| |
| |
| |
B
[B]
B, (muz.) de tweede toon van het grondoctaaf; ook verlagingsteeken.
| |
[B]
B, (muz.) = Basso; c.B. = col Basso; C.B. = Contrabasso; B.C. = Basso continuo.
| |
[B]
B, (eng.) = Bachelor, candidaat; Mus. B. = Musicae Baccalaureus; M.B. = Medicinae Baccalaureus.
| |
[B.]
B., met een eikeltje er naast beduidt Bologne in 1806 en 1813.
| |
[B]
B, (hand.) verkorting van brief op koersberichten, beteekent ook aangeboden
| |
[B]
B, muntmerk op Fransche munten Rouaan; op Oostenrijksche Kremnitz; op Pruissische Breslau; op Nederlandsche van 1821 tot 1830 geslagen, Brussel.
| |
[B.B.]
B.B., (muz.) dubbel mol, verlaagt den toon een heelen klanktrap.
| |
[B.B.]
B.B., op Fransche munten Straatsburg.
| |
[B.]
B. of b., (lat.) beatus of beata de zalige.
| |
[B.A.]
B.A., (eng.) Bachelor of arts = Baccalaureus of candidaat der vrije kunsten.
| |
[b.b.]
b.b., (lat.) bene bene = zeer goed.
| |
[b.c.]
b.c., (it.) basso continuo = doorgaande bas, generale bas; ook balneum cineris (lat.) = aschbad.
| |
[B.c.D.]
B.c.D., (lat.) bono cum Deo = met den goeden God, met Gods genade.
| |
[B.]
B. of Beo, (z.a.) banco.
| |
[B.D.]
B.D., (eng.) Bachelor of Divinity = candidaat der godgeleerdheid.
| |
[B.D.]
B.D., op munten beduidt de muntplaats Béarn.
| |
[B.C.]
B.C., (mil.) Bataljons Commandant, verkorting in de reglementen gebruikt.
| |
[Bco.]
Bco., (hand.) Banco (z.a.).
| |
[B.D.D.]
B.D.D., (lat.) bonis diis deabusque = aan de goede goden en godinnen.
| |
[B.L.]
B.L., (lat.) benevole lector = toegenegen of welwillende lezer.
| |
[B.M.]
B.M., (lat.) beatae memoriae = zaliger gedachtenis; ook bene misceatur (lat.) = wel ondereen gemengd (op recepten); nog balneum mariae (lat). fr. bain marie. Z.a.
| |
[B.P.F.]
B.P.F., (op Fransche wissels enz.), Bon pour francs (gevolgd door de voluit geschreven som), goed voor....francs.
| |
[B.f.]
B.f., de zevende toon van de toonschaal uit C of ut, anders si geheeten.
| |
[B.S.]
B.S., (hand.) beschadigd.
| |
| |
| |
[B.V.]
B.V., (lat.) beata virgo = de heilige maagd; beatae virginis = van de heilige maagd (Maria); ook balneum vaporis = dampbad.
| |
[b.tr.]
b.tr., (lat.) bene tritum = wel gewreven (op recepten).
| |
[Bto]
Bto of Btto, (it.) Bruto of Brutto (z.a.).
| |
[Baadje]
Baadje, (mal. badjoe) buis, wambuis.
| |
[Badjoe]
Badjoe, (ind.) licht ochtendkleed van meisjes of nationaal kostuum van Javaansche vrouwen.
| |
[Baai]
Baai, Friesche krultabak (zie Cam. obsc. na 50 jaar) d.i. tabak van Bahia, d.i. San Salvador da Bahia de todos os Santos = baai van alle Heiligen. Het merk B.B.B. beteekent: beste, blanke baai.
| |
[Baai, (Rooie]
Baai, (Rooie - (stud.) roode wijn; baai van mnl. bay = roodbruin, duidde den Rijnwijn en de Spaansche en Hongaarsche wijnen aan.
| |
[Baaivanger]
Baaivanger, slecht schaatsenrijder, die veel beweging maakt, vroeger ook een dronken man en een zwaaiende vlieger, soms ‘schoonrijder.’ Zie: Fleuren. Bij de zeelui bolk-, of wolk- of baaivanger, 1o. een kleedingstuk; 2o. een zwierbol. In dit 2e ligt ironisch de verklaring van een krabbelaar, die niet zwiert. 3o. oudtijds een Groenlandsvaarder.
| |
[Baign]
Baign, (transv.) (ook bajang), veel, zeer, erg, heel.
| |
[Baanderheer]
Baanderheer, baron in den tijd der vroegere Duitsche keizers, die het recht had, hun volk onder eigen banier aan te voeren. Zie ook: bannerheer en banjert.
| |
[Baäl]
Baäl, (hebr.) = de Heer; bij de Phoenicische volksstammen oorspronkelijk een algemeene naam voor God. Met het artikel Ha-baäl - doch ook vaak zonder het artikel - duidt het vooral den Phoenicischen hoofdgod of stamgod aan. Vandaar als voorvoegsel bij allerlei plaatsnamen en bij sommige afgodsnamen als: Baäl-Hermon, Baäl-Meon, Baäl-Zephon enz., als achtervoegsel tot Bal verkort, bij sommige Phoenicische persoonsnamen als Hanni-bal (= de gunst Gods), Hasdru-bal, Adher-bal enz.
‘De Baäldienst’ het echte Kanaänietisch-Syrisch-Phoenicische afgodendom. (Zie: Bel, Beël).
| |
[Baal-Peor]
Baal-Peor of Belphegor, de Priapus (z.a.) der Moabieten en Midianieten.
| |
[Baantje]
Baantje, (barg.) dobbelpartij.
| |
[Baar]
Baar, (ind.) Europeaan, die voor het eerst in Indië voet aan wal zet; van (mal.) (orang) baroe = nieuw mensch, nieuweling. Ook gebruikt voor de pas aangekomen cadets en adelborsten. 't Werkwoord baren = ontgroenen. Vandaar baarsch voor wat zoo'n nieuweling eigen is.
| |
[Baar]
Baar, (afr.) onbeschaafd; 'n baar Kaffer, een kaffer, die nog niet onder de beschaafden heeft geleefd.
| |
[Baar]
Baar, (k.m.a. en inst. m.) een nieuweling.
| |
[Baar]
Baar, (wap.) linkerschuinbalk. d.i. van den bovenhoek rechts van den beschouwer naar den benedenhoek links door 't schild loopende breede streep. Smaller voorgesteld is zij 't meest gebruikelijke teeken van bastaardij.
| |
[Baar (In - geld]
Baar (In - geld, contante betaling.
| |
[Baarden]
Baarden, snor (knevel, moustache, mustatsen) alleen boven de bovenlip; mouche, vlak onder de onderlip; sik, aan de kin; Napoleon trois, groote snor en sik, Henri quatre, groote snor en sik aaneen; Spanjolenbaardje, kortgeknipte baard in sik uitloopend; favoris, bakkebaarden. De knevel eindigt in wijd uitstaande punten, de snor niet.
| |
[Baardmannetje]
Baardmannetje, oude munt (= f 0,30) waarop een gebaarde man was afgebeeld. Ook naam van een vogeltje en van eene aarden pul versierd met een manshoofd met baard (17de eeuw).
| |
[Baarrecht]
Baarrecht, rechtsproef der middeleeuwen, om een van moord verdachte voor de baar te brengen, waarop het lijk van den vermoorde lag. Begon het lijk onder de aanraking van den verdachte te bloeden, dan werd deze schuldig verklaard.
| |
[Baars]
Baars, (afr.) ongeoefend.
| |
| |
| |
[Baas]
Baas, (afr.) 'n ou baas, oude man.
| |
[Baasbakleier]
Baasbakleier, (afr.) vechtersbaas.
| |
[Baatje]
Baatje of Batji, (afr.) buis of mansrok zonder panden. Hij het hem op sijn baatje gege, hij heeft hem slaag gegeven.
| |
[Baatje]
Baatje, (mal. badjoe) kleedingstuk, dat het bovenlijf bedekt, van zeer verschillenden snit; inz. een buis, een soort hemd met mouwen, dat tot over het middel, bijna aan de knie reikt; Op z'n baatje krijgen (lett.) een pak slaag oploopen, (fig.) in onaangenaamheden geraken.
| |
[Bâb]
Bâb, (ar.) poort; vandaar voorvoegsel voor Arab. namen van poorten, steden, zeestraten enz. als Bâb-el-Zaheri, Bâb-el-Khalil; ook: hoofdstuk van een geschrift.
| |
[Baba]
Baba, (chald.) poort. Er zijn drie opeenvolgende Talmoed-tractaten, behoorende tot de vierde afdeeling, die heeten: Baba-kama = eerste poort, Baba-Metzià = middel-poort. Baba-Bathra = laatste poort.
| |
[Baba]
Baba, bijnaam van den patriarch van Alexandrië.
| |
[Baba]
Baba, eeretitel aan de vijf en veertig ‘capaudjis’ (z.a.) aan den ingang van den harem.
| |
[Baba]
Baba, (turksch) = papa. Alibaba is vader Ali.
| |
[Babah]
Babah, (ook baba) oorspr. chin. inboorling van chineesche afkomst.
| |
[Babas]
Babas, een koek, die uit meel, suiker, krenten, saffraan en rhum of madera bestaat en den vorm heeft van een turksche muts; te Brussel identiek met ons moscovisch gebak.
| |
[Babbelaar]
Babbelaar, (ook bal, balletje, kussentje, brok), een vierkant stukje ingedampte stroop, geliefde snoeperij. Babbelaar (Leiden), balletje (Amsterdam), bal (Gooiland), brok (Overflakkee), kussentje (Rotterdam), kokinje (Overijssel), kakeichie (Groningen).
| |
[Babbelaar]
Babbelaar, (barg.) courant en predikant.
| |
[Babel, (Toren van]
Babel, (Toren van - waarschijnlijk afgeleid van Bab-Bel = poort van Bel, doch in Genesis 11 in verband gebracht met balbel (Hebr.) = verwarren, wereldstad der oudheid aan den Euphraat. Vandaar babel = verwarring, wanorde, drukte.
| |
[Babie]
Babie of babetjie, (afr.) klein kind, (eng.) baby.
| |
[Babylon, (Het moderne]
Babylon, (Het moderne - naar Openb. XVI:8 en XVII:5, gebruikt door christenen van piëtistische kleur, om een groote stad, b.v. Parijs, Londen, Amsterdam, wegens haar rijkdom, weelde en zedeloosheid te kenschetsen.
| |
[Babylonische spraakverwarring.]
Babylonische spraakverwarring. Zie Gen. 11:1-9.
| |
[Babylonische Talmud]
Babylonische Talmud, zie Talmud.
| |
[Babylonische uren]
Babylonische uren, uren, die van zonsopgang af geteld worden. Hierin verschilden de Babyloniërs van de oude Grieken, die, evenals thans de Turken nog doen en tot voor korten tijd in enkele Italiaansche streken geschiedde, met zonsondergang beginnen te tellen. De Romeinen vingen evenals wij tegenwoordig, den dag aan met middernacht.
| |
[Babylonische vellen]
Babylonische vellen, (herald.) hermelijnvellen. Oorspr. onbekend.
| |
[Babylonischer Völkerthurm]
Babylonischer Völkerthurm, een gezegde tot kenschetsing van het Oostenrijksch federalisme, door Ignaz Kuranda († 1884) in de Tweede Kamer van dat land gebezigd.
| |
[Babilon]
Babilon, volgens de bijbelsche opvatting = spraakverwarring; maar in 't algemeen al wat vroolijk, prettig, jolig was, wordt ook verbasterd tot Bibelebon, gelijk in het bekende deuntje:
‘Op de Bibelebonsche bergen
Wonen Bibelebonsche menschen’ enz.
| |
[Babiloontje]
Babiloontje, (Soest) een pretje een dansje.
| |
[Babiloniëngild]
Babiloniëngild, (Soest) eene vereeniging, dagteekenende uit de middeleeuwen, ook St. Aagtengild en Goesbeeksgild genoemd, met het doel, vroeger jaarlijks, thans om de 4 jaar een vroolijken dag met maaltijd te hebben.
| |
| |
| |
[Babinsche republiek]
Babinsche republiek, een genootschap in 1568 in het Poolsche dorp Babin gesticht, dat zich beijverde om aan personen, die zich door eenige handeling bespottelijk maakten, waardigheden in de Republiek te verleenen, welke met die handeling het minst overeenkwamen. Wie geen geheim kon bewaren ontving een diploma van geheimraad; wie van het paard was gevallen werd tot ritmeester benoemd, enz. Dit genootschap bestond nog in 1677.
| |
[Baboe]
Baboe, (ind.) kindermeid, oppaster.
| |
[Babouches]
Babouches of pampoesjes, van Perz. papoesj, Arab. baboesj, pantoffels, muilen.
| |
[Baccalaureus.]
Baccalaureus. Oorsprong onzeker. In de middeleeuwen jong edelman, doch geen ridder, ook reeds aan de oudste hoogescholen een titel beneden Dóctor, zelfs beneden licentiaat, en dus vrij wel gelijk met ons candidaat, zooals nog aan de Engelsche hoogescholen. In de middeleeuwen en ook thans nog bij de R.C. een graad bepaaldelijk in theologie en rechten.
| |
[Baccara]
Baccara, hazardspel met kaarten.
| |
[Baccarat]
Baccarat, (fr.) fijn kristal, naar de stad Baccarat in Frankrijk, waar dit sedert 1766 op groote schaal vervaardigd wordt.
| |
[Bacchanalia]
Bacchanalia, (rom.) geheime feesten ter eere van Bacchus, uit de Grieksche steden ingevoerd. Zij werden met de luidruchtigheid der Dionysusfeesten gevierd, maar gingen hier met zulke schandalen, ja zelfs misdaden gepaard, dat de senaat ze in 186 verbood. Thans: losbandige drinkgelagen.
| |
[Bacchanten]
Bacchanten, oorspronkelijk priesteressen van Bacchus; daarnaar: dolle dronken vrouwen; eindelijk: studenten, die van de 14e tot de 16e eeuw vóór de hervorming aan geene hoogeschool hun vast verblijf hielden, maar zich van de eene naar de andere begaven; van bacchari (rondzwerven). De meeste Bacchanten leidden een losbandig leven, of traden op als tooneelspelers of goochelaars. Naar bacchant, deelgenoot der Bacchusfeesten. Volksetymologie van vaganten (z.a.).
| |
[Bachelor]
Bachelor, (eng.) ongetrouwd heer.
| |
[Bachi-bozouk]
Bachi-bozouk of bozouck, ongeregelde soldaat van het Turksche leger. In Belgie wel eens ter aanduiding der journalisten gebezigd, sedert de Heer V. Jacobs (zitting van de Kamer der Volksvertegenwoordigers van 14 Maart 1877) ter beantwoording van een beklag van den Heer Rogier over de heftigheid der rechterzijde en hare pers had gezegd: ‘La presse n'a pas une importance si grande dans le régime parlementaire; ce sont les bachi-bozouks; nous sommes l'armée régulière.’
| |
[Bacho]
Bacho, (fr.) Baccalauréat. Van hem die dien graad heeft verworven zegt men: il a passé son bacho of il a été reçu en bacho.
| |
[Bachoer]
Bachoer bochoer, (hebr.) = jongeling, bijzonder een - aan een Rabbijnsche school - studeerend jongeling; gemeenzaam: vent, jongen.
| |
[Bacchus]
Bacchus, (rom.) de god van den wijn, ook Liber genoemd, bij de Gr. Dionysos, te wiens eere de volksfeesten werden gevierd. Ook: spotnaam voor een kort, dik man.
| |
[Bacchusdag]
Bacchusdag, in de 16e eeuwsche almanakken de Vastelavond. Bacchus (z.a.).
| |
[Bacil]
Bacil, verkleinwoord van lat. baculus = staf, dus staafje; naar den vorm noemt men zoo de besmettingskiemen van vele ziekten. Ook: wasstaafjes of wierookkaarsjes.
| |
[Back]
Back, (sport) naam van de twee spelers bij de Football (Voetbal) die voor den Goalkeeper (doelverdediger) zijn geplaatst en dezen helpen om den bal te beletten tusschen de stokken (Goal) doorgetrapt te worden.
| |
[Backwoods]
Backwoods, oorspronkelijke wouden en onverdeelde landerijen in 't Westen der Ver. St. van N.-Amerika; van eng. back = achter en wood = bosch, dewijl de oostelijke staten het eerst gekoloniseerd zijn, en de westelijke streken daarachter lagen.
| |
| |
| |
[Baconismus]
Baconismus, wijsbegeerte van Roger Baco (1213-1293 of '94) die zich o.a. kenmerkte door afkeer van schoolsche geleerdheid en abstracte redeneerkunde, en die gegrond was op de kennis van de natuur, de gewijde Schrift en de lessen der Ouden.
| |
[Baddeken]
Baddeken, van nhbr. badak = onderzoeken.
| |
[Badderik]
Badderik, (barg.) schip of schuit.
| |
[Badger-Staat]
Badger-Staat, (N.A.) de dassenstaat, bijnaam voor Wisconsin, de bewoners heeten badgers (dassen), dewijl deze dieren, zeldzaam in Amerika, hier voorkomen. De staat heet ook Copper-State (koperstaat) wegens de rijke koperlageh.
| |
[Badine]
Badine, (fr.) dun, buigzaam wandelstokje en rijzweep. Denkelijk van fr. badiner = schertsen, 't was n.l. een stokje voor pronkers.
| |
[Badinguet]
Badinguet, spotnaam van keizer Napoleon III, naar Badinguet, een metselaar, in wiens gewaad hij uit de citadel van Ham ontsnapte.
| |
[Bâdjo]
Bâdjo of Bayo, (ind.) kustbewoner op Celebes en Borneo.
| |
[Baduhennae lucus]
Baduhennae lucus, Baduhennawoud, woudstreek in het land der Frisii, denkelijk noordoost van Stavoren.
| |
[Baedeker]
Baedeker, (hgd.) reisboek, naar den uitgever Baedeker te Koblenz, die in 1827 de derde uitgave van Klein's Rheinreise onder den titel Die Rheinlande (22e druk in 1883) uitgaf, waarop de geheele reeks reisboeken in verschillende talen volgde, later door Grieben nagevolgd en door Meyer verbeterd. Toch bleven de Baedekers het meest in gebruik.
| |
[Bagage-ruim]
Bagage-ruim, (zeet.) de ruimte in stoomschepen, waarin de koffers en andere bagagage der reizigers geplaatst worden.
| |
[Bagijn]
Bagijn, beter Begijn, zuster eener vrije geestelijke orde uit de 12e eeuw, volgens sommigen geheeten naar den stichter dier orde Begue, priester te Luik of de H. Begga, - ook in verband gebracht met het eng. to beg = bidden, prevelen, dus gebeden-prevelaarster in 't Vlaamsch kwezelken, vandaar de naam harer mutsjes, fr. béguin, en in 't ned. beghine.
| |
[Begijnhof]
Begijnhof, te Amsterdam en elders, de woonplaats der Begijnen; fr. beguinage.
| |
[Bagijnen, (Dolle)]
Bagijnen, (Dolle) - vrouwspersonen, die in levenswandel lijnrecht het tegengestelde waren der vrome, stemmige bagijnen. Elders ook: blauwe begijnen. In Amsterdam nog: de Dolle-bagijnensteeg.
| |
[Bagijnenrijst]
Bagijnenrijst, rijst met suiker en saffraan, als lievelingsgerecht der begijnen. Te Breda wordt deze steeds een vorstelijk persoon bij zijn bezoek aangeboden; het laatst aan Prins Frederik in 1878.
| |
[Bagno]
Bagno, (ital.) gevangenis voor hen, die tot zwaren arbeid veroordeeld zijn, voor galeiboeven (oorspronkelijk: badkamer).
| |
[Bahut]
Bahut, (fr.), antieke kast.
| |
[Baiëshuis]
Baiëshuis, Sjofele baiës, (barg.) gevangenis.
| |
[Baies, (groot]
Baies, (groot - (barg.) de gevangenis te Leeuwarden.
| |
[Baies, (klein]
Baies, (klein - (barg.) kindergevangenis.
| |
[Baies moos]
Baies moos, (barg.) kleine munt.
| |
[Bain-marie]
Bain-marie, (fr.), vat met heet water, waarin men een ander vat ter verwarming en uitdamping plaatst: heetwaterbad. De lat. term balneum Mariae is al zeer oud, de oorsprong onzeker.
| |
[Baing]
Baing of bajang, (afr.) veel of zeer. Hij het ons baing vertel, baing oud.
| |
[Bairam]
Bairam, ook Beirum, Mohammedaansche feesten op het einde der maand Ramadan en 70 dagen daarna.
| |
[Baiser Lamourette]
Baiser Lamourette, voor eene weinig duurzame en onoprechte verzoening. In de zitting der Fransche wetvende vergadering van 7 Juli 1792 slaagde Lamourette er in, rechter- en linkerzijde met elkander te verzoenen. De leden van beide partijen bezegelden dat verbond, tot verdediging der grondwet, van het land, van den Koning, met elkander te omhelzen. Drie dagen later was de tweedracht echter weder grooter dan ooit.
| |
| |
| |
[Baisse]
Baisse, (hand.) het dalen der koersen, z. à la baisse, tegenovergestelde van la hausse, de rijzing.
| |
[Bajazzo]
Bajazzo, (it.) hansworst, polichinel, clown.
| |
[Bajert, beyert, banjaard]
Bajert, beyert, banjaard, vertrek in sommige gasthuizen als te Amsterdam, Leiden, Vlissingen enz., waarschijnlijk oorspronkelijk bestemd om bedelaars en landloopers te herbergen. Men meent, dat de slecht bekende zandbank de Banjaard voor Schouwen en de Noordzee met dien naam in verband staat.
| |
[Bajert]
Bajert of Baaierd, chaos, warrelklomp; de aarde woest en ledig voor de schepping; warboel, ordelooze massa.
| |
[Bajocco]
Bajocco, mv. bajaocchi, koperen muntstuk in den Kerkelijken Staat = 1/100 Scudo Romano of bijna 3 cent, op Sicilië = 1 grano, ongev. 2 cent.
| |
[Bajonet]
Bajonet, stootwapen geplaatst boven aan het geweer; naar de stad Bayonne (Z.-Frankrijk) waar dit wapen (1670) is uitgevonden.
| |
[Bajonet afslaan]
Bajonet afslaan, (mil.) met het werk of het spel eindigen, omdat het voortzetten toch niets geeft. ‘Sla je bajonet maar af = schei uit, het geeft je toch niets.’ In 't algemeen met iets eindigen. Na afloop van de exercitiën of de wachten wordt gecommandeerd ‘bajonet af,’ d.i. doet de bajonetten van de geweren. In de volkstaal ook = overlijden.
| |
[Bajum]
Bajum, dorp bij Franeker: naar den grooten omvang van een oud doopvont zegt men in die streek: ‘Zoo groot als de Bajumer doopvont.’
| |
[Bak]
Bak, (toon.) beneden zitplaats, parterre. In den ouden Amsterdamschen schouwburg staanplaats en daarom minachtend zoo geheeten.
| |
[Bak]
Bak, (zeet.) gedeelte van het bovendek bij den voorsteven, verblijf van matrozen en mindere passagiers.
| |
[Bak]
Bak, (zeet.) de gemeenschappelijke schotel voor een bepaald aantal matrozen.
| |
[Bak]
Bak, (stud.) rijtuig, vooral landauer.
| |
[Bakbeer]
Bakbeer, (stud.) rekening van den rijtuigverhuurder.
| |
[Bakboord]
Bakboord, (zeet.) linkerzijde van een vaartuig, wanneer men met 't gezicht naar 't vóórschip gekeerd staat.
| |
[Bakboordswacht]
Bakboordswacht, (zeet.) ontleent zijn naam aan het verdeelen van de bemanning in twee helften door den gezagvoerder bij den aanvang eener reis. Diegenen, welke aan de linkerzijde van 't schip geschaard werden doen ‘op bakboordswacht’ dienst.
Zie verder onder Wacht.
| |
[Baken]
Baken (afr.) hij het baken gesteek. Hij is van het paard gevallen.
| |
[Bakent]
Bakent, (afr.) = ndl. baken, hij het baken gesteek = hij is van het paard gevallen.
| |
[Bakermat]
Bakermat, houten of teenen mand, van achteren en aan de linkerzijde hoog oploopend (rechts was de haard of kachel), waarbinnen de baker zat met het kind, dat alzoo tegen tocht werd beschut. Ook gebruikt om zieken te vervoeren.
| |
[Bakermat]
Bakermat, de plaats waar de eerste mannelijke afstammeling van eene familie is geboren, naar de ‘mat’ waarbinnen de baker plaats nam bij de behandeling der jonggeborene.
| |
[Bakerschelling]
Bakerschelling, fooi aan de baker, uitsluitend de oude soorten, (arends-, roos- en snaphaanschellingen) omdat die groot van omvang waren, en dus op 't gevoel af meer leken te zijn.
| |
[Bakkeleien]
Bakkeleien, (mal.) Berkelahi of bekkelahi, vechten, plukharen.
| |
[Bakker]
Bakker of Fransche bakker = dubbele vier in het dominospel. Zie Kadetje.
| |
[Bakklei]
Bakklei, (afr.) Vechten (van personen en dieren).
| |
[Baklamp]
Baklamp, ouderwetsche platboomde olielamp, zooals men in werkplaatsen gebruikte omstreeks 1830 (z. Cam. Obsc. na 50 jaar) en in de oostelijke deelen van ons land nog in 1855.
| |
[Bakleien]
Bakleien of baklei, (afr. en mal.) Vechten met de vuist.
| |
[Bakleislag]
Bakleislag, (afr.) vechtpartij.
| |
[Bakoont]
Bakoont, (afr.) bakoven.
| |
[Bakooren]
Bakooren, (afr.) Ezelsooren.
| |
| |
| |
[Baksisch]
Baksisch of baksjisch, (ar.) aalmoes.
| |
[Bakslee]
Bakslee, in Overflakkee en elders de benaming der ijsslee, nl. de diepe, in tegenstelling met de platte slee en de prikslee (Flakk. stekkerslee).
| |
[Bakvischje]
Bakvischje, spottende benaming van een aankomend meisje; hgd. Backfisch, als zinspeling op de visschen, waarvan de kleine worden gebakken, de groote gekookt.
| |
[Bakzeil halen]
Bakzeil halen, (zeet.) de zeilen zoodanig terug halen dat ze tegen den mast komen te liggen. De wind werkt dan niet meer als voortstuwende kracht, maar houdt integendeel den voortgang van 't schip tegen; fig. van zijne woorden terugnemen of zich van iets afmaken.
| |
[Bal bal]
Bal bal, (afr.) Biljard.
| |
| |
[Bal masqué]
Bal masqué, bal met gemaskerde dansers.
| |
[Bal paré]
Bal paré, pronkbal, met pracht ingericht.
| |
[Bal champêtre]
Bal champêtre, bal onder den blooten hemel.
| |
[Balafré]
Balafré, de geschramde, Hendrik de Guise. In het gevecht bij Dormans ontving hij een zwaardslag over zijn gelaat, die een afzichtelijk litteeken (balafre) achterliet. 1550-58.
| |
[Balboos]
Balboos, (ook bolleboos) voor baälbojes of baäl-kabajes, (hebr.) heer des huizes; vandaar baas.
Balbooste = vrouw des huizes, bazin.
| |
[Baldakijn]
Baldakijn, (baldekijn) troonhemel, van fr. baldaquin, van it. baldacchino = zijde uit Baldacco, d.i. Baldac of Bagdad, bekend door de met goud bewerkte zijde, daar vervaardigd.
| |
[Balder]
Balder, (n. myth.) God des Vredes, zonnegod, zoon van Odin en Frigga, gedood door den blinden oorlogsgod Höder, op aanhitsing van Loki, maar op algemeen verlangen der godin in het leven teruggeroepen.
| |
[Baldoverer]
Baldoverer, (barg.) verklikker.
| |
[Balé-Balé]
Balé-Balé, (ind.) Bank, zit- of ligplaats, meest van bamboe. Ook = pandopo, paviljoen.
| |
[Balein]
Balein, hoornachtige mondplaten van den walvisch, naar het fr. baleine (lat. balaena).
| |
[Baleintje]
Baleintje, lang, dun baleinen staafje, ook in andere stof nagemaakt, of een rietje, gebruikt om verstopte goudsche pijpen door te steken, dat onze voorouders in den bol van hun driekant steekje en later in dien van hunnen hoed borgen.
| |
[Bali]
Bali, (afr.) tobbe, kuip, kuipbalie, trapbalie.
| |
[Baliekluiver]
Baliekluiver, een persoon aan bruggen wachtende, om bij 't lossen van schepen gebruikt te worden, hangende of leunende over de balie (leuning) van de brug; sjouwerman; ook lediglooper.
| |
[Baliemand]
Baliemand, groote vierkante mand; balie is oorspr. tobbe in verband met een woord, dat uitscheppen beteekent; vandaar balie-mand, mand om bij de wasch te gebruiken.
| |
[Balije]
Balije, afdeeling van de Johanniterorde met een landskommandeur der Duitsche Orde. Die orde had er twaalf, waarvan eene nog te Utrecht bestaat. Haar Huis, - het Duitsche Huis, - staat aan de Runnebaan, aldaar.
| |
[Baljaar]
Baljaar, (afr.) uit het port. bailar, dansen = rumoer maken, huishouden, ‘lawaai’ maken.
| |
[Baljaren]
Baljaren of baljaarden, (sp. baylar = dansen), het dansen der negers in Suriname; fig. rumoer, getier maken.
| |
[Baljuw]
Baljuw, grafelijk ambtenaar, bepaaldelijk rechter, regent of krijgshoofd, van het Fransche bailli en dit van het lat. ballivus = opvoeder, hofmeester, landvoogd.
| |
[Balk]
Balk, (wap.) breede streep waterpas midden in 't schild, wanneer er slechts één is; twee staan gewoonlijk de een even ver boven 't midden als de ander er onder; drie of meer even ver van elkander, als zij zelf breed zijn. Ten onrechte door sommigen als een teeken van bastaardij gehouden. Zie baar.
| |
| |
| |
[Balkan]
Balkan, (kma) ‘zekere plaats’ of No. 100, van balk-an. Te velde in het kamp staan de soldaten bij zekere verrichtingen tegen een balk-aan.
| |
[Balkenbrij]
Balkenbrij, gekruide, vette bouillon van worst, waarin meel gemengd wordt, die als pap gegeten wordt of waarvan men koeken bakt, vooral in Gelderland, in den slachttijd, in gebruik.
| |
[Balkendleven]
Balkendleven, schimpnaam voor de bewoners van Ameland, omdat zij drie schuine balken in 't gemeentewapen hebben.
| |
[Ballade]
Ballade, van it. ballare = dansen, een lied op dansmuziek of een lied bij den dans. In later eeuwen, vooral in hgd. een berijmd verhaal, waarin een bovennatuurlijke kracht optreedt of werkt.
| |
[Ballet]
Ballet, dansspel.
| |
[Ballet]
Ballet, verhaal van een avontuur of intrige door gebaren en dans, naar Baltazarini, muziekdirecteur van Catharina de Medicis, uitvinder der moderne balletten.
| |
[Balleward]
Balleward, (barg.) spek.
| |
[Ballhorniseeren]
Ballhorniseeren, (hgd.) ook verballhornen, in schijn verbeteren, doch inderdaad slechter maken, vooral met het vertalen van meesterstukken naar den smaak des tijds, gelijk Johann Ballhorn, een boekdrukker te Lubeck, zulks deed.
| |
[Ballista]
Ballista, werptuig, waarmede zware steenen binnen eene belegerde stad werden geslingerd. Hetzelfde als Blijde (z.a.).
| |
[Ballistiek]
Ballistiek, leer van de beweging der projectielen van lat. ballista (slinger).
| |
[Ballistische slinger]
Ballistische slinger, werktuig om de aanvankelijke snelheid van afgeschoten projectielen te meten; van lat. ballista (z.a.).
| |
[Ballotage]
Ballotage, stemmen over al of niet toelating van een persoon soms door middel van witte en zwarte boonen, oorspronkelijk witte en zwarte ballen, eng. ballots.
