niet vervuld werd, en even berooid als te voren blijft. Ontleend aan Lafontaines fabel La laitière et le pot au lait, waar men vindt: ‘On m'élit roi, mon peuple m'aime. Les diadèmes vont sur ma téte pleuvant; quelque accident fait-il que je rentre en moi-même. Je suis Gros-Jean comme devant’.
| |
[Gros-Jean qui veut en remontrer à son curé]
Gros-Jean qui veut en remontrer à son curé, letterlijk een domme boer, die het zijn pastoor wil uitleggen; een weetniet, die meer van eene zaak gelooft te kennen, dan iemand, die verstandelijk hooger staat en het noodzakelijk beter moet weten.
| |
[Grosse]
Grosse, afschrift van een vonnis of van een authentieke akte, welke in executorialen vorm is afgegeven; het oorspronkelijke stuk, de minuut geheeten, blijft gewoonlijk onder bewaring van dengene, die het vonnis geslagen of de akte opgemaakt heeft.
| |
[Grosse aventure]
Grosse aventure, (hand.), eene soort van bodemerij (z.a.); eene beleening tegen hoogen interest op een schip of de lading, onder voorwaarde, dat kapitaal en interest slechts dan terug betaald zullen worden, als schip en lading op de plaats der bestemming zijn aangekomen.
| |
[Grosso modo]
Grosso modo, in grove trekken, ten ruwste, ongeveer, ongekort; (op recepten): grof gestooten of gesneden.
| |
[Grote]
Grote, de eenheid van het Bremer muntstelsel ter waarde van 2½ cent.
| |
[Grotesk]
Grotesk, belachelijk, oorspronkelijk in ‘Grotto stijl’ naar de versierselen in de 13e eeuw bij opgraving gevonden in de baden van Titus en andere Romeinsche gebouwen, fantastische voorstellingen vormen het hoofdthema; stijl uit de laatste helft der 18e eeuw vol onnatuur en na de omwenteling heftig bespot; eertijds schreef men crotesque en crotte, voor grotesque, grotte.
| |
[Grotta del Cane]
Grotta del Cane, (it.) hondsgrot een grot bij Napels, aldus genaamd omdat er wel honden ingezonden werden, die door het opstijgende koolzuur, dat tot op geringe hoogte boven den bodem der grot gaat, werden gedood, de hoogere luchtlagen zijn onschadelijk.
| |
[Grouch]
Grouch, Turksche piaster.
| |
| |
| |
[Grub street]
Grub street, arme, onbeduidende schrijvers. Naar eene straat van dien naam (thans Milton street) te Londen, waar vroeger arme schrijvers woonden.
| |
[Gruitgeld]
Gruitgeld, belasting op ingevoerd bier, reeds vermeld in 1300; gruit, grut beteekent zooveel als gerst, mout. De stad of wel de heer of het klooster maakte de gist en verkocht die; wie nu bier invoerde moest daarvan het gistings-geld betalen; later het hop-geld.
| |
[Gründe]
Gründe, (hgd.), gronden. Algemeene benaming der voorsteden van Weenen, omdat ze niet alleen breede, open straten, vele zomerpaleizen, maar ook tuinen, bouwland, weiden en andere ledige plaatsen bevatten.
| |
[Gründer]
Gründer, (hgd.), oorspronkelijk grondvesters, stichters, later meer bijzonder zwendelaars, die naamlooze vennootschappen opzetten, en slechts op eigen profijt bedacht zijn, zonder zich te bekreunen om de velen, die er door in 't ongeluk gestort worden. Gustav Freytag teekende ze in zijn meesterwerk ‘Soll und Haben’.
| |
[Grundtvigianisme]
Grundtvigianisme, de richting van Nicolaas Frederik Severin Grundtvig, geb. 1783, zeer werkzaam democratisch lid van den Deenschen Rijksdag en het Folkething. Zijne kerkelijke gevoelens verwekten groote beweging. Volgens deze zijn de sacramenten, de Apostolische geloofbelijdenis en het Onze Vader de eenige en onveranderlijke grondslagen der Christelijke Kerk. Ter verbreiding van zijn leer bevorderde hij de stichting van volkshoogescholen in nationaal-christelijken zin. Het nieuw Gundtvigianisme heeft de eenzijdigheid en de dwalingen van den meester nog vermeerderd, met verloochening van diens positief christelijke beginselen en predikt de uiterste democratie.
