| |
| |
| |
F
[F]
F, op oude Fransche munten, beduidt Angers als muntplaats; - op Oostenrijksche, Hall in Tyrol, in Pruisen Maagdenburg.
| |
[F]
F, bij eigennamen, filius (lat.) = zoon.
| |
[F]
F, in de muziek, forto = sterk.
| |
[F]
F, vóor eene geldsom, florijn(en) = gulden(s).
| |
[F]
F, viermaal geplaatst, aldus:
is zinneteeken van de Duitsche Turnclubs, en beteekent: Frisch, Frei, Froh, Fromm.
| |
[F.]
F., als merk voor goederen fijn.
| |
[F. (Er is maar éene - in 't A B C, en daar loopt nog een streepje]
F. (Er is maar éene - in 't A B C, en daar loopt nog een streepje (f) door, gezegde, waarin F op den klank af = effen wordt genomen, om aan te toonen, hoe zelden men den ‘gulden middenweg’ bewandeld ziet, en hoe moeilijk dit is.
| |
[Fa kwo]
Fa kwo, het land waar de wetten wonen. Vleiende benaming der Chineesche regeering voor Frankrijk.
| |
[F.B.]
F.B. of Fb., fungeerend burgemeester.
| |
[FF]
FF (muz.), fortissimo = zeer sterk.
| |
[FF]
FF (hand.), zeer fijn.
| |
[FFF]
FFF (hand.), extra fijn.
| |
[Fl. c/m.]
Fl. c/m. = Florijn Conventions-Münze; 100 fl. c/m. = 105 fl. o/w.
| |
[Fl. o/w.]
Fl. o/w. = Florijn Oesterreichische Währung, van 100 Kreuzer; gehalte 0.9, en 90 stuks uit 1 K.G. fijn zilver.
| |
[Fo.]
Fo. of Fol. (hand.), folio.
| |
[Fr.]
Fr. (hand.), franco of Franc.
| |
[Fr.]
Fr., frater (lat.) = broeder.
| |
[Fz.]
Fz. (muz., it.), forzato. Ffz. = forzatissimo, d.i. sterk geaccentueerd.
| |
[Faam (De]
Faam (De - bode van Zeus of Jupiter, godin, die de daden der helden en allerlei gerucht aan de menschen verkondigde en daarom met een trompet afgebeeld wordt. Van lat. fama = mare gerucht.
| |
[Faas]
Faas (wap.) = balk, zie ald.
| |
[Faasgewijs]
Faasgewijs (wap.) (geplaatst) in de richting van de faas of dwarsbalk, d.i. met de lengte-as horizontaal in het midden van het schild, of in het midden van het schild naast elkaar.
| |
| |
| |
[Fabelachtige dieren]
Fabelachtige dieren, komen in sagen en legenden voor, bijv. in de Talmud-literatuur: Behemoth of het groote beest, de vogel Chol (= de feniks), de Jid'oni (slang der kennisse, vastgegroeid aan de aarde), Leviathan (reuzenvisch), de Salamander, vuurslang of vuurdraak, de Schanier (steensplijtende worm) enz. In de Grieksche literatuur: de halfmensch of paardmensch (Centaurus), verder: de harpij, de draak met 7 koppen of slang van Lerna, de Sirene of meermin, het zeepaard sphynx. In de Germaansche literatuur: de weerwolf, de melusina (vrouw met een of twee vischstaarten), de griffioen. In de Noordsche literatuur: de Midgaardslang, de Fenrirswolf, het zesbeenige ros Sleipner, enz.
| |
[Fabelachtige planten]
Fabelachtige planten, komen in sagen en legenden voor. Bijv. in de Talmud-literatuur: plant, die door twee vogels overgebracht wordt, en dan dooden doet herleven; kruid dat tegen slangengif behoedt; kruid dat gescheiden lichaamsdeelen weer verbindt, enz. In de Germaansche legenden-literatuur allerlei liefde-wekkende planten.
| |
[Faber est suae quisque fortunae]
Faber est suae quisque fortunae, ieder is de schepper van zijn eigen geluk. Sallust, de Republica Ordinanda, I.
| |
[Fabiaansche taktiek]
Fabiaansche taktiek, krijgstaktiek zoo genoemd naar Fabius den Draler (Cunctator), omdat hij Hannibal en zijn leger afmatte zonder een beslissenden slag aan te gaan. Ook overdrachtelijk in de politiek gebruikt.
| |
[Fable convenue]
Fable convenue (fr.), afgesproken fabel (onwaarheid). Naam door Voltaire aan de geschiedenis gegeven in Jeannot et Colin, waarin hij zegt: ‘Toutes les histoires anciennes, comme le disait un de nos beaux-esprits, ne sont que des fables convenues’. Nu kan ‘un de nos beaux-esprits’ Voltaire of een ander geweest zijn; het is toch door Voltaire, dat de uitdrukking beroemd werd. Tegenwoordig is ze synoniem met ‘Praatjes!’
| |
[Fabons]
Fabons (transv.), vagebond.
| |
[Fabricando fabri fimus]
Fabricando fabri fimus (lat.), door te werken worden wij (goede) werklieden, d i. ‘al doende leert men’, of ‘door oefening wordt de kunst verkregen’.
| |
[Fabricat-Steuer]
Fabricat-Steuer, belasting op den bewerkten tabak in Duitschland.
| |
[Fabriek]
Fabriek (r.k.), kerkelijke stichting of inrichting, het geheel der kerk of der gebouwen, welke tot de kerk eener parochie behooren, (ook kerk fabriek), waarbij de fabriekmeesters als kerkvoogden of kerkmeesters dienst doen; lat. fabrica o.a. = gebouw.
| |
[Fabrieksmerk]
Fabrieksmerk (hand.), merk, dat dient om de fabriekswaren van een fabrikant te onderscheiden van die eens anderen. Bepalingen daaromtrent bevat de Nederlandsche wet van 30 September 1893 (Staatsblad no. 146).
| |
[Fabriekswet]
Fabriekswet (hand.), de wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad no. 95), ‘tot regeling van het toezigt bij het oprigten van inrigtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken,’ bijv. leerlooierijen, muskusfabrieken, enz.
| |
[Fac-similé]
Fac-similé, getrouwe afdruk van een handschrift, van een miniatuur of handteekening. Afgekort uit lat. factum similiter (hetgeen gelijk gemaakt is).
| |
[Facade]
Facade (bouwk.), voorgevel, aanzicht van een gebouw. Gewoonlijk wordt daarmede bedoeld, het gedeelte, dat aan de straatzijde gelegen is.
| |
[Facet]
Facet (fr.), facette = geslepen vlak. Taillé à facettes, met facetten geslepen. Facettenoogen zijn veelzijdige oogen, gelijk sommige insecten hebben. Facettenstijl is een schrijftrant in korte volzinnen.
| |
[Facéties]
Facéties (bibl.), afdeeling of rubriek van boeken, die lachwekkende dingen behandelen; lat. Facetiae, grap, geestige zet, boert.
| |
[Fâcheux troisième]
Fâcheux troisième (fr.), lett. lastige of hinderlijke derde persoon; iemand die, tegen zijn wil, een aangenaam tête-à-tête door zijn tegenwoordigheid stoort. Zoo noemt iemand zich in een gezelschap van vier personen, waar men quadrille speelt, en waar hij als vijfde persoon wel te gebruiken maar toch ook volmaakt overtollig is, ook wel fâcheux cinquième.
| |
| |
| |
[Fachinger water]
Fachinger water, mineraal water, het sterkste alkalisch-salinische water van Duitschland. Van het dorp Fachingen in het voormalige hertogdom Nassau.
| |
[Facies hippocrátíca]
Facies hippocrátíca (lat.), doodkleurig gelaat; de in 't oog vallende verandering van het gelaat eens stervenden. Naar den Griekschen geneesheer Hippokrates, die het eerst ontdekte, dat de verlamming der gelaatsspieren een zeker teeken van den dood is.
| |
[Facies non omnibus una, nec diversa tamen]
Facies non omnibus una, nec diversa tamen (qualis decet esse sororum). Allen zijn niet gelijk van gelaat en toch ook niet verschillend (zooals 't bij zusteren past). Ovid. Metamorph. II. 13 en 14.
| |
[Facile est inventis addere]
Facile est inventis addere (lat.), het is gemakkelijk verbeteringen aan te brengen bij dingen, die eenmaal uitgevonden zijn.
| |
[Facile princeps]
Facile princeps (lat.), gemakkelijk de eerste; zonder tegenspraak vóóraan.
| |
[Facio ut des]
Facio ut des (lat.). Ik doe iets, opdat gij iets geeft, of ook: Eacio ut facias, ik doe iets opdat gij iets anders doet. Zoo duidt men eene overeenkomst tusschen twee personen aan die, volgens het oude Romeinsche recht, op onzekeren en onbestendigen grond berust, omdat de overeenkomst willekeurig bepalingen kan maken.
| |
[Facit]
Facit (lat.), som, uitkomst; van gelijkl. lat. = het maakt, d.i. bedraagt; vandaar
| |
[Facit]
Facit (hand.), bedrag of beloop eener rekening.
| |
[Facit indignatio versum]
Facit indignatio versum, eig. (Si natura negat, facit indignatio versum). Wanneer de natuur weigert (het talent in gebreke blijft), dan smeedt de verontwaardiging verzen. Juvenalis, Satirae, I, 79.
| |
[Fact is stranger than fiction]
Fact is stranger than fiction (eng.), een feit zelf gaat (soms) de verdichting (verzinning) in zonderlingheid te boven. Vgl. fr. le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable, hgd. die Wahrheit sieht oft wie 'ne Lüge aus.
| |
[Factie]
Factie, van lat. factio = afdeeling van wedrenners in den circus. De strijders waren in vier afd. verdeeld en te herkennen aan vier verschillende kleuren. Daar zij tegen elkander streden en een partijgeest onderhielden, ging die naam naderhand op politieke partijgangers over in den zin van eene staatspartij, die het publiek belang verwaarloost en slechts het persoonlijk voordeel van haar zelve en hare leiders zoekt: de Spaansche Factie te Amsterdam ao. 1538-1578; de Loevesteinsche Factie ao. 1618 en 19.
| |
[Factisch]
Factisch (hand.), feitelijk.
| |
[Facto]
Facto (lat.), feitelijk, gewoonlijk gecombineerd in iure et facto = rechtens en feitelijk, of omgekeerd facto et jure.
| |
[Factoor]
Factoor (hand.), bestuurder, opzichter bij een handelshuis of fabriek; in de 16e eeuw factor, bediende, die de zaken in den vreemde waarnam.
| |
[Factorij]
Factorij (hand.), nederzetting, vestiging in een vreemd land, om van daar handel met het moederland te drijven; een agentschap, filiaal, compagnie of maatschappij onder de leiding van een agent. Fr. facteurerie, van facteur = commissionnair, bezorger van goederen.
| |
[Factorijhandel]
Factorijhandel (hand.), de handel, die door factorijen in vreemde landen gedreven wordt.
| |
[Factotum]
Factotum (lat.), algemeen zaakwaarnemer; een man, die alles doet; de spil waar alles om draait. Van gelijkl. lat. = doe alles. Schertsend voor ‘duivelstoejager’ (z.a.). Vgl. Omnis-homo (z.a.).
| |
[Factum illud fieri infectum non potest]
Factum illud fieri infectum non potest, wat gedaan is kan niet ongedaan gemaakt worden, gedane dingen nemen geen keer. Terentius, Phormio, V, 8, 35.
| |
[Factureeren]
Factureeren (hand.), een factuur (koopmansrekening) over geleverde goederen opmaken.
| |
[Faculteit]
Faculteit, bepaalde groep van vakken van wetenschap. De vijf faculteiten zijn bij ons: godgeleerdheid, rechtswetenschap, geneeskunde, letteren, wijsbegeerte. Ook de groep der hoogleeraren, die te zamen dat vak, elk in zijne specialiteit doceeren. Van lat. facultas (aanleg, gave, geschiktheid).
| |
| |
| |
[Faculteit's kleuren]
Faculteit's kleuren (stud.), strikken in kleur, die de leden der studentencorpsen bij plechtige gelegenheden dragen ter aanduiding der faculteit, waartoe zij behooren. In Duitschland petten of mutsen in kleur, die verschillen naar de hoogescholen, de corpsen en afdeelingen. (Burschenschaften).
| |
[Faden (Der rote -]
Faden (Der rote -, de leidende gedachte. Goethe verhaalt in de Wahlverwandschaften II 2, dat door al het bij de Britsche marine gebezigd touwwerk eene roode draad heenloopt, ten einde het te kunnen onderscheiden. Vandaar de uitdrukking, waarmede men gewoonlijk aanduidt, dat dezelfde grondgedachte iets, b.v. een boek, doortrekt. Lothar Bucher (National Zeitung, 8 Juli 1855) maakte echter de opmerking, dat de bedoelde draad toch maar alleen rood was, wanneer het touwwerk te Portsmouth was geslagen. Te Chatham, Plymouth, Pembroke was de draad daarentegen onderscheidelijk geel, blauw of groen.
| |
[Fag]
Fag, (muz.), afkorting voor fagot (z.a.).
| |
[Fagot]
Fagot (muz.), houten blaasinstrument, in 1539 uitgedacht door den canonicus Afranio te Ferrara; de fagot moest dienst doen als bombarte of bombarde, die soms 8 à 10 voet lang was; Afranio boog het lange instrument om, en bond alles samen als een bundel, ital. fagotto.
| |
[Fahnenweihe]
Fahnenweihe, plechtige uitreiking en inzegening door vorsten van nieuwe vaandels aan het leger in Duitschland.
| |
[Faiblesse de moralité]
Faiblesse de moralité, onzedelijkheid; toen in 1877 zeker abt François te Brussel wegens het plegen van onzedelijke handelingen werd vervolgd, noemde hij die zelf aldus. Sedert dien tijd worden soortgelijke feiten in de Belgische pers dikwerf met dien naam aangeduid, vooral wanneer de daders geestelijken zijn.
| |
[Faïence]
Faïence, een soort van plateel of aardewerk, met ondoorschijnend glazuur en daarna beschilderd; onecht of half porselein, zoo geheeten naar Faënza, de plaats der uitvinding, eene stad in Midden-Italië.
| |
[Faille-zijde]
Faille-zijde, Vlaamsche zijden stof, gewoonlijk grof van draad; eigenlijk alleen faille. Van Vlaamsch falie (doek, kleed).
| |
[Failli]
Failli (wap.), zie Keper en Afgeknot.
| |
[Fainéant]
Fainéant (fr.), nietsdoende. Rois fainéants, naam gegeven aan het vroegste geslacht der Frankische koningen van Clovis II af tot den laatsten zijner tien opvolgers, omdat zij in weelde en wellust leefden en de regeering overlieten aan hunne oppermachtige huismeiers (maiores domus).
| |
[Faire Charlemagne]
Faire Charlemagne (fr.), zich van een spel terugtrekken, nadat men gewonnen heeft, zonder zijn tegenpartij gelegenheid te schenken het verlorene te herwinnen. Naar men gelooft, uit de omstandigheid geboren, dat Charlemagne ‘het spel des levens verliet’ zonder iets van het door hem veroverde te hebben teruggegeven.
| |
[Faire chou blanc]
Faire chou blanc (fr.), witte kool maken, in 't kegelspel, niets omwerpen, geen kegels raken, poedelen.
| |
[Faire de la prose sans le savoir]
Faire de la prose sans le savoir (fr.), proza maken zonder het te weten. Dat doet in Molière's Bourgeois gentilhomme II, 4 de heer Jourdain, die, hoorend, dat de gewone spreektaal proza is, verwonderd is, dat hij ‘veertig jaar lang proza heeft gemaakt, zonder het te weten.’
| |
[Faire des brioches]
Faire des brioches (fr.), flaters begaan. Eertijds bestond bij het orkest der Groote opera te Parijs de gewoonte, dat elk lid, die bij eene uitvoering een fout beging, eene boete van zes stuivers had te betalen. Uit de opbrengst werd aan het einde der maand, de aanschaffing eener brioche (een soort gebak) bestreden, die de muzikanten gemeenschappelijk verorberden. Men noemde de boetedoeners croque brioches of faiseurs de brioches. En zoo kwam het laatste woord voor flaters in de taal.
| |
[Faire des gorges chaudes de quelqu'un of de quelque chose.]
Faire des gorges chaudes de quelqu'un of de quelque chose. lets met grooten ophef verhalen. Oorspronkelijk een jachtterm. Eertijds, bij de valkenjacht, noemde men gorgechaude, het vleesch van versch geslachte dieren,
| |
| |
dat men voor het bekoeld was, den vogels toediende, in tegenstelling tot de uitdrukking gorge froide, die voor het vleesch van sinds langeren tijd geschoten dieren werd gebezigd.
| |
[Faire four]
Faire four, (fr.), lett. een oven maken, fig. gekke streken doen of niet slagen in eene onderneming. Naar een verhaal uit Eugène Hugo's Histoire du Théâtre du Palais Royal, waarin verteld wordt, dat zekere Théaulon op het denkbeeld kwam, kunstmatig eieren uit te broeien; daartoe liet hij een oven bouwen, legde de eieren er in, en stookte twintig dagen; toen had hij geen kuikens, maar alleen.... harde eieren. Littré is van oordeel dat de uitdrukking ouder is.
| |
[Faire la mouche du coche]
Faire la mouche du coche (fr.), den gewichtigen, invloedrijken man spelen, zich veel laten voorstaan. Naar de fabel van de vlieg, die op den wagen gezeten, er af ging, toen de wagen in het slijk raakte, om gelijk zij zeide, de vracht te verlichten. Lafontaine Fables VII 9.
| |
[Faire la pluie et le beau temps]
Faire la pluie et le beau temps (fr.), alles naar zijn pijpen laten dansen. Het blind geloof aan de voorspellingen der sterrenwichelaars, deed eerst voor waar aannemen, dat zij wisten, welk weer het zou worden; later, dat zij ook het weer konden regelen.
| |
[Faire (La - à l'oseille]
Faire (La - à l'oseille, sterk overdrijven. Toen de bekende Parijsche komiek Lasouche zich eenmaal in een restaurant beklaagde, dat de hem toegediende ommelette aux fines herbes niet groen genoeg was, riep de kasteleines, bij wie hij in het krijt stond, hem toornig toe: Fallait-il pas te la faire à l'oseille? Dat heet de oorsprong van het gezegde te wezen.
| |
[Faire le pied de grue]
Faire le pied de grue, (fr.), lang staan wachten. Men verhaalt, dat wanneer de kraanvogels (grues) in troepen zijn vereenigd, een hunner op één poot staande, de wacht houdt.
| |
[Faire le pont]
Faire le pont, (fr.), wegblijven op eenen werkdag tusschen twee feestdagen. Als de tusschenpoos twee dagen bedraagt, dan heet het faire le grand pont.
| |
[Faire sauter l'anse du panier]
Faire sauter l'anse du panier (fr.), met dubbel krijt schrijven, door dienstboden bij het doen van inkoopen, door anderen bij het berekenen van onkosten.
| |
[Faire un trou à la lune]
Faire un trou à la lune, stil heen gaan zonder te betalen, bankroet spelen. Lune wordt hier gebruikt voor nacht. Ook, geld op oneerlijke wijze verdienen.
| |
[Fairtrader]
Fairtrader, protectionisten, die zouden ijveren voor handelsvrijheid, indien dit stelsel algemeen werd toegepast. Nu dit niet zoo is - maar ook alleen daarom - ijveren zij voor bescherming.
| |
[Fairy Queen]
Fairy Queen, of Faery Queene (eng.), de Koningin der Feeën, Queen Mab, of bij Shakespeare, Titania, en in het gedicht van Edm. Spenser: Gloriana. De Koning der Feeën is Oberon.
| |
[Fairy Land]
Fairy Land, het land der feën of elfen, het land der droomen, fig. een land van een ongekend geluk.
| |
[Fais ce que dois, advienne que voudra]
Fais ce que dois, advienne que voudra, doe uw plicht, wat er van kome, of: doe wel en zie niet om. Spreuk van Girard de Mielet van Coehoorn en anderen.
| |
[Faiseuse d'anges]
Faiseuse d'anges, (fr.), engelmaakster, eng. angelmaker, de vrouw, die kinderen (gewoonlijk) van geheime geboorte, die bij haar uitbesteed zijn, doodt, om het geld te ontvangen, zonder voor de kinderen te zorgen te hebben.
| |
[Fait accompli]
Fait accompli, (fr.), voldongen feit; een gebeurtenis, die niet te herroepen is.
| |
[Faites moi de la bonne politique et je vous ferai de bonnes finances;]
Faites moi de la bonne politique et je vous ferai de bonnes finances; maak mij goede politiek, ik zal u goede financiën maken, uitdrukkend, dat politek gekibbel en gebeuzel de zaken niet verder brengt, maar alleen geld kost. Woord van Colbert († 1683), minister van financiën, onder Lodewijk XIV. Gewoonlijk gebruikt in den zin van, als de staatkunde goed wordt geleid, komen de geldzaken van zelf in orde.
| |
| |
| |
[Fakir]
Fakir of Fakyr, (turk.), een boetedoend, zichzelf kastijdend kluizenaar, die van aalmoezen leeft: fanatieke Hindoe, die zich martelt, soms tot den dood toe, op hoop van zóo de eeuwige zaligheid te verwerven.
| |
[Fakkel]
Fakkel, hij is een verachte fakkel, Job XII:5, ondanks zijn vroomheid en wijsheid wordt hij niet op de rechte waarde geschat.
| |
[Fakkeldans]
Fakkeldans, een reeds bij de eerste Christenlegers (4e eeuw) gebruiklijke ceremoniëele ridderdans, met prachtige, plechtstatige muziek.
| |
[Faldistorium]
Faldistorium, (lat.), vouw- of plooitstoel van hout of metaal die gemakkelijk te verplaatsen is en voorzien wordt van een kussen. Oudtijds werden deze stoelen steeds gebruikt door Koningen en Vorsten op hunne tronen. De R.K. Bisschoppen gebruiken steeds de vouwstoel bij kerklijke plechtigheden.
| |
[Falb's kritieke dagen]
Falb's kritieke dagen, dagen van ongunstig weder, aardbevingen enz. in 't vooruitzicht, volgens den Oostenrijkschen weerprofeet, den journalist te Leipzig, Rudolf Falb (geb. 1838 te Obdach, in Stiermarken).
| |
[Fálbala]
Fálbala, (ital.), ruim-geplooid boordsel; afhangende versierde zoom aan vrouwenkleederen, gordijnen, enz.
| |
[Falcidia lex]
Falcidia lex, (lat.), Romeinsche wet, waarbij het den erflater verboden werd meer dan drie-vierden zijner nalatenschap aan legaten weg te schenken. Naar den volkstribuun Falcidius, die ze ao 110 v.C. voorstelde.
| |
[Falconets]
Falconets, Napolitaansche staatspapieren; certificaten. Naar den bankier Falconet.
| |
[Falconet]
Falconet of Valkonet, (mil.), veldslang als veldstuk, de kleinste soort van het oude veldgeschut in de 16e eeuw, die oorspronklijk in den arm werd gedragen. Men schoot er kogels mede van 1-3 pond zwaar.
| |
[Falerner wijn]
Falerner wijn, eene vooral bij Horatius geroemde zeer goede Italiaansche wijn, groeit in de landstreek Falerni in Midden-Italië.
| |
[Falievouwer]
Falievouwer, in de volkstaal ao 1650 huichelaar, iemand die niet te vertrouwen is. Thans nog met dezelfde beteekenis in gebruik in Zeeuwsch-Vlaanderen. Men denke aan de falie, den sluier, die zulke menschen met de meeste nauwgezetheid in alle vouwtjes en plooitjes leggen, terwijl zij groote en belangrijke zaken met een ruim geweten behandelen, ‘kemels doorzwelgen en muggen uitzijgen’. (d.i. uitziften.)
| |
[Fall City]
Fall City, (am.), de stad der watervallen: Louisville in Kentucky, naar het verval of de watervallen, die aldaar voor de scheepvaart op den Ohio zeer hinderlijk zijn.
| |
[Fallait pas qu'y aille!]
