| |
| |
| |
A
[A]
A (hand.) op koersnoteeringen, verkorting van argent, d.i. ‘geld’; ook ‘gevraagd.’
| |
[A]
A (tlg.), merk op het toestelblok, waaraan de aarddraad is bevestigd, die verbonden is aan het aardtouw (zie aldaar).
| |
[A.-A.A.]
A.-A.A. enz. tot A A A A A A merken van de vroeger zoo beroemde Zeeuwsche chocolaad.
| |
[a.a.]
a.a., op munten: in de tweede munt des lands geslagen; b.v. op Fransche munten, te Metz, enz.
| |
[A 1]
A 1, van den eersten rang - de beste. In Lloyd's scheepsregister wordt de aard van den scheepsromp aangeduid door letters, en die van ankers, kabels en magazijnvoorraad door cijfers. A 1 beteekent: een eersten rang scheepsromp en dergelijke ankers, kabels, enz.; A 2, romp van den eersten rang, maar gereedschappen van den tweeden rang.
| |
[a capella]
a capella, (muz.) a capella (it.) in kapelstijl, d.i. alleen voor zangstemmen zonder begeleiding, zooals in de pauselijke kapel.
| |
[a.Ch.n.]
a.Ch.n. (lat.) ante Christum natum, vóór Christus geboorte.
| |
[à discrétion]
à discrétion (fr.) naar(eigen)goedvinden ook zooveel men wil.
| |
[AEVIA, Aevia]
AEVIA, Aevia of aeuia in Gregor. muziek; verkorting van Alleluia, met weglating der medeklinkers.
| |
[A]
A, de zesde toon in de muziek (la).
| |
[A]
A of Ao, = Anno, het jaar.
| |
| |
| |
[a.a.]
a.a. (op recepten) = ana = van elk evenveel.
| |
[A-a]
A-a, (afr.) (in de Kindertaal) vuil, ma, ek wil a-a (commissie verrichten)
| |
[A.a.a.]
A.a.a. (chem.) amalgama.
| |
[A.B.]
A.B. (lat.) aurea bulla = de gouden bul. Zie bulla.
| |
[A.C.]
A.C. Anno Christi = in het jaar van Christus.
| |
[A.C.]
A.C. (lat.) Anni currentis = van het loopende jaar.
| |
[A.D.]
A.D. (lat.) Anno Domini = in het jaar des Heeren.
| |
| |
| |
[A.I.]
A.I. (lat.) Anni incarnationis, of ab anno incarnationis = van het jaar der vleeschwording (van Christus); in de middeleeuwsche oorkonden de gewone formule.
| |
[A.m.]
A.m. (lat.) Anno mundi = in het jaar der wereld.
| |
[A.M.]
A.M. (lat.) artium magister = meester der Kunsten; gewoonlijk M.A. Bij ons in de middeleeuwen gelijkstaande met doctor in de letteren en bespiegelende wijsbegeerte.
| |
[A.M.D.G.]
A.M.D.G. ad majorem Dei gloriam - tot meerdere eere Gods; opschrift boven den ingang van vele kerken.
| |
[A.L.M.]
A.L.M. (lat.) artium liberalium magister = meester der vrije Kunsten; wetenschappen, wier beoefening den edelman past.
| |
[a.m.]
a.m. (lat.) amica manu = door vriendenhand; ook: van den schrijver.
| |
[a.o.c.]
a.o.c. (lat.) ab orbe condito = van de schepping der wereld.
| |
[a.o.r.]
a.o.r. (lat.) anno orbis redemti = in het jaar na de verlossing der wereld.
| |
[A.P.]
A.P. (it.) anno passato = in het afgeloopen jaar.
| |
[A.P.]
A.P. (ned.) Amsterdamsch peil. (z.a.) Oorspronkelijk de gemiddelde waterstand van het IJ (vóór zijne afsluiting) voor Amsterdam.
| |
[A.Pr.]
A.Pr. (lat.) anni praesentis = van het tegenwoordige jaar.
| |
[A. praec., a praet.]
A. praec., a praet. (lat.) anni praecedentis of praeteriti = van het vorig jaar.
| |
[A.p.R.c.]
A.p.R.c. (lat.) anno post Romam conditam = in het jaar na de stichting van Rome.
| |
[A.R.]
A.R. (lat.) academiae rector = rector der universiteit.
| |
[A.r.]
A.r. (lat.) anno regni = in het jaar der regeering.
| |
[A.r.s.]
A.r.s. (lat.) anno restauratae (of recuperatae) salutis = in het jaar na de herstelling des heils.
| |
[A.S.S.]
A.S.S. (lat.) acta sanctorum (z.a.) = handelingen der heiligen.
| |
[A.u.c.]
A.u.c. anno urbis conditae = het jaar der stichting van de stad (Rome); of: ab urbe condita = na de stichting der stad (Rome).
| |
[a.u.s.]
a.u.s. (lat.) actum ut supra = verhandeld (of: gedaan) als boven (d.i. op den datum als boven).
| |
[Aan een boom zoo vol geladen Mist men vijf, zes pruimpjes niet]
Aan een boom zoo vol geladen Mist men vijf, zes pruimpjes niet
Van Alphen. De Pruimenboom.
Vgl. het komt op geen turfje(n) aan, als men in het veen zit; of: wie in het veen zit ziet op geen turfje.
| |
[Aangeslagen kogel]
Aangeslagen kogel, (mil.) kogel, die voor den voet der schijf in den grond komt.
| |
[Ah! pour être dévot je n'en suis pas moins homme;]
Ah! pour être dévot je n'en suis pas moins homme; Mol. Tartuffe III. 3. O, al ben ik kerksch, daarom ben ik toch mensch; d.i. ik behoor wel tot de vromen, maar doe toch natuurlijk ook, wat de menschen als menschen doen.
| |
[Ah! n'insultez jamais une femme qui tombe,
Qui sait sous quel fardeau la pauvre âme succombe.]
Ah! n'insultez jamais une femme qui tombe,
Qui sait sous quel fardeau la pauvre âme succombe.
Victor Hugo, Chants du Crépuscule XIV. O, beleedig nooit eene gevallen vrouw, wie weet, onder welken last de arme ziel bezwijkt.
| |
[A horse, a horse! my Kingdom for a horse.]
A horse, a horse! my Kingdom for a horse. Sh. Rich. III. Een paard, een paard, mijn koninkrijk voor een paard! Kreet van Richard op het punt van 't verliezen van den slag; had hij een paard, dan hoopte hij nog den slag te winnen.
| |
[A la baisse, à la hausse]
A la baisse, à la hausse (hand.) speculeeren, op de daling of rijzing der effecten of waren.
| |
[A la faveur des ombres de la nuit]
A la faveur des ombres de la nuit, begunstigd door de schaduwen van den nacht; Volt. Henriade in het verhaal van den dood van Coligny.
| |
[A la lanterne]
A la lanterne, (fr.) = aan de lantaren; vonnis tijdens de Fransche revolutie door de republikeinen uitgesproken en voltrokken, door den veroordeelde aan de over de straat gespannen lantaarntouwen op te hangen.
| |
| |
| |
[A little more than kin and less than kind]
A little more than kin and less than kind, Sh. Hamlet I. 2. Iets meer dan verwant en minder dan bevriend zegt Hamlet, waar hij spreekt van zijn tweeden vader, die zijn vader vermoordde en zijn moeder trouwde.
| |
[A l'oeuvre on connaît l'artisan]
A l'oeuvre on connaît l'artisan (fr.), (La Font. Les frelons et les mouches à miel) aan het werk kent men den werkman.
| |
[A nos moutons]
A nos moutons, Zie Pour revenir.
| |
[A quo verbo?]
A quo verbo? (lat.) Van welk woord?
| |
[A quoi bon?]
A quoi bon? oorspr. cui bono? een woord van Cassius door Cicero (Phil. II. 14; pro Milone XII. 32; pro Roscio Amerino XXX. 84 en XXXI. 86) vermeld; Cass. wilde nl., dat de rechters bij een moord zouden onderzoeken, tot wiens nut of voordeel de misdaad gepleegd was.
Wij vertalen ‘Waar is dat goed voor? Waartoe zou dat dienen?’
| |
[A propos de bottes]
A propos de bottes, afkorting van à propos de bottes, combien l'aune de ces fagots, van laarzen gesproken, wat kost de el van die takkenbossen; dus onzin en van daar het gebruik, om dit te zeggen, als iemand zonder eenige aanleiding van den hak op den tak springt.
| |
[A tous les coeurs bien-nés que la patrie est chère]
A tous les coeurs bien-nés que la patrie est chère, Volt. Tancrède III 1. De liefde tot zijn land is ieder aangeboren. Vond. Gijsbr. vs. 1894.
| |
[A vaincre sans péril on triomphe sans gloire.]
A vaincre sans péril on triomphe sans gloire. Corn. Le Cid. I 1. Wie zonder gevaar overwint, zegeviert zonder roem.
| |
[Aaf is dood]
Aaf is dood - het drinken is gedaan, dewijl de beurs leeg is, zinspeling op Aaf vrouwennaam uit ‘A voes is dood!’ van a voes, fr. à vous, vroeger de gewone groet bij het toebrengen van den beker.
| |
[Aalkast]
Aalkast (visch) = een achter eene sluis van een watermolen bevestigd traliewerk, waar aal en paling, door den vloed van zelf inloopen en niet meer uit kunnen.
| |
[Aalreep]
Aalreep (visch) = een, gewoonlijk des nachts, over de oppervlakte van het water gespannen touw, waaraan verschillende met aas voorziene vischhaken hangen, om aal en paling te vangen.
| |
[Aaltje (van mooi - zingen]
Aaltje (van mooi - zingen = lustig bier drinken, woordspeling op Aal, moutdrank of bier en Aal vrouwennaam.
| |
[Aanbidding (voortdurende]
Aanbidding (voortdurende broederschap, die zich ten doel stelt, Christus in het H. Sacrament voortdurend te aanbidden, door de verschillende dagen en uren van den dag onderling te verdeelen.
| |
[Aand, Awend]
Aand, Awend, (afr.), avond.
| |
[Aandeel (Het - van den leeuw]
Aandeel (Het - van den leeuw, - de onbeschaamd groote portie, die de sterkere zich uit hoofde van het recht van den sterkste toeëigent, ontleend aan AEsopus, Fabelen 147.
| |
[Aangebreide kousen]
Aangebreide kousen, schimpnaam voor de bewoners van Ureterp bij Beetsterzwaag, zeker eene bespotting van armoe.
| |
[Aangekleede boterham]
Aangekleede boterham, boterham met koek, kaas of vleesch, bij uitbreiding een eenvoudig avondpartijtje.
| |
[Aans]
Aans, (afr.) aanstonds.
| |
[Aans]
Aans, (afr.) (1) aanstonds, (2) misschien, soms, syn. dalk (uit dalik, dadelijk.) Vgl. v.d. overgang van beteekenis straks.
| |
[Aanschieten]
Aanschieten (jacht) = het raken maar niet dood schieten van het wild, waarop men heeft gemikt. - Overdrachtelijk heet aangeschoten iemand, die niet geheel dronken is, maar toch er iets van beet heeft.
| |
[Aanspreker]
Aanspreker, Amsterdamsche benaming voor lijkbezorger, groefbidder of bidder, of leedaanzegger.
De aanspreker was oorspronkelijk de gildeknecht, de bode, die ook bij den dood van een gildebroeder al de leden van 't gild moest aanspreken, dat is, hun het overlijden bekend maken en de begrafenispenningen afgeven. Het doen van eene aanzegging, van welken aard ook, heette aanspreken.
| |
| |
| |
[Aanspreekceêl]
Aanspreekceêl of cedul, lijst der personen, aan wie de dood van een vriend moest medegedeeld worden.
| |
[Aanspreekceeltje]
Aanspreekceeltje, begrafenisuitnoodiging in de 17e eeuw.
| |
[Aanteelbeeste, anteelbeeste]
Aanteelbeeste, anteelbeeste (afr.) beesten om aan te telen, fokvee.
| |
[Aap]
Aap, naam, die men soms geeft aan zijn schat, zijn bezitting in geldswaarde. Vandaar: den aap vlooien = het geld stelen. Misschien heeft aap deze beteekenis te danken aan het spreekwoord der 17e eeuw: ze zien op geen aap, die uit Oost-Indië komen, d.i. ze zijn niet karig, die rijk zijn.
| |
[Aap]
Aap (In den - gelogeerd, er slecht aan toe zijn.
| |
[Aap, wat heb je mooie jongen!]
Aap, wat heb je mooie jongen! uitdrukking van vleierij, 't eerst gebruikt door Reinaert den Vos, die uit vrees voor eene apin van hare vuile jongen zeide: (Rein. II 6548 vlg): ‘deus, hoe wel behaghen si mi! hoe lieflic sijn si ende hoe scone!’
| |
[Aapje]
Aapje, naam der straatvigilantes te Amsterdam, naar het aanvankelijk kakelbont costuum der koetsiers. De naam werd het eerst in de Portefeuille genoemd, en toen door het N.v.d.D. algemeen bekend en in Noord en Zuid besproken.
| |
[Aapjessnuif]
Aapjessnuif, sterke snuif met veel nieskruid tegen zinkings en verstoppingen in 't hoofd, naar uithangborden der tabaksverkoopers, waarop men vroeger dikwijls een aap vond, met een pijpje in den mond.
| |
[Aapstert]
Aapstert (afr.) knuppel, eind touw.
| |
[Aardappels]
Aardappels, spotnaam voor de inwoners van Nibbixwoude bij Hoorn.
| |
[Aardappelkappers]
Aardappelkappers, spotnaam voor de inwoners van Zaamslag.
| |
[Aardappelkop]
Aardappelkop, (afr.) Domoor, weetniet.
| |
[Aarddraad]
Aarddraad, (tlg.), draad, die van het toestel loopt naar het aardtouw (zie aldaar).
| |
[Aardmannetjes]
Aardmannetjes, bijzonder kleine personen, wezens uit de Germaansche fabelleer, die tot het geslacht der Alven of Elven behooren; de Duitsche Kobolds, gedienstige geesten, zie Kabouter.
| |
[Aardplaat]
Aardplaat, (tlg.), roodkoperen plaat, die met de eene pool der batterij verbonden en in vochtigen grond begraven wordt in de nabijheid van het telegraafkantoor, en waardoor de stroom tusschen twee correspondeerende kantoren kan circuleeren.
| |
[Aardstroomen]
Aardstroomen, (tlg.), onder den invloed van het Noorderlicht ontstaande magnetische stroomen, die den batterijstroom zoodanig verzwakken, dat alleen door wijziging der verbindingen het correspondeeren mogelijk is. In Europa komt dit verschijnsel hoofdzakelijk voor op lijnen, die van Noord-Oost naar Zuid-West loopen.
| |
[Aarig]
Aarig, (afr. en vl. belg.) zonderling, raar.
| |
[Aardtouw]
Aardtouw, (tlg.), een uit vele ineengedraaide koperdraden gevormd touw, dat eenerzijds met de verschillende toestellen en anderzijds met de aardplaat (z.a.) verbonden is.
| |
[Aardverbinding]
Aardverbinding, (tlg.), zie grondverbinding.
| |
[Aäron]
Aäron, man van het woord, die een man van de daad (een Mozes) ter zijde staat. Zoo noemt in Schimmel's Kaptein van de Lijfgarde de Bisschop van Salisbury zich den Aäron van Mozes, Willem III. De historische Mozes was ‘niet wel ter tale’. Exodus VI:29 en VII:2. De bekende verbinding Mozes en Aäron beteekent: Staat en Kerk. Van daar de naam der Mozes en Aäronsstraat tusschen Paleis en Nieuwe kerk te Amsterdam.
| |
[Aäronskelk]
Aäronskelk, (bloemnaam, door volksetymologie uit aronskelk, van 't Grieksch-Lat. aron = adderkruid.
| |
[Aartsbisschop]
Aartsbisschop (rk.), een bisschop, die niet slechts een eigen bisdom bestuurt, maar ook over andere bisschoppen in een bepaalde landstreek (kerkprovincie) oppergezag uitoefent; in sommige, zeer weinige gevallen heeft hij ook rechtsmacht over de andere bisschoppen van zijn kerkprovincie. Aarts in den Franschen vorm van het gr. archi = voornaamste.
| |
| |
| |
[Aartsbroederschap]
Aartsbroederschap (rk.), eene broederschap, waaraan de Paus de volmacht verleend heeft, andere broederschappen van den zelfden naam in zich op te nemen en aan deze de geestelijke voorrechten en aflaten, welke zij zelve bezit, mede te deelen.
| |
[Aartsdiaken]
Aartsdiaken, (rk.) Kerkelijke waardigheid, met afwisselend geregelde bediening en rechtsmacht.
| |
[Aartsengelen]
Aartsengelen, (r.k.) in de R.K. Kerk worden drie aartsengelen vereerd: de H. Michael, Gabriel en Raphael; de Isr. erkennen er zes of zeven (B. Henoch XX; B. Tobias XII). Drie daarvan zijn Gabriel (= almacht Gods), Michael (= wie is God gelijk), Raphael (= God geneest). Omtrent de namen der overige drie of vier heerscht verschil tusschen de geschriften, die van de engelen gewagen. Anderen noemen er vier, aldus omschreven: Gabriel, de engel der openbaring, die Gods raadsbesluiten schrijft; Michaël, de kampioen, die den strijd des geloofs strijdt; Azraël, de engel des doods en Azrafil, die de bazuin der opstanding zal blazen.
| |
[Aartsengel Michaël]
Aartsengel Michaël, bij R. Katholieken de Engelsche Koning Jacobus II († 1701) als de beschermer van hun geloof, naar den aartsengel van dien naam, beschermengel van het Joodsche volk, en in de Apocalypsis voorgesteld als de overwinnaar van den duivel.
| |
[Aartspriester]
Aartspriester, (rk.)
1o. | de oudste of de bekwaamste onder de priesters, door den Bisschop daartoe aangewezen. |
2o. | Ons land was vóór de herinstelling der bisschoppen verdeeld in verschillende aartspriesterschappen. De aartspriesters bestuurden toen, ieder in zijn gebied, de Kerk van Nederland onder de opperste leiding en het oppergezag van den Superior Missionis Hollandiae; deze waardigheid bekleedde in de laatste tijden, de pauselijke Internuntius. |
De titel der aartspriesters was Amplissimus Dominus.
| |
[Aas]
Aas, (op - staan - in het biljart of potspel - eenmaal aangeteekend zijn, van aas = het getal één.
| |
[Aas, (hij zoek]
Aas, (hij zoek - (afr.) hij zit ledig rond te gapen.
| |
[Aas]
Aas, de één op speelkaarten en dobbelsteenen. De Romeinen noemden de eenheid as. Vroeger was hier te lande aas de naam van 't kleinste gewicht, - waarmede men b.v. ook goud woog.
| |
[Aasvo'el, aasvoel]
Aasvo'el, aasvoel, (afr.) aasvogel, schelm.
| |
[Aasvoolnes]
Aasvoolnes, (afr.) vuilik.
| |
[AB-plank]
AB-plank, een houten bord met handvatsel onderaan, op welk bord de letters van het alphabet geschilderd of gesneden waren.
| |
[Ab-Actis]
Ab-Actis, (lat.) secretaris.
| |
[Abacus]
Abacus, telraam, waarvan elk ijzerdraad tien balletjes draagt. De tafel van vermenigvuldiging, uitgevonden door Pythagoras heette Abacus Pythagoricus.
| |
[Abacus]
Abacus, dekstuk van een kapiteel.
| |
[Abandon, Abandonnement]
Abandon, Abandonnement, (hand.) afstand, bij assurantiën, wanneer de verzekerde zijne rechten op de verzekerde maar onbruikbaar geworden goederen, tegen betaling der verzekerde som aan de assuradeurs afstaat.
| |
[Abandon]
Abandon, (hand.) afstand in het zeerecht, wanneer een der medereeders zich van zijne aansprakelijkheid voor de handelingen en verbintenissen van den schipper of den boekhouder der reederij ontslaat door afstand van zijn aandeel in het schip en de verdiende of nog te verdienen vrachtpenningen voor de onderneming, waarop de handelingen en verbintenissen, waarvoor men hem aansprakelijk wil stellen, betrekking hebben.
| |
[Abandonneeren]
Abandonneeren, afstaan, overlaten, overdragen, (zie Abandon); in het schaakspel: de partij gewonnen geven.
| |
[Abb.]
Abb. (muz.), voor abbassamento (di mano) de neerslag bij het maatslaan; abb. di voce, het laten dalen der stem
| |
[Abba, awwa]
Abba, awwa, (afr.) op de wijze der Hottentotten en Kaffers kleine kinderen op den rug dragen.
| |
[Abba]
Abba (Arameesch) vader; in Talmudische boeken als eeretitel voor leeraar, kerkvoogd. Vandaar het Lat. abbas, Fransch abbé, Ital. abbate, Ned. abt.
| |
| |
| |
[Abbandono]
Abbandono, (muz.) toewijding.
| |
[Abbellimento]
Abbellimento, (muz.) versiering.
| |
[Abbreviatuur]
Abbreviatuur, afkorting.
| |
[Abbreviatoren]
Abbreviatoren (rk.) vormen te Rome een college van elf prelaten in de pauselijke kanselarij, zoo genoemd, omdat zij met behulp van bepaalde afkortingen in het Schrift, uittreksels maken uit de ontvangen verzoekschriften. Zij maken ook ‘per extensum’ (in het uitgebreide) de concepten der Apostolische brieven.