| |
[Grundy Mrs. -]
Grundy Mrs. -, (eng. en am.), de publieke opinie, de ‘menschen,’ die ‘er wat van zeggen zullen,’ het publiek; naar Morton's blijspel Speed the Plough, I. 1, waarin Mevr. Ashfield telkens en telkens weer met groote bezorgdheid vraagt: Wat zal Mevr. Grundy daar wel van zeggen?’ Deze Mrs. Grundy, de buurvrouw, komt echter zelve niet ten tooneele, evenmin als Madame Benoîton in La famille Benoîton (1865), comédie van Victorien Sardou.
| |
[Grunus]
Grunus of Grunius, een Trojaan, die volgens de fabel in het jaar 453 v.C. (!) de stad Groningen zou gesticht hebben. Anderen schrijven de stichting aan een denkbeeldigen Gruno toe.
| |
[Gruwel der verwoesting]
Gruwel der verwoesting, lett. naar Dan. XI. 31 en XII, 11.
| |
[Guadaguini]
Guadaguini, zie Violen.
| |
[Guano]
Guano, vogelmest, sedert 1840 in Europa, ook in Nederland ingevoerd, naar een klein eiland Guano, op de kust van Peru, waarop vele watervogels verblijf houden of in den broeitijd verwijlen.
| |
[Guardasol]
Guardasol of quitasol, zonnescherm, lett. behoeding tegen de zon, dus hetzelfde als parasol; Nederlandsch-Indische verbastering van een Portugeesch woord.
| |
[Guardinfante]
Guardinfante, (it.), wijde hoepelrok, soort van crinoline, die de zwangerschap verbergt, ook loopkorf voor kindertjes; uit guardara (behoeden) en infante (kind).
| |
[Guarnerius]
Guarnerius, (it.), beroemde viool uit Cremona, naar den naam der beroemde vioolmakers-familie (1650-1745); de beroemdste der familie is Giuseppe Antonio Guarnerius, bijgenaamd del Gesu, naar zijn merk J.H.S.
| |
[Gudrun]
Gudrun, toonbeeld van heldhaftigen moed en godvruchtige gelatenheid. Als prinses verloofd met Herwig, werd zij door den koning van Noorwegen gevangen gezet, die haar, daar zij hem niet wilde huwen, allerlei laag werk, als vuil linnen wasschen enz. laat verrichten, totdat haar broeder en haar minnaar op zekeren dag ten tooneele verschijnen en zij ten slotte toch met Herwig huwt na den boozen koning voor het haar gedane leed vergiffenis te hebben geschonken.
| |
[Guelfen]
Guelfen of Welfen, beroemd vorstenhuis, dat, in de XIe eeuw uit Italië naar Duitschland overgebracht, gedurig de Duitsche Keizers bevocht, en in de beide liniën van het Huis van Brunswijk,
| |
| |
de Koninklijke en de Hertooglijke, nog voortbloeit. Zie bij Ghibellijnen. De naam zal, zegt men, beteekenen ‘jonge honden’; liever, dunkt ons, (leeuwen-) welpen. Welf is de persoonsnaam der eerste vorsten uit dit geslacht. Hij leeft o.a. nog voort in de in 1815 gestichte Hanoveraansche Guelphen-orde. Ital. guelfo, omschreven als, en dus figuurlijk = Pausgezind. De ‘Welfenpartij’ in Duitschland sinds 1867, waren de Haneveranen die oppositie voerden tegen de Pruisische regeering die hun land had ingelijfd.
| |
[Gudule.]
Gudule. of St. Gudula, patrones van Brussel, dochter van graaf Witger, gestorven in het jaar 172; afgebeeld met een lantaarn in de hand, naar de overlevering, dat deze eens op haar tocht naar de kerk van St. Morgelle uitging, maar dat de Heilige Maagd hem door hare gebeden weder deed ontbranden.
| |
[Guénille si l'on veut, ma guénille m'est chére]
Guénille si l'on veut, ma guénille m'est chére, (fr.), laat het vodderij zijn, ik houd van die vodderij, woorden van Chrysale in Molières Femmes savantes (II. 7) gemeenlijk gebezigd om aanteduiden, dat men ook voor stoffelijke geneuchten niet ongevoelig is.