Fallait pas qu'y aille! Hij had er zich maar buiten te houden. Refrain van La ronde du sultan de Belboula, een lied, dat vooral omstreeks 1862 in Frankrijk zeer in zwang was.
| |
[Falot]
Falot (wap), ijzeren mand met vlammend vuur gevuld (op de muren geplaatst om teekens te geven).
| |
[Falset-stem]
Falset-stem (muz.), ook Fistelstem, een zangstem, die de hoogste fluitachtige toonen voortbrengt (keelstem).
| |
[Falstaif (John -]
Falstaif (John -, dramatische persoonlijkheid door Shakespeare in zijn Henry IV en Merry Wives of Windsor geschetst: een komische held onder de deugnieten, een bluffer, drinker en speler, een logge lafaard.
| |
[Falsum]
Falsum, (hand.), het bedrog, de vervalsching van een document.
| |
[Faluner Brillanten]
Faluner Brillanten, afdrukken van met facetten geslepen glazen in een metaalmengsel bestaande uit 19 deelen lood en 29 deelen tin.
| |
[Fama crescit eundo]
Fama crescit eundo, (lat.), de faam wast in het gaan, het gerucht neemt gaandeweg toe. Vgl. Vires acquirit eundo (z.a.).
| |
[Fama volat]
Fama volat, (lat.), Vergilius, Aeneis 7, 392 vgl. 3, 554. De faam vliegt (heeft vleugelen).
| |
[Fames canina]
Fames canina, (lat.), of fame canina (it.), hondenhonger. Het fr. faim de loup en hgd. Wolfshunger, wolfshonger, groote honger, doelt op de vraatzucht der wolven. Wij zeggen honger als een paard, denkend aan een groot dier.
| |
| |
| |
[Familia]
Familia, (rom.), familie of tak van een geslacht (gens); een der familiae van de gens Cornelia bijv. waren de Cornelii Scipiones. Verder behoorde tot de familia alles wat aan de macht van den pater familias onderworpen was, have en goed, slaven en vee er onder begrepen.
| |
[Familie (Heilige]
Familie (Heilige - (r.-kath.), zeer verbreide aartsbroederschap voor mannen en vrouwen, onder bescherming van het H. Huisgezin van Nazareth. (Jozef, Maria en Jezus). Gesticht te Luik door den Belgischen officier Belletable, omstreeks de helft dezer eeuw.
| |
[Familie-geld]
Familie-geld, zie Koffie- en theegeld.
| |
[Family.]
Family. De zedenlooze George IV deed zijn best om de eerste gentleman van Europa te zijn. Zijne vriendin Lady Conyngham, de vrouw van een Schotschen markies, die sedert 1823 tot spijt van het ministerie als Lord Steward optrad, was overal ‘Regnante’ (regeeringspersonage), haar man en hare kinderen ‘the Family’.
| |
[Familisten, Familia cáritatis]
Familisten, Familia cáritatis of Liefdebroeders, mystieke, godsdienstige secte, in de 2e helft der 16e eeuw door Hendrik Nicolaï (Niklaes) uit Munchen gesticht, en die in Engeland en Nederland veel aanhangers vond. Nicolaï was onverschillig omtrent leerstellingen en plechtigheden, en zocht den waren godsdienst alleen in de liefde. De secte is langzamerhand verdwenen.
| |
[Famulus]
Famulus, (rom.), de slaaf als huisgenoot; lid van den huislijken stoet. In Duitschland in de middeleeuwen helper van een geleerde, assistent, medewerker, en derg.
| |
[Fanar]
Fanar of Fanal, wijk te Konstantinopel, waar de Grieken wonen, met hun patriarch en twaalf bisschoppen. Zij maken grootendeels de bevolking der vijftien voorsteden uit. Van gr. phanarion = vuurtoren (aldaar aanwezig), nieuw-Grieksch fanari, uit phaneros zichtbaar. Deze Grieken heeten Fanaroten. De meesten onder hen zijn rijk en voornaam, en waren vóór de Grieksche omwenteling van 1822 vooral, zeer machtig.
| |
[Fanatiek]
Fanatiek, dweepziek, bezeten. Van lat. fanaticus = door de godheid aangeblazen.
| |
[Fancy]
Fancy, fantastische figuur, door Multatuli geschilderd, o.a. telkens voorkomend in diens Ideëen, vertegenwoordigend het gezond verstand. Naar eene bloedverwante door hem geteekend.
| |
[Fancy-Fair]
Fancy-Fair, (eng.), nagemaakte kermis, tentoonstelling en verkoop door dames van allerlei artikelen voor een liefdadig doel.
| |
[Fandango]
Fandango, (sp.), roñdena, malaguena, Spaansche dans in 3/8 maat, allegretto, met begeleiding van guitaar en castagnetten.
| |
[Fanfare]
Fanfare, trompetgeschal, vroolijk muziekstuk of muzikale phrase met trompetten en pauken, gewoonlijk bestemd voor de ruiterij; kort, voolijk jachtstuk. Ook, muziekgezelschap (fanfare-corps), bestaande uit enkel koperen blaasinstrumenten, tegenover andere ook met fluiten en klarinetten, welke harmonieën heeten.
| |
[Fanion]
Fanion, (mil.), richtvlaggen bij de infanterie.
| |
[Fanon]
Fanon, (wap.), een lang afhangend versiersel aan de mouw van een priestergewaad.
| |
[Fanon]
Fanon, (wap.), armband, zie manipel.
| |
[Fantasmagorie]
Fantasmagorie, het scheppen van lichtbeelden op een donker veld, oproeping van geestverschijningen.
| |
[Fantastisch]
Fantastisch (phantastisch), wat als voortbrengsel van de verbeeldingskracht de grenzen der werklijkheid te buiten gaat.
| |
[Fantast]
Fantast, iemand, die in zijn denken en gevoelen zich door de voorstellingen zijner al te sterke verbeeldingskracht, en niet door de werklijkheid, laat leiden.
| |
[Fanten]
Fanten, bijnaam voor de inwoners van Raamdonksveer.
| |
[Far niente]
Far niente, (it.), nietsdoen. Zie dolce non far niente.
| |
[Far West]
Far West, (eng.), in Amerika de staten, die in 't uiterste westen van Amerika gelegen zijn.
| |
[Farandole]
Farandole, dans in Languedoc, naar Provençaalsch farandolo (dans).
| |
| |
| |
[Farao, (Een verstokte]
Farao, (Een verstokte - een hardnekkig heer, een onvermurwbaar meester, naar Exodus VII en IX.
| |
[Farao kent Jozef niet]
Farao kent Jozef niet, het nieuwe bewind is minder goedgunstig dan het vorige, Exodus I:8.
| |
[Farao's, (Hij behoort tot de - die de Heer verhardt en verwerpt]
Farao's, (Hij behoort tot de - die de Heer verhardt en verwerpt, zègt de aanhanger van de leer der predestinatie van iemand, dien hij volgens de leer der uitverkiezing niet voor de zaligheid bestemd acht, daarbij denkend aan Exodus I:8.
| |
[Fard de Chine]
Fard de Chine, (fr.), Carthamine, roode verfstof, die gebruikt werd tot het verven van wol en zijde; met talkpoeder gemengd, dient het als Schminke (rouge végétal, rouge d'Espagne) of blanketsel.
| |
[Farizeeën]
Farizeeën, (van chald. Peroeschien en Syr. perieschójo = afgezonderden), eene sekte onder de Joden tijdens den Tweeden Tempel, die de traditioneele geloofswetten en beginselen door schriftgeleerdheid en praktische toepassing krachtig bewaarde. Ze breidde zich later al sterker uit en werd eene breede, machtige, godsdienstig-nationale volkspartij, in scherpe tegenstelling met de Sadduceën; niet altijd was hun gedrag in overeenstemming met hunne leer. Ze bestreed ook de eerste Christenen als eene afvallige sekte. In het N.T. worden dan ook de Farizeeën in een zeer ongunstig licht geplaatst. Vanhier heeft de uitdrukking Farizeeër de beteekenis gekregen van schijnheilige, huichelaar; vgl. Matth. 23:13.
| |
[Farizeeërs en Sadduceeërs gaan samen]
Farizeeërs en Sadduceeërs gaan samen, ongelijksoortige lieden, die éénzelfde doel hebben, vereenigen zich dikwijls, en zijn als verbondelingen geenszins te vertrouwen.
| |
[Farizeeuwsch]
Farizeeuwsch, ook gebruikt in de beteekenis van schijnheilig, huichelachtig ten gevolge van de latere beteekenis gehecht aan het woord Farizeeër (z.a.).
| |
[Farmsumertoren]
Farmsumertoren, scheeve toren. De eerste toren te Farmsum bij Appingedam stond erg scheef; daarom zegt men in Groningen van iets, dat erg scheef staat: zoo scheef als de Farmsumertoren.
| |
[Faro]
Faro, zie Pharao-spel.
| |
[Farthing]
Farthing, (eng.), de kleinste Engelsche munt, een vierde van een penny.
| |
[Fas est et ab hoste doceri]
Fas est et ab hoste doceri, (lat.) het is goed ook van zijne vijanden te leeren. Ovidius Metamorph. IV, 428. Oorspronkelijk bij Aristophanes in de Vogels, v. 375 en 821.
| |
[Fas et neias, (Per]
Fas et neias, (Per - (lat.), met recht en onrecht; op allerlei wegen. Van fas = de goddelijke uitspraak, het goddelijk recht.
| |
[Fascinen]
Fascinen, (mil.), ook wel Fachinen, takkebossen, bossen rijshout; dienende in den regel tot versterken van aarden aanval- of verdedigingswerken, ook wel tot herstellen van wegen; ook dikke vuurpijlen. Van lat. fascina, takkebos.
| |
[Fascino de lavoratori]
Fascino de lavoratori, arbeidersbond in Zuid-Italië en op Sicilië. fasci = bundel (van rijshout), pijlbundel.
| |
[Fashion]
Fashion, (eng.), smaak, mode onder de aanzienlijken, bij pronkers of saletjonkers; fr. façon, waaruit ons fatsoen.
| |
[Fastbowler]
Fastbowler, (sport), in het cricketspel balwerper van den len rang.
| |
[Fasti calendares]
Fasti calendares, Romeinsche kalender, de lijst der Fasti dies (z. ald.), door Flavius in 305 v. Chr. vastgesteld; hieruit ontstond eene andere opgaaf van alle dagen des jaars, met aanwijzing der feesten, gewichtige voorvallen enz., waaruit wederom onze hedendaagsche kalender of almanak is voortgekomen.
| |
[Fasti dies]
Fasti dies, (lat.), rechtsdagen, waarop de Praetor de woorden do, dico, addico mocht uitspreken, zie Praetor. In den rom. kalender waren ze aangeduid met de letter F. Op een dies nefastus (N) mocht zulks niet. Een dies nefastus principio (NP) was vóór den middag N, na den middag F.
| |
[Fasti militares]
Fasti militares, (lat.), doorloopende lijst van officieren bij het leger; jaarboek(en) van en voor het leger.
| |
[Faszi]
Faszi, zie Bonze.
| |
| |
| |
[Fata morgána]
Fata morgána, atmospherische straalbuiging, luchtspiegeling, wier wonderbare verschijnselen men in vroeger tijden niet verklaren kon. Door de Italianen aan een tooveres toegeschreven, die in de Straat van Messina wonde. Het volksgeloof noemde deze tooveres zelve Fee of Fata Morgána (z.v.a. toovergodin gezichtsbedrog), en meende, dat zij zich in een kristallen paleis op den bodem der zee ophield, vanwaar zij ten tijde van zonsondergang met haar nymphen opwaarts steeg om de menigvuldigste beelden in de wolken uit te spannen.
| |
[Fata obstant]
Fata obstant, (lat.), Vergilius, Aeneis IV, 440, het noodlot laat het niet toe (wil het anders).
| |
[Fatalisme]
Fatalisme, het geloof aan de leer van een onvermijdelijk noodlot of fatum; de leer van voorbeschikking tot alles wat men in dit leven ondervindt aan vreugd en droefheid; dus onderscheiden van Predestinatie (z.a.).
| |
[Fatalist.]
Fatalist. Voorstander van het fatalisme, d.i. van het gevoelen, dat alles in de wereld, inzonderheid der menschen lotgeval afhangt van- of bepaald wordt door een onverbiddelijk noodlot, en niet door een vrijmachtig Opperwezen. Van fatum (lat.) = noodlot (de eeuwige vaststaande orde der natuur, het eeuwig onveranderlijk lot) uit for, fari, d.i. ‘lichten, beschijnen, duidelijk maken’ door de stem, dus spreken, verkondigen, zeggen. Louis Couperus is in zijne bekende geschriften, ten onzent tegenwoordig de Apostel van het Fatalisme.
| |
[Fataliteit]
Fataliteit, noodlottig toeval, uitvloeisel van het blinde noodlot. Van lat. fatalitas = bestemming door het noodlot.
| |
[Father of Waters]
Father of Waters (am.), de vader der wateren, de Mississippi = de Groote Rivier. Ontleend aan de taal der Indianen
| |
[Fatimiden]
Fatimiden, Arabische dynastie, omstr. het jaar 910 gesticht door Mahomed Obaïd Allah, die voorgaf af te stammen van Fatima, de dochter van Mohammed.
| |
[Fato prudentia major]
Fato prudentia major, (lat.), de wijsheid is sterker dan het noodlot. Spreuk van Catharina de Medicis.
| |
[Fato prudentia minor]
Fato prudentia minor, (lat.), het noodlot is sterker dan de wijsheid. Spreuk van Lamoraal graaf van Egmond.
| |
[Fatui, Fatuae]
Fatui, Fatuae, (lat.), dwaze, onnoozele menschen, van 't manlijk en vrouwelijk geslacht, die in de huishouding der Rom. grooten als huisnarren gebruikt werden. Dwergen, nani, nanae, waren tot dit doel ook zeer in trek.
| |
[Fatum]
Fatum, (lat.), de uitdrukkelijk uitgesproken en onherroepelijke wil der goden ten opzichte van den mensch, dus zijn geheel levenslot, gelukkig of ongelukkig; in het bijzonder het natuurlijke, bepaalde levenseind, het doodsuur. Het meervoud fata beteekent de afzonderlijke beschikking van het noodlot betreffende een persoon of zaak, de lotgevallen er van.
| |
[Fault]
Fault, (sport), uitdrukking bij 't Lawn-tennisspel. als een bal wordt misgeslagen, tegen het net, of in een verkeerd vak komt.
| |
[Fauna]
Fauna, beschrijving der dieren, die in eene bepaalde landstreek te huis behooren, naar lat. fauni, de veld- en boschgoden. Van Faunus, den oudsten koning der oorspronkelijke bewoners van Italië, die als waarzegger door hen als god vereerd en wiens gade Fauna, volgens sommigen, als de ‘goede godin’ (bona dea) beschouwd werd.
| |
[Faunaliën]
Faunaliën, feesten, jaarlijks 5 December te Rome aan den veldgod Faunus gewijd, bestaande in bokkenoffers, wijnen melkplenging en vroolijke maaltijden.
| |
[Faunische lusten]
Faunische lusten, dierlijke lusten en begeerten van de Faunen, veld- en boschgoden, voortbrengende natuurgoden, aan wie de zorg voor het welzijn en de vermeerdering der kudden opgedragen was, en van wie men zoovele afschuwlijke zaken vertelt, dat F. lusten tot een spreekwoord geworden is.
| |
[Faust-karakter]
Faust-karakter of natuur, de geaardheid van den modernen mensch. in wien het zinnelijk en geestelijk beginsel om den voorrang kampen, en die onvoldaan blijft, als hij met wetenschap alleen meent te kunnen volstaan; naar het karakter van Faust, gelijk Goethe dat heeft voorgesteld.
| |
| |
| |
[Faut d'la vertu, pas trop n'en faut;
L'excès en tout est un défaut]
Faut d'la vertu, pas trop n'en faut;
L'excès en tout est un défaut,
(fr.), gewoonlijk alleen in den eersten regel aangehaald met de beteekenis men moet niet al te deugdzaam zijn. Ontleend aan een blijspel in een bedrijf van Boutet de Monvel, den vader van Mlle Mars, muziek van Des Aides (Dezède) den 14 Juni 1773 voor het eerst opgevoerd, getiteld l'Erreur d'un moment ou la Suite (het vervolg) de Julie, waarin Alix de vrouw van Blaise tegenover haar man al te gereserveerd is. De Julie was van dezelfde schrijvers, en werd in 1772 voor het eerst gespeeld.
| |
[Faute de mieux]
Faute de mieux, (fr.), bij gebrek aan iets beters.
| |
[Faute d'un point Martin perdit son âne]
Faute d'un point Martin perdit son âne, (fr.), door een punt verloor Martijn zijn ezel; d.i. kleine oorzaken hebben (soms) groote gevolgen. Zekere abt Martin had op de deur zijner abdij van Azello laten schilderen Porta, patens esto, nulli claudaris honesto (deur, wees geopend, sluit u voor geen fatsoenlijk man), maar in plaats van de komma achter esto te zetten, had men ze bij vergissing achter nulli gezet: Porta, patens esto nulli, claudaris honesto, wat aan het opschrift de beteekenis gaf, dat de deur voor niemand open en voor fatsoenlijke lieden gesloten zou zijn. De Paus zou over dit opschrift ontsteld geweest zijn; hij zou den armen Martijn zijne abdij ontnomen hebben. De opvolger liet de komma, die oorzaak was van Martijn's ontslag, op hare plaats zetten, en om de gedachtenis van de ongelukken, die ze veroorzaakt had, te vereeuwigen, voegde men er dit vers aan toe: Pro solo puncto caruit Martinus Azello. Hun die in deze geschiedenis nog geen ezel hebben opgemerkt, doen wij opmerken, dat Asinello ezeltje beteekent en dat het schertsende vernuft hier eene woordspeling maakt.
| |
[Fauteuil]
Fauteuil, (fr.), oudtijds faudesteuil en faldesteuil, van lat. faldistolium en dit van o.-g.m. faltstuol, vouwstoel.
| |
[Fauteuil académique]
Fauteuil académique, (fr.), academische zetel. Vroeger was er in de Academie maar één leuningstoel, namelijk voor den directeur; de andere leden van de academie hadden gewone stoelen. Toen de kardinaal d'Estrées zeer zwak was geworden, verzocht hij verlof een gemaklijker zetel mede te brengen dan een stoel. Men gaf er kennis van aan den Koning, die de gevolgen inzag van zulk eene onderscheiding; daarom beval hij den opzichter van de meubelkamer, veertig stoelen naar de Academie te brengen, waardoor hij voor altijd de academische gelijkheid bevestigde.