Een andere klasse van Abbreviatoren (Abbreviatoren della Curia) vormt een ambt voor het bezorgen van eenige bullen; dit ambt bestaat uit den cardinaal protonotarius, den zoogenaamden abbreviatore della curia, een substituut en een secretaris.
| |
[Abbreviaturen]
Abbreviaturen, (muz.) afkortingen 1. repetitie-teeken of reprise; 2. de woorden bis of due volte; 3. herhaling-streep voor korte figuren; 4. cijfer aanwijzende het aantal maten rust; 5. het arpeggio (z. ald.); 6. het octaafteeken 8va....., aan 't eind... loco; 7. c. 8va... of 8) con (coll') ottava of con ottava bassa; 9. col basso, col violino enz; 10. Simile of segue, ook afkortingen in handschriften.
| |
[Abbrevieeren]
Abbrevieeren, verkorten, afkorten.
| |
[Abd-]
Abd- in Arabische persoonsnamen (Abd-allah, Abd-el-Kader) beteekent eigenlijk: dienaar van.
| |
[Abderiet]
Abderiet, een domme, een dwaas, naardien de burgers van Abdera in Thracië bespot werden, als bij ons die van Kampen, bij de Duitschers die van Schilda enz. - Groote geleerden als Demokritos, Protagoras, Anaxarchus e.a. waren echter aldaar geboren.
| |
[Abdiël]
Abdiël, lett. de dienaar Gods, de getrouwe engel, die Satan wederstond, toen deze de engelen tot opstand aanspoorde.
| |
[Abdy]
Abdy, klooster, waarvan een abt of eene abdis aan het hoofd staat.
| |
[Abdis]
Abdis, (r.k.) titel van de overste van een vrouwenklooster.
| |
[Abecedarium]
Abecedarium, (bijb.) spelboekje; gedicht waarvan de opvolgende regels of strophen met de letters van het alphabet aanvangen; hulpmiddel om de bijbelboeken, tien geboden enz. te onthouden.
| |
[Abecedarii psalmi]
Abecedarii psalmi, (r.k.), alphabetische psalmen, zoo ingericht, dat de verzen opvolgend beginnen met de letters van het alphabet.
| |
[Abel]
Abel, (hebr.) meerv. Abelim (Owel, Awelim) = rouwbedrijvende nabestaanden.
| |
[Ab hodierno]
Ab hodierno, (lat.) van heden af, van hodie = heden.
| |
[Abelardiseeren]
Abelardiseeren, - ontmannen, van Abelard, een beroemd geleerde der 12e eeuw († 1142) op wien de krankzinnige Fulbert, vader van Heloïse, deze bewerking met geweld deed toepassen.
| |
[Abencerragen]
Abencerragen, beroemd Moorsch gelacht in Granada.
| |
[Abi-]
Abi- (hebr) (Abi-melech, Abi-nadab, Abi-schai) en evenzoo
| |
[Aboe-]
Aboe- (ar.) (Aboe-Bekr, Aboe-l-walid, Aboe-l-ghazi) = vader van; of voornaam persoon.
Ook bij vrouwennamen (Abi-gaïl, Abi-Schag).
| |
[Abigaïl]
Abigaïl, een Engelsch kameniertje, afkomstig van Abigaïl Markham, die deze betrekking vervulde bij koningin Anna van Engeland en zulk een grooten invloed op haar verkreeg, dat zelfs de machtige Lady Churchhill, hertogin van Marlborough, voor haar het veld moest ruimen; daarnaar ook: een voorschoot of boezelaar, zooals kameniers dragen.
| |
[Ab igne ignem capere]
Ab igne ignem capere, het eene vuur aan het andere aansteken, ontleend aan Cicero's ‘De Officiis (Over de plichten) I, 16, waar van algemeene beleefdheden jegens iedereen sprake is, b.v. dat wij iedereen moeten toestaan aan ons vuur het hunne te ontsteken; wordt door rookende geleerden, als zij om ‘wat vuur’ verzoeken, wel eens aangehaald.
| |
[Ab initio]
Ab initio, (lat.) van den beginne af; van.....
| |
[Ab irato]
Ab irato, (lat.) in een oogenblik van toorn.
| |
[Ab instantia]
Ab instantia, (lat.) vrijspraak, waarbij het tegen den aangeklaagde bestaande vermoeden niet opgeheven is, zoodat het onderzoek later weer aangevangen kan worden.
| |
| |
| |
[Ab intestato]
Ab intestato, (lat.) zonder testament. Erven ab intestato is erven hij versterf.
| |
[Abiturientsexamen]
Abiturientsexamen, naam voor het eindexamen der gymnasia in Duitschland, gemaakt van abiturus (zullende weggaan).
| |
[Ab Jove principium!]
Ab Jove principium! (lat.) met God begonnen; de geestelijkheid vooraan! - Letterlijk: Met Jupiter zij ons begin! ontleend aan Virgilius' derde Ecloga, vs. 60 - gebruikelijk in den zin: laat ons met het voornaamste beginnen; eere wien eere toekomt.
| |
[Abnorm]
Abnorm of abnormaal, afwijkend van den regel, van norma = winkelhaak; vgl. onze zegswijze: niet in den haak.
| |
[Abolitie]
Abolitie, afschaffing, opheffing; het doen ophouden eener reeds begonnen strafvervolging.
| |
[Abolitionisten]
Abolitionisten, (amer.) voorstanders van de afschaffing (abolition) der slavernij in de Engelsche Koloniën en later in de V.S.
| |
[Abonnement]
Abonnement, inteekening, deelneming, vooruitbestelling.
| |
[Aborigines]
Aborigines, de oudst bekende inboorlingen van een land, in tegenstelling met de latere volkplanters of veroveraars.
| |
[Ab ovo]
Ab ovo, in de Arte poetica van Horatius komt ab ovo in den volgenden zin voor:
Nec gemino bellum Trojanum orditur ab ovo. (Vers 147). ‘Als gij den Trojaanschen oorlog verhaalt, begin dan niet met het tweelingsei, waaruit de schoone Helena is voortgekomen.’ Lett. en hij begint den Trojaanschen oorlog niet met de eieren. Beteekenis: haal een gebeurtenis, die gij vertelt, niet te diep op.
| |
[Ab ovo usque ad mala]
Ab ovo usque ad mala, van het ei tot de appelen, van het begin tot het einde. Een Romeinsche Coena (hoofdmaaltijd) bestond uit drie gedeelten. Het eerste prikkelde den eetlust en bracht hoofdzakelijk eieren met specerijen; het tweede was ‘het eigenlijk diner’; en het derde het dessert, waarbij mala, d.i. allerlei appels, peren, granaatappelen enz., het hoofdbestanddeel vormden.
| |
[Abracadabra]
Abracadabra, tooverspreuk, bestemd om op perkament geschreven aan een vlasdraad om den hals gedragen te worden als middel tegen koorts, kiespijn enz. In den vorm waarin de letters geplaatst werden herkent men het denkbeeld van minderen.
Ook komt de vorm voor als
dus met weglating telkens van een begin- letter.
Begrijpelijk, dat abracadabra nu ook beteekent onzin.
| |
[Abraham's borst]
Abraham's borst, zie Abraham's schoot.
| |
[Abrahams schoot]
Abrahams schoot of Abrahams borst (Luk. XVI:22). Aanduiding van eene plaats der rust en der eere, vooral die van den zalige na den dood.
Ontleend aan de gewoonte der ouden, om in halfliggende houding aan den disch te zitten, zoodat de een naar den ander overhelde. Boezem zou nog wel zoo juist vertaald zijn als schoot. In elk geval: aan 't hemelsch gastmaal aan te zitten, duidt blijde rust aan en daar naast Abraham geplaatst te zijn, hooge eer.
| |
[Abrammetje]
Abrammetje, (Hij speelt -, = hij zoekt zich te redden door de halve waarheid te zeggen; Abraham noemde veiligheidshalve zijne vrouw zijne zuster, ze was nl. zijne stiefzuster, maar hij zeide niet, dat zij zijne vrouw was.
| |
| |
| |
[Abraxassteenen]
Abraxassteenen, steenen, waarop zich eene figuur bevindt met de armen van een mensch, den kop van een haan en met slangvormige pooten, met een zweep in de rechter- en een krans in de linkerhand; van Abraxas, een mystischtheosophisch woord van Egyptischen oorsprong, dat ‘het heilige woord’ of ‘den gezegenden naam’ beteekent, door den gnostischen wijsgeer Basilides (130 v. Chr.) als den naam der geopenbaarde Godheid gebezigd. - Later hebben de Alchemisten het als een geheimzinnig woord in eere gehouden.
| |
[Abrupt]
Abrupt, afgebroken, onsamenhangend.
| |
[Absentismus]
Absentismus (ierl.) de regelmatige en gestadige afwezigheid der groote grondbezitters, die het beheer van hunne goederen vaak aan woekeraars en knevelaars overlaten: van absent = afwezig.
| |
[Absolute muziek]
Absolute muziek, muziek, die in geenerlei betrekking staat tot eenige andere kunst.
| |
[Absolutie]
Absolutie, (rk.).
1o. | de vergiffenis van zonden, die in de biecht door de woorden van den priester gegeven wordt; de woorden, door welke de priester in de biecht de zonden vergeeft. |
2o. | de kwijtschelding van kerkelijke straffen en ook de formule, waarmede deze geschonken wordt. |
3o. | de plechtigheid, welke in de R.K. kerk plaats heeft na een mis voor een overledene, als de priester de lijkbaar met wijwater besproeit enz. en eenige gebeden bidt of zingt. |
4o. | In het breviergebed het kapittel aan het slot van de primen en de korte gebeden in de metten, die met de benedicties den overgang van de psalmen tot de lessen vormen. |
5o. | generale absolutie, een volle aflaat, welke door den priester, onder zekere omstandigheden, (vooral aan stervenden) gegeven kan worden. |
| |
[Absolutiekruisen]
Absolutiekruisen, (rk.) kruisen van lood, met absolutieformules er op, die, in de middeneeuwen onder de overledenen in de doodkisten gelegd werden.
| |
[Absolutisten]
Absolutisten, de staatkundige partij, die de onbepaalde macht van den souverein voorstaat, en niet constitutioneele wetten en gezag.
| |
[Abt]
Abt, bij sommige kloosterorden de overste van één of meer kloosters, die het recht heeft, myter en staf te dragen; ook de voornaamste kluizenaars van de Egyptische woestijn, die in de eerste eeuwen der Kerk aldaar leerlingen om zich verzamelden. Zie abba. Het is hier te lande niet zooals in Frankrijk de naam, waarmede geestelijken worden aangesproken, gelijkstaande met Eerwaarde Heer.
| |
[Abtswouderboer]
Abtswouderboer (de), Huibert Cornsz. Poot, landman, te Abtswoude geboren.
| |
[Ab uno disce omnes]
Ab uno disce omnes, Zie Accipe etc. Verg. Crimine ab uno disce omnes. Virgilius Aeneis II. 65 sq. Leer allen kennen uit ééne misdaad. Gewoonlijk: ‘beoordeel naar dit eene individu de gansche soort’ of ‘beoordeel naar dit eene staaltje al het overige.’
| |
[Abusief, abusievelijk]
Abusief, abusievelijk, bij vergissing, bij misvatting.
| |
[Abusus non tollit usum]
Abusus non tollit usum, het misbruik heft het gebruik niet op (maakt het gebruik nog niet ongeoorloofd). (Aut. onbekend).
| |
[Abbé]
Abbé, titel, dien men in 't Fransch geeft aan R.K. geestelijken, die geen prelaat of ordensgeestelijken zijn. Een prelaat noemt men Monseigneur, een ordensgeestlijke Père of Mon Père. Abbé staat ongeveer gelijk met ons Eerwaarde Heer, maar is ook ons Hollandsch Abt, hoofd van een klooster.
| |
[Acacia]
Acacia, (en wel de Mimosa nilotica (Linn.)) is de boom, waarvan het hout, ‘Schittim-hout’, in den Bijbel vaak genoemd wordt, o.a. bij den tabernakel-bouw; de boom, dien de vrijmetselaren vooral hoog in eere houden.
| |
[Academie.]
Academie. 1. inrichting van hooger onderwijs; 2. Vereeniging of genootschap van geleerden ter bevordering van wetenschap; van Gr. Lat. Academia, oorspr. een met boomen beplante wandelplaats en gymnasium bij Athene, zoo genaamd naar zekeren Akademos.
| |
| |
| |
[Academie (Coster's]
Academie (Coster's gesticht in 1617 ter beoefening van kunsten en wetenschappen; later bijna uitsluitend van poëzie, vooral dramatische. Het blazoen was een bijenkorf, de zinspreuk was in onderschrift IJver, in randschrift: Fervet opus, redolentque thymo fragrantia mella. 1617. d.i. Het werk is druk aan den gang en de welriekende honig verspreidt den geur van den tijm.
| |
[Acanthus]
Acanthus, bladversiering van Korinthische en samengestelde zuilen. Callimachos verloor zijne dochter en zou een mand met bloemen op haar graf geplaatst hebben met een dakpan er op, teneinde ze niet door den wind te doen verwaaien. Toen hij daarna het graf bezocht, was een acanthus om de mand gegroeid. Dit trof den bouwmeester zoo, dat hij die versiering bij zijne bouwwerken aanbracht.
| |
[Acc.]
Acc. (lat.) voor accepi: ik heb ontvangen.
| |
[Accarezzevole]
Accarezzevole (muz.), vleiend, streelend (z.a.) lusingando; vgl.fr.caresse.
| |
[Accelerando]
Accelerando (muz.), versnellend.
| |
[Accentus]
Accentus (muz.), in het r.k. rituaal gezang (Gregoriaansch) de toon, waarop de priester en de altaardienaars zingen of reciteeren; tegengestelde van concentus, wat het koor zingt of voordraagt.
| |
[Acceptant]
Acceptant, degene, die aanneemt, eenen op hem getrokken wissel te voldoen.
| |
[Acceptatie, Accept]
Acceptatie, Accept, schriftelijke verklaring op den wissel gesteld van acceptant, dat hij den op hem getrokken wissel aanneemt, en de daarin genoemde som op den vervaldag aan den houder of toonder zal uitbetalen.
| |
[Accepteeren]
Accepteeren, zich tot betaling van een wissel verbinden door zijne handteekening daarop te zetten.
| |
[Accessit]
Accessit, tweede prijs of loffelijke vermelding; (lat.) van accedere, er bij komen, een toevoegsel.
| |
[Accessoir]
Accessoir, bijbehoorende zaak.
| |
[Acciaccatura]
Acciaccatura (muz.) fr. pincé etouffé verouderd, thans gelijkstaande met appaggiatura, korte voorslag voor eene noot.
| |
[Accidentalen, accidentiën]
Accidentalen, accidentiën, (muz.) teekens, die aanwijzen, dat een toon verhoogd of verlaagd wordt, of dat de verhoogde of verlaagde toon tot den oorspronkelijken wordt teruggebracht.
| |
[(Accipe nunc Danaum insidias, et crimine) ab uno
Disce omnes]
(Accipe nunc Danaum insidias, et crimine) ab uno
Disce omnes, (lat.) Virg. AEn. II vs. 64. Verneem nu de streken der Grieken, en leer uit een enkel schelmstuk hen allen kennen.
| |
[Accolade]
Accolade, (it.) omhelzing van lat. ad collum = aan of tegen den hals, maar in de middeleeuwen 't zelfde als het fr. colée of acolée, d.i. de ridderslag, die met het plat van het zwaard gewoonlijk driemaal op den nek van den aanstaanden knielenden ridder gegeven werd. In het Mnl. wordt accolade, acolée vertaald met halsslach.
| |
[Accommodeeren]
Accommodeeren, eene schikking, of overeenkomst treffen; in de oogheelkunst de lens van het oog wijzigen overeenkomstig den afstand.
| |
[Accompagnato]
Accompagnato, (muz.) voortdurende begeleiding van den zang, anders dan secco recitatief, waarbij alleen de harmonie kort aangegeven wordt.
| |
[Accoord]
Accoord, vergelijk; overeenkomst, tusschen den schuldenaar en zijne schuldeischers; onderhandsch om een faillissement te voorkomen; gerechtelijk om uit den staat van faillissement te geraken. (Gewoonlijk: akkoord).
| |
[Accordeer]
Accordeer, (afr.) = (1) eene overeenkomst sluiten, een vergelijk treffen, (2) overeenkomen met, gepast zijn, bijv. di man en vrou accordeer goet(eng.agree), de luch accordeer ni met my ni (eng. does not agree with me).
| |
[Accordeon]
Accordeon, muziekinstrument (eigenlijk zonder snaar).
| |
[Accordoir]
Accordoir, (muz.) stemhamer; vgl. accoord of akkoord.
| |
[Accrediteeren]
Accrediteeren, iemand bij eenen derde vertrouwen en crediet bezorgen of openen; - iemand bij volmacht vertrouwen doen schenken, of aanbevelen.
| |
[Accreditief]
Accreditief, z. Credietbrief.
| |
| |
| |
[Accrescendo]
Accrescendo, (muz.) meer gebruikelijk is crescendo = toenemend of aangroeiend nl. in kracht.
| |
[Ach, du lieber Augustin]
Ach, du lieber Augustin, lied, van den volkszanger Max Augustin in 1697, toen de pest te Weenen heerschte. Uitroep van schrik of teleurstelling.
| |
[Achates]
Achates, de trouwe vriend van Aeneas, vandaar trouwe metgezel en strijdgenoot = trouwe Achates.
| |
[Achelen]
Achelen, (isr.) eten (van hebr. achel = eten).
| |
[Acheron]
Acheron, de lijdensstroom; een van de vijf rivieren der onderwereld.
| |
[Achi-]
Achi- in Hebreeuwsche persoonsnamen (Achi-melech, Achi-maäts, Achi-tofel)bet. eig. broeder van
| |
[Achilles]
Achilles, zoon van Peleus, de bekende held der Ilias, en bij Homerus genaamd de snelvoetige.
Van daar Achilles, de bijnaam der aansprekers, om hun hard loopen.
| |
[Achilles]
Achilles, naar dezen Griekschen held uit den Trojaanschen oorlog, om zijne vlugheid vermaard, heet in de logica de valsche sluitrede, volgens welke men bewijst, dat een langzaam voortgaande schildpad, die een klein eind wegs vooruit is, telkens de helft ingehaald wordende inhalende nimmer door een ander zoo snel als Achilles loopend voorwerp kan ingehaald worden, omdat de afstand, ofschoon ook tot steeds kleinere gedeelten gebracht, nooit geheel kan verdwijnen.
| |
[Achilles]
Achilles, de Romeinsche: Sicinius Dentatus. (405 v.C.); de Engelsche: de Hertog van Wellington (1769-1852.); de Duitsche: Albert, keurvorst van Brandenburg. (1414-1486).
| |
[Achilleshiel]
Achilleshiel, zwak punt in iemands karakter of zedelijkheid, ook in een betoog of een stelsel, naar den hiel van den Griekschen held Achilles, het eenige kwetsbare deel aan het lichaam van den held. Zijne moeder Thetis namelijk dompelde haar zoon in den Styx om hem onkwetsbaar te maken, - 't geen haar gelukte met uitzondering van den hiel, waarbij zij het kind vasthield.
| |
[Achillespees]
Achillespees, het peesachtig uiteinde der kuitspieren (bij den mensch), dat deze met den hiel verbindt; zie Achilleshiel.
| |
[Achitophels raad]
Achitophels raad, raad, dien het gevaarlijk is op te volgen.
II. Sam. XVI en XVII.
| |
[Achten]
Achten (Stuk van - geldstuk uit de 16e eeuw, ter waarde van acht schellingen.
| |
[Acme]
Acme, (gr.) een punt; snede: het toppunt.
| |
[Achtentwintig]
Achtentwintig, zilveren muntstuk van 28 stuivers, ook wel goudgulden geheeten, geslagen in de zeven provincien in sommige steden tusschen 1600 en 1704. De goede waren nog met een stempeltje voorzien. Van daar de sprw. Zij is gestempeld of de klop is er op voor eene 28-jarige maagd.
| |
[Achterkasteel]
Achterkasteel, (id. voorkasteel) op den voor- en achtersteven der middeleeuwsche oorlogsschepen hooge versterkingen met torens en kanteelen voorzien, waarin boogschutters geplaatst waren.
| |
[Achterlaaiers]
Achterlaaiers (afr.), pandjas, lange jas.
| |
[Achterlader]
Achterlader = het geweer, waarbij de patronen achter in den loop worden gedaan, in tegenstelling met den tromplader, waarbij kruit, prop en hagel van voren in den loop worden geladen en met den laadstok vastgestampt.
| |
[Achterlosig]
Achterlosig (afr.) nalatig.
| |
[Achtermekaar]
Achtermekaar, (afr.) bijw. en adj. ‘'n achtermekaar (flinke) kerel’, ‘dit gaat net achtermekaar’, 't gaat goed, het is alsof het van een leiendakje loopt, ‘hij praatachtermekaar’, hij spreekt zeer vlot.
| |
[Achterwiel]
Achterwiel, volksbenaming voor het 2½ Guldenstuk, met bijgedachte aan de achterste, grootste wielen van een rijtuig; de gulden heet dan voorwiel of wiel, ook pop naar den ouden stempel met het beeld der vrijheid; daarom voorheen stokmannetje thans ook kopstuk.
| |
[Achterwinkel]
Achterwinkel, oud, voor schuilhoek; eerste beteekenis van winkel=hoek.
| |
[Achtermiddag]
Achtermiddag, (scheepst.) de wacht aan boord van 12 uur 'smiddags tot 4 uur.
| |
| |
| |
[Achtkante boer]
Achtkante boer, een beruchte dief en inbreker uit het laatst der 17e eeuw, wiens geraamte naast andere curiositeiten op de voormalige snijkamer te Amsterdam te kijk was. Hij was vermaard om zijne verbazende sprongen, zooals over de Goudsbloemgracht te Amsterdam met eene vrouw in zijn arm en van den oever op eene voorbijvarende trekschuit in den Vaartschen Rijn. De schrik voor zijn naam verbreidde zich door het geheele land. Hij maakte den weg tusschen Utrecht en Vreeswijk onveilig; hij stal in den Haag bij den vader van het Oude-mannenhuis een bed en een zak guldens en gaf ze aan eene arme weduwe ten geschenke. Vandaar het sprw.: ‘hij doet als de achtkante boer: hij steelt het bij den een en brengt het bij den ander.’ Zooals het met vele ‘groote’ mannen gaat: veel, wat van hem verhaald wordt, behoort tot het leven en de daden van anderen. Een flinke kerel noemde men ‘een vierkante kerel,’ maar hij was dubbel vierkant, dat is: achtkant.
| |
[Acide Witse et excipe pryzia]
Acide Witse et excipe pryzia in plaats van Accede Witse, et accipe praemium = tree nader Witse en ontvang een prijs. (Acide = zuur). (Camera Obscura).
| |
[Acolyt]
Acolyt (rk.), hij, die de laatste en hoogste der vier mindere orden ontvangen heeft, welke het subdiakonaat voorafgaan. Zijn ambt is den subdiaken en diaken te volgen en bij te staan, licht aansteken, wierook dragen, wijn en water gereed zetten; tot teeken zijner waardigheid ontvangt hij bij zijn wijding kandelaar, wierookvat en ampullen.
| |
[Acolyten]
Acolyten, helpers, trawanten, volgelingen, vaak in ongunstigen zin gebezigd; van gr. Acolyt, ook: van gr. akolouthos, lat. acoluth, naam voor een soort van ondergeschikte kerkdienaars, in de 3e eeuw aangesteld om de priesters en bisschoppen ter zijde te staan.
| |
[Aconiet]
Aconiet, vergiftige plant, ontstaan uit het schuim van den helhond Cerberus, toen Herakles hem de keel dichtkneep, om toegang te hebben tot de onderwereld.
| |
[Aconte]
Aconte, op afrekening, in mindering van rekening.
| |
[A costi]
A costi, in uwe stad, in de plaats naar welke geschreven wordt.