| |
[Guéridon]
Guéridon, (fr.), lett. lichtdrager, kwam uit Afrika naar Provence; daar vatte men het op als naam van een man, men maakte er een liedje op, waarvan het refrein met Guéridon sloot. Daarna werd het de naam van een dans, op de wijze van het lied. Eindelijk werd het de naam voor den man, die in een zeker ballet het licht vasthoudt, terwijl twee minnenden elkaar omarmen. Nog noemde men het een meubeltje, dat het ‘licht droeg’ een klein tafeltje. Waarom het in Afrika guéridon heette?
| |
[Guerilla-krijg]
Guerilla-krijg, oorlog, die groepsof troepsgewijs gevoerd wordt, door guerilla-benden. In Spanje vooral, wegens de bergachtige terreinen. Guerilla (sp.) = kleine oorlog. De uitdrukking guerillaoorlog is dus eigenlijk een pleonasme, maar wordt verdedigbaar, als men bedenkt, dat de manschappen later ook guérilla's heeten.
| |
[Guerre aux châteaux! Paix aux chaumières]
Guerre aux châteaux! Paix aux chaumières, Oorlog aan de Kasteelen, vrede aan de hutten, devies dat Chamfort (1746-94) volgens Ginguéné had gegeven aan zijne soldaten, die door vijandelijke landen trokken.
| |
[Guerre des farines]
Guerre des farines, (fr.), hevig oproer der verarmde Fransche boeren in 1775 naar aanleiding van belangrijke gebreken in de wetgeving in zake den in- en uitvoer van granen en kwalijk begrepen pogingen van Turgot om daaraan tegemoet te komen. De maarschalk Biron, de commandant van het leger, dat den opstand bedwong heette sedert Jean Farine.
| |
[Guillotine]
Guillotine, (fr.), valbijl, op 25 April 1792 voor het eerst te Parijs gebruikt, om de onthoofding snel en minder pijnlijk te maken, maar reeds op 13 Mei 1507 te Genua gebruikt. In October 1789 wenschte dr. Guillotin († 1814), als eenige doodstraf onthoofding te stellen en het werktuig te gebruiken, dat in Italië in gebruik was; op voorstel van Michel le Peletier werd in 1791 het eerste, op voorstel van dr. Louis werd 22 Maart 1792 het laatste aangenomen. Men noemde het werktuig naar dezen laatste Louisette en Petite Louison tot de Chronique de Paris van 14 Dec. 1789 de aandacht vestigde op een versje in het royalistisch blad Actes des Apôtres, waarin het guillotine werd genoemd, welken naam het tot bitter leed van den braven doctor is blijven dragen. Reeds Jacob Cats beschrijft den valbijl in de Doodkiste voor de Levendige (met eene afbeelding): Ook van Lucas Cranach (1472-1553) bestaat eene teekening met afbeelding der G. Zie: Hirth, Kulturgeschichtliches Bilderbuch.
| |
[Guerre des amoureux.]
Guerre des amoureux. (fr.), de zevende religie-oorlog in Frankrijk 1580, zoo genoemd naar de losbandige vermaken aan het Protestantsche hof van Nérac, waarvan Margareta van Valois in hare Mémoires den lof verkondigt en die zijzelve aanmoedigde.
| |
[Guerrefolle]
Guerrefolle, (fr.), de zotte oorlog, in 1488 in Frankrijk gevoerd door de prinsen van den bloede onder aanvoering van den Hertog van Orleans, later Lodewijk XII tegen Anne de Beaujeu, dochter van Lodewijk XI, regentes gedurende de minderjarigheid van Karel
| |
| |
VIII, waardoor de grooten des rijks de macht zochten te herwinnen, die zij onder Lodewijk XI verloren hadden. De oorlog kreeg dien naam naar de regentes, die den oorlog met kracht en talent leidde, maar van zichzelve getuigde je suis la moins folle femme du monde, car de femme sage il n'y en a pas.
| |
[Gueules]
Gueules, (fr.), keel, d.i. de roode kleur in de heraldiek, naar den geopenden muil der leeuwen, die van binnen bloedrood is.
| |
[Gueux]
Gueux, (fr.), bedelaars; zie Geuzen.
| |
[Guidemain]
Guidemain, (fr.) lett. gids voor de hand, handladder, een door Kalkbrenner voor het piano-onderwijs ten behoeve van de houding van den arm uitgevonden toestel.
| |
[Guides]
Guides, (fr.), vroeger, guidons, corps Fransche cavalerie met een lange, smalle, driehoekige banier, door Napoleon I in 1796 ingesteld als lijfwacht; aldus genoemd, om door den naam gardes geen aanstoot aan het Directoire te geven, later door Napoleon III in Keizerlijke garde veranderd; bij het Fransche en het Belgische leger thans eskadrons voor ordonnancedienst, verkenning en derg.