| |
[Balthasar]
Balthasar, een der drie magiërs of koningen uit het Oosten, die Jezus bij zijne geboorte kwamen aanbidden. De namen, die de legende aan de twee anderen gaf, zijn Casper en Melchior. Maar van die drie namen komen ook varianten voor.
| |
[Balustrade]
Balustrade, leuning, rustende op kolommen; van baluster = kolom, it. balaustro zoo genoemd naar de schijnbare overeenkomst met de bloesem van den granaatboom, die balaustium heet.
| |
[Balzac]
Balzac, een lage, gemakkelijke stoel, naar den Franschen schrijver Balzac.
| |
[Bambino]
Bambino, (it.) jongetje. Oorspronkelijk, jongetje; later afbeelding van het kindeke Jezus in doeken en bewaakt door engelen.
| |
[Bambocciades]
Bambocciades, naar it. groteske tooneelen uit het lagere leven, zooals landelijke kerkwijdingsfeesten, bedelaarshuwelijken en derg. naar it. bamboccio (een kreupele), de spotnaam van Pieter van Laer, de eerste Nederlandsche schilder van zulke tooneelen, die in Rome grooten naam verwierf.
| |
[Bamboes]
Bamboes, (port.) bambu, (ind.) bamboe, tropische rietsoort.
| |
[Bamis]
Bamis, (N.-Brabant en Limburg en België) de 1e October, de betaaldag bij notarissen; van Sint Bavo-mis.
| |
[Banaal]
Banaal, plat, afgezaagd, eigenlijk datgene, wat allen doen, naar hgd. bannan = bevelen, het geven van algemeene voorschriften aan de vasallen in den tijd van het leenstelsel.
| |
[Banaan]
Banaan, (port.) banána, tropische voedzame vrucht.
| |
[Banco]
Banco, (hand.) bankgeld, gefingeerde geldswaarde, waarnaar eene bank rekent, als Bancomark, Bankthaler enz.
| |
[Banda]
Banda, (it.), (fr.) bande, (eng.) band, voorheen muziekcorps, vooral voor blaasinstrumenten; ook heetten zoo de 24 violen van Lod. XIV en de 24 violen van Karel II van Engeland. In Ital. is banda de naam voor het koper en de trommels in het orkest en voor het soms op het tooneel voorkomend orchest.
| |
[Bandagist]
Bandagist, een vervaardiger van heelkundige verbandmiddelen, in het bizonder van breukbanden.
| |
| |
| |
[Bande]
Bande, (herald.) rechter schuinbalk, soms zeer smal en dan als teeken van bastaardij en in dat geval ook wel filet genoemd.
| |
[Bandeau]
Bandeau, (fr.) haarband door dames gedragen om kaalhoofdigheid te bedekken.
| |
[Bandelier]
Bandelier, draagriem of band over schouder en borst, voor den sabel of degen, of tot sieraad.
| |
[Banderillero]
Banderillero (spreek uit: ...riljee'ro) de met een werpspies werkende stierenbevechter; van banderilla (spr. riel-ja) vaantje; inz. de met een vaantje voorziene werpspies, die bij de stierengevechten wordt gebruikt.
| |
[Bandiet]
Bandiet, van bandito, (ital.) lett. banneling. De in de menigvuldige burgeroorlogen, welke Italie van de 13de tot de 16de eeuw teisterden, gebannen familiën, vereenigden zich om hun overwinnaars, zoodra deze de stad verlieten, te overvallen of te bestoken in hun buiten de veste gelegen bezittingen. Zij waren degenen, van wie de naam in latere tijden is overgegaan op straatroovers en struikroovers. Heden ten dage worden alleen laatstgenoemden onder het woord bandito = bandiet begrepen.
| |
[Bandiit]
Bandiit, (afr.) gevangene, spw. die bandieten breek deur = de teenen komen door je schoen.
| |
[Bandijk]
Bandijk, de hooge dijk langs eene rivier. Omdat men tot het aanleggen van bedijkingen zich vroeger tot het algemeen rechtsgebied, den ban van den Heer moest wenden, om vergunning daartoe te bekomen, verkregen die dijken den haam van bandijken.
| |
[Bandjir, Banjer]
Bandjir, Banjer, (ind.) bandjir, overstrooming, watervloed, ten gevolge van het plotseling zwellen der rivieren in den regentijd.
| |
[Bandola]
Bandola, (sp.) soort van luit met staal- of darmsnaren, met de vingers bespeeld, ook bandolen, bandora, bandura, of wel pandora, pandura, pandurina, mandora, mandolo, mandoer, mandura geheeten en overeenkomende met de mandoline.
| |
[Banen]
Banen (veroud. stud.) uitgaan om meisjes van minder strenge deugd te ontmoeten.
| |
[Bang]
Bang, (afr.) verbum = bang zijn voor, vreezen. Ek bang nimant = ik vrees niemand, ek bang jou ni = ik ben niet bang van je.
| |
[Banian-dag]
Banian-dag, (eng.) op Engelsche schepen de dag, waarop geen vleesch geschaft wordt; van Bánian (m.v. Bánianen) een tot de handelskaste behoorende Indiër, die aan zielsverhuizing gelooft en deswege geen vleesch eet.
| |
[Banier]
Banier, (wap.) vierkant vaantje aan een lans bevestigd, boven den helm uitstekend of door de schildhouders gedragen.
| |
[Banjer]
Banjer, iemand, die den grooten heer uithangt, een ophefmaker. Oorspronkelijk banjert = bannerheer, baander-heer (z.a.). Vaandeldrager eener schutterij sedert de 15e eeuw, ook kapitein der vrijers (jongelui) in de schutterij.
| |
[Banjo]
Banjo, muziekinstrument, soort van mandoline; in de laatste jaren in Engeland zeer in de mode.
| |
[Bank]
Bank, (barg.) hier.
| |
[Bank]
Bank, (afr.) 1o. zetel, zitplaats, rustbank; 2o. oever van eene rivier.
| |
[Bankagio]
Bankagio, (hand.) het opgeld, dat men betalen moet bij verruiling van muntgeld tegen bankgeld.
| |
[Bankconto]
Bankconto, (hand.) de rekening, die een koopman bij de eene of andere bank heeft.
| |
[Banken]
Banken, kaartspel, ook vingt-et-un eenentwintigen genoemd van bank, welke degene heeft, die aan de spelers hunne winsten uitbetaalt en van hen het verlies opstrijkt.
| |
[Banken]
Banken, (oudtijds) het houden van een avondbuurpraatje op de stoepbank onder den luifel, onder het genot van bier of koffie.
| |
[Banker]
Banker, vaartuig voor de vischvangst op de bank van Terre-neuve of Newfoundland.
| |
[Banket]
Banket, groot gastmaal, feestmaaltijd. Vandaar óok een smakelijk gebak. Goede zeevisch wordt daarom wel zeebanket genoemd.
| |
| |
| |
[Bankroet]
Bankroet, onvermogend te betalen, naar de geldschieters in Italië, die het geld, dat zij hadden uit te leenen, op een banco of bank ten toon stelden; bij staking der zaken werd zijn bank (toonbank) weggebroken en hij had een banca rotta = gebroken bank; hij was bankroet.
| |
[Bankroetiersstraffen]
Bankroetiersstraffen, als zoodanig kwamen voor: het houtdragen; het steendragen; het staan op den schandsteen, met uithangende broekzakken; het omgevoerd worden, onder het luiden der schandklok, met een geleide van straatjongens, die leêge zakken droegen; het tabakspinnen; het dragen van een gelen hoed.
| |
[Bankrot]
Bankrot, (afr.) syn. boedel oorgé, failliet gaan.
| |
[Bankrotskap]
Bankrotskap, (afr.) staat van bankroet.
| |
[Bannerheer]
Bannerheer, hetzelfde als baanderheer, een aanzienlijk edelman, die het recht en de macht bezat, zijn eigen banier te voeren. Tot omstreeks 1609 maakten de bannerheeren nog een afzonderlijke groep der Staten van Gelderland uit.
| |
[Bantingkuur]
Bantingkuur, methode om de zwaarlijvigheid en de neiging tot vetworden te bestrijden, door William Banting te Londen het eerst aangewend. Zij bestaat o.a. in het veelvuldig en bijna uitsluitend gebruik van mager vleesch.
| |
[Banus]
Banus, (slavisch: ban uit bojan) heer; titel van een vorst of stadhouder in Kroatie en Slavonie.
| |
[Baphomet]
Baphomet, een symbool der tempelridders, dat, volgens sommigen, Mahomet, volgens anderen, het beeld des duivels beteekent.
| |
[Baptisten]
Baptisten, verschillende Christelijke sekten, die den kinderdoop verwerpen en alleen den doop bij volwassenen, gewoonlijk alleen door onderdompeling, begeeren.
| |
[Baptisterium]
Baptisterium, rond of achthoekig bekken, waarin oudtijds de doop door onderdompeling geschiedde. Ook de geheele kapel, waarin de doopvont staat.
| |
[Bar]
Bar, (chald.) zoon of zoon van; vandaar Bar-abbas, Bar-nabas Bar-tholomaeus, Bar-kochba.
| |
[Baragouiner]
Baragouiner, (fr.) onverstaanbare taal spreken. Van het woord baragouin. De lieden van Bretagne, die eertijds naar Parijs kwamen, vroegen in de voornaamste plaatsen in hun taal om eten en drinken of liever om brood (bara) en wijn (gwin), hetgeen menig herbergier de vraag moet hebben ontlokt: Que veulent-ils donc dire avec leur baragwin?
| |
[Barakken]
Barakken, van Gael. barr = top, toptak; dus hutten uit boomtakken samengesteld. Thans licht gebouwde, houten inrichtingen vooral voor zieken. Ook: hulpkazerne, naar eng. barracks.
| |
[Barateria]
Barateria, (sp.) het niet bestaande eiland, in Don Quizote, waarover Sancho Panza gouverneur is.
| |
[Baratterie]
Baratterie, (hand.) de bedriegerijen van een schipper of diens volk tegenover reeders en assuradeuren.
| |
[Baratto]
Baratto, (hand.) de ruiling van de eene soort van koopmansgoederen tegen eene andere.
| |
[Barbaar]
Barbaar, woestaard, onmensch; van gr. barbaros = buitenlandsch; wat niet tot Griekenland behoorde. - (stud.) jong student uit den Achterhoek.
| |
[Barbara]
Barbara, (Sinte - naam van de kruitkamer op Fransche oorlogsschepen (‘La Sainte Barbe’) naar de H. Barbara, volgens de legende de dochter van een rijk koopman te Nicomedië, die het christendom omhelsde (3e eeuw). Haar vader liet haar op gruwelijke wijze mishandelen en wilde haar onthoofden, toen hij zelf door een bliksemstraal gedood werd. Vandaar ook, dat de H. Barbara nog steeds bij onweder aangeroepen wordt. Zij is ook patrones voor een zaligen dood van de mijnwerkers, de kanonniers en de metselaars en van de gothieke bouwkunst.
| |
[Barbarossa]
Barbarossa = rosbaard, bijnaam van keizer Frederik I van Duitschland (1121-1190).
| |
[Barbedienne]
Barbedienne, (fr.) bronzen beeld, naar François Barbedienne, die in 1838 te Parijs eene fabriek stichtte, sedert te beroemdste van Europa.
| |
| |
| |
[Barbarini]
Barbarini, (ital.) een voornaam Romeinsch geslacht, dat den Romeinschen volkshumor stof gaf tot het spreekwoord: Quod non fecerunt Barbari, fecerunt Barbarini: (Wat de Barbaren niet hebben gedaan, deden de Barbaartjes); dit gezegde dankt zijn ontstaan aan de wijze, door velen afgekeurd, waarop de Barbarini enkele oudere monumenten in Rome deden herstellen en verbouwen. Na de troonsbeklimming van den Barbarino paus Urbanus VIII in 1623 vielen deze gewraakte restauraties voor.
| |
[Barcarole]
Barcarole, zie Barquerolle.
| |
[Barcas]
Barcas = de bliksem, bijnaam van Hannibals vader Hamilcar.
| |
[Barden]
Barden, bij de Kelten de dichters van beroep; de oudste bardenliederen heeten te dagteekenen uit de 5e eeuw, samengebracht door Cormae Mac Culinan.
De bard van den Avon, Shakespeare, geboren en begraven te Stratford-on-Avon (1564-1616). |
De bard van Olney, Cowper, die te Olney lang verblijf hield (1731-1800). |
De bard van het proza, Boccaccio. |
De bard van Ayrshire, Robert Burns, in Ayrshire geboren (1759-1794). |
De Bard van Kennemerland, W.J. Hofdijk. |
| |
[Bardiet]
Bardiet of Bardit, (noordsch) een godsdienstig krijgslied door de Barden; ook dramatische proeven van Klopstock, met zoogenaamd Noordsche personen. Ook prof. Swildens te Franeker gaf Holl. bardieten uit. Amst. 1779.
| |
[Barège]
Barège, dunne doorschijnende stof van zijde en katoen, van zijde en wol of ook wel van zijde alleen, vervaardigd en voor dameskleederen bestemd; van Barèges, in Frankrijk, vanwaar het afkomstig is, ofschoon de groote fabrieken er van eigenlijk te Bagnères de Bigorre liggen.
| |
[Barême]
Barême, eigenlijk barrême, boek met uitgewerkte rekeningen van velerlei aard; vervaardigd door den in 1703 overleden Franschman Barrême; vandaar: rekenknecht, ezelsbrug.
| |
[Baren]
Baren, (kma) ontgroenen.
| |
[Barensteel]
Barensteel, (wap.) smalle waterpasse streep, korter dan de breedte van 't schild en van onderen voorzien van drie (soms vijf) hangers, d.i. trapeziumvormige blokjes, teeken van een jongeren zoon en zijne afstammelingen. In Ned. vooral bekend door 't wapen van Brederode (jongere lijn van Teylingen en daardoor van Holland): v. goud met een leeuw v. keel, getongd en geklauwd v. azuur; over alles heen een barensteel van azuur.
| |
[Baretkraam]
Baretkraam, (hand.) de handel in gewerkte, gebreide stoffen.
| |
[Barge]
Barge, een schip, dienende tot vervoer van passagiers en goederen, evenals de trekschuit, maar sierlijker ingericht.
| |
[Bargoensch]
Bargoensch, waarschijnlijk van het Fransche barguigner) een onzekere, onduidelijke, gemengde brabbeltaal, in het bijzonder: dieventaal; ook het Amsterdamsche Joodsch-Duitsch.
| |
[Barisan]
Barisan, (ind.) baris, streep, reeks, lijn, gelid, inlandsche legerkorpsen in Indië.
1. | De ongeregelde korpsen op Java tijdens Diepo Negoro. |
2. | Eene soort inlandsche schutterij. |
3. | De tegenwoordige inlandsche troepen van de vorsten van Madoera. |
| |
[Barkstuig]
Barkstuig, twee voorste masten van raas voorzien en de achterste niet.
| |
[Bar-Kochba]
Bar-Kochba, (Simon bar Kochba) aanvoerder der Joden in den grooten opstand tegen de Romeinen (Ao. 131), Hij nam den syro-chald. bijnaam barkochba, zoon van het gesternte aan, met het oog op Numeri XXIV, 17.
| |
[Barmakieden]
Barmakieden of Barmekieden, nakomelingen van Barmak, geneesheer en priester, die tot aan den tijd van Khalif Haroen al Basjid met hooge ambten en bedieningen waren bekleed.
| |
[Barmhartigheid]
Barmhartigheid (Ook hem is - geschied, schertsend getuigenis aangaande iemand, die met een verlicht examen slaagt. Verkeerd gebruikt voor I Timoth. 1:13b, waar sprake is van vergiffenis van in onwetendheid bedreven zonde.
| |
| |
| |
[Barnabieten]
Barnabieten, een vereeniging tot onderwijs van ketters door reguliere koorheeren van den heiligen Paulus, in 1533 te Milaan gesticht; naar Barnabas, (Hand. IV:36; XXI:24).
| |
[Barnum]
Barnum, een man, die door bluf en reclame vertooning wil maken en geld verdienen; naar den Amerikaan P.T. Barnum, den Koning der reclame, die met een museum van zeldzaamheden schatten verdiende; maar o.a. ook degelijke tentoonstellingen hield. Geb. in 1810 † 1891.
| |
[Barnsteen]
Barnsteen, gele plantaardige hars, van een voorhistorischen denneboom; letterlijk brandsteen van branden, (vgl. het barnen der gevaren); men hield het aanvankelijk voor steen en bemerkte, dat de stof kon branden.
| |
[Baroe]
Baroe, (afr.) Eetbare knol, wit van kleur, melkachtig.
| |
[Baroech]
Baroech, (hebr.) = gezegend, Baruch (eig. Baroech), de gezegende, later in het Latijn en andere talen vertaald Benedictus, Benoit, Benedetto.
| |
[Barometer]
Barometer, van gr. baros = gewicht en metreo = ik meet; weêrglas, letterlijk instrument, dat het gewicht van de lucht, d.i. den luchtdruk meet d.i. aanwijst.
| |
[Baronet]
Baronet, de laagste Engelsche adelsrang, in 1617 ingesteld.
| |
[Baroscoop]
Baroscoop, instrument om het gewicht der lucht aan te toonen; oude naam voor barometer; van gr. baro, eig. baros, (gewicht) en gr. skopeo (ik zie).
| |
[Barquerolle]
Barquerolle, (fr.) liedje der Venetiaansche gondeliers; van Barquerolle = klein pleiziervaartuigje; schuitje zonder mast; meestal en beter: barcarole of barcarolle.
| |
[Barrage]
Barrage, (hand.), het stutten der vaten, ook waterkeering, waardoor een deel rivierwater wordt afgezonderd om met groote kracht tot industrieële doeleinden gebruikt te worden of wel om meer diepte voor de scheepvaart te verkrijgen. Van fr. barrer = versperren.
| |
[Barre]
Barre, (herald.) linker schuinbalk. Zie baar.
| |
[Barre d'illégitimité]
Barre d'illégitimité, (herald.) Zie Bande.
| |
[Barren]
Barren, (sport) leggers of stokken, die op stijlen rusten, op schouderbreedte evenwijdig loopen en aldus de ‘brug’ vormen.
| |
[Barrevoeters]
Barrevoeters, ongeschoeide monniken en nonnen, behoorende tot de Augustijner, Frauciscaner, Capucijner of Carmelieter orden.
| |
[Barricade]
Barricade, afsluiting der straten te Parijs, het eerst in 1588, met kettingen en vaten (barriques) gevuld met aarde en steenen, om de Zwitsersche garde te keeren. In 1830 werden zij opgeworpen bij de verdrijving van Karel X; in 1848 bij den afstand van Louis Philippe en in 1851 (2 Dec.) bij den coup d'état, toen Louis Napoleon voor 10 jaar herkozen werd als president.
| |
[Barrière]
Barrière, (hand) de tolgrens.
| |
[Barrière]
Barrière, hek, dat bij het sloopen der poorten deze verving aan den uitgang der steden, vóór de afschaffing der gemeente-accijnsen.
| |
[Barrière-traktaat]
Barrière-traktaat, 5 Nov. 1715, tractaat, waarbij de Hollanders het recht kregen, garnizoen in sommige grensplaatsen der Spaansche Nederlanden (België) te leggen.
| |
[Barsacs]
Barsacs, gebakjes uit Barsac bij Bordeau, bekend om zijn witte wijnen.
| |
[Bartholomeus St.]
Bartholomeus St., het symbool van dezen heilige is een mes, in toespeling op het mes, waarmede hij levend gevild werd.
| |
[Bartholomeus-nacht]
Bartholomeus-nacht, of Parijsche bloedbruiloft, nacht van 23 op 24 Augustus 1572, toen de Hugenooten in Frankrijk werden vermoord, bij gelegenheid van het huwelijk van Hendrik van Navarra met Margaretha van Valois.
| |
[Bartjens, (volgens Willem -]
Bartjens, (volgens Willem -, zoo nauwkeurig berekend als door -), beroemd Amsterdamsch rekenmeester, door Vondel bezongen, vermoedelijk geb. 1572, van wien te Zwolle in 1633 een rekenboek ‘cijfferinge’ uitkwam, dat nog telkens, tot 1824 toe, herdrukt is.
| |
| |
| |
[Baryton]
Baryton, (Gr.) zware toon; mid. mannenstem, tusschen tenor- en basgeluid in. In Germaansche landen verwart men vaak barytonstem met hooge bas. Tusschen de jaren 1815-1830 ontstond het emplooi van baryton. De eerste baritons waren Pellegrini, Dabadie, Tamburini. De normale omvang van de baryton is van groot si bemol tot eenmaal gestreept fis.
| |
[Bas]
Bas, de lage mannenstem. In twee soorten wordt zij onderscheiden, in: de diepe, zwaardere bas en de hooge, lichtere bas. Deze maakt bij de Italianen het emplooi uit van Basso-buffo = comische bas en bij de Franschen van Basse-Chantante; gene noemen de Italianen Basso profondo of Basso-cantante, en de Franschen Basse noble, of de grand opera. De normale omvang der basstem is van groot sol tot aangestreept mi en fa. Der hoogere bas wordt deze sol geschonken, maar men vordert van haar meer gemak in de tonen boven klein-là. Ook een muziekinstrument (Duitsche bas), dat het midden hield tusschen de violoncel en de contrabas. Verdwenen in 't begin dezer eeuw.
| |
[Basaar]
Basaar, (afr.) slechts gebezigd van verkoopingen, waarvan de opbrengst bestemd is voor goede doeleinden. Vgl. Kerkbasaar, (afr.) verkooping van artikelen van den meest verschillenden aard ten bate van de kerk.
| |
[Baschlik]
Baschlik, (turk.), muts of kap met afhangende slippen, die om hals en schouders geslingerd worden.
| |
[Basedowsche ziekte]
Basedowsche ziekte, overmatig snelle beweging van het hart, dikte der schildklier, kropgezwel en uitpuilende oogen, van den geneesheer Basedow, die haar het nauwkeurigst beschreven heeft.
| |
[Basilianen]
Basilianen, monnikorde met kloosters in Polen, Beneden-Italië en Sicilië, ook in de Grieksche kerk, naar Basilius, (330-379), beroemd door zijn strijd tegen de Arianen.
| |
[Basilica]
Basilica, zetel van den Atheenschen archon basileus, die zijn vonnis gaf in de Stoa basilios. Dergelijke gerechtshoven bestonden ook te Rome, zij hadden hunne schepen, vleugels, zuilengangen enz. zoodat zij weinig verandering behoefden om in Chr. Kerken veranderd te worden. De kerk van St. Jan Lateraan in Rome was een oude basilica. Tegenwoordig bij de R.C. een grootere kerk met bijzondere voorrechten.
| |
[Basilicae]
Basilicae, ruime gebouwen voor rechtswezen en handelsverkeer, overdekte markten of beursgebouwen, groote rechthoekige zalen met of zonder halfrond aan de einden. Soms werd het dak door twee rijen zuilen gesteund en vormden dezen dus een middenschip en twee zijschepen.
| |
[Basilieken]
Basilieken, een verzameling van wetten, eerst aangelegd door Keizer Basilius I en voleindigd door zijn zoon Leo Philosophus. (887 na C.)
| |
[Basilisk moet in 't ei vertreden worden, De]
Basilisk moet in 't ei vertreden worden, De - 't kwaad moet in zijn eersten aanvang vernietigd worden; van basiliscus, een kleine adder. Men beweerde, dat zij iemand kon dooden door hem aan te zien.
| |
[Baskat]
Baskat, (Afr.) borstrok.
| |
[Baskische trommel]
Baskische trommel, (fr.) bedon de Biscaye, tambourin, tevens dienst doende als handpauke.
| |
[Baskroo]
Baskroo, (barg.) schout.
| |
[Basoche, (La corporation de la]
Basoche, (La corporation de la - oorspronkelijk het gild der procureursklerken te Parijs, wier opperhoofd den naam droeg van ‘Roi de la Bazoche.’ Deze vereeniging legde zich naderhand op het tooneelspel toe, ontving in 1500 van Lodewijk XII een eigen schouwburg en heeft bestaan tot 1789.
| |
[Bas relief]
Bas relief, half verheven beeldwerk, zie Basso relievo.
| |
[Bassanello]
Bassanello, (it.) hobo (hautbois) muziekinstrument, naar den uitvinder, den Venetiaan Bassáno.
| |
[Basset]
Basset of Bassette, harardspel met kaarten, veel op pharo gelijkende.
| |
[Basse-taille]
Basse-taille, (fr.) oorspronkelijke Fransche benaming voor baryton. Ten onrechte wordt door zeer velen bassetaille voor een bijzonder diepe en zware bas gehouden.
| |
| |
| |
[Basso parlante]
Basso parlante, (it.) lett. sprekende bas, is een andere naam bij de Italianen voor basso-buffo. Deze toch heeft vaak veel woorden op korte noten in een phrase te zingen, zoodat hij als 't ware zingende praat. Zie bijv. de arias van Bartolo (il Barbiere) Don Magnifico (la Cenerentola) en Dulcamara (l'Elisire d'amore).
| |
[Basso reliëvo]
Basso reliëvo, (it.) half verheven beeldwerk; figuren, gesneden in hout, steen, marmer, waarbij de insnijdingen weinig diepte en de figuren derhalve geringe hoogte hebben, Bas-relief.
| |
[Basta]
Basta, (sp.) baston, knuppel. Klaveren aas in het ombre- (of hombre)-spel. (Zie Kaarten).
| |
[Bastaard]
Bastaard, (hand.) tusschensoort; bij wissels, een oneigenlijke wissel.
| |
[Bastaardij]
Bastaardij, (wap.). Zie Baar en Breuk.
| |
[Basterna]
Basterna, gesloten draagstoel, door muilezels gedragen, voornamelijk ten gebruike van vrouwen.
| |
[Bastille]
Bastille, (Fr. bastir = bâtir = bouwen, derhalve bastille = gebouw) kasteel te Parijs, door Karel V gebouwd; door Filips van Valois herbouwd; door Lodewijk XI als staatsgevangenis ingericht, en door de Parijzenaars den 14 Juli 1789 met den grond gelijk gemaakt.
| |
[Bastonnade]
Bastonnade, (it. bastunnato, van baston = stok), stokslagenstraf bij Chineezen, Turken en Perzen. De slagen worden op de voetzolen der misdadigers toegebracht.
| |
[Bat]
Bat, (sport.) slaghout, waarmede men bij 't cricketspel den bal wegslaat.
| |
[Bataljon zijn (van het tiende]
Bataljon zijn (van het tiende, Roomsch-Katholiek zijn, naar het teeken des kruises (X). Woordspeling op de gedaante van een (nog wel liggend) kruis en het Romeinsche cijfer X.
| |
[Bataten]
Bataten of pataten, (port.) batáta, tropisch gewas, dat eetbare zoete knollen levert; zoete aardappelen. In Zuid-Nederland aardappelen in 't algemeen.
| |
[Batavier]
Batavier, een rijtuig, dat denzelfden dienst deed als de latere omnibus. Voor ruim veertig jaren wilde men een poging doen den omnibusdienst in Amsterdam in te voeren. Op een zekeren Zondag reden al de omnibussen in optocht door de stad. 's Maandags zou de dienst beginnen. Niemand echter maakte daarvan gebruik. Toen zijn de rijtuigen verkocht aan zekeren Heer Langeveld, stalhouder, die ze ‘Batavieren’ doopte, naar den naam op den eersten omnibus geschilderd, en ze gebruikte om de passagiers van den Dam naar het station te vervoeren. Ook werden ze verhuurd voor buitenpartijtjes. Uit dien tijd dagteekent het raadsel: Wie waren vóór de Batavieren in ons land? Antw.: de Omnibussen.
| |
[Bath-orde]
Bath-orde, de laagste der vier orden van de Kroon van Groot-Brittanje, in 1399 door Hendrik IV ingesteld. Aldus genoemd naar een gebeurtenis, die kort voor de instelling plaats had, nl. dat de koning zijn bad (bath) verliet, om raadszitting te houden, ten einde recht te doen in de zaak van twee weduwen, die zijne bescherming kwamen inroepen.
| |
[Bath]
Bath, Engelsch of zoogenaamd Engelsch postpapier, met een stempeltje of watermerk bath, naar de plaats van herkomst, eene stad aan de Avon, met beroemde papierfabrieken.
| |
[Bath]
Bath, (hebr.) (hgd. uitspr. bas) dochter.
| |
[Bath-Kol]
Bath-Kol, (hebr.) (hgd. uitspr. Bas-kol: dochter der stemme, d.i. weerklank eener andere stemme. Daarmede wordt steeds aangeduid de echo van de goddelijke stem, dat is: een geluid, een gerucht, dat - als door God gezonden - een oordeel of een beslissing over personen of zaken doet hooren.
| |
[Batikken]
Batikken, (jav.) teekenen of schilderen met heete was van figuren op katoenen stof, in tegenstelling met het weven van gekleurde draden.
| |
[Batist]
Batist, fijne soort van lijnwaad, vooral vervaardigd in Noord-Frankrijk en België; fr. Batiste naar Batiste Chambray, een beroemd wever uit de dertiende eeuw.
| |
| |
| |
[Bato's erf]
Bato's erf, Nederland naar Bato, den stamvader der Batavieren, die, volgens de sage, als zoon van den Koning der Katten, ± 100 v.Ch. aan de Eder leefde en die na voortdurenden onmin met zijne stiefmoeder, zijn vaderland moest verlaten. Met een grooten aanhang zakte hij den Rijn af en vestigde zich op het Eiland der Batavieren. Deze sage is dichterlijk bearbeid door P.C. Hooft in zijn treurspel Baeto.
| |
[Bâtonneeren]
Bâtonneeren, schermen met een stok (fr. bâton).
| |
[Batrachomyomachia]
Batrachomyomachia, een storm in een glas water; het woord is de naam van een comisch heldendicht in 't Grieksch en beteekent: Muizen- en kikvorschenkrijg, vertaald o.a. door Bilderdijk.
| |
[Batsman]
Batsman, (sport.) (= striker) hij, die in 't cricketspel vlak vóór de paaltjes (wickets) staat en den bal terugslaat.
| |
[Batter]
Batter, (barg.) schip.
| |
[Batterij-gras]
Batterij-gras, (kma.) andijvie op de K.M.A. verstrekt.
| |
[Batterij (In - komen]
Batterij (In - komen, (mil.) de vuurmonden der bereden artillerie van de voorwagens afhaken en neerzetten om te kunnen schieten, dit kan geschieden achterwaarts en voorwaarts; (fig.) aan een natuurlijke behoefte voldoen.
| |
[Batzen]
Batzen, Zwitsersch muntje ter waarde van een centime ongeveer.
| |
[Bauerniänger]
Bauerniänger, (hgd.) het woord werd in 1870 door de Spenersche Zeitung van Berlijn voor het eerst gebezigd. Het blad waarschuwde de marktbezoekende boeren tegen lieden, die hen op de volgende wijs trachtten te bestelen. Een hunner knoopte een praatje met den boer aan, en terwijl hij met hem voortwandelde, liet een derde (een medeplichtige) die voor hen uitliep, een goudstuk vallen als verloor hij het zonder het te bespeuren. De Bauernfänger en de boer wierpen zich nu op het geld, en twistten over de vraag, wie de eigenlijke vinder was, tot de eerste er eindelijk in toestemde, dat men gelijk op zou deelen. Doch aangezien hij geen klein geld had, verzocht hij den boer hem zijn part uit te betalen. En zoo kreeg de Bauernfänger 2 Thaler en 25 Gr. voor een valschen Friedrich d'or. In lateren tijd trachtte de B. zijn nieuwen bekende naar zekere koffijhuizen te troonen en door (valsch) kaartspel uit te schudden. Onze kwartjesvinders hebben dus niets nieuws uitgevonden.
| |
[Bavaria]
Bavaria, (nlat.), Beieren; naam van vele bierhuizen, naar Beieren, waar het beste bier gebrouwen wordt.
| |
[Bavaroise]
Bavaroise, (fr.) warme thee met siroop van capillaire, d.i. vrouwenhaarsiroop (bereid uit het sap van 't vrouwenhaar, een varenkruid); siroopthee, een Beiersche drank; van de omstandigheid, dat Beiersche prinsen, die in het begin der vorige eeuw te Parijs vertoefden, zich in het Café Procope dien drank lieten toebereiden.
| |
[Baviaan]
Baviaan, groote, zeer leelijke aapsoort, vandaar scheldnaam voor een leelijk mensch.
| |
[Bavius en Maevius]
Bavius en Maevius, twee rom. pruldichters, benijders en bedillers van Horatius en Virgilius.
| |
[Bawiaan]
Bawiaan, (a fr.) ook bobbejan, baviaan.
| |
[Bawiaantje]
Bawiaantje, een baby (g.v.)
| |
[Bawiaansbout]
Bawiaansbout, (afr.) ouderwetsch schietgeweer.
| |
[Bayadère]
Bayadère, damesrok met horizontale banden, modeartikel omstreeks 1850.
| |
[Bayadere]
Bayadere, naam spottenderwijs door de cadetten van de K.M. Acad. aan het schoonmaaksters personeel gegeven.
| |
[Bayadère]
Bayadère, los om den hals geknoopt, in kwasten eindigend en tot op het middel afhangend halssnoer van bloedkoralen of gitten; naar de Indische Bayadères, min of meer aan den tempeldienst gewijde dans- en zangeressen, die zich met iets dergelijks versieren. Van port. bailadeira = danseres.
| |
[Bayard]
Bayard, wonderpaard, van ongelooflijke grootte en snelheid in gang, behoorende aan de Heemskinderen, de vier zoons van Aymon, die het samen bereden.
| |
[Bayon State]
Bayon State, (N.-A.) bijnaam voor den staat Mississippi naar de vele bayons of zeer langzaam stroomende wateren.
| |
| |
| |
[Bayreuth, (Onze vriend uit]
Bayreuth, (Onze vriend uit - de Duitsche humorist Jean Paul Friedrich Richter, te Wunsiedel in het Bayreuthsche geboren, doorgaans alleen met zijne voornamen Jean Paul genoemd. (Waarh. en Droomen).
| |
[Bay-State]
Bay-State, (N.-A.) bijnaam voor den staat Massachusetts, omdat deze vóór de constitutie genoemd werd: ‘Kolonie van de Massachusetts-baai.’
| |
[Bazar]
Bazar, (pers. en turksch) in het oosten de algemeene markt, de marktplaats - meestal overdekt - waar handelsartikelen van den meest verschillenden aard worden verkocht.
| |
[Bazar]
Bazar, te Amsterdam en elders gebruikt voor winkel, hoe eenvoudig ook; er is een aardappelbazar, een dertig centsbazar en men zegt, dat iemand naar de vijftig cents-bazar gaat, als hij wegens dronkenschap wordt opgepakt, ten einde later tot vijftig cents boete veroordeeld te worden.
| |
[Bazelmoppen]
Bazelmoppen, moppen om te bazelen (praten); gebakjes om onder een praatje te eten. Vgl. babbelaars, spraakwater en derg.
| |
[Bear]
Bear, (eng.) daling in de wisselkoers.
| |
[Béarner, (De -]
Béarner, (De - Hendrik IV, koning van Frankrijk, naar zijn geboorteland, het voormalig vorstendom in het Zuiden van Frankrijk, Bearn, hoofdstad Pau.
| |
[Bearstate]
Bearstate, (N.-A.) bijnaam voor Arkansas, naar de vele beren, die de eerste landverhuizers hier vonden.
| |
[Beaticum]
Beaticum, de hostie, die den stervenden katholiek gegeven wordt.
| |
[Beatificatie]
Beatificatie, (r.k.) voorloopige verklaring van den Paus, dat iemand om zijn deugden en de op zijn voorbede geschiede wonderen voor zalig gehouden en openlijk vereerd mag worden. Die zaligverklaring gaat aan de canonisatie heiligverklaring vooraf.
| |
[Beatificatie, (electrieke]
Beatificatie, (electrieke - electrieke proef, waarbij om het hoofd des geëlectriseerden een glorie of heiligenkrans gevormd wordt; van beatificatie (nlat. = zaligspreking.
| |
[Beati possidentes]
Beati possidentes, (at.) Zalig zijn de bezitters. Vgl. Horatius, Carmina 4, 9, 46 sq. Non possidentem multa, vocaveris recte beatum.