| |
[Acquit]
Acquit (bill.), het uit- of opzetten van een bal; ook de plaats, waar de bal gezet wordt.
| |
[Acquit, pr. Acquit]
Acquit, pr. Acquit, voldaan, vooral bij wissels en acceptatiën.
| |
[Acrostichon]
Acrostichon, vers, waarvan de eerste letters der opvolgende regels een woord vormen. Het woord werd het eerst toegepast op de verzen der Erythraeïsche Sybilla op bladeren geschreven. Wanneer de bladeren waren gesorteerd en in orde gelegd, maakten de eerste letters altijd een woord.
| |
[Actaeon]
Actaeon, vereerder van vrouwelijk schoon, van Actaeon (Grieksche mythologie) beroemd jager, die eens de badende Artemis (Diana) begluurde en door haar tot straf in een hert veranderd werd.
| |
[Actaeoniseeren]
Actaeoniseeren, horens opzetten, tot horendrager maken.
| |
[Acta est fabula]
Acta est fabula, (lat.) de klucht is gespeeld. Laatste woorden van keizer Augustus op zijn doodbed. Ook Rabelais zou stervende gezegd hebben: La farce est jouée.
| |
[Acta Martyrum]
Acta Martyrum (rk.), de gerechtelijke protocollen over het verhoor, de veroordeeling en het lijden der christelijke martelaren; verder alle schriftelijke opteekeningen over het leven en lijden der Christelijke martelaren.
| |
[Acta Sanctorum]
Acta Sanctorum (rk.), biographische lijst van heiligen; vooral het door de Jesuiten in de 17e eeuw begonnen reuzenwerk, waarin de levens der heiligen, met opneming van alle authentieke stukken, uitvoerig beschreven zijn. (Zie Bollandisten.)
| |
[Acte]
Acte, (gew. Akte), een geschrift strekkende tot bewijs van eene overeenkomst of andere rechtshandeling.
| |
[Actie]
Actie, aandeelbewijs, waardoor men deelhebber wordt van de een of andere onderneming voor het bedrag, dat op de actie staat uitgedrukt.
| |
[Actiebeurs]
Actiebeurs, hoofdzetel van den effectenhandel.
| |
| |
| |
[Actieboef]
Actieboef, een man, die slechte aandeelen voor goede ter markt brengt.
| |
[Actief, Activa]
Actief, Activa, het gezamenlijk bedrag van hetgeen men aan roerende en onroerende goederen, contant geld, wissels en uitstaande schuldvorderingen bezit.
| |
[Actief-schulden]
Actief-schulden, de uitstaande vorderingen.
| |
[Actie-handel]
Actie-handel, in- en verkoop van actiën of aandeelen; de actiehandel (bij uitnemendheid) was die in de dagen van John Law, begin der 18e eeuw.
| |
[Actie-hoven]
Actie-hoven, buitenplaats tusschen Rotterdam en Gouda van den, in den actiënhandel rijk geworden, Robert Hennebo.
| |
[Actie-kegelspel]
Actie-kegelspel, ruitennegen in ‘het kaartspel van Momus,’ waar Law koning van is.
| |
[Actienar]
Actienar, hij, die alles op 't spel zet, om geld te winnen.
| |
[Actietijd]
Actietijd, windhandel in 1720.
| |
[Actionisten]
Actionisten, handelaars in aandeelen, bepaaldelijk de mannen van 1720, die handelden in de actiën van John Law.
| |
[Actionistische kaarten]
Actionistische kaarten, twee kaartspellen, elk op een vel in plano, waarin de windhandel van 1720 bespottelijk wordt voorgesteld.
| |
[Actum ut supra]
Actum ut supra, (lat.) gedaan als boven.
| |
[A.d.]
A.d. (lat.) ante diem = voor den (bepaalden) dag.
| |
[A dato]
A dato, van heden af, van den dag der afgifte.
| |
[Ad absurdum]
Ad absurdum, (lat.) door of in het ongerijmde, het bewijs van eene waarheid door het bewijs, dat het tegengestelde ongerijmd is.
| |
[Ad altiora]
Ad altiora = tot hoogere dingen nam. bevorderd worden.
| |
[Ad calendas Graecas]
Ad calendas Graecas, de eerste dag der maand heette bij de Romeinen calendae en van dien dag telden zij terug om de laatste dagen der vorige maand aan te duiden. De Grieken duidden den tijd op een andere wijze aan en kenden dus geen calendae; vandaar ad calendas Graecas = op de Grieksche kalenden, d.i. op St. Jutmis, nooit. Volgens Suetonius afkomstig van Keizer Augustus.
| |
[Adagio]
Adagio (muz.) langzaam.
| |
[Adagium]
Adagium, (lat.) een spreekwoord.
| |
[Adam]
Adam (hebr.), naam van den eersten uit stof des aardbodems gevormden mensch, want Adama (Hebr.), beteekent aardbodem, waarvan de stam rood zijn beteekent.
| |
[Adam, de oude]
Adam, de oude de zonde, neiging tot boosheid, Adam voorgesteld als de man, die de zonde in de wereld bracht.
| |
[De tweede Adam; de nieuwe Adam]
De tweede Adam; de nieuwe Adam enz. Jezus Christus, gedacht als tweede hoofd der menschheid, na Adam, die het eerste hoofd er van was.
| |
[Adam]
Adam, een trouwe oude bediende. Het karakter is ontleend aan Shakespeare's blijspel ‘As you like it,’ waar de oude knecht, die de familie drie en zestig jaar diende, aanbiedt Oliver op zijn vlucht te vergezellen en zijne zuinig bewaarde spaarpenningen - een 500 kronen - met hem te deelen.
| |
[Adam's aarde]
Adam's aarde, gewone roode aarde van hebr. Adam = mensch en Adama = aarde, waarvan de stam rood zijn beteekent.
| |
[Adam's appel]
Adam's appel, noemt men soms den Ethrog of ceder-appel, die tot de vier plantsoorten behoort, welke elk jaar op het Loofhuttenfeest (overeenkomstig Levit. XXIII, 40) door de Israëlieten worden aangeschaft tot het houden van kerkelijke ceremoniën. Die naam Adam's appel spruit voort uit de legende, dat de verboden vrucht, door Adam en Eva in het paradijs genuttigd, een Ethrog was, en een stuk daarvan hem in de keel bleef steken. Daarom heet ook het vooruitstekend strottenhoofd: Adam's appel.
| |
[Adam's brug]
Adam's brug, reeks van ondiepten en rotsklippen tusschen Ceylon en Voor-Indië. De naam is afkomstig van de overlevering, dat Adam van Ceylon uitgaande over deze bij ebbe het vasteland bereikte.
| |
| |
| |
[Adam's piek]
Adam's piek, port. Pico de Adam, berg op Ceylon, door de Arabieren aldus genoemd, omdat zij beweren, dat Adam zijne verdrijving uit het Paradijs betreurde en zoolang op een been bleef staan, tot God hem vergiffenis schonk. In de rotsen wordt de 5 voet lange en 2 voet breede voet nog aangewezen. Bij de inboorlingen heet de top Samanála of Sripada = top met den heiligen voet, omdat zij den voetstap voor dien van Boeddha houden. De Europeanen namen den naam van de Portugeezen en deze van de Arabieren over.
| |
[Adams-gild]
Adams-gild, de tuinlieden naar Adam hun patroon, dien men als den eersten tuinman beschouwt; ook: gilde der appel- en fruitverkoopers. Zie Adamsappel.
| |
[Adamsvork]
Adamsvork = vingers. Eten met de Adamsvorken.
| |
[Adamieten]
Adamieten, eene sekte van dwepers, die zich in de 15e en 16e eeuw over Bohemen en Moravië verspreidde. De stichter (in 1400) was een man, die zich ‘Zoon van God’ noemde. Hij beweerde, dat hij de menschen tot hun oorspronkelijken staat van onschuld moest terug brengen. Daarom droegen ze geen kleeren, de vrouwen waren aan allen gemeen en alle handelingen waren gelijk, er was geen goed of kwaad. (Zie Naaktloopers).
| |
[Adamieten]
Adamieten, (amer.) aanhangers van John Quincy Adams, 10e pres. der V.S. (1821-1832). Zie ‘Jacksonieten’.
| |
[Adat]
Adat, (mal.) de gewoonte, het gebruik. Op Java heet adat, wat sedert 16 jaren bestaan heeft.
| |
[Ad augusta per angusta]
Ad augusta per angusta, (lat.) tot den hoogsten rang langs smalle wegen; het kost veel moeite een eervolle plaats te verwerven.
| |
[Adderengebroedsel]
Adderengebroedsel, boosaardige, gevaarlijke menschen.
| |
[Ad depositum]
Ad depositum, ter bewaring, nedergelegd, gedeponeerd.
| |
[Addisonsche ziekte]
Addisonsche ziekte, ongesteldheid die zich openbaart in een donkere of gebronsde kleur der huid, zwakheid van gestel en een ontaarding der bijnieren; naar den Engelschen geneesheer Addison, die ze het eerst beschreven heeft.
| |
[Addolorato]
Addolorato, (muz.) weemoedig; vgl. fr. douleur.
| |
[Adelaar]
Adelaar, (herald.) met twee koppen, zinnebeeld van het O. en W. Romeinsche rijk, altijd zwart in gouden veld.
| |
[Adem]
Adem, (isr.) = schoonzoon (hgd. Eidam.)
| |
[Adelstamskruis]
Adelstamskruis, (herald.) = klaverkruis, het veldteeken van den Angelsaksischen koning Adelstan, die de Denen verdreef en de Schotten over de grenzen joeg.
| |
[Adept]
Adept, iemand, die het gevonden heeft (van lat. adeptus). Bij de Alchemisten heette adeptus elk, die beweerde het levens-elixer of den steen der wijzen ‘gevonden’ te hebben.
| |
[Ad fundum]
Ad fundum, (stud.) = tot den bodem toe! Aanmaning om het glas leeg te drinken.
| |
[Adgio, ado]
Adgio, ado, (muz.)verk. voor adagio.
| |
[Adhaesie]
Adhaesie, (phys.) aankleving, fig. erkenning van een staat van zaken, toetreding tot eene overeenkomst.
| |
[Ad hoc]
Ad hoc, (lat.) = tot dit (bijzonder doel) of ten deze.
| |
[Adhuc stat]
Adhuc stat, (lat.) nog staat zij; maçonniek motto onder een halfgebroken zuil.
| |
[Adhuc sub judice lis est]
Adhuc sub judice lis est, ook: Grammatici certant et adhuc sub judice lis est. Horatius Epistola ad Pisones 78. De geleerden strijden er over en het twistpunt is nog niet beslecht.
| |
[Adhuc tua messis in herba est]
Adhuc tua messis in herba est, Ovidius Heroides 16 (17) 263. Uw oogst staat nog in den halm. Er moet nog heel wat gebeuren, eer gij klaar zijt.
| |
[Adiaphoristische strijd]
Adiaphoristische strijd (der 16e eeuw). Na het Augsburgsche Interim (= wapenstilstand op godgeleerd gebied) in 1548, besloten de Protestantsche theologen te Leipzig vergaderd (Dec. 1548) dat men in zoogenoemde onverschillige zaken adiaphora geheeten, (als bv. de inrichting der Godsdienstoefeningen, de Latijnsche gezangen, oorbiecht, laatste oliesel,) eenige toegevendheid zou gebruiken. Dit woord adiaphora (gr.) werd het eerst gebezigd in een strijd op zedekundig gebied tusschen Epicurus (341-270 v.C.) en de Stoïcijnen.
| |
| |
| |
[Adieu]
Adieu, vaarwel, verkorting van à Dieu: (‘Ik beveel u) aan God.’
| |
[Ad hajos]
Ad hajos, (stud.) naar de haaien.
| |
[Ad infinitum]
Ad infinitum, (lat.) tot in het oneindige.
| |
[Ad interim]
Ad interim, (lat.) tusschenbeide, in afwachting; meestal: tijdelijk.
| |
[Adi pati]
Adi pati of Raden Adi pati, titel van een Indisch inlandsch hoofd; Pangéran is een hoogere en Tommongong een lagere titel.
| |
[Adirato]
Adirato, (muz.) toornig.
| |
[Adjudicieeren]
Adjudicieeren, gerechtelijk toewijzen.
| |
[Adjunct]
Adjunct, ambtenaar van lageren rang, aan een hoogeren toegevoegd om dien te helpen of te vervangen.
| |
[Adjustage]
Adjustage, het vaststellen van het juiste gewicht, gelijk of effen maken bijv. van balansen.
| |
[Ad libitum]
Ad libitum, (lat.) naar believen. Een bovenschrift of aanwijzing in de muziek, dat de maat of een gedeelte van het accompagnement naar goedvinden van den executant kan ingericht worden.
| |
[Ad majorem Dei gloriam]
Ad majorem Dei gloriam, = Ter meerdere eere Gods: motto van de Societeit van Jezus of de Jezuieten.
| |
[Admirant]
Admirant, Spaansche naam voor generaal bij de zeemacht.
| |
[Ad modum Minelli]
Ad modum Minelli, (lat.) naar de methode van Minellius, den in 1683 overleden rector van het. Erasmiaansch gymnasium te Rotterdam; uitgaven van klassieken met woordelijke vertaling, waardoor den leerling niets te denken overbleef.
| |
[Adnotationes in margine]
Adnotationes in margine, (lat.) aanteekeningen op den rand der bladzijde, kantteekeningen.
| |
[Admiraal]
Admiraal, gevormd van Amir-al-ma, bevelhebber der zee, Amir-al-Omra bevelhebber van 't leger.
| |
[Admiraal (de - heeft geschoten:]
Admiraal (de - heeft geschoten: de gastheer heeft zijn glas opgenomen, en daardoor het sein gegeven; van het wachtschot van het Admiraalschip, 's morgens en 's avonds sein gevende. Ook in een gevecht geeft het Admiraalschip het sein om te beginnen.
| |
[Admiraalschap zeilen. (In]
Admiraalschap zeilen. (In - In de 15e eeuw werd voorgeschreven, dat wegens het gevaar van kapers, de koopvaarders bij elkander moesten blijven, en niet elkander vooruit mochten zeilen om het eerst op de markt te zijn. Er werden vier Admiraals en vier Onder-Admiraals benoemd, wier schepen zonder lading en geheel ten oorloge toegerust moesten zijn. Twee Admiraalschepen moesten vooraan, twee achteraan blijven. Deze wijze van zeilen, door de voorzichtigheid geboden, heette in Admiraalschap zeilen. Wat eerst ernst, hoog noodig was, werd later spelevarend nagevolgd.
Zie 't volgende artikel.
| |
[Admiraalzeilen]
Admiraalzeilen, een zeilwedstrijd der 17e-eeuwsche Amsterdammers en Rotterdammers, eens in 't jaar. Hij, die 't won, heette de Admiraal.
Later veranderde deze wedstrijd in een luisterrijk spelevaren, een zeilen in Admiraalschap, dat te Amsterdam tot in de tweede helft der 19e eeuw voortgezet werd en bij het volk den naam van Admiraalzeilen bleef behouden. De titel van Admiraal werd toen niet meer afhankelijk gesteld van een' wedstrijd, maar geschonken aan den rijksten en edelsten der deelnemers.
| |
[Admiraliteit]
Admiraliteit, het zeegerecht; de zeekrijgsraad.
| |
[Admittitur]
Admittitur, (hand.) het wordt toegelaten; verklaring van toestemming, goedkeuring of inwilliging.
| |
[Admonitie]
Admonitie, (hand.) aanmaning, herinnering.
| |
[Ad nauseam usque]
Ad nauseam usque, (lat.) tot walgens toe.
| |
[Ad notam]
Ad notam, (lat. nota = teeken) ter opmerking; daarom ad notam nemen, ergens op gaan letten.
| |
[Ad oculos]
Ad oculos, (lat.) voor oogen (nam. bewijzen) blijkbaar, duidelijk in het oogloopend bewijzen.
| |
| |
| |
[Adonai]
Adonai, (hebr.) letterlijk: Mijne Heeren! deze meervoudsvorm wordt enkelvoudig gebruikt bij het spreken tot God. - Daar de Israëlieten den geschreven naam Gods(J-H-V-H)niet mogen uitspreken, zoo zeggen zij steeds in plaats daarvan het woord Adonai = Heere.
En om ook dien naam niet onnoodig uit te spreken, wordt vaak daarvoor gezegd Ado-Schem dat is: Ado... en hoe verder de naam Gods is (Schem, Hebr. = naam.
| |
[Adonis]
Adonis, een jongeling, die om zijn ongemeene schoonheid door Venus werd bemind; daarom noemt men spottend een erg mooi jonkman een adonis.
| |
[Adoniseeren]
Adoniseeren, mooi maken, vgl. Adonis.
| |
[Adonisfeest]
Adonisfeest, feest gevierd ter eere van den schoonen, jongeling door Venus bemind en bij ongeluk gedood, met luid vrouwengejammer.
| |
[Adonis-tuin]
Adonis-tuin, een waardeloos speelgoed; iets zeer vergankelijks; zinspeling op de venkel- en latuwpotten, die voor het jaarlijksche Adonisfeest gebruikt en den volgenden dag weggeworpen werden.
| |
[Adonisch vers]
Adonisch vers (een - bestaat uit een dactylus (ééne lange lettergreep door twee korte gevolgd - ◡ ◡) en uit een spondaeus (twee lange lettergrepen - -) of trochaeus (een lange lettergreep gevolgd door een korte - ◡); naar de liederen, die bij de Adonisfeesten (Adonia) gezongen werden ter eere van Adonis (z.a.)
| |
[Ad patres]
Ad patres, (lat.) tot (zijne) vaderen (verzameld) d.i. overleden.
| |
[Ad perpetuam memoriam]
Ad perpetuam memoriam, ter eeuwige gedachtenis.
| |
[Ad pias causas]
Ad pias causas of
Ad pios usus, (lat.) tot vrome doeleinden, ook schertsend van nietswaardige papieren gezegd, die op een moeielijk te noemen plaatst terecht komen.
| |
[Ad referendum]
Ad referendum, (hand.) afhankelijk maken van de beslissing eens volmachtgevers.
| |
[Adrastea]
Adrastea, (gr.)bij de Rom. Nemesis lett. de onontvluchtbare, de godin der wraak of wedervergelding.
| |
[Adrittura]
Adrittura, samentrekking van adirittura, rechtstreeks, onmiddelijk (bij wissels).
| |
[Ad turpia nemo obligatur]
Ad turpia nemo obligatur, (lat.) tot het schandelijke is niemand verplicht.
| |
[Adulatio]
Adulatio, kruipende vereering der vorsten. Zij bestond hierin, dat men zich met het aangezicht ter aarde wierp en den grond kuste.
| |
[Adulteratie]
Adulteratie, vervalsching.
| |
[Ad usum Delphini]
Ad usum Delphini, (lat.) ten gebruike van den Dauphijn, wordt gezegd van de gezuiverde edities der klassieken, die van de aanstootelijke passages moesten ontdaan zijn, vóór dat zij den Dauphijn (zoon van Lod.XIV) bij zijn studiën werden in handen gegeven. Wordt thans nog gezegd van alle pasklaar gemaakte boeken, verhalen, berichten enz.
| |
[Ad valorem]
Ad valorem, (lat.) volgens den prijs. Sommige inkomende rechten wisselen af naar de waarde der ingevoerde goederen. Wordt recht ad valorem geëischt dan betaalt men van een duurder artikel meer dan van dezelfde hoeveelheid eener goedkoopere soort.
| |
[Ad valvas academicas]
Ad valvas academicas, (lat.) op de deuren, of borden waar de academische afkondigingen plaats vinden.
| |
[Advenant]
Advenant, naar, naar gelang; meestal navenant.
| |
[Advent, Adventus Domini]
Advent, Adventus Domini, d.i. de komst des Heeren, de jaarlijks wederkeerende tijd van voorbereiding tot het Kerstfeest, beginnend op den 4den Zondag, voor het Kerstfeest. Bij de Grieken 40 dagen vóór Kerstmis.
| |
[Adversaria]
Adversaria, (d.i.: -scripta), aanteekenboek of journaal, waarin men voorloopig ontvangsten en uitgaven opteekende om ze later in het kasboek (tabulae of codex accepti et expensi) over te brengen. Voorts: boek van aanteekeningen (van allerlei aard).
| |
[Advies]
Advies, bericht, mededeeling, aankondiging; bij wissels met of zonder advies, is, dat de betrokkene van de úitgifte van dien wissel al of geen bericht van den trekker ontvangt.
| |
[Advocaten v.d.H. Petrus]
Advocaten v.d.H. Petrus, vereeniging van rechtsgeleerden opgericht bij het 50-jarige Bisschopsjubilé van Pius IX om het katholiek geloof en de rechten van den apostolischen Stoel te verdedigen. Tot eerelid worden ook anderen dan rechtsgeleerden benoemd.
| |
| |
| |
[Advocatus]
Advocatus, (rom.) iemand, die bij een rechtsgeding ten behoeve van een der partijen tegenwoordig is, niet om te pleiten, maar om door zijne aanwezigheid eenigen invloed uit te oefenen en, zoo noodig, raad te geven. De pleiters werden causarum patroni geheeten. Onder de keizers verdween dit onderscheid.
| |
[Advocatus Dei]
Advocatus Dei - Gods-advocaat, en Advocatus diaboli - duivelsadvocaat, namen der personen, die bij heiligverklaring in de R.K. Kerk vóór en tegen de canonisatie pleiten.
In de middeleeuwsche letterkunde Mascaroen, die in naam der duivelen in het zoogenaamde Satansproces tegen Maria, advocaat der menschen, pleit.
| |
[Advokaat, Advocaat]
Advokaat, Advocaat of Advocatenborrel, morgendrank, zoo genoemd, omdat hij een zacht smeersel voor de keel is, zeer geschikt voor menschen, die veel moeten spreken, dus vooral voor advocaten.
| |
[Aediles]
Aediles, Romeinsche opzichters over gebouwen, marktprijzen, korenmagazijnen en openbare spelen.
| |
[Aegis]
Aegis, ik werp mijn Aegis over u, d.i. mijne bescherming. Zoo heette Jupiters schild, door Vulkaan vervaardigd en het symbool van ‘Goddelijke bescherming’.
| |
[Aeneis]
Aeneis, het episch gedicht van Virgilius, waarin Aeneas de held is.
| |
[Aeolodicon]
Aeolodicon, muziekinstrument in de 17e eeuw door een Jezuiet, Kircher, uitgevonden; de tonen worden voortgebracht door het blazen van den wind tegen verticaal gespannen snaren.
| |
[Aeolus-grotten]
Aeolus-grotten of windgrotten, openingen in de aarde of in bergwanden, waar een zoo sterke luchtstroom doorheen gaat, - des zomers naar buiten en des winters naar binnen, - dat daardoor een zeer merkbaar ruischend of huilend geluid wordt veroorzaakt; - naar Aeolus, den god der winden.
| |
[Aeolus]
Aeolus, de god van den wind. Aeoolsche harp, de windharp, doos met overgespannen snaren; zoo geplaatst, dat een luchtstroom, die langs de snaren gaat, er muzikale geluiden aan ontlokt.
| |
[Aequivalent]
Aequivalent, dezelfde waarde, geheele schadeloosstelling.
| |
[Aequivalent]
Aequivalent, directe gemeente-belasting te Amsterdam voor de invoering der inkomstenbelasting, als aequivalent voor den afgeschaften accijns op het gemaal.
| |
[Aequivalents pariteit]
Aequivalents pariteit, de gelijkheid van de munten en wissels op verschillende handelsplaatsen.
| |
[Aera]
Aera = tijdperk, tijdrekening.