| |
[Guidon]
Guidon, oorspronkelijk de standaard van een gendarme compagnie; daarna van elk escadron ruiterij.
| |
[Guidon]
Guidon, (wap.), ruitervaantje met twee punten.
| |
[Guildhall]
Guildhall, het raadhuis te Londen en in andere groote Engelsche steden; van guild = gilde en hall = zaal, dus z.v.a. gildezaal.
| |
[Guillocheeren]
Guillocheeren, het insnijden van allerlei lijnen, volgens een bepaalde methode, in oppervlakten, welke men versieren wil, naar den vermoedelijken uitvinder Guillot.
| |
[Guillotine-ridders]
Guillotine-ridders, spotnaam der Jacobijnen, na hun val.
| |
[Guillotine sèche]
Guillotine sèche, (fr.), de droge guillotine; naam door den abbé Siéyès tijdens de Revolutie gegeven aan de verbanning voor politieke vergrijpen.
| |
[Guinje]
Guinje, guinea, gouden munt, de waarde van een pond sterling van 20 shillings met 5% opgeld. Naar Guinea, doordien de eerste guinjes geslagen waren uit goud, dat in 1766 van de kust van Guinea verkregen was. De munt droeg later weleens de afbeelding van een olifant en het omschrift M.B.F. et H. Rex F.D.B.L.D.S.R.I.A.T. et E., d.i. Magnae Brittaniae, Franciae et Hiberniae Rex Fidei Defensor, Brunsvicensis, Luneburgensis Dux Sacri Romani Imperii Archi-Thesaurarius et Elector. In 1816 werd ze door den sovereign van 20 shillings vervangen.
| |
[Guipure]
Guipure, (fr.), opwerksel van gedraaide zijde; van het oude werkwoord guiper, d.i. de draden doorvlechten van het eene einde naar het andere, met het instrument guipoir genaamd.
| |
[Guitaar]
Guitaar, snaren-instrument, naar het Hindoesch cha-tar d.i. zessnarig. De beste bespelers van dit instrument waren Guiliani, Sor, Zoechi, Stoll en Horetzsky.
| |
[Guivre]
Guivre, (wap.), zie Slang.
| |
[Guivré]
Guivré, (wap.), zie Vivré.
| |
[Guldemont]
Guldemont, zie Goudmond.
| |
[Gulden]
Gulden, bet. oorspronklijk gouden munt, en was vroeger (15e en 16e eeuw) de algemeene benaming voor gouden munten van verschillende waarde. Door Karel V werd een gouden munt van 20 stuivers geslagen onder den naam van Carolusgulden (1520). Ruim 30 jaren later liet hij eene zilveren munt van gelijke waarde en benaming slaan, en sedert dien tijd hechtte men aan de waarde van 20 stuivers den naam van gulden. In 1599 werden door Albertus en Isabella in Brabant weder guldens in zilver geslagen, die echter spoedig in vergetelheid raakten. In 1681 verschenen de eerste Hollandsche guldens (zie Pop), die zich, met verandering van figuren en opschriften naar de tijdsomstandigheden, tot den huidigen dag gehandhaafd hebben. Het gehalte van den gulden was van 1681 tot 1800 = 0.916, van 1816 tot 1839 = 0.883 en van 1839 tot heden 0.945.
| |
[Gulden-besjes-tijd]
Gulden-besjes-tijd of Vantijd, dagen van familiebezoek na den negenden dag volgend op de gehoorte van een kind.
| |
[Guldengetal]
Guldengetal, het getal aanwijzend
| |
| |
het jaar van den maancirkel, d.i. van een tijdvak van 19 jaar, waarna de nieuwe maan op denzelfden dag valt. Een maancirkel vangt aan, als nieuwe maan op 1 Januari valt. Men beweert, dat Meton van Athene dit ontdekte, en dat men aldaar die ontdekking zoo mooi vond, dat men de berekening in gulden of gouden letters in marmer deed schrijven.
| |
[Gulden legende (De -]
Gulden legende (De -, Verzameling van levens van Heiligen, door Jacques de Voraigne in de 13e eeuw bijeengebracht.
| |
[Gulden (De - legende van den Nieuwen Sint Jan]
Gulden (De - legende van den Nieuwen Sint Jan, een schotschrift uit de dagen van het Twaalfjarig Bestand, waarin de familie van Oldenbarneveld wordt beschuldigd van moord, bloedschande, diefstal, bastaardij en heiligschennis. Naar de gulden legende (z.a.).