| |
[Fauteuil de balcon]
Fauteuil de balcon, hoogere zitplaats in den schouwburg, vooruitstekend boven de benedenloge.
| |
[Fauteuils]
Fauteuils, (fr.), twee leuningstoelen zijn in de Franschegeschiedenis vermaard gebleven: 1o. die van koning Dagobert of van eenigen anderen der eerste koningen van Frankrijk, die de reliquiëen der abdij van Saint-Denis bezaten, welke Napoleon I in 1804 naar Boulogne-sur-Mer liet overbrengen, om op plechtige wijs aan zijne soldaten het kruis van het Legioen van eer uit te deelen; 2o. die waarin Molière te Péréna zat, bij den barbier Gelly, om de zeden en gewoonten waar te nemen de talrijke klanten van den barbier uit Languedoc.
| |
[Favarden]
Favarden, (pers.), Januari.
| |
[Favete linguis]
Favete linguis (lat.), Horatius, Carmina III, 1, 2. Woorden, die de Romeinsche priester tot de aanwezigen placht te spreken vóor den aanvang van het offer; letterlijk: begunstigt (de heilige handeling) door uwe tongen, d.i. door het stilzwijgen te bewaren, daar men, sprekend zich licht woorden van ongunstigen zin zou laten ontvallen. Het is dus zooveel als zwijgt! of stilte!
| |
[Faveur]
Faveur (fr.), eig. een lintje of strikje, naar het gebruik, dat eene dame in den riddertijd aan den ridder, die haar diende, een lint, sjerp of strik gaf; wat als eene buitengewone gunst of faveur gold.
| |
[Faveur]
Faveur, (hand.), ten gunste; en faveur zijn (van eenig artikel), gezocht of gewild zijn.
| |
[Faveurdagen]
Faveurdagen (hand.), zie Respijtdagen.
| |
[Favonius]
Favonius (lat.), de warme westenwind, die half Februari de komst der lente aankondigt. Van favere (begunstigen. Omdat deze wind bij de Grieken Zephyrus heette, was Favonius aan te merken als de zefir (z.a.) der Romeinen
| |
| |
| |
[Favorite (In de - spelen]
Favorite (In de - spelen, bij het hombre en quadrille-spel, in de ‘fijne’ spelen; de kleur die gekeerd is, troef maken, wat het tarief verdubbelt. Van la couleur favorite, de meest geliefde kleur.
| |
[Favorite]
Favorite, de meest begunstigste bewoonsters van een harem; sultane favorite, de meest begunstigde vrouw van het serail, wier zoon den sultan op den troon volgt; de Sultana Chasseki. Ook bijzit van een vorst. Van gelijkl. fr. = liefje, en dit van faveur = gunst.
| |
[Favour her]
Favour her, (eng.) (zeet.), ease the helm! Draai of wind het roer eenige spaken naar beneden, om tegen eene hooge zee met meer kracht te kunnen opvaren.
| |
[Fawkes]
Fawkes, een Engelsche spotnaam voor een dame of heer in een belachelijk dwazen opschik. Naar Guy Fawkes, den aanlegger van het buskruitverraad van November 1605, wiens beeld, van stroo gemaakt, in een belachelijken tooi gehuld, jaarlijks bij de herinneringsfeesten rondgedragen en dan verbrand wordt.
| |
[Fax et tuba]
Fax et tuba, (lat.), lett. fakkel en trompet, aanlegger, raddraaier, belhamel, hoofdpersoon bij oproerige bewegingen.
| |
[Fazantstaart]
Fazantstaart, de staart van een geangliseerd paard.
| |
[Feberen]
Feberen, (barg.), schrijven.
| |
[Februari]
Februari, sprokkelmaand; lat. Februarius (mensis = maand), van februare = reinigingsmaand, omdat in deze maand, op den dies februatus, de Lupercalia (z. ald.) gevierd werden.
| |
[Februari-dagen]
Februari-dagen, de dagen van 22, 23 en 24 Februari 1848, de omwenteling te Parijs, die Louis Philippe ten val bracht en ten gevolge had, dat de Republiek werd uitgeroepen.
| |
[Feeit]
Feeit, (lat.), hij heeft het gemaakt; op schilderijen en gravuren achter den naam des kunstenaars. Van lat. facio, ik maak.
| |
[Fecundi calices quem non fecere disertum]
Fecundi calices quem non fecere disertum, (lat.), Horatius, Epistolae I. 5, 19. Wien maakten volle bekers niet welsprekend!
| |
[Federale Unie]
Federale Unie, Statenbond, b.v. der Australische koloniën.
| |
[Federalisme]
Federalisme, van lat. foedus, = verbond, stelsel, waarbij staten zoodanig zijn vereenigd, dat zij één geheel vormen, maar met behoud van de bevoegdheden, die niet aan het geheel zijn overgedragen.
| |
[Federalisten]
Federalisten, in de Bataafsche Republiek, de personen, die de onafhankelijkheid der provinciale en stedelijke besturen, in alles wat hunne inwendige administratie betrof, voorstonden en gekant waren tegen een vereeniging der provinciale schulden. In het algemeen voorstanders van de betrekkelijke onafhankelijkheid van in een staatsverbond gevoegde staten of provinciën, in tegenstelling van unitaristen of centralisten. Behalve in de Nederlanden trad deze partij op in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, in het midden der 19e eeuw en in Frankrijk in 1871.
| |
[Fée]
Fée, naam van den vrouwelijken geest der Romeinsche en Keltische volkssage; zoowel booze als goede, die vooral in bosschen en bergachtige streken zich heette op te houden en den dans beminde. Omdat zij geacht werd ook bij de geboorte der kinderen tegenwoordig te zijn, spreekt men nog heden van ‘een gunsteling der feeën’, als van een zeldzaam bevoorrecht, inzonderheid een rijk begaafd mensch. Fee ook toovernimf en féerie tooverspel, vanhier operette féerie.
| |
[Feest der lantarens]
Feest der lantarens, 't plechtigste aller feesten in China. Op den dag der opening is elke plaats met allerlei lantarens, zelfs ter grootte van luchtballons, versierd en verlicht; deze zijn van allerlei kleur, en soms grillig beschilderd. 't Feest gaat vergezeld van schitterend en vernuftig uitgedacht vuurwerk.
| |
[Feest der rozen]
Feest der rozen, zie Rozenfeest.
| |
[Feestnummer]
Feestnummer, (stud.), pretmaker, fidele kerel.
| |
[Feeststemming]
Feeststemming, (stud.), lichte graad van dronkenschap.
| |
[Feldbisschof (Er ist zum - erhöht und gibt den vorbeigehenden Leuten mit den Füszen den Segen]
Feldbisschof (Er ist zum - erhöht und gibt den vorbeigehenden Leuten mit den Füszen den Segen, hij is tot veldbisschop bevorderd en geeft den voorbijgaanden lieden met de voeten den zegen. Echte galgenhumor, voor: ‘Hij is opgehangen’. Ook in den vorm:
| |
| |
| |
[Feldbisschof (Er wird - werden und den Segen mit den Füssen geben]
Feldbisschof (Er wird - werden und den Segen mit den Füssen geben, als voorspelling dat iemand aan de galg zal komen.
| |
[Felicitas]
Felicitas, (lat.). geluksgodin; bij Horatius (Od. IV, 5, 18) Faustitas, op Rom. munten afgebeeld met vredestaf, korenmaat en hoorn des overvloeds.
| |
[Felix Austria]
Felix Austria, (lat.), gelukkig Oostenrijk, bekend uit een distichon van Matthias Corvinus, koning van Hongarije († 1490):
Bella gerant alii! tu, felix Austria, nube!
Nam quae Mars aliis, dat tibi regna Venus!
d.i. Laat anderen oorlog voeren, gij, gelukkig Oostenrijk, ga ten huwelijk. Voor anderen is Mars de vermeerderaar des rijks, voor u is het Venus. Volgens Dr. Franz Kürschner Herzog Rudolf IV, Schriftdenkmäler komen de woorden reeds in 1363 voor op een zegel van Rudolf IV, zoodat de benaming bekend of gebruiklijk kan geweest zijn, toen het distichon geschreven werd.
| |
[Felix Favore]
Felix Favore, gelukkig door gunst. Zinspreuk van verschillende genootschappen. Naam eener zaal voor het houden van lezingen te Haarlem. In nabootsing van:
| |
[Felix Meritis]
Felix Meritis, gelukkig door verdiensten. Spreuk eener Maatschappij, die te Amsterdam heeft bestaan en zich aan kunst en wetenschap wijdde.
| |
[Felix qui potuit rerum cognoscere causas]
Felix qui potuit rerum cognoscere causas, (lat.), Vergilius, Georgica II, 490. Gelukkig hij, die de oorzaken (het wezen der dingen, den noodwendigen onderlingen samenhang van alles) heeft leeren inzien.
| |
[Fellah's]
Fellah's, of juister fellaheen, landlieden in Egypte, de landbevolking al daar.
| |
[Feloek]
Feloek, (ar.), oorspronklijk een kleine galei met van vier tot tien riemen, één mast en één groot driehoekig zeil. Van arab. harraka, oud-spaansch haloque (wisselvorm faloque), fr. falouque, felouque.
| |
[Féminisme]
Féminisme, richting, welke de rechten of de emancipatie der vrouw (lat. femina) voorstaat; de voorstander heet féminist.
| |
[Fenegriek]
Fenegriek, (plantk.), bokshoorn, eig. Grieksch hooi, van lat. faenum graecum, een sterk riekend kruid, dat als huismiddel gebruikt wordt.
| |
[Fenians]
Fenians, Vereeniging van ontevreden Ieren, in 1865 in de Vereenigde Staten van Amerika ingelijfd, wier doel het is, Ierland van Engeland los te maken en er een republiek te stichten. Van Fioni of Finn Mac Cumbal de aanvoerder eener kaste van krijgslieden, van fianna (gael.) = jager.
| |
[Feniks]
Feniks, (phoenix, waarschijnlijk de Phoenicische vogel), fabelachtige wonderschoone vogel, die na 1000 jaren (Talmud) of na 500 jaren (Grieksche sage) te hebben geleefd, in zijn nest door vuur verteerd wordt, doch dan uit de asch, geheel verjongd te voorschijn vliegt. Zinnebeeld van tijdperken, die zich hernieuwen; volgens sommigen van de planeet Mercurius, die in zijn kringloop de zonneschijf doorgaat. In de Talmudliteratuur heet hij Chol; ook Uwraschna of Urschina (waarschijnlijk Perzisch). - Uit deze overlevering vloeien twee beteekenissen voort: 1o. die van den vorst, den beste, den eerste onder soortgelijken; bijv. Vondel, de ‘fenix onzer dichters’. Ook op voorwerpen toegepast, bijv. ‘Phenix mangels’ (de beste die er zijn, volmaakte machines). 2o. fenix als symbool of naam van vele brandwaarborgmaatschappijen, die het verbrande ‘als een fenix uit zijne asch doen herrijzen’.
| |
[Fenskating]
Fenskating, (eng.), hardrijder op schaatsen. Naar het Fendistrikt ten noorden van Cambridge, van waar de beroemdste hardrijders komen, evenals bij ons uit Friesland.
| |
[Fep]
Fep, (stud.), dronkenschap; zoo ook feppen, drinken, zuipen.
| |
[Feralia]
Feralia of Parentalia, feest te Rome gevierd ter eere der afgestorvenen, wier geesten men geliefde, dat in die dagen hunne oude woonplaats mochten bezoeken. Het feest toch viel jaarlijks in op 21 Februari, en duurde verscheidene dagen. Men bracht offers aan de schimmen van bloedverwanten (parentes), en versierde de graven. Feralis (lat.) van fero = brengen, z.v.a. tot de dooden of lijken behoorend. Zie Charistia, Parentalia.
| |
| |
| |
[Ferdinandea]
Ferdinandea, eiland, dat in de zee van Sicilië, den 2den Juni 1831 tengevolge der uitbarsting van een onderzeeschen vulkaan ontstond, maar reeds in December daaraanvolgende weder verdwenen is. Het is bekend geweest onder verschillende namen zooals Nerita, Julia, Graham-Island, Hotham-Island, Corras. De zee heeft te dezer plaats thans weer een aanzienlijke diepte.
| |
[Ferdinandsorde (De]
Ferdinandsorde (De - of de orde van den Heiligen Ferdinand, militaire orde door koning Ferdinand IV van Sicilië in 1800 gesticht ter gedachtenis aan zijn terugkeer in zijn rijk.
| |
[Ferentarii]
Ferentarii (lat.), lichte, ongeregelde troepen, die met werpschichten en steenen toegerust op de vleugels dienst deden en den strijd openden. Ferentarii scil. milites = jaculatores, tirailleurs.
| |
[Feriae]
Feriae (lat.), dagen, waarop godsdienstige handelingen verricht werden, en de gewone bezigheden rustten. Feriae statae waren zulke dagen, die jaarlijks op een vast tijdstip terugkeerden, conceptivae, die, waarvan het tijdstip ieder jaar door de Pontifices werd vastgesteld.
| |
[Feriae]
Feriae (r.k.), de Kerkelijke benaming voor de dagen der week, Feria II = Maandag, Feria III = Dinsdag, Feria IV = Woensdag, Feria V = Donderdag, Feria VI = Vrijdag, Sabbatum = Zaterdag, Dominica = Zondag.
| |
[Feriae stultorum]
Feriae stultorum, zie Fornacalia.
| |
[Ferio overtuigen (iemand in -]
Ferio overtuigen (iemand in -, hem een dracht slagen toedienen; van lat. ferio (slaan).
| |
[Feriunt summos fulgura montes]
Feriunt summos fulgura montes (lat.), Horatius, Carmina II, 10, 11 sq. De bliksemstralen treffen de hoogste bergen, hooge boomen vangen veel wind.
| |
[Fermail]
Fermail (wap.), zie Gesp.
| |
[Ferman]
Ferman, minder goed Firman, schriftelijk bevel des sultans. Van Perzisch fermán = bevel, koninklijk bevelschrift.
| |
[Fermate]
Fermate (muz.), rustteeken, verlenging van rust zonder nauwkeurige aanduiding van den duur.
| |
[Fernambuk]
Fernambuk of Fernambukhout, bruin hout, een voortreffelijke zeer zware houtsoort uit Brazilië, van roodachtig gele kleur. Naar de stad Fernambuco.
| |
[Ferronnière]
Ferronnière, voorhoofdversiersel der Noordhollandsche boerinnen, op het midden van het voorhoofd tegen de scheiding gedragen, bestaande uit een driehoekig ornament, hartje of plaatje met een diamant, gedragen aan een fijn gouden kettinkje. Naar la belle Ferronnière, bijzit van Frans I van Frankrijk, die het droeg om eene wonde plek te bedekken; zij was eerst de vrouw van Ferron, een vermogend burger van Parijs, met wien zij omstreeks 1539 trouwde.
| |
[Ferryboot]
Ferryboot, veerpont. Van eng. ferry = veer, overvaart.
| |
[Ferset, furset]
Ferset, furset of verset, in de 17e eeuw eene soort van zijden stof.
| |
[Fervet opus, redolentque thymo fragrantia mella]
Fervet opus, redolentque thymo fragrantia mella (lat.), het werk bruist (d.i. wordt met driftigen ijver verricht) en de geurige honig riekt naar den tijm (uit welken ze door de bijen gepuurd is). Verg. Georg. IV 169. Devies of blazoen van rederijkerskamers.
| |
[Fescennina (licentia]
Fescennina (licentia - (lat.), onkiesche geestigheid. Van Fescenninen of Fescennische verzen, beurtzangen, behoorend tot de Oud-Italiaansche volkspoëzie, die bij bruiloften en andere feesten werden aangeheven, vol dartelen spot en ongebondenheid. Uit de oude Etruscische stad Fescennia oorspronklijk. Fr. fessennius = vuile verzen.
| |
[Fesse]
Fesse (wap.), zie Faas.
| |
[Fessie]
Fessie (transv.) mode, hulle begin hier ook al die Engelse fessie te volge. Van eng. fashion.
| |
[Festin de Pierre]
Festin de Pierre, zie bij Don Juan.
| |
[‘Festina lente!’ Recte, sed festina!]
‘Festina lente!’ Recte, sed festina! (lat.), ‘haast u langzaam!’ Heel goed, maar haast u (in elk geval).
| |
[Festival]
Festival, (eng.), groot feest, feestlijkheid, waaraan verschillende vereenigingen deelnemen, inzonderheid een feest, waarop men zich aan muziek vergast.
| |
| |
| |
[Festungsachat]
Festungsachat (hgd.), agaatsteen met teekeningen, die aan vestingwerken herinneren.
| |
[Fétard]
Fétard (fr.), iemand, die van feesten en braspartijen zijn voornaamste werk maakt.
| |
[Fête de nuit]
Fête de nuit (fr.), nachtfeest, een modern vermaak, bestaande in concert en bal met Bengaalsche en andere verlichting enz. dat dik wijls tot aan den morgenstond duurt.
| |
[Fetisch]
Fetisch, een ding, door kunst of natuur voortgebracht, waaraan tooverkracht of goddelijke kracht wordt toegekend. Het woord stamt van de negervolken van Nigritië, die aan steenen figuurtjes, bloemen of wat ook goddelijke kracht toekenden en het dan feitico noemden. Als het ding hun zin niet deed, sloegen zij het, of wierpen het weg. Het woord fetisch wordt dikwijls gebruikt als iets, dat men zich tot voorwerp van slaafsche aanbidding heeft gekozen, zoolang het duurt.
| |
[Fettoe (Bekke]
Fettoe (Bekke - (barg.), deel of helft van 't gestolene.
| |
[Feudaal]
Feudaal, leenroerig. Van m. lat. feudalis = wat tot het leen (feudum) behoort.
| |
[Feuillanten]
Feuillanten (r.-k.), eene uit de Cistercienser-orde voortgekomen congregatie van monniken, aldus genoemd naar hun klooster ‘les Feuillans’ in Haute Garonne. Deze congregatie is gesticht in de laatste helft der 16e eeuw, door Jean de la Barrière, uit de later zoo beroemd geworden familie der Vicomtes de Turenne.
| |
[Feuillants]
Feuillants, de meer gematigde club, die zich onder Lafayette van de Jakobijnen afscheidde (1790); ook Sièves en Larochefoucauld behoorden er toe. Ze heette eerst ‘Genootschap van 1789’, en kreeg den naam Feuillants naar het klooster der Feuillants, waar ze hare vergaderingen hield.
| |
[Feuille de chou]
Feuille de chou (fr.), lett. koolblad voor scheldblad, een weinig achtenswaard nieuwsblad; hgd. Winkelblättchen, ook de lederen slobkous van den soldaat, waarschijnlijk omdat deze uitgespreid, wel wat op een koolblad gelijkt.
| |
[Feuille de scie]
Feuille de scie (wap.), aan één zijde getand of kantig. Zie Gezaagd.
| |
[Feuilleton]
Feuilleton, (fr.), blaadje. Eigenlijk een dubbel verkleinwoord; want het is een verkleinvorm van feuillet, en dit laatste weder een dito van feuille. Oorspronklijk voor bladvulling eener courant bestemd, is het allengskens een integreerend bestanddeel der nieuwsbladen geworden als mengelwerk van belletristischen, novellistischen inhoud, dat onder aan de eerste bladzijde(n) wordt gedrukt. Somwijlen is het ook aan de kritiek van kunst en letterkunde gewijd, of van historischen aard. Viennet noemt het wel wat excentriek, ‘la providence de tous les journaux, le palladium de chaque feuille periodique’. Als de uitvinder er van wordt aangemerkt Géoffroy, († 1814) die onder het eerste keizerrijk het feuilleton van het Journal de l'Empire redigeerde. Een feuilletonschrijver heet feuilletonnist. Het steeds onzijdig gebruikte en als zoodanig door de Vries en te Winkel geijkte woord, diende manlijk te worden gebezigd.
| |
[Fez]
Fez, donkerroode wollen muts der Turksche soldaten, sedert 1826 bij het Turksche leger ingevoerd. Naar de stad Fez in Afrika, waar die mutsen het eerst vervaardigd werden.
| |
[Fiacre]
Fiacre (fr.), licht huurrijtuig, dat op een bepaalde plaats staat. Van St. Fiacrius, een zoon van Eugenius IV, koning van Schotland. Die heilige is omstr. 600 in Frankrijk gestorven. De herberg van Nicolaas Sauvage te Parijs, alwaar in den tijd van Lodewijk XIV omstreeks 1650 het eerst huurrijtuigen te bekomen waren, had de beeltenis van St. Fiacrius op het uithangbord. Vandaar dat de naam op het rijtuig zelf overging.
| |
[Fialen]
Fialen, spitse zuiltjes ter versiering der steunbeeren, steunbogen, borstweeringen enz. in de O.-Gothische architectuur.
| |
[Fiament]
Fiament (amst.), bijv. fiament koud = hevig. Van fr. véhément.