De voornaamste Aeras zijn:
Die van Konstantinopel beg. A.M. 5500 |
Die van Alexandrie beg. V.C. 5492 |
Die der Joden beg. V.C. 3700 |
Die van de Olympiaden beg. V.C. 776 |
Die van Rome (A.U.C.) beg. V.C. 753 |
Die van Julianus beg. V.C. 45 |
Die der Christenen beg. A.D. 0 |
De Hegira beg. A.D. 622 |
Die van IJezdegird (Perzische) A.D. 632 |
| |
[Aere perennius, (Exigi monumentum]
Aere perennius, (Exigi monumentum - Ik heb een gedenkteeken opgericht duurzamer dan brons Horatius Ode XXX, Lib. III.
| |
[Aes]
Aes is oorspronkelijk kopererts en wat daar van vervaardigd is; ook het uit koper en tin gemengde brons heet Aes, later in het algemeen munt: Aes signatum = gemunt geld. Aes grave de zware oude Romeinsche munt, toen de as, zijnde de waarde van een pond koper, nog het volle gewicht had (as libralis). Aes alienum is schuld, het passief vermogen in tegenstelling van aes suum actiefvermogen.
| |
[Aeschylus (de Fransche]
Aeschylus (de Fransche - Crébillon (1674-1762) aldus vergeleken met den grooten Griekschen treurspeldichter.
| |
[Aesculaap]
Aesculaap, schertsend voor geneesheer; van Lat. Aesculapius, Grieksch Asklepios, den god der geneeskunde.
| |
[Aesopus]
Aesopus, beroemd Grieksch fabeldichter;
Aesopus, van Arabië, Lohman Nasser(5e eeuw) beroemd fabeldichter;
Aesopus, van Engeland, John Gay (1688-1732);
Aesopus, van Frankrijk, Jean de la Fontaine (1621-1695);
Aesopus, van Duitschland, Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781);
Aesopus, van Indië, Bidpay of Pilpay. (Ongeveer drie eeuwen voor de Christelijke tijdrekening).
| |
| |
| |
[Afdraaier]
Afdraaier, (jacht.) een bij de jachtwet verboden vuurwapen, bestaande uit verschillende stukken, die aan elkander kunnen worden geschroefd; de stukken kunnen gemakkelijk onder de kleederen verborgen worden; - vandaar een dikwijls door stroopers gebruikt wapen.
| |
[Afdra'and en opdra'and]
Afdra'and en opdra'and (afr.) afhellend en hellend, gemakkelijk en moeielijk.
| |
[Afdra'anshoogte]
Afdra'anshoogte, (afr.) stijfkop, eigenzinnig mensch.
| |
[Affetto, con affetto]
Affetto, con affetto of affettuoso (muz.) met gevoel, met veel uitdrukking.
| |
[Affiche]
Affiche, aangeplakt bericht of bevel; les petites affiches, een Parijsch advertentieblad.
| |
[Affidavit]
Affidavit, (lat.) verzekering onder eede.
| |
[Afi-kaumon]
Afi-kaumon, (nhbr.) na-spijs, slotspijs; het stukje Paaschbrood, waarmede de Isr. op de beide Paasch-avonden het maal besluiten.
| |
[Affilar]
Affilar (of filar) il tuono, (muz.) den toon gelijkmatig en aanhoudend laten uitstroomen; (z.o.) metter la voce, messa di voce.
| |
[Affineeren]
Affineeren, zuiveren, fijner maken bij de edele metalen.
| |
[Affrêtement]
Affrêtement, (fr.) scheepsvracht, huur van een schip.
| |
[Affrêteur]
Affrêteur, (fr.) scheepsbevrachter.
| |
[Affront]
Affront, eigenlijk front tegenover front. Bij woeste volken staan de legers op die wijze tegenover elkaar voor de aanval begint. Gebaren, scheldwoorden, smaadredenen dienen om elkaar schrik aan te jagen.
Na dit ‘affront’ begint de strijd.
| |
[Affuit]
Affuit, onderstel of voetstuk van een kanon; samengetrokken uit à fùt (fr.) = ad fustum (bast. lat.) op het voetstuk.
| |
[Affiavit Deus et dissipati sunt]
Affiavit Deus et dissipati sunt, (lat.) God blies en zij werden verstrooid, Schillers verbastering van Flavit Jehovah et dissipati sunt, randschrift van den historiepenning in 1588 te Middelburg geslagen, op den ondergang der Onoverwinnelijke Vloot. Daar stond Jehovah in Hebr. letters in eene wolk.
| |
[Afflitto]
Afflitto, (muz.) treurig, somber, vgl. fr. affliction.
| |
[Affodil]
Affodil of daffodil, doodenbloem.
| |
[Affrettando]
Affrettando, (muz.) snel, vlug, ook stringendo, affrettado, più masso.
| |
[Afhaken der luiken]
Afhaken der luiken, in sommige streken is het een sterfhuisgebruik, een vensterluik af te nemen en tegen den huismuur te zetten.
| |
[Afkapittelen]
Afkapittelen, ernstig vermanen, uit hgd. abkapiteln, van ‘Domkapitel’ samenkomst van geestelijken in de ‘Kapitelstube’ waar volgens een Kanon van 760 de geestelijken bijeenkwamen om zich uit Leviticus te hooren voorlezen en naar aanleiding van het gelezene te hooren vermanen.
| |
[Afkloppen]
Afkloppen, (afr.) van paarden: op sterven liggen, sterven; ook kloppen op het billard ten teeken, dat men wenscht te spelen.
| |
[Aflaat]
Aflaat, (r.k.) eene door de Kerk buiten de biecht verleende kwijtschelding van de tijdelijke straffen, na de vergeving der zonden hier of in het vagevuur te lijden. Door vollen aflaat worden alle tijdelijke straffen kwijtgescholden. De gedeeltelijke aflaten worden afgemeten naar de vroegere kerkelijke boeten, zoo beteekent bijvoorbeeld een aflaat van 7 jaren en 7 quadragenen (7 × 40 dagen) de kwijtschelding van zooveel tijdelijke straf, als men zou kunnen afdoen, wanneer men gedurende 7 jaren en 7 × 40 dagen volgens de oude kerkelijke tuchtregels boete gedaan had.
| |
[Afleggen]
Afleggen, een lijk ontkleeden en in de doodswade hullen. Ook: sterven.
| |
[Aflegger]
Aflegger, zij, die de studie als een sinecure (lat. sine cura = zonder zorg, schijnambt, post waaraan geen werk, verbonden is) of als een voorwendsel beschouwen en daardoor niet slagen.
| |
[Aflegger]
Aflegger, een afgedragen kleed, dat men weggeeft.
| |
[Afleiding]
Afleiding, (tlg.), afvoer van den stroom naar de aarde, door aanraking van den draad met een geleidend voorwerp, zoodat een zijweg ontstaat, die den stroom van den voor hem bestemden weg afleidt.
| |
| |
| |
[Afneem]
Afneem, (afr.) portretteeren, afnemer, photograaf.
| |
[Afnooi]
Afnooi, (afr.) uitnoodigen om aftestijgen.
| |
[Afsnede]
Afsnede, (fr.: exerge), oudtijds het segment onder het muntbeeld binnen den ‘binnenrand’ door een dwarslijntje afgesneden, waarin veelal het jaartal geplaatst werd.
| |
[Afsteken, visite]
Afsteken, visite (stud.) bezoek afleggen. Men hoort soms ook speech (spr.uit:speeg) afsteken voor: rede houden.
| |
[Aftrekken (van een geweer]
Aftrekken (van een geweer, (mil.) door gloeiing den loop zuiveren van zoutvlekken.
| |
[Afzakkertje]
Afzakkertje, van afzakken = weggaan; dronk ten afscheid. Voorheen als damesdrank brandewijn met rozijnen en suiker.
| |
[Aga]
Aga, (tks.) heer, meester, militair opperhoofd, het burgerlijk opperhoofd heet efendi.
| |
[Aga]
Aga of Agha, (tart.) beteekent: heer of bevelhebber. Bij de Turken als officieele titel in gebruik. (Silihdar-Aga, opperbevelhebber over ruiterij en voetvolk. Janitscharen-Aga enz.)
| |
[Agar-agar]
Agar-agar, (mal.) eetbare zeewier, die verkocht wordt in staafjes, welke men smelt om er gelei van te maken.
| |
[Agape]
Agape, liefdemaal zooals de eerste Christenen voor of na het Avondmaal hielden, bekostigd door wie het vermochten, maar toegankelijk voor allen, (gr. = liefde).
| |
[Agathologie]
Agathologie, (phil.) De leer van het goede.
| |
[Age, si quid agis]
Age, si quid agis, Plautus, Persa 44. 107. (656 e.e. Indien gij iets doet, doe het dan goed, (wijd er dan al uw aandacht aan). Vgl. Ago quod Ago.
| |
[Agenda]
Agenda, notitieboek, waarin alle zaken in tijdsorde aangeteekend worden; van ago (lat.) = ik handel, dus agenda = de te behandelen zaken; ook de lijst daarvan.
| |
[Agents provocateurs]
Agents provocateurs, (fr..) lokbeambten, handlangers der politie, die tot misdaden verlokken om den dader te kunnen betrappen.
| |
[Ad unum omnes]
Ad unum omnes (lat.) alle zonder uitzondering.
| |
[Agilita]
Agilita (muz.) bewegelijkheid, vlugheid; fr. agileté.
| |
[Agio]
Agio, vergoeding; opgeld, dat men bij het verwisselen van de eene geldsoort tegen eene andere betalen moet; het onderscheid tusschen de nominale en de reëele waarde der munten, de koers der edele metalen boven den standprijs.
| |
[Agiotage]
Agiotage, speculeeren op het verschil tusschen den geld- en den papierkoers; - beursspel, speculatie en woeker met effekten, actiën enz. door middel van bedriegelijke operatiën, die eene daling of rijzing der effekten ten gevolge hebben.
| |
[Agioteur]
Agioteur, woekeraar met opgeld, effekten enz.
| |
[Agitato]
Agitato (muz.) opgewekt, fr. agité.
| |
[Agla]
Agla, cabalistisch voor God, naar de beginletters van Attah, Gibbor, Leholam, Adonâi. (Gij zijt sterk tot in eeuwigheid, o God!)
| |
[Aglaia]
Aglaia, ‘de schitterende,’ de jongste der drie Charites, Gratiën of Bevalligheden, die alles in hemel en op aarde met een waas van bevalligheid omhulden. - Aglaja, een vroeger modejournaal voor dames, heeft aan deze godin den naam ontleend.
| |
[Agnāti et cognāti]
Agnāti et cognāti = bloedverwanten van vaders-, bloedverwanten van moederszijde.
In dezen zin gebruikt, maar onjuist. In het Rom. recht zijn Agnati degenen, die onder dezelfde patria potestas (vaderlijke macht) staan; Cognati bloedverwanten, (ook van vaderszijde).
| |
[Agnosceeren]
Agnosceeren, erkennen van eene handteekening, document.
| |
[Agnostic]
Agnostic, (van a priv. en gnostikos, kennende)iemand, die erkent, niet te willen beslissen in theol. leerstukken, die dus noch aanneemt, noch ontkent, wat omtrent godheid of eeuwig leven geleeraard wordt, allereerst gebezigd door Prof. Huxley in 1869.
| |
[Agnosticisme]
Agnosticisme, het stelsel, waarin men aanneemt, nooit tot een positieve zekerheid te komen omtrent de theol. vraagstukken, het stelsel der agnostics, tegenover dogmatisch skepticisme, zoowel als tegenover dogmatisch theïsme, de school van Herbert Spencer.
| |
| |
| |
[Agnus Dei]
Agnus Dei (rk.). Lam Gods.
1o. | Symbolische naam van Christus. |
2o. | Afbeelding van een lam met kruisvaan, (symbool van Christus. Joh. I:36.) |
3o. | Ovale medaillons, gemaakt uit de was der Paaschkaarsen; op de eene zijde het Lam Gods met een kruisvaan, op de andere zijde de beeltenis van een heilige; sommige bevatten gewijde asch. Zij worden door den Paus gewijd op Dinsdag na Paschen in het eerste en zevende jaar zijner regeering. |
| |
[Ago quod ago]
Ago quod ago, (lat.) Wat ik doe, doe ik (d.i. dat doe ik goed). Zinspreuk van Jan de Witt.
| |
[Agrariërs]
Agrariërs, politieke partij in Duitschland, die de belangen van den landbouw voorstaat. In 1869 ontstaan, vereenigt de Agrarische partij zich op staatkundig gebied met de Duitsch-conservatieve partij; van lat. ager = akker, vandaar ook
| |
[Agrarische wet]
Agrarische wet (lat.), ager = akker, wet ter verdeeling van het land onder het volk en beperking van landophooping in handen van enkelen.
| |
[Agterrijer]
Agterrijer (afr.) bediende, die achter den jager rijdt, om het wild op te rapen.
| |
[Agteros]
Agteros (afr.) achterste os van eene rij. Spr.: achter os kom oek in di kraal = langzaam gaat zeker.
| |
[Ah! le bon billet-qu'a La Châtre!]
Ah! le bon billet-qu'a La Châtre! Hij is er mooi mêe! Een belofte, waarop niet valt te rekenen. Gezegde van Ninon de Lenclos, (1616-1706) nadat de markies de la Châtre haar, bij zijn vertrek naar het leger, de schriftelijke belofte had ontlokt, dat zij hem niet ontrouw zou worden.
| |
[Ahasverus]
Ahasverus, de wandelende jood; van A., een inwoner van Jerusalem, die, volgens de legende, Jezus van zijn deur verjoeg, toen deze er bij zijn uitleiding naar Golgotha even wilde rusten. Tot straf moet hij rusteloos zwerven tot de terugkomst van den gekruisigde.
| |
[Ahasuérus]
Ahasuérus, een titel gelijkwaardig met ‘Coeur de Lion’ = Leeuwenhart, eigen aan vele Perzische vorsten. De Ahasuerus der Schrift is waarschijnlijk Xerxes.
| |
[Ah'riman, of Ahrimánes]
Ah'riman, of Ahrimánes, de God der duisternis en des kwaads bij de Perzen.
| |
[Aide de Camp]
Aide de Camp, (fr.) officier, die den generaal in den dienst ter zijde staat.
| |
[Aide-toi, le ciel t'aidera]
Aide-toi, le ciel t'aidera, - Help u zelf en God zal u helpen - de zedeleer van La Fontaine's Fabel: Le charretier embourbé (Fables VI, 18).
Tijdens de Restauratie bestond er in Frankrijk een liberale club, die zich noemde Aide-toi, le ciel t'aidera, en die veel bijdroeg tot de Juli-revolutie; Guizot was eens haar president en le Globe en Le National haar organen. Zij heeft aandeel gehad in de omwenteling van 1830 en werd in 1832 ontbonden.
| |
[Aïdoneus]
Aïdoneus, (gr.) of Hadoneus (Hades) zie Pluto.
| |
[Aja]
Aja (afr.) ook Br. Ind., kindermeid, ook: meid.
| |
[Ajax]
Ajax (een brullende) een groot en sterk man, die heftig raast en tiert, naar Ajax, den zoon van Telamon (Gr.), die kokende van toorn de hand aan zich zelven sloeg, toen men de wapenrusting van den gesneuvelden Achilles niet aan hem, maar aan Ulysses(Odysseus)toewees.
| |
[Ajo]
Ajo, (jav.) interj. van opwekking en aansporing: welaan kom (altijd gebruikt in den familjaren kring).
| |
[Ajour]
Ajour bewerkt; met openingen, zoodat het daglicht er door kan dringen; à jour kousen bijv, ook van diamanten, à jour (gezet) zoo dat de onderkant vrij blijft. Ook: tot op den dag bijgewerkt, van koopmansboeken.
| |
[Ajourneeren]
Ajourneeren, tot een volgenden dag uitstellen.
| |
[Akademie de Bijkorf]
Akademie de Bijkorf, Amsterdamsche vereeniging ter beoefening van kunsten en wetenschappen, maar langzamerhand eene rederijkerskamer geworden, met een bijenkorf als blazoen en ‘IJver’ als zinspreuk. Dr. Samuel Coster stichtte haar in 1617; in 1637 werd zij, na met de rederijkerskamer ‘De Eglantier’ te zijn samengesmolten, vervangen door den Amsterdamschen Schouwburg.
| |
| |
| |
[Akal]
Akal (mal.) behendigheid, sluwheid, list.
| |
[Akar-wangi]
Akar-wangi (mal.) welriekend insectenwerende Indische stof, dienende als kamfer.
| |
[Akel'dama]
Akel'dama, (hebr.) akker des bloeds, een veld bij Jeruzalem door de priesters gekocht voor het bloedgeld, dat Judas had weggeworpen; gebruikt als begraafplaats voor vreemdelingen.
| |
[Aker]
Aker, in Akersloot, Akerpolder, aardaker, is bijvorm van eikel. De eikeboom heette ook akerboom.
| |
[Akerdissie, Akkeldissie]
Akerdissie, Akkeldissie, (afr.) hagedis.
| |
[Akrobaat]
Akrobaat, iemand die slechts op de uiterste tippen zijner voeten gaat; vandaar een koorddanser of kunstemaker.
| |
[Akropolis]
Akropolis, burcht of citadel der Grieksche steden op een heuvel; de beroemdste was die van Athene.
| |
[Alabamaquaestie]
Alabamaquaestie (De, geschil tusschen de Vereenigde Staten van N.-A. en Engeland, wegens de schade door verschillende kaperschepen der Geconfedereerden - gedeeltelijk in Engeland gebouwd en waarvan sommige onder Engelsche vlag gevaren hadden - gedurende den burgeroorlog (1861-1865) aan de koopvaardijvloot der Unie toegebracht; naar een dier kaperschepen ‘De Alabama.’ De A. quaestie is door een internationaal scheidsgerecht ten gunste van de Amerikaansche Unie beslecht.
| |
[Aladdin]
Aladdin, in de Arabische Nachtvertellingen, verkrijgt een tooverlamp en laat door haar kracht een schitterend paleis bouwen. Hij trouwt de dochter van den Sultan van China, verliest zijn lamp en zijn paleis wordtverplaatst naar Afrika.
| |
[Aladdins venster, Aladdins venster afmaken]
Aladdins venster, Aladdins venster afmaken, d.i. trachten iets af te maken, dat door een genie begonnen maar niet voltooid is. Van de vier en twintig vensters in A's paleis was er één onvoltooid gebleven. De Sultan verspilde al zijne schatten om het te doen afwerken, maar gaf toen de zaak als hopeloos op.
| |
[Alarm]
Alarm, (krijgsk.) signaal om de troepen plotseling bijeen te roepen, fr. à l'arme (te wapen).
| |
[Alas, poor Yorick]
Alas, poor Yorick (eng.), = arme man! naar Hamlet, die van Yorick des konings nar getuigt, dat het een kerel was met eindeloos veel geest en overheerlijke invallen vandaar Laurence Sterne, die onder den naam Yorick zijne preeken uitgaf.
| |
[Alasch]
Alasch of allasch, eene soort van Kümmel.
| |
[Albanisten]
Albanisten, soldaten dienende onder Alva, of volgens de schrijf wijze Alba.
| |
[Albaster]
Albaster (afr.) knikker, onverschillig van welke stof.
| |
[Alba tunica]
Alba tunica of vestis, een lang tot op de voeten afhangend gewaad met sluitende mouwen, veelal aan het eind der mouwen of van onderen versierd met een kanten of gewerkten rand. De R.K. priester draagt dit kleed bij de H. Mis en wanneer hij een andere godsdienstplechtigheid verricht met de koorkap; ook diaken en subdiaken dragen het, als zij den priester bijstaan. Ook ned. alve.
| |
[Albertijn]
Albertijn, gouden munt, in Brabant en Vlaanderen van 1598 tot 1611 geslagen onder de regeering der Aartshertogen Albertus en Isabella, had een waarde van f 2,50 tot f 3, afwisselende; naar Albert, Aartshertog van Oostenrijk, landvoogd der Spaansche Nederlanden.
| |
[Albigenzen]
Albigenzen, gewone naam voor ketters, voor den tijd der hervorming, naar de Fransche stad Albi, thans hoofdstad van het dep. Tarn. Hun vervolging begon in 1209. Ze waren geestverwanten van de Waldenzen.
| |
[Albinatus, (Jus)]
Albinatus, (Jus) ook Jus albingii (Droit d'aubaine) recht, volgens hetwelk de goederen en inzonderheid de erfenissen aan vreemdelingen toekomende, aan zware belastingen onderworpen waren; van lat. alibi natus = elders geboren.
| |
[Albino]
Albino, witteling; van 't Lat. albus = wit; ras van menschen met witte huid, witte haren en roode oogen; ook wel Witte Negers of Blafards genoemd; ook witte varieteiten in de dierenwereld worden Albino's geheeten.
| |
| |
| |
[Albion]
Albion, Engeland, zooals verhaald werd, geheeten naar de oude bewoners, Albiones, of naar de ‘witte rotsen,’ lat. albus = wit. Eigentlijk de oudste naam van Schotland, Pyneas, die dit land 300 v. Chr. uit Ierland leerde kennen, beschouwde het als een bergachtig land en noemde het Albion, van het Gaelisch alba, gen. alban = hoogland, bergachtig eiland.
| |
[Al bisogno]
Al bisogno, zoo noodig (bij adressen op wissels gebruikelijk), zie au besoin.
| |
[Al Boerak]
Al Boerak, (ar.) de bliksem; de naam van het rijdier, waarop Mahomet naar den hemel reed om de wonderen van God te zien.
| |
[Album]
Album, 1o. verzameling van portretten of handteekeningen; 2o. boek, waarin vrienden en kennissen iets teekenen of schrijven, als blijk van vriendschap; van albus = wit, bij de Romeinen een met gips bestreken bord voor publicatiën.
| |
[Album, amicorum]
Album, amicorum, vriendenrol.
| |
[Album civium academicorum]
Album civium academicorum, naamrol van de Academieburgers, naamlijst van de studenten.
| |
[Alcade]
Alcade of Alcadi, zie Alcalde.
| |
[Alcaraza]
Alcaraza, Spaansche waterkruik van zoo poreuze aarde, dat ze steeds van buiten vochtig, en daardoor steeds van binnen frisch blijft.
| |
[Al is ons Prinsje nog zoo klein, Al evel zal hij Stadhouder zijn!]