Maar Horatius zegt daar juist het tegendeel. ‘Terecht moogt gij gelukkig noemen hem, die niet veel bezit.’ 't Is denkelijk eene eenigszins spottende parallel van de zaligsprekingen in 't begin van Matth. V.
| |
[Beau idéal]
Beau idéal, model van schoonheid of uitstekendheid door de phantasie ontworpen. De Apollo van Belvedere is het beau idéal van mannelijk schoon; de Utopia van Thomas More is dat van een goed bestuur.
| |
[Beau monde]
Beau monde, de welgestelde fatsoenlijke lieden, bij wie het begrip fatsoen eigenaardig ontwikkeld is.
| |
[Beaumont-geweer]
Beaumont-geweer, vuurwapen, door den wapenfabrikant Eduard de Beaumont, te Maastricht, uitgevonden en in 1871 bij ons leger in gebruik genomen.
| |
[Beauté du diable]
Beauté du diable, aantrekkelijkheid der jeugd, zelfs zonder werkelijke schoonheid: vgl. le diable était beau quand il était jeune (de duivel was mooi toen hij jong was).
| |
[Beauty and the Beast]
Beauty and the Beast, schoonheid en het beest, de held en heldin van het tooververhaal van Mevr. Villeneuve. Beauty redde haars vaders leven door hare toestemming om met het beest te huwen, dat door hare liefde onttooverd, eene schoone prins werd, variant op Perrault's Riquet à la houppe; fig. van twee personen, die bij elkaar hooren en waarvan de een heel mooi en de ander heel leelijk is.
| |
[Bécarre]
Bécarre, een tijdlang gebruikt voor chic of pschutt.
| |
[Béchamel]
Béchamel of Béchamelle, (ch = sj) eiersaus, blanke saus; naar haren uitvinder den markies de Béchamel of Béchameil.
| |
[Bedak]
Bedak, rijstpoeder, smeersel, blanketsel door Indische dames gebruikt om zich het gelaat te poederen; voor toiletartikelen, het mal. woord voor poudre de riz.
| |
[Beddepan]
Beddepan, bedwarmer, ook minder kiesch van eene vrouw gezegd.
| |
| |
| |
[Bedelaarsgebed]
Bedelaarsgebed, ook dronkenmansgebed, natellen van het ontvangen of overgehouden geld.
| |
[Bedelaarslijf]
Bedelaarslijf, mensch, die zich in alle kleedingstukken voegt, of ze voor hem gemaakt zijn, of niet.
| |
[Bedelorden]
Bedelorden, (r.k.) de vier geestelijke orden van mannen of vrouwen, Franciskanen, Dominikanen, Carmelieten en Augustijnen, die niets mogen bezitten, maar leven moeten van hetgeen hun dagelijks geschonken wordt.
| |
[Bedelzak]
Bedelzak, alleen nog bekend in de figuurlijke taal voor armoede, oorspronkelijk: de zak, dien de bedelaars over den schouder droegen en waarin zij het gebedelde brood en spek bewaarden; daarom werd de bedelzak ook spekzak en de bedelaar spekhaalder genoemd.
De bedelzak is afgebeeld op den bekenden Geuzenpenning.
| |
[Bédemund]
Bédemund, (oudd.) boete, die een buiten huwelijk zwangere lijfeigene aan haren heer moest betalen; prijs der vergunning tot het huwelijk der lijfeigenen.
| |
[Bediend, (Hij is]
Bediend, (Hij is - zegt men van een zieke, die de H. Sacramenten der stervenden (H. Communie en H. Oliesel als viaticum of teerspijze) ontvangen heeft.
| |
[Bedlamiet]
Bedlamiet, een gek, een bewoner van een Bedlam. Bedlam is een bekend krankzinnigenhuis te Londen, verbasterd uit Bethlehem.
| |
[Bedoe-inen]
Bedoe-inen, (arab.) volksstammen die een nomadisch of zwervend leven leiden, van Bedawi = bewoners van het open veld of woestijnvlakte, van bedoe (bedwoon) = open veld of woestijnvlakte.
| |
[Beef-eaters]
Beef-eaters, de lijfwacht der koningin van Engeland; naar fr. buffetiers (van buffet), dàar 't een van de plichten dezer wacht is, gedurende de koninklijke staatsdiners naast de schenktafel te staan.
| |
[Beefheads]
Beefheads, (N.-A.) ossekoppen, scheldnaam voor de bewoners van Texas, omdat daar veel veeteelt is, vooral van hoornvee.
| |
[Beël]
Beël of Bel, Syr.-Chald. en Bab. naam voor God, (vgl. Heb.-Phoen. Baäl), vooral voor den hoofdgod Bel (Baäl), ook voorvoegsel voor plaats-, personen- en godennamen, als Bel-Tsatsar, Beël-Zebub.
| |
[Beël-Zebub]
Beël-Zebub, god der vlieg, II Kon. I:2; oorspronkelijk de naam van een Philistijnsche godheid, eigenlijk bestemd, bescherming tegen giftige vliegen te verleenen. Later werd die naam overgebracht op den Satan, den oppersten duivel, den geest van het onreine, en - als woordspeling daarbij - Zeboeb in Zeboel (= drek) veranderd.
| |
[Beeldwit]
Beeldwit, (Overflakkee) met een helm geboren, d.i. in de toekomst kunnende zien.
| |
[Beeldzegel]
Beeldzegel, (zeg.) bevat het beeld van hem of haar, die het voert, zonder zweem van gelijkenis meestal, maar met volledige waardigheidsteekenen: jonker en jonkvrouw met jachthond en valk, ridder geharnast te paard, baanderheer evenzoo, banier zwaaiend, enz. De beeldzegels zijn veel ouder dan de wapenzegels.
| |
[Beëlzebubsfeest]
Beëlzebubsfeest, de schoonmaaktijd, naar Beëlzebub, zie Beël, omdat dan met allerlei onreinheden ook de vliegen verdreven worden. (Matth. XII:24-27).
| |
[Beenen]
Beenen, (afr.) Spaansch-rietbeenen = lange beenen; hij het zijn beenen te lang weggesteek = zijne broek is te kort.
| |
[Bees]
Bees, (afr.) pl. beeste. Drie soorten beesten aan de Kaap, afrikaanse, vaarlanse (vaderlandsche) en zulubeeste.
| |
[Beeskos]
Beeskos, (afr.) in, een beekos hoed, een hoed van beestenvel.
| |
[Beestendronk]
Beestendronk, deze is van zeven soorten:
Ezelsdronk, - die dom en zwaar slapen doet. |
Hertendronk, - die aandoenlijk maakt. |
Leeuwendronk, - die tot twisten prikkelt. |
Eksterdronk, - die aan het babbelen brengt. |
Zwijnendronk, - die misselijk maakt. |
Vossendronk, - die tot geniepige streken voert. |
Apendronk, - die tot vuile en onbeschaamde handelingen leidt. |
De Franschen zeggen: vin d'âne, vin de cerf, vin de lion, vin de pie, vin de porc, vin de renard, vin de singe.
| |
[Beest]
Beest, (afr.) rund, soms ook de antilope.
| |
| |
| |
[Begaai]
Begaai, (afr.) Jij begaai, Je spit slecht, je smokkelt bij het spitten.
| |
[Beggard]
Beggard, het mannelijke van Begijn (z.a.) leekebroeder, lid eener vrije godsdienstige vereeniging, in den geest der kloosterorden, maar waarvoor men geene bindende belofte behoefde af te leggen.
| |
[Begijn]
Begijn, zie Bagijn.
| |
[Beginnom]
Beginnom, (nhbr.) niets, kosteloos.
| |
[Begonia]
Begonia, algemeen beminde sierplant, naar den Franschen natuurkenner Bégon, niet te verwarren met Bignonia. (Z.a.).
| |
[Beguin]
Beguin, sultane favorite der Hindostansche keizers, als keizerin geëerd; zij voerde wel de legers aan.
| |
[Behema]
Behema of beheimoh, (nhbr.) tam vee, fig. domoor.
| |
[Bohemoth]
Bohemoth, groot dier, dat in Job XL:10-19 beschreven wordt; men meent, dat het Nijlpaard bedoeld is.
| |
[Beiaard]
Beiaard, klokkenspel.
| |
[Beieren]
Beieren, is klokluiden, nog bekend in het deuntje: ‘bom, bam, beieren!’ Zie ook Eieren.
| |
[Beieren]
Beieren, klokluiden, maar meer bepaald het slaan met 2 hamers op de torenklokken, hetgeen in de meeste Limburgsche dorpen jaarlijks met de kermis plaats heeft.
| |
[Beige]
Beige, bruingrijze modekleur.
| |
[Beiram]
Beiram of Bairam, (turksch) feest; het Turksche paaschfeest.
| |
[Beisje]
Beisje, (barg.) dubbeltje. Zie Beth.
| |
[Bekaan maken]
Bekaan maken, (barg) aanhouden.
| |
[Beker]
Beker, den beker drinken; den last dragen, die ons opgelegd is. Zinspeling op Jezus' woorden. (Matth. XXVI, 39):
Tusschen den beker en de lippen is nog plaats voor een ongeluk.
De naaste toekomst is zelfs onzeker.
| |
[Bekkeneel]
Bekkeneel, thans een doodshoofd, oorspronkelijk alleen hersenpan en later bedekking der hersenpan: helm of stormhoed.
| |
[Bekkesnijders]
Bekkesnijders, vechtlustige boeren die bij kermissen en zelfs bruiloften elkander met groote messen het gelaat kerfden en den mond opensneden. Zelfs vrouwen en meisjes uit de lagere volksklassen waren daar niet afkeerig van.
| |
[Beklemming, beklemrecht]
Beklemming, beklemrecht, eeuwigdurende huur tot vasten prijs van landerijen in de provincie Groningen.
| |
[Bekladderen, (Zich]
Bekladderen, (Zich - (stud.) zich bedrinken. In de 18e eeuw komt kladdertje voor = borrel.
| |
[Belabberd]
Belabberd - van het weer, wanneer de wind, in plaats van frisch door te waaien, slechts labbert d.i. bij tusschenpoozen waait.
| |
[Beladen]
Beladen, (wap.) heet een figuur waarop een andere staat, b.v. de stad Groningen voert van goud met een dubbelen adelaar v. sabel, beladen met een hartschild van zilver, herbeladen met een balk van sinofiel.
| |
[Belanda, wolanda, holanda]
Belanda, wolanda, holanda, (verb. van Hollander) hollander, hollandsch; orang belanda: de Hollanders.
| |
[Belast zijn]
Belast zijn, behept met ongunstige eigenschappen, met de geboorte medegebracht; familiekwaal in moreelen zin; eerst sedert een dozijn jaren als geneeskundige term in gebruik.
| |
[Belasten]
Belasten, (hand.) op iemands rekening brengen, in het debet schrijven.
| |
[Belazerd]
Belazerd, door de lazarusziekte, met uitslag en booze zweren bedekt; gemeene uitdrukking, loopende over de gedachte nìet gezond naar de beteekenis niet wijs, ook beetgenomen.
| |
[Bel canto]
Bel canto, (it.) schoone zang, het zoowel physisch als pschychisch fraai zingen van een gedragen melodie.
| |
[Bel esprit]
Bel esprit, (fr.) iemand, die zich gemakkelijk en sierlijk over allerlei onderwerpen weet uit te drukken. Tegenwoordig meestal ironisch gebezigd.
| |
[Belemniet]
Belemniet of Belemiet, fossielen, oudtijds beschouwd als door den bliksem in smeltend zand teweeggebracht en daarom dondersteenen genoemd.
| |
| |
| |
[Belfegor]
Belfegor of Belphagor, zie Baal-Peor, naam van den boozen geest, voorkomende in Macchiavelli's beroemde Novelle, later ook door La Fontaine in zijn Contes behandeld.
| |
[Belfort]
Belfort of Beffroy, wachttoren (óok klokkentoren) en kasteel of groot gebouw (b.v. stadhuis) met toren. Uit het oudfransch belefroi, berfroi en dat van het middellatijn belfredus, bervredus, dat uit het Duitsch komt: Als bercfrit, van bergen en fride = beschutting, vrijwaring.
| |
[Belgae]
Belgae, gezamenlijke naam voor de volksstammen, die ten tijde van Caesar het noordelijk gedeelte van Gallia Transalpina bewoonden, ten N. van den Matrona (Marne) en de Sequana (Seine).
| |
[Belgische, lettergrepen]
Belgische, lettergrepen, (muziek): bo, ce, di, ga, lo, ma, ni, in plaats der gewoonlijk gebezigde do (of ut), re, mi, fa, sol, la, si.
| |
[Belhamel]
Belhamel, aanvoerder bij een oproer of andere slechte onderneming, naar den hamel (gesneden ram), die een bel om den hals heeft en vooraan loopt in de kudde.
| |
[Belial]
Belial, eig. Bëlijaäl, (hebr.) uit Bëli = zonder en jaäl = nut, deugd) het nuttelooze, het ondeugende het slechte, het schadelijke.
‘Mannen van het ondeugende’
‘Kinderen van het ondeugende’.
(Belialskinderen). Bijbelsche uitdrukking, voor deugnieten.
| |
[Belides]
Belides, de Danaïden, kleindochters van Belus.
| |
[Belijder]
Belijder, (Confessor) heilig man, die in zijn leven door deugden heeft uitgeblonken, en onder de heiligen is opgenomen; hij stond met den martelaar gelijk hierin, dat hij om 't geloof vervolgd was en geleden had. Maar hij verschilde hierin, dat hij 't leven er niet bij gelaten had.
| |
[Belladonna]
Belladonna (it., = schoone dame), de vergiftige nachtschade, zoo geheeten, naar het gebruik, dat dames er van maken, om haar oogen er mede aan te raken, waardoor de pupil groot en schitterend wordt.
| |
[Bellefleuren]
Bellefleuren, eene appelsoort, spotnaam voor de inwoners van Blija bij Dokkum. Vgl. de spreekwijze: een kleur als een bellefleur.
| |
[Bell-Lancastersche methode]
Bell-Lancastersche methode methode van wederkeerig onderwijs, n.l. de mindergevorderde kinderen door de meergevorderden, het eerst toegepast door Andrew Bell (einde der vorige eeuw) en later meer bekend geworden, toen John Lancaster het wederkeerig onderwijs had ingevoerd.
| |
[Belle-Alliance]
Belle-Alliance, naam van een landhoeve bij het dorp Waterloo in Zuid-Brabant. Daaromheen was op 18 Juni 1815 het centrum van het Fransche leger opgesteld. De Duitschers spreken daarom vaak van den slag bij Belle-Alliance.
| |
[Belle de Nuit]
Belle de Nuit, convolvulus, die alleen na zonsondergang bloeit.
| |
[Bellerophons-Brief]
Bellerophons-Brief, een voor den overbrenger verderfelijke brief (hetzelfde als Urias-brief) van Bellerophon, Bellerophontes (gr.), een oud-Griekschen held, dit een schrifttafeltje (= brief) moest overbrengen, waarop de geadresseerde verzocht werd, den brenger te doen omkomen.
| |
[Bellettrie]
Bellettrie, = fraaie letteren, de poetische literatuur in tegenstelling van de wetenschappelijke, Fr. Belles Lettres.
| |
[Bellevue]
Bellevue, (fr.) schoonzicht, naam van buitenverblijven o.a. van een Koninklijk kasteel bij Berlijn en van een lustslot van Lodewijk XV bij Parijs en van vele hotels.
| |
[Bellmannsfeest]
Bellmannsfeest, feest dat jaarlijks den 26en Juli te Stockholm gevierd wordt ter eere van den volksdichter Karel Michael Bellmann. (1740-1795.)
| |
[Bello Trojano. (Historia]
Bello Trojano. (Historia de - repertorium van 15 fabelboeken door Guido van Messina. 1270.
| |
[Bellona]
Bellona, (rom.) de godin des oorlogs, waarschijnlijk overeenkomende met de Gr. Enyo.
| |
[Bellonarii]
Bellonarii - priesters van Bellona.
| |
[Belofte (het land van]
Belofte (het land van - Palestina of Kanaän (Hebr. XI:9) een hoogst gelukkige, rijk gezegende toestand.
| |
| |
| |
[Beloken Paschen]
Beloken Paschen, eerste Zondag na Paschen, omdat de eigentlijke paaschtijd besloten d.i. afgeloopen is; deze Zondag heet ook Dominica in albis; naar de witte (albus) kleeren, die de nieuwe lidmaten dragen.
| |
[Belomantie]
Belomantie, waarzeggerij door pijlen, algemeen bij de Arabieren in gebruik; strookjes papier met raadgevingen of oplossing uit moeilijke gevallen worden aan pijlen gehecht en de pijl, die 't verst wordt geschoten, bevat den raad, die opgevolgd moet worden.
| |
[Belskraag]
Belskraag, (barg) dronken.
| |
[Belt]
Belt, (Amst.) heuvel, bepaald van asch en vuilnis, vandaar de aschbelt en de vuilnisbelt, ook heet in den Gelderlandschen achterhoek een heuvel een belt, zooals de Koerbelt, ook belter: Wivenbelter.
| |
[Belvedere]
Belvedere, (ital.) lett. Schoonzicht, naam van vele torentjes, koepels, villa's enz., naar een toren met fraai uitzicht van het Vaticaan, bekend door het schoon Apollobeeld.
| |
[Bemoeial]
Bemoeial, (barg.) advocaat.
| |
[Ben]
Ben, (hebr.) zoon, vandaar Ben-Sira, Ben-Zoma, Ben-Jamin enz. Ar.: Ibn of Aben. Syr. of Chald.: Bar.
| |
[Bename]
Bename, (afr.) namelijk, inzonderheid.
| |
[Bendi]
Bendi, (ind.) licht tweewielig rijtuig of sjees.
| |
[Benc]
Benc, (lat.) goed. Zich of een ander een bene (lees beene) toekennen, een goedkeuring verleenen.
| |
[Bene]
Bene, (afr.) tc. tc. = beenen en beenderen.
| |
[Been, (Af-]
Been, (Af- (afr.) iemand die zijn been verloren heeft, die een houten been heeft.
| |
[Bene agere et laetari.]
Bene agere et laetari. Wel doen en vroolijk zijn; lijfspreuk van Baruch Spinoza.
| |
[Bene qui latuit, bene vivit.]
Bene qui latuit, bene vivit. (lat.) Ovidius, Tristia III, 4, 25. Die zich wel verborgen houdt, leeft wel. - d.i. niets gelukkiger dan een vergeten burger te zijn.
| |
[Benedictijner orde]
Benedictijner orde, (voor monniken en nonnen), in 529 gesticht door Benedictus van Nursia; zij besteedden hun tijd aan godsdienst en arbeid. Later beoefening van wetenschap en stichting van scholen.
| |
[Bengel]
Bengel, (barg.) ketting.
| |
[Beneficium]
Beneficium, (hand.) voordeel, winst, begunstiging.
| |
[Benicarlo]
Benicarlo, Spaansche wijn uitsluitend in versnijding bruikbaar; naar de plaats van uitvoer in de provincie Valencia.
| |
[Benist]
Benist, volkswijziging van menist, mennoniet = doopsgezind; volgeling van Menno Simons.
| |
[Beniste-boordje]
Beniste-boordje, tot den boord gevuld glas; naar de Mennisten (Benisten), die door hunne tegenstanders met Wederdoopers en Heidens gelijkgesteld, van zwelgerij beticht werden.
| |
[Beniste koek]
Beniste koek, zeer lekkere koek, vermeld bij Breeroo (Moortje).
| |
[Beniste bruiloft]
Beniste bruiloft = het ledigen van een beerput (= nachtwerken), wat 's nachts in alle stilte geschiedde. De Mennisten stonden aan zware vervolgingen bloot en moesten des nachts vergaderen, zelfs op het Galgenveld.
Volgens anderen is de uitdrukking afkomstig van een (in prent gebracht) voorval te Amsterdam in de 1e helft der 17e eeuw: Bij een groote bruiloft van Mennonieten had men ‘purgeerende boontjes’ weten te doen eten.
| |
[Benjaminnetje]
Benjaminnetje, Benjamin (= zoon der rechterhand, d.i. des geluks) in 't gezin de jongste en meest geliefde zoon van Jacob en Rachel; 't jongste en meest beminde kind.
| |
[Benne]
Benne, in België en Frankrijk in de steenkolenmijnen, de van sterke en dikke duigen gemaakte met ijzeren hoepels omringde vaten of tonnen, waar men steenkolen en mijnwerken mee naar boven haalt. Vgl. ned. ben = mand.
| |
[Benschen]
Benschen, (bendschen) (isr.) van lat. benedicere, zegenen, zegenwensch uitspreken, ook het groote dankgebed na den maaltijd uitspreken.
| |
| |
| |
[Benting, Bentèng]
Benting, Bentèng of binting, (ind.) schans of bolwerk, fort, vesting.
| |
[Bentnaam]
Bentnaam, bijnaam in een bepaald gezelschap gebruikelijk voor de leden daarvan, speciaal bij de Nederlandsche Schilder-‘bent’ te Rome in 't midden der 17e eeuw.
| |
[Benzoë]
Benzoë, (mal. of arab.) welriekende hars of gom van den Styrax Benzoën of Benzoë-boom op de Sunda eilanden.
| |
[Beo]
Beo, javaansche vogel, die als een ekster of papagaai alle woorden nazegt. Van daar het gezegde: Hij praat als een beo (gedachteloos na).
| |
[Beotiër, (Een)]
Beotiër, (Een) - een lomperd; naar de vroegere bewoners van Boetië, in Griekenland, de omstreek van Thebe, die, daar de aard van den grond hen tot landbouw en veeteelt en niet tot de beoefening van kunsten en wetenschappen leidde, ten onrechte als lomp en onvatbaar voor de Attische beschaving beschouwd werden.
| |
[Beracha (Berocho)]
Beracha (Berocho), (hebr.) zegen, zegenwensch. In de liturgie: lofprijzing Gods, lofzegging (zooals door den Israëliet bij elke bijzondere omstandigheid uit het dagelijksch leven wordt uitgesproken).
| |
[Bérandine]
Bérandine, vezelstof bereid uit turf, die tot vlokken verwerkt is veel overeenkomst heeft met wol, naar den uitvinder Bérand te Maastricht.
| |
[Berani]
Berani, (mal.) stout, vermetel, dapper, driest: 't is een berani, hij durft.
| |
[Beras]
Beras, (mal. en jav.) elk graan, dat gebolsterd is, spec. gebolsterde rijst.
| |
[Berceuse]
Berceuse, (fr.) wiegelied, van fr. berceau = wieg.
| |
[Berebijt]
Berebijt, naam van een herberg aan de Utrechtsche zijde, even buiten Amsterdam. In de 17e en 18e eeuw het groote wagen- en schuiteveer van alle omliggende plaatsen, naar de in 1689 verboden gevechten tusschen honden en beren, berebijten genoemd.
‘Hij is in de berebijt geweest’, ‘hij is gehavend en geplukt.’
De honden, tot de berengevechten afgericht, heeten berebijters.
| |
[Berechten]
Berechten, (vl.) het laatste oliesel toedienen.
| |
[Beren]
Beren, (stud.) = schulden en Berenleiders = schuldeischers. Volgens Prof. G. Schlegel zijn deze termen, die alleen in Nederland en Duitschland bestaan, afkomstig uit Indië. Naar luid van eene Oud-Indische legende uit Dartistan zoude dit beren afstammen van een man, die krankzinnig geworden was, omdat hij zijne schulden niet betalen kon, en in het gebergte gevlucht was om zich schuil te houden. De Zigeuners of Zingari (d.i. Sinkari, bewoners van de Sin of Boven-Indus) zijn zeer nauwgezet in het betalen der schulden, die zij bij hunne stamgenooten gemaakt hebben.
| |
[Beren cultiveeren]
Beren cultiveeren, (stud.) schulden maken.
| |
[Berenice, (Hoofdhaar van]
Berenice, (Hoofdhaar van - naam van een sterrenbeeld aan den noordelijken hemel nabij den staart van den Leeuw. Van Berenice gemalin van Ptolomeüs Euergêtes, voor wiens behouden terugkeer uit den krijg zij haar hoofdhaar aan de goden wijdde, die het als een sterrenbeeld aan den hemel plaatsten. De naam, in de middeleeuwen verloren gegaan, werd eerst door Tycho Brahe in 1572 weder ingevoerd.
| |
[Berenschieters]
Berenschieters, spotnaam voor de inwoners van Benschop bij IJselstein.
| |
[Berg-regalia]
Berg-regalia, het recht der overheden van landen, waar mijnen aanwezig zijn, om deze als haar eigendom te beschouwen en voor hare rekening te laten ontginnen (exploiteeren). Zij stelt tot dit einde bijzondere beambten aan, die aan de zoogenaamde berg-akademiën hunne opleiding ontvangen.
| |
[Berg (den]
Berg (den of de Bergpartij (la Montagne) - de ultra-republikeinsche partij in de Fransche nationale vergadering ten tijde van de groote omwenteling; van de hooge banken der amphitheatersgewijze gebouwde zaal, waar de zittingen gehouden werden. Immers de hoogste banken waren door de leden dier partij ingenomen.
Ook bij de Februari-omwenteling van 1848 had men een zoogenaamde Bergpartij.
| |
| |
| |
[Bergamasca]
Bergamasca = Italiaansche boerendans; van het voormalige landschap Bergamasca bij de stad Bergamo in Italië. In de 16e eeuw in Engeland en ook wel in andere landen eene dans na de tooneelvoorstelling.
| |
[Bergamot]
Bergamot eene peer-soort, oorspronkelijk Turksch, Begh-Armoedi = heer der peren (Begh = heer; Armoedi = peer), aldus genoemd om den fijnen smaak.
| |
[Bergamot-olie]
Bergamot-olie, olie uit den Citrus Bergamia risso bereid.
| |
[Bergen verzetten]
Bergen verzetten, 1 Korinth. XIII:2 door Paulus gebruikt om aan te duiden, wat menschelijke krachten te boven gaat. Vgl. Matth. XVII:20.
Thans beteekent: met een goeden wil kan men bergen verzetten: met een ernstigen wil kan men ook het schijnbaar onmogelijke uitvoeren.
| |
[Bergerac]
Bergerac, zoete, witte, Fransche wijn, die op Spaanschen wijn gelijkt, naar de plaats van oorsprong, eene Fransche stad in Dordogne.
| |
[Bergère]
Bergère, gemakkelijke ruststoel met voetbank van fr. Bergère = herderin. Ook: een eenvoudig vrouwenkapsel.
| |
[Berggeld]
Berggeld, (hand.) vergoeding, voor het bergen aan gestrande goederen.
| |
[Berg je wapennummer weg]
Berg je wapennummer weg, (mil.) wordt gebruikt als er eene militaire lijkstoet voorbij gaat. Men denkt aan het geval, dat de dood dat nummer zou onthouden, om den drager mee te nemen.
| |
[Bergrede]
Bergrede, rede des Zaligmakers uitgesproken op een berg, die naar het eerste gedeelte berg der Zaligheden genoemd wordt. Deze berg, thans Hittin genoemd, ligt nabij het meer Genezareth bijna 4 uur N.O. van den Tabor. Vergelijk: Matth. V-VII. Vgl. VIII:1.
| |
[Bergverkoopers]
Bergverkoopers, de scheldnaam der Engelschen, die 1588 Geertruidenberg aan Parma verkocht hadden. Tot deze behoorde ook de bekende Lekkerbeetje.
| |
[Bergvlotten]
Bergvlotten, drijvende ijsbergen, beladen met groote steenblokken, welke grootendeels naar de banken van Newfoundland drijven, alwaar zij geheel smelten, hunne steenen laten vallen en aldus die ontzettende banken nog voortdurend helpen vergrooten.
| |
[Beri-beri]
Beri-beri - lendenwee, ziekte aan het Indische klimaat eigen; van Ind. beri = schaap, daar de aan beri-beri lijdenden in hun gang iets van dien van een schaap hebben.
| |
[Beris-Milo]
Beris-Milo, (hebr.) = verbond der besnijdenis duidt de besnijdenis als ook den daarmee verbonden feestmaaltijd aan.
| |
[Berkemeier]
Berkemeier, bokaal, aldus genoemd naar de oudste bekers van dien vorm, die uit een dikken tak van beuk of berk gedraaid waren.
| |
[Berkenwijn]
Berkenwijn, Duitsche champagne. Wanneer men den stam van een blanken berk tot op een zekere diepte aanboort, vloeit daaruit een suikerhoudend vocht, dat gedronken kan worden en door gisting in een wijnachtigen drank overgaat.
| |
[Berline]
Berline (fr.), overdekte reiswagen, die opengeslagen kan worden; in de laatste helft der 17e eeuw uitgevonden door Philip de Chiese, die er van Berlijn mee naar Parijs reed; eigenlijk Berlijner wagen. Ook voertuig in de Belgische kolenmijnen.
| |
[Berlin-Kumboldtsche methode]
Berlin-Kumboldtsche methode, schrijfmethode, waarbij de letters loodrecht op de richting van den tafelrand worden getrokken, en het schrift schuins te voorschijn komt.
| |
[Bernard, (Klooster op den St. -, (honden van den St.]