| |
[Fiasco maken]
Fiasco maken, it. far fiasco = op de flesch gaan of geraken; lett. flesch maken. In de 16e eeuw bloeide de glasfabricatie in Italië, maar kreeg onder Lodewijk XIV door Colbert († 1683) een
| |
| |
zoo sterke mededinging, dat menige Italiaansche fabriek, die vroeger fijnere zaken vervaardigde, zich aan 't flesschen maken zette. Nu zou de spreekwijs de beteekenis verkregen hebben van achteruitgaan, in verval geraken, enz.
| |
[Fiat]
Fiat, (barg.), vertrouwen.
| |
[Fiat]
Fiat, (lat.), het geschiede! uitdrukking, waarmede men iets toestemt of goedkeurt. Ergens zijn fiat op geven, er zijne goedkeuring aan hechten.
| |
[Fiat]
Fiat, (hand.), toegestaan, bewilligd.
| |
[Fiat insertio]
Fiat insertio, (lat.), aanwijzing, dat in een officieel stuk een volzin of een artikel mag worden ingelascht.
| |
[Fiat justitia et pereat mundus]
Fiat justitia et pereat mundus (lat.), het recht worde gehandhaafd, al vergaat de wereld er bij! Recht boven alles, dit worde door niets gestuit. Lijfspreuk van keizer Ferdinand I (anno 1559-64). Men vindt ook (Fidt justitia) pereat licet integer orbis (het recht worde gehandhaafd), al verging ook de gansche aardbol.
| |
[Fiat lux]
Fiat lux, (lat.), daar zij licht. Uit Gen. I:3.
| |
[Fiat transactio]
Fiat transactio, (lat.). De ruiling (wisseling of vereffening) hebbe plaats! Bij financieele aangelegenheden.
| |
[Fiché]
Fiché, (wap.). Zie Gescherpt.
| |
[Fiches]
Fiches, speelpenningen, beentjes. Van ned. vischjes, naardien men oudtijds indertijd ivoren vischjes als speelpenningen gebruikte; volgens anderen van Sp. fichas = rekenpenningen.
| |
[Fictie]
Fictie, het verhaal van een feit of eene veronderstelling, gegrond in de werklijkheid; lat. fictis.
| |
[Fidalgo]
Fidalgo of Hidalgo, lid van den kleinen adel in Portugal en Spanje. Van Hidalgo = Hyo d'algo = zoon zijner daden, ridder, dolend ridder, avonturier.
| |
[Fide, sed ante vide; qui fidit, nec bene fidit, fallitur; ergo vide, ne capiaris fide]
Fide, sed ante vide; qui fidit, nec bene fidit, fallitur; ergo vide, ne capiaris fide, (lat.), vertrouw, maar zie eerst toe; die vertrouwt en niet toeziet, wordt bedrogen; zie dus goed toe, opdat gij door uw goed vertrouwen niet bedrogen uitkomt.
| |
[Fide, sed cui, vide]
Fide, sed cui, vide (lat.), Vertrouw, maar zie toe wien. Spreuk van 't geslacht van Iddekinge.
| |
[Fideicommis]
Fideicommis, een wettelijk goed, dat een erflater aan iemand (fiduarius) nalaat, onder verplichting het op een bepaalden termijn of bij zijn overlijden aan een derde (fidei commissarius) overtegeven. Geschiedt de overgang in rechte lijn, dan is b.v. de kleinzoon de fidei commissaire erfgenaam van zijn grootvader.
| |
[Fideicommissaire substitutiën]
Fideicommissaire substitutiën, erfstellingen ondershands; zoodanige, waarbij degeen, aan wien bij uitersten wil de goederen gegeven worden, (de bezwaarde) belast wordt, die goederen aan een derde (den verwachter) uit te keeren. In ons recht alleen in enkele gevallen veroorloofd (artt. 1020 en 1021 B.W.).
| |
[Fidei et Virtuti]
Fidei et Virtuti, (lat.), Voor trouw en deugd, opschrift van het kruis, dat Paus Pius IX († 1877) placht te schenken aan personen, die zich verdienstelijk maakten omtrent de R.-Katholieke Kerk.
| |
[Fidejusseur]
Fidejusseur, (hand.), borg; lat. fidejussar.
| |
[Fidejussief]
Fidejussief, (hand.), borgstelling.
| |
[Fidel]
Fidel, (muz.), lat. fidula, eng. fiddle, ned. vedel, hetzelfde als viool, n.l. het oude, peervormige instrument. Het vlakkere noemden de Franschen in de 12e eeuw spottenderwijs, wegens overeenkomst in den vorm, gigue (ham), vanwaar hgd. Geige.
| |
[Fides]
Fides, godin der goede trouw, afgebeeld op munten, enz. als eene ernstige vrouw in het wit gekleed, gekroond met olijf- en laurierbladeren, met een korf met vruchten of korenaren in de hand. Het zinnebeeld der trouw waren twee in elkaar gelegde handen.
| |
[Fides carbonaria]
Fides carbonaria, hetzelfde als fides implicita, het kolenbrandersgeloof, d.i. een blind geloof. Naar het verhaal, dat een kolenbrander op de vraag, wat hij geloofde, antwoordde: wat de Kerk gelooft; en op de vraag, wat de Kerk dan wel gelooft, ten antwoord gaf: wat ik geloof.
| |
| |
| |
[Fides graeca et punica]
Fides graeca et punica, lett. Grieksche en Punische, d.i. Karthaagsche trouw, in den zin van trouwloosheid, kwade trouw.
| |
[Fides historica]
Fides historica, (lat.), historische trouw, trouw gelijk die, waarvan de Romeinsche geschiedschrijvers gewagen, maar niet altoos getuigen.
| |
[Fides obligat fidem]
Fides obligat fidem, (lat.), vertrouwen wekt vertrouwen, vervormd uit habita fides ipsam plerumque obligat fidem, het vertrouwen, dat men in iemand stelt, verplicht dezen meestal wederkeerig vertrouwelijk te wezen. Volgens Livius XXII 12-14 een woord, dat P. Scipio in 217 v.C. vóor Saguntum tot den prefect Bostar zou gezegd hebben.
| |
[Fidibus]
Fidibus, opgerold stuk papier om de pijp te ontsteken, als later de zwavelstok, die aan den lucifer voorafging. Van Fid. Fbus. S.D.N.H. Hodie hora VII A.i.m.m.h.n.e.c.a.v.s. d.i.: Fidelibus fratribus salutem dicit N. hospes. Hodie hora VII apparebitis in museo meo, herba Nicotiana et cerevisia abunde vobis satisfaciam., ‘den getrouwen broeders brengt N. gastheer, zijn groet. Komt heden te zeven uur in mijn kamer, ik zal u ruimschoots van tabak en bier voorzien.’ Toen den studenten het rooken nog verboden was, werden de leden der geheime rookgezelschappen, - een dergelijk rookcollege werd in 1693 te Königs Wusterhausen (bij Potsdam) gesticht - door middel van dergelijke briefjes uitgenoodigd, en met die papiertjes werd de pijp aangestoken.
| |
[Fido]
Fido, (hand.), het vertrouwen, het crediet.
| |
[Fiducit]
Fiducit, (barb. lat.), in de taal der Duitsche studenten het antwoord op den toegebrachten drinkgroet, z.v.a. gezondheid (Schmollis).
| |
[Fiducaire ruilmiddelen]
Fiducaire ruilmiddelen (hand.), ruilmiddelen, waarvan de geldigheid op goed vertrouwen berust; papiergeld.
| |
[Fidus Achates]
Fidus Achates, (lat.), de trouwe Achates, Aeneas' metgezel, wiens epitheton bij Vergilius fidus is, vgl. Aeneis VI 158 1.1. Vandaar in 't algemeen getrouwe vriend, ook ironisch.
| |
[Field Columbian Museum]
Field Columbian Museum, museum, geboren uit de wereldtentoonstelling (Columbian exposition) van 1893 te Chicago, naar aanleiding van het 400-jarig jubilé der ontdekking van Amerika, en door de vorstelijke bijdrage van den manufacturenprins Field mogelijk gemaakt.
| |
[Fielders]
Fielders, (sport), personen in het cricketspel, die den bal moeten tegenhouden of opvangen en teruggooien.
| |
[Fiemish]
Fiemish, (transv.), sikkeneurig.
| |
[Fier]
Fier, (wap.), met vliegende manen (leeuwen).
| |
[Fiera]
Fiera, (hand.), jaarmarkt, de mis.
| |
[Fierant]
Fierant, (hand.), de koopman, die jaarmarkten of missen bezoekt.
| |
[Fierta]
Fierta, (lat.), reliquiënkast.
| |
[Fierté]
Fierté, (wap.), het samenstel van baarden bij den walvisch. Aldus in de Fransche heraldiek, doch alleen wanneer het van eene andere kleur is, dan de kop. Fr. fierté = edele trots. Beteekent ook een visch, die de tanden laat zien.
| |
[Fietel (den) voeren]
Fietel (den) voeren, (vlaamsch, = feestvieren, goeden sier maken met meer of min luidruchtigheid. Fietel of fiertel of fierter = lat. feretrum = relikwiekas; dus de relikwiekas dragen in een plechtige processie of omgang, vandaar hoovaardig zijn, pochen, luidruchtig feestvieren.
| |
[Fieteldans]
Fieteldans, St. Vitusdans, danswoede, een soort zenuwziekte met spiervertrekkingen, geheeten naar den H. Veit (S. Vitus), die o.a. eene beroemde kerk bij Ulm had, waarheen zich de lijders aan vallende ziekte, zenuwpijnen, hysterie en rheumathiek in plechtigen optocht begaven, om genezing voor hunne kwalen.
| |
[Figaro]
Figaro, (sp.), dramatisch karakter, door Beaumarchais in ‘le Barbier de Seville’ 1775 en ‘le Mariage de Figaro’ 1784 op het tooneel gebracht, als type van sluwheid, kuiperij en behendigheid. Daarnaar Le Figaro, een veel gelezen nieuwsblad in Frankrijk.
| |
| |
| |
[Figaro-jakje]
Figaro-jakje, dames-jakje zonder mouwen, over de blouse (jongenskiel) heen.
| |
[Figuraalstem]
Figuraalstem, stem, die den cantus firmus of de melodie verzelt en siert.
| |
[Figuré]
Figuré, (wap.), met een menschelijk gelaat er op geteekend, (maan, besanten).
| |
[Figurismus]
Figurismus, de zienswijs van hen, die de gebeurtenissen in het O.T. geboekt, als voorafschaduwingen, figuren, van die des N.T. beschouwen.
| |
[Figuurrijden]
Figuurrijden, in de manege, het maken van zulke evolutiën, dat daarbij verschillende figuren door de ruiters gevormd worden, zooals ‘het kruis’, ‘de slang’, ‘de molen’, e.a. Ook toegepast op sport, bijv. een wielerwedstrijd.
| |
[Figuurrijden]
Figuurrijden, de kunst om met schaatsen figuren in het ijs te snijden, bijv. een slangenboog, drie, dubbele drie, strop, klaverblad, paragraaf, amorboog, buffelhoorn, tulp, spiraal, roos.
| |
[Figuursnijders]
Figuursnijders, houtgraveurs, die figuren sneden voor munt-evaluatiën, devote boekskens, enz. In tegenstelling met plaatsnijders, die in koper werkten.
| |
[Figuurtje springen]
Figuurtje springen, de oude naam voor dansen (17e eeuw).
| |
[Fijt]
Fijt, ook wel vijt, zweer aan den top der vingers, in den vorm van een vijg. Van lat. ficus = vijg.
| |
[Fikfakken]
Fikfakken, treuzelen, talmen.
| |
[Fiks met loopjes doen]
Fiks met loopjes doen (barg.), wegnemen, overnemen.
| |
[Fileeren]
Fileeren, (barg.), aanzetten (van een mes).
| |
[Filet]
Filet, (wap.), de kleinste verkleining der heraldieke stukken; zie Bande en Versmald.
| |
[Filiaalhandel]
Filiaalhandel (hand.), bijkantoor, commandite (z.a.).
| |
[Filiaalkerk]
Filiaalkerk, bij kerk naast de hoofdkerk eener R.-Kath. parochie, van welke hoofdkerk ze afhankelijk is.
| |
[Filiere]
Filiere, (wap.), zeer smal boordsel, meestal bij kruisen, vanen, enz. Zie Geboord.
| |
[Filigraan (-Green)-voorwerpen]
Filigraan (-Green)-voorwerpen, artikelen met fijn draadwerk omgeven, als fleschjes en bakjes van glas, met dun zilveren metaaldraad omvlochten of daarvan gevormd. Is het draadwerk van goud, dan noemt men het Cantillewerk.
| |
[Filioque-strijd]
Filioque-strijd, een oneenigheid, die lang de Oostersche en Westersche christenheid verdeeld hield en de vraag betrof, of de Heilige Geest van den Vader alleen uitging of van den Vader en den Zoon (Filio-que).
| |
[Filister]
Filister, aan het Hoogduitsch ontleende studententerm voor ploert. De Israëlieten spraken met minachting van een onbesneden Filistijn (I Sam. XVII:26, II Sam. I:20, Zach. IX:6), en daardoor kwam de scheldnaam Filistijn of Filister voor een niet-student, meer in 't bijzonder een ploert, in zwang. Tamme Filistijnen noemen zij zich, die zich niet meer zoo vlug als voorheen gevoelen; ook spotnaam voor de dienstdoende schutterij.
| |
[Filistijn]
Filistijn, (stud.), diender, nachtwacht enz.; door Duitschen invloed hoort of hoorde men ook wel Filister, maar altijd in dezelfde bet., niet = niet-student, zooals bij de Duitschers.
| |
[Fillet]
Fillet, (wap.), het onderste vierdedeel van het schildhoofd. Zie schildvoet.
| |
[Filomeel]
Filomeel, nachtegaal; gr. philomèlè = zangminnend; van phileo = liefhebben en mélos = gezang; volgens de mythologie een nimf, wie de tong was uitgerukt door haar verleider Tereus, opdat ze zijn wandaad niet ruchtbaar kon maken, en die de goden in een nachtegaal veranderden, terwijl Tereus een havik (roofvogel) werd.
| |
[Fils aîné de l'Eglise]
Fils aîné de l'Eglise (fr.), oudste zoon der Kerk; titel van den koning van Frankrijk, naar men zegt sedert Chlodwig. Frankrijk zelf heette ook: fille ainée.
| |
[Fils de Saint Louis, montez au ciel]
Fils de Saint Louis, montez au ciel, (fr.), zoon van den heiligen Lodewijk, stijgt ten hemel, woorden, welke Henri Allen Edgeworth, abbé de Firmont, die de biechtvader van Elizabeth, Lodewijk's zuster, was geweest, aan den voet van het schavot (21 Jan. 1793) tot Lode- | |
| |
wijk XVI zou hebben gesproken. Den volgenden dag stond er echter in den Républicain français, dat hij geen flauw besef had, deze woorden te hebben gezegd. Volgens de Mémoires van de hertogin d'Angoulême zou Edgeworth gezegd hebben Allez, fils de saint Louis, les portes de l'éternité vous sont ouvertes (Ga, zoon van den heiligen Lodewijk, de poorten der eeuwigheid zijn voor u geopend). Dit beweerde de abbé († 1807) echter eerst vele jaren later na zijn herstel uit eene zware ziekte, waarin de hertogin d'Angoulême hem verpleegde, gedacht en wellicht zelfs gezegd te hebben.
| |
[Fimbrié]
Fimbrié, (wap.), zie Geboord.
| |
[Fimeus]
Fimeus, (amst.), geducht, hevig. Verbasterd uit fr. fameux. Men spreekt ten onzent ook van fameus in denzelfden zin: ‘Wel, fameus!’
| |
[Fin de siécle]
Fin de siécle, (fr.), einde der eeuw (nml. der 19e). Onuitstaanbare reclame voor allerlei ongenietelijke dingen, uithangbord voor alles wat onmogelijk of onzinnig is. Naar een blijspel Fin de siècle van Micard en de Jouvenot, 17 April 1888 voor het eerst in het Château d'Eau opgevoerd.
| |
[Finaal]
Finaal, (transv.), geheel en al, ten zeerste, ik ontken finaal.
| |
[Finale]
Finale, (ital.), slotstuk van een opera of ander groot muziekstuk. Van lat. finalis = het einde betreffend.
| |
[Finater]
Finater, (barg.), venster.
| |
[Findoekspoep]
Findoekspoep, in Friesland een koopman in manufacturen, omdat van oudsher velen dier kooplieden uit Westfalen kwamen. Fin = fijn, doek = geweven stof, poep = Westfalinger.
| |
[Fine fleur]
Fine fleur, (fr.), lett. fijne bloem, keur der ingezetenen eener plaats, inzonderheid der aristocratie, of van eenige andere côterie. Ook de keur van fijne spelers, bijv. op een biljart.
| |
[Finis coronat opus]
Finis coronat opus, (lat.), het einde kroont het werk, òns einde goed al goed. Ovidius, Heroid. II, 85.
| |
[Finis Poloniae]
Finis Poloniae, (lat.), het einde van Polen. ‘Het is gedaan met Polen’, werd Kosciuszko in No. 24 der officieele ‘Südpreussische Zeitung’ van 25 October 1794 in den mond gelegd. Kosciuszko is in den slag bij Maciejowice op 10 Oct. 1794 op de vlucht in een zandheuvel blijken steken; daar moeten de Kozakken hem het paard onder 't lijf dood hebben geschoten, en moet hij van het paard afspringende, het achterhoofd hebben verwond. Op vier stokken werd hij daarop naar het kamp teruggebracht, waar hij zijn degen overgaf en waarbij hij gezegd zou hebben: ‘Finis regni Poloniae’. In een brief van 20 Frimaire van het jaar XII (12 Nov. 1803) aan den graaf de Ségur, die dit verhaal in zijn Tableau historique (Parijs, 1800) vermeldde, heeft Kosciuszko dit bepaald tegengesproken. De brief berust in het archief der familie de Ségur, en werd o.a. door Amedée Renée in de vertaling van Cesare Cantu's Historia di cento anni p. 419 afgedrukt. Zie Nog is Polen niet verloren.
| |
[Finish]
Finish, (sport), eindpaal, einddoel bij wielrijden, harddraverijen, enz.
| |
[Finkel]
Finkel, (transv.), spierwit, fijn blad, onder rotsen groeiend, eetbaar, verkoelend, buitengewoon zoet.
| |
[Fiool (De - zijner gramschap uitstorten]
Fiool (De - zijner gramschap uitstorten, hevig vertoornd zijn. Uit Openb. 15 vs. 7, 16 vs. 1: zeven (gouden) phiolen vol van den toorn Gods. Phiool = schaal, waarin de priester onder Israël den wierook naar 't reukaltaar droeg. Fr. fiole (fleschje), uit gr. phialè, lat. phiala, drinkschaal, glazen vat met wijden buik en nauwen hals.
| |
[Fiorino]
Fiorino, Toscaansche zilveren munt van 67 à 68 cents Ned.
| |
[Fiorituren]
Fiorituren (it., muz.), versierselen, vooral in vocaal-muziek, bijv. roulades, trillers, mordanten (z.a.).
| |
[Fiscaal recht]
Fiscaal recht, laag, inkomend recht, dat alleen in 't belang der schatkist en niet om redenen van protectie wordt geheven.
| |
[Firebugs]
Firebugs (amer.), lett. vuurluizen, brandstichters van beroep te New-York, die brandverzekeringen sluiten, soms bij twee, drie brandwaarborg-maatschappijen tegelijk, voor dezelfde panden en daarna in brand steken, wat maar branden wil.
| |
| |
Zelfs bestaan daar ter stede maatschappijen waar men eene brandstichting kan laten aannemen. Men geeft dan aan die maatschappij zijn huissleutel en gaat uit de stad, komt men thuis zoo is de boel verbrand.
| |
[Fire-aeter]
Fire-aeter, (am.), vuurvreter, oorspronklijk een hansworst, die net doet alsof hij brandende stoffen inslikt; daarna, evenals Hotspur, heethoofd; eindelijk de politieke leiders der Zuidelijken, omdat zij hunne bijzondere belangen met onstuimigheid en zelfs met bedreiging of geweld zochten te bevorderen.
| |
[Firenki-beg]
Firenki-beg, (turk.), de Paus. Uit firenki = de Franken, d.i. de vreemdelingen, en beg = vorst.
| |
[Firma]
Firma, (hand.), ook de ditta de ragione of raison sociale, de naam, waaronder eene handelszaak, een fabriek, of iets dergelijks gedreven wordt.
| |
[Firma geven]
Firma geven, (hand.), volmacht geven tot het teekenen der firma; procuratie geven.
| |
[Firma hebben (Eene]
Firma hebben (Eene - (hand.), procuratie hebben, gerechtigd zijn, om de firma van een handelshuis te teekenen.
| |
[Firman]
Firman, (perz.), zie Fermán.
| |
[Firmant]
Firmant, deelgenoot eener firma of vennootschap (z.a.) Van (lat.) firmans tegenw. dlw. van firmare (bevestigen.)
| |
[Firmesa]
Firmesa, (sp.), standvastigheid. Spreuk van Mr. Isaäc Da Costa. It. fermezza, stabilita.
| |
[Firn]
Firn, de grofkorrelige in vast gletscher-ijs overgaande sneeuwmassa in Zwitserland.