| |
[Gulden middenweg (De -]
Gulden middenweg (De -, oorspronkelijk aurea mediocritas van Horatius Oden II. 10, 5.
| |
[Gulden privilegie]
Gulden privilegie, zie Gouden bulle.
| |
[Gulden (De -, snede van een lijn]
Gulden (De -, snede van een lijn, de verdeeling in uiterste en middelste reden, daarbij is het vierkant op het grootste stuk gelijk aan den rechthoek van de geheele lijn met het kleinste stuk.
| |
[Gulden vlies]
Gulden vlies, (wap.), zie Ridderorden.
| |
[Gulden vlies.]
Gulden vlies. Ino deed haren gemaal, Athamas, lichtzinnig gelooven, dat zijn zoon Phryxos de oorzaak was van een hongersnood, die in het land heerschte; waarop hij beval, dat zijn zoon aan de vertoornde goden zou worden opgeofferd. Phryxos, die dit bevel vernomen had, vluchtte over zee op een ram, die een gouden vacht had. Toen hij te Colchis aankwam, offerde hij den ram aan Zeus en gaf het vlies aan koning Aetës, die het op een gewijden eik hing. Later werd het door Jason aan het hoofd der Argonauten op de Colchiërs veroverd.
| |
[Gulden vlies.]
Gulden vlies. de ridderorde door Filips van Borgondië in 1430 te Brugge ingesteld, ter gelegenheid van zijn huwelijk met Isahella van Portugal. Thans wordt die orde nog verleend door de Kroon van Oostenrijk en die van Spanje.
| |
[Gulden vlies]
Gulden vlies, gouden munt uit de 15e eeuw, waarop het G.V. was afgebeeld.
| |
[Guldenzettel]
Guldenzettel, (hgd.), Oostenrijksche papieren florijn, ook Flörl genoemd (te Weenen); lett. guldensbriefje (briefje van de waarde van een gulden), ingevolge Keizerlijk besluit einde Juli 1894 ingetrokken, en vervangen door gemunt geld.
| |
[Gulistan]
Gulistan, Rozentuin, verzameling van zedekundige grondstellingen door Saädi, den dichter van Shiraz († 1291).
| |
[Gulliver]
Gulliver, de held van een algemeen bekend, in alle levende talen overgezet boek van Dr. Jonathan Swift (uitg. 1727). De ‘Reizen van Gulliver’ onder de Liliputters en de Brobdingnaggers en elders, zijn een hekelschrift op de menschlijke dwaasheden in 't algemeen, en die van de Engelschen in 't bijzonder. In hetzelfde jaar der Eng. uitgave verscheen eene Nederlandsche vertaling ('s-Gravenhage, Alberts en Van der Kloot 1727). Tegenwoordig wordt nog een kinderboekje ‘Gullivers Reize’, gezuiverd van het aanstootlijke, gretig door de jeugd gelezen.
| |
[Gulskop]
Gulskop, (transv.), gulzigaard.
| |
[Gumène]
Gumène, (wap.), kabel aan een anker.
| |
[Gunflints]
Gunflints, (am.), vuursteenen, bewoners van Rhode-Island.
| |
[Gunner's (To kiss]
Gunner's (To kiss of to marry the - daughter, (eng.), de dochter van den geschutmeester kussen of trouwen, op het kanon gebonden en gegeeseld worden.
| |
[Guns (It blows big]
Guns (It blows big of great -, (eng.), (zeet.), het waait groote kanonnen, het waait zeer hard.
| |
[Guru]
Guru, goeroe (z.a.).
| |
[Guss (Aus einem -]
Guss (Aus einem -, in één gang, als overgestort op het papier, van eene redevoering, eene novelle, enz. Guss (hgd.) = afgieting.
| |
[Guse]
Guse, (fr. wap.), rood schijfje; zie Guze.
| |
[Gustaaf-Adolf-stichting]
Gustaaf-Adolf-stichting, Duitsch-Protestantsche vereeniging tot
| |
| |
ondersteuning van Protestantsche gemeenten in R. Katholieke gewesten in en buiten Duitschland. Ze werd in 1832 gegrondvest, tot een levend gedenkteeken voor den Zweedschen vorst G. Adolf, die twee eeuwen te voren ter zake van het Protestantisme bij Lützen gesneuveld was, en vond in ons land navolging.