Al is ons Prinsje nog zoo klein, Al evel zal hij Stadhouder zijn! deuntje uit het laatst van 1650, toen de zoon van Prins Willem II, de later oo beroemde Willem III, geboren werd.
| |
[Al was 't de Veldheer zelf, ick zey 't hem in 't gezicht.]
Al was 't de Veldheer zelf, ick zey 't hem in 't gezicht.
Vondel, Gijsb. r. 555.
Willebrord tegen Diedrick van Haerlem.
| |
[Alcaeisch]
Alcaeisch vers, Grieksch en Latijnsch metrum, naar Alcaeus, een lyrisch dichter.
| |
[Alcalde]
Alcalde of Alcadi, (sp.) dorpsschout in Spanje, van Arabisch alcaidi, de gouverneur, de cadi, de rechter.
| |
[Alcazar]
Alcazar, (sp.), lett. Citadel, paleis; het Alcazar te Sevilla, verreweg het meest beroemde en bekende, eerst verblijf der Arabisch-Moorsche vorsten, later lustpaleis der koningen van Castilië.
| |
[Alcazar]
Alcazar, Café-chantant in Moorschen stijl.
| |
[Alchemie]
Alchemie, (ar.) geheime kunst, om den steen der wijzen te vinden, het arcanum naturale, hulpmiddel tegen alle ziekten, en middel om goud en zilver te maken; van ar. al = de en gr. cheimeia geheime natuurleer der oude Egyptenaren.
| |
[Alcides]
Alcides, oorspronkelijke naam van Herakles (z.a.) of Hercules, ‘de Alcides zijner eeuw’ Prins Willem III, koning van Engeland,
| |
[Alcmaria Victrix]
Alcmaria Victrix, (lat) het zegevierend Alkmaar, eernaam van Alkmaar wegens het moedig afslaan der Spaansche belegeraars in 1573.
| |
[Alcofribus]
Alcofribus, (lat.) pseudoniem van Rabelais (1495-1553) in zijn Gargantua en Pentagruel, Alcofri bas Nasier is een anagram (naamletterkeering) van François Rabelais.
| |
[Alcohol]
Alcohol, gezuiverde vluchtige wijngeest; bij uitbreiding: geestrijke vochten; van Arab. alcohl, het zwarte vlugge poeder van loodzwavel, waarmee de Oostersche vrouwen de oogleden verven.
| |
[Alcoof]
Alcoof, (ar.) van al kobba eigentlijk een klein zij- en slaapvertrek, een afgeschoten vertrekje, waar men hooren en zien kan, wat er in de zaal gesproken wordt en gebeurt.
| |
[Al corso]
Al corso, (hand.) naar den koers van den dag.
| |
[Alcyon]
Alcyon, ijsvogel, watervogel, die, volgens de legende, zijn nest op de zee bouwt; het zinnebeeld van Prins Willem I boven zijne spreuk Saevis tranquillus in undis.
| |
[Aldine-uitgaven]
Aldine-uitgaven, (it.) uitgaven van de Grieksche en Latijnsche klassieken, onder toezicht van Aldo Manuzio en zijn zoon Paolo (1490-1595), meeste in duodecimo en bekend door nauwkeurigheid. De vader vond ‘het Cursief’ uit, eerst ‘Aldine’ geheeten.
| |
[Alea jacta est]
Alea jacta est, zie Jacta alea est.
| |
[Alectryomancie]
Alectryomancie, (gr.) middel om uit letters, met garst overstrooid en door het pikken van een haan aangewezen, de toekomst te voorspellen, van alectruon een haan en manteia voorspelling.
| |
[Alexander van het Noorden, (De]
Alexander van het Noorden, (De - Karel XII, van Zweden, zoo genoemd wegens zijne oorlogsbekwaamheden.
| |
| |
| |
[Alexandrijnen]
Alexandrijnen, jambische versregels van 6 voeten met afwisselende mannelijke en vrouwelijke rijmen, zoo genoemd, naar het ofr. heldendicht Roman d'Alexandre (12e eeuw) of naar den lateren bewerker Alexandre de Bernay.
| |
[Alexandrijnsche Bibliotheek]
Alexandrijnsche Bibliotheek, gesticht door Ptolemaeus Soter in Alexandrië.
| |
[Alexandrijnsche Codex, (De]
Alexandrijnsche Codex, (De - handschrift van den Bijbel, uit de 5e of 6e eeuw, naar Alexandrië, van waar het afkomstig is, in het Britsch Museum.
| |
[Alexandrijnsche school]
Alexandrijnsche school, letterkundige academie van Ptolemaeus Lagis, beroemd door hare spraak kunstenaars en wiskundigen. Onder de laatsten telt men Euclides, wiens ‘Grondbeginselen der Meetkunst’ nog gebruikt worden.
| |
[Alf]
Alf, ook elf (germ. myth.) benaming voor eene soort van geest. Onze zegswijze ‘elf is het gekkennummer’ bewaart de herinnering aan alf, in den zin van zot, of aan de alven, die iemand van het verstand konden berooven.
| |
[Alfader]
Alfader, (n.myth.) (vader van alles), de oudste en hoogste van de Scandinavische goden.
| |
[Alfenide]
Alfenide, nabootsing van zilver, 63 pct. koper, 31 pet zink en 6 pct. nikkel; naar den uitvinder Halphen (1850).
| |
[Alfheim]
Alfheim, (n. myth.) woning der geesten, een hemelsche stad bewoond door de elfen en feeën.
| |
[Alfonsijnsche tafels]
Alfonsijnsche tafels (Tabulae Alfonsinae), sterrenkundige tafels, op kosten van Alfonsus X van Castilië, voor de eerste maal te Venetië gedrukt in 1483.
| |
[Alfoer]
Alfoer, (ind.) de oorspronkelijke heidensche bevolking, in tegenstelling met de Mohammedaansche of de Christelijke.
| |
[Algebra]
Algebra, (ar.) ('ilm al-djebr wa-'lmokâbala) wetenschap der herleidingen en vergelijkingen; de Sp. Ar. zeiden reeds al-djebra, lees: algebra.
| |
[Alguacil]
Alguacil, (Sp. ar.) gerechtsambtenaar. Er zijn alguaciles majores, hoogere stedelijke ambtenaren en alguaciles minores of ordinarios, gerechts- of politiedienaren.
| |
[Al hadjdj]
Al hadjdj, (ar.) de door Mahomed voorgeschreven pelgrimstocht naar Mekka en de Heilige plaatsen.
| |
[Alhambra]
Alhambra, het oude paleis der Moorsche Koningen te Grenada van ar. al-hambra of Kal'-at al hamra = het roode kasteel.
| |
[Alhambra]
Alhambra, Café-chantant in dien stijl.
| |
[Al haram]
Al haram, (ar.) het Heilige: mesdjid alharam: de Heilige Tempel te Mekka.
| |
[Alias]
Alias, (lat.) op een anderen tijd, gewoonlijk: anders genaamd, bijv.: ‘Pieter Corneliszoon van der Morsch, alias Piero, stadsbode te Leiden.’
In de volkstaal noemt men een snaakschen, guitigen jongen ook wel een alias.
| |
[Alibi]
Alibi, (lat.) elders, vandaar zijn alibi bewijzen het bewijs van iemands tegenwoordigheid op een andere plaats dan die, waar men hem vermoedde.
| |
[Alikas]
Alikas, wit marmeren knikker.
| |
[Aliëneeren]
Aliëneeren, (hand.) vervreemden, verpanden.
| |
[Alinea]
Alinea, nieuwe regel, begin van een nieuwe periode in proza, ook wel die periode zelve; van Lat. linea, lijn.
| |
[Alionores porum]
Alionores porum, (barg). Uitgestreken gezicht.
| |
[Alizarin]
Alizarin, kleurstof uit den wortel der meekrapplant van arab. al-lizari of lizari.
| |
[Alkanna]
Alkanna, (ar.) plantaardige bruinroode kleurstof, waarmede in het Oosten de vrouwen zich de nagels der handen en voeten beschilderen.
| |
[Alkatïef]
Alkatïef, (ar.) tapijt of vloerkleed.
| |
[Alkmaar begint de victorie. Van]
Alkmaar begint de victorie. Van - Alkmaar was de eerste stad, die de Spanjaarden terugdreef. (1573).
| |
[Alkoran]
Alkoran, (ar.): de ‘Koran’ dat is: het boek bij uitnemendheid, naam van de Heilige Schrift der Mahomedanen.
| |
[Alle Schuld rächt sich auf Erden]
Alle Schuld rächt sich auf Erden, alle schuld wordt (reeds) op aarde gewroken (gestraft) Goethe Lied van den Harpspeler in Wilh. Meister's Lehrjahre II. 13.
| |
[Allargando]
Allargando, (muz.) breeder, langzamer wordend, in plaats van ritardando of rallentando.
| |
| |
| |
[Alla prima]
Alla prima, (it.) schildersuitdrukking, ontwerping van een schilderstuk, zonder zich te bemoeien met het afwerken.
| |
[Allah]
Allah, (ar.) samengetrokken uit Al lilahoe, de aanbiddelijke, de verhevene beteekent God. (Vergel. het hebr. El, Elo-ah.)
| |
[Alang-alang]
Alang-alang, (mal.) riet, ook het manshooge reuzen- of prairiegras in Indië.
| |
[Allegramente]
Allegramente, (muz.) = allegro moderato.
| |
[Allegretto]
Allegretto, (muz.), verkleinwoord van allegro = matig levendig.
| |
[Allegro]
Allegro, (muz.), vroolijk, levendig. Vgl. fr. allègre.
| |
[Allemande]
Allemande, nationale Duitsche dans in twee-kwartsmaat; in Schwaben en Noord-Zwitserland een dans in trippelmaat, meer geloopen dan gedanst. Ernstige compositie in vierkwartsmaat.
| |
[Allemansgading]
Allemansgading, voor ieder smaak iets, een uithangbord van koek- en banketwinkels; dat van den Deventerkoekbakker is wel het meest bekende.
Als iets moois aanleiding geeft dat velen tegen het 10e gebod zondigen, zegt men: ‘Wacht even, 't is geen allemansgading!’
| |
[Allentando]
Allentando, z. rallentando.
| |
[Allerchristelijkste Koning]
Allerchristelijkste Koning, titel der Fransche koningen, waarschijnlijk het eerst door Paus Paulus II gegeven aan Koning Lodewijk XI.
| |
[Allergeloovigste Koning]
Allergeloovigste Koning, titel van den Koning van Portugal, het eerst gegeven door Paus Benedictus XIV aan Johannes V.
| |
[Allerheiligen]
Allerheiligen (r.k.), de feestdag, (1 Nov.), waarop men gedachtenis viert van alle heiligen, die in den hemel zijn.
| |
['t Allerheiligste]
't Allerheiligste (r.k.), het H. Sacrament des Altaars of de Eucharistie als Sacrament.
| |
[Allerzielen]
Allerzielen (r.k.), feest (2 Nov.) gewijd aan de nagedachtenis der gestorvenen, voor wier zielen op dien dag gebeden opgezonden en missen gelezen worden. Het is zijn ontstaan verschuldigd aan den abt Odilo, die het in 998 in zijn klooster Clugny instelde. Paus Sylvester II (1003) verordende de viering er van in de geheele kerk.
| |
[Alles is verloren, behalve de eer]
Alles is verloren, behalve de eer, (Tout est perdu, fors l'honneur), naar woorden geschreven door Frans I, Koning van Frankrijk, in een brief aan zijn moeder na den slag bij Pavia, 24 Febr. 1525, waarin hij gevangen genomen werd. De ware tekst luidt: De toutes choses ne m'est demouré que l'honneur et la vie qui est salve.
| |
[Alles in der Welt Iässt sich ertragen,
Nur nicht eine Reihe von guten Tagen]
Alles in der Welt Iässt sich ertragen,
Nur nicht eine Reihe von guten Tagen,
Goethe, Spreuken.
Het zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen.
| |
[Alles schon dagewesen]
Alles schon dagewesen, (dat is er) alles al geweest, m.a.w. oud nieuws. Woorden van Rabbi ben Akiba in Gutzkow's ‘Uriel Acosta.’
| |
[Allez, dire à votre maître que nous sommes ici par la volonté du peuple et qu'on ne nous en arrachera que par la puissance des baionnettes]
Allez, dire à votre maître que nous sommes ici par la volonté du peuple et qu'on ne nous en arrachera que par la puissance des baionnettes, of: et que nous n'en sortirons que par la force des baionnettes) woorden die door Mirabeau tot den Hr. de Dreux-Brégé, den grootceremoniemeester zouden gericht zijn, toen deze (23 Juni 1789) der Assemblée constituante, namens Koning Lodewijk XVI, kwam aanzeggen, dat zij moest uiteengaan. Volgens de getuigenis van den markies de Dreux-Brégé den zoon, (Kamer der pairs), 10 Maart 1833), zou M. alleen hebben gezegd: Nous sommes assemblés par la volonté nationale, nous ne sortirons que par la force.
| |
[Alliteratie]
Alliteratie, letterrijm (van Lat. ad en litera): versregels, waarin de drie (soms vier) hoofdwoorden van den zin met dezelfde letter aanvangen. Zulke verzen behooren oorspronkelijk te huis in de Oudgermaansche poësie: het Angelsaksische Beóvulfslied, de Oudsaksische Hêliand, de Oudnoorsche Edda, de Oudhoogduitsche: Muspilli en Hildebrandslied. Vandaar:
| |
| |
| |
[Allitereerende]
Allitereerende uitdrukkingen: uitdrukkingen, waarin de twee hoofdwoorden met dezelfde letter aanvangen, bv. met man en muis, lief en leed.
| |
[Alliage]
Alliage, het bijgevoegde metaal, waardoor de waarde der edele metalen vermindert, doch de hardheid toeneemt. Zie ook allooi.
| |
[Allocutie]
Allocutie (r.k.), Latijnsche toespraak meestal van den Paus over een kerkelijk politiek onderwerp, van lat. allocutio, toespraak.
| |
[Allodiën]
Allodiën, (mlat.), landgoederen, bezeten volgens het leenstelselrecht, zonder verplichting tot hulde of manschap, in tegenstelling van leengoederen. Van allod = volstrekt eigendom.
| |
[Allonge]
Allonge (fr. hand.), het verlengstuk van eenen wissel, wanneer op de rugzijde daarvan geene plaats meer is, om de endossementen op te nemen.
| |
[Allongepruik]
Allongepruik, pruik met lange krullen, onder Lodewijk XIV als sieraad gedragen, onverschillig of men eigen haar had of niet.
| |
[Allooi]
Allooi of Alliage, legering, het mengsel, waardoor men de waarde der edele metalen vermindert.
| |
[Allopathie]
Allopathie, tegenstelling van homöopathie. Het laatste woord komt van het Grieksche homoios en pathos, soortgelijk en ziekte; het eerste is van allos en pathos, eene andere ziekte. In het eerste geval moet het gelijke het gelijke genezen; in het laatste geval iets ongelijks of iets anders.
| |
[Allotria]
Allotria, (gr.) bijzaken, ook zaken, bezigheden, die een ander aangaan.
| |
[All right]
All right, (eng.) alles is in orde.
| |
[Alma Mater]
Alma Mater (lat.) = Voedstermoeder. De studenten noemen zoo de universiteit, waaraan zij studeeren.
| |
[Alman]
Alman, (nhbr.) = weduwnaar.
| |
[Almana]
Almana, (Almono) = weduwe.
| |
[Almanak]
Almanak tijdwijzer van sp. almanaque, door de Spaansche Arabieren tot ons gekomen.
| |
[Almanakken]
Almanakken, Pracht -, fraai gebonden jaarboekjes met verhalen, verzen en platen, in het begin der 18e eeuw zeer in trek, in 1860 begonnen zij in onbruik te geraken. De voornaamste waren: de Tesselschade, de Luit van P.C. Hooft, de Muzen-Almanak, Castalia, Holland, Vergeet mij niet en de Aurora. Deze laatste verscheen tot 1876.
| |
[Almaski]
Almaski, (afr.) ofschoon, ‘almaski denk hij veul van homse’.
| |
[Almaviva]
Almaviva, eene Spaansche theaterpersoonlijkheid; de type van een fijn beschaafd, galant minnaar. In de comedies van Beaumarchais vindt men hem eerst als vurig vrijer, dan als te loszinnig echtgenoot. De muziek van Rossini in il Barbiere en van Mozart in le nozze di Figaro hebben graaf Almaviva vereeuwigd.
Naar hem wordt ook genoemd een lange mantel met breeden, fluweelen kraag en met fluweel gevoerde rechter slip, die over den schouder werd geslingerd en met een koord en kwasten in rust gehouden. (1830-1860 in gebruik).
| |
[Al marco]
Al marco (hand.) (it.), naar het gewicht, naar het mark of de werkelijke zwaarte, die eenige munt op de schaal heeft.
| |
[Almee]
Almee of almeh, eigenlijk alimeh (geleerde vrouw), in het oosten, vooral in Egypte, zangeressen of danseressen van hoogeren rang, die een afzonderlijken stand vormen, bij elkander wonen, en in de huizen der aanzienlijken bij feestelijke gelegenheden de aanwezigen met zang en dans vermaken.
| |
[Almelewe]
Almelewe, (afr.) = al m'n leven - gedurig, altijd, steeds. Vgl. vammelewe, vroeger, vammelewe sen mense = de ouden.
| |
[Almigthy dollar]
Almigthy dollar, de almachtige dollar; oorspronkelijk van Washington Irving (1783-1859) in the Creole Village, het Kreoolsche dorp.
| |
[Al numero]
Al numero (it. hand.), bij het getal.
| |
[Aloïden]
Aloïden, (gr. myth.) twee reuzen, Otus en Ephialtes, zonen van Poseidon (Neptunus)
| |
| |
| |
[Aloen-aloen]
Aloen-aloen, (mal.), uitgestrekt plein voor de gebouwen, die de woning van een Regent in Indië uitmaken en waar alle openbare plechtigheden en feesten plaats hebben.
| |
[Alpaca]
Alpaca, dunne, lichtgekleurde stof voor dameskleeren, zoo genoemd naar de alpaca, een soort van lama in Peru, van welks wol kleeren gemaakt worden.
| |
[Al pari]
Al pari, van dezelfde waarde, overeenkomstig met de nominale waarde.
| |
[Al peso]
Al peso (it. hand.), bij het gewicht; ook bij goudmunten bij het stuk.
| |
[Alpha]
Alpha, ‘Ik ben de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste,’ (Openb. I:8), symbool van Christus. Alpha is de eerste, Omega de laatste letter van het Grieksche alphabet; fig. de Eeuwige, de alles omvattende, het begin en het einde.
| |
[Alphabet]
Alphabet, letterlijst, het A.B.C.; van Lat. alphabetum, van Grieksch Alpha en Bêta, de A en de B.
| |
[Alphonse]
Alphonse, (fr.) iemand, die de liefde van eene vrouw misbruikt om zich door haar te laten onderhouden; van een blijspel in drie bedrijven, van A. Dumas ‘Monsieur Alphonse’, 26 Nov. 1873 voor 't eerst opgevoerd.
| |
[Al piacere]
Al piacere (it. hand.), naar believen, naar welgevallen; wissels al piacere, die alleen nog in Italië voorkomen, laten den tijd, waarop zij betaald moeten worden, aan het goedvinden van den houder over.
| |
[Alruinmannetjes]
Alruinmannetjes, wortel van de alruin of mandragora officinalis van 1/4 tot ½ dec. lengte en eenigszins op een menschje gelijkend, waardoor hij van den oudsten tijd af eene rol kon spelen in de geschiedenis der tooverij en der oudere geneeskunde.
| |
[Al-sirat]
Al-sirat, (ar.) het pad, de brug, niet breeder dan de rand van een zwaard, waarover, volgens de mahomed. godgel., ieder moet, die den hemel binnengaat.
| |
[Als men roept gus, dan meent men al de hoenders!]
Als men roept gus, dan meent men al de hoenders! d.i. ieder dient zich persoonlijk het gezegde aan te trekken; gus of goes was de Saksische vorm van het woord gans. Eng. goose, daarom heeft de gemeente Goes een gans in haar wapen, en hierom weêr noemt de spot hare burgers ganzebekken.
| |
[Als 't kindje binnenkomt]
Als 't kindje binnenkomt enz. gedicht van Victor Hugo, vertaald uit Les feuilles d'Automne. Tollens, Beets in de Familie Stastok, en Ten Kate leverden vertolkingen van dit gedicht.
| |
[Alt]
Alt (muz.), altstem; ital. contr'alto, fr. haute-contre, lat. altus, vox alta of contra-tenor.
| |
[Altaar]
Altaar, hoogte, geschikt tot het brengen van offeranden, oorspronkelijk brandoffers, van lat. alta ara = hooge haard.
| |
[Altaar]
Altaar, (naar het - geleid worden zegt men van eene bruid, die ten huwelijk gaat.
| |
[Altaardwaal]
Altaardwaal (r.k.), de wit linnen doek, die over de altaartafel gespreid is en aan beide zijden tot op den grond afhangt. Daaronder liggen twee andere dwalen, die nauwelijks buiten de tafel uitsteken.
| |
[Altaargeheimenissen]
Altaargeheimenissen (r.k.), het H. Sacrament des Altaars.
| |
[Altaarsteen]
Altaarsteen, een vierkante platte, van boven gepolijste steen, die geplaatst wordt midden in de altaartafel der vaste onbeweegbare altaren. Een draagbaar altaar bestaat alleen uit zulk een steen. In den steen zijn aangebracht de relikwiën of de beenderen van een Martelaar of Martelaren. De steen is gewijd.
| |
[Altaarstuk]
Altaarstuk (r.k.), schilderij boven een altaar geplaatst.
| |
[Altaartafel]
Altaartafel, (r.k.) De deksteen van een vast altaar (een steenen of gemetseld altaar altare fixum). Elke kerk, die door den Bisschop gewijd wordt, moet een vast altaar hebben.
| |
[Al te]
Al te, (afr.) niet alleen = lat. nimis, maar ook = valde. - Di kint is al te stout, hij is 'n alte (zeer) vrindelike man - syn (afr.) baing, banja, danig, rechte.
| |
[Al te mit]
Al te mit, (afr.) misschien, mogelijk, hij kom al te mit vannaant ok huistoe.