| |
[Fiscus]
Fiscus, eigenlijk een uit biezen of teenen gevlochten mand (verwant met fascis = bos, bundel), tot verschillend gebruik. Het schijnt dat de Romeinen geldmanden gebruikten in plaats van geldkisten; althans wij vinden fisci ook gebezigd tot verzending van geld, evengoed als tot bewaring er van. Vandaar beteekent fiscus ook wel schatkist van den staat = aerarium. Onder de Keizers kreeg fiscus de beteekenis van private kas des Keizers, waarin ten laatste het aerarium zich oploste. Eindelijk nam het woord ook de beteekenis aan van verpersoonlijking der belastingheffing.
| |
[Fiscus Judaicus]
Fiscus Judaicus, de belasting der Joden, welke in de kas der Romeinsche keizers vloeide.
| |
[Fistel]
Fistel, etterafleider, etterwond; van lat. fistula, pijp, buis.
| |
[Fistula dulce canit, volucrem dum decipit auceps]
Fistula dulce canit, volucrem dum decipit auceps, (lat.), Cato Philosophus, Disticha de moribus I, 27. Een lief deuntje speelt de fluit, terwijl de vogelaar er op uit is den vogel te verschalken.
| |
[Fitter]
Fitter, werkman in een gasfabriek. Van eng. to fit - in orde brengen.
| |
[Fits]
Fits, mv. Fitzen, (Bouwk.) van ijzer of ander metaal samengesteld klinkwerk of verbinding, waarmede de deuren en vensters opgehangen worden en draaien.
| |
[Fitz]
Fitz, in samenstelling, als in Fitz-Gerald; Fitz-Osbert, de eerste volksleider van Londen (1196) met den bijnaam ‘Langbaard’ en dergelijke. Fitz (zoon) vóór den voornaam des vaders is gewoonlijk de naam, dien de natuurlijke zoon van vorstelijke personen draagt. Van hier fitz (eng.) = natuurlijke zoon, fitz-roi (eng.) = bastaard eens konings.
| |
[Fix]
Fix, (hand.), vast, onveranderd, voor bepaalden tijd. Afgeknot van fixum.
| |
[Fixum]
Fixum (lat., hand.), het vastgestelde, bepaald inkomen.
| |
[Flabbe]
Flabbe, zilveren munt der stad Groningen, waarde vier stuivers, uit de 16e en den aanvang der 17e eeuw. Men vindt ze ook van Deventer vermeld.
| |
[Flacherie]
Flacherie, (fr.) slaapziekte, veroorzaakt door een bacil. Deze flacherie-bacil kan door inenting kunstmatig op andere voorwerpen worden overgebracht en brengt bij deze de ziekte teweeg, waardoor zij te gronde gaan. (Ontdekking van Dr. Hofman te Regensburg).
| |
[Flackaert]
Flackaert (barg.), kaars.
| |
[Flader]
Flader (barg.), bad.
| |
[Flagellanten]
Flagellanten, secte in Italië in 1260 ontstaan, die geloofde, in 't geeselen of met zweepen slaan van hun lichaam een zoenoffer voor de zonde te vinden. Doordat deze geestdrijverij ten laatste tot razernij oversloeg, werd ze door den Paus veroordeeld, en als ketterij uitgeroeid. Van lat. flagellare (geeselen).
| |
| |
| |
[Flagellum, flagrum]
Flagellum, flagrum (lat.), het eerste was een geeselwerktuig, bestaande uit touwen met knoopen er in, die aan een steel bevestigd waren; een flagrum (karwats) had kettingen met ijzeren knoppen er aan.
| |
[Flagrante delicto (In]
Flagrante delicto (In - (lat.), op heeterdaad (betrapt). Van flagrans (brandend), en delictum (overtreding).
| |
[Flambant]
Flambant, (wap.). Zie Gegolfd.
| |
[Flambant]
Flambant (wap.), gegolfd en boven in een vlam eindigend (paal).
| |
[Flambeeren]
Flambeeren, in gebruik bij 't convoieeren: met een sein berispen, aan een schip door middel van een sein en een schot bewijs van ontevredenheid geven, dat het zich niet op zijn post bevindt, of van gegeven bevelen afwijkt. Fr. flamber, o.a. door de vlam (flamme) halen, fig. een uitbrander geven. Van hier schertsend: ik ben flambé: ik ben gefopt, 't is mij mislukt.
| |
[Flamboyant]
Flamboyant (bouwk.), laat-Gothische bouwstijl, zoo genoemd naar de vlamvormige venstertracee-ringen.
| |
[Flamen]
Flamen, priester eener bepaalde godheid bij de oude Romeinen. Te Rome vijftien in getal, verdeeld in Flamines maiores, uit patricische en Fl. minores, uit plebejische geslachten gekozen. De Fl. maiores waren de Fl. Dialis (van Jupiter) Fl. Martialis (van Mars) en Fl. Quirinalis (van Quirinus d.i. Romulus). Later kwamen bij de vijftien nog de Flamines van vergode keizers. Hun ambt (flaminium, nml. munus) behielden zij levenslang.
| |
[Flamingant]
Flamingant, voorstander van de Vlaamsche taal in Vlaanderen.
| |
[Flan]
Flan (fr.), oppervlakte, schijf o.a. eener munt, muntplaatje.
| |
[Flanches]
Flanches (wap.), zie Flanken.
| |
[Flanchis]
Flanchis (wap.), kleine, schuine kruisjes. Zie St. Andreaskruis.
| |
[Flanel]
Flanel, lichte wollen stof. Van fr. flanelle = (vroeger) beddentijk.
| |
[Flank]
Flank, zijde, vleugel van een leger. Fr. flanc = weeke zijde van den buik.
| |
[Flanken]
Flanken (wap.), de zijden van het schild boogvormig afgescheiden van het veld.
| |
[Flanqué]
Flanqué (wap.), zie Vergezeld, (paalsgewijs gestelde stukken).
| |
[Flarussen (De -]
Flarussen (De -, vereeniging te Roermond, die zich ten doel stelt de carnavalsfeesten zoo vermaaklijk mooglijk in te richten (evenals Momus te Maastricht en Jocus te Venlo, zie ald.). Haar wapen is een ezel, en tot de kleinoodiën van 't gild behooren groote zilveren ezels. Dit moderne narrengild vierde 11 Nov. 1894 zijn elfjarig bestaan.
| |
[Flasques]
Flasques (wap.), smalle flanches. Zie ald.
| |
[Flautado, flautando]
Flautado, flautando (ital., muz.), bij strijkinstrumenten, aanwijzing om midden op de snaar te spelen, wat een toon geeft, niet ongelijk aan dien van de fluit, eerder nog dien van de klarinet.
| |
[Flautino]
Flautino (muz.), kleine fluit, flageolet.
| |
[Flauto]
Flauto (ital.), fluit.
| |
[Flavit Jehovah et dissipati sunt]
Flavit Jehovah et dissipati sunt (lat.), Jehovah blies, enz., zie boven, Afflavit. (Vgl. Van Loon, Nederl. Historiepenn. I, 392).
| |
[Flebile]
Flebile (it., muz.), klagend, weemoedig.
| |
[Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo]
Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo (lat.). Indien ik de bovenaardsche goden niet vermurwen kan, zal ik de geesten der onderwereld bewegen. Uitroep van Juno in Verg. Aen. VII, 312. Bij Vondel: Slaept Iupijn om hoogh, ('k) schen Plutoos geesten aen.
| |
[Flenni]
Flenni (transv.), flanellen. Doet kokende water op 'n flenni lap.
| |
[Flemen]
Flemen (stud.), 1o overhalen om lid van een stud.-vereeniging te worden. 2o een galant avontuur zoeken. Van Flem, vischlijm; vandaar ook lijmen.
| |
[Flemon]
Flemon (wap.), blad aan de kroon boven 't wapen. Oorspronkelijk alleen aan de koninklijke kroon eigen (toen alleen de keizer een kroon met banden, wereldbol en kruis voerde zooals de tegenwoordige koningskronen) zijn de flemons later zelfs tot kronen boven wapens van heerlijkheden en bijgevolg boven hedendaagsche gemeentewapens afgedaald.
| |
| |
| |
[Flep]
Flep, (barg.), brief.
| |
[Flep raken (Aan de -]
Flep raken (Aan de -, een pimpelaar of drinkebroer wezen of dronkaard worden. Flep = flapkan, bierkan met deksel.
| |
[Fleschdieven]
Fleschdieven, spotnaam voor de inwoners van Vlissingen in verband met het wapen, dat een flesch vertoont.
| |
[Flesschentrekker]
Flesschentrekker, oplichter, bedrieger, in het bijzonder iemand, die groote bestellingen of inkoopen doet, met het doel de goederen tot elken prijs te verkoopen, zonder de leveranciers te betalen.
Bij de talrijke afleidingen is er geene, die op wetenschappelijken grond rust; evenzoo is het met de uitdrukking: op de flesch gaan, wat stellig geen vertaling kan wezen van fare fiasco dat is: flesch maken.
| |
[Flessible]
Flessible, (ital. muz.), buigzaam, glad, vloeiend.
| |
[Fleur de coin (A]
Fleur de coin (A - (fr.), stempelglans, van een muntstuk, dat niet de minste sporen vertoont van in de wandeling te zijn geweest, dus nog even blinkend is als toen het de muntpers verliet.
| |
[Fleur de lis]
Fleur de lis, (fr. wap.), lelie, het zinnebeeld der Bourbons, fleurdelisé, in leliën eindigend, bijv. croix fleurdelisée, kruis, waarvan de armen in leliën eindigen, leliekruis, in wapens en op de keerzijde van 15e en 16e eeuwsche munten. Lelie hier z.v.a. lanspunt, niet de bloem van dien naam.
| |
[Fleuré]
Fleuré, (wap.), gelelied. Ook fleurdélisé en fleuronné.
| |
[Fleuren]
Fleuren, in Rijnland voor schoonrijden, beentje-over rijden op schaatsen. Naar de beroemdste rijders uit de 18e eeuw, de gebroeders Cornelis en Paulus Fleur uit Leiden, die één uur gaans in 10 minuten reden. Paulus muntte uit in hard, Cornelis in sierlijk rijden. Het beentje-over rijden heet elders ook ‘baaivangen’ (zie Baaivanger).
| |
[Fleuren]
Fleuren (stud.), een meisje door een soupeetje of iets dergelijks trachten over te halen tot eene kortstondige liason. Van fleur, opgerolde lijn, waarmede men snoek en andere riviervisch vangt.
| |
[Fleuri]
Fleuri, (wap.), gebloemd.
| |
[Fleuron]
Fleuron, eig. groote bloem, de bloemvormige versiering op den band eener kroon. In de 17e eeuw werd zulk eene kroon met vijf fleurons gebruikt boven de wapens van provinciën en steden.
| |
[Feuronné]
Feuronné, in bloemen eindigend, bijv. croix fleuronnée, kruis, waarvan de armen in bloemvormige versiersels (fleurons) eindigen, zooals men zeer veel op de keerzijde van 16e en 17e eeuwsche munten vindt.
| |
[Flevo]
Flevo of Flevum, de noordelijkste arm van den Rijn, die in het Flevo-meer, de latere Zuiderzee, viel, waarin een eilandje Flevo (Urk).
| |
[Flexé]
Flexé, (wap.), zie Gebogen.
| |
[Flibustier]
Flibustier, (fr.), vrijbuiter, zijnde lieden van de bemanning van een flibot, vlieboot, een klein schip, dat vooral gebruikt werd voor de haringvanst; van daar komt fr. fributier en hgd. Freibeuter. In de 17e eeuw zeeroovers, die in de Amerlkaansche zeeën in vereeniging als in eene republiek hun handwerk uitoefenden.
| |
[Fliek]
Fliek, (barg.), knecht.
| |
[Flik]
Flik, (barg.), kaarten.
| |
[Flikflooien]
Flikflooien, van flikken = strijken, en flooien = vleien, iemand strijken en vleien. Vandaar in het algemeen voor scheinheilige liefkozing. Vgl. pluimstrijken.
| |
[Flikje]
Flikje, rond chocoladekoekje, zonder suikererwtjes er op, naar den uitvinder Caspar Flick, te Amsterdam.
| |
[Flikken]
Flikken, (barg.), kaartspelen.
| |
[Flikker (Een platte kriemse]
Flikker (Een platte kriemse - (barg.), een zilversmid, die gestolen goed opkoopt.
| |
[Flikker (Een platte smeltis]
Flikker (Een platte smeltis - (barg.), een tinnegieter, die gestolen goed opkoopt.
| |
[Flikkerend]
Flikkerend, (wap.), met een onbepaald aantal fijne straaltjes tusschen de hoofdstralen (sterren, kometen, zon, maan, enz.).
| |
| |
| |
[Flirtation]
Flirtation, (eng.), heen-en-weergefladder, hofmakerij, coquetterie binnen de grenzen der zedelijkheid. Inzonderheid vrouwelijke behaagzucht. Het oude fransche werkw. flirter, uitgespr. fleurter, is met Willem den Veroveraar naar Engeland gegaan en daar geworden to flirt. In de laatste jaren is het als flirter weer naar Frankrijk overgewaaid, en wordt in onze taal als flirten gebruikt.
| |
[Flitterwochen]
Flitterwochen (hgd.), wittebroodsweken. Volgens sommigen naar de met loovertjes (flitter) bedekte mutsjes, die de Duitsche vrouwen, weleer na het huwelijk gedurende eenigen tijd droegen. Anderen leiden de uitdrukking van het tijdperk af, gedurende hetwelk men flittert (hgd. flitern = heimelijk kozen of lachen, vleien). En zoowel de Ned. uitdrukking als het hgd. Zartelwochen of Kussmonat en het eng. honeymoon of het Zwitsersche Träterwoche (van Träuter voor liefje) schijnen de laatste zienswijs te rechtvaardigen. Niet onmogelijk hebben beide begrippen tot de vorming der uitdrukking bijgedragen.
| |
[Flobertgeweer, -buks, -patroon]
Flobertgeweer, -buks, -patroon, naar den in Januari 1894 te Parijs overleden uitvinder Flobert.
| |
[Flobert patronen]
Flobert patronen (mil.), grauwe erwten (naar de overeenkomst in kleur).
| |
[Flodder]
Flodder (kma.), losse, bijnaam voor losse patronen, die bij excercitiën gebruikt worden.
| |
[Flodder]
Flodder, (barg.), hand.
| |
[Flodderbroek]
Flodderbroek, een broek uit de 17e eeuw van denzelfden vorm als ze nog op sommige visschersdorpen gedragen wordt, maar veel wijder.
| |
[Floddermuts]
Floddermuts, muts, met eene van achter afhangende, geplooide kanten strook, die de vrouwen over het oorijzer dragen. Bij verkorting ook flodder. Uit het begrip flodderen = loshangen, sproot de beteekenis voort van floddermuts = slordig-opgemaakte muts, of ook van nachtmuts. Het gedeelte voor 't geheel genomen, is floddermuts eene slordig-gekleede vrouw.
| |
[Floers]
Floers, krip, zwart gaas, rouwstof. Uit fr. velours = fluweel.
| |
[Flonken]
Flonken, (barg.), branden.
| |
[Flora]
Flora, (rom.), de godin der bloemen, ook lentebloemen. Van flos (meerv. flores) = bloem.
| |
[Flora (De stad van -]
Flora (De stad van -, Aranjuez in Spanje, zoo genoemd naar hare weelderige bloemtuinen.
| |
[Flora (De - van een land]
Flora (De - van een land, de geheele wilde plantenwereld van dat land; bijv. de flora der Alpen. Naar Flora, de godin der bloemen.
| |
[Floralia]
Floralia, (lat.), feesten ter eere der godin Flora, jaarlijks van 27 April tot 1 Mei. Ze waren in 241 v.C. ingesteld. Alles werd op dit feest met bloemen versierd, terwijl men zich aan dartele, uitgelaten vroolijkheid overgaf. De vrouwen droegen op die dagen bonte gewaden, hetgeen anders verboden was.
| |
[Floralia]
Floralia, vereeniging, welke zich ten doel stelt, een wedstrijd in het kweeken van planten te openen. De deelnemers ontvangen van de vereeniging de stekken (meestal Begonia, Geranium, Coleus, Fuchsia), gratis of tegen eene kleine vergoeding, en zenden op een bepaalden dag hunne planten in tot eene tentoonstelling, waaraan ook prijsuitdeeling, muziek, volksvermakelijkheden en het onthaal van kinderen verbonden zijn. Van Flora.
| |
[Floréal]
Floréal, de achtste maand van de tijdrekening der Fransche Republiek, 20 April-20 Mei, bloemmand. Van fr. fleur, lat. flos = bloem.
| |
[Floreen]
Floreen, (munt.), de naam van den Frieschen achtentwintig, naar het opschrift florenus argenteus (1601-1688).
| |
[Floreenplichtig]
Floreenplichtig, in Friesland ieder, op wiens huis of boerderij sedert de 16e eeuw eene belasting van een floreen gevestigd is en die daarvoor eene stem heeft in het beroepen van predikanten.
| |
[Floreer]
Floreer, (afr.), bloeien. Uit fr. fleurir.
| |
[Florence]
Florence (fr.), lichte taf, en florentine, gebloemd satijn, naar de plaats, waar ze het eerst vervaardigd zijn.
| |
[Florence]
Florence, bloemenstad (ital.) firenze (uit fiore = bloem).
| |
| |
| |
[Florencé]
Florencé (wap.), zie Gelelied (kruisen), hetzelfde als fleurdelisé.
| |
[Florentijnsch lak]
Florentijnsch lak, prachtige roode, kostbare verfstof.
| |
[Florentijnsch marmer]
Florentijnsch marmer, een soort kunstmarmer, gemaakt van een pap van gemalen marmersoorten. Men maakt er sierlijke vazen en schotels van in Italiaanschen stijl.
| |
[Florentijnsche school]
Florentijnsche school, schilderschool, gesticht door Giovanni Cimabue, geb. 1240.
| |
[Floret]
Floret, schermdegen. Van fr. fleuret.
| |
[Florida]
Florida (sp.), naar sp. Pasqua florida, = Bloem -, d.i. Palm-Paschen, zijnde de dag geweest, waarop de Spanjaard Jn. Ponce (de Leon) in 1513 Florida ontdekte.
| |
[Florijn]
Florijn, gulden. De oudste guldens werden omstr. 1250 te Florence van goud geslagen en vertoonden eene bloem, n.l. eene lelie, vandaar de naam florin. De tegenw. Oostenrijksche florijn is nominaal f 1,20 waard, de Engelsche geldt 2 shillings.
| |
[Florilegium]
Florilegium (lat.), bloemlezing, lett.: verzameling van geplukte bloemen; fig. keur van bijzonder fraaie stukken uit verschillende schrijvers.
| |
[Flos ipse!]
Flos ipse! (lat.), de bloem in den knop. Terent. Eun. II, 4 vraagt Parmeno naar den leeftijd van het meisje, dat Chaerea zoo roemt; en als deze zegt, dat zij zestien jaar is, antwoordt Parmeno: de bloemknop zelf.
| |
[Floskaartjes]
Floskaartjes, een kinderspel, bestaande uit kaartjes met afbeeldingen, die twee aan twee bij elkander behooren, bijv. de Keizer, de Keizerin, enz. en eindigend met het leven en den dood. Sommigen (o.a. Ds. Schultz Jacobi, 1849) zien er eene toespeling in op den Doodendans. Eerder, toespeling op de Middeleeuwsche liefdesage van ‘Flos en Blancflos’ d.i. ‘Bloem (roos) en Witte bloem (lelie)’, als zinnebeelden van liefde en onschuld verpersoonlijkt in Floris en Blanchefleur’, twee gelieven, die na vele avonturen vereenigd, in hetzelfde uur sterven en begraven worden; reeds in den aanvang der 13de eeuw in zuidelijk Frankrijk bekend. Floskaartjes worden ook peutermannetjes genoemd.
| |
[Flossaert]
Flossaert (barg.), water.
| |
[Flosselink]
Flosselink (barg.), visch.
| |
[Flot de ruban]
Flot de ruban (fr.), golvend lint, eerelint.
| |
[Flour City]
Flour City (am.), de meelstad, Rochester (in New-York), naar de vele meelfabrieken.
| |
[Flower City]
Flower City (am.), de bloemenstad, Springfield, de hoofdstad van den staat Illinois, naar de schoonheid harer omstreken.
| |
[Flower of kings]
Flower of kings, Bloem der koningen, lat. Flos regum, naam van koning Arthur, hem het eerst door Joseph van Exeter, een lat. dichter uit de 12e eeuw, gegeven.
| |
[Floyback]
Floyback (barg.), schip.
| |
[Fluch (Das eben ist der - der bösen That, Dass sie fortzeugend immer Böses muss gebären.]