| |
[Gustibus]
Gustibus, enz., zie De gustibus enz.
| |
[Guteli]
Guteli, zie Goede kinderen.
| |
[Geit]
Geit, (k.m.a.), een cadet, die zeer gezien is.
| |
[Gutes Ding will Weile haben]
Gutes Ding will Weile haben, (hgd.), eene goede zaak heeft tijd noodig, om haar beslag te krijgen.
| |
[Gutta cavat lapidem, consumitur annulus usu]
Gutta cavat lapidem, consumitur annulus usu, (lat.), de droppel holt den steen uit, de ring verslijt van het gebruik; d.i. aanhoudende arbeid doet het doel bereiken, volharding komt alles te boven.
| |
[Gutta cavat lapidem, non vi sed saepe cadendo]
Gutta cavat lapidem, non vi sed saepe cadendo, (lat.), de droppel holt den steen uit, niet door zijn kracht, maar door zijn gestadig vallen.
| |
[Guttapercha]
Guttapercha, verbasterd uit Geta-Pertja of Getate Perdscha d.i. sap (van den boom van het eiland) Percha. Dit hars verkrijgt men door bastdoorboringen van Sapotaceën.
| |
[Guttegom]
Guttegom, ook wel (verkeerdlijk) gittegom; harsachtige gom, uit Indië aangevoerd, bij chirurgijns en schilders in gebruik. Van lat. gutta (droppel) en gummi (gr. kommi) = gom.
| |
[Guttus]
Guttus, eene heilige vaas, waaruit men den wijn druppelsgewijze ontving. Verwant met gutta (droppel) en guttur (keel). De hals der vaas was nauw.
| |
[Guy-Fawkes-dag]
Guy-Fawkes-dag, 5 November jaarlijksche gedenkdag van den aanslag op het Engelsche Parlement en Koning Jacobus I, dien men (1605) door buskruit in de lucht wilde doen springen; Guy Fawkes, een dweepziek R.-katholiek, was de hoofdaanlegger.
| |
[Guze]
Guze, (wap.), een koek van bloedkleur.
| |
[Gyges (Rijkdom van -]
Gyges (Rijkdom van -, naar Gyges, koning der Lydiërs, die van 716-687 v.C. regeerde. Hij huwde Nyssia, de jonge weduwe van Candaules, en verzamelde zulk een rijkdom, dat zijn naam spreekwoordelijk werd (zie Ring van Gyges).
| |
[Gyges (Ring van -]
Gyges (Ring van -, ring, die den drager onzichtbaar maakte; naar Gyges, den Lydiër, gunsteling van koning Candaules, die zoodanigen ring zou bezeten en zich daardoor de opperheerschappij verworven hebben. Den ring van Gyges bezitten = alles, wat men wenscht, verkrijgen.
| |
[Gymnasium]
Gymnasium, bij de oud-Grieken oefenscholen, waar de jongelingen naakt (gymnos) zich oefenden in loopen, springen, schijf- en speerwerpen en worstelen; in onzen tijd, Latijnsche scholen als voorbereiding tot de universiteiten.
| |
[Gymnastiek]
Gymnastiek, de kunst der lichaamsbewegingen, die bij de Grieken het eerst op nationale wijs beoefend is geworden. Onderscheiden in de palaestrische (worstel-gymnastiek), die voor het strijden africhtte; de diaetetische (tot den leefregel, het diëet behoorend), voor. de gezondheid en sterking des lichaams; en de athletische, die der kampvechters in de openbare spelen. Uit gr. gumnatzein = door lichaamsoefeningen versterken; van gumnos (naakt).
| |
[Gymnopedius]
Gymnopedius, Spartaansche dans, afkomstig van Lycurgus, lett. de naaktbeenige.
| |
[Gymnosophisten]
Gymnosophisten, barrevoeter wijsgeeren, sekte van Indische wijsgeeren, die, blootsvoets en bijna ongekleed, van armzalig voedsel leefden. Uit gr. gumnos (naakt) en sophos (wijs).
| |
[Gynécée]
Gynécée, (fr.), vrouwenverblijf, van gr. gunaikeion.
| |
| |
[Gyrometer]
Gyrometer, omwentelingsteller, toestel om het aantal omwentelingen van een rad in den tijd van éene minuut aan te wijzen. Vooral gebruikt op stoomschepen.
| |
[Gysarme]
Gysarme, zie Ghisarme. |
|