Bernard, (Klooster op den St. -, (honden van den St. - genaamd naar Bernard van Menton, abt van Clairvaux.
| |
[Bernardijn]
Bernardijn, geestelijke van de orde van St. Bernard van Clairvaux, door wiens ijver in de 12e eeuw de orde der Cisterciënzen tot hoogeren bloei geraakte.
| |
[Bernoise]
Bernoise, levendige Zwitsersche dans, naar de stad Bern.
| |
[Bersaglieri]
Bersaglieri, scherpschutters of jagers bij het Italiaansche leger; van Ital. Bersaglio = schijf.
| |
| |
| |
[Berserkerwoede]
Berserkerwoede, woeste en onredelijke opvliegendheid; naar Berserker, volgens de Skandinavische sage, een verbazend sterk krijgsman; oorspronkelijk Arngrim geheeten, maar later Berserker genoemd, omdat hij zich steeds zonder maliehemd - ber beteekent beroofd en serker hemd - op den vijand stortte, alles verpletterend wat weerstand bood. Zijne 12 zonen waren even sterk en woest als hun vader en werden Berserkers genoemd.
| |
[Bert]
Bert, (eigenl. Berthe) een soort dameskraag; ook een breed belegsel (misschien wel naar de kleedij van koningin Berthe).
| |
[Bertha met den grooten voet]
Bertha met den grooten voet, moeder van Karel den Groote; zij had een bijzonder plompen voet, volgens de ridderromans. Haar naam luidt in de historie Berthrada.
| |
[Berthe filait, (Le temps où la reine]
Berthe filait, (Le temps où la reine - de goede oude tijd.
| |
[Bertinische beenderen]
Bertinische beenderen, de hoorntjes van het wiggebeen; naar den Franschen geneesheer Bertin.
| |
[Bertoldo]
Bertoldo, de hoofdpersoon van een Italiaansch volksboek, komt in vele opzichten met onzen Uilenspiegel overeen.
| |
[Bertolotto]
Bertolotto (Prof.) † 1830, directeur van het oudste vlooientheater. (Zie Cam. obsc. na 50 jaar).
| |
[Bes]
Bes, (rom.) 2/2 deel van den as.
| |
[Besant]
Besant of Bisant - (herald.) Byzantijnsche gouden munt en vandaar gouden of zilveren schijf, dien de Fransche ridders van den vierden kruistocht op hun schild plaatsten, ten teeken, dat zij naar 't Heilige Land geweest waren; van Byzantium, het tegenwoordige Constantinopel. De schijfjes heeten in de heraldiek koeken.
| |
[Besar]
Besar, (mal.), groot, verheven, aanzienlijk; toewan besar, groote heer, de Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië.
| |
[Beschouwende orde]
Beschouwende orde, (contemplatieve orde) kloosterorde, waarvan de leden zich bijzonder bezig houden met het overwegen der eeuwige waarheden en het gebed.
| |
[Beschränkte (Der - Unterthanenverstand]
Beschränkte (Der - Unterthanenverstand, een dikwerf aangehaalde volzin, die echter eenigzins anders luidt. Een aantal burgers van Elbing hadden namelijk ingestemd met de veroordeeling door Prof. Albrecht, van de wederrechtelijke opheffing der hanoversche grondwet, door den koning van dat land (1837). Daarop schreef de minister von Rochow, den 15 Januari 1838 aan zekeren Jakob van Riesen, die hem een afschrift der verklaring van de Elbinger burgers had toegezonden, o.a.: ‘Es ziemt ihm (dem Unterthan) nicht, die Handlungen des Staatsoberhauptes an den Massstab seiner beschränkten Einsicht anzulegen.’ De brief berust in de stedelijke boekerij van Elbing.
| |
[Beschuit]
Beschuit, fr. en lat. bis = tweemaal en cuit gebakken. Reeds de Romeinen hadden een brood van deze soort. Bij de pottenbakkers ook voor biscuit (z.a.)
| |
[Beschutter]
Beschutter, (jacht) de hond, die bij de z.g.n. lange jacht met hazenwindhonden, wordt gebezigd om den, door de overige windhonden, moegejaagden haas te apporteeren en hem te beschutten tegen den hazenwind, die hem zou verscheuren.
| |
[Beset]
Beset, (afr.) bezet, zwanger. Vgl. boeppens.
| |
[Besigheit]
Besigheit, (afr.) handelszaak, eng. business.
| |
[Besigheitstraat]
Besigheitstraat, (afr.) winkelbuurt.
| |
[Besoar]
Besoar, steenachtige afscheiding in de maag van sommige diersoorten, aan welke voorwerpen vroeger eene wonderbare geneeskracht werd toegeschreven, waarom sommigen in goud gevat bewaard werden. Men had Oostersche en Westersche besoars.
| |
[Besognes]
Besognes, (it.) bisogna, zorg, beslommering, werk.
| |
[Besolmen]
Besolmen, (barg.) betalen.
| |
[Bessemer staal]
Bessemer staal, verbeterd staal naar de bewerking, waarop Bessemer in 1856-7 patent nam.
| |
[Best over bakboord]
Best over bakboord, (roeik.) op dit bevel moeten zij, die aan bakboord roeien, ophalen, (z.a.), de anderen gewoon doorgaan; evenzoo over stuurboord.
| |
| |
| |
[Besteedster]
Besteedster, de naam van een groen- of rood zijden paraplu, voorzien van een dikken eiken stok, soms met een beenen of hoornen knop, koperen schuif en ivoren ring tot sluiting, naar de besteedsters, verhuursters van vrouwelijke dienstboden, die ze gebruikten, toen die soort al uit de mode was, dewijl zij niet zeer modisch durfden gekleed gaan. In Leiden heet zoo'n paraplu vroegpreek en in 't eng. go-to-the-meeting.
| |
[Bestekamer]
Bestekamer, met den klemtoon op ka, geheim gemak; van Middelned. basse camere, Mlat. camera bassa, wijl in de Middeleeuwsche kasteelen het geheime gemak zich veelal in de laagste verdieping bevond. In Zuid-Nederland: de pronkkamer; dan heeft het woord den klemtoon op bes.
| |
[Bestekzetter]
Bestekzetter, (zeet.) bemoeial, wijsneus of betweter.
| |
[Bestellen]
Bestellen, (amst.) tamelijk harde, ronde broodjes ter grootte van kadetjes, gebakken van beschuitdeeg, met suiker en kruiderijen. Van mastel, koek of beschuit; nog spreekt men van masteluin of mastelein-brood.
| |
[Bestellen, melk]
Bestellen, melk, warme melk, waarin deze gekookt waren, voorheen gebruikelijk op eenvoudige avondbijeenkomsten, waar anders chocolade, anijsmelk, saliemelk of slemp werd gedronken. Oorspronkelijk was het kraamvrouwenkost. De bestel werd op een diep bord gelegd, met kokende melk overgoten en daardoor gezwollen en zacht geworden de kraamvrouw voorgezet.
| |
[Bestiarii]
Bestiarii, (rom.) menschen, die bij de Circensische spelen in het strijdperk traden om met de wilde dieren te vechten.
| |
[Bestiarium]
Bestiarium, (fr.) Bestiatre, in de middeleeuwen een geschrift in proza of poëzie, waarin de lichaamsbouw en de eigenschappen en vooral ook de symbolische beteekenis der viervoetige dieren werden beschreven. - In 1860 gaf Richard de Fourneval in Parijs Bestiaire d'amour uit.
| |
[Bestje van Meurs]
Bestje van Meurs, die in geen 32 jaren brood gegeten had en nochtans de kruimels van den mond veegde, - eene bekende figuur uit het oude Doolhof te Amsterdam - heette eigenlijk Eva Vlieghen, leefde in de 1e helft der 17e eeuw, was eene grove bedriegster in het vasten en werd te Meurs gevangen genomen. In 1844 speelde Engeltje van der Vlies dezelfde comedie te Pijnacker.
| |
[Bestusjewsche zenuw-tinctuur]
Bestusjewsche zenuw-tinctuur, (tinctura tonica-nervina Bestuscheffii, Liquor anodynus martiatus) zeer vluchtige ijzeroplossing, in 1725 door graaf M.P. Bestusjew-Rjoemin ontdekt. Zij werkt prikkelend en tevens versterkend op de zenuwen.
| |
[Bestverleumdete Mann, (Der-]
Bestverleumdete Mann, (Der- dit gezegde wordt aan verschillende personen, vooral aan Bismarck, ten onrechte toegeschreven. De Duitsche demokraat Jacoby verklaarde echter (5 Juni 1848) in eene kiezersvergadering te Berlijn, dat de Ier O'Connell zich eenmaal de bestgelasterde man der drie koninkrijken had genoemd.
| |
[Betalen (Je hebt vergeten te]
Betalen (Je hebt vergeten te - (toon.), je wordt teruggeroepen nl. na een welgeslaagd tooneel.
| |
[Bête noire]
Bête noire = 't zwarte dier, de doorn in den voet, het bittere in den beker, de spaak in 't wiel, het zwarte schaap, het voorwerp van afkeer.
| |
[Betel]
Betel, (ind.) het geurige, scherpe blad, dat met pinangnoot en kalk of gambir door de Maleiers gekauwd wordt; in de wandeling sirih genaamd.
| |
[Beth]
Beth of Beis, de tweede letter van het Hebr. Alphabet ook het getal twee.
| |
[Beth]
Beth, (hebr.) constr. van Bajith = huis, dus letterlijk: huis van.... vandaar als voorvoegsel voor namen van tempels, paleizen, monumenten en vooral van steden, als: Beth-El, Beth-Anath, Beth-Aven, Beth-Dagon, Beth-Emek, Beth-Esda enz. In het Syro-chaldeeuwsch luidt het Be- zooals Be-Abidan, Be-Bagi, Be-Athona enz.
| |
[Beth-Hamidrasch]
Beth-Hamidrasch, (beis-hamidrosch) (nhbr.) leerhuis, huis van studie der gewijde boeken.
| |
[Bethel.]
Bethel. (Genes. XXVIII:17. 19.) (huis Gods) de plaats, waar Jacob door een hemelsch droomgezicht bemoediging en troost vond op zijne reis naar Laban.
| |
| |
| |
[Bethesda]
Bethesda, koudwaterbadinrichting, te Laag-Soeren, genoemd naar het badwater, dat in 't oude Jeruzalem bij de Schaapspoort lag. Joh. V:2.
| |
[Bethlehem zijn, (In]
Bethlehem zijn, (In - een goedkoop en overvloedig levensonderhoud hebben; van den naam Bethlehem = broodhuis.
| |
[Bethlehemieten]
Bethlehemieten, naam aan de Hussieten gegeven, omdat Huss predikte in de Bethlehemskapel te Praag.
| |
[Bethlehemieten]
Bethlehemieten, leden eener geestelijke orde in West-Indië, ten behoeve van ziek en verpleging in hospitalen en van onderwijs.
| |
[Betoela (Besoela)]
Betoela (Besoela), (hebr.) = jonge maagd.
| |
[Beton]
Beton, eene soort van mortel, die veel onder water gebruikt wordt, bestaande uit ongebluschte kalk, tras, zand, fijne biksteen en stukjes hardsteen.
| |
[Beugel]
Beugel, ijzeren ring o.a. in sommige steden aan het stadhuis of aan de kerk, waarin men mat of een hond er door kon, dus niet te groot was. Anders werd hij volgens de hondenkeur afgemaakt. Van daar de sprw. ‘het kan niet door den beugel’ = ‘het is niet geoorloofd.’
| |
[Beugelbaan]
Beugelbaan, soort van kolfbaan, waar de bal door een beugel moet gedreven worden. Het spel heet beugelen en komt veel in N.-Brabant en Limburg voor.
| |
[Beugeltasch]
Beugeltasch, damestasch met metalen sluiting (beugel.)
| |
[Beukelaar]
Beukelaar, rond, middeleeuwsch schild met een knop, beukel of bokel (fr. boucle) in het midden.
| |
[Beul van Haarlem.]
Beul van Haarlem. Te Haarlem woonde tot in de 17e eeuw de scherprechter van den Hove van Holland. Dit gevreesde personage leeft nog in sommige spreekwijzen, zooals: ‘zoo brutaal als de Beul van Haarlem’, en ‘hij kijkt zoo vriendelijk als de Beul van Haarlem.’
| |
[Beul van Haarlem.]
Beul van Haarlem. (mil.) provoost geweldige.
| |
[Beun]
Beun, beter bun, vischkaar, houten kist met ronde gaatjes, waarin visch levend wordt bewaard.
| |
[Beun]
Beun, verwant met het hgd. bühne, (tooneel, de planken) dus zolder.
| |
[Beunhaas]
Beunhaas, (hand.) iemand die zonder aangesteld te zijn als makelaar voor rekening en op naam van anderen daden van koophandel verricht.
| |
[Beurs]
Beurs, geldbuidel, van gr. byrsa = afgestroopte huid, dus: leeren geldtasch; later gemeenschappelijke kas, genootschap, vereeniging van kooplieden, en eindelijk: het gebouw, waar deze laatsten bijeenkwamen. In 1498 reeds werd de vergadering der kooplieden te Amsterdam, ‘de Buerse’ genoemd, dagelijks op straat gehouden, in 1612 werd het oudste beursgebouw daar gesticht.
| |
[Beurs]
Beurs, plaats van samenkomst voor kooplieden om handel te drijven, naar de koopmansfamilie van de Beurse, in de 14de eeuw te Brugge woonachtig, te wiens huize de Italiaansche kooplieden samenkwamen, en die in den gevelsteen van zijn huis drie geldbeurzen had overgebracht.
| |
[Beursvaatje]
Beursvaatje, vaatje met buskruid, dat van boven met een lederen beurs of zak werd toegebonden, opdat er geen vonken in zouden vallen.
| |
[Beurtman]
Beurtman, schipper, die om de beurt met andere schippers naar een bepaalde plaats of markt vaart, en wel op een bepaalden dag; veelal wordt het schip zelf ook zoo genoemd.
| |
[Beweren]
Beweren, (stud.) doorslaan.
| |
[Bey]
Bey, (ar.) Tursch begh, lett. heer, titel der landvoogden.
Bey, vorst van Tunis.
| |
[Beylingje spelen]
Beylingje spelen, zich in 't openbaar verzoenen - na een tweegevecht - met zijn vijand; doen als Allaert (Albrecht) Beyling door Helmers in zijn Hollandsche natie beweerd wordt, gedaan te hebben:
‘Maar na den strijd was hij de vriend zijns vijands weder!’
| |
[Beijse]
Beijse, (barg.) kwaad.
| |
[Beijtsig]
Beijtsig, (barg.) twee. Zie Beth.
| |
[Bezaaid]
Bezaaid, (wap.) heet het schild wanneer dezelfde kleine figuur er verscheiden malen op voorkomt, sommige door den rand van 't schild doorsneden zoodat het getal niet opgegeven kan worden, b.v. Nassau voert van azuur bezaaid met gouden blokken.
| |
| |
| |
[Bezaanschoot aan!]
Bezaanschoot aan! (zeet.) het aantrekken van 't touw, genaamd bezaanschoot, waardoor de bezaan, d.i. het zeil dat zich dan in opgerolden toestand aan den achtersten mast bevindt, wordt uitgehaald. Ook luide uitroep, waarop matrozen zich naar 't achterschip begeven tot het drinken van een borrel.
| |
[Bezaansmast]
Bezaansmast, achtermast, bestaande uit: de mast, de kruissteng, de grietjesteng.
| |
[Bezemstuiver]
Bezemstuiver, weleer de kleinste zilveren munt in Nederland; naar den pijlenbundel (op een bezem gelijkende), het zinnebeeld der zeven Vereenigde Gewesten, die daarop afgebeeld was.
| |
[Bezetene]
Bezetene, hij raast als een bezetene, Luc. VIII:27-31, een waanzinnige, naar het oude bijbelgeloof, dat zoo iemand onder de heerschappij van een boozen geest stond.
| |
[Bezique]
Bezique, Engelsch kaartspel, gespeeld met zooveel spellen van 52 kaarten, als er medespelers zijn.
| |
[Bezoarsteen]
Bezoarsteen, verharde stof, soms gevonden in de ingewanden van herkauwende dieren, oudtijds werden daaraan wonderen toegeschreven; van pers. pâdzahr van pâd (bewarend of uitdrijvend) en zahr of zahir (vergif), omdat deze stof vroeger als tegengif gebruikt werd.
| |
[Bezoeking]
Bezoeking, het is een bezoeking. Num. XVI:29, de straf, die God op de menschen doet nederdalen; thans uitdrukking van wrevel over onaangename omstandigheden.
| |
[Bianca]
Bianca, (it.) witte, d.i. halvemaatsnoot.
| |
[Biarde]
Biarde, eene door Biard uitgevonden weefmachine.
| |
[Bibaceeren]
Bibaceeren, - onder boertige gesprekken veel drinken; van lat. bibere = drinken.
| |
[Bibere Graeco more]
Bibere Graeco more, naar Grieksche wijze drinken met een grooten beker (cyathus) iemand toedrinken. Op iemands welzijn zooveel bekers drinken als zijn naam letters telt, of, als men hem nog levensjaren toewenscht, heette nomen bibere.
| |
[Bibi]
Bibi, (fr.) was eerst de naam van zeker dameshoedje, daarna die van een vriend of vriendin, met wien men veel op had; thans duidt men zich zelven met die uitdrukking aan: ‘C'est de Bibi.’ Het is van mij.
| |
[Bibit]
Bibit, (jav. en mal.) de jonge plantjes op kweekbeddingen, die later worden uitgeplant. Ook: de jonge cochenille insecten; in het algemeen zaad.
| |
[Biblia pauperum]
Biblia pauperum of armenbijbel, noemt men een reeks van bijbelsche tafereelen, meerendeels ontleend aan de geschiedenis van Jezus Christus en afkomstig uit de 13e en 14e eeuw, een der oudste Nederlandsche drukwerken (wiegedrukken op incunabelen). Zulk een bijbel bevat platen in houtsnee, met of zonder Latijnschen tekst, en draagt dien naam, omdat hij doorgaans diende tot leiddraad bij het prediken der monniken, die zich met den naam pauperes (armen) bestempelden.
| |
[Biblomantie]
Biblomantie, van (gr. biblia en meinteia = bijbel en profetie), waarzeggerij door middel van den Bijbel; daartoe slaat men die op goed geluk open, legt den vinger zonder er naar te zien er op en de aangewezen plaats is dan de voorspelling, aangaande hetgeen men daardoor wenscht voorspeld te zien.
| |
[Biceps]
Biceps, tweehoofdige spier.
| |
[Bicinium]
Bicinium, (lat.) tweestemmige compositie.
| |
[Bicongius]
Bicongius, een man die twee congii d.i. wijnbekers in één teug kon ledigen. Een congius was ruim 3 Liter. - Vergelijk Tricongius.
| |
[Bicycle]
Bicycle, (sport) algemeene benaming voor een tweewieler. De verschillende soorten van tweewielers dragen afzonderlijke namen.
| |
[Bidet]
Bidet, waschkom op vier pooten, naar fr. bidet, een veulen.
| |
[Biechtoortie]
Biechtoortie of biechtpenning, die men wel eens vrijwillig offerde na het uitspreken der biecht, vroeger veelal, doch enkel in de noordel. provinciën van Nederland gebruikelijk, thans echter door de kerkelijke overheid afgeschaft.
| |
| |
| |
[Biechtspiegel]
Biechtspiegel (rk.), lijst van vragen en antwoorden over de meest voorkomende zonden. De biechtspiegel moet dienen om het onderzoek des gewetens gemakkelijk te maken, voor kinderen en volwassenen, die voor het eerst biechten.
| |
[Biechtvader]
Biechtvader, (rk.) de geestelijke, bij wien men gewoonlijk zijn biecht spreekt, of wel die cura animarum (z.a.) heeft, daar niet ieder priester biecht hoort.
| |
[Bierkade. (Vechten tegen de]
Bierkade. (Vechten tegen de - Buurt (O.Z. Voorburgwal bij de Oude Kerk) te Amsterdam, waarvan de bewoners van ouds den naam hadden van ruw en gewelddadig. De uitdrukking beteekent een strijd, die niet baten zal, een hopelooze strijd.
| |
[Blesjesdeeg]
Blesjesdeeg, oude amsterdamsche benaming voor speculaas of St. Nicolaasgebak.
| |
[Biest]
Biest, de eerste melk na het kalven verkregen.
| |
[Biestkens-bijbel]
Biestkens-bijbel - uitgave van de schrift, in 1564 te Emden verschenen, bewerkt door Nicolaas Biestkens van Driest; herhaalde malen herdrukt, en voorheen bij voorkeur in gebruik bij de Doopsgezinden.
| |
[Biezensnijder]
Biezensnijder, spotnaam voor de inwoners van Tietjerk bij Leeuwarden.
| |
[Bi-gi]
Bi-gi, (spr. bi-dzji) in ‘hoogst gedistingueerde’ kringen duidt men tegenwoordig met de letters b-g (uit het Engelsche alphabet) alles aan, wat men vroeger bourgeois d.i. burgerlijk noemde.
| |
[Big]
Big, (mil.) scheldnaam voor een milicienkorporaal.
| |
[Bigami]
Bigami, het dubbel gehuwd zijn; een man met twee vrouwen, of een vrouw met twee mannen; van lat. bi = twee en gr. gamos = huwelijk.
| |
[Biggen]
Biggen, spotnaam voor de inwoners van Wieringerwaard.
| |
[Bignonia]
Bignonia, zekere orchidee, Indische plant, de trompetbloem, naar den Franschen natuurkenner Bignon of Bégon.
| |
[Bigot]
Bigot, overdreven godsdienstig en bijgeloovig; van (fr.) bigot, dat vermoedelijk aan een der Germaansche talen ontleend is = bij God.
| |
[Bij, (De Atheensche]
Bij, (De Atheensche - bijnaam van den Atheenschen wijsgeer Plato, om zijn zoetvloeienden stijl.
| |
[Bij, (de Attische]
Bij, (de Attische - bijnaam van den Atheenschen treurspeldichter Sophokles, om de bekoring zijner werken.
| |
[Bijbel]
Bijbel van het grieksch-latijnsche woord biblia = de boeken, dus: de boeken bij uitnemendheid d.i. de heilige of gewijde boeken.
| |
[Bijbel van 52 bladen (De]
Bijbel van 52 bladen (De - schertsende benaming van het kaartspel.
| |
[Bijbel van Uilenspiegel]
Bijbel van Uilenspiegel, naar de kantteekening op Jez. Sir. XIX:5, waarin gesproken wordt van lieden, die schalcheijt bedrijven’, en op den rand gezet is: Als Uilenspiegel, Vincentius, de Pape van Calenberghe etc.
| |
[Bijbel van deux aas.]
Bijbel van deux aas. Bijbel, uitgegeven te Emden in 1562, hier te lande in 1571, het oude Verbond naar de vertaling van Luther, het Nieuwe naar die van Wtenhoven. Zoo genoemd naar de kantteekening op Neh. III:5. De Armen moeten het kruijee dragen; de Rijken en geven niets: Deux aas heeft niet; Six Cinque en geeft niet. Quaterdry, die helpe vrij. Ook Bijbel van Uilenspiegel (z.a.)
| |
[Bijbelsche namen van planten en vruchten]
Bijbelsche namen van planten en vruchten, Adamsappel, Aäronskelk, Evatje, (klein schortje) Jonasboom, Salomonszegel, Jezusgras, verder Judasoor, (schelp) Judaspenning, (schandgeld) Jacobsschelp, (worm) Johannesworm, (kever) Mariakever.
| |
[Bijkom]
Bijkom, (afr.) syn. bijtrap, iemand vinden, ek sal jou bijkom, bijtrap, (ik zal je wel vinden).
| |
[En de bijl ligt ook alree aan den wortel der boomen]
En de bijl ligt ook alree aan den wortel der boomen, Matth. III:10, beeldspraak, waarin Joh. de Dooper den Farizeën en Sadduceën aankondigt, dat de rechtvaardige straf voor hen, die zich niet beteren aanstaande is.
Bij ons om aan te duiden, dat waar de vermaningen niet helpen, de straf zal volgen.
| |
| |
| |
[Men vindt in alle wateren geen bijl;]
Men vindt in alle wateren geen bijl; van 2 Kon. VI:5; men is niet altijd zoo gelukkig, om te rechter tijd het middel te vinden, dat men noodig heeft. - 't Verhaal komt ook in een fabel van Aesopus voor.
| |
[Bijleggen]
Bijleggen, (zeet.), den kop van het schip zoodanig op de zee houden, dat de bewegingen gemakkelijker worden.
| |
[Bijltje kwijt zijn (Het]
Bijltje kwijt zijn (Het - beteuterd en verlegen staan te kijken, niet weten wat te doen; van den houtakker, die volgens het bijbelsch verhaal (II Kon. VI:5-7) zijn bijl in de Jordaan liet vallen, waarop de profeet Elisa het metaal weer uit de diepte deed opkomen.
| |
[Bijlbrief]
Bijlbrief, (hand.) certificaat van de bevoegde overheid nopens den bouw van een schip met eenen scheepstimmerman.
| |
[Bijltjens oproer, (Het]
Bijltjens oproer, (Het - ook: optocht, oploop der Oranjegezinde Kattenburgers in Amsterdam, in het jaar 1787, die voornamelijk uit scheepstimmerlieden bestonden; van bijl of bijltjen, den bijnaam, waarmede de scheepstimmerman aan boord door het volk wordt geroepen of aangesproken.
| |
[Bijmekaar]
Bijmekaar, (afr.), subst. vergadering, meeting. Ons was eergister op 'n bijmekaar.
| |
[Bijnes]
Bijnes, (afr.), bijenkorf.
| |
[Byron]
Byron of Lord Byron, wijde overjas met zeer wijde mouwen.
| |
[Bijsjes]
Bijsjes of beytsjes, (vgl. beytsig), (barg.) dubbeltjes.
| |
[Bijtebauw]
Bijtebauw, booze geest, overblijfsel uit den Germaanschen tijd, later een schrikbeeld voor kinderen.
| |
[Bijteekenen]
Bijteekenen, (mil.) op nieuw teekenen, nadat de diensttijd om is.
| |
[Bijtrekken]
Bijtrekken, (mil.) de plooien bijtrekken, zorgen, dat de plooien van achteren bij jas of mouwvest goed zitten, wanneer de sabelkoppel wordt omgedaan.
| |
[Bijwagen]
Bijwagen, tweede wagen, tot vervoer van de overtollige passagiers voor den postwagen (later de diligence).
| |
[Bijwagen]
Bijwagen, spotnaam voor het bijvoegsel op een maand- of weekblad.
| |
[Bijwoners]
Bijwoners, (afr.) minder gegoede blanken, die door de heerenboeren op ‘plaatsen’ worden opgenomen en voor den arbeid door hen verricht van dezen grond, vee en woning verkrijgen.
| |
[Biks]
Biks, (barg.) tabaksdoos; kleefsche biks, zilveren tabaksdoos.
| |
[Bilboquet]
Bilboquet, speelgoed, dopje boven aan een stok, waarin men een balletje vangt.
| |
[Bilderdam]
Bilderdam, buurt onder Kalslagen bij Aalsmeer. ‘Wij zullen eens Bilderdamsche kermis houden’ is met zinspeling op de eerste lettergreep eene waarschuwing voor ondeugende kinderen, evenals in: ‘Billekoek zul je hebben.’
| |
[Bileams ezel (Hij slacht]
Bileams ezel (Hij slacht - hij spreekt voordat hem gevraagd wordt; ontleend aan Numeri 22:28, 30.
| |
[Hij gelijkt Bileams ezel, die wijn draagt en niet dan water drinkt]
Hij gelijkt Bileams ezel, die wijn draagt en niet dan water drinkt, spreekwoord, waarbij de naam van Bileam als een bekend bijbelsch persoon gebruikt wordt, om aan 't gezegde meer levendigheid bij te zetten. Evenzoo vindt men: Salomo's kat, Mozes' kalf enz.
Een vergelijking, die men gebruikt, om te schertsen met iemand, die zich noodeloos genietingen ontzegt.
| |
[Biljethuis]
Biljethuis, (afr.) Lommerd, pandjeshuis.
| |
[Biljon]
Biljon of biljoen, afgekeurd geld, geld buiten omloop; fig. wat verworpen is.
| |
[Billard]
Billard, van bille = bal, uitgevonden in Frankrijk in de 17e eeuw.
Billard royal, zooals men nog op vele uithangborden van koffiehuizen leest, is ontleend aan de omstandigheid, dat in Frankrijk het billarten voor een koninklijk spel gold, dewijl het eerst aan het hof voorkwam, van Lod. XIV.
| |
[Billetteeren]
Billetteeren, (hand.) in den juweelhandel enz. briefjes met prijsmerken aan de voorwerpen hechten.
| |
[Billioen]
Billioen, (hand.) metaalmengsel voor zilveren pasmunt, waarbij het koper allooi meer dan de helft van het geheel bedraagt; vandaar in Spanje de realen de reelon, belon of van billioeni, ook: slechte, niet het gewicht houdende munt.
| |
| |
| |
[Biltong]
Biltong, (afr.) rookvleesch. Zoo 't heet uit den bil van 't dier gesneden.
| |
[Bineeren]
Bineeren, (r.k.) tweemaal op een dag het H. misoffer opdragen; gewoonlijk (uitgezonderd op Kerstdag) mag een priester slechts eenmaal op een dag het H. Misoffer opdragen; in bijzondere omstandigheden, na verkregen verlof, geschiedt dit tweemaal.
| |
[Binette]
Binette, naam der ‘groote allonge-pruik, grand in folio’ B. genoemd naar den te Parijs wonenden uitvinder in den tijd van Lodewijk XIV. Thans is binette = aangezicht.
| |
[Bing]
Bing, (barg.) (de - van de troetels, de cipier.
| |
[Bink]
Bink, (barg.) vader.
| |
[Bink (Den - steken]
Bink (Den - steken, stil uit school blijven.
| |
[Binkert.]
Binkert. (Het horloge loopt of gaat op de - lees Binkhorst, klok die altijd verkeert loopt.
| |
[Binnenzoom]
Binnenzoom, (wap.) schildzoom, die niet langs den rand van 't schild, maar een weinig naar binnen staande, evenwijdig er meê loopt.
| |
[Binocle]
Binocle, (fr.) tooneelkijker; van lat. bini = twee aan twee en oculi = oogen.
| |
[Biologie]
Biologie, geheimzinnige kunstbewerking op den mensch, waarbij de wilskracht en de werking der zintuigen van den eenen mensch geheel en al onder het beheer gesteld worden van den anderen.
| |
[Biolychnische tafel]
Biolychnische tafel, een brandend licht, eene door Buffon uitgedachte uit eene groote menigte van sterflijsten opgemaakte tafel, waarin men den waarschijnlijken duur des menschelijken levens voor iederen ouderdom van jaar tot jaar kan overzien.
| |
[Bionel sermones]
Bionel sermones = satiren van Bion (bij Horatius), n.l. vinnige uitvallen van Bion van den Borysthenes in Scythië, in de laatste helft der 3e eeuw v.C., een beroemd wijsgeer.
| |
[Bir, biro]
Bir, biro, (chald. = hebr. Beër) bron, vandaar vaak in plaatsnamen voorkomend.
| |
[Birgitta-orde]
Birgitta-orde - meer bekend als de Orde van de H. Brigitta - is een kloosterorde in 1363 gesticht door de dochter van den Koninklijken Zweedschen raadsheer Birger Peterson, weduwe van den Rijksraad Ulf Gudmarson. Veel opzien baarden de ‘Revelationes Sanctae Brigittae,’ die in 1488, het eerst te Rome en later bij herhaling gedrukt zijn. - Men verwarre deze H. Brigitta niet met de Iersche († 518).
| |
[Biribi]
Biribi, een hazardspel uit Italië afkomstig, in de laatste jaren sterk in zwang, dat met 64 balletjes gespeeld wordt.
| |
[Bis]
Bis, (lat.) (muz.) tweemaal.
| |
[Biscuit]
Biscuit, (fr.-lat.) bis = tweemaal en cuit = gebakken; brood, dat tweemaal in den oven gebakken wordt, beschuit (z.a.)