Fluch (Das eben ist der - der bösen That, Dass sie fortzeugend immer Böses muss gebären. Het kwaad moet noodzakelijk altijd alleen kwaad voortbrengen; dat is de vloek der slechte daad. Uit Schiller's Die Piccolomini (1800) V. 1 waar Octavio aan zijn zoon Max verklaart, dat men in den strijd tegen de boosheid, zelf ook booze dingen doet en dat is de vloek van het booze.
| |
[Fluctuat nec mergitur]
Fluctuat nec mergitur, het wordt geslingerd, maar zinkt niet. Devies onder het wapen (een schip) der stad Parijs, zie Parijs.
| |
[Fluctuatie]
Fluctuatie (hand.), het rijzen en dalen van den marktprijs der effecten en andere artikelen. Van lat. fluctuatio, slingering, onrustige beweging.
| |
[Fluflac]
Fluflac (fr.), dans of kruissprong, waarbij de danser de beweging eener zweep nabootst, het been van rechts naar links slaande.
| |
[Flügeln (Auf - des Gesanges]
Flügeln (Auf - des Gesanges, eerste regel van het 9e gedicht uit het Lyrische Intermezzo (1823) van Heine, dat niet het minst door Mendelssohn's heerlijke muziek begeleiding in het geheugen aller beschaafden voortleeft.
| |
[Fluïdisten]
Fluïdisten, aanhangers der leer, dat het dierlijk magnetisme uit een bijzondere vloeistof, fluïdum of fluïdum universale, ontstaat.
| |
| |
| |
[Fluim]
Fluim, slijmvlok. Van gr. phlegma. (stud.) laffe, vervelende kerel.
| |
[Fluistergewelven]
Fluistergewelven, ellipsvormig gebouwde gewelven (welke derhalve twee brandpunten voor de geluidstralen bezitten) waarin de in het eene brandpunt voortgebrachte geluidsgolven na de terugkaatsing zich in het andere vereenigen, terwijl men op de daartusschen gelegen plaatsen niets waarneemt. Merkwaardige voorbeelden daarvan vindt men in de St. Pieterskerk te Rome, in de St. Pauluskerk te Londen en elders.
| |
[Fluiten.]
Fluiten. De gewoonte om door fluiten zijn afkeuring te kennen te geven is zeer oud. Wij lezen, dat Philippus van Macedonië aan de Olympische spelen door de Peloponesiërs werd uitgefloten. Wat Racine in een van zijn epigrammen zegt:
‘Quand sifflets prirent commencement,
C'est - j'y jouais, j'en suis timoin fidèle -
C'est à l'Aspar du sieur de Fontenelle’
is een stekelige aardigheid, gericht tegen zijn mededinger.
| |
[Fluks]
Fluks (afr.), vlug, flink, 'n flukse vent = ferme vent; 'n flukse stap = flinke stap; flukse rente = hooge rente.
| |
[Flume]
Flume (am.), van lat. flumen (stroom), kunstmatige beek, die door een kanaal met houten bedding stroomt; het water wordt er in uitgestort door reservoirs. De flume dient tot vervoer van gekapt hout in bergstreken.
| |
[Flunky]
Flunky (am.), lett. livreiknecht; een vleiende flikflooier, die hooggeplaatste personen naloopt, en zich in hunne nabijheid verbeeldt, deel te hebben aan hunne grootheid. Flunkyism is het laagste waartoe iemand kan dalen; van de ‘veile pers’ sprekend, gewaagt men ook van flunkyism.
| |
[Flux de bouche]
Flux de bouche (fr.), eig. speekselvloed. Rederijkheid, radheid en gladheid van tong.
| |
[Fly-away]
Fly-away of Cape fly-away, zie Fogbank.
| |
[Focus]
Focus (rom.), de haardstede, eenvoudig bestaande uit een ijzeren plaat of een steenen vloertje, waarop het vuur brandde, eene heilige plaats. De vluchteling, die zich daar nederzette, was onschendbaar. Als de algemeene focus der stad Rome gold de tempel van Vesta; overdrachtelijk de woning, en verder het brandpunt of middelpunt der beweging.
| |
[Fodor (Museum -]
Fodor (Museum -, verzameling van schilderijen te Amsterdam, bijeengebracht door den koopman Carel Joseph Fodor, aldaar, en bij diens dood (24 Dec. 1860) aan de stad vermaakt met de huizen, daartoe behoorend. Het gebouw bevat ook den ‘Atlas van Amsterdam’, in 1878 door Louis Splitgerber († Dec. 1879) aan de stad vermaakt.
| |
[Foedraal]
Foedraal, doos voor kostbaarheden, instrumenten enz. waarin het voorwerp juist past; los overkleedsel van gewast linnen, vóor eene halve eeuw nog gebruiklijk ter bescherming bij slecht weer van den kostbaren vilten hoed; verder voor allerlei andere zaken in zwang. Ook thans nog bij het leger, om vaandels, standaarden of fanions te beschermen.
| |
[Foekepot]
Foekepot, of rommelpot, op de Veluwe en in Overijsel een pot met een blaas bespannen, in welks midden een stok gebonden is; door de vochtige hand om den stok op en neder te bewegen, ontstaat een brommend geluid, dat tot accompagnement voor vastenavondliedjes dient. Van foeken = stooten, stommelen.
| |
[Fogbank]
Fogbank (eng.), (zeet.), mistbank, nevelbank, denkbeeldig land, dat men bij mistig weder in volle zee waant te bespieden. Ook eigenaardig uitgedrukt als Cape fly-away (kaap Vlieg-weg).
| |
[Fog-bow-dog-eater]
Fog-bow-dog-eater (eng.), ne-vel-boog-hond-vreter, voor regenboog bij zwaren mist in volle zee, daarom mistvreter geheeten, omdat hij een voorteeken is van een fluks optrekken van den nevel.
| |
[Föhn]
Föhn, geweldige wind, die over de Alpen strijkt.
| |
[Foi]
Foi (wap.), twee in elkaar geslagen handen, faasgewijs.
| |
[Fok (De - opzetten]
Fok (De - opzetten, den bril opzetten, omdat deze op den neus gezet wordt, die, als de boegspriet voor het schip, evenzoo voor het aangezicht uitsteekt, terwijl bovendien de bril tot behulp der oogen dient, evenals de fok tot versterking der achterzeilen.
| |
| |
| |
[Fokje]
Fokje (barg.), het gezelschap.
| |
[Fokkehals (Hij trekt aan de -]
Fokkehals (Hij trekt aan de -, hij krijgt stank voor dank; omdat de loos van de fokkehals onder 't galjoen (geheim gemak voor de matrozen) hangt, en men aan de fokkehals trekkend wel eens iets anders dan zeewater over 't lijf krijgt.
| |
[Fokkemast]
Fokkemast, de voorste mast, bestaande uit mast, voorsteng en voorbramsteng.
| |
[Fokken]
Fokken (k.m.a.), hebben.
| |
[Fokken]
Fokken (barg.), gaan loopen, vluchten.
| |
[Foks]
Foks (barg.), goud; fokse fok = gouden bril.
| |
[Foks malogemer]
Foks malogemer (barg.), goudsmidswinkel.
| |
[Fokse oksener]
Fokse oksener (barg.), gouden horloge.
| |
[Fokse veemstekers]
Fokse veemstekers (barg.), gouden ringen.
| |
[Folie d'Espagne]
Folie d'Espagne (fr.), lett. Spaansche dwaasheid: een nu eens sneller dan langzamer dans in ¾ maat; ook de muziek van dien dans, n.l. oorspronklijke Spaansche dansmelodie van eenvoudig, ernstig karakter, waarin de nationale trots herkend wordt, meestal in een moltoonaard gezet.
| |
[Folieeren]
Folieeren (hand.), de bladzijden van een boek nummeren.
| |
[Folies-Bergère]
Folies-Bergère, zie bij Serpentine.
| |
[Folio]
Folio, van 't lat. folium, blad, ééns gevouwen, dus twee bladen of vier bladzijden.
| |
[Folio]
Folio (hand.), de bladzijde van een koopmansboek; het cijfer eener bladzijde.
| |
[Folklore]
Folklore (de, niet het) (eng.) volkleer, volkskunde, volkswezen, d.i. de verzameling van alle overleveringen, meeningen, zeden en gewoonten, bijgeloof, taaleigen, sprookjes, liederen, spotnamen enz. van een volk, inzonderheid der lagere volksklasse. Volksleer drukt eigenlijk een ander begrip uit.
| |
[Folterwerktuigen]
Folterwerktuigen, deze werktuigen heetten euphemistisch o.a. de Spaansche (Poolsche) Bok, de Spaansche laars, (beenschroeven), de gespekte haas (rol met spitse punten), de ijzeren handschoen, de Pommersche muts, de Lüneburger stoel, de Spaansche kap, de Deensche mantel, de ijzerenjonkvrouw, de appel enz.
| |
[Fondant]
Fondant (wap.), neerschietend op een prooi (vogels).
| |
[Fonke]
Fonke (barg.), vuur.
| |
[Fonkaart]
Fonkaart (barg.), hout.
| |
[Fonds]
Fonds (hand.), het oorspronklijke vermogen eener handelszaak; publiek fonds, (zie Effecten en Staatspapieren).
| |
[Fonne (En]
Fonne (En - (wap.), zie Neêrgehurkt.
| |
[Fontange]
Fontange (fr.), lichte strik op het kapsel der dames, hoog kapsel. Naar Mademoiselle de Fontange, maîtresse van Lodewijk XIV, die bij hevigen wind genoodzaakt was, haar kapsel door een lint op te houden, waarvan de strikken op het gelaat vielen. Den koning behaagde dit kapsel zoozeer, dat hij haar verzocht, den geheelen avond geen ander kapsel te dragen. Den volgenden dag droegen ook de andere hofdames dit kapsel, en van het hof van Frankrijk zijn ze naar bijna alle hoven van Europa overgebracht. Ook: opnaaisels onder aan de japonnen.
| |
[Fontein]
Fontein (wap.) 1o een gewone fontein; 2o zie Koek.
| |
[Fonteinkoek]
Fonteinkoek, stedelijk beroemd gebak te Schoonhoven. Naar den naam van den eersten bakker.
| |
[Fontenel]
Fontenel, (diminutief van fontana, ital. = fontein, bron), opening in het vleesch ter afleiding van kwade sappen, kunstzweer, Fr. fontanelle, dat ook fonteintje beduidt.
| |
[Food for powder]
Food for powder (eng.), kanonnenvleesch, fr. chair à canon, hgd. Kanonenfutter. Karakteristieke naam voor krijgslieden, die naar den slag gaan. In Shakespeare's ‘Henry IV’ een woord van Falstaff, (IV, 2), die na 's Konings geld bijna geheel opgemaakt te hebben, voor het restant een ellendig zoodje soldaten heeft aangeworven, en nu den Prins betuigt, dat ze stellig goed genoeg zijn voor kanonnenvleesch.
| |
| |
| |
[Fooi (Op de bonne - loopen]
Fooi (Op de bonne - loopen (fr.), op goed geluk uitgaan op avonturen, zonder gegrond vermoeden van slagen, klaploopen. Van fr. bonne foi, goed vertrouwen, n.l. op de hulpvaardigheid van anderen.
| |
[Fool of fortune]
Fool of fortune, speelbal der fortuin, lett. dwaas van het geluk. Shakespeare, King Lear, IV, 6, in Timon of Athens, III, 6, en in den vorm ‘fortune's fool’ in Romeo and Julia, III, 1, de man, met wien het fortuin of het noodlot speelt, dien het ‘voor den gek houdt.’
| |
[Foolscap]
Foolscap (eng.), een bijzondere vorm van een boek, verbastering van het Ital. foglio-capo, foliovorm van een vel. Uit dit misverstand kwam reeds in den oudsten tijd het watermerk in Eng. papier voor, a fool's head met kap en bellen.
| |
[Football]
Football (sport), wordt in de open lucht en meestal door twee elftallen gespeeld, waarbij de eene partij met den voet een met leder bekleeden elastieken bal door 't doel (goal) van de tegenpartij zoekt te trappen. Voor dit spel van Engelschen oorsprong bestaan vereenigingen of clubs, die football-matches (wedstrijden) houden.
| |
[For Brutus is an honourable man,
So are they all, all honourable men.]
For Brutus is an honourable man,
So are they all, all honourable men.
Want Brutus is een eerlijk man,
Dat zijn ze allen, allen eerlijke mannen.
Shakespeare, Julius Caesar, III, 2, woorden van Antonius bij het lijk van Caesar; Brutus heeft Caesar gedood en hem allerlei kwaad verweten; Antonius zegt (en bewijst) het tegenovergestelde, maar vermeldt telkens, dat Brutus het omgekeerde zei en stelt dezen niet in het ongelijk, maar zegt (ironisch) dat Brutus en zijne aanhangers toch eerlijke menschen zijn.
| |
[For o' that and o' that]
For o' that and o' that (eng.), in weerwil van alles, uit Burns in het gedicht Is there for honest poverty, enz.
| |
[For the rain it raineth every day]
For the rain it raineth every day, want de regen valt iederen dag. Uit Shakespeare, King Lear, III, 2, waar de nar dat telkens herhaalt.
| |
[Forceetje (Een]
Forceetje (Een - (mil.), arrest forcé (officieel, arrest zonder acces), zwaar arrest voor officieren, waarbij het ontvangen van bezoek verboden is. Slechts op officieren toepasselijk.
| |
[Force]
Force, (wap.), zie Schapenschaar.
| |
[Forcené]
Forcené, (wap.), zie Woedend.
| |
[Forceps]
Forceps, (lat.), tang; in de krijgskunst een slagorde in den vorm eener V, welke men tegenover den cuneus, de wigvormige slagorde des vijands, overstelde.
| |
[Forel]
Forel, (wap.), visch v. zilver gevlekt v. keel, in sterk gebogen houding. De wapens, waarin hij voorkomt, zijn meest van Duitschen oorsprong.
| |
[Forelschimmel]
Forelschimmel, paard met roode plekjes, geteekend als de forel (riviervisch).
| |
[Forensen]
Forensen, op markten rondtrekkende kooplui, die geen vast verblijf hebben. Uit forenses (lat.) meerv. van forensis - wat tot de markt (forum) behoort. Thans noemt men ook hen alzoo, die in de stad hunne zaken uitoefenen, doch elders wonen. Deze laatste benaming werd te Amsterdam van de Duitschers overgenomen, toen men er op uit was de belasting ook van buitenwonenden te heffen.
| |
[Forest City]
Forest City, (am.), de woudstad, Cleveland (Ohio), naar de vele pronk- en schaduwboomen in de straten der stad.
| |
[Foresters (Ancient order of -]
Foresters (Ancient order of -, omstr. 1640 opgerichte vereeniging in Engeland, oorspronkelijk van boschwachters, doch in 1836/45 opgelost in de tegenwoordige Ancient Order, welke ook te Amsterdam sedert 1880 een district telt met drie afdeelingen, dat het nummer 6762 draagt. Over de gansche wereld telt die Order een millioen leden, verdeeld over meer dan 8000 afdeelingen. Het hoofddoel is philanthropie en humaniteit, waarvan de beoefening geheel geschoeid is op de leest der vrijmetselarij.
| |
[Forewarned is fore a'rmed]
Forewarned is fore a'rmed, (eng.), van te voren gewaarschuwd is vooruit gewapend, fr. un homme averti en vaut deux.
| |
| |
| |
[Forfeits]
Forfeits, (sport), bij wedrennen, de inleggelden.
| |
[Forlane]
Forlane, (it.), verouderde vroolijke Italiaansche dans in 6/4 of 6/8 maat.
| |
[Forma, (In optima]
Forma, (In optima - (lat.), in den besten vorm, naar den eisch. Van lat. optimus (best) en forma (vorm).
| |
[Formaliteiten]
Formaliteiten, (hand. en rechtspl.), vormen, die in acht genomen moeten worden, om de geldigheid eener zaak te kunnen bewijzen.
| |
[Forme, (En]
Forme, (En - (wap.), neergehurkt (hazen).
| |
[Formeeren]
Formeeren, (hand.), maken, bijeenbrengen, samenstellen.
| |
[Formosa facies muta commendatio]
Formosa facies muta commendatio, (lat.), een schoon gelaat is een stilzwijgende aanbeveling, Publilius Syrus, Sententiae.
| |
[Formosum pastor Corydon ardebat Alexin]
Formosum pastor Corydon ardebat Alexin, (lat.), Corydon de herder brandde van liefde voor den schoonen Alexis. Verg., Ecl. II, 1.
| |
[Formulo abjurationis]
Formulo abjurationis, (lat.), afzwerings-formulier; formulier, dat de heidenen in den vroegsten Christen-tijd moesten nazeggen, als het hun door den geestelijke werd voorgezegd, bij hun overgang tot het Christendom. Daarin werden hunne voornaamste afgoden één voor één opgeteld.
| |
[Formula Concordiae]
Formula Concordiae (lat.), eendrachts-verklaring, waarmede de kerkelijke twisten onder de Lutherschen in Duitschland in de 16e eeuw ten slotte eindigden.
| |
[Formule]
Formule, algemeene regel in bepaalden vorm uitgedrukt. Van lat. formula, diminutief van forma (vorm).
| |
[Formulier]
Formulier, vastgestelde vorm, waarin eene zaak onder woorden wordt gebracht. Kerkelijk: verklaringen, belijdenissen, toespraken aan welker bewoordingen niet mag veranderd worden.
| |
[Fornacalia]
Fornacalia, (rom.), feest ter eere van Fornax, de godin van het koren roosteren en broodbakken. Zij, die op dit feest verzuimd hadden te offeren, behoorden dit verzuim te herstellen op den laatsten dag der Quirinalia (z. ald.), welke dag hierom Feria stultorum (feest der domkoppen) heette.
| |
[Fornarina]
Fornarina, (it.), la bella Fornarina, de schoone bakkerin, een der schoonste schilderijen van Rafaël.
| |
[Fornuis]
Fornuis, kooktoestel, naar lat. fornax = oven.
| |
[Fourierisme]
Fourierisme, zie Garantismus.
| |
[Forster]
Forster, boschwachter, veldwachter, houtvester. Van forestier, voormaals een adellijke titel, uit mid.-lat. foresta = bosch, fr. forêt.
| |
[Forte]
Forte, (muz. it.), verkort (f) sterk, fortissimo (ff) zeer sterk, mezzoforte (mf) matig sterk, fortepiano (fp) sterk en daarop weer dadelijk zacht, pocofÇ«rte (pf) een weinig sterk, più forte (pf) sterker.
| |
[Fortes fortuna adiuvat]
Fortes fortuna adiuvat, (lat.), het geluk helpt de dapperen, het eerst bij Terentius, Phormio I, 4, 25 en bij een groot aantal andere schrijvers.
| |
[Fortiori, (A]
Fortiori, (A - tlat.), sterker gezegd.
| |
[Fortiter in re, suaviter in modo]
Fortiter in re, suaviter in modo, (lat.), krachtig in 't handelen, zacht in de wijze van uitvoering. Dit gezegde zal afkomstig zijn van den vierden Jezuïten-Generaal Aquaviva (1543-1615), die in zijn ‘Industriae ad curandos animae morbos’ (Venetië 1606) zegt: dat de wijze van uitvoering der regeering sterk en mild moet zijn, leert niet alleen het gelijke gezag van de heilige vaderen, maar leeren ook in ruime mate onze wetsbepalingen’. Na de uitvoerige uiteenzetting van deze grondstelling eindigt hij met de woorden Fortes in fine assequendo et suaves in modo assequendi simus (Laat ons sterk zijn in het streven naar het doel, en zacht in de wijze, waarop wij er naar streven).
| |
[Fortuna caeca est]
Fortuna caeca est, (lat.), het geluk is blind. Cicero, Laelius II, 54.
| |
[Fortuna audaces juvat]
Fortuna audaces juvat, (lat), de fortuin (het goed geluk) helpt hen, die durven (de stoutmoedigen). Zie Audaces.
| |
[Fortmanoeuvre]
Fortmanoeuvre, deel van een spiegelgevecht, waarbij eene troepenmacht, bestaande uit de vier wapens (infanterie, cavalerie, artillerie en genie) als verdeiger optreedt, terwijl een aanvrller, insgelijks uit de vier wapens saam- | |
| |
gesteld, de door die macht bezette bewakings- en verdedigingslijn tracht door te breken.
| |
[Fortunatushoedje]
Fortunatushoedje en beurs. Fortunatus, de held van een ouden volksroman, kreeg van vrouw Fortuna een beurs, die nooit leeg van goudstukken werd, en ontkaapte den Sultan van Perzië een hoed, die hem overal heenbracht, waar hij wenschte. Ondanks deze gaven der fortuin, die hij ook na eenigen tijd verloor, had hij een leven vol wederwaardigheden en tegenspoeden, welke juist den roman zoo geliefd bij het volk maakten. De oudste Duitsche druk is van 1502, de laatste Nederlandsche van 1796.
| |
[Fortune-hunters]
Fortune-hunters, (am.), lett. geluksjagers, of chevaliers d'industrie, de bewoners van Idaho; ook wel cutthroats (keelafsnijders) geheeten.
| |
[Forum]
Forum, (jur.), het gerecht, waarvoor iemand moet worden gedagvaard, is zijn forum. Bekende rechtsregel: Actor sequitur forum rei = de eischer volgt het forum des gedaagden, d.w.z. de zaak moet aanhangig gemaakt worden bij den rechter, tot wiens rechtsgebied de gedaagde behoort; - een regel, die alleen voor persoonlijke rechtsvorderingen, en in handelszaken niet onbeperkt, geldt. In verband hiermede: ‘Vóor het forum der kritiek, des gewetens’, enz. - Bij de oude Romeinen was forum een vierkant stadsplein voor het daaglijksch verkeer, handel-, gerechts- en geldzaken: het marktplein.
| |
[Forwards]
Forwards, (sport), de vier personen, die bij het voetbalspel in 't derde gelid vóor den goalkeeper (doelverdediger) staan.