Syn. aans, dalk, muskiin.
| |
[Alteratie]
Alteratie, verandering, de alteratie van Amsterdam het geus worden der stad op den 26 Mei 1578. In de spreektaal beweging, opschudding, ontroering.
| |
| |
| |
[Alter ego]
Alter ego (lat.), tweede ik, in de diplomatie is een gezant of gevolmachtigde de alter ego van zijn vorst. In de studentenwereld zijn de paranymfen de alterego's van den Doctorandus. Ook: echtgenoot.
| |
[Alter ego]
Alter ego, het bijgeloof maakt van alter ego een wezen, dat volkomen naar lichaam en geest aan iemand gelijk is en dat men door geheimzinnige ceremoniën kan doen verschijnen.
| |
[Alterum tantum]
Alterum tantum (lat.), de wederhelft, de andere helft.
| |
[Alternatief]
Alternatief, de keus tusschen twee dingen, het eene of het andere te moeten kiezen. Daarom: tertium non datur = een derde is er niet.
| |
[Alto relievo]
Alto relievo, (beeldh.) = (fr. hautrelief), verheven beeldwerk, snij- of beeldhouwwerk, waarvan de figuur minstens te halver dikte vooruitspringt. Zie basrelief.
| |
[Altsitzerpulver]
Altsitzerpulver, (dtsch.), rattekruid. Ten platten lande, vooral in de omstreken van Memel, in gebruik, waar bejaarde lieden dik werf hunne bezittingen bij levenden lijve, tegen een lijfrente (of vruchtgebruik) aan hun kroost afstaan. Van daar niet zelden oudermoord, waarbij rattekruid als werktuig dient en tevens het woord.
| |
[Alvaria]
Alvaria, koninklijk besluit in Portugal, dat een jaar geldig blijft.
| |
[Alwine Stanley]
Alwine Stanley, poëtische schepping van Jonathan in Waarheid en Droomen (Ruiten troef).
| |
[Alz.]
Alz. (it. muz.), verkort woord voor alzamento = hoogerplaatsing. Zie abb.
| |
[Am sausenden Webstuhl der Zeit]
Am sausenden Webstuhl der Zeit = in het volle, woelige leven.
Goethe's Faust.
| |
[Amabile]
Amabile (muz.) = con amabilita = liefelijk.
| |
[Ama nesciri]
Ama nesciri, (lat.) Heb de onbekendheid lief; lijfspreuk van Thomas à Kempis.
| |
[Amadis van Gaule]
Amadis van Gaule, de held van een uitvoerigen roman in proza, die zijn naam ten titel voert en in het Spaansch geschreven werd; het beeld van een volmaakt ridder.
| |
[Amadis van Griekenland]
Amadis van Griekenland, een aanhangsel van den Amadis van Gaule, door Feliciano de Silva er aan toegevoegd.
| |
[Amalekieten]
Amalekieten, in den mond van godsdienstige ijveraars of dwepers, vijanden van het volk Gods, van de ware geloovigen; naar de Amalekieten, een der machtigste zwervende roofstammen van Noordwestelijk Arabië, onverzoenlijke vijanden van het volk Israël.
| |
[Amalgameeren]
Amalgameeren, (tlg.), borstelen der zinkstaafjes of cylinders met kwik, zoodat ze alleen door het zwavelzuur worden aangetast, wanneer de batterij gesloten is.
| |
[Amalthaea's Hoorn]
Amalthaea's Hoorn, de cornucopiae of hoorn des overvloeds. Zeus werd als kind met geitenmelk gevoed door Amalthaea; uit erkentelijkheid brak Zeus een der geiten een hoorn af en gaf dien A. met de belofte, dat de eigenaar steeds overvloed zou hebben.
| |
[Amanuensis]
Amanuensis, (lat.), in Rome de slaven met het schrijven der brieven belast, dus geletterde slaven; thans wetenschappelijk ontwikkelde bedienden of helpers.
| |
[Amant silentium Musae]
Amant silentium Musae, (lat.), de Muzen beminnen de stilte.
| |
[Amantes amentes]
Amantes amentes, minnenden zijn hun verstand kwijt. - De liefde maakt blind. Men vindt amens amans bij Plautus Merc. 83 en bij Ter. Andria (218): Inceptio est amentium, haud amantium.
| |
[Amantium irae, amoris integratio (est)]
Amantium irae, amoris integratio (est) (lat.), der minnenden twist is vernieuwing der liefde; Ter. Andria III. 3. e.a.
| |
[Amarant]
Amarant (gr.) = onverwelkelijk. Clemens van Alexandrië zegt: Amaranthus flos symbolum est immortalitatis. (De am. is het symbool der onsterfelijkheid), omdat die bloem niet verwelkt, maar tot het laatst donker bloedrood blijft.
| |
[Amarant-orde]
Amarant-orde, door Christina van Zweden ingesteld, letterkundige onderscheiding (zij was précieuse) en na haar niet volgehouden.
| |
[Amareitje]
Amareitje of Amerijtje, zie Amery.
| |
| |
| |
[Amarevole]
Amarevole, (muz.) con amarezza = bitter, smartelijk, pijnlijk.
| |
[Amati]
Amati, beroemde Italiaansche viool naar de makers, Cremona, 16e en 17e eeuw
| |
[Amorevole]
Amorevole (muz.) = amoroso = liefelijk, vleiend.
| |
[Amaryllis]
Amaryllis (gr. lat.), landelijke minnares, in de herderspelen van Theocritus en Vergilius.
| |
[Amazone.]
Amazone. 1. Vrouw te paard; 2. moedige vrouw; 3. vrouwen-rijkleed; van de Amazonen, naar de mythe een krijgshaftig vrouwenvolk aan de rivier der Thermodon in Pontus.
In het woord ligt de beteekenis zonder borsttepel. Men verhaalt, dat de vrouwen van een volksstam in Afrika zich de rechterborst lieten afbinden, om beter den boog te kunnen spannen.
| |
[Ambachtsgilden]
Ambachtsgilden, vereeniging van personen, die gelijksoortige handwerken uitoefenen. Het St. Lucasgild bijv. vereenigde schilders, beeldhouwers plaatsnijders e.a.
| |
[Ambachtsheerlijkheid]
Ambachtsheerlijkheid, ambacht beteekende in overoude tijden dienaar en vervolgens ook bediening (ambt), meer in 't bijzonder rechterlijke bediening, en, vooral in Holland, eene heerlijkheid met laag gericht.
Daar ambacht ook den nog heden gewonen zin van handwerk, beroep kreeg, noemde men de ambachten of ambochten van Amstelveen, Slooten, Zoeterwoude enz. enz. duidelijkheidshalve ambachtsheerlijkheden, en de heeren dier leenen ambachtsheeren. Niet alleen bijzondere personen, maar ook steden konden ambachtsheer zijn, o.a. Amsterdam.
| |
[Ambèn]
Ambèn, (jav.) rust-zitbank, waarop de Javaan ook slaapt.
| |
[Amber]
Amber, (arab. anbar), als grijze amber eene welriekende hars als gele amber het barnsteen (eene voorhistorische hartssoort), als witte amber het spermaceti.
| |
[Ambi-dexter]
Ambi-dexter, van het lat. met twee rechterhanden, een zeer bekwaam man, dien de handen nooit verkeerd staan; ook: een dubbelhartig mensch; een gezworene, die van beide partijen geld aanneemt, om een onrechtvaardig vonnis uit te spreken.
| |
[Ambieeren]
Ambieeren, naar iets dingen; letterlijk rondloopen, zie Ambitus.
| |
[Ambitus]
Ambitus, rondgaan bij de menschen om hunne stem te verwerven; vandaar: ambitieus, ijverig naar iets streven; later stemmenwerven door ongeoorloofde middelen.
| |
[Ambrosiaansch gezang]
Ambrosiaansch gezang (r.k.); koraalmuziek, met noten van ongelijke waarde door Ambrosius, bisschop van Milaan, in de Westersche kerken ingevoerd. Later vervangen door het Gregoriaansch gezang, eenstemmig en alle noten even lang.
| |
[Ambrosiaansche lofzang]
Ambrosiaansche lofzang, hymne: Te Deum laudamus (U, die God zijt, loven wij) naar beweerd wordt, vervaardigd door den kerkvader Ambrosius, bisschop van Milaan († 397).
| |
[Ambrozijn]
Ambrozijn, godenspijs (gr.) an brotos = niet sterfelijk); bij uitbreiding iets smakelijks of welriekends.
| |
[Ambulance]
Ambulance, (fr.) instelling tot verpleging van gekwetsten op het oorlogsveld, eig. verplaatsbaar hospitaal, van lat. ambulare, rondwandelen.
| |
[Ambulant]
Ambulant, zonder vaste woonplaats, (hand.); een onbeëedigd makelaar; letterlijk: rondloopend.
| |
[Ambulant]
Ambulant, (post.) Bureau ambulant, Spoorweg-Postkantoor.
| |
[Amen]
Amen (bijb. hebr.), bijwoord ameen = zeker, voorwaar; - ook: zoo zij het! of dat zij zoo.
| |
[Amende honorable]
Amende honorable, openlijke schuldbekentenis. In Frankrijk vroeger een onteerende straf voor verraders, vadermoorders en heiligschenners; deze werden binnen 't gerechtshof gebracht met een koord om den hals en moesten zoo vergeving vragen aan God, den koning en 't hof.
| |
[Amendement]
Amendement, wijziging door de vertegenwoordiging, of een harer takken - bij ons alleen de Tweede Kamer - voor gesteld.
| |
[America, (Jong)]
America, (Jong) de jeugd aldaar, benaming door J.G. Holland gegeven en verklaard als: oneerbiedigheid, laatdunkendheid, onbeschaamdheid in gelijke deelen.
| |
| |
| |
[Amerikaansch duel]
Amerikaansch duel, beslechting van een twist door zelfmoord van de partij, die door het lot of op andere wijze daartoe is aangewezen. Het is niet uit Amerika afkomstig.
| |
[Amerij]
Amerij, kort oogenblik, zoo weinig tijd als noodig is om een Ave Maria te bidden; iets doen in een amerijtje. Ave Maria = Wees gegroet, Maria.
| |
[Amersfoorder]
Amersfoorder, (- ter), verkorting van Amersfoorder tabak.
| |
[Amersfoortsche diamanten.]
Amersfoortsche diamanten. gerolde, min of meer doorschijnende, kwartssteentjes, te vinden in den omtrek van Amersfoort.
| |
[Amersfoortsche keisleepers]
Amersfoortsche keisleepers of trekkers - spotnaam, ontstaan uit het feit, dat de daar woonachtige edelman Everard Meyster, een zonderling, uit ingenomenheid met den vrede, tusschen Nederland en Portugal gesloten, 1661, een ongemeen grooten en zwaren keisteen van de heide liet halen, om tot gedenkteeken te dienen.
| |
[A meta]
A meta, (hand.) ter helft; a conto meta, in halve rekening; zaken, waarbij de winst en het verlies gemeenschappelijk gedragen worden.
| |
[Amethyst]
Amethyst, edelgesteente; de steen der bisschopsringen; in de oudheid vaak als amulet gedragen tegen de dronkenschap, vandaar de naam, het Grieksche améthystos, d.w.z. ‘voor dronkenschap behoedend.’
| |
[Amfioen]
Amfioen, (mal.) opium, onbewerkt, gezuiverd tjandoe, en geschikt voor het gebruik madat.
| |
[Amicitia]
Amicitia, Lid worden van - (stud.) lid van een burgersocieteit worden, den student er aan geven, wat een student in het vierde jaar, die geëngageerd is, soms doet en wat natuurlijk als achteruitgang beschouwd wordt.
| |
[Amict]
Amict, (rk.) de linnen doek, die onder de liturgische misgewaden het eerst aangedaan wordt en hals en schouders van den priester bedekt.
| |
[Amicus certus in re incerta cernitur]
Amicus certus in re incerta cernitur, een waar vriend leert men in den nood kennen.)
Spreuk van Ennius bij Cic. de Amic. 17.64.
| |
[Amicus Plato, sed magis amica veritas]
Amicus Plato, sed magis amica veritas, Lief is mij Plato, doch liever is mij de waarheid. Aristoteles zou, volgens Ammonius. (Leven van Aristoteles) gezegd hebben: Lief is mij Socrates, doch liever is mij de waarheid.
| |
[Amnestie]
Amnestie, (gr. Amnestia = het vergeten het verleenen van gratie aan eene zekere kategorie van misdadigers, al is tegen sommige reeds eene vervolging begonnen.
| |
[Amor vincit omnia]
Amor vincit omnia, (lat.) de liefde overwint alle dingen.
| |
[Amok]
Amok, (jav.) woede, razernij, zinsverbijstering, die den inlander, door opium opgewonden, somtijds tot moord drijft, zonder onderscheid des persoons.
| |
[Amortisatie]
Amortisatie, (hand.) schulddelging, ongeldig verklaring (bv. bij verloren geraakte wissels) aflossing van staatsschuldbrieven.
| |
[Amortisatie-syndicaat]
Amortisatie-syndicaat, (hand.) kantoren van verrekening bij de aflossing van staatschulden.
| |
[Amoveeren]
Amoveeren, (stud.) de deur uitsmijten (van 't lat. amoveo: wegbrengen, vervoeren).
| |
[Amours.]
Amours. ‘Et l'on revient toujours
A ses premiers amours.’
Oude liefde roest niet; uit Joconde ou les Coureurs d'aventures, opéra-comique in 3 bedrijven, van Etienne, (Opgevoerd 28 Februari 1814).
| |
[Ampas]
Ampas, (mal.) de vaste stof, die na uitpersing overblijft; bijv. in suiker- en indigofabrieken.
| |
[Amper]
Amper, (verb. van hampir, mal.) bijna, op 't kantje af; 't is ampertjes aan: het is nauwelijks voldoende.
| |
[Ampère]
Ampère, (nat.) hoeveelheid electriteit in een seconde met een volt spanningverschil stroomende door een geleider van een ohm weerstand; maateenheid voor elektrische stroomen, naar een Fr. natuurkundige van dien naam 1775-1836 die den grond legde voor de electrodynamica.
| |
| |
| |
[Amphibie]
Amphibie, van 't gr. amphoi = beide, en bios, leven, een dier, dat èn op 't land, èn in 't water leeft. In scherts ook: een student-Leidenaar. In de nat. hist. heet amphibie een dier met afwisselende bloedstemperatuur.
| |
[Amphion's lier]
Amphion's lier, (gr.); Amphion bouwde Thebe door de muziek van zijne luit, waardoor de steenen tot muren en huizen ineendansten.
| |
[Amphitheater]
Amphitheater, (gr.) amphi = rondom en theatron = schouwplaats), de plaatsen rondom het tooneel bij de ouden, ook het geheele gebonw zelf. Thans alleen het schuin oploopende gedeelte.
| |
[Ampliatie]
Ampliatie, (hand.): afschrift van een wissel, ook: aanvulling.
| |
[Amplissimus]
Amplissimus, (rk.) zie: Aartspriester.
| |
[Amplet]
Amplet, (fr.) samengetrokken voor ampoulette een, in onbruik geraakt, kegelvormig medicijnfleschje. Bij de Fransche marine naam voor den zandlooper.
| |
[Ampoen]
Ampoen, (mal), vergiffenis, gratie
| |
[Ampoule]
Ampoule, (Ste Ampoule) de door eene duif uit den hemel gebrachte vaas met olie, waarmede de Koningen van Frankrijk te Rheims werden gezalfd.
| |
[Ampul]
Ampul, (rk.) schenkkan van glas of metaal:
1. | de kleine schenkkannetjes, welke gebruikt worden voor het water en den wijn bij de H. Mis. |
2. | de grootere meestal metalen kannen, waarin het oleum infirmorum, oleum Cathechumorum en het Chrisma gewijd en bewaard worden. |
| |
[Amstelodamiana]
Amstelodamiana, letterlijk: al wat betrekking heeft op de geschiedenis en plaatsbeschrijving van Amstelodanum of Amsterdam; het eerst in 1874 gebruikt door J. ter Gouw als titel voor een werk, inhoudende: De Amsterdamsche straatnamen, De vergrootingen van A., A-sche Verhalen, Gijsbrecht van Aemstel en de opkomst van A., In de Kalverstraat, Eene Wandeling in Amsterdam, A-sche kleinigheden en Jan Klaassen.
| |
[Amsterdamsche koeketers]
Amsterdamsche koeketers, bijnaam der Amsterdammers, ontleend aan de verschillende koeksoorten, die sedert den aanvang der 16e eeuw in groote hoeveelheden in Amsterdam verorberd werden. Door concurrentie en namaak ontstonden er zelfs diplomatieke verwikkelingen tusschen de magistraat van Deventer en die van Amsterdam op dit punt.
Niet alleen van Deventer- maar ook van Schoonhovensche koek, Uytrechtse Heylickmaeker enz. werden groote massa's verbruyckt; op de Kon. Bibl. is zelfs een werkje, getiteld: ‘Uytrechtse Heylickmaeckers’ of ‘Amst. Kermiskoek.’
| |
[Amsterdamsch peil]
Amsterdamsch peil, oorspronkelijk de hoogte, waarop het polderwater in de stad zooveel mogelijk gehouden werd. In deze eeuw is het A.P. als een vlak aangenomen, waarnaar de hoogtebepalingen in Nederland geschieden. In Pruisen hebben de hoogtebepalingen naar hetzelfde vlak plaats. Het ‘normaalnulpunt’ te Berlijn komt overeen met het ‘A.P.’ te Amsterdam. Zie A.P. en N.A.P.
| |
[Amulet]
Amulet, een reeds bij Plinius vermeld metalen of steenen voorwerpje met tooverteekensen, later bij de Arabieren een toovermiddel, eene soort van talisman (z.a.) nl. een met koranspreuken of tooverformulieren beschreven papier, dat met een koord aan den hals gedragen wordt. De eerste Christenen droegen er een met Ichthus (visch) beginletters van Jesous Christos Theou Uios Sooter (Jezus Christus Gods Zoon Verlosser).
| |
[Amycleesche broeders]
Amycleesche broeders, (gr.) Castor en Pollux, geboren te Amyclae.
| |
[Anabaptisten]
Anabaptisten, (gr. ana = weder en baptizo = doopen), secte, die den kinderdoop verwerpt en wederdoop uitoefent door onderdompeling van hen, die in hun kindsheid gedoopt zijn; eene dweepzieke hervormde secte in de 16e eeuw. Zij heerschten onder Jan van Leiden in Munster, en werden in 1535 verdreven.
| |
[Anabasis]
Anabasis, werk waarin Xenophon den veldtocht van Cyrus den Jongere tegen Artaxerxes, en zijn eigen terugtocht met 10000 Grieken beschrijft (400 v.C.); id. van een van Arrianus, waarin de oorlogsdaden van Alexander den Grooten worden medegedeeld. Anabasis = tocht naar eene hoogere streek, naar het binnenland; vandaar in het algemeen: veldtocht.
| |
| |
| |
[Anacharsis]
Anacharsis, Anacharsis onder de Scythen, een wijs man onder dwazen; iets goeds uit Nazareth. De tegenstelling is Saul onder de Profeten d.i. een dwaas onder wijzen.
De Scythen waren een niet beschaafd volk.
Bekend is de reis van Anacharsis door Griekenland, van den Abbé Barthélémy.
| |
[Anacharsis Cloots]
Anacharsis Cloots, (eigenlijk Klotz). Jean Baptiste du Val de Grâce, baron de Cloots. Hij was een van de zonderlingste dwepers der Fransche revolutie (1755-1796). Met geestdrift vervuld voor de Oud-Grieksche gemeenebesten, reisde hij onder den naam van Anacharsis (naar den beroemden Scyth Anacharsis, 600 v.C.) door een groot gedeelte van Europa, ten einde aan den republikeinschen regeeringsvorm ingang te verschaffen.
| |
[Anachoreten]
Anachoreten, kluizenaars in de woestijn; van ana = terug en choreo = ik scheid (mij af); in tegenstelling met kloosterlingen, die samen wonen.
| |
[Anachronismus]
Anachronismus, verwarring in de geleidelijke volgorde der zaken, het later gebeurde voor het vroeger gebeurde plaatsen; iets brengen tot een tijd, waartoe het niet behoort.
| |
[Anacreon]
Anacreon, Grieksch dichter, die voornamelijk liefde en wijn bezong.
| |
[Anacreon]
Anacreon, van de twaalfde eeuw. Walter Mapes, bijgenaamd ‘De jolige drinkebroer.’ Zijn beste stuk is het drinklied: ‘Meum est propositum in taberna mori,’ d.i. Het is mijn voornemen in de herberg te sterven.
| |
[Anacreon]
Anacreon, van de guillotine. Bertrand Barère de Vieuzac, president van de Conventie, befaamd om zijn bloemrijke taal en galgenhumor tegen zijne slachtoffers.
| |
[Anacreon]
Anacreon, der schilders. Francesco Albano, een beroemd schilder van beminnelijke vrouwen.
| |
[Anacreon]
Anacreon, (de Fransche) Pontus de Thiard, een van de dichters der Pleiade (1521-1605).
| |
[Anacreon]
Anacreon, (de Perzische). Mahomed Hafiz (14e eeuw).
| |
[Anadyomene]
Anadyomene, (gr.) lett. de (uit het water) opduikende anders Aphrodite de godin der liefde bij de Rom. Venus. Zie Aphrodisia.
| |
[Analecten]
Analecten, verzameling van belangrijke plaatsen uit een werk, of van opstellen over een zeker onderwerp.
| |
[Analogie]
Analogie, (gr.) analogia, betrekking van overeenstemming tusschen eene zaak en eene andere.
| |
[Anagram]
Anagram (gr.), vorming van een woord door omzetting van de letters van een ander woord, als koorn en kroon. Diemerbrug en Muiderberg, enz.
| |
[Analogisch]
Analogisch, ook analoog (gr.); overeenkomstig.
| |
[Anapaestus]
Anapaestus, Drielettergrepige versvoet met klemtoon achteraan ◡ ◡ -
| |
[Anaphora]
Anaphora, herhaling van hetzelfde woord aan het hoofd van opeen-volgende zinnen.
| |
[Anastasie]
Anastasie, (fr.) voorcensuur. Het woord werd gedurende het ministerschap van Ernest Picard (Febr.-Mei 1871) geboren, wiens gestrengheid tegenover de nieuwsbladen deze, den minister, den titel Père Communiqué, en later den, in Fransche ooren belachelijken naam A - deden geven.
| |
[Anastrophe]
Anastrophe, verandering in de gewone volgorde der woorden.
| |
[Anathema]
Anathema, wat aan een God gewijd en in zijn tempel hem ter eere nedergezet wordt. Maar 't woord heeft ook den zin gekregen van: overgegeven aan Gods strafgericht, vervloekt.
| |
[Anatocismus]
Anatocismus, (hand.) interestwoeker, interest van interest, samengestel- de interest.