Bij den pottenbakker: het vaatwerk, voordat het met glazuur wordt overtrokken.
| |
[Bis dat qui cito dat]
Bis dat qui cito dat, (lat.) hij geeft dubbel die terstond geeft; of: wie spoedig geeft, geeft dubbel; verkorting van: Inopi beneficium bis dat, qui celeriter dat = Hij bewijst den arme tweemaal een weldaad, die schielijk geeft; uit Sententia 235 van Publilius Syrus.
| |
[Bisdom]
Bisdom, kerkelijk district, dat onder het bestuur van een bisschop staat; in ons land zijn vijf bisdommen, het Aartsbisdom Utrecht, de bisdommen Haarlem, 's-Hertogenbosch, Breda, Roermond, van de R.C. en die van de bisschoppelijke clerezy of oud R.C. te Utrecht, Haarlem en Deventer.
| |
[Bismarck]
Bismarck, lichtbruin, een modekleur van 't jaar 1870, genoemd naar Duitschlands beroemden staatsman Prins Otto von Bismarck.
| |
[Bisogna]
Bisogna, = (it.) het is noodig; si bisogna da capo (dal segno) = zoo noodig herhalen, van het teeken af (zie Segno).
| |
[Bisschop in partibus infidelium]
Bisschop in partibus infidelium, een bisschop, die den titel voert van een bisdom, dat in vroeger eeuwen heeft bestaan, maar dat thans grootendeels door ongeloovigen wordt bewoond.
| |
| |
| |
[Bis repetita placent]
Bis repetita placent, (lat.) het telkens (eigenlijk tweemaal) herhaalde gaat behagen; lofrede op de macht der gewoonte.
| |
[Bisschop]
Bisschop, warme drank uit rooden wijn, suiker en specerijen, naar de kleur van 't gewaad van een bisschop.
| |
[Bissinge]
Bissinge, kermis te Ommen; van bissen = het dollen rondloopen van hoornvee in de weide, in het heetst van den zomer.
| |
[Biester]
Biester, roetzwart als waterverf bereid.
| |
[Bits]
Bits, (afr.) giftplant; hij het bits geëet; hij is dronken.
| |
[Bivak]
Bivak, (mil.) verblijf van soldaten onder den blooten hemel.
| |
[Bivalva]
Bivalva, (letterlijk tweekleppig) in Klikspaan's Studententypen, een speling op den oester, een tweekleppig schaaldier, dat een type van ongezelligheid en eenzelvigheid is en in den reuk staat, niet bijzonder geestig te wezen. Het is de student, die zich in zijn eentje verliederlijkt en versjouwt, het grootste mispunt uit den heelen bundel.
| |
[Bivouac]
Bivouac, (fr.) nachtverblijf van soldaten onder den blooten hemel; uit mnl. biwake = bijwacht.
| |
[Blaadje, (bij iemand in een goed (of kwaad) - staan;]
Blaadje, (bij iemand in een goed (of kwaad) - staan; in 't verdoemboekje, Openb. XX:12 voor: goed of slecht aangeschreven staan.
| |
[Blaag]
Blaag, lastig, ondeugend kind; zeer jong of onbeduidend mensch.
| |
[Black drops]
Black drops, in Engeland veel gebruikt calmans van opium en azijnzuur.
| |
[Black-friar]
Black-friar, (eng.) zwarte monnik.
| |
[Black-mail]
Black-mail - (spr. blek-meel) belasting vroeger in Noordelijk Engeland en Zuidelijk Schotland betaald voor bescherming tegen de roovers.
| |
[Blad (het - van Enschedé]
Blad (het - van Enschedé, de Oprechte (lang na de nieuwe spelling nog Opregte) Haarlemsche courant, naar den uitgever Johannes Enschedé.
| |
[Blafard]
Blafard, zie Albino.
| |
[Blaffert]
Blaffert, (oork.) lijst van renten, tienden, heerendiensten enz., die een heer of klooster te vorderen heeft.
| |
[Blaffert]
Blaffert, (waterb.) automatisch werkend sluisje.
| |
[Blaffert]
Blaffert, (barg.) ijzeren pot.
| |
[Blanc-manger]
Blanc-manger, (fr.) witte gelei van suiker, room, amandelen en andere zaken in vormen gedaan en koud genuttigd; van blanc = wit en manger = eten. Reeds in 1400 door Chaucer in de Canterbury tales genoemd.
| |
[Blanco]
Blanco, (hand.) ook bianco, zuiver, schoon, vrij, onbeschreven.
| |
[Blanco crediet]
Blanco crediet, (hand.) een open crediet, waarbij de schuldeischer geene dekking in handen heeft; vergunning om tot een onbepaald bedrag op iemand te trekken, op voorwaarde, dat de betrokkene voor den vervaldag gedekt zal zijn.
| |
[Blanco-endossement]
Blanco-endossement, (hand.) oningevuld endossement (z.d.) dat alleen uit de naamteekening van den endossant bestaat.
| |
[Blancos]
Blancos of blancs d'Espagne, de aanhangers van dien tak der Spaansche Bourbons, wier hoofden Don Carlos en Don Jaime zijn; zij wilden de onbeperkte alleenheerschappij; naar de witte vlag der Bourbons.
| |
[Blank]
Blank, wit, kleine zilveren munt van 6 duiten, (fr. denier blanc) sprw. ‘Ga met God en drie blanken!’ tot iemand, die met weinig geld op zak onder Gods hoede de wijde wereld wordt ingestuurd.
| |
[Blanquet]
Blanquet of blanket, (fr.) blad papier, dat enkel met een handteekening is voorzien; volmachtspapier; blanket; van blanco: wit, onbeschreven.
| |
[Blaricumer]
Blaricumer, rijk man; naar Blaricum, 1½ uur t.N. van Hilversum, waar oudtijds rijke boeren woonden en rijke Amsterdammers een buiten hadden; vandaar het sprw. ‘hij is een Blaricumer’ voor: hij zit er warmpjes in.
| |
[Blas]
Blas, (afr.) geel, bleek, geelbleek.
| |
[Blas]
Blas, (hand.) vuilbleeke tint van wijn en gedistilleerd, waarin die artikelen eenigszins troebel zijn.
| |
| |
| |
[Blasius zegen]
Blasius zegen, (rk.) zegen, die gegeven wordt op den feestdag van den H. Blasius (3 Februari) tusschen twee gekruiste × brandende kaarsen, onder aanroeping der voorspraak van dien heilige, patroon tegen keelziekten.
| |
[Blat]
Blat, (afr.) blad, schouder; - gé my jou blat, (vulg.) geef me de hand.
| |
[Blatjang]
Blatjang, (afr.) mengsel van jonge perziken en Spaansche peper (als specerij gebruikt).
| |
[Blauw]
Blauw, (barg.) dood.
| |
[Blauw]
Blauw, de kleur der trouw; maar toch ook voorkomende in ongunstigen zin, als in blauwboekje, blauwe bloemetjes enz.
| |
[Blauwbaard]
Blauwbaard, een legendarisch persoon, van wien verhaald werd, dat hij een blauwen baard had. De oorspronkelijke held der romans was Giles de Laval, Heer van Retz, in 1429 tot maarschalk van Frankrijk benoemd, en in 1440 te Nantes levend verbrand. Later de held van het beroemde sprookje.
| |
[Blauwe boeken]
Blauwe boeken, (blue books) verzameling van afdrukken van diplomatieke documenten ten behoeve van het Parlement in Engeland; in Frankrijk gele, in Italië groene, in Oostenrijk roode, in Duitschland witte boeken genoemd naar de kleur van den omslag.
Van elk ministerie van Buitenlandsche zaken heeten de diplomatieke stukken, het Blauwe boek.
| |
[Blauwboekje]
Blauwboekje, schotschrift, brochure; naar den blauwen omslag, waarin de eerste brochures verschenen.
| |
[Blauw bloed]
Blauw bloed, adellijk, zuiver bloed; in Amerika daarentegen negerbloed; in Engeland bloed van de Normandische geslachten.
| |
[Blauwe boon]
Blauwe boon, looden kogel.
| |
[Blauwen, (De]
Blauwen, (De - keizerlijke partij te Constantinopel, ender de regeering van Justinianus, in tegenstelling met de Groenen; daardoor is te Constantinopel blauw het teeken van koningsgezindheid en rechtzinnigheid. Beide partijen ontleenden haren naam aan de kleur harer wagenmenners in de renbaan.
| |
[Blauwen]
Blauwen, in de oorlogen der Vendée de republikeinen, in tegenstelling met de Koningsgezinden, die, om hunne vlag de Witten werden geheeten. Later de gematigde republikeinen in tegenstelling met de roode.
| |
[Blauwhoofd]
Blauwhoofd, vroeger een plantsoen even buiten Amsterdam bij de Haarlemmerpoort of Willemspoort.
| |
[Blauw-Jan]
Blauw-Jan, in de 18e eeuw een herbergtuin op den Kloveniers-burgwal te Amsterdam, de voorganger van ‘Artis’. Men vond er vreemde dieren, een reus en een dwerg; men kon er drinken en dammen. De inrichting was zoo beroemd, dat ook in andere steden herbergen, waar iets vreemds te zien was, Blauw-Jan heetten. Later een magazijn van porselein en aardewerk. De naam is afkomstig van een blauwverwer, die in de 17e eeuw in dat huis woonde.
| |
[Blauwkous]
Blauwkous, geleerde of schijngeleerde dame, die oorspronkelijk haar hoogere geestelijke ontwikkeling wilde toonen door haar kleeding in het oog loopend te verwaarloozen en o.a. blauwe kousen te dragen. Reeds in 1400 bestond te Venetië eene vereeniging van die dames onder den titel Della Calza d.i. ‘Van de kous’ en in 1780 stichtte Mevr. Montague te Londen de Blue Stocking Club, waar dames en heeren kwamen, maar met blauwe kousen. Vele clubs in dien geest werden later opgericht. Het laatste lid van de oorspronkelijke club stierf in 1840. In Frankrijk bas bleu, Eng. blue stocking, Duitschl. Blaustrumpf.
| |
[Blauw laken]
Blauw laken, (barg.) lood.
| |
[Blauwmantels]
Blauwmantels, scheldnaam van de Kattenburgers te Amsterdam in den Patriottentijd, wegens hunne lichtblauwe schoudermantels. Sprw.: Die Kattenburger blauwmantels, ze deugen den hond in zijn aars niet!’
| |
[Blauwmutsen]
Blauwmutsen, spotnaam voor de inwoners van Leiden, naar de wevers, vroeger ieder werkend op eigen getouw en doorgaans met een blauwe slaapmuts op.
| |
[Blauwvingers]
Blauwvingers, spotnaam voor de inwoners van Zwolle, omdat zij hun vingers blauw geteld hadden aan de stuivertjes, waarmede Amsterdam een Zwolsch klokkenspel betaald had.
| |
| |
| |
[Blazen]
Blazen, (afr.) liegen.
| |
[Blazen]
Blazen, (een schip) met blaasbalgen wind in een schip persen nadat het gekalfaterd was, om te zien of het dicht was.
| |
[Blazoen]
Blazoen, (wap.) het wapen met al zijn toebehooren.
| |
[Blazoeneeren]
Blazoeneeren, (wap.) het wapen volgens de regelen der kunst beschrijven.
| |
[Bleekert]
Bleekert, bleekroode Rijnwijn, ook wijn uit Languedoc. Zonderling genoeg bestaat er ook donkerroode bleekert.
| |
[Bleekvos]
Bleekvos, licht voskleurig, geelachtig paard, ook zweetvos.
| |
[Blekhol]
Blekhol, ook wel Blekhel en Blakhel geheeten, hel; ook (vroeger) pakhuis te Amsterdam, waar door de douane aangehaalde goederen bewaard werden; ook hok, dienende tot berging van onderscheidene dagelijksche behoeften, als olie, pek e.m.a., van eng. blackhole = donker hol. Van dit zelfde eng. black hole hebben de zeelieden nog: blakhol = donkere kerker aan boord.
| |
[Bles maken, (Iemand]
Bles maken, (Iemand - hem al zijn geld afwinnen.
| |
[Bleyensteinsche duitjes]
Bleyensteinsche duitjes, kleine penninkjes, op munten gelijkend, in Duitsche fabrieken vervaardigd, die sommige speculanten o.a. de Utrechtsche kruidenier Bleyenstein (of Bleydenstein) in 1819 met tonnen vol uit Duitschland liet komen en als duiten in omloop bracht. Ze werden later in Utrecht als speelpenningen gebruikt. Toen Bleydenstein weigerde, ze terug te nemen, werd in 1821 zijne woning door 't volk geplunderd.
| |
[Blieken]
Blieken, spotnaam voor de inwoners van Gorinchem en andere plaatsen, naar de vele visschers, o.a. naar bliek.
| |
[Blijde]
Blijde, middeleeuwsch werpgeschut, hef boom, uit balken ineengezette toestellen, waarmee men steenen kogels wierp.
| |
[Blikaars krijgen, (Een]
Blikaars krijgen, (Een - zich door paardrijden het vel openrijten; gewone vorm blikgat.
| |
[Blikken of banketruiters]
Blikken of banketruiters, spotnaam voor eene vrijwillige ruiterbende in 1787 door aanzienlijke jongelui opgericht tot rustbewaring, berucht om hun feestmalen.
| |
[Blikken, (Een]
Blikken, (Een - een officier van administratie.
| |
[Blikken Dinsdag]
Blikken Dinsdag, in Dokkum de naam van den Dinsdag na Koppermaandag; op laatstgenoemden dag hadden in alle buurten der stad bij het afleggen van rekening en verantwoording der begrafenisgenootschappen, feestelijkheden plaats, die op den blikken Dinsdag voortgezet werden. Eerst in 1840 werd dit gebruik afgeschaft.
| |
[Blikken Jan]
Blikken Jan, de Vrijheidsboom voor het stadhuis te Amsterdam Ao 1795; hij droeg groote blikken eikebladeren, waarvan er nog enkele bestaan.
| |
[Blikken Jezus]
Blikken Jezus, spotnaam voor een mageren, bleeken man.
| |
[Blikken dominé]
Blikken dominé, een eigengemaakte dominé, een nagemaakte dominé, tusschen 1850 en '60 de naam van een bedelaar, die te Amsterdam rondliep. Oorspronkelijk komt de naam te Utrecht voor, waar voor veertig jaar een blikslager woonde, die voor predikant gestudeerd had, maar mislukkende, in de zaak zijns vaders kwam. Zijn lust tot preeken en oefeningen leiden bleef hem bij en daardoor kreeg hij den naam van blikken dominé.
| |
[Blikken keteltje]
Blikken keteltje, inconsequent, opvliegend mensch, evenals een blikken ketel gauw heet en gauw koud.
| |
[Blikoor]
Blikoor, (afr.) Vrijstater.
| |
[Blind]
Blind heeten bij kleine orgels de houten pijpen, die met bladtin bekleed alleen voor sieraad of voor symmetrie zijn geplaatst. De orgels hebben dus een sprekend front of geheel of gedeeltelijk blinde pijpen. Soms dragen zij grappige opschriften: Manum de tabula (handjes thuis), Exaudire (goed luisteren), Nihil (niets), Vacat (ontbreekt), Noli me tangere (raak mij niet aan).
| |
[Blind]
Blind, blinde leiders der blinden, worden in Matth. XV:14 de Farizeërs genoemd, misschien met toespeling op hunne uit vroomheid neergeslagen oogen.
| |
[Blind rot]
Blind rot, (mil.) de overschietende man in 't achterste gelid, als er een oneven aantal manschappen is.
| |
| |
| |
[Blindage]
Blindage, (fr.) het verschansen van een schip met blindeerwerk of een Spaanschen wand, bestaande uit oud kabeltouw en andere voorwerpen, tegen de uitwerking der bommen.
| |
[Blind van achteren]
Blind van achteren, (mil.) de knoopen aan de achterzijde van het kleedingstuk komen niet onder den koppel uit, zijn niet zichtbaar.
| |
[Blinkers]
Blinkers, (barg.) diamanten, ook: oogen.
| |
[Blinkers (Zijn - bedekken]
Blinkers (Zijn - bedekken, (barg.) zich vermommen.
| |
[Blinkert]
Blinkert, hooguitstekend, onbegroeid duin, dat er van verre wit uitziet.
| |
[Blinkleer stewels]
Blinkleer stewels, (afr.) laarzen van glimmend leer.
| |
[Blok, (La révolution française est un]
Blok, (La révolution française est un - dont on ne peut rien distraire, parce que la vérité historique ne le permet pas. Clémenceau in de Fransche Kamer (29 Januari 1891) bij gelegenheid der beraadslaging over het verbod der verdere voorstellingen van Sardou's Thermidor. Men zinspeelt dikwerf op die woorden, vooral op bloc.
| |
[Block]
Block, (sport) in het cricketspel de plaats, waar de batsman zijn bat zet, om de paaltjes (wicket) het best te kunnen verdedigen.
| |
[Bloc-notes]
Bloc-notes, op elkaar gelegde en met een strook aan eene zijde vastgehechte losse blaadjes papier, om af te scheuren en korte aanteekeningen op te maken.
| |
[Bloedbeschuldiging]
Bloedbeschuldiging, de aantijging als zoude men voor godsdienstigritueele doeleinden menschenbloed gebruiken. Zij diende om het domme volk op te ruien. Zij ontstond in de eerste eeuwen des Christendoms (naar aanleiding der formule bij het H. Avondmaal en ook door vertelsels omtrent gnostische mysteriën) en werd toen door de Romeinsche heidenen tegen de Christenen geslingerd. In de tijden der kruistochten en later gebruikten Roomschen en Protestanten haar tegen de Joden. Tegenwoordig wordt zij in China vaak tegen de Christenen en op zeer vele plaatsen tegen de Joden gebezigd.
| |
[Bloedbruiloft, (De Parijsche]
Bloedbruiloft, (De Parijsche - de St. Bartholomeus-slachting onder de Hugenooten, 24 Aug. 1572, die plaats had gedurende de huwelijksfeesten van Hendrik van Navarre (later Hendrik IV) en Margaretha v. Valois.
| |
[Bloedcoraal, (Een]
Bloedcoraal, (Een - (barg.) een steek in het lijf.
| |
[Bloeden]
Bloeden, (barg.) betalen.
| |
[Bloedhond]
Bloedhond, (jagerssport) (bloodhound, chien de St. Hubert) een soort van drijfhond, brak of chien, met zeer fijnen neus, vroeger hoofdzakelijk gebruikt als drijfhond voor herten en wilde zwijnen, later ook in Amerika op slaven, die gevlucht waren. Indien men er een lijk mee wil vinden, moet de hond bepaaldelijk daarop gedresseerd zijn en geleerd hebben bij eene vondst ‘aan te slaan.’
| |
[Bloedkleur]
Bloedkleur, (wap.) donkerrood; schijnt in Nederland niet voor te komen.
| |
[Bloedlaat]
Bloedlaat, (afr:) verb. aderlaten.
| |
[Bloedsleep]
Bloedsleep, (jagerssport) Schweissschleppe, eene bijzondere manier van africhting van jachthonden, uitgevonden door zekeren jager Hegewald, waarbij met een dood stuk wild een bloedig spoor in het veld wordt aangegeven ten einde den neus van den jongen jachthond te oefenen. De africhting geschiedt zoowel op wilde katten, vossen, marters, bunsems etc., als op groot en klein edel wild.
| |
[Bloedvin]
Bloedvin, (barg.) geldbuidel.
| |
[Bloedvlag]
Bloedvlag, roode vlag, 1. waarmede het sein tot den strijd gegeven wordt; 2. waarmee de kaper te kennen geeft, dat hij geen genade geeft, als men zich verweert; 3. die bij de uitvoering van een vonnis aan boord wordt geheschen.
| |
[Bloedwraak]
Bloedwraak, wraak over moord, door vermoording van den moordenaar of een zijner bloedverwanten, nog in Azië en Afrika en op Corsica in gebruik. Zie Vendetta.
| |
| |
| |
[Bloemen en boomen.]
Bloemen en boomen.
I. | Gewijd aan Heidensche goden, de Kornoeljeboom aan Apollo; de Cypres aan Pluto; de Laurier aan Apollo; de Lelie aan Juno; het Vrouwenhaar of Steenruit aan Pluto; de Mirte aan Venus; de Narcissus aan Ceres; de Eik aan Jupiter; de Olijfboom aan Minerva; de Wijnstok aan Bacchus. |
II. | Gewijd aan heiligen: de Crocus aan St. Valentijn; het Madeliefje aan St. Margriet, de Roos aan Maria Magdalena; de distel aan St. Barnabas. |
III. | Nationale zinnebeelden: de Lelie (fleur de lys) zinnebeeld van het koninkrijk Frankrijk; de Lelie (Giglia bianca) zinnebeeld van Florence; de Linde zinnebeeld van Pruisen; de Granaatappel zinnebeeld van Spanje; de Roos zinnebeeld van Engeland; de roode Roos zinnebeeld van Lancaster; de witte Roos zinnebeeld van York; het Klaverblad van Ierland; de Distel van Schotland; het Viooltje van de Bonapartisten; de Oranjebloesem van Noord-Nederland, de Goudsbloem van Oranje. |
IV. | Symbolen:
De Beuk het symbool der opstanding, de Ceder het symbool der trouw, de Korenaren het symbool der H. Communie, de Druif het symbool van het bloed, de Lelie van de reinheid, de Olijf van den vrede, de Oranjebloesem van de maagdelijkheid, de Palm van de overwinning, de Laurier van den roem, de Roos van de onbedorvenheid, de Taxis van den dood; de Laurier, Eik, Olijf, Mirte, Rosmarijn en Cypres ook symbolen bij begrafenisplechtigheden. |
| |
[Bloemspelen]
Bloemspelen, jaarlijksche vergadering te Toulouse, waarin verschillende prijzen, gouden en zilveren bloemen verbeeldende, uitgereikt worden aan hen, die het best geslaagd zijn in een zekere dichtsoort of in een redevoering; naar de bekende Jeux floraux van Toulouse.
| |
[Bloemen-symboliek]
Bloemen-symboliek, kunst om gedachten door bloemen of bladen uit te drukken. Zoo beteekent:
De roos - liefde; de lelie - onschuld; de lauriertak - roem; de palmtak - vrede; de eiketak - kracht; het viooltje - bescheidenheid; het vergeet-mij-nietje - herinnering; de ridderspoor - eer; de korenbloem - standvastigheid; de brandnetel - nijd en boosheid; de duizendschoon - bevalligheid; de cypres - rouw. Zie verder Symboliek.
| |
[Bloemen-uurwerk]
Bloemen-uurwerk, ook uurwerk van Flora. Reeks van bloemen, die op verschillende achtereenvolgende uren opengaan en alzoo ongeveer den tijd des dags aanwijzen. Ook is zulk eene reeks te maken naar de sluitingstijden van onderscheidene bloemen.
| |
[Blok]
Blok, (wap.) langwerpig vierkant, gewoonlijk in zeker aantal en naast grootere figuren, die zij dan heeten te vergezellen, o.a. in het Nederlandsche wapen. Zie ook bezaaid.
| |
[Blok, (Een]
Blok, (Een - gewoonlijk houten, werktuig, waarin men voorheen de beenen der gevangenen sloot, zoodat zij zich niet vrij konden bewegen. Soms werden ook armen en hals in het blok gesloten. In de uitdrukking: een blok aan het been hebben = in zijnen gang belemmerd zijn, is het beeld echter ontleend aan de te springlustige koeien en paarden, aan wier pooten men een zwaar houtblok met een' ketting bevestigt, dat zij nasleepen, en waardoor het springen belet is. Voor een weduwnaar, die wil hertrouwen, de kinderen, die hij heeft: hij heeft drie blokken aan het been, drie kinderen.
| |
[Blokhuis]
Blokhuis, houten wachttoren; eigenlijk beloken d.i. besloten, dus versterkt huis. Als gevangenis is het misschien op te vatten als: huis, waar men in het blok gesloten werd (z.a.). De blokhuizen, te Amsterdam voor de verdediging opgericht.
| |
[Blokkade]
Blokkade, het bezetten eener haven met schepen, zoodat geen vaartuig die haven bereiken of verlaten kan.
| |
[Blokken]
Blokken, (stud.), langen tijd achtereen studeeren; stijf (als een blok) bij de boeken blijven zitten met meer ijver dan geest.
| |
[Blokzeilen]
Blokzeilen, (sport) schaatsenrijden met lange slagen, terwijl men bij elke streek flink overhelt.
| |
[Blonde]
Blonde, fijne zijden kant, zoo geheeten, omdat zij vroeger een geelachtigen glans had.
| |
| |
| |
[Bloomerismus]
Bloomerismus, (petticoat-reform) dameskleeding, die in 1850 het eerst door mevrouw Bloomer te Seneca-Falls in den Staat New-York werd ingevoerd. Zij verwierp keurslijf, onderrok, enz. als nadeelig voor de gezondheid en hulde zich in een meer mannelijk gewaad, nl. laarzen, broek en rok. Het Bloomerismus maakte eerst, ook in enkele steden der oude wereld, grooten opgang, geraakte echter weldra in vergetelheid, tot de strijd over divided-skirts (z.a.) de zaak weer ter sprake bracht.
| |
[Blootbeenen]
Blootbeenen, spotnaam voor de inwoners van Aartswoud bij Hoorn.
| |
[Bloote bajonetten, (Op]
Bloote bajonetten, (Op - (mil.) op bloote voeten loopen.
| |
[Blouboontjies]
Blouboontjies, (afr.) hagels of kogels.
| |
[Bloue (Geen - duit]
Bloue (Geen - duit, (afr.) geen roode duit.
| |
[Blouse]
Blouse, kort, ruim vrouwenjak, naar den korten, ruimen kiel, door de Fransche werklieden gedragen, en zoo geheeten naar Bourgondisch blaude en biaude = kiel. In dames- en kinderkleeding is blouse een wijd lijf, dat, door de ceintuur van onderen strak gehouden, zich boven de ceintuur min of meer uitplooit.
| |
[Blouseeren]
Blouseeren, verloopen, in 't biljart spel; van blouse = biljartzak, fig. zich vergissen, een bok schieten.
| |
[Blouses]
Blouses, arbeiders; blouses blanches, werklieden met witte kielen, personen die tijdens het tweede Fransche keizerrijk door de overheid voor allerlei betoogingen gebezigd werden.
| |
[Blouwverver worden]
Blouwverver worden, (mil.) de geele of gouden chevrons kwijt raken, door terugstelling tot soldaat.
| |
[Blue State]
Blue State, (N.-A.) blauwe Staat bijnaam van New Jersey, naar de nabijgelegen Blue Mountains, het blauwe gebergte, de Staat heet ook New Spain, Railroad State, the State of Camden & Ambay (z.a.)
| |
[Bluff City]
Bluff City, (N.-A.) de stad Hannibal in Missouri naar bluff = hooge, steile oever.
| |
[Bluffers]
Bluffers, (afr.) Jingoes of Engelsch gezinde Afrikanen.
| |
[Bluf slaan]
Bluf slaan, grootspreken, groote vertooning maken, eigenlijk bluffen, van bluf, klanknabootsing voor het geluid van doffe slagen, vandaar mnl. bluffen = slaan, fig. leven maken; eng. bluff, opgeblazen, grof.
| |
[Blunder]
Blunder, (eng.) lompe fout.
| |
[Blus]
Blus, (afr.) zijn blus hang: hij is bijna dood (meest van dieren); zijn blus is uit: hij is te moe om nog iets te doen.
| |
[Blut maken. (Iemand]
Blut maken. (Iemand - Zie bles.
| |
[Blut ist ein ganz besondrer Saft]
Blut ist ein ganz besondrer Saft, bloed is een zeer bijzonder vocht. Goethe, Faust. Mephisto zegt dit, als hij Faust zijn contract met zijn eigen bloed laat onderteekenen.
| |
[Blij]
Blij, (afr.) blijven; wonen.
| |
[Bo]
Bo of bowe, (afr.) boven.
| |
[Boa]
Boa, dames-halsbedekking van bont of veêren, genoemd naar de overeenkomst in vorm met de reuzenslang Boa Const.
| |
[Boanerges]
Boanerges - een vurig van geloofsijver brandend, (soms ook: een luidruchtig ‘donderend’) prediker; van gr. Boanerges; volgens Marcus III:17 ‘zonen des donders’, naam door Jezus aan de twee apostelen Jacobus en Johannes gegeven wegens hun hartstochtelijk karakter.
| |
[Board of trade]
Board of trade, (eng.) kamer van koophandel.
| |
[Boaz, zoo rijk als]
Boaz, zoo rijk als - iemand, die rijk bemiddeld, zich mild en onbekrompen in zijn uitgaven toont; naar Boaz uit Ruth II:1.
| |
[Bobbelboer]
Bobbelboer - windhandelaar; van bobbel = blaas, waterbel; deelnemers van in rook vervliegende handelsondernemingen, zwendelarijen, vooral in den windhandel van 1720.
| |
[Bobbejan, bawiaan]
Bobbejan, bawiaan, (afr.) baviaan; bobbejan vang, de vrouw gaan een van di da'e bobbejan vang (is zwanger, in blijde verwachting), syn. velskoen maak (z.a.).
| |
| |
| |
[Bobbies]
Bobbies, bijnaam voor de politieagenten in Engeland, naar Robert Peel, die als minister het politie-wezen in Engeland reorganiseerde. Bob in het Engelsch verkorting van Robert.
| |
[Bobêche]
Bobêche, zie Bouffon.
| |
[Bobêche]
Bobêche, glazen schaaltjes op de kandelaars geplaatst om afdruppelend was op te vangen.
| |
[Bobelin]
Bobelin, naam van ouds door de bewoners van Spa aan de badgasten aldaar gegeven; van Fransch (Luikerwaalsch) bobelin; afleiding onbekend.
| |
[Bobines]
Bobines, (tlg.) klosjes, waarbinnen zich de weekijzeren kern bevindt, die magnetisch wordt onder den invloed van den galvanischen stroom, welke door de omwindingen gevoerd wordt. Ook de klosjes der kantwerksters of klosjes in het algemeen.
| |
[Bobisatie]
Bobisatie of bocedisatie, het solfeggiëeren (of solfiëeren) naar de zoogenaamde Belgische lettergrepen: bo, ce, di ga lo, ma, ni, bedacht door Hubert Waelrant, gest. in 1595.
| |
[Boch]
Boch, (afr.) onzin, een onhandig wezen, enz.: di's boch met jou; hij is 'n ou boch.
| |
[Boch]
Boch, (afr.) bocht, slechte waar: 'n mooi klein meissie, mar 'n bog: Goi die boch goed mar op sij! Boch! praatjes, larie!
| |
[Boch]
Boch, (afr.) (bocht), ruigte om veekralen mede te voorzien.
| |
[Bodderik]
Bodderik, (barg.) schuit.
| |
[Bodega]
Bodega, (sp.) kelder, (port.) kroeg; lokaal, waar vooral Spaansche en Portugeesche wijnen worden verkocht.
| |
[Bodemerij]
Bodemerij, (hand.) eene leening of opneming van gelden onder verpanding van een schip of de lading, en onder voorwaarde, kapitaal en interestpremie alleen dan terug te zullen betalen, als het schip of de lading behouden het doel der reis bereikt hebben.
| |
[Bodemloos vat]
Bodemloos vat, zie Danaïden.
| |
[Bodenbrood]
Bodenbrood, ook wel boônbrood, boômbrood, in Scheveningen bombrood - gift, fooi (in geld), waarop de eerste brenger eener goede tijding aanspraak heeft; van gelijkluidend bodenbrood, oorspronkelijk drie sneden brood, aan een bode bij zijne aankomst gegeven.
| |
[Bodleyaansche bibliotheek]
Bodleyaansche bibliotheek, de boekerij, verbonden aan de Universiteit te Oxford, genoemd naar den hoogleeraar Sir Thomas Bodley (1544-1612), die zeer aanzienlijke geldsommen besteed heeft aan de uitbreiding en het richtig beheer dier boekerij.
| |
[Boe]
Boe of boel, (afr.) veel: boe kleinder (veel kleinder).
| |
[Boeboer]
Boeboer, (mal. en jav.) brij, pap van rijst in melk en water zacht gekookt.
| |
[Boeboti]
Boeboti (afr.) van het mal., fijn gehakt vleesch met kerriepoeder toebereid.
| |
[Boedel oorgé]
Boedel oorgé, (afr.) (overgeven) Bankroet gaan; ook: onpasselijk worden.
| |
[Boef]
Boef, (stud.) student niet corpslid.
| |
[Boeg]
Boeg, (roeik.) de roeier, die het dichtst bij den boeg der boot zit; boeg twee, in vier- en meer riemsbooten hij die vlak vóór den boeg zit; boeg klaar, de boeg moet den haak opvatten om te landen of af te stooten.
| |
[Boeglam]
Boeglam, (afr.) doodmoe: ek is nou boeglam van skrijwe (schrijven).
| |
[Boeha]
Boeha, drukte, rumoer, leven, onnoodig of overdreven geschreeuw, geraas, spektakel. Ook poeha of poehaai. Vgl. fr. brouhaba.
| |
[Boei]
Boei, theeboei; van thea bohea bot. groene thee. Bohea naar de Chineesche provincie Foekiën.
| |
[Boei]
Boei, (roeik.) bij wedstrijden een ton of ander voor anker liggend voorwerp: b. van afvaart; b. van omvaart; die aanwijst waar afgevaren, waar gewend moet worden.
| |
[Boel, (Een kleur of een kop als een]
Boel, (Een kleur of een kop als een - hoogroode kleur van inspanning of verhitting naar de helroode kleur der tonneboeien.
| |
[Boekanier]
Boekanier, West-Indische vrijbuiters, in de 17e eeuw berucht, meest Franschen en Engelschen, ook Hollanders, van het Fransche boucanier, oorspronkelijk = Amerikaansche jager; van het Caraïbische boucan, een vleesch rooster.
| |
| |
| |
[Boucan]
Boucan, rookvleeschkoopman, aanvankelijk de spotnaam van de Fransche kolonisten op Haiti, die jacht maakten op dieren om de huid en later het vleesch rookten. Thans in dezelfde beteekenis (fr.) als boeha (ned.) z.a.
| |
[Boeken te lezen is kwelling des geestes, (Vele]
Boeken te lezen is kwelling des geestes, (Vele - Pred. XII:12 staat eigenlijk, volgens Kuenen (Inleiding III, 194. Bijb. woordenboek): oneindig veel boeken maken en veel hoofdbrekende studie is vermoeiing van het vleesch: dus afkeuring van het verslinden van allerlei geschriften, 't rusteloos doorvliegen van verschillende boeken.
| |
[Boekendeflensjes]
Boekendeflensjes, dunne pannekoekjes van boekweit of (geld. en brab.) boekend; in Waalsch België bouquettes. Zoo ook: boekende gort voor boekweitegort.
| |
[Boekje, een - van iemand open doen.]