| |
[Fossa Corbulonis]
Fossa Corbulonis, (lat.), het kanaal tusschen Maas en Rijn, pl. m. 50 n.C., op last van den rom. veldheer Corbulo gegraven; van lat. fossa (gracht).
| |
[Fossa Drusiana]
Fossa Drusiana, Drususgracht, naar den Romeinschen veldheer Drusus, die het liet graven ter verbinding van den Rijn en de Zuiderzee.
| |
[Fossa Ottoniana]
Fossa Ottoniana, de gracht van Otto I, keizer van Duitschland († 973), welke gracht als scheidsgrens tusschen het Roomsche Rijk en Frankrijk, van de St. Jacobs-Brug tot in de Hont liep. Die gracht mag dus niet met dezen Scheldetak vereenzelvigd worden.
| |
[Fossielen]
Fossielen, overblijfselen van voorwereldlijke dieren of planten. Van lat. fossilis, d.i. (uit de aarde) opgedolven.
| |
[Fossores]
Fossores, (lat.), doodgravers in de Oud-Christelijke Kerk, vooral die in de Catacomben dienst deden. Uit fodere = graven.
| |
[Foulant]
Foulant, (wap.), iets oppikkend (hoenders), zooals de eenden in het wapen der familie Duyck.
| |
[Four-in-hands]
Four-in-hands, (eng.), vierspan. Letterl. ‘vier (paarden) in de hand’, nml. die uit de hand gereden worden. Lord Chesterfield verklaarde: ‘geen schriftlijk bewijs, of ik zie kans er met een four-in-hands doorheen te gaan’, d.i. zulk eene ruime uitlegging laat het toe.
| |
[Fourcheté]
Fourcheté, (wap.), gevorkt (kruis).
| |
[Fourragères]
Fourragères, (mil.) in plaats van brandebourgs (z.a.) halssnoeren-versiersel bij groot-militair tenue.
| |
[Foxes]
Foxes, (am.), vossen, de inwoners van Maine, die evenals de bewoners van vele andere staten, diernamen tot spotnaam hebben, zonder dat men veelal weet, wat de keus van den naam bepaalde.
| |
[Foyer]
Foyer, koffiekamer van den schouwburg; van gelijkl. fr. = haard, haardstede.
| |
[Fra]
Fra, (it.), Fray (sp.), Frei of Frade (port.), lett. broeder, titel voor de kloostergeestelijken van enkele orden, o.a. Franciscanen, Capucijnen en Dominicanen in Italië, Spanje, Portugal en Spaansch Amerika.
| |
[Fra diavolo]
Fra diavolo, (it.) broeder duivel, eig. Michael Pezza, eerst monnik onder den naam Fra angelo (broeder engel), daarna in dienst bij eene rooverbende in Calabrië en Napels, in 1806 te Napels opgehangen, nadat hij Jozef Napoleon en de Franschen in die streken veel afbreuk had gedaan.
| |
[Fraeze]
Fraeze, (wap.), geplooide halskraag, fr. fraise (staande kraag).
| |
| |
| |
[Fragmenten, (Wolfenbüttelsche -]
Fragmenten, (Wolfenbüttelsche -, door Lessing uitgegeven in zijne verzameling Zur Geschichte und Litteratur, aus den Schätzen der Herzöglichen Bibliothek zu Wolfenbüttel (1774-1778). Deze fragmenten, met groote scherpzinnigheid geschreven, getuigen van hevige vijandschap tegen den geopenbaarden godsdienst; Lessing's vaderlijke vriend Reimarus was er de schrijver van.
| |
[Frailty, thy name is woman]
Frailty, thy name is woman, (eng.), zwakheid, uw naam is vrouw. Shakespeare, Hamlet I, 2, waar Hamlet zich beklaagt, dat zijne moeder zoo dadelijk zijn edelen vader vergeet, en diens ellendigen broeder trouwt. Beter aldus: Frailty thy name is, woman (zwakheid is uw naam, o vrouw!)
| |
[Fraise]
Fraise, (wap.), zie Kraag.
| |
[Frambosiae]
Frambosiae, (barb.-lat.), wratten of pokken op de huid, in de gedaante van moerbeziën of frambozen; Indiaansche pokken of frambozenuitslag (= yaws).
| |
[Framea, frame]
Framea, frame, spies, licht en zeer scherp wapen der oude Germanen; Tacitus, Germ. VI.
| |
[Français (Les -]
Français (Les -, (fr.), de naam, dien men te Parijs geeft aan het Théâtre-Français, ook genoemd la Maison de Molière.
| |
[France (Jeune -]
France (Jeune -, het jonge Frankrijk, Barbe à la j. Fr. = een ringbaard om de kin omstreeks 1840, toen, behalve door studenten, die 't eerst onlangs begonnen hadden, knevels alleen door militairen gedragen werden, volle baarden niet dan door sappeurs.
| |
[France (La - est assez riche pour payer sa gloire]
France (La - est assez riche pour payer sa gloire, Frankrijk is rijk genoeg om zijn glorie te bekostigen, gezegde ten onrechte aan Guizot toegeschreven (Ed. Grenier. Souvenirs litteraires 1893). Inderdaad blijkt het door John Lemoinne, († 1892) omstreeks 1846 voor het eerst in zijn opstel van het Journal des Débats over de kosten eener expeditie naar Madagascar te zijn gebezigd.
| |
[France (La - marche à la tête de la civilisation]
France (La - marche à la tête de la civilisation (fr.), Frankrijk staat (eigenlijk) loopt aan het hoofd der beschaving. Het gezegde is ontleend aan de Histoire générale de la civilisation de l'Europe (1845) van Guizot († 1874) en wel aan de eerste dier reeks, in de Sorbonne gehouden lezingen. Eigenlijk schreef hij echter, dat Frankrijks eigenschappen (helderheid van geest, sympathieke aard, enz.) het land bijzonder geschikt maakten, ‘à marcher à la tête de la civilisation européenne.’
| |
[France, (Ton de]
France, (Ton de - (muz.), een lagere stemming dan de kamertoon; bij de internationale regeling van den diapason (z.a.) stelde Frankrijk alleen dien lager dan de anderen.
| |
[Francescone]
Francescone, Toscaansche zilveren munt van 4 fiorini of f 2.70 Ned.
| |
[Franceschino]
Franceschino, = ½ Francescone.
| |
[Franché]
Franché, (wap.), zie Fimbrié.
| |
[Franchigia]
Franchigia, (ital)., (fr. la Franchize), het recht van vrijkwartier, d.i. het recht der Fransche gezanten te Rome, van hunne woonverblijven in de eeuwige stad als schuil- en wijkplaatsen, voor toevluchtsoorden te doen gelden. Paus Innocentius XI hief omstreeks 1680, toen hij met Lodewijk XIV in onmin lag over de uitoefening van sommige regaliën in Frankrijk dit recht op.
| |
[Franchise]
Franchise, (jur.), eene zoodanige schade, waarvoor de zee-verzekeraar uit kracht van een beding niet aansprakelijk is, omdat ze beneden een zeker percentage blijft.
| |
[Franciade]
Franciade, tijdruimte van vier schrikkeljaren in de eerste Fransche republiek.
| |
[Francijn]
Francijn, een soort fijn perkament, Fransch fabrikaat, daarnaar: een boek in dat perkament gebonden.
| |
[Franciscaner-orden]
Franciscaner-orden, (r.-kath.), de orden door den H. Franciscus van Assisi gesticht, in de 1ste helft der 13e eeuw. St. Franciscus gaf drie regels: den 1en regel, een kloosterregel voor mannen; 2en regel, een kloosterregel voor vrouwen (de Clarissen); 3den regel, voor mannen en vrouwen, die in de wereld leven. De mannen, die volgens den 1en regel leven, hebben zich in den loop der tijden in drie van elkander onafhanklijke erden gesplitst namelijk 1o. de Minderbroeders (gewoonlijk nog Franciscanen genoemd;) 2o. de Capucijnen; 3o. de Conventualen of Minoriten.
| |
| |
| |
[Franco]
Franco, volgens de sage de stamvader der Franken, en een zoon van Antenor, een held uit den Trojaanschen oorlog.
| |
[Francogallisch]
Francogallisch, merovingisch, tot de eerste dynastie der Fransche koningen behoorend.
| |
[Francs tireurs]
Francs tireurs, (fr.), Fransche vrijwilligers, niet tot de geregelde troepen behoorende, die de Duitschers in 1870-71 bevochten.
| |
[Frank]
Frank, algemeene naam der Europeërs in de Levant.
| |
[Frank]
Frank, Fransche zilveren munt, thans pl. m. f 0.47 waard. De zilveren franken dagteekenen van 1574; vóór dien tijd had men reeds gouden munten, die franc à pied en franc à cheval heetten. De frank is, behalve in Frankrijk, ook de grondslag van 't muntstelsel in België, Luxemburg en Zwitserland en met inheemschen naam ook in Spanje, Italië, Rumenië, Griekenland en eenige Zuid-Amerikaansche Staten. Van 1811-1813 zijn te Utrecht ook francs geslagen, met veelvouden en onderdeelen.
| |
[Franken]
Franken, (barg.), de ratelwachts.
| |
[Frankforter -, (De - filosoof]
Frankforter -, (De - filosoof, Göthe, die te Frankfort a/M is geboren.
| |
[Frankrijk, (De twee zonnen van -]
Frankrijk, (De twee zonnen van -, de dichter Victor Hugo († 1885) en Ferdinand de Lesseps († 1894) de ontwerper der doorgraving van het Suez-kanaal. Aldus het eerst betiteld door den schilder Bonnat te Parijs. Deze had het portret van den eersten beroemden man gemaakt, en zou dat van den ander schilderen. Victor Hugo zat in een hoek van het atelier, toen De Lesseps binnentrad. De heeren groetten elkaâr als vreemden, tot groote verwondering van Bonnat. ‘Wat!’ riep hij uit, ‘kent gij elkander niet? Als het niet onmooglijk klonk, zou ik u aan elkaar voorstellen als ‘de twee zonnen’. Toen trad De Lesseps met uitgestoken hand op den dichter toe, en zei: ‘Hugo!’ en Victor Hugo deed evenzoo, en riep: ‘De Lesseps!’
| |
[Fransch afscheid nemen, (Een -), Fransch compliment maken (een -]
Fransch afscheid nemen, (Een -), Fransch compliment maken (een -, een gezelschap ter sluiks verlaten zonder iets te zeggen; hgd. sich Französisch empfehlen; fr. se retirer à l'anglaise; eng. to take a french leave.
| |
[Fransch kruis]
Fransch kruis, (wap.), kruis waarvan de armen eindigen in (heraldieke) leliën.
| |
[Fransch met hair]
Fransch met hair, het gebroken Fransch, dat de Franskiljons in Vlaanderen spreken.
| |
[Fransch van Centraal-Azië (Het -]
Fransch van Centraal-Azië (Het -, het Perzisch, dat daar algemeen bekend is en gesproken wordt.
| |
[Fransche titel]
Fransche titel, voorhandsche = voorloopige titel (fr. faux titre = niet de goede titel), eerste blad in sommige boeken, vóór den meer uitvoerigen titel, waarop de naam van den schrijver, de plaats van uitgave enz., geplaatst is.
| |
[Franschen slag, (Met een -]
Franschen slag, (Met een -, niet deeglijk, grondig of nauwkeurig. Verbastering van voorhandschen slag, en dit weer afkomstig van het rijden met een langspan of voorspan, waarbij de voorste paarden zoo heel veel van de zweep niet voelen.
| |
[Franschepies]
Franschepies, (timmerl.), frontispice.
| |
[Franschman van het Oosten]
Franschman van het Oosten, Europeesche titel van den Arabier, wegens zijne beleefdheid.
| |
[Franskiljon]
Franskiljon, verfranschte Vlaming, voorstander van Fransche taal en zeden onder de Vlamingen. Men spreekt in Vlaanderen ook van Waalsche franskiljons of franskiljonsche Walen.
| |
[Frascati]
Frascati, naam van een gebouw met groote zaal te Amsterdam in de Nes, oorspronklijk bestemd voor muzieken zanguitvoeringen, tooneelvoorstellingen, bals en derg.; later tot verkooplokaal ingericht, z.v.a. tuinzaal; naar Frascati, - eig. meervoudsvorm van ital. frascato = priëel, - het oude Tusculum, niet ver van Rome, beroemd om zijne heerlijke ligging aan de helling van het Albanisch gebergte; zoodat vele rijke Romeinen daar hunne villa's hadden. (Zie Tivoli).
| |
[Frater]
Frater, (lat.), broeder, vóór drie eeuwen de titel, waarmee men den chirurgijn, tevens barbier der kompagnie, in het leger aanduidde.
| |
| |
| |
[Fraterheeren]
Fraterheeren, (r.k.), broeders van het gemeene leven, een in de Nederlan, den ontstaan godsdienstig genootschap ter vernieuwing en bevordering van het gemeenschaplijk leven der geestelijken. Het werd in de 14e eeuw gesticht te Deventer door Geert Groote of de Groot.
| |
[Fratres Gaudentes]
Fratres Gaudentes, geestlijke ridderorde, gesticht door den Dominicaner monnik Bartholomeus in 1233, met het doel, om de orde en veiligheid, die door de twisten der Guelfen en Ghibellijnen gestoord was, in de Italiaansche steden te herstellen. In Treviso bleef deze orde bestaan tot in de 18e eeuw.
Zij werden spottend Fratres Gaudentes, (vroolijke Broeders) genoemd wegens hun vrije opvatting van het orde-leven. De eigenlijke naam was: Ordo militiae Beatae Mariae; Dante wraakt hun weelderig leven in Inferno 23, vs. 103.
| |
[Fratrum quoque gratia rara est]
Fratrum quoque gratia rara est, (lat.), zelfs onder eigen broeders is de gunst zeldzaam. Orid., Metamoph. I.
| |
[Frauenirage]
Frauenirage, (hgd.), de kwestie der emancipatie van de vrouw.
| |
[Freda]
Freda of Ferda, ‘denklijk alremogenste goddinne gheheten fera, die wi nu onse sprake hieten firdi, ende vieren dye opten VI, dach van der weken ende naamen die firdendach’; gelijk, volgens de oude Holl. Divisiën Kronyk (Leiden, 1517) fo. 44b, de Friesche prins Hengtst aan Vortigern, der Britten koning (omstr. 446-49 n.C.) zal hebben gezegd. Deze godin eerden de Friesche vrouwen bij Stavoren, en de maagden aanbaden haar als Meda.
| |
[Frederik]
Frederik, (barg.), voet.
| |
[Frederik d'or]
Frederik d'or, Deensche gouden munt, ter waarde van acht gulden Ned.
| |
[Frederik Hendrik (De mantel van -.]
Frederik Hendrik (De mantel van -. In den tijd des Actiehandels (z. ald.) schermde men veel met den ‘mantel van Frederik Hendrik.’ Deze vorst had n.l. een plakkaat der Staten van Holland vernieuwd, waarbij de koop van actiën nul werd verklaard, indien de verkooper de stukken op den dag der levering niet in zijn bezit had. Zij, die dus in 1720 gevaar liepen, veel te verliezen, beriepen zich op dat plakkaat om zich voor schade te dekken.
| |
[Frederiks]
Frederiks, (barg.), scheenen.
| |
[Frederiks hooren schuiven]
Frederiks hooren schuiven, (barg.), hooren loopen.
| |
[Fredon]
Fredon, (fr., muz.), korte roulade, triller.
| |
[Freeholder]
Freeholder, (eng.), bezitter of eigenaar; bezitter van een vrijleen of een leengoed gedurende zijn leven of als overerflijk eigendom. In Amerika een onafhanklijk grondeigenaar.
| |
[Freesoiler]
Freesoiler, (am.), bewoner van een vrijstaat; in de parlementaire twisten, die den opstand der Zuidelijke Staten voorafgingen, aanhanger der stelling, dat de slavernij tot de Staten, waar ze reeds bestond, beperkt zou blijven en in alle nieuwe Staten zou worden uitgesloten.
| |
[Freestone-State]
Freestone-State, (am.), hard- of bouwsteen-staat, nml. Connecticut, zoo genoemd naar de vele steengroeven, die daar zijn. Ook wordt deze Staat met zinspeling op het karakter harer bewoners Land of steady habits, land der vaste gewoonten, genoemd.
| |
[Freetrader]
Freetrader, (eng.), voorstander van den vrijen handel, zonder beschermende rechten.
| |
[Fregatvogel]
Fregatvogel, een tusschen de keerkringen verblijvende zwemvogel, met een vlucht van drie tot vijf ellen. Naar de snelheid zijner vaart aldus geheeten.
| |
[Freischütz]
Freischütz, lett. vrijschutter, volgens de sage een schutter, die zich door een verbond met den Duivel zoogenaamde vrijkogels verschafte; in de door Carl Maria von Weber gecomponeerde opera, wordt deze sage behandeld.
| |
[Frères aux ânes]
Frères aux ânes, (fr.) (r.k.), ezelbroeders, Orde van Trinitariërs, eene in 1198 door Jean de Matha (naar wien zij ook Mathurins heetten) en Felix de Valois gestichte aan de H. Drieëenheid (Triniteit) gewijde orde, die tijdens de Kruistochten de bevrijding van Christen-slaven bezorgde. Zij reden op ezels (ânes).
| |
[Frères d'alliance]
Frères d'alliance, zie verbondsbroeders.
| |
| |
| |
[Frères provençaux]
Frères provençaux, tot vóor korten tijd het kostbaarste restaurant te Parijs, waar diners van fabelachtigen prijs werden gereed gemaakt, naar een voormalig klooster.
| |
[Freronisme]
Freronisme, bittere, ongenadige boekbeoordeeling; naar Freron, een Fransch bellettrist en scherp recensent, den verklaarden vijand van Voltaire (1719-1776).
| |
[Fresco]
Fresco, (it.), muurschildering in een laag van zand en kalk met waterverf uitgevoerd. Van it. al fresco versch, omdat de kleuren moeten worden aangebracht, als de kalk nog nat is.
| |
[Fresh starters. (The]
Fresh starters. (The -, sedert Maart 1895 te New-York een club van aanzienlijke jongelieden, die zich een wedstrijd in het weldoen ten doel stelt. Ieder lid moet op elke veertiendaagsche vergadering een geval kunnen meedeelen, waarin hij iemand, die in ongelegenheid verkeerde, in de gelegenheid heeft gesteld er bovenop te komen, - a fresh start gegeven heeft. Om de drie maanden worden de gevallen, waarin de hulp gebaat heeft, op het credit van de betrokken Starters gebracht, en aan het eind van het jaar wordt een zilveren eereteeken uitgereikt aan het lid, dat de meeste menschen met succes geholpen heeft.
| |
[Fret]
Fret, zie Latwerk.
| |
[Freteeren]
Freteeren, (hand.), een schip uitrusten of bevrachten.
| |
[Fretté]
Fretté, (wap.), zie Latwerk.
| |
[Freude, schöner Götterfunken]
Freude, schöner Götterfunken, vreugde, schoone sprank der goden, eerste regel van Schiller's gedicht An die Freude, waarvan het finale der negende symphonie van Beethoven de muzikale vertolking geeft.
| |
[Freudvoll und leidvoll]
Freudvoll und leidvoll, vol vreugde en vol zoete smart, d.i. verliefd, eerste regel van Clärchen's lied in Goethe's Egmont, 3e bedrijf.
| |
[Freut euch des Lebens, weil noch das Lämpchen glüht;
Pflücket die Rose, eh' sie verblüht.]
Freut euch des Lebens, weil noch das Lämpchen glüht;
Pflücket die Rose, eh' sie verblüht.
Schept vreugde in 't leven, zoolang nog het lampje schijnt,
Plukt het bloempje, eer het verkwijnt.
Algemeen bemind volkslied van Usteri (1763-1827), muziek van Nägeli, het eerst opgenomen in den Göttinger Musen-Almanach van 1796.
| |
[Freya]
Freya, (noordsch), de godin der liefde, dochter van Njord en Skade, na Frigga, de koningin der goden, de voornaamste der vrouwlijke Asen; haar broeder was Freyr (de zon), zij zelve gold voor de maan; naar haar heet de zesde dag der week Freyja-dag of Vrijdag.
| |
[Freyr]
Freyr, (myth.), een der voornaamste godheden in Scandinavië; hij bestierde regen en zonneschijn, verleende vrede, voorspoed, ruimen oogst en andere weldaden; als zoon van Niördhr, wordt hij door sommigen voor den zonnegod gehouden; het zwijn was hem toegewijd; het dezen god gewijde joelfeest viel op onzen Kerstijd in.
| |
[Fricco]
Fricco, (myth.), zie Freyr.
| |
[Fricheteeren]
Fricheteeren, (barg.), stelen onder den schijn van geld te wisselen.
| |
[Frichti]
Frichti, (fr.), ontbijt, verbastering van het hgd. Frühstück voor dit of eenig ander maal.
| |
[Fries]
Fries, (bouwk.), platte band in horizontale richting van een hoofdgestel bij de klassieke orden, tusschen den hoofdbalk [architraaf] en de corniche. In de dorische orde is de fries versierd met wiglijsten en metropen; in de overige orden wordt de fries met doorloopend ornement, figuren, menschen, dieren enz. hetzij in schilder- of beeldhouwwerk versierd.
| |
[Fries]
Fries, (bouwk.), het middendeel (tusschen architraaf en kroonlijst) van de horizontale dekking van een zuilenrij.
| |
[Friedrich d'or]
Friedrich d'or, Pruisisch goudstuk ter waarde van vijf thaler, het eerst in 1713 geslagen onder de regeering van Friedrich Wilhelm I.
| |
[Friendly-game]
Friendly-game, (sport), vriendschapsspel van twee partijen (cricket, football etc.), waarvan de eene bepaald sterker is dan de andere, met het doel den zwakkere te oefenen.
| |
| |
| |
[Fries, (Doe wel aan iedereen, al was het ook een -]
Fries, (Doe wel aan iedereen, al was het ook een -, zou volgens de overlevering boven de Heeselpoort te Nijmegen gestaan hebben. Het spreekwoord wordt nog wel gebruikt, en stamt uit een tijd, toen nog de felste vijandschap tusschen Hollanders, Friezen, Gelderschen, Brabanters en Utrechtenaars heerschte.
| |
[Friesche ruiter]
Friesche ruiter, haspelstok, ook Spaansche ruiter en Spaansche balk geheeten, in welks gaten houten of ijzeren lanzen, pinnen of pieken worden gestoken, ter versperring van ingangen van droge grachten, of om op wegen en dijken de ruiterij tegen te houden; thans niet meer in gebruik, vervangen door palissaden.
| |
[Friesche wapens.]