| |
[Anch' io sono pittore]
Anch' io sono pittore, ook ik ben schilder, wat Correggio te Bologna voor de H. Caecilia van Raphael zou hebben uitgeroepen. C. is nooit te Bologne geweest.
| |
[Ancien régime]
Ancien régime, (fr.) de oude staat van zaken vóór de groote revolutie van 1789.
| |
[Ancora]
Ancora, (it. muz.) da capo of bis, nog eens.
| |
| |
| |
[Ancora aldinea]
Ancora aldinea, (met den klemtoon op an) een anker, waarom zich een dolfijn kronkelt, het teeken, dat de wereldberoemde uitgever Aldus Manutius te Venetië († 1515) aan het einde der door hem uitgegeven boeken plaatste als teeken van echtheid. De eerste Dante-uitgave, waarin het voorkomt is van 1502.
| |
[Andante]
Andante (it. muz.), lett. gaande = matig, tamelijk langzaam; - piu andante of un poco andante = sneller.
| |
[An der schönen blauen Donau]
An der schönen blauen Donau, Wals van Joh. Strauss, gedicht van Karl Beck ‘An der Donau’ in Stille Lieder.
| |
[An der Quelle sass der Knabe]
An der Quelle sass der Knabe, de knaap zat aan de bron, eerste regel van der Jüngling am Bache, romance, gezongen in Schiller's Parasit (vert. naar Picard, Médiocre et rampant ou le moyen de parvenir).
| |
[Andere tijden, andere zeden]
Andere tijden, andere zeden, Tempora mutantur, et nos mutamur in illis, uit het 53e epigram van het 1e boek Ad tres Moecenates door Owen. Letterlijk vertaald: De tijden veranderen en wij met hen.
| |
[Andreasgebed]
Andreasgebed, gebed om een man; van de gewoonte in de Luthersche kerken (Duitschland) in zwang om omstreeks Andreasdag - 30 November - dat gedeelte van het Evangelie te behandelen, waarin de gelijkenis voorkomt van maagden die op den bruidegom wachten (Mattheus XXV:1 e.v.) Vandaar Andreas de Patroon der oude vrijsters.
| |
[Androcles]
Androcles, een Romeinsche slaaf, van wien verhaald werd, dat een leeuw hem in het strijdperk niet verslond, omdat A. den leeuw een doorn uit den poot had gehaald. Later zouden deze twee steeds samen geleefd hebben.
| |
[Androcles]
Androcles, met de beteekenis van dierenvriend, naam van een tijdschrift, gewijd aan de bescherming van dieren.
| |
[(Sint) Andreaskruis]
(Sint) Andreaskruis of St. Andrieskruis, in bouwkunst en wapenkunde een kruis van den vorm × naar de overlevering, dat Andreas aan zulk een kruis geklonken, den dood vond.
| |
[Anekdote]
Anekdote of mop, tegenwoordig kort verhaal, dat met een geestigen zet of kwinkslag eindigt; eigenlijk een onuitgegeven, nooit vertelde bijzonderheid uit iemands leven, van gr. anekdotos = nog niet bekend gemaakt of uitgegeven.
| |
[Anësniejen]
Anësniejen, (n. holl.); voor aangesneden, z.v.a. liefdesverklaring gedaan; ten huwelijk gevraagd.
| |
[Angelot]
Angelot, een gouden munt, naar het beeld van den Aartsengel Michael, die den duivel verslaat.
| |
[Angelus, (De)]
Angelus, (De) gebed tot de H. Maagd, ingesteld door Urbanus H. Het begint: Angelus Domini nuntiavit Mariae (de engel des Heeren verkondigde aan Maria); dan volgt de groet van Gabriël - Ave Maria enz. Het gebed wordt driemaal daags herhaald bij het luiden van den Angelus. Het bestaat uit drie antiphonen, drie Ave Maria's en een slotgebed.
| |
[Angelustorentje]
Angelustorentje, het spitse torentje dat juist op het kruispunt van schip en zijbeuken eener kerk staat; ook juffertje genoemd.
| |
[Anglomanie]
Anglomanie, blinde ingenomenheid met al wat Engelsch is en van Engeland komt; van lat. Anglo, Engelsch, en gr. mania, woede, verzotheid.
| |
[Angosciosa]
Angosciosa, (muz.) angstig, aarzelend.
| |
[Angostura]
Angostura, eene soort van bitter, oorspr. onbekend. (sp. angostura = zeeengte of engte in 't algemeen).
| |
[Angströhren]
Angströhren, ook Angstbutten, hooge hoeden, verg. kachelpijpen, spotnaam uit October '48, toen de Kroaten de stad Weenen binnentrokken, om de rust te herstellen; toen wierpen de manschappen der burgerwacht meerendeels hunne shako's weg en vervingen die door hooge hoeden (cylinder). De spraakmakende gemeente gaf deze toen den aangeduiden naam, dien zij hebben behouden.
| |
[Anguis in herba latet]
Anguis in herba latet, Verg. Latet anguis in herba Vergilius, Bucolica 3,93. Er schuilt een adder onder het gras. - Het is niet zoo onschuldig, als het er uit ziet.
| |
| |
| |
[Anima (con;]
Anima (con; (it. muz); animato, animando levendig, met gloed, met vuur.
| |
[Anjer (Da's een]
Anjer (Da's een - verkorting van de spreekwijze: Da is een anjer, zei de boer, en 't was een tiloos, bedoelende: ‘dat is wat anders.’
| |
[Ankap]
Ankap, (afr.) di pert kap an = slaan gaande de voeten tegen elkander.
| |
[Anker]
Anker, (tlg.) plat ijzeren staafje of holle ijzeren cylinder, aan het uiteinde van den schrijfarm van den schrijftoestel aangebracht boven de kernen van den electromagneet.
| |
[Ankerkruis]
Ankerkruis, (herald.) kruis waarvan de uiteinden in 2 gebogen punten gelijk de armen van een anker uitloopen.
| |
[Anklammen]
Anklammen, (afr.) dronken worden; hij is bietjie angeklam, hij is even aangeschoten.
| |
[Anode]
Anode, (tlg.) positieve of koperpool.
| |
[Anoniem]
Anoniem, van gr. an = niet en anoma = naam; dus: zonder naam of naamloos.
| |
[Anonymus in libro non edito]
Anonymus in libro non edito, onderteekening van het motto der Camera Obseura; een ongenoemde in een niet uitgegeven boek.
| |
[St. Anna.]
St. Anna. (Daar loopt iets van St. Anna onder), St. Anna is de patrones der zwangere vrouwen en der kraamvrouwen; oorspronkelijk toegepast alleen op een zwangere bruid, later op alle zaken, waarbij iets niet ging zooals 't behoorde.
| |
[Annalen]
Annalen, jaarboeken, van Lat. annales, (annus = jaar) de aanteekeningen der hoofdgebeurtenissen van een jaar, die te Rome door den Pontifex maximus werden bijgehouden.
| |
[Annaten]
Annaten, (rk.) geldelijke opbrengst aan Kerk of Staat.
| |
[Annemekaneme-mêesamen]
Annemekaneme-mêesamen, Amsterdamsch-bargoensche uitdrukking voor gelijk op deelen - samen doen - ieder de helft - enz.
| |
[Annexa]
Annexa, de bijlagen.
| |
[Annihilator (Fire-]
Annihilator (Fire-, werktuig om in korten tijd door middel van gasontwikkeling brand uit te dooven; van Eng. to annihilate (vernietigen), van lat. nihil (niets).
| |
[Annuente summo numine]
Annuente summo numine, met Gods hulp. Letterlijk: met goedkeurend toeknikken van het Opperwezen.
| |
[Annuïteiten]
Annuïteiten, (hand,); jaargelden, jaarrenten, lijfrenten; geldsommen, waarmede in een vooraf bepaald aantal jaren eene schuld met de renten wordt afgedaan.
| |
[Annuleeren]
Annuleeren, (hand. jur.) nietig of ongeldig verklaren.
| |
[Annunciata-orde]
Annunciata-orde, orde van Maria Boodschap, Italiaansche ridderorde, 1640 gesticht door Amadeus VI, hertog van Savoye. Nonnenorde 1360 gesticht, 1789 opgeheven ten gevolge der Fransche revolutie.
| |
[Annuntiatie]
Annuntiatie of Maria Boodschap, feestdag ter eere der H. Maagd, waarop de blijde boodschap van den engel herdacht wordt, (25 Maart).
| |
[Annus gratiae]
Annus gratiae, (lat.) genadejaar, het dienstjaar, dat na het overlijden van een predikant ten voordeele der weduwe door de ringbroeders wordt waargenomen.
| |
[Anodyna]
Anodyna, (geneesk.) pijnstillende middelen.
| |
[Anpappen]
Anpappen, (stud.) dichter bijeen gaan zitten, met bedoeling te blijven plakken.
| |
[Anruk(ken)]
Anruk(ken) (afr.) presenteeren.
| |
[Ansies]
Ansies, (afr.) aanstonds, dadelijk.
| |
[Ans Vaterland, ans teure, schliess dich an.]
Ans Vaterland, ans teure, schliess dich an. (Das halte fest mitdeinem ganzen Herzen, Hier sind die starken Wurzeln deiner Kraft). Sch. Wilhelm Tell II, 1. Attinghansen tot Rudenz; opwekking tot vaderlandsliefde. Hecht u aan het dierbare vaderland.
| |
[Antaphrodisi'acum]
Antaphrodisi'acum of antaphrodi'ticum, (gr.) middel tot bedaring van de te sterke geslachtsdrift; middel tegen de Venuskwaal.
| |
| |
| |
[Ante Christum natum]
Ante Christum natum, A.C. voor de geboorte van Christus, bij jaartellingen.
| |
[Antediluviaansch]
Antediluviaansch uit het tijdperk vóór het diluvium, d.i. vóór den grooten vloed (Zondvloed). Ook gebezigd in den zin van vóór-Adamitisch.
| |
[Antediluviaansch]
Antediluviaansch fig.: hoogst ouderwetsch.
| |
[Antehomerica]
Antehomerica, (l.) gedichten die vóór Homerus zijn vervaardigd.
| |
[Ante-diluviaansche muziek]
Ante-diluviaansche muziek, muziek voortgebracht, door met een vuursteen te slaan op verschillende vuursteenen hangende aan een ijzeren roe.
| |
[Antependium]
Antependium, (rk.) bedekking van de voorzijde van het altaar. De kleur komt overeen met die van het officie van den dag (zie kleur). Er is geen antependium, wanneer de voorzijde met kostbare steenen of een schilderij versierd is.
| |
[Anthesterion]
Anthesterion, 8e maand in Athene (Febr.-Maart) waarin: Anthesteriën-Feesten ter eere van Dionysos (Bacchus).
| |
[Anthropométrie]
Anthropométrie, (van 't gr. anthropos = mensch en metron = maat), het door den Parijschen geneesheer, Dr. A. Bertillon, (1880) uitgedachte, in Frankrijk en elders toegepaste stelsel van meting der lichaamsdeelen van misdadigers, om hen, ingeval van recidive, te kunnen herkennen. In wijderen zin het meten van verschillende lichaamsdeelen voor vergelijkende studiën, waartoe het werk L'Anthropométrie van den Belg E. Quételet in 1872 den eersten stoot gaf.
| |
[Antichambre]
Antichambre, voorkamer bij hooggeplaatste personen, waarin men wacht tot men wordt toegelaten. Vandaar antichambreeren, = wachten.
| |
[Antichrist]
Antichrist tegenstander van Christus bij de Joden, Christenen en zelfs bij de Mohammedanen, de geweldige, duivelsche, maar eindelijk bezwijkende vijand van Christus en van zijn koninkrijk op aarde. (Joh. II:24). Zoo worden voorgesteld in het boek Daniël Antiochus IV, in de Openb. v. Johannes Nero; later in de 15e eeuw de paus, in de 19e eeuw Napoleon.
| |
[Anticipeeren]
Anticipeeren, (hand.) voor den vastgestelden tijd in betaling nemen of geven; voorschot geven in geld op de in commissie ontvangen goederen.
| |
[Anticipatie-biljetten]
Anticipatie-biljetten, schuldbekentenissen door staat of stad uitgegeven in anticipatie op nog te innen belastingen.
| |
[Anti-Cornlaw-league]
Anti-Cornlaw-league, verbond van Engelsche burgers tot opheffing van het invoerrecht op graan (1839-1846).
| |
[Antidateeren]
Antidateeren, aan een geschrift een vroegeren datum geven, dan dien het eigentlijk moest hebben.
| |
[Antigone]
Antigone, de getrouwe gezellin van haar blinden gevloekten vader Oedipus. De moderne Antigone is Marie Thérèse Charlotte hertogin d'Angoulême, dochter van Lodewijk XVI, zoo geheeten wegens hare gehechtheid aan Lodewijk XVIII, haar oom, wiens ballingschap zij deelde nadat zij de gevangenis van den Tempel verlaten had en gehuwd was met haar neef den Hertog van Angoulême; in het algemeen van een dochter, die haar vader in ouderdom, ziekte en ongeluk trouw bijstaat.
| |
[Antilegomena]
Antilegomena, niet algemeen als echt erkende kanonieke boeken.
| |
[Antimakassar]
Antimakassar, een kleedje, dat over een fauteuil of canapé gehangen wordt, om het bekleedsel van deze te beschermen tegen (anti) de Makasserolie, een bekende haarolie.
| |
[Antimensium]
Antimensium, (gr. k.) gewijd kleed, waarmede men elke tafel tot altaar maken kan.
| |
[Antinomie]
Antinomie, strijdigheid van twee wetten; van anti = tegen, en nomos = eene wet.
| |
[Antinous]
Antinous, model van mannelijke schoonheid, page van Hadrianus, den Keizer van Rome.
| |
[Antipathie]
Antipathie (anti = tegen en gr. pathos, hartstocht), afkeer, tegenzin; het tegengestelde van sympathie.
| |
[Antiphlogistische leer]
Antiphlogistische leer, de door Lavoisier ingevoerde beschouwingen over de verbranding, in tegenstelling met de leer van Stahl. Deze nam aan, dat bij de verbranding uit de brandstof iets ontweek, het phlogiston; Lavoisier bewees, dat bij de verbranding zuurstof wordt opgenomen.
| |
| |
| |
[Antiphoon]
Antiphoon, (rk.) beurtzang, waarbij de zangers zich in twee koren verdeelen, en het eene koor het andere afwisselt; vers of korte spreuk, die de voorzanger aanheft en waarin aan de zangers de toonaard van den volgenden psalm wordt aangegeven; een dergelijk vers of soortgelijke spreuk wordt ook antiphoon genoemd, ook al wordt het niet gezongen.
| |
[Antiphonarium]
Antiphonarium, (rk.) boek, waarin verzameld zijn de antiphonen, bij de godsdienstoefeningen gedurende het geheele jaar in gebruik.
| |
[Antilope-staat]
Antilope-staat, (amer.) Nebraska naar de antilope furcifer enz. the stronghorned antelope, de eenige soort in Amerika.
| |
[Antonius]
Antonius de eerste kluizenaar, omdat hij volgens de overlevering door den duivel in de gedaante van een zwijn werd gekweld, nam men hem tot patroon der zwijnenhoeders.
| |
[Antonius kruis]
Antonius kruis in rechten of gebogen T - vorm: ⊤ of ; (ook: Egyptisch kruis).
| |
[Antonius varkens]
Antonius varkens, varkens door sommige steden onderhouden, ten behoeve van het Sint-Antoniesgasthuis, boven welks poort een varken afgebeeld was, als attribuut van den H. Antonius.
| |
[Antonius vuur]
Antonius vuur, ziekte van typheusen aard, die in de elfde eeuw vooral in Frankrijk woedde en genoemd werd naar den H. Antonius dien de lijders om genezing aanriepen.
| |
[Apage, Satana!]
Apage, Satana! (lat.) Ga weg achter mij, Satanas! Woord van Jezus tot den duivel Math. IV:10 en Luk. IV:8. gewoonlijk in de beteekenis: breng mij niet in verzoeking.
| |
[Apanage]
Apanage, geldelijke toelage aan niet regeerende prinsen; van gelijkbeteekenend Fransch.
| |
[Apegapen, hij ligt op]
Apegapen, hij ligt op - hij zal 't niet lang meer maken. Oorspr. onbek.
| |
[Apelles]
Apelles, vermaard Grieksch schilder; vroeger de algemeene naam voor iederen beroemden schilder; toen Lievensz Vondel geschilderd had zei Six:
‘Dit 's Vondel met zijn rol,
| |
[Apelles post tabulam]
Apelles post tabulam, Apelles achter de schilderij. - De luist'raar aan den wand, verneemt zijn eigen schand; ontleend aan het verhaal, dat Apelles eene schilderij tentoonstelde en daar achter verborgen de aanmerkingen der beschouwers hoorde.
| |
[Apendans]
Apendans (de, straat in 's-Gravenhage, van les appendances ‘de bijgebouwen’, indertijd tot huisvesting gegeven aan het talrijk gevolg van een Fransch Gezant.
| |
[Apenhaar]
Apenhaar, eene soort van shagtabak.
| |
[Apenkool]
Apenkool, 't is maar apenkool, gekheid, pocherij.
| |
[Apenland]
Apenland, Oost-Indië.
| |
[Apenluiders]
Apenluiders, spotnaam voor de inwoners van IJsselstein. Iemand, zegt het volksverhaal, had den dood van zijn aap ‘Kees’ laten aanzeggen, waarop de klok werd geluid, omdat men meende, dat zijn knecht Kees overleden was.
| |
[Apenmelk]
Apenmelk, grog van jenever of melk met brandewijn.
| |
[Apenmunt]
Apenmunt, met - betalen, iemand met kluchten en grappen betalen, in plaats van hem het verschuldigde te voldoen; fr. payer en monnaie de singe: de kunstenmakers mochten hun octrooirecht voldoen met hun apen kunstjes te laten maken.
| |
[Apennootje]
Apennootje, O.I. noot, Atjeh-noot heeft geheel den vorm van een apenkop.
| |
[Apentuin]
Apentuin, in de Volkstaal de naam voor iederen zoölogischen tuin, in 't bijzonder voor dien te Amsterdam en 's-Gravenhage.
| |
[Apestad]
Apestad, te Deventer; open stadsgedeelte langs de rivier.
| |
[Apevlooi]
Apevlooi, (afr.) kleine jongen, die zich verbeeldt, groot te zijn.
| |
[Apex]
Apex, bij de Romeinen een met wol omwonden olijftakje, dat op de punt der vilten priestermuts was bevestigd; ook het geheele hoofddeksel; de spits toeloopende tiara der Perzische koningen; figuurlijk de kroon, het teeken der hoogste waardigheid.
| |
[Aphrodisiaca]
Aphrodisiaca, geheimmiddelen waardoor de geslachtsdrift kunstmatig wordt opgewekt; van Aphrodite (gr.) de godin der schoonheid en der liefde.
| |
| |
| |
[Aphrodisía]
Aphrodisía, feesten ter eere van Venus, die door de Grieken Aphrodite genoemd werd, in verband met het woord aphros, dat schuim beteekent, omdat zij ontstaan was, volgens de mythe, uit het schuim der zee. Zij werd daarom ook wel Anadyomene genaamd, d.i. de opgedokene (uit zee).
| |
[Aphrodite]
Aphrodite, de Grieksche Venus, zoo geheeten, omdat zij uit het schuim der zee geboren werd: aphros = zeeschuim.
| |
[Api]
Api, (mal.), vuur, tali api = vuurtouw; bediende, die dit voor de gasten gereed houdt; goenoeng api = vulkaan.
| |
[A piacere]
A piacere, naar welgevallen (muz.) wat de maat, (hand.) wat den tijd van betaling betreft.
| |
[Apie]
Apie, (afr.) beet genomen.
| |
[Aplomb]
Aplomb, zuiver langs de loodlijn, kort, juist en afdoende. Vandaar iets met aplomb zeggen d.i. met gezag.
| |
[Apocalyps]
Apocalyps, de openbaring van Joannes, het eenige profetische boek van het N. Testament.
| |
[A poigne]
A poigne, (spreek: pogne), voor geen krachtigen maatregel terugdeinzend, pootig. Het woord kwam gedurende het tweede keizerrijk in zwang en is het gebleven.
| |
[Apoint, appoint, appunto, al punto]
Apoint, appoint, appunto, al punto, woordelijk: juist, nauwkeurig, per apoint trekken is eenen wissel trekken voor het juiste bedrag van een saldo, of eene rekening; geschiedt dit door meerdere wissels, dan wordt elke wissel een a point genoemd.
| |
[Apokryphe boeken]
Apokryphe boeken, verschillende godsdienstige geschriften der oudheid, waaraan niet algemeen het gezag der H. Schrift wordt toegekend zooals aan de Canonieke boeken. In vele, vooral in Luthersche uitgaven van den bijbel, vindt men ze tusschen het Oude en Nieuwe Testament; in de Engelsche bijbels vindt men ze niet, voor de Roomsch gezinden werden ze op het concilie van Trente canoniek verklaard. Apocryph is verborgen of privaat, in tegenstelling met wat voor openbaar gebruik bestemd is. Zoo heeten ook weinig betrouwbare, beter nagemaakte H. Boeken.
| |
[Apokryphe boeken]
Apokryphe boeken, (r.k.), fig. geschriften of beweringen van weinig betrouwbaarheid.
| |
[Apollo]
Apollo, een zeer schoon man, toonbeeld van jeugdige mannelijke schoonheid, naar Apollo bij de Gr. Phoibos of Phoebus-Apollo den God der dichtkunst, tevens vereerd als zonnegod.
| |
[Apollo, van Belvedere]
Apollo, van Belvedere, standbeeld in marmer van Apollo door den Griek Calamis (5de eeuw v.C.). Apollo wordt voorgesteld met een boog in de hand en staat in de galerij Belvedere in het Vaticaan te Rome. In 1503 tusschen de puinhoopen van Antium ontdekt, werd het aangekocht door Julius II.
| |
[Apollo, van Portugal]
Apollo, van Portugal, Luis de Camoëns, schrijver van ‘os Lusiados,’ d.i. de Lusitaniërs; zoo geheeten om zijn dichtwerk vol ongeëvenaarde schoonheden.
| |
[Apologie]
Apologie, een verweerschrift, een verdediging tegen een aanval; in het bijzonder de verdediging van den Christelijken Godsdienst.
| |
[Apostaten]
Apostaten, afvalligen, enz. in zake geloof of godsdienst; zoo werd Keizer Julianus, die van Christen weer Heiden werd († 371) de Apostaat, de afvallige, genoemd.
| |
[Apostel]
Apostel = gezant; bepaald de naam der discipelen van Jezus, na zijn heengaan. Voorts is het voorstander en verbreider, bijv. de apostel der matigheid, de apostel van den vrijhandel enz. ook de verkondiger des evangelies in bepaalde streken bijv. Bonifacius de apostel der Friezen.