Boekje, een - van iemand open doen. Openb. XX:12 voor: iemands daden aan 't licht brengen.
| |
[Boekpens]
Boekpens, (afr.) een corpulente man; bij de koe is de boekpens zoo genoemd om 't fatsoen en voorkomen der plooien aan de binnenzijde. Vgl. boeppens.
| |
[Boekweitfooi]
Boekweitfooi, maaltijd nadat de boekweit gedorscht is in de Baronie van Breda; met eet boekweitkoeken en daarna rijstebrij en sluit het feest met een dansje voor de viool.
| |
[Boekweitmaan]
Boekweitmaan, in de oostelijke streken van ons land het verschijnsel als in den herfst eenige dagen achter elkander de volle maan op ongeveer hetzelfde uur opgaat. Men meent, dat deze maan dient, om het binden van de boekweit, hetwelk bij avond moet geschieden om het zaad minder verloren te doen gaan, te bevorderen. Werkelijk gaat somtijds de maan eenige avonden na elkander op bijna hetzelfde uur op.
| |
[Boekworm]
Boekworm, iemand, die altijd in de boeken snuffelt; zinspeling op 't insect, dat gaten in boeken vreet, en zoowel van als in de bladen leeft.
| |
[Boekzaal]
Boekzaal, eig. De boekzaal der Geleerde Wereld, een maandschrift in 1692 door P. Rabus begonnen onder den titel: De boekzaal van Europa, later, tot zijn einde, in 1863, vooral in kerkelijke kringen veel gelezen wegens zijn beoordeelingen van godgeleerde werken en zijn kerknieuws. Het tijdschr. leeft nog voort als: Stemmen voor waarheid en vrede.
| |
[Boemboe]
Boemboe, (ind.) indische specerijen of kruiden, gebruikt bij de bereiding der rijsttafelgerechten.
| |
[Boemelen]
Boemelen, (stud.) hgd. bummeln, leegloopen, slenteren, ook pieren genaamd.
| |
[Boemeltrein.]
Boemeltrein. Zie Bommeltrein.
| |
[Boender]
Boender, (stud.) niet-student.
| |
[Boeppens]
Boeppens, (afr.) uit boekpens, (afr.) corpulent; ook zwanger (van menschen en dieren).
| |
[Boer]
Boer, (mil.) nieuw aangekomen milicien.
| |
[Boer]
Boer, (afr.) landbouw drijven, boeren, (fig.) gedurig bij iemand zijn, thuis liggen, hij boer di hele dag bij ons.
| |
[Boer]
Boer, (afr.) pl. boere, eng. boers, naam, waarmede de blanke bewoners van Zuid-Afrika zich met voorliefde naar hun bedrijf plegen te noemen. Zij worden verdeeld in wijnboere, graanboere, skaap- of véboere en tabaksboere.
| |
[Boer gaan, (Op den]
Boer gaan, (Op den - het platteland afreizen met eenige nering, later ook spottend om voor politieke doeleinden aldaar te spreken.
| |
[Boer van Lekkerkerk]
Boer van Lekkerkerk, Gerrit Bastiaansz de Hals, zalmvisscher in de 17e eeuw te Lekkerkerk, die meer dan acht voet lang was. Een zijner schoenen wordt nog op de antiquiteiten-kamer te Rotterdam bewaard.
| |
[Boerenboterham]
Boerenboterham, een sneedje eigengebakken boerenbrood (in Drenthe stoete) met beschuit.
| |
[Boerenbedrog]
Boerenbedrog, lomp aangelegd bedrog, zoodat alleen eenvoudige lieden, (landlieden, boeren) er zich door laten beetnemen. Vandaar: boerenbedrieger.
| |
[Boerendozijn]
Boerendozijn, in: ‘Dertien is een boerendozijn.’ Boeren willen altijd wat toe hebben.
| |
| |
| |
[Boerenkoffie]
Boerenkoffie, koffie met kaneel, suiker (of een klont bruine kandij) en een scheut brandewijn er in, ook kaneelkoffie, moffenkoffie of moffenchocolade; te Amsterdam ook joden-chocolaad.
| |
[Boerenjongens]
Boerenjongens of brandewijn met brokken, d.i. met rozijnen, de geliefkoosde drank op boerenbruiloften, oorspronkelijk in het Noord-Oosten van ons land.
| |
[Boerenkrijg]
Boerenkrijg, de opstand der boeren van Zuid- en Middel-Duitschland tegen Adel en Geestelijkheid omstreeks 1525. Evenzoo die der Belgische boeren tegen de Franschen (1792-'93), het onderwerp van een bekenden roman van denzelfden naam van Conscience.
| |
[Boerenkrijt]
Boerenkrijt, wijze van rekenen, vroeger bij de boeren in gebruik en thans nog bij hen, die lezen noch schrijven kunnen, waarbij in plaats van cijfers streepjes en nulletjes gebruikt worden. Zoo bijv. 1 = cent, 0 = stuiver, á´— = halve stuiver.
| |
[Boerenlatijn]
Boerenlatijn, vertaling van lingua romana rustica, de Romaansche volkstaal, in tegenstelling met de classieke of de middeleeuwsche Latijnsche schrijftaal.
| |
[Boerenluis]
Boerenluis in Vlaanderen, schertsende benaming der penen. Peenzaad gelijkt volkomen op luizen. - Het Woordenboek schrijft waarschijnlijk bij vergissing ‘pemen’ - (in Holland panes of kweekgras geheeten), een lastig onkruid in de akkers. - In de Betuwe noemt men het Duvelsnaaigaren.
| |
[Boermatriek]
Boermatriek, (afr.)benaming voor de kerkelijke aanneming tot lidmaten, met zinspeling op de inschrijving (immatriculation) der studenten aan de Hoogeschool.
| |
[Boerennachtegaal]
Boerennachtegaal, de huismusch; in sommige streken ook de kikvorsch, ook Hollandsche of Zeeuwsche nachtegaal genoemd. Het laatste ook titel van een liedeboekje uit de 17e eeuw.
| |
[Boernoof]
Boernoof, pl. boernooiens, (afr.), boerenmeisjes (zie nooi). Vgl. boeren-ooi, zooals van dieren.
| |
[Boerenopstand]
Boerenopstand, opstand der Noordfransche boeren tegen den adel in 1358, de Jacquerie.
| |
[Boerenregent]
Boerenregent, plattelandsmagisstraat, in de oude Republiek.
| |
[Boerenschoolmeester]
Boerenschoolmeester, (afr.) al of niet gediplomeerd onderwijzer, die bij een boer aan huis woont.
| |
[Boerenschroom]
Boerenschroom, gezelschapspel dat kinderen met dobbelsteenen spelen; aldus genaamd, omdat naar de regelen van het spel in zekere gevallen twee der medespelenden (de ‘boeren’ Bartel en Sijmen) aan een derden, den ‘ontvanger der belastingen’ (‘Boerenschroom’) moeten betalen.
| |
[Boerenstrooper]
Boerenstrooper, (in Zuid-Nederland) iemand die de boeren te veel laat betalen, ze vilt, ook deurwaarder; verg. Nieuwfriesch: boerestruper, in toepassing op een landheer, die den boer, ‘het vel over de ooren haalt.’
| |
[Boerenverdriet]
Boerenverdriet, sluisje, waarvoor de schuiten der boeren dikwijls lang moesten wachten om te schutten, ook lange en donkere, dus onaangename doorvaart onder een steenen brug, bepaaldelijk die achter het Paleis te Amsterdam en die op het Spui, sedert bij de demping beide verdwenen.
| |
[Boerenvuur maken]
Boerenvuur maken, de armen herhaaldelijk overhet bovenlijf heen slaan om zich te verwarmen; in West-Vlaanderen boerenvier maken; in Rotterdam vuurslaan; in Utrecht en Noord-Holland blouwen.
| |
[Boerenwafel]
Boerenwafel, in melk en eieren geweekte beschuitbol, met boter in den vorm eener wafel gebakken, (in Groningen en Noord-Holland). Ook: wentelteefje (d.i. wentel het eventjes) of wentelstruifje genoemd.
| |
[Boerenzaterdag]
Boerenzaterdag, (in N.-Holland en Utrecht) de 2e of 3e Zaterdag in October, waarop de boerenknechts zich op de markt tegen November verhuren.
| |
[Boerinnezaterdag]
Boerinnezaterdag, is de 3e of 4e Zaterdag in October.
| |
[Boerenzweet]
Boerenzweet (in Groningen zwijt) dunnebier, zomerdrank voor het boerenvolk.
| |
| |
| |
[Boerhavesche klontjes]
Boerhavesche klontjes, bruine klontjes, de bekende suikerkristallen aan draden, van gelijke soort als de witte, door toeval ontstaan en eerst in den handel gebracht, nadat Boerhave verklaard had, dat zij voor de gezondheid niet schadelijk waren.
| |
[Boerkerels]
Boerkerels, (afr.) boeren.
| |
[Boernoe, boernoes]
Boernoe, boernoes, (arab.) Arabische mantel met kap, meest van wit wollen stof. Ook de wijde overjas der officieren.
| |
[Boerplaas]
Boerplaas, (afr.) landgoed, buiten.
| |
[Boesman]
Boesman, (afr.) Boschjesman.
| |
[Boessie]
Boessie, (stud.) gemeen, gemeen sujet.
| |
[Boetpsalmen]
Boetpsalmen, zeven in getal, zijn psalmen, waarin door den dichter schuld wordt beleden en vergeving gevraagd, - en wel, psalm 6, 32, 38, 51, 102, 130, 143.
| |
[Boevenklok]
Boevenklok, klok, die des avonds geluid werd, ten teeken, dat de herbergen moesten sluiten, en niemand meer zonder licht op straat mocht komen; ook diefklok. In Utrecht boefklok, op wier luiden de Joden de stad moesten verlaten. Vandaar dat de Jodengemeente te Maarsen lang zeer aanzienlijk was.
| |
[Boevennet]
Boevennet, traliewerk, van hout of geschoren touwen over de opening (in de verschansing, tusschen het vóór- en het achterdeel) van het schip, ter afwering der enteraars.
| |
[Bof, (De]
Bof, (De - opzwelling der keelklieren, waardoor het gansche gelaat opzwelt en pijn heeft.
| |
[Boffen]
Boffen, (stud.) bijzonder geluk hebben. Het tegenovergestelde heet wanboffen.
| |
[Bogaerts, (peinture]
Bogaerts, (peinture - drukmethode, die haren beoefenaar in staat stelt zeer fraaie en nauwkeurige copieën te leveren van schilderijen; naar den uitvinder Henri Bogaerts, die van 1875-'80 te Vught bij 's-Hertogenbosch woonde.
| |
[Bohaai maak]
Bohaai maak, (afr.) drukte, getier maken.
| |
[Boheemsche broeders]
Boheemsche broeders, godsdienstige secte, in de 15e eeuw in Bohemen ontstaan met het beginsel, dat de rijke zijne goederen ten behoeve van zijne behoeftige broeders moet besturen. In 1467 verlieten zij de R. Katholieke Kerk en richtten hunne vereeniging in als de eerste Christenen te Jeruzalem. Daarna hebben velen der Boheemschen zich bij de Lutherschen en Gereformeerden gevoegd; later is deze vereeniging herrezen in die der Moravische Broeders, verwant met de Hussieten.
| |
[Bohémien]
Bohémien, zigeuner; (de eerste Zigeuners die Frankrijk bezochten, kwamen uit Boheme in 1427), naam voor jeugdige kunstenaars, die van de hand op den tand leven en dus geen vast inkomen hebben. Veelal gebruikt van de club, waarin Victor Hugo in zijn eersten tijd en later Th. Gautier verkeerden. De benaming werd algemeen bekend, sinds Balzac Un prince de la Bohème en Henri Murger zijn Vie de Bohème schreef.
| |
[Boireau]
Boireau, denkbeeldig persoon, van wien men thans naïveteiten verhaalt, als die welke vroeger op rekening van Joseph Prudhomme werden gesteld.
| |
[Bois de fer]
Bois de fer, ijzerhout.
| |
[Boisseau]
Boisseau, (fr.) bij de infanteristen onder Napoleon I de reusachtige shakos, die inderdaad op eeninhoudsmaat(schepel) geleken.
| |
[Bojaar]
Bojaar, edelman bij de Slavische volken.
| |
[Boyau]
Boyau, (mil.) ieder gedeelte eener loopgraaf, dat in rechte lijnloopt, en een harer zigzags vormt; van fr. boyau = darm.
| |
[Bok]
Bok (sport.), bekleed toestel om op of over te springen.
| |
[Bok]
Bok (afr.), bok of geit; hij het die bok bij die stert gehad: hij is van den rand des grafs teruggekomen; bokmelk geitemelk.
| |
[Bok]
Bok, (afr.) duivel.
| |
[Bok (De - was vet]
Bok (De - was vet, (barg.) er was veel geld.
| |
[Bok]
Bok, (bouwk) stelling, bestaande uit twee aan elkaar gebonden houten, door middel van koorden, of een ijzeren pen, waaraan in het midden, van boven in ketting of touwen strop een blok of katrol wordt gehangen om daarmeê zware lasten op te hijschen.
| |
| |
| |
[Bok, (De - aan 't touw hebben]
Bok, (De - aan 't touw hebben, dronken zijn, in het versje:
Hij het 'n bok an 't touw!
dat de kinderen in Friesland iemand nazingen, die dronken over straat loopt; naar den onvasten gang van wie een bok geleidt.
| |
[Bokbier]
Bokbier, beter bockbier, staat in geenerlei betrekking tot den diernaam: het is denkelijk nghd. van Einbock of Eimbecker bier.
| |
[Bokhoven, (Hij doet als de Maas bij]
Bokhoven, (Hij doet als de Maas bij - d.i. voorbijgaan zonder groeten; zinspeling op bok en bokkigheid in verband met het dorpje Bokhoven aan de Maas.
| |
[Bokje]
Bokje, (amst.) oorspronkelijk Malang-sigaren, in manillavorm, die er mooi uitzagen maar slecht waren, later alle slechte sigaren.
| |
[Bokke, (Kayle]
Bokke, (Kayle - (barg.) deel of helft van 't gestolene.
| |
[Bokken]
Bokken, (stud. veroud.) meretrices, toespeling op de sterk ontwikkelde geslachtsdrift bij bokken.
| |
[Bokkenees]
Bokkenees, (pop.) zeer stug en onbeschaafd mensch; van Boeginees, lid van een stam op Macassar.
| |
[Bokkeneezen]
Bokkeneezen, plat-Amsterdamsche lezing van Boegineezen, die op de kermissen vertoond werden en levendekippen aten. Ook: zonderlinge menschen.
| |
[Bokkepruik (De - ophebben]
Bokkepruik (De - ophebben, uit zijn humeur zijn, aanvallend en prikkelbaar als een bok.
| |
[Bokkerijders]
Bokkerijders, een rooverbende, die in de vorige eeuw het Zuiden van Limburg onveilig maakten.
| |
[Bokkentuig omhangen]
Bokkentuig omhangen, (mil.) (zie tuig).
| |
[Bokker]
Bokker, (afr.) vulg. scheldnaam, eng. (slang) bugger uit beggar (eig. bedelaar), dis 'n bogger van 'n vent.
| |
[Bokki]
Bokki, (afr.) kar zonder huif, open kar voor één paard of meer, eng. buggy.
| |
[Bokkie]
Bokkie of bokje; voor Boegis, (mal.) d.i. Orang Boegis; menschen van Boegis, Boegineezen. (Zuid-Celebes).
| |
[Bokkingkoppen]
Bokkingkoppen, spotnaam voor de burgers van Harderwijk, naar het rooken van haring tot bokking, waar deze plaats beroemd om was.
| |
[Bokman]
Bokman, (afr.) iemand, die bij 't omspitten van een land, achter de delvers aan, den grond gelijk maakt.
| |
[Bokpaal]
Bokpaal, (tlg.), twee palen in den vorm van een A, meestal gebezigd op zoodanige plaatsen, waar door een bocht van den weg, de spanning van de draden te groot zou zijn voor een gewone paal.
| |
[Boksenbier, (In de graafschap]
Boksenbier, (In de graafschap - feest, door een jonggehuwd paar gegeven, aan de jonkmans, die hen voor het huis des bruidegoms met eereschoten begroet hebben; van Bokse = broek, het kleedingstuk, dat de vrouw gezegd werd aan te krijgen.
| |
[Boksgesternte]
Boksgesternte, dichterlijke benaming van het sterrenbeeld de Wagenman, en dus niet te verwarren met den Steenbok of den Ram; uit Bok = mannetje der geit en Gesternte.
| |
[Bokveld (Hij is - toe]
Bokveld (Hij is - toe, (afr.) hij is dood, naar 't Bokveld, de Karroo, het hoogland der Kaapkolonie, de droogste en barste streek.
| |
[Bol]
Bol, (wap.) rond geschaduwde figuur.
| |
[Bol van de kit]
Bol van de kit of van de cabanes, (barg.) meester of baas van de kroeg.
| |
[Bol]
Bol, verkort van bolleboos (z.a.).
| |
[Bolant]
Bolant, (afr.) Bovenland, de westelijke provincie der Kaapkolonie in tegenstelling van de middellandsche en oostelijke, welke Onder-velt worden genoemd.
| |
[Bolero]
Bolero, ronde hoed naar Spaansch model, met smallen, hoog opgebogen rand.
| |
[Bolero, (De]
Bolero, (De - zeer bevallige, nationale Spaansche dans met castagnetten; lied, dat op de maat van gemelden dans gezongen wordt.
| |
[Bolhenne]
Bolhenne, kip zonder staart, glas zonder voet, kan zonder oor. Vandaar: trek eens een bolbenne den staart uit, d.i. waar niets is, verliest de Keizer zijn recht.
| |
| |
| |
[Bolide]
Bolide, vuurbol. Van 't gr. bolis (genet. bolídos), het geworpene; ook pijl, werpschicht. De boliden behooren met de meteoren (vallende sterren) tot dezelfde klasse van lichamen, maar onderscheiden zich van deze door een betrekkelijk groote middellijn. Den 24 Jan. '94 is er een gevallen te Munnik, Nijmegen, enz., in den avond te 7 ure 36 min.
| |
[Bolkvanger]
Bolkvanger, een duffelsch buis, dat de matrozen in staat stelt een bolk of bui op te vangen en af te keeren. Daar baai ook = bui is, zou bolkvanger = baaivanger zijn (Van Lennep). Het laatste komt echter alleen als persoonsnaam voor
| |
[Boll]
Boll, (afr.) Jan Boel, John Bull.
| |
[Bollandisten]
Bollandisten, paters Jezuïten, die het groote werk in 63 deelen ‘Acta Sanctorum’ of ‘Levens der Heiligen van de R. Katholieke Kerk’ hetwelk door Rosweyde († 1629) begonnen en naar den voornaamsten bewerker Jan van Bolland (1536-1665) genoemd werd, op de door dezen gelegde grondslagen in 1875 voltooid hebben. Eene 2e uitgave in 61 deelen werd 1863-67 uitgegeven. In 1875 verschenen de Auctaria van Rigollat, aanhangsel op dit werk; sedert 1882 verschijnen de Analecta Bollandiana, aanvullingen tot bovenstaande. Een prachtig exemplaar van de geheele verzameling is te Katwijk.
| |
[Bolle]
Bolle, (afr.) gekapt haar.
| |
[Bolleboos]
Bolleboos, groote baas; van hebr. baal bojis = heer des huizes. (Zie balboos).
| |
[Bollen]
Bollen, (barg.) mannen.
| |
[Bollermekisi]
Bollermekisi, (afr.) kinderspel, kopje buitelen, (vermoedelijk uit: bolonder-me-kiezen).
| |
[Bolman]
Bolman, het hoogste spel in zeker hazardspel met twee kaarten, eene soort van bluffen; wie bolman d.i. klaveren vrouw met klaveren boer heeft, wint het van ieder medespeler.
| |
[Bolus]
Bolus, (gr.) = fr. bol, worp, mondvol. Eigenlijk een kleine bal uit pharmaceutische bestanddeelen bestaande, die men in eens inslikt; dus pil. Vandaar de naam voor een gebak uit meel, melk en suiker.
| |
[Bom]
Bom, (stud.), borrel.
| |
[Bombancerdag]
Bombancerdag, in den Bourgondischen tijd de naam van den Koppermaandag, van faire bombance (fr.) = smullen, verbasterd tot bombarnersdag en bombammersdag.
| |
[Bomba, (Koning]
Bomba, (Koning - spotnaam van Ferdinand koning van Napels, na zijn bombardement van Messina in 1848.
| |
[Bombast]
Bombast, gezwollen taal, waarachter men geestesarmoede tracht te verbergen, misschien naar Bombastus, bijnaam van Ph.A. Theophrastus Paracelsus von Hohenheim, vermaard geneesheer en natuuronderzoeker, (1493-1541), die in gezwollen stijl leerstellingen verkondigd heeft, met kabbalistische, astrologische, apocalyptische en chiliastische droomerijen doorweven.
| |
[Bombazijn]
Bombazijn, wollen stof, oorspronkelijk in Noord-Italië uit zijde vervaardigd, fr. bombasin van mlat. bombacium mgr. bombakion van bombyx (zijde of katoen) gr. voor zijdeworm.
| |
[Bombe]
Bombe, ijstaart, meest ‘bombe Nesselrode’, ook wel alleen ‘Nesselrode.’
| |
[Bommel, (Hij is op weg naar]
Bommel, (Hij is op weg naar - herinnert aan den inval: Hij gaat naar Bommelskonten, drie uren boven de hel, daar de honden met het gat blaffen (Harrebomée). Bommelskonten (verkort Bommel) is stellig een dorp dat in de nabijheid (3 uren) ligt van een ander dorp, dat Hel of eene samenstelling daarvan heet. Te Klaaswaal (in Oud-Kromstrijen)ligt eenebuurtschap Bommelskous, in Overflakkee ligt Den Bommel. Met Hel zal wel Hellevoet(sluis) bedoeld zijn. Spreekwijzen met plaatsnamen, waarin het volk gekscherend iets legt, zijn niet ongewoon. Vgl. Hij is van Kleef (gierig) hij houdt meer van de heb dan van de geef; hij gaat naar Kuilenberg (dood); hij komt van Grootebroek (= is een snoever) enz. Bij Harrebomée (III, 14) is ook te vinden: Hij moet bommelen, d.i. vallen, in den zin van ten verderve komen.
| |
[Bommelsche mutsenmarkt]
Bommelsche mutsenmarkt, spotnaam der vroegere paardenmarkten te Zalt-Bommel, waarop men ten slotte vele vrouwenmutsen, doch bijna geen paard meer zag.
| |
| |
| |
[Bommeltrein]
Bommeltrein, hgd. Bummelzug, langzame trein, die aan alle stations ophoudt.
| |
[Bommen-Berend]
Bommen-Berend, scheldnaam, dien de Groningers aan Bernard van Galen, bisschop van Munster gaven, omdat hij in 1672 hunne stad had gebombardeerd.
| |
[Bommerik]
Bommerik, (barg.) klok.
| |
[Bon (op de - zetten]
Bon (op de - zetten, (mil.) Rapport maken van iemand.
| |
[Bona Dea]
Bona Dea, de goede godin, de vrouw, of dochter van Faunus, ook Fauna, Fatua, Ops genoemd, werd in Rome als kuische en voorspellende godin vereerd. Het voornaamste feest te harer eere werd in het begin van December door de Vestaalsche maagden, en alleen door vrouwen, gevierd.
| |
[Bona fides]
Bona fides, (rom. recht) de overtuiging, met welke eerlijke lieden handelen in tegenstelling van fraus en dolus malus; sluit alle handelingen uit, waardoor een ander willens en wetens benadeeld wordt.
Iets doen bona fide = te goeder trouw.
| |
[Bon à vue]
Bon à vue, (hand.) kwitantie op zicht betaalbaar.
| |
[Bonbon]
Bonbon, suikergoed.
| |
[Bonbonnière]
Bonbonnière, doos om de bonbons in te bewaren, (fig.) een klein gebouw; dat er zoo netjes uitziet als een bonbondoos.
| |
[Bonheur du jour]
Bonheur du jour, (fr.) een pronkkast met glazen deuren; van lat. bonum augurium en du jour; alzoo lett.: geluk van den dag.
| |
[Bonhomie]
Bonhomie, (fr.) uiterlijk aan den dag komende goedhartigheid; van bonhomme = un homme qui a de la simplicité familière.
| |
[Bonificeeren]
Bonificeeren, (hand.) eene schadeloosstelling toestaan; vandaar bonificatie, vergoeding, schadeloosstelling.
| |
[Boni pastoris est, tondere pecus, non deglubere.]
Boni pastoris est, tondere pecus, non deglubere. Suetonius, Vita Tiberii 32 (lat.) een goede herder scheert zijn schapen, doch vilt ze niet. Eene waarschuwing des Keizers aan de ambtenaren in de provinciën.
| |
[Bonis cedeeren]
Bonis cedeeren, (hand.) zie Bonorum cessio.
| |
[Bonmot]
Bonmot, kwinkslag, geestige zet.
| |
[Bonne]
Bonne, kindermeid, eene verkorting van bonne fille = goed meisje.
| |
[Bonnefooi, (Op de]
Bonnefooi, (Op de - in goed vertrouwen, op goed geluk af, oude uitspraak van fr. bonne foi = goede trouw, reeds in de middeleeuwen gebruikelijk evenals par ma fooy, op mijn woord, of ‘in trouwe.’
| |
[Bonnetterie]
Bonnetterie, winkel in gebreide goederen, van bonnet (muts), dus oorspronkelijk een winkel, waar gebreide mutsen verkocht werden.
| |
[Bonnetteur]
Bonnetteur, hoffelijk bedrieger, iemand, die reizigers in spoorwegcoupés voorstelt kaart te spelen, waarbij hij altijd wint.
| |
[Bonorum cessio]
Bonorum cessio, (lat.) boedelafstand, vrijwillige afstand van zijn vermogen door een insolventen schuldenaar aan zijne schuldeischers.
| |
[Bon sens]
Bon sens, (fr.) goed verstand, gezond verstand.
| |
[Bont]
Bont, (wap.) heet het schild of een enkel stuk daarin, wanneer het geheel bedekt is met aaneensluitende klokjes, afwisselend van azuur en zilver (zelden andere kleur of metaal), zóó geplaatst, dat de omgekeerde in de 2e rij met den voet sluiten aan de rechtopstaande van de andere kleur in de eerste, en zoo vervolgens. Dikwijls wordt dit, ook in Ned. boeken, met den fr. term vair, middenned. vare, genoemd.
| |
[Bont en blauw slaan]
Bont en blauw slaan, luidde oorspronkelijk (Vondel e.a.) blond en blauw slaan, naar de kleur der plekken.
| |
[Bonte hond. (Hij is bekend als de]
Bonte hond. (Hij is bekend als de - Volgens sommigen: als Bont z'n hond, naar den beruchten Schout Bont, te Leiden, die de Arminianen opspoorde, geholpen door den hond Tijter, waar Vondel op dichtte.