Friesche wapens. De familiën van den Frieschen adel voeren schier allen de helft van een dubbelen zwarten adelaar in een gouden veld, en om deze concessie voegzaam te kunnen plaatsen deelen zij allen hun wapenschild; de rechterhelft wordt dan door den adelaar ingenomen, de linkerhelft vullen zij met hun familiewapen. De overlevering der oude Friesche schrijvers, dat Karel de Groote deze concessie of gunst zou verleend hebben aan al de familiën, uit welke een of meer leden, onder aanvoering van hun opperhoofd Magnus Forteman deel hadden genomen aan den tocht naar Rome en de inneming dezer stad in 809, is uit heraldiek oogpunt onhoudbaar, omdat de wezenlijke wapens eerst lang na Karel den Groote ontstonden en de dubbele adelaar als zinnebeeld des Rijks van nog veel jonger datum is. Een latere krijgs- of kruistocht kan intusschen aan die familiën deze keizerlijke concessie hebben bezorgd.
| |
[Friesen]
Friesen, (barg.), gouden gespen.
| |
[Friga]
Friga, (myth.), naam der Noordsche Juno, friesch Friga, Frikka, Freke. Zij, de gemalin van Odin, wordt dikwijls verwisseld met Freya (z.a.). In Saksen heete zij bepaald Frikka, Freke, dochter van Fiörgyn. Verward met Frouwa (z.a.) en Freda (z.a.). Beschermster der vrouwen en maagden en huwelijken.
| |
[Frigga]
Frigga (n. myth.), de gemalin van Odin, de moeder der goden.
| |
[Frigidarium]
Frigidarium, de zaal voor koude baden in een Romeinsch badhuis.
| |
[Frigotherapie]
Frigotherapie, geneeswijze door middel van lage temperatuur, bijv. in een puits frigorifique (koudmakende put, koelput). De uitvinder is de Zwitser Raoul Pictet, die zich reeds twintig jaar geleden naam verwierf met de verdichting van zuurstof en stikstof tot vloeistoffen, en die te Berlijn een inrichting heeft om groote ruimten tot zeer lage temperaturen af te koelen. Door aansluiting aan die inrichting zal men zich misschien over eenigen tijd, op heete zomersche dagen, zoo en zooveel M3 koude lucht van 50 of 100o onder nul, of van nòg lagere temperatuur, in huis kunnen verschaffen; alleen maar door een beetje liquide Pictet te koopen.
| |
[Frimaire]
Frimaire, (fr.), ijzelmaand, vorstmaand, derde maand van den Franschen republikeinschen almanak (21 Nov.-20 Dec.). Uit fr. frimas (ijzel).
| |
[Frikadel]
Frikadel, ook frickadel en frikkedil, gehakt vleesch; van fr. fricandelits, klompjes gehakt vleesch, die gebraden zijn.
| |
[Frisch, fromm, froh, frei!]
Frisch, fromm, froh, frei! frisch, vroom, vroolijk, vrij; zinspreuk der Duitsche turners.
| |
[Frisii soli spes decusque]
Frisii soli spes decusque, (lat.), de hoop en het sieraad van den Frieschen bodem, bijnaam van Rudolf Agricola, geb. te Baflo in Groningen in 1442, toen Groningen nog Friesland heette, gest. te Heidelberg in 1485.
| |
[Friso]
Friso, volgens de fabel stamvader der Friezen. Zoon van Adel, koning van een Indisch rijk aan den Ganges, moest hij zijn vaderland verlaten met zijn broeders Bruno en Saxo, en vestigde zich, na veel omzwervens, in 313 v.C., bij het Kreilerbosch in Friesland. Deze sage is dichterlijk bearbeid door W. van Haren in zijn heldendicht Friso. Bruno en Saxo zouden de stamvaders zijn van de Brunswijkers en Saksers. (Vergelijk Bato). Frisones = moerasbewoners, anders niets.
| |
[Frithesuind]
Frithesuind, zie Kona Freys.
| |
[Frithiofsaga]
Frithiofsaga, verhaal der lotgevallen van den Noorschen held Frithiof de Stoute, in het IJslandsch, vermoedelijk in de 14e eeuw gedicht, bij herhaling uitgegeven en wereldberoemd geworden
| |
| |
door de Zweedsche bewerking van Esaïas Tegner, welke in het Nederlandsch is overgebracht door J.J.L. ten Kate.
| |
[Fritz (Der böse -]
Fritz (Der böse -, Frederik I, keurvorst van de Paltz, bijgenaamd de ‘overwinnaar,’ tijdgenoot van keizer Friedrich III, † 1476,
| |
[Frivolité]
Frivolité, fijn dameshandwerkje, randversiering, van gelijkl. fr. nietigheid; van lat. frivolus, ijdel, onbeduidend.
| |
[Fro]
Fro, de zonnegod der Germanen, bij de Noren Freyr.
| |
[Fröbelscholen]
Fröbelscholen, scholen naar het plan van den Duitschen paedagoog Friedrich Fröbel (†1852), den oprichter der zoogenaamde kindertuinen. Volgens de Fröbel-methode worden reeds zeer kleine kinderen bezig gehouden met oordeelkundig gekozen leerzaam speelgoed; ze moeten papier vouwen, knippen en vlechten, met erwten en stokjes verschillende figuren maken, en vele andere zaken.
| |
[Fröhlichianen]
Fröhlichianen, sekte, die niet tot de Doopsgezinden behoort, maar hierin met deze overeenkomt, dat ze het dragen van wapenen ongeoorloofd acht. Ze geniet echter niet de voorrechten, welke bij Kon. kabinetsorder van 3 Maart 1868 den Doopsgezinden in Pruisen zijn toegekend.
| |
[Fronde, (La -]
Fronde, (La -, lett. de slinger; spotnaam, dien Bachaumont, tijdens de onlusten in Frankrijk, gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIV (1648-1652), gaf aan de leden van het parlement, die zich tegen het ministerie en kardinaal Mazarin verzetten; hij vergeleek hen, wegens hun kleingeestig strijden met schotschriften, liedjes en laffe uitvallen, met straatjongens, die met den slinger steenen werpen, maar wegloopen als de politie (les archers) komt. In den mond des volks beteekende frondeur spoedig ‘flinke kerel’; zelfs kwamen allerlei artikelen à la fronde in het huislijk leven voor. Bij de onlusten te Bordeaux (1652) verdeelden zich de frondeurs in groote en kleine fronde; een derde partij noemde zich l'Ormée, de olmenlaau, naar de plaats der samenkomst. Frondeur heeft thans de beteekenis van mopperaar, kleingeestig opposant.
| |
[Front de bandière]
Front de bandière, (mil.), lijn vóór een legerplaats, waar de troepen zich, tot uitrukken, verzamelen.
| |
[Frontaal]
Frontaal, een vroeger foltertuig, bestaande in een touw met knoopen, dat om het voorhoofd (fr. front) werd aangetrokken.
| |
[Frontaal]
Frontaal (bouwk.), voorzijde veelal het bovengedeelte van een voorgevel of andere bouwkundige samenstelling, puntgevel boven een spitsboogvenster.
| |
[Frontaalband]
Frontaalband, hoofdband gedragen door Grieksche vrouwen, wordt voornamelijk aangetroffen op standbeelden van godinnen; van lat. frons, voorhoofd. Ook een metalen plaat vóór het voorhoofd van een paard, ter bescherming van het voorhoofdsbeen.
| |
[Frontaliën]
Frontaliën, (r.k.), de voorstukken der hoogaltaren.
| |
[Fronte capillata, post est occasio calva]
Fronte capillata, post est occasio calva, Cato Philosophus, Disticha de moribus II, 26. Van voren is de gelegenheid gelokt, van achteren kaal; als men de gelegenheid laat voorbijgaan, is het te laat.
| |
[Frontispice]
Frontispice, (bouwk.), driehoekige, uit het dak vooruitspringende gevelbekroning van een gebouw, gewoonlijk met beeldhouwwerk gevuld; titelprent van een boek; fr. frontispice.
| |
[Fronton]
Fronton, (bouwk.), renaissance-stijl, gebeeldhouwde lijst op de kroonlijst.
| |
[Froskepolle]
Froskepolle, kikvorschen-eilandje, een herberg, ½ uur t.o. van Leeuwarden, door visschers, schippers, jagers en schaatsenrijders druk bezocht, en beroemd door Prins Willem IV, die in dit huis met Onno Zwier van Haren en andere jachtgezellen verwijlde.
| |
[Frottola]
Frottola, (it.), lett. vruchtjes; eene soort edeler Italiaansche volksliederen, het midden houdend tusschen de kunstige madrigalen (herdersdichten) en de zeer eenvoudige villanelle (oude herdersdansen met zang) en villoten (boerenliederen) der 15e eeuw.
| |
[Frouwa]
Frouwa, (myth.), als Duitsche godin, bekend geworden door een omstr. 1846 te Merseburg gevonden fragment, waar zij als Frua voorkomt, zuster van Folla. Haar wordt het genezen van wonden door tooverrijmen (thu biguolen Frua) toegegeschreven.
| |
| |
| |
[Fructidor]
Fructidor, vruchtenmaand, 12e maand van den Republikeinschen kalender in Frankrijk, 18 Aug.-16 Sept. Bij deze maand kwamen vijf aanvullingsdagen, want de eerste maand (Vendémiaire) ving 22 Sept. aan. Van lat. fructus = vrucht.
| |
[Fruges consumere nati]
Fruges consumere nati, (lat.), geboren om de vrucht des velds te eten, d.i. onschuldige, eenvoudige menschen, uit Hor. Epist. I, 2, 27; gewoonlijk minachtend in den zin van doodvreters. De geheele zin luidt Nos numerus sumus fruges consumere nati (wij zijn nullen, alleen geboren om de vrucht des velds te eten); in gunstigen zin staat het oorspronklijk Ilias VI, 142. Bij Homerus is het alleen eene tegenstelling met de Goden; als in de Ilias Glaukos tegen Diomedes in 't strijdperk treedt, zegt de laatste, die Gl. niet kent, dat hij, zoo Gl. ‘een der onsterflijken zijn mocht’, niet zal strijden, maar als hij was ‘van der menschen geslacht, dat zich voedt met de veldvrucht’, dan zou hij hem bestrijden en overwinnen. In de Ode is het eene omschrijving van menschen, meer niet.
| |
[Früh übt sich was ein Meister werden will]
Früh übt sich was ein Meister werden will, wie een meester (in zijn vak) wil worden, oefent zich vroeg, Uit Schiller, Tell III, 1, waar de uitmuntende schutter Tell zich verheugt, dat zijn jongens zoo vroeg gaan schieten.
| |
[Frühschoppen]
Frühschoppen, wijn of bier drinken in den morgen, onder studenten in Duitschland gebruiklijk; soms duurt dat van 11-1 uur.
| |
[Fruité]
Fruité, (wap.), zie Gevrucht.
| |
[Fruits égouttés]
Fruits égouttés, (fr.), vruchten in suiker, gekookt en daarna uitgelekt, om ze in doozen of kistjes te verpakken, van égoutter = laten uitdruipen.
| |
[Fruits secs]
Fruits secs, (fr.), lett. gedroogde vruchten, Fig. iemand, wiens studiën mislukken. Aardigheid van de école polytechnique, te Parijs, waar de zoon van een handelaar in gedroogde vruchten, bij het vooruitzicht, dat hij niet door zijn examen zou komen, ten antwoord gaf: ‘je serai dans les fruits secs comme mon père’.
| |
[Frustra cum morte pugnatur]
Frustra cum morte pugnatur, (lat.), vergeefs is 't den dood te bekampen.
| |
[Fuchsia]
Fuchsia, bloem, het eerst door Plumier beschreven, die ze zoo noemde ter eere van Leonard Fuchs (1501-1565) een der vaderen van de plantenkunde, die ze in 1542 naar Europa bracht. Meestal verhaspeld in foksia.
| |
[Fudge]
Fudge, (eng.), of Mr. Fudge, een onbetrouwbaar verteller of berichtgever. Naar den uitroep Fudge (larie), die de heer Burchell herhaaldelijk laat hooren op de blufferijen der twee zoogenaamde groote dames uit de stad, op bezoek bij den Vicar of Wakefield in Goldsmith's roman.
| |
[Fuéro]
Fuéro, (sp.), gerechtsplaats; m.v. Fuéros, verzameling van wetten, in bepaalde steden of landschappen van kracht, privilegiën, inzonderheid in de Baskische provinciën; (waartoe ook behoort vrijdom van belastingen). Van lat. forum.
| |
[Fugere cum licet, ne quaere litem]
Fugere cum licet, ne quaere litem, (lat.), zoek den strijd niet, wanneer gij hem kunt vermijden.
| |
[Fugit irreparabile tempus]
Fugit irreparabile tempus, de tijd vliegt onherstelbaar heen, Verg., Aeneis III 384.
| |
[Fuif]
Fuif, (stud.), jolige partij, prettige avond, van lat. foveo, warmen, verkwikken.
| |
[Fuimus Troës]
Fuimus Troës, (lat.), wij Trojanen zijn er geweest; woorden van een Trojaan na Troje's val, het is met ons gedaan. Uit Verg., Aeneis II, 325.
| |
[Fuiven]
Fuiven, (stud.), feestvieren, onthalen, vrijhouden, aanbieden.
| |
[Fuit Ilium]
Fuit Ilium, (lat.), Vergilius, Aeneis II, 325, Ilium is er geweest, woorden van een Trojaan na Troje's val. Het is gedaan met de zaak.
| |
[Fulchaert]
Fulchaert, (barg.), haan.
| |
[Fulguriet]
Fulguriet, zoogenaamde bliksembuis, donderbeitel, zijnde een buisvormige opeenhooping van kwartskorrels, door den bliksem half gesmolten, die in sommige oorden aan de helling van heuvels vaak loodrecht in het zand staan. Van fulgur (lat.) bliksem.
| |
[Fulguriet]
Fulguriet, ontplofbare stof, die geen warmte noch rook ontwikkelt en niet aanslaat, in 1893 uitgevonden door Ra- | |
| |
oul Pictet, Zwitsersch ingenieur. Kan in drie verschillende graden van sterkte worden vervaardigd; de zwakste voor oorlogswapenen, de beide andere voor technische doeleinden. Deze stof heeft dit vooruit boven dynamiet, dat het naar omstandigheden gewijzigd, o.a. voor geweren gebruikt, zonder gevaar vervoerd en moeilijker gefabriceerd kan worden. Om het te maken, zijn bijzondere toestellen noodig, die men zich zoo maar niet onopgemerkt aanschaft. Het ontploft niet door schokken, maar alleen bij een zeer hoogen warmtegraad.
| |
[Fumi]
Fumi, (it.), lett. rookvoortbrengselen, eigenaardige soort van teekeningen, verkregen door de onderzijde van een tafelbord boven de lamp te berooken, daar met een stift figuren in te trekken, en daarvan afdrukken te maken. Het enkv. fumo = rook, damp.
| |
[Fumisterie]
Fumisterie, (toon.), pikante fantasie, die de zinnen streelt en den lachlust opwekt. Eigenlijk de handeling of het middel van een fumiste (rookverdrijver). Zelfs in de dolste klucht, in de grootste fumisterie, moeten de tooneelspelers den grootsten ernst bewaren.
| |
[Fuoco]
Fuoco, (it.), vuur. Con fuoco (muz.) met vuur.
| |
[Furbeh's]
Furbeh's, prachtige begraafplaatsen van de stichters der vijftien keizerlijke moskeeën en tempels te Konstantinopel. Ze omringen die moskeeën.
| |
[Furcae]
Furcae (of Furculae) caudinae, Caudijnsche vorken, fr. fourches caudines; bergengte in Italië tusschen Caudium en Beneventum, alwaar in 321 v.C. de Romeinsche legioenen in den oorlog tegen de Samnieten tot een allerschandelijkst verdrag genoodzaakt werden; vandaar, eene plaats, waar iemands eer, goede naam, gevaar loopt.
| |
[Furchtles und treu]
Furchtles und treu, (hgd.), onbevreesd en trouw, spreuk van Wurtemberg.
| |
[Furia Francese]
Furia Francese, (it.), Fransche furie, komt het eerst voor bij Antonius de Arena († 1544) Ad compagnones, denklijk naar de furor teutonicus = Duitsche furie bij Lucanus († 65 j.v.C.), Pharsalia 1, 2, 5, 6. Ook Petrarca († 1374) Canzone 5 vs. 53, spreekt van tedesco furor.
| |
[Furiae]
Furiae, (myth.), wraakgodinnen, die ver van goden en menschen in den Erebus wonen, met onverzoenlijke gestrengheid de heiligste rechten, met name van ouders, broeders, gastvrienden, smeekelingen wreken en de met vloek beladen zondaars tot na den dood met helsche folteringen vervolgen. In het gr. heeten zij Erinues (z. ald.).
| |
[Furiant]
Furiant, vlugge Boheemsche dans met afwisselende maat.
| |
[Furie]
Furie, (myth.), wraakgodin. Zie bij Eumeniden. Vandaar, woedende vrouw, ook helsche furie, van lat. furo (furere) = razen, woeden, tieren.
| |
[Furie, (Engelsche -]
Furie, (Engelsche -, oproer der troepen onder Marlborough wegens niet betaling der soldij.
| |
[Furie, (Fransche -]
Furie, (Fransche -, de mislukte aanslag van Anjou op Antwerpen in Januari 1583.
| |
[Furie, Spaansche -]
Furie, Spaansche -, te Antwerpen 4 Nov. 1576, Haarlem onder Don Frederik Juli '73, Naarden onder Romero Dec. '72, Oudewater onder Hiërges Augs. '75 en Zutfen onder Alva zelven Oct. '72.
| |
[Furiën van de Guillotine, (De]
Furiën van de Guillotine, (De - zoogenaamde tricoteuses, vrouwen, die met de breikous in de hand de vergaderingen der conventie bijwoonden en de leden aanmoedigden in hun verwijzen naar de Guillotine.
| |
[Fusée]
Fusée, (wap.), zie Spitsruit.
| |
[Fuselier]
Fuselier, soldaat bij het O. en W. Indisch leger, eig. geweerdrager, van fr. fusil = geweer.
| |
[Fusie]
Fusie, vermenging, waardoor verschillende bestanddeelen één geheel uitmaken; zoo bijv. fusie van de verschillende takken der Bourbons; fusie-ministerie, waarin leden van verschillende richtingen zitting hebben.
| |
[Fusiek]
Fusiek, (Zeeuwsch-Vlaanderen) geweer, verbastering van 't Fr. fusil, in 1830 beschimpten de Zeeuwen de Belgische gardes-civiques als: garde fusieke.
| |
[Fusil]
Fusil, (wap.), zie Vuurslag.
| |
[Fustage]
Fustage, (hand.), vaten, kisten enz., waarin de goederen verzonden worden.
| |
| |
| |
[Fustanella]
Fustanella, Albaneesch hemd, dat tot over de knieën gaat en dan niet door overkleeren wordt bedekt. Van (turksch) fystan = vrouwenrok.
| |
[Fusté]
Fusté of Fûté, (wap.), met een lade (vuurwapens) of een schaft (pijlen). Zie Gestamd (boomen).
| |
[Fusti]
Fusti, (hand.), procentsgewijze aftrekking van gewicht ten voordeele van den kooper voor de onbruikbare deelen der verkochte waar; thans veelal refactie geheeten.
| |
[Fustian]
Fustian, (eng.), bombazijn; Fustian an ape, trijp, van sp. fustian, algemeene term voor gekeperde stof.
| |
[Fut]
Fut, (Bouwk.), schacht of schaft van eene zuil, het gedeelte tusschen het voetstuk (basis) en het kapiteel.
| |
[Fylot]
Fylot, (wap.), een kruis, waarvan alle armen in dezelfde richting rechthoekig zijn omgezet, m.a.w. waarvan de armen eindigen in halve krukhoofden.
| |
[Fyrhar]
Fyrhar, zie Oere. |
|