Volgens anderen bestond reeds veel vroeger het spreekwoord ook in langere lezing ‘als de bonte hond met den blauwen staart.’ Misschien eens een bekend uithangbord.
| |
| |
| |
[Bon ton]
Bon ton, goede toon, wellevendheid, fijne manieren.
| |
[Bonvivant]
Bonvivant, (fr.) lett. iemand, die goed leeft, d.i. een goed leventje heeft (bon = goed, vivant, levende); vroolijke Frans.
| |
[Bonze]
Bonze, (Chin.) ook genaamd Fà-szi = wetmeester, naam der Boeddha-priesters in China en Japan.
| |
[Bonzen]
Bonzen, (mil.) aardappels.
| |
[Boodschap (Maria]
Boodschap (Maria - zie Annunciatie.
| |
[Booglamp]
Booglamp, (elect.)electrische lamp, aldus genaamd naar de (licht)boog. onder den invloed van den galvanischen stroom gevormd door het overvoeren dergloeiende kooldeeltjes tusschen de einden der koolspitsen.
| |
[Booi is baas]
Booi is baas, de mindere speelt den meester; de booien (dienstboden) zijn de baas. Oorspronkelijk: boy is kaptein, d.i. de scheepsjongen is gezagvoerder.
| |
[Boom der kennis van goed en kwaad]
Boom der kennis van goed en kwaad, boom door God geplant midden in het Paradijs om voor Adam een boom der beproeving te zijn, door middel van welken hij aan Gods gebod gehoorzamend het goed, ongehoorzaam zijnde het kwaad zou leeren kennen. Vergelijk Gen. II, 9:17, III, 3.
| |
[Boom des Levens]
Boom des Levens, boom door God in het midden van het Paradijs geplant, ontleende zijn naam aan zijn heilrijke vrucht, die den mensch, ware hij God getrouw gebleven, eeuwig zou hebben doen leven. Gen. II:9. Openb. II:7.
| |
[Boom opzetten (Een]
Boom opzetten (Een - (ind.) een gezellig gesprek gaande houden.
| |
[Boom valt, blijft hij liggen (Zooals de]
Boom valt, blijft hij liggen (Zooals de - d.i. Iemands toestand en lot zal na den dood voor goed beslist en onveranderlijk zijn. Eene min juiste opvatting van Prediker XI:3, waar bedoeld wordt: is het kwaad eenmaal daar, dan is 't niet meer te keeren; zorg dus in tijds.
| |
[Boon, (Witte]
Boon, (Witte - (mil.) scheldnaam voor een infanterist, naar de witte biezen, die de infanterie vroeger droeg.
| |
[Boonen, (witte]
Boonen, (witte - (barg.) koffie.
| |
[Boonen]
Boonen, spotnaam voor de inwoners van Blokker bij Hoorn.
| |
[Booneters en kluinkoppen]
Booneters en kluinkoppen, spotnaam voor de bewoners van Groningen. Booneters, eene verkorting van molbooneters. Molboonen zijn geweekte en geroosterde paardeboonen, die in Groningen veel gegeten worden. Vandaar de spotnaam: Groninger molboonen. Kluin is een biersoort.
| |
[Boonschillen]
Boonschillen, spotnaam voor de bewoners van Pingjum bij Bolsward.
| |
[Boord]
Boord, (hand.) eigenlijk de rand van een schip, in oneigenlijke beteekenis, het schip zelf.
| |
[Boord zijn, (Aan hooger]
Boord zijn, (Aan hooger - van toestand verbeterd zijn; van (fr.) Capitaine de frégate bevorderd tot Capitaine de haut-bord (d.i. van een linieschip.)
| |
[Boord (Aan - zitten]
Boord (Aan - zitten, (roeik.) zoover mogelijk van zijn dol (z.a.) dus vlak tegen 't andere boord.
| |
[Boort]
Boort, (afr.) uit bógerd, bógaard, boomgaard, daarnaast bongerd, vgl. wingert. In de afr. Bijbeloverzetting wordt boort, boord gebezigd voor ndl. hof: ‘En Jehova God plant 'n boord an di ostekant in Eden,’ enz. ‘Van elke boom van di boord al etende sal jij eet.’
| |
[Boort]
Boort, diamantgruis, gebruikt bij het slijpen.
| |
[Boot afhouden]
Boot afhouden, (mil.) zich aan dienstverrichtingen onttrekken ten koste van derden.
| |
[Bor]
Bor, (hebr.) = onbeschaafd, onwetend mensch.
| |
[Boraadje]
Boraadje, (Neger-Engelsch) in Suriname = dronken van sp. borracho = dronken.
| |
[Borax]
Borax, eng. toad-stone, ook Buffonites en crapaudine geheeten, een zoogenaamde wondersteen, dien de pad in het hoofd droeg, en die fijn gemalen en ingenomen voor velerlei kwalen en ziekten een onfeilbaar geneesmiddel was, of ook in goud gevat en aan den vinger gedragen, voor betoovering en vergiftiging vrijwaarde. Vgl. Bezoar.
| |
| |
| |
[Borborianen, Borborieten, Borboristen]
Borborianen, Borborieten, Borboristen, (eig. drekmannen) spotnaam van verscheidene gnotische secten der eerste eeuw; in de 16e eeuw de spotnaam van de Mennonieten-secte der Waterlanders in N.-Holland.
| |
[Bordereau]
Bordereau, ook: borderel, (hand.) specie-briefje.
| |
[Bordereau]
Bordereau, (bouwk.) lijst met opgaaf der afmetingen van natuursteenen, voor de bestellingen aan de steengroeven.
| |
[Borduren]
Borduren, eig. door middel van de naald een doek met figuren voorzien; van fr. bordure = omboordsel; daarna (fig.) onwaarheid vertellen, toevoegsels aan een verhaal maken, eene zaak vergrooten, kleuren.
| |
[Boreas]
Boreas, N.O. of N.wind, mythologisch de zoon van Astraeus en Eos, die een hol van den Thracischen Haemus bewoont.
| |
[Borne]
Borne, (fr.) ronde canapé, die eigenlijk uit 4 tot 8 zetels bestaat. Uit het midden verrijst gemeenlijk een bloemenvaas.
| |
[Borshemp]
Borshemp, (afr.) overhemd.
| |
[Borst (Voor de - gemeten]
Borst (Voor de - gemeten, bij het bepalen der dikte van boomen. De omvang van den stam op de hoogte der borst van den man, die er vóór gaat staan, strekt dan tot opgaaf der dikte des geheelen booms.
| |
[Borstlap, (Menniste]
Borstlap, (Menniste - witte wijn met suiker; naar de Mennisten. Zie Beniste-boortje.
| |
[Bos, (een ronde]
Bos, (een ronde - (barg.) een koperen ketel.
| |
[Bos]
Bos, (afr.)pl. boste, verkleinw. bossi = heester, struik, bosch, woud. Spr. achter di bos trou = achter de struiken trouwen, zooals de inboorlingen doen, d.i. een onwettig huwelijk aangaan, met eene vrouw leven, verkeeren enz.; iem. om di bos loop, om die bos spring, syn. toespring = beetnemen, om den tuin leiden.
| |
[Bosporus]
Bosporus, naam van twee zeeengten, Bosporus Thracicus de straat van Constantinopel en Bosporus Cimmerius de straat van Kaffa of Jenikale, de invaart der zee van Asow, naar gr. bous = stier en porus doorwaadbare plaats of overtocht. De Cimmerische Bosporus zou zijn naam ontleend hebben aan de in een koe veranderde Yo.
| |
[Bosse]
Bosse, de bosse van iets hebben, de bosse der dankbaarheid, aanleg, naar Töpfer's Menus propos, met spottende toespeling op Gall's schedelleer, volgens welke men aan de verhevenheden op den schedel de zedelijke en verstandelijke eigenschappen van den mensch kon erkennen.
| |
[Boston, (Moord van]
Boston, (Moord van - het dooden van drie Amerikanen op 8 Mei 1770 door de Engelsche soldaten, tijdens den strijd tegen de belasting op de thee.
| |
[Bosvelt]
Bosvelt, eene met acacia's, mimosa's en euphorbiën bewassen streek in het noorden van Transvaal. Zie hóevelt (Hoogeveld) en gebroke-velt; algem. een met struiken bewassen streek. Vandaar eng, bush-country en bushveldt.
| |
[Boswellianism]
Boswellianism, opgaan in eenigszins kleingeestige bewondering voor iemand, zich er door belachelijk maken. Van: Boswell, de Engelsche schrijver, bekend door zijn leven van Dr. Sam. Johnson.
| |
[Botanybaaf]
Botanybaaf, (Botaniker baai) golf van den Stillen Oceaan aan de kust van Nieuw Zuid Wales, vroeger ballingsoord voor Engelsche misdadigers; aldus genoemd naar den rijken plantengroei.
| |
[Boter, melk, kaas]
Boter, melk, kaas, kinderspelletje, waarbij op een vak van negen ruiten door de medespelenden beurtelings × of 0 wordt geschreven. Wie 't eerst drie maal × of 0 op een rij heeft, is winner en zegt:
In Utrecht: tik, tak, tol.
| |
[Botertje tot den boom]
Botertje tot den boom, alles is zoo mooi als het maar kan; naar de regels van Vondels Leeuwendalers
Het is al boter tot den boôm
Men zingt al Pais en Vre.
dus: de zegen der velden is zoo groot, dat de melk bijna alleen boter geeft; tot den bodem van de karn toe is 't boter.
| |
[Boterland]
Boterland, (zeevaart) land, dat zeevaarders wanen te zien, tengevolge van zinsbegoocheling; dat, als 't ware, wegsmelt bij 't naderen.
| |
[Bot op verschut]
Bot op verschut, (barg.) op de daad betrapt.
| |
| |
| |
[Bot vieren]
Bot vieren, d.i. het bot (eind touw = fr. bout) vieren, d.i. laten schieten; dus fig. toegeven, inwilligen. De uitdrukking is aanvankelijk een zeeterm.
| |
[Botje bij botje leggen]
Botje bij botje leggen, voor gezamentlijke rekening iets ondernemen; de gelden bijeenleggen; naar botje, of botdrager, in de middeleeuwen in verschillende gewesten een muntstukje van één of anderhalven stuiver. De boddrager of dubbele groot was = 1 stuiver, en een butken of botje (alleen bekend in Friesland, Overijssel en Groningen) = ½ stuiver. Vandaar in Friesland botsen, zelfde beteekenis.
| |
[Bottel]
Bottel, (afr.) gelijk het mal. bottel uit het Eng. bottle: wijn kos sikspens (sixpence) di bottel;
‘Eerste Korinte dri vers ses -
Eers bij di bottel, dan bij die fles.’
| |
[Botter]
Botter, (afr.) boter; botterik, botterkop, domoor, (ook iemand met zeer kort gesneden haar.)
| |
[Botterkopezel]
Botterkopezel, (afr.) kleine muilezel met buitengewoon kleinen kop.
| |
[Bouche, (Pour la bonne]
Bouche, (Pour la bonne - het beste voor het laatst bewaren, letterlijk om er een lekkeren smaak van over te houden. Ook: ten slotte.
| |
[Bouché]
Bouché, (fr.), verstopt, van blaasinstrumenten.
| |
[Bouche-trou]
Bouche-trou, persoon in een gezelschap, die enkel dient om het getal vol te maken; plaatsvuller; onbeduidend bijpersoon of bijrol in tooneelspelen; van (fr. boucher = stoppen en trou = gat. Bij ons gewoonlijk stopstuk.
| |
[Boue de Paris]
Boue de Paris, lett. Parijsche modder of zooals Bild. zegt: ‘de Parijsche straatmodderkleur’, een modekleur uit het begin dezer eeuw.
| |
[Bouffante]
Bouffante, gebreide wollen das, later cachenez, (deze was geweven) van bouffer = opblazen, om de wollige dikte van het kleedingstuk.
| |
[Bouffe, (Opera]
Bouffe, (Opera - kluchtspel, van it. buffo, grappenmaker, vgl. eng. buffoon.
| |
[Bouffes parisiens]
Bouffes parisiens, klein theater in Parijs, waar kluchten worden opgevoerd.
| |
[Bouffe-galette]
Bouffe-galette, (fr.), in de taal der anarchisten = volksvertegenwoordiger, omdat deze in hun oog geacht moeten worden, immer op pots-de-vin uit te wezen. In de volkstaal is bouffer = eten en galette = koek, maar ook geld, de députés hebben 25 francs daags.
| |
[Bouffon]
Bouffon = clown = grappenmaker; daarmede komen overeen:
Bobêche clown in een klein théâtre, Boulevard du Temple, Paris. |
Galimafré, zijn mededinger. |
Tabarin, Bruscambille en Grimaldi beroemde clowns uit de 17de eeuw. |
| |
[Bouillabaise]
Bouillabaise, soep van verschillende soorten visch, beroemd nationaal gerecht van Marseille.
| |
[Bouillon]
Bouillon, vleeschnat, vandaar: goedkoope restaurants, naar het model der bouillons-Duval te Parijs. Ook het mengsel, waarin men kunstmatig bacillen laat ontwikkelen.
| |
[Bougie]
Bougie, (fr.) waskaars; van Boudzia, stad in Algiers, die vroeger veel was opleverde; - ook dunne, buigzame stang om kanalen in het lichaam open te houden. Ook: buizen in den vorm van waskaarsen, in waterfilters gebruikt.
| |
[Bouillotte]
Bouillotte, 1o. bouilloire, dus waterketel, ook: verwarmstoof met warm water in treinwagens, rijtuigen; 2o. een kaartspel dat door 4 personen gespeeld wordt met een spel van 32 kaarten, waaruit de zevens, tienen en boeren verwijderd zijn. Wanneer men al het geld verspeeld heeft, dat men voor zich heeft gelegd, staat men zijn plaats aan een ander af.
| |
[Boulange, (La]
Boulange, (La - de partijgangers van generaal Boulanger († 1890).
| |
[Boulangisme]
Boulangisme, de staatkunde der partij, die in Boulanger (le brav' général) een nieuwen Napoleon zag.
| |
[Boule-meubelen]
Boule-meubelen, kostbare met schildpad en koper ingelegde meubelen naar André Charles Boule, beroemd Fransch kunstdraaier en houtsnijder, die dergelijke meubelen het eerst maakte (1642-1732).
| |
| |
| |
[Boulevard]
Boulevard, Fransche verbastering van het Hollandsche of Duitsche bolwerk, dat oorspronkelijk, als samengesteld met bol (= boomstam) in den dijkbouw ‘paalwerk’ beteekende en in den vestingbouw ‘palissade,’ vandaar, dat het synoniem kon worden met blokhuis, later met bastion. Eindelijk werd het ook genomen voor eene aarden verschansing, meestal vijfhoekig en uit den wal (gordijn) naar voren springend. Tegenwoordig worden bolwerk en boulevard dikwijls gebezigd voor de plaats, waar eenmaal aarden werken rondom eene stad gelegen hebben, en waar nu wandelingen prijken, die voormalige wallen vervingen. Sedert Napoleon III noemt men in Frankrijk en België de groote verkeerswegen boulevards, ook al loopen ze midden door de stad; in sommige steden van Nederland heeft men dat overgenomen.
| |
[Boulot]
Boulot, (fr.) in de taal der anarchisten, de voyous, lagere volksklasse = voedsel, bouloter = haastig eten.
| |
[Bouquet]
Bouquet, (hand.) de aromatische geur van den wijn.
| |
[Bouquinist]
Bouquinist, Fransch of eigenlijk verfranscht Nederduitsch, verkooper van oude boeken. Te Gent verschijnt (bij Camille Vyt, rue des Regnesses) ‘Le Bouquiniste Belge’, Bulletin mensuel de Livres en vente.
| |
[Bourdaloue]
Bourdaloue, lint met gesp (voor hoeden); eigenlijk en oorspronkelijk eene soort van gemeen linnen, waarmede de Fransche vrouwen zich een tijdlang kleedden, nadat de beroemde kanselredenaar Bourdaloue (1632-1704) tegen de weelde in de kleeding gepredikt had.
| |
[Bourgeois satisfait]
Bourgeois satisfait, lett. voldaan d.i. tevreden burgerman; naam, waarmee de socialisten en anarchisten allen bestempelen, die een zekere mate van welvaart genietend, niet wenschen meê te werken tot verandering van de bestaande maatschappij.
| |
[Bourgeron]
Bourgeron, (fr.) = boezeroen en waarschijnlijk daarmede verwant.
| |
[Bourgondisch kruis]
Bourgondisch kruis, (wap.) Sint Andrieskruis (z.a.), ook meer bepaaldelijk zulk een kruis gevormd uit 2 doornstokken, het oude wapen der hertogen van Bourgondië.
| |
[Bourguignonnes]
Bourguignonnes, openbare plaats van uitspanning in Londen, einde der 17e eeuw, waarschijnlijk genoemd naar Jeanne Olivier Beauval, geboren Bourguignon, tooneelspeelster, eene der beroemdheden onder Lodewijk XIV.
| |
[Bourrée]
Bourrée, oude Fransche dans.
| |
[Bousingot]
Bousingot, iemand, die zich onderscheidt door zonderlinge kleeding en overdrevene democratische gevoelens; van (fr.) bousingot = zeemanshoed, zuidwester.
| |
[Bout]
Bout, scheldnaam voor een agent van politie, naar een koperen bout op den helm.
| |
[Boutade]
Boutade, (fr.) losse, ondoordachte uitval, steek (onder water), beleefde hatelijkheid, oudt. boutée van (fr.) bouter plaatsen, zetten.
| |
[Boutade]
Boutade, (muz.) improvisatie, geïmproviseerde kleine balletten, of fantasieën.
| |
[Boutje]
Boutje, (mil.) nieuw aangekomene voor het Indische leger, alleen te Harderwijk gebruikelijk. Wellicht afgeleid van ‘een vet boutje’ nl. voor de ingezetenen van Harderwijk, die op kolonialen azen.
| |
[Boutjes-wagen]
Boutjes-wagen, (mil.) diligence of omnibus, daar deze de boutjes (z.a.) kwam aanbrengen, langs den Zuiderzeeschen straatweg van Amsterdam of Utrecht.
| |
[Bouts-rimés]
Bouts-rimés, eindrijmen, rijmwoorden, die opgegeven werden, om die in een vers te pas te brengen.
| |
[Bouw]
Bouw, (Jav. bahoe) hoeveelheid bouwland, die een gezin kan bewerken, vroeger eene maat van 500 vierkante Rijnlandsche roeden.
| |
[Bouwhutten]
Bouwhutten, in de middeleeuwen, een vereeniging van metselaars en steenhouwers, die zich vereenigd hadden, vooral tot het bouwen van kerken en godsdienstige gebouwen, en bijzondere voorrechten genoten. Daar deze lieden, vaak voor hun vak reizend, meestal ruimer begrippen hadden, dan de groote menigte, heeft men in die bouwhutten wel eens den oorsprong der vrijmetselaarsloges willen zien.
| |
[Bovril]
Bovril, vleeschextract, over zee aangevoerd in busjes, van lat. bos gen. bovis (fr. boeuf, os).
| |
| |
| |
[Bow-wow-theorie]
Bow-wow-theorie, spotnaam, door den Oxfordschen hoogleeraar Max Müller toegepast op de leer van hen, die de menschelijke taal alleen uit nabootsing van de klanken der dieren wilden verklaren, zoodat de hond dan in die taal bow-wow zou geheeten hebben.
| |
[Bowiemes]
Bowiemes, (eng.) Bowieknife, een dolkmes, dat in een schede gedragen wordt en in Amerika tot jachtmes en steekwapen dient; naar kolonel James Bowie, een uitstekend jager, tevens krijgsman in dienst der V. Staten († 1836) of naar Tim Bowie en zijne broeders, gevreesde ‘desperados’ in Texas, die er het eerst (?) gebruik van maakten.
| |
[Bowlen]
Bowlen, (sport) in het cricketspel met den bal gooien.
| |
[Bowler]
Bowler, (sport) hij, die bij 't cricketspel den bal met gestrekten arm naar de poortjes of paaltjes (wickets) werpen moet.
| |
[Bowlingcrease]
Bowlingcrease, (sport) de lijn, die in het cricketspel evenwijdig loopt aan de wickets en aan weerszijden waarvan de bowler (balwerper) een voet moet hebben.
| |
[Boycotten]
Boycotten, doodverklaren, uitsluiten of in het algemeen zelf recht doen; naar kapitein James Boycott, in 1880 rentmeester van Graaf Erne, op een landgoed in het westen van Ierland, die weigerde toe te treden tot de Iersche landleague. Zijne dienstboden werden genoodzaakt hem te verlaten; kooplieden mochten geen handel met hem drijven, enz.
| |
[Br.]
Br., (hand.) verkorting voor brief, op Duitsche koerslijsten, voor papier.
| |
[Braaibout]
Braaibout, (afr.) gebraden bout.
| |
[Braak]
Braak, waterplas door de doorbraak van een dijk ontstaan en na de dichting van den dijk achtergebleven. In steden geven de later gedempte braken soms aanzijn aan een straatnaam.
| |
[Braakjaar]
Braakjaar - of Sabbathsjaar - in Palestina volgens de Wet van Mozes elk zevende jaar; dan bleven de landen onbebouwd, ook de rechtspleging nam in zekere mate rust; want de schuldeischers mochten in het braakjaar geen vervolgingen instellen.
| |
[Braakmaand]
Braakmaand, oude naam voor de maand Juni.
| |
[Brabançonne, (De]
Brabançonne, (De - het Belgische volkslied, vervaardigd door den tooneelspeler Jenneval, op muziek gezet door Campenhout; van Brabant, den volksnaam voor België (Brabanders = Belgen).
| |
[Brabander]
Brabander, de gewone naam voor de Belgische 2-centimesstukken, die tot voor weinige jaren in groote menigte onder onze centen voorkwamen; in Zuid-Holland noemde men ze Brusselsche centen of Brusselaars.
| |
[Brabantsch kruis]
Brabantsch kruis, (wap.) kruis welks armen aan de uiteinden aanmerkelijk breeder dan aan 't kruispunt en afgerond zijn.
| |
[Brabantsch spoor loopen]
Brabantsch spoor loopen, wijdbeens loopen, naar de Brabantsche karren, veel breeder dan de Geldersche.
| |
[Brabantsche stijl]
Brabantsche stijl, d.i. het jaar rekenen van Goeden Vrijdag. In de middeleeuwen ving Nieuwjaar met Paschen aan. En in Brabant werd Paschen gerekend reeds op den Goeden Vrijdag te beginnen.
| |
[Brabo's telgen]
Brabo's telgen, de bewoners van Brabant, naar Brabo, een fabelachtigen prins, ergens uit Troje of Indië afkomstig. Vgl. Stavo's zonen, de Friezen.
| |
[Braccae]
Braccae, broeken, zooals de bebewoners van Gallië die droegen; de Romeinen en Grieken omwonden wel de beenen met lange strooken lijnwaad (fasciae) en ook kousen waren in de oudheid niet onbekend, doch broeken (braccae) waren eene kleederdracht der barbaren, o.a. van de Oostersche volken en van de transalpijnsche Galliërs; naar deze kleederdacht werd Gallia Transalpina ook wel Gallia braccata genoemd.
| |
[Braccio]
Braccio, (it.) arm, zie Viola da braccio.
| |
[Brachylogus]
Brachylogus of Brachylogus totius juris civilis, kort systeem van het Romeinsche recht, getrokken uit Justinianus' Instituten, met gebruikmaking van de pandecten, den codex en de novellen; een werk omstreeks 1100 geschreven (auteur onbekend). Ook genaamd Summa novellarum constitutionum Justiniani imperatoris, d.i. kort begrip van het nieuwste Justiniaansche recht. - Brachylogus is samengesteld uit gr. brachys = kort en logos = woord.
| |
| |
| |
[Braf]
Braf, (neg. eng.) in Suriname een soep, waarin vruchten, zout, vleesch, kip en visch.
| |
[Braga]
Braga, een in versmaat geschreven satirisch en critisch tijdschrift, in 1842 en het volgende jaar uitgegeven bij de firma v. Paddenburg & Co. te Utrecht; vooralgericht tegen de muzenalmakken en andere dichterlijke jaarboekjes, en tegen de sentimenteele romanliteratuur; naar Braga, den noordschen Apollo, den God der dichtkunst en welsprekendheid. De navolgingen heetten Bragiaantjes.
| |
[Bragaful]
Bragaful, de beker, welken eertijds de troonopvolger in Noorwegen, voordathij den troon beklom, moest ledigen. Waarschijnlijk wilde men daarmede te kennen geven, hoezeer de Koning Braga's gaven behoefde.
| |
[Braganza]
Braganza, zie Diamanten.
| |
[Brahma]
Brahma, (ind.) de zelfstandige en onzichtbare schepper van het heelal, voorgesteld met vier hoofden, elk naar een windstreek gekeerd; met Vishnu en Siva vormt hij een drieëenheid.
| |
[Brahmo Somaj]
Brahmo Somaj, Indisch genootschap van de vereerders van den waren levenden God; van Brahma = God; Brahmo = vereerder van God en Somaj = genootschap. Dit genootschap is in 1530 gesticht door een Brahmaan van hooge geboorte, wiens naam was Raja Ram Dohan Roy.
| |
[Braille-schrift]
Braille-schrift, schrift voor blinden, waarin de letters van het alphabet door een stelsel van punten en lijntjes worden voorgesteld; naar den uitvinder Louis Braille.
| |
[Brak]
Brak, (hand.) wat niet deugt, dat als onbruikbaar van het goede afgezonderd wordt, het uitschot.
| |
[Brakteaten]
Brakteaten, zeer dunne gouden, zilveren of koperen, eenzijdig gestempelde muntjes uit de middeleeuwen, gemaakt in vele steden van Duitschland en de Nederlanden, en die somtijds in vrij groote hoeveelheden uit den grond gedolven worden; van lat. Bractea = gouden of zilveren loovertje.
| |
[Bram]
Bram, een heerachtig optredend mensch, een van de vele uitdrukkingen, waarin een persoonsnaam soortnaam wordt, als: een piet, een stoffel, een vroolijke frans, een dolle dries, een gekke trien, een joris goedbloed.
| |
[Bramarbas]
Bramarbas, snoever, bluffer, naar eene vertaling van Bramarbas oder der grosssprecherische Soldat, door Detharding uit het Deensch (Jacob von Tyboe eller den stortalende Soldat) bewerkt en door Gottsched onder dien titel uitgegeven; in 1766 in het Nederlandsch verschenen: Bramarbas, of de snoevende Officier.
| |
[Brancard]
Brancard, overdekte draagbaar op wielen.
| |
[Brancard, fer compagnie]
Brancard, fer compagnie, in 1813 door Napoleon opgerichte troepenafdeeling tot vervoer van gewonden; van brancard = tak zonder bladeren, daarnaar de boomen van een rijtuig, eindelijk draagbaar van takken of stokken gevormd.
| |
[Brand]
Brand, in de uitdrukkingen ‘zoo helder als een brand’ en ‘brandschoon’ ‘brandhelder’ beteekent brand: zwaard, het breede ridderzwaard; vgl. fr. brandir, eng. to brandish.
| |
[Brandal]
Brandal, (mal.) een roover, bandiet, wordt van een wild kind gezegd.
| |
[Brandarm]
Brandarm, (afr.) doodarm; denkelijk in navolging van brandhelder, gelijk stokdoof in navolging van stokoud.
| |
[Brandel]
Brandel, haardijzer, zooals er oudtijds (hier en daar b.v. in Vlaanderen nog) twee op de vuurplaat lagen aan weerszijde van den haard. Zij maakten, dat het hout, welks uiteinden er op rustten, van onderen toevoer van lucht ontving en dus beter kon branden.
| |
[Brandkogels]
Brandkogels, met brandbare stoffen gevulde holle kogels, eerst gebruikt door Bernhard v. Galen, bisschop van Munster in 1672.
| |
[Brandijzer toegeschroeid, (Zijn geweten is met een]
Brandijzer toegeschroeid, (Zijn geweten is met een - naar I Tim. 4:2, gezegd van geheel verharde menschen, onvatbaar voor onderscheiding van goed en kwaad.
| |
| |
| |
[Brani]
Brani, (ind.) dapper, dapper zijn, een dappere, stoutmoedige, een held (volkst.) man of vrouw, die met verloochening van stand, door houding of kleeding voornaam wil schijnen.
| |
[Brani, kraag]
Brani, kraag, de breede, platte hemdkraag bij de marinematrozen.
| |
[Branle]
Branle, oude Fransche rondedans met gezang en refreinen, waaruit de cotillon ontstaan is.
| |
[Bras]
Bras, (mal.) schoone en gepelde rijst.
| |
[Braspenning]
Braspenning, oud Hollandsch muntstuk = 6¼ cent, letterlijk brouwpenning, daar hij de waarde had van den accijns op eene ‘broute biers.’ - Anderen denken aan brassen en nog anderen eng. brass = geel koper; voor het eerste pleit eene schilderij op het stadhuis te Amsterdam van Kornelis Antoniszoon Ao. 1533, voorstellende een schuttersmaaltijd en genoemd ‘de Braspenningsmaaltijd’, zoomede de voorstelling op een muur der hoofdkerk te 's-Hertogenbosch, waar een man een pot met eten omschopt met de woorden:
‘Is dat nu kost voor eenen man,
Die daags een braspenning verdienen kan?’
| |
[Brat]
Brat, de Flakkeesche naam voor sajet. Het woord komt reeds in de 17e eeuw voor als borat voor wollen stof en zou van het ital. boratto, fransch barat, barate afkomstig zijn.
| |
[Brav' général, (De]
Brav' général, (De - generaal Boulanger, die in 1892 te Parijs een machtigen aanhang had en een oogenblik op het punt stond, zich aan het hoofd der regeering te plaatsen.
| |
[Brave Hendrik]
Brave Hendrik, modelkind, onmogelijk type van volmaaktheid, nooit anders dan spottend gebezigd; naar De Brave Hendrik - een leesboekje voor de Volksschool door A.N. Anslijn Nzn. (1777-1838), waarin de lotgevallen van zulk een deugdlievend knaapje geschetst worden.
| |
[Bravo]
Bravo, (it.) braaf, dapper; toejuiching soms versterkt tot bravissimo; de Italianen roepen voor een man bravo, bravissimo (meervoud bravi) voor eene vrouw brava, bravissima (meerv. brave).
| |
[Bravos]
Bravos, gehuurde moordenaars in verschillende streken van Italië; naar it. bravo = dapper.
| |
[Bravour]
Bravour, (fr.) (it. bravura) lett. dapperheid; bravour-aria, aria met groote technische moeielijkheden, vandaar allegro di bravura en Valse de bravour.
| |
[Breekwater]
Breekwater, (afr.) eng. breakwater: zeebreker. Vgl. (fig.) iem. na di breekwater stuur = tot tuchthuisstraf veroordeelen, omdat vele veroordeelde misdadigers naar de Kaapstad gestuurd worden om aan the breakwater te arbeiden. Syn. hardepat-kry.
| |
[Breggetjes]
Breggetjes, lichtgele gomballen tegen den hoest, alleen te koop in een banketbakkerswinkel op het Rokin bij de Wijde Kapelsteeg te Amsterdam en aldus genoemd naar prof. Frans van der Breggen, van 1817 tot 1843 hoogleeraar te Amsterdam, naar wiens voorschrift ze gemaakt werden.
| |
[Brei]
Brei, (afr.) 1o. de letter r dik of zwaar uitspreken, brouwen. 2o. bereiden, gereedmaken: leerbrei (leder bereiden); deelw. gebrei, zoo ook gebló (beloofd), gegló (geloofd) enz.
| |
[Breimpomp]
Breimpomp of pekelpomp, pomp, wier buis in verband staat met het onderste gedeelte van den stoomketel, en die dient om zout en andere bezonkene bestanddeelen van den bodem des ketels te verwijderen; van eng. brine = pekel.
| |
[Brekfis]
Brekfis, (afr.) ontbijt. Eng. breakfast. Eigenlijk: wat het vasten afbreekt.
| |
[Breipaal]
Breipaal, (afr.) paal, waaraan men riemen bereidt.
| |
[Brem]
Brem, (bot.) zeer vertakte heester op heidevelden en zandgronden; levert bezems.
| |
[Brem, (Zoo zout als]
Brem, (Zoo zout als - zoo zout als pekel; brem van brijn en brijne = pekel; vgl. eng. brine.
| |
[Bremen om raadzaad te halen, (Hij gaat naar]
Bremen om raadzaad te halen, (Hij gaat naar - spottenderwijs, naar den eigenwaan der bewoners van de vrije rijksstad Bremen, van daar ook: hij is zoo wijs als het raadhuis van Bremen, dat van wijsheid omver viel. De beteekenis is dan: òf hij is weg; òf hij zal met de wijsheid van anderen komen pronken.
| |
| |
| |
[Bremer, (Mijn vader was geen]
Bremer, (Mijn vader was geen - d.w.z. ik geef het werk niet uit mijne handen: ik doe het zelf. Hier bremer = breeuwer, de man die de naden van van het schip met werk dichtstopt; dus werkelijk de man, die het werk uit zijn handen geeft.
| |
[Bremer Hans]
Bremer Hans, in verschillende kluchtspelen de naam voor Bremer bier, ontleend aan ‘Een aardige en vermakelijke Klucht van Bremer Hans. T'Antwerpen, onder de Druckpers, by 't Weeshuys. 1683.’
| |
[Bretter, die die Welt bedeuten]
Bretter, die die Welt bedeuten, planken, die de wereld beteekenen; Schiller An die Freude, hij vindt daarbij alle heerlijkheid minder dan het tooneel:
Sehn wir doch das Grosse aller Zeiten
Auf den Brettern, die die Welt bedeuten,
Sinnvoll, still an uns vorüber gehn.
| |
[Breu]
Breu, (fr.) van het hgd. Bräu. In Frankrijk een glas echt Beiersch bier, zooals een bock daar een glas bier, van welke soort ook, genoemd wordt. Hoogstens maakt het Pilsener bier eene uitzondering, dat men als ‘un Pilsen’ bestelt.
| |
[Breve]
Breve, (r.k.) officieel pauselijk schrijven in minder plechtigen vorm; van lat. brevis = kort.
| |
[Breve vista]
Breve vista, (hand) bij wissels kortzicht.
| |
[Brevet]
Brevet, open brief, octrooi, machtiging tot het uitoefenen van eenig vak, verg. lat. brevet = acte, document.
| |
[Brevet]
Brevet, (mil. sport), wettige verklaring, waarbij een recht wordt verleend, of de bedrevenheid op een of ander wapen wordt gewaarborgd.
| |
[Brevity is the soul of wit]
Brevity is the soul of wit, kortheid is de ziel der geestigheid.
Shakesp. Hamlet II:2.
| |
[Brevier]
Brevier, (r.k.) verzameling van kerkelijke gebeden, die door de bedienaren der kerk dagelijks gebeden worden; het boek, dat die verzameling bevat van lat. breviarium = kort begrip, van brevis = kort.
| |
[Brevier]
Brevier, kleine lettersoort op de drukkerijen.
| |
[Brezielhout]
Brezielhout, hout, dat eene roode verfstof oplevert. Daar de naam reeds in het middelnederlandsch voorkomt (ook in 't fr. brésil, eng. brasil) kan hij niet aan Brazilië ontleend zijn; wel kan Brazilië, waar het veel voorkomt, er naar genoemd zijn.
| |
[Briareos]
Briareos, (Spr. bri-ar-e-os) reus met vijftig hoofden en honderd handen. Homerus zegt, dat de goden hem Briareos, maar de menschen Aegeon noemden. De Briareos van talen. Kardinaal Mezzofanti, die twee en vijftig talen kende. Byron noemde hem ‘een wandelend polyglot.’
| |
[Bricole]
Bricole, bricoleeren, (bill.) door terugsprong een bal maken, fig. langs bijpaden zijn doel bereiken.
| |
[Bricolschot]
Bricolschot, (art.) een schot, waarbij de kogel gericht wordt tegen een schuinschen muur met het doel, dat hij terugstuitende een punt zal treffen, dat men niet rechtstreeks bereiken kan; van fr. bricole = terugsprong, terugstuit. (Zie ricochetschot).
| |
[Bridaine, (Père]
Bridaine, (Père - Pater Jacques Bridaine 1701-1767) de reizende priester, bekend door zijne forsche welsprekendheid.
| |
[Bridgewaterboeken]
Bridgewaterboeken, boekwerken geschreven door Engelsche schrijvers, Charles Bell e.a., volgens testamentaire beschikking van F.H. Egerton, graaf van Bridgewater (1756-1829) en welke dienen om de macht, wijsheid en goedheid van God in de schepping aan te wijzen.
| |
[Brief]
Brief, eig. brevis libellus = kort geschrift; van lat. brevis = kort.
| |
[Brieven uit de hand]
Brieven uit de hand, (hand.), wissels, die nog niet uitgegeven zijn, òf die aan eigen order (z.a) getrokken zijn, maar nog geen nemers gevonden hebben.
| |
[Brigadier, vous avez raison]
Brigadier, vous avez raison, refrein van Pandore, een in 1853 verschenen lied van Gustave Nadaud († 1892), waarmede men dikwerf jaknikkers kenschetst.
| |
[Brigantijn]
Brigantijn, een licht onoverdekt vracht- of oorlogsschip met twee masten; oorspronkelijk een rooverschip van Fr. brigantin, en dit van brigand = zeeroover.
| |
| |
| |
[Brighella]
Brighella, een personnage van het Italiaansche volkstooneel, stelt een sluwen ingebeelden burger voor, steeds gereed om listen en aanslagen te bedenken, maar de uitvoering aan Arlechino (Ned. Arlekijn) overlatende; volgens overlevering van ‘Brighella’, een verbond der burgers van Cremona tegen den adel, omstreeks 1200. Het tooneeltype B moet de verpersoonlijking van dat verbond verbeelden.
| |
[Brigges]
Brigges, (mil.) Korporaal, van brigadier = korporaal bij een bereden wapen.
| |
[Brightsche ziekte]
Brightsche ziekte, nierziekte, acute of chronische waterzucht met afzondering eener eiwitstoffige urine; naar den Engelschen geneesheer Bright.
| |
[Briik]
Briik, (afr.) eng. brake, break, een toestel aan wagens om die te remmen. Dit is een der weinige woorden, die de Boeren aan het eng. hebben ontleend (vgl. brekfis, bokki enz). Dit toestel werd door de Eng. aan de Kaap ingevoerd als plaatsvervanger van den ouden remketting en remskoen der Boeren; dezen namen het voorwerp met de benaming daarvan over.
| |
[Brijbekken]
Brijbekken, spotnaam voor de bewoners van Workum bij Hindeloopen.
| |
[Brijbroeken]
Brijbroeken, spotnaam voor de inwoners van Werkendam.
| |
[Brillant]
Brillant, geslepen diamant van geringere waarde.
| |
[Brikstuig]
Brikstuig, twee volgetuigde masten met raas.
| |
[Briller par son absence]
Briller par son absence, van J. Chénier, die in zijn treurspel Tibère (I, 1) schreef: Brutus et Cassius brillaient par leur absence,’ naar Tacitus, die in zijne Ann., 3e boek, laatste kapittel zeide: sed praefulgebant Cassius atque Brutus, es ipso, quod effigies eorum non videbantur.
| |
[Brimade, brimer]
Brimade, brimer, (fr.) groenloopen.
| |
[Brindisi]
Brindisi, (it.) letterlijk een heildronk, in de Italiaansche opera een drinklied. Een der beroemdste en bekendste Brindisi is die uit Donizetti's Lucretia Borgia.
| |
[Brio]
Brio, (it.) levendigheid; dus con brio of brioso levendig.
| |
[Brioches]
Brioches, (fr.) tulbandjes, oorsprong onbekend.
| |
[Briquetten]
Briquetten, stukken brandstof, gemaakt van steenkolengruis, houtskool enz. aaneengehouden door teer of pek; naar den vorm genoemd, van fr. brique metselsteen.
| |
[Brfstol-papier]
Brfstol-papier, papier om teekeningen en photographiën ‘op te zetten,' zoo genoemd naar de plaats van herkomst.
| |
[Brits]
Brits, achterdeel van het menschelijk lichaam, in de uitdrukking: ‘op zijn brits krijgen’; van eng. breeches = broek; vandaar britsen = op de broek slaan.
| |
[Brits]
Brits, (mil.) houten ligplaats in de wacht, de politiekamer en het cachot.
| |
[Brive la Gaillarde]
Brive la Gaillarde en Carpentras, plaatsen in Frankrijk, die het mikpunt van spot zijn, als ten onzent Kampen.
| |
[Broadwood]
Broadwood, (eng.) Engelsche piano van Broadwood and Sons te Londen.
| |
[Brocaat]
Brocaat, brocade, kostbaar weefsel met goud doorwerkt van it. broccare (met goud of zilver) borduren, benaaien, bezetten.
| |
[Brochure]
Brochure, (fr.) vlugschrift, waarin een of andere quaestie van den dag behandeld wordt; van brocher = innaaien.
| |
[Brodequin]
Brodequin, een pijnigingswerktuig uit planken en wiggen bestaande, ook bekend onder den naam Spaansche laarzen; scheenijzers; van Brodequin = halflaarsje, vgl. broos (tooneellaars).
| |
[Broderies]
Broderies, (fr.) versierselen, versieringen in de muziek. Zie borduren.
| |
[Broeder]
Broeder, (rk.) geestelijk persoon, lid eener orde of congregatie, maar die geen wijding ontvangen heeft.
| |
[Broederen des Duitschen Huizes van onze Lieve Vrouwe te Jeruzalem]
Broederen des Duitschen Huizes van onze Lieve Vrouwe te Jeruzalem, de Duitsche Orde, ook wel die der Marianen geheeten.
| |
[Broeders des Gemeenen Levens]
Broeders des Gemeenen Levens, Geestelijke vereeniging in de 15e eeuw door Geert Groote te Deventer gesticht, ten doel hebbende meer voor het leven, dan voor de kerk op te voeden.
| |
| |
| |
[Broeder Jonathan]
Broeder Jonathan, bijnaam van de bewoners der Ver. St. van Noord-Amerika naar een gouverneur van Connecticut Jonathan Crumbull, van wien Washington in den Amerikaanschen vrijheidsoorlog steeds (en terecht) raad en hulp verwachtte en wiens naam (als quaker Broeder genoemd) dus aanhoudend op zijne lippen was.
| |
[Broederschap]
Broederschap, (r.k.) vereeniging door de Kerkelijke Overheid opgericht ten doel hebbende, geestelijke ontwikkeling harer leden, door het beoefenen van bijzondere werken van Godsvrucht of naastenliefde.
| |
[Broederschap van de zeven weeën der H. Maagd]
Broederschap van de zeven weeën der H. Maagd, zie Maria.
| |
[Broedertjes]
Broedertjes in Zuid-Holland, hetzelfde, wat men in Amsterdam poffertjes noemt; aldus namelijk, broedertjes, genoemd misschien, omdat ze uit één pan komen. Maar men heeft ook een zuster-gebak.
| |
[Broek]
Broek, uitgang van vele plaatsnamen, b.v. ‘Zuidbroek’, beteekent laag en drassig land.
| |
[Broek]
Broek, (afr.) hij het te vinnig deur die broek gespring. Zijn broek is te kort.
| |
[Broekje]
Broekje, (mil.) jong aangesteld gegraduëerde, iemand, die slechts kort een rang of graad bekleedt, voor jong klein broekje, iemand, die pas kort een broek draagt, nog heel jong is.
| |
[Broeklosmaak]
Broeklosmaak, (afr.) eene commissie verrichten, syn. Keiser betaal.
| |
[Broekophouders]
Broekophouders, spotnaam voor de bewoners van Oostermeer.
| |
[Broekskijter]
Broekskijter, (afr.) lafaard, Spr. Grootpraat, broekskyt, is nimant syn maat; vgl. hy het te diep in syn broek gespring (zijn broekspijpen zijn te kort).
| |
[Brommer]
Brommer, (afr.) bromvlieg; zijn brommer is af. Hij heeft zijn tong verloren.
| |
[Brommers]
Brommers, (barg.) ketel.
| |
[Brommert]
Brommert, (barg.) kar.
| |
[Brommertje]
Brommertje, rijtuigje, dat denzelfden dienst deed, als de vigilant, waarvan het de voorganger was. Het had den naam naar een stalhouder Brom te Amsterdam, welke die soort rijtuigen het eerst verhuurde.
| |
[Bromstemmen]
Bromstemmen, (muz.) gezang zonder woorden, met gesloten mond (it. a bocca chiusa) waarbij het geluid uit den neus komt.
| |
[Bronchitis]
Bronchitis, ontsteking der takken van de luchtpijp, gr. bronchia; van gr. bronchos = keel.
| |
[Brons]
Brons, mengsel van koper en tin; van Perzisch bourindj = koper
| |
[Brood op de plank hebben]
Brood op de plank hebben, (arb.) nog loon te wachten hebben.
| |
[Brood op de plank hebben]
Brood op de plank hebben, (sold.) nog eenige jaren dienst hebben.
| |
[Brood op de plank hebben]
Brood op de plank hebben, van vrouwen gezegd: weelderige vormen hebben.
| |
[Brood uit op het water, (werp uw]
Brood uit op het water, (werp uw - geef met onbezorgde mildheid aalmoezen zonder vrees van veel verloren te laten gaan en zonder angstvallig te berekenen, wat er van terecht zal komen, onverwacht en verrassend kan de uitkomst nog zijn. 't Is de spreuk Pred. XI:1.
| |
[Broodschrijver]
Broodschrijver, iemand, die alleen schrijft met het doel om geld uit zijn geschriften te slaan en bij wien het dus niet aankomt, hoe of wat hij schrijft, als hij er maar geld mede verdient. Verkeerdelijk toegepast op anderen, omdat zij honorarium ontvangen, men zegt nooit broodofficier, broodnotaris, broodadvocaat, zelfs niet broodkamerlid, hoewel bij deze allen de belooning toch ook nog al meerekent.
| |
[Broodzetting]
Broodzetting, prijsbepaling van het brood, voorheen door de stedelijke regeering vastgesteld.
| |
[Brougham]
Brougham, rijtuig in 1839 het eerst gebouwd, zoo genoemd naar Lord Brougham, die dit het eerst in gebruik nam.
| |
[Brouillon]
Brouillon, het eerste of oorspronkelijke opstel van eenig geschrift; het koopmansboek, waarin de dagelijks elkander opvolgende zaken van een kantoor kort en spoedig worden opgeschreven, ook kladboek of memoriaal.
| |
[Brto]
Brto, (hand.) verkorting van Bruto.
| |
| |
| |
[Brug]
Brug, (sport) toestel bestaande uit vier evenwijdige stijlen, die twee aan twee door leggers verbonden zijn, welke hooger of lager gesteld kunnen worden.
| |
[Brugbedelaars]
Brugbedelaars, schimpnaam voor de bewoners van Warga, bij Leeuwarden om 't innen van passagegeld bij een nieuwe brug.
| |
[Brugman, (Praten als]
Brugman, (Praten als - n.l. als Jan Brugman, een Minderbroeder uit het Keulsche, die in 1462 te Amsterdam onder een grooten toeloop van volk en tegenstand der regeering de strenge observantie predikte en die beroemd was om zijn overweldigende welsprekendheid; van waar de spreekwijs ‘Al kun je kallen als Brugman’ (n.l. ‘dan helpt dat toch niet’).
| |
[Brug der zuchten]
Brug der zuchten, brug, die het Dogepaleis te Venetië met de Staatsgevangenissen verbindt en waarover de veroordeelde Staatsgevangenen naar de plaats der terechtstelling gevoerd werden.
| |
[Bruid op de trappen]
Bruid op de trappen, de bruid, die altijd bruid blijft, omdat na de aanteekening het huwelijk niet is voltrokken; ook eeuwige bruid; n.l. bruid tot de trappen van kerk of raadhuis gekomen, maar verder niet.
| |
[Bruid der zee]
Bruid der zee, Venetië, wegens het oud gebruik, dat de doge jaarlijks een ring in de Adriatische zee wierp met de woorden: ‘Wij huwen u o zee! ten teeken van uwe eeuwige onderworpenheid.’ Vgl. Bucentoro.
| |
[Bruidstranen]
Bruidstranen, een partijtje ten huize der bruid, oorspronkelijk onmiddellijk na de ‘aanteekening,’ later op een anderen dag gedurende de bruidsdagen. Ofschoon de eenvoudige voorvaderen aan vrienden en buren slechts bier voorzetten, werd later de ypoeras het symbool van de tranen der bruid, nu zij het jongemeisjesleven vaarwel zeide. Bij den boerenstand drinkt men thans nog boerenjongens. (Zie ald.)
| |
[Brûler la chandelle par les deux bouts]
Brûler la chandelle par les deux bouts, (fr.) de kaars aan beide einden laten branden, d.i. van zijn geld, tijd, kracht, geest het onmogelijke eischen, zich bovenmatig inspannen.
| |
[Brulpadda, brulpadde, brulparra]
Brulpadda, brulpadde, brulparra (afr.) eene pad, die een geluid voortbrengt, dat klinkt als gebrul. Zie skarweparra.
| |
[Brumaire]
Brumaire, (zie Maanden) = mistmaand (fr. brume = mist of nevel) van 22 Oct. tot 21 Nov. 2e maand van het Republ. jaar. De 18e Brumaire (9 Nov. 1799 was de dag waarop het Directoire werd omvergeworpen en Napoleon als oppermachtig heer optrad.
| |
[Bruno's veste]
Bruno's veste, voor Brunswijk, naar Bruno, broeder van Friso, afstammeling van Saxo, zoon van een Indisch vorst en, volgens de fabel, stichter van Brunswijk.
| |
[Brunswijkers, (Zwarte)]
Brunswijkers, (Zwarte) - corps van 700 hussaren, vrijwilligers, onder bevel van Frederik Willem, hertog van Brunswijk, wien de opvolging in zijns vaders erfland door Napolen was ontzegd. Zwart wegens hun rouw over den ouden hertog, Frederik Willem, in 1815 bij Quatre-Bras gevallen.
| |
[Brunswijker mom]
Brunswijker mom, eene soort van bier, in 1492 door Christiaan Mumme te Brunswijk uitgevonden.
| |
[Brus cambille]
Brus cambille, zie Bouffon.
| |
[Buisjesdag]
Buisjesdag, de dag van het uitzeilen der visschersvloot in alle steden, waar de haringvisscherij bloeide, thans alleen nog bekend in Vlaardingen. Dien dag werd eerst een Buisgebed gehouden en vervolgens feest gevierd.
| |
[Brutus is an honourable man]
Brutus is an honourable man, Brutus is een eerlijk man. Shakesp. Jul. Ces. III 2. Antonius houdt eene lofrede op Cesar en zegt telkens, hoe Brutus het tegendeel van al dat goede heeft betoogd en vervolgt: ‘maar Brutus is een eerlijk man,’ dus schijnbaar ernstig, zal B. wel gelijk hebben.
| |
[Bucentoro]
Bucentoro of Bucentaurus, de prachtige galei, waarmede weleer de Doge van Venetië telken jare op Hemelvaartsdag naar de Adriatische zee stevende om met deze te huwen door een ring in zee te werpen; naar den Bucentaurus, een monsterachtig wezen, half mensch en half stier, uit de Grieksche fabelleer, met welk monster, naar men zegt, het eerste tot dit doel gebezigde vaartuig beschilderd was.
| |
| |
| |
[Bucéphalus]
Bucéphalus, letterlijk: ossekop, naar den dikken kop, van bous (os) en kephale (hoofd), het vermaarde paard van Alexander den Grooten, hetwelk hij reeds als knaap had getemd; de koning liet het aan den oever van den Hydaspes begraven ter plaatse, waar later de stad Bucéphala verrees.
| |
[Buckeye-State]
Buckeye-State, (n.a.) de kastanjestaat naar de vele wilde kastanjes in de bosschen.
| |
[Buckskin]
Buckskin, gekeperde en stevig gewevene wollen of half wollen stof dienende tot vervaardiging van bovenbroeken; van Eng. buckskin = bokkevel, naam, die de sterkte moet aanduiden.
| |
[Budget]
Budget, de begrooting van de Staatsuitgaven; van Eng. budget = kleine tasch; daarna de portefeuille voor de Staatsrekeningen.
| |
[Buffalo Plain State]
Buffalo Plain State, (n.a.) Staat van de buffelvlakte bewoners van Colorada, naar de uitgestrekte vlakten met de talrijke kudden buffels.
| |
[Buffo]
Buffo, (it.), komisch, fr. bouffe.
| |
[Bugeaters]
Bugeaters, (n.a.) kevereters, weegluizen-eters de bewoners van den Staat Nebrasca, oorspr. onbekend.
| |
[Baäl = Heer (Zij buigen zich voor den]
Baäl = Heer (Zij buigen zich voor den - de zonnegod der Filistijnen en Feniciërs; zijn dienst was beeldendienst en ging met allerlei zinnelijke plechtigheden gepaard; zoo beteekent de uitdrukking: wereldsch en zinnelijk zijn; later nog: een onkerkelijke opvatting van den christelijken godsdienst huldigen.
| |
[Buffel]
Buffel, (afr.) Bubalus caffer, Bos caffer (fig.) lomperd. Zeer gewoon in plaatsnamen: Buffelfontein, Buffelrivier enz.
| |
[Buffeldoring]
Buffeldoring, (afr.) buffeldoorn, Zizyphus mucronata.
| |
[Buien, (Witte of droge]
Buien, (Witte of droge - (zeet.) hevige wind, op stil weder onverwacht volgende.
| |
[Buien, (Gewelfde of poort]
Buien, (Gewelfde of poort - hevige plotselinge windvlagen onder de linie.
| |
[Buite]
Buite, (afr.), buiten, buitentoe = naar buiten, uit de stad, naar de buitens: Saterdag kom di boere dorptoe, Maandag gaan hul weer buitentoe. Met di holidays (vakansi) gaan di skoolkinders meesal buitentoe.
| |
[Buitegebou, buitekamer]
Buitegebou, buitekamer, (afr.) de, aan het woonhuis van den heerenboer belendende vertrekken; buitengebouwen zijn de stallen, wagenhuizen enz., buitenkamers (naar anal. van binnenkamer) zijn slaap- en andere vertrekken, waarvan de deuren uitgaan op straat.
| |
[Buitemense]
Buitemense, (afr.) de boeren in tegenstelling van de dorpenaars; eigenlijk menschen die buiten (het dorp, de stad) wonen. ‘Met di laatste Nachmaal (Avondmaal) was daar rechte (zeer) baing buitemense op di dorp.’ Vgl. buitevolk, kleurlingen, die op de boerenplaatsen wonen, tegenst. van dorpsvolk.
| |
[Buiten]
Buiten, (barg.) in de maatschappij.
| |
[Buiten de verf, (Dat is]
Buiten de verf, (Dat is - (schild.) o.a. in Vosmaer, Amazone, de kleur is geheel als in de natuur, het denkbeeld van verf vervalt.
| |
[Buiteplaas]
Buiteplaas, (afr.) syn. boer(e)plaas. Zie plaas.
| |
[Buiteweste]
Buiteweste, (afr.) verlegen, hij was buitenweste en verwese.
| |
[Buiten westen zijn]
Buiten westen zijn is ook wel dronken zijn of krankzinnig zijn. 't Is aan de scheepvaart ontleend en doelt op verloren koers.
| |
[Buizen]
Buizen, (barg.) drinken.
| |
| |
[Bukkevreter, (Een]
Bukkevreter, (Een - (barg.) bankbiljet van veertig gulden.
| |
[Bulle]
Bulle of bul = (Academische - het bewijsstuk of diploma voor den tot doctor gepromoveerde.
| |
[Bullejagen]
Bullejagen, (friesch) werkstaken in de veenderijen; van bullejagen: het opvangen van een losloopende stier.
| |
[Bul, (De Gouden]
Bul, (De Gouden - het ediet van Karel IV waarbij het zegel (bulla) in een gouden doosje besloten was.
| |
| |
| |
[Bul, (pauselijke]
Bul, (pauselijke - naar de bulla of het zegel aan het document hangende. Bulla = klomp was of, zooals bij de pauselijke stukken, lood.
| |
[Bul en bolus]
Bul en bolus, lekkernijen van Leiden.
| |
[Bul]
Bul, (afr.) stier, fig. evenals bulpèrt, gezegd van menschen, die in 't een of ander zeer bedreven zijn, die in goeden ook wel eens in ongunstigen zin bekend zijn om iets. Zoo worden ook doring, duivel, ram, enz. gebezigd. Voor den vorm vergelijke men samenstellingen als bulos, bokram, bokooi, lammerskaap, ramhammel enz.
| |
[Bulbul]
Bulbul, Turksche (Perzische?) naam van den nachtegaal.
| |
[Bull]
Bull, (eng.) rijzing in de wisselkoers.
| |
[Bull (John]
Bull (John - humoristische verpersoonlijking van het nationaal Engelsch karakter, het eerst gebruikt in John Arbuthnot's History of Europe; hij wordt voorgesteld als een flinke, stevige, welgedane breedgeschouderde vent, die steeds gereed is om te boksen. Bull beteekent stier.
| |
[Bullebak]
Bullebak, kwelgeest, ook brompot, waarschijnlijk van bul = stier, en bak = kaak, nog aanwezig in kinnebak, bakkebaard, baktanden.
| |
[Bullebijters]
Bullebijters, honden, afgericht om tegen stieren te vechten; dit volksvermaak is in de 18e eeuw afgeschaft.
| |
[Bullekerk]
Bullekerk, de kerk te West Zaandam; hier heeft een verwoede stier een man en eene vrouw gedood.
| |
[Bullen]
Bullen, (mil.) voorwerpen, waarmee de soldaat uitpakt.
| |
[Bullen]
Bullen, (mil.) Hij kent (hij weet) zijn bullen = hij weet zijn zaken. Bullen ook = het bij het volk gebruikelijke woord spullen = kleeren, enz. pak je spullen bij mekaar = ruim je boeltje op.
| |
[Bullepees]
Bullepees, een gevreesd werktuig ter strafoefening, bestond uit de harde, gedroogde holle spier van den bul of stier. Ook een pektouw of een touw met knoopen wordt bullepees genoemd.
| |
[Bull eyes]
Bull eyes, eigenl. ossenoogen. Prisma's of ronde glazen in het bovendek van een passagiers-stoomboot.
| |
[Bulperd]
Bulperd, (afr.) Bulperd, bijzonder mooi paard.
| |
[Bulsak]
Bulsak, (afr.) bultzak, stroozak, matras.
| |
[Bult]
Bult, (afr.) wal, hoogte.
| |
[Bult]
Bult, (afr.) een platte, lange heuvel, eene zandhoogte. Zie kop, koppi-alleen, nek, rug. In den zin van menigte, hoop (vgl. het Gron. en het Friesch) komt het in het Afr. niet voor.
| |
[Bulterig]
Bulterig, (afr.) adj. bultig, met hulten en bulten, oneffen.
| |
[Bulletin]
Bulletin, (fr.) getuigschrift, dienstbericht of geneeskundig verslag omtrent de ziekte van hooggeplaatste personen; naar bulla het zegel of waarmerk.
| |
| |
[Bunschoter haar onder de armen hebben]
Bunschoter haar onder de armen hebben, lui zijn; Utrechtsche spreekwijze.
| |
[Bureau]
Bureau, schrijftafel; ook het vertrek, waarin een ambtenaar schrijft; fr. van bure = grof doek, waarmee de schrijftafel overtrokken werd.
| |
[Bureaucratie]
Bureaucratie, heerschappij der beambten, zich uitend in kleingeestige nauwgezetheid, beuzelen en belemmeren van vooruitgang.
| |
[Burgwal]
Burgwal, in Amsterdam de gracht; daarom spreekt men er ook van burgwalwater in tegenstelling van regenwater en duinwater. Burgwal is eigenlijk de wal, de aarden ophooging binnen de vestinggracht eener stad, die oudtijds o.a. burg heette, vgl. burger, burgemeester.
| |
[Buridan's ezel]
Buridan's ezel, zinnebeeld van besluiteloosheid, willeloosheid, onvermogen om te handelen (Een ezel, die tusschen twee hoopen hooi geplaatst was, zou zoolang weifelen tot hij van gebrek is omgekomen); dit wordt toegeschreven aan Buridan. Fransch wijsgeer (1300-1358). Dit verhaal komt echter niet in zijne werken voor, wel de ‘ezelsbrug.’
| |
| |
| |
[Burlesk]
Burlesk, is het komieke, losgemaakt van het ideale, alzoo het laagkomieke; van It. burla = jokkernij, scherts.
| |
[Burleske, (de vader van het]
Burleske, (de vader van het - Hipponax van Ephesus 6e eeuw v.C.
| |
[Burletta]
Burletta (it.) burlesk, opera-bouffe (z.a.)
| |
[Bursa]
Bursa (r.k.) vierkante zak door twee cartons gevormd, met zijde van de kleur als het kelkvelum overtrokken, aan den bovenkant heeft het een kruis, en dient om de corporale te bergen. Bij het begin en aan het einde der H. Mis, wordt de bursa op den kelk gelegd.
| |
[Burnu]
Burnu, Arabische kapmantel; daarnaar korte mantel der huzaren.
| |
[Bursalen, Collegisten]
Bursalen, Collegisten of Statenzonen, (lat. bursa = beurs); jongelieden, die in beurzen, d.i. groote gebouwen, onder bestuur van eenen rector op staatskosten samenwoonden, zulk een beurs of Staten-college werd in de 17e eeuw door de Staten van Holland te Leiden voor de theologische studenten gesticht. Zij zijn te onderscheiden in Ordinarrii (gewone) Extra-ordinarii (buitengewone en Extranei (vreemdelingen). Een bursaal heette ook borsgezel of alleen bors, later borst, dat vervolgens voor jonkman in 't algemeen gebruikt werd en in engere beteekenis nog voortleeft in adelborst.
| |
[Burschenschaft]
Burschenschaft, politieke studenten-vereeniging in Duitschland gesticht in 1815 te Jena, in 1819 door de reactie onderdrukt.
| |
[Burnetiseeren]
Burnetiseeren, hout duurzamer maken door het in een gegoten ijzeren luchtdicht gesloten cilinder te doordringen met een oplossing van zink-chloride; naar den uitvinder Burnet, een Amerikaan.
| |
[Bus blazen, (In de]
Bus blazen, (In de - betalen, in den zin van roering brengen in de rustig liggende penningen, geld uitgeven. In de middeleeuwen bewaarde men zijn geld ook wel in bussen. Geldbus was dan = spaarpot. vgl. armenbus, kerkbus.
| |
[Bussummer mondstoppers]
Bussummer mondstoppers, een soort koekjes te Bussum gebakken en verkocht.
| |
[Bustrophèdon]
Bustrophèdon of oskeering, (gr.) ploegen met ossen, zoo, dat men aan het einde der vore terugkeert, vandaar, oud Grieksche wijze van schrijven, vorenschrift, waarbij de regel eerst van de linker- naar de rechterhand, en dan van de rechter- naar de linkerhand voortliep. De wetten van Solon waren op die wijze geschreven.
| |
[Bustuarli]
Bustuarli, (rom.) zwaardvechters, die bij de plechtige verbranding der lijken van aanzienlijke personen bij den brandstapel (bustum) vochten, om het vergoten bloed tot offer te doen dienen aan de goden.
| |
[Butoor]
Butoor, roerdomp (Ardea stellaris), uit het fr. butor, dat ontstaan is uit het lat. bos taurus. Het dier werd zoo genoemd naar het loeiend geluid, dat het maakt. Vandaar ook de Westvlaamsche naam moerstier.
| |
[Bunrgild]
Bunrgild, een vereeniging van bewoners derzelfde buurt tot onderlinge bescherming en bijstand, bewaren van rust en vrede en begrafenis der leden; - het laatst in stand gebleven in 's-Gravenhage (tot 1816).
| |
[Buurtmeesters]
Buurtmeesters, dagteekenen reeds uit de 15e eeuw en waren oorspronkelijk de overlieden der ‘buurgilden’; zij behielden in de meeste plaatsen dien oneigentlijken naam bij de gewijzigde inrichting der besturen.
| |
[Buvard]
Buvard, (fr.) vloeiboek, van fr. buvant = drinkende, wat den inkt opdrinkt.
| |
[Buzzards]
Buzzards, (n.a.) domkoppen, spotnaam voor de bewoners van Georgia.
| |
[Byssus]
Byssus, (hebr,) Boets) witte, fijne boomwol, in de oudheid zeer kostbaar en slechts voor kleederen der aanzienlijksten gebruikt.
| |
[Byzantijnen]
Byzantijnen, geschiedschrijvers, die de geschiedenis behandeld hebben van het Byzantijnsche Keizerrijk, van Constantijn den Groote tot den ondergang des Rijks. Men heeft er ruim 50. Eene eerste uitgave der Byzantijnen is bezorgd onder den titel: ‘Historiae Byzantinae scriptores’ in 1745 door Lablée te Parijs; zij telt 42 deelen. Eene tweede uitgave is van 1829 en volgende jaren.
| |
| |
| |
[Byzantijnsche kunst]
Byzantijnsche kunst, het symbolisch systeem, ontwikkeld door de vroegere Grieksche of Byzantijnsche kunstenaars uit het Christelijk symbolisme. De cirkel, dom, rondboog zijn de voornaamste kenmerken. De hoofdsymbolen zijn: de lelie, het kruis, de nimbus. De Sophiakerk te Constantinopel en de St. Marcus te Venetië zijn op het gebied der bouwkunst de beste vertegenwoordigers dezer kunst, maar ook door tal van schilderstukken, vooral miniaturen, wordt zij vertegenwoordigd.
| |
[Byzantinisme]
Byzantinisme, het voeren van twistgesprekken of beraadslagingen over nietige zaken als de hoogste belangen op het spel staan; van ‘Disputes’ of ‘Discussions byzantinu’, en dit van de monniken van de monniken van Byzantium (Constantinopel) die over een hoogst belangrijk punt, de tocht in het klooster betreffend, zaten te twisten op het oogenblik dat Mahomed II de Halvemaan op de muren der stad plantte (1458). |
|