| |
[(De) Apostel van:]
(De) Apostel van:
Abyssinië, St. Frumentius (4e eeuw.). |
de Alpen, Felix Neff (1798-1829). |
de Ardennen, St. Hubert (8ste eeuw). |
Armenië, Gregorius van Armenië (4e eeuw) |
de Engelschen, St. Augustijn († 607). |
den Vrijhandel, Richard Cobden (1804-1865). |
de Duitschers, St. Bonifacius (680-755) |
de Franschen, St. Denis (3de eeuw). |
de Heidenen, St. Paulus. |
de Schotten St. Columbanus (521-597). |
Hongarije, St. Anastatius (954-1044). |
de Indianen, Bartholomeus de Las Casas (1474-1566). |
| |
| |
de Indiën, St. Franciscus Xaverius (1506-1552) |
de Vlamingen, St. Amad († 629). |
het Ongeloof, Voltaire (1694-1778). |
Ierland, St. Patrik (372-493). |
Nederland, St. Willebrord (657-738). |
de Friezen St. Bonifacius 680-755). |
het Noorden, St. Ansgar of Anscarius (801-854). |
de Picten, St. Niniaan. |
Schotland John Knox. (1505-1572). |
de Slaven, St. Cyril. |
Spanje, St. Jacobus de Groote. |
de Matigheid. Vader Mattheus (1790-1856) |
Wales, St. David (5e eeuw.) |
| |
[Apostelen]
Apostelen, attributen van Apostelen zijn als volgt:
Andreas, een kruis in den vorm van de letter X, omdat hij daarop werd gekruisigd. |
Bartholomeüs, een mes, waarmee hij werd gevild. |
Jacobus, een mosselschelp, een pelgrimsstaf of een lederen flesch, als de patroon der pelgrims. |
Jacobus, de jongere, een voldersstok, omdat hij daarmede gedood werd. |
Johannes, een beker met een slang, die er uit komt, zinspeling op den beker vergift, dien Johannes door het teeken des kruises onschadelijk maakte. |
Judas Iscarioth, een geldzak, omdat hij de beurs droeg. |
Judas, een knods, het werktuig zijner marteling. |
Mattheus, een strijdakst, omdat hij daarmede onthoofd werd. |
Mathias, een bijl, waarmede hij gedood werd. |
Paulus, een zwaard, waarmede hij onthoofd werd. |
Petrus, twee sleutels, omdat hij de sleutels des hemels in handen heeft. (Matth. XVI:19). |
Philippus, een staf met een kruis bovenop, omdat hij werd opgehangen. |
Simon, een zaag, omdat hij in stukken gezaagd werd. |
Thomas, een winkelhaak, zinnebeeld van zijn wikkenden geest, soms een lans, omdat hij daarmede doorstoken werd. |
| |
[Apostelsooren]
Apostelsooren (of Judasooren), (zeet.) opstaande houten, die de eerste verbreeding van den voorsteven uitmaken.
| |
[Apostolaat des Gebeds]
Apostolaat des Gebeds (r.k.), vrome Vereeniging, in 1844 in Frankrijk opgericht ter bevordering der ware vereering van het H. Hart van Jezus, vereeniging der geloovigen in dit H. Hart en opwekking tot werkdadigen ijver voor de belangen der Kerk.
| |
[Apostolica Sedes]
Apostolica Sedes (r.k.), Apostolische Stoel, de bisschoppelijke zetel van Rome, de Pauselijke stoel.
| |
[Apostolicae Sedis gratia]
Apostolicae Sedis gratia, door de genade van den Apostolischen stoel, titel, dien de bisschoppen plegen te voeren b.v.N.N. Dei et Apostolicae Sedis gratia Episcopus: N.N. door de genade van God en den Apostolische Stoel Bisschop.
| |
[Apostolische majesteit]
Apostolische majesteit, titel van den keizer van Oostenrijk als koning van Hongarije, door Sylvester II in 1000 aan den koning van Hongarije verleend.
| |
[Apostolische vaders]
Apostolische vaders, vijf verdedigers van den Christelijken godsdienst levende gelijktijdig met en leerlingen van de apostelen, namelijk: Clemens van Rome, Barnabas, Hermas, Ignatius en Polykarpus.
| |
[Apotheca]
Apotheca, magazijn of bergplaats, vooral voor fijne wijnsoorten.
| |
[Apotheek]
Apotheek, plaats waar geneesmiddelen bereid en verkocht worden; van Gr. Lat. apothéca van apotithenai, nederleggen. Bij de ouden: voorraadkamer, bewaarplaats voor den wijn.
| |
[Apotheker]
Apotheker, in de volkstaal ‘apteker’ van het latijnsche apothecarius = magazijnhouder, en dit weer van apotheca = wijnkelder, provisiekast. Dit laatste woord hebben de Romeinen weer van de Grieken overgenomen. bij wie eene bewaarplaats apotheke heette.
| |
[Apothekersrekening]
Apothekersrekening, hoogopgevoerde rekening naar Molières Malade imaginaire (I, 1) en van Frankrijk (compte d'apothécaire) zoowel naar Nederland, als naar Duitschland (Apothekerrechnung) overgewaaid.
| |
[Apotheosis]
Apotheosis, vergoding van menschen. Daarom ook het schitterende en stralende slot van de eene of andere voorstelling.
| |
| |
| |
[Apparaat]
Apparaat, het toestel tot eenigen arbeid behoorende.
| |
[Apparentie]
Apparentie, het uiterlijk aanzien der goederen.
| |
[Apparent rari nantes in gurgite vasto.]
Apparent rari nantes in gurgite vasto.
Vergilius, Aeneis I. 118.
Hier en daar verschijnt er een, zwemmende in den grenzenloozen draaikolk (bij een schipbreuk). Fig. toegepast op eene sober bezochte vergadering.
| |
[Appassionato]
Appassionato (muz.), hartstochtelijk. Vgl. fr. passion.
| |
[Appels]
Appels (beroemde, 1. De appel van Adam in het Paradijs, 2. de appel van Paris, dien Eris, de godin van de tweedracht, op de bruiloft van Thetis onder de aanwezige godinnen wierp; 3. de appel, dien Tell volgens de mythe zijn zoon van 't hoofd geschoten zou hebben, 4. de appel van Newton, dien hij zou hebben zien vallen en waardoor hij er toe gekomen zou zijn, de wetten der zwaartekracht te zoeken; 5. de gouden appelen, waardoor Atalante in den wedloop overwonnen werd; 6. De appelen van Edoena, godin der jeugd, waardoor de Noordsche goden zich verjongden; 7. De gouden appelen der Hesperiden, die Herakles ging veroveren.
| |
[Appelen (Sodoms]
Appelen (Sodoms, Thevenot zegt dat er appelboomen zijn langs de Doode zee, de plaats van 't oude Sodom, die schoone vruchten dragen, welke van binnen vol asch zijn. Daarom worden wel eens de aanlokselen der zonde Sodomsappelen genaamd.
| |
[Appetijt]
Appetijt, eetlust, trek; van 't fr. appétit.
| |
[Appointé]
Appointé, in de uitdrukking: ‘Hij vaart als A -’: leeglooper, dagdief. In oorlogstijd werden soms twee kapiteins op hetzelfde schip geplaatst; de een als kommandant, de ander A -, en deze laatste had oogenschijnlijk niets te doen.
| |
[Appointé]
Appointé, (mil.) aspirant-officier.
| |
[Appointé]
Appointé, (herald.) aanstootende gezegd van twee manen, waarvan de punten tegen elkaar komen ( ); in tegenstelling van acculé ) (.
| |
[Approbatie]
Approbatie, (r.k.), Goedkeuring. 1o. Geschiktverklaring van een persoon voor een kerkelijk ambt of bediening. 2o. Goedkeuring van boeken. Door deze goedkeuring wordt door bevoegde autoriteit verklaard, dat een boek niets bevat, wat strijdt met de katholieke geloofsof zedeleer.
Bij de Protestanten: goedkeuring van eene uitgebrachte predikantsberoeping.
| |
[Approximatief]
Approximatief, bij benadering, ongeveer.
| |
[Après moi le déluge]
Après moi le déluge, ik zal den zondvloed niet beleven; platter: 't Zal mijn zorg zijn!? 't Zal mijn tijd wel uithouden, aan Lodewijk XV toegeschreven, maar volgens het Essai sur la marquise de Pompadour, in de Mémoires van Mad. de Housset (1824, p. 19) door Mad. de Pompadour gezegd. Naar een Griekschen dichter, door Cicero (de Finibus III. 19. 64) door Seneca (de Clementia II. 2. 2) en door Stobaeus (Ecl. II. 6. 7) aangehaald.
| |
[April]
April, maand der opening, wanneer de gewassen zich ontplooien en de schoot der natuur zich opent tot verjongd leven (van lat. aperire = openen). Oudtijds grasmaand.
| |
[April, (De eerste]
April, (De eerste - sedert onheugelijke tijden en bijna overal een dag, waarop men elkander voor den gek houdt. Vandaar het rijmpje:
Stuur je de gekken waar je wil.’
De Franschen vermaken zich met een poisson d'Avril, de Engelschen met den April-fool, de Duitschers lachen om het Aprilschicken, en wij, Hollanders, om de Aprilsgekken. Vandaar het werkwoord: aprillen = brillen = foppen. Oorsprong onbekend. Door sommigen in verband gebracht met de zinledige zending van Jezus door Pilatus naar Herodes en omgekeerd.
| |
[A prima vista]
A prima vista, (it.), op eerste vertoon, op het eerste gezicht.
| |
[Apriori]
Apriori, d.i. a priori = van te voren, een argument apriori wordt afgeleid uit eene voorafgaande zaak, dus gevolgen uit oorzaken. Wiskunstige bewijzen zijn apriori, daarentegen zijn rechterlijke vonnissen a posteriori, wij leiden daarbij de bedoeling uit de vermelde feiten af.
| |
| |
| |
[Aquarius]
Aquarius, (lat.), de waterman waterdrager, lat. aqua = water. Een der teekens van den dierenriem (20 Januari tot 18 Februari).
| |
[Aqua haeret]
Aqua haeret, Cicero, De officiis 3, 33, § 117 of Aqua mihi haeret d.i. het (mijn) water stolt of wil niet loopen, overdrachtelijk: ik ben in verlegenheid of weet niet, wat te beginnen. De ouden maten den tijd bij de gerechtszittingen af met een wateruurwerk, te vergelijken met onzen zandlooper.
| |
[Aqua regia]
Aqua regia, mengsel van salpeterzuur en zoutzuur, letterlijk: koningswater, zoo geheeten, omdat het gezegd werd goud te ontleden, den Koning der metalen.
| |
[Aqua toffana]
Aqua toffana, een langzaam doodend giftwater, van een Italiaansche giftmengster Toffana, die in 1749 geworgd werd.
| |
[Aqua vitae]
Aqua vitae, levenswater of levenselixer, eene vloeistof door destillatie verkregen. Men schreef daaraan de kracht toe om het leven te verlengen; ook brandewijn, eau-de-vie.
| |
[Aquaduct]
Aquaduct (lat.), aquaeductus, waterleiding in Rome, looden pijpen, die in muren besloten waren, soms door zware bogen gedragen; thans die bogen alleen.
| |
[Aquarel]
Aquarel, (ital.), teekening in waterverf, van aqua = water.
| |
[Aquarium]
Aquarium (fr.), in de taal der anarchisten het Palais-Bourbon, de vergaderplaats der Kamer.
| |
[Aquila non captat muscas]
Aquila non captat muscas (Erasmus), een arend vangt geen vliegen; een groote geest is boven de aanvallen van kleine verheven enz. Schildspreuk van 't geslacht Quarles.
| |
[Ar en arreslee]
Ar en arreslee, een afwerping der n van Narrenslede. Zie dit woord.
| |
[Arabesken]
Arabesken, overladen Moorsche versierselen, voornamelijk in de bouwvakken aangewend; in den tijd van Lodewijk XIV algemeen in Frankrijk ingevoerd.
| |
[Arabesken]
Arabesken, (herald.), ruststukken voor een wapen met schildhouders; zeer zelden als wapenfiguur gebruikelijk.
| |
[Arabische nachtvertellingen]
Arabische nachtvertellingen, verhalen ‘De duizend en één nacht’ geheeten, van Indischen, Perzischen en Arabischen oorsprong.
| |
[Arachne's werk]
Arachne's werk, spinnen en weven; Arachne ging een wedstrijd aan met Minerva in fijn naaldwerk. Arachne werd overwonnen en hing zich uit wanhoop op; Minerva veranderde haar in een spin.
| |
[Arak]
Arak (ar.) zweet of sap, ('arak at-tamr) zweet der dadels, uit den boomstam getapt en gegist. Wij noemen arak een sterken drank uit gegiste rijst toebereid.
| |
[Aranjuez (die schönen Tage in -)]
Aranjuez (die schönen Tage in -), de heerlijke, schoone tijd, naar den eersten regel van Schillers Don Carlos.
| |
[Arba-kanfoth]
Arba-kanfoth, (hebr.) Arbangkanfous) lett: vier hoeken en duidt aan het kleine vierhoekig - door iederen Israëliet onder zijn bovenkleederen gedragen - godsdienstkleed, met uitgesneden halsopening. Aan elke der vier hoeken is een bundel aanschouwingsdraden (Tsitsith) vastgehecht. (Overeenkomstig Numeri XV:38). Zie Tallith.
| |
[Arbiter]
Arbiter, (lat.), in Rome personen, die als scheidsrechters naar billijkheid tusschen partijen uitspraak deden.
Scheidsrechter of scheidsman, door partijen benoemd, en uitspraak doende hetzij naar de regelen des rechts, hetzij naar de billijkheid.
| |
[Arbiter bibendi]
Arbiter bibendi of magister bibendi, rex convivii, de door het lot gekozen president bij een feestmaal, die tafelwetten vaststelde en zijne voorschriften gaf omtrent het aanmengen van den wijn en het vullen van de bekers.
| |
[Arbitrage]
Arbitrage, de vergelijking der effecten-, wissel- en geldkoersen van verschillende plaatsen, om daaruit de meest voordeelige te kiezen en de handelsoperatiën met het oog daarop gedaan.
| |
[Arbitrage]
Arbitrage,, beslissing van een geschil door scheidsrechters of scheidsmannen; waar de partijen Staten zijn, spreekt men van internationale arbitrage.
| |
[Arbitreeren]
Arbitreeren, een arbitrage opstellen, eene arbitrage-rekening opmaken.
| |
| |
| |
[Arca]
Arca, (Chr. archaeol.). 1o. Het heilig vaatwerk, waarin het H. Sacrament des Altaars in de huizen bij de eerste Christenen werd bewaard; 2o een relikwiekastje; 3o een geldkist, waarin het geld der gemeente bewaard werd (kerkekas).
| |
[Arcadisch]
Arcadisch, van Arcadië, in Griekenland, in het midden van de Peloponnesus gelegen. De Arcadiërs, grootendeels jagers en herders, waren zeer eenvoudig, tevreden, gastvrij en vrijheidlievend. Daarom werd Arcadië door de dichters geroemd als het land van onschuld en vrede. Zie Arkadië.
| |
[Arcana]
Arcana geheime wetenschappen, de geheimen van een eeredienst, een geheim genootschap enz. id. geheime geneesmiddelen.
| |
[Archief]
Archief, bewaarplaats van belangrijke documenten, handschriften, registers; van 't gr. archeion = raadhuis.
| |
[Archimandriet]
Archimandriet, (r.k.), overste van een groot klooster of eenige onderling vereenigde kloosters, een titel, bepaald in de Grieksche kerk gebruikelijk.
| |
[Archimedes]
Archimedes (de grondstelling van: een lichaam in een vloeistof gedompeld, weegt daarin zooveel minder, als het gewicht van een volumen van die vloeistof bedraagt, dat gelijk is aan 't volumen van het lichaam. Men zegt, dat de wijsgeer in 't bad zijnde tot die ontdekking kwam; en in verrukking naakt huiswaarts liep, roepende: Heureka! (ik heb 't gevonden.)
| |
[Archimedes (schroef van]
Archimedes (schroef van, - een schroef zonder eind, gebruikt om water op te werken.
| |
[Archipel]
Archipel, (gr.) Archipelagos, zee met vele eilanden en die eilanden zelve. De Archipel = de Grieksche zee.
| |
[Architectuur]
Architectuur, bouwmeesterskunst, en wel: schoone bouwkunst, (monumentale architectuur), die paleizen en tempels bouwt of burgerlijke architectuur, die gewone woningen bouwt; van gr. archos = de opperste en tekton = bouwer.
| |
[Ariaan]
Ariaan, Zie Arianen.
| |
[Areek]
Areek (mal.), betelnoot; met het betelblad in Indië gekauwd; gewoonlijk pinang.
| |
[Arena]
Arena, het met zand bestrooide strijdperk in het amphitheater, waar de gevechten van dieren en van zwaardvechters plaats vonden, ook: het geheele amphitheater, de strijd zelf en elke soort van wedstrijd en van oefenplaats.
| |
[Arena, studiosorum]
Arena, studiosorum, (stud.) gymnastiek- en schermclub te Leiden.
| |
[Arèn]
Arèn, (jav.) arenpalm, Indische palmboom; uit het sap maakt men de aren suiker ook genaamd goela djawa.
| |
[Areopagus]
Areopagus, de zetel van het beroemde gerechtshof in Athene van Ares (= Mars) en pagos (heuvel), naar de plaats, waar de bijeenkomsten gehouden werden.
| |
[Aretinische lettergrepen]
Aretinische lettergrepen, de notennamen ut re mi fa sol la si, ontleend aan de Johannes-hymne
aldus genoemd naar den monnik Guido van Arezzo (11e eeuw).
| |
[Argandsche lamp]
Argandsche lamp, lamp met lampeglas en cilindrische pit-opening, waardoor een luchtstroom gaat tot aanvoer van zuurstof en verheldering der vlam; naar den uitvinder Argand (1789).
| |
[Argent]
Argent (hand.), gewoonlijk verkort A, op koersnoteeringen gebruikelijk, beteekent geld of gevraagd.
| |
[Argo]
Argo, een schip, dat op avontuur uitzeilt. Zoo heette Jason's vaartuig, dat naar Colchis uitvoer om het ‘gouden vlies’ te halen.
| |
[Argonauten]
Argonauten, de opvarenden van het schip Argo.
| |
[Argumentum ad hominem]
Argumentum ad hominem (lat.), een argument op den man af, ontleend aan den toestand, de woorden of de belangen van den man, met wien men discuteert.
| |
[Argumentum ad hominem]
Argumentum ad hominem (schertsend) oorvijg of slag in 't algemeen.
| |
| |
| |
[Argumentum ad rem]
Argumentum ad rem, bewijsvoering, die tot de zaak in kwestie wat afdoet, verg. argumentum ad hominem.
| |
[Argusoogen]
Argusoogen, zeer scherp toeziende oogen; van Gr. Myth. Argus, den honderdoogigen bewaker van de nymf Io.
| |
[Ariadne (de draad van]
Ariadne (de draad van, middel om uit een neteligen toestand te geraken, om een moeielijk vraagstuk op te lossen; van Ariadne (Gr. myth.) die door een garenklos haar minnaar Theseus het middel verschafte om uit den doolhof te geraken, verblijfplaats van den Minotaurus een monster, dat door hem werd gedood.
| |
[Arianen]
Arianen, in steenfabrieken de steenen, die niet ooglijk of niet deugdzaam genoeg zijn om afgeleverd of verkocht te worden, en als uitschot verworpen worden, naar de historische Arianen, aanhangers van Arius (4e eeuw) en als ketters uit de kerk geworpen.
| |
[Arianen]
Arianen, de hoofdleer der Arianen was: ‘De zoon van God is niet gelijktijdig met, noch gelijk aan den Vader.
't Arianisme is de hoofdleer der Unitariërs.
| |
[Arie, arrie]
Arie, arrie (afr.) eilieve.
| |
[Ariël]
Ariël, in de Cabala een water-geest; in de middeleeuwsche verhalen ook als luchtgeest voorkomende, beschermer van onschuld en vervolgden; een etherisch wezen, door Shakespeare in zijn tooneelspel The Tempest. opgenomen, als dienende geest van Prospero.
| |
[Ariërs]
Ariërs, de stamvaders van de Indo-Europeesche volkerenfamilie. Tot den Arischen taalstam behooren: het Slavonisch, Baltisch, Germaansch, Keltisch, Italisch, Helleensch of Grieksch, Albaneesch, Arameensch, Iranisch en Indisch.
| |
[Ariës]
Ariës, de Ram een van de lentetcekens in den dierenriem (21 Maart tot 20 April).
| |
[Arig]
Arig (afr.), zonderling, raar, syn. naar, aklik (akelig).
| |
[Arion]
Arion, Grieksch zanger, door zeelieden overboord geworpen, maar door een dolfijn naar Taenarum gedragen.
| |
[Arion]
Arion, een wonderpaard, dat Hercules aan Andrastos gaf; het kon spreken en zijn rechterpooten waren menschenbeenen.
| |
[Ariosto]
Ariosto (De - van het Noorden, noemt Byron Walter Scott, Childe Harold.
| |
[Aristarch]
Aristarch, een scherpzinnig en geleerd, maar gestreng beoordeelaar, naar Aristarchos van Samotrake, die de werken van Homerus in hun tegenwoordigen vorm bracht en uitmuntende verklaringen daarbij schreef.
| |
[Aristocratfe]
Aristocratfe, van aristos = de beste en kratein = regeeren, lett. de regeering der besten.
| |
[Aristophanes]
Aristophanes, Grieksch blijspeldichter; - de moderne - Samuel Foote (1722-1777)
| |
[Aristophanes]
Aristophanes, de Fransche J. Baptiste Poquelin de Molière (1622-1673).
| |
[Aristoteles]
Aristoteles, (de der 19de eeuw - George Cuvier, de groote natuurkundige, (1769-1832).
| |
[Aristoteliaansche eenheden]
Aristoteliaansche eenheden of dramatische eenheden: de eischen door Aristoteles aan het drama gesteld met het oog op de inrichting van het Grieksch tooneel, nl. éénheid van handeling (slechts één gebeurtenis), eenheid van plaats (dus geen verandering van het tooneel der handeling), en eenheid van tijd, d.i. hoogstens één dag (dus geen tijdsverloop tusschen de voorvallen). De Franschen voegden daaraan toe de eenheid van vorm, d.i. al de dramatis personae moeten in een treurspel tragisch, in een blijspel comisch, in een klucht kluchtig zijn.
| |
[Ark]
Ark, volksnaam voor een oud, ruim gebouw door vele gezinnen bewoond, men denkt dan aan de Arke Noachs.
Ook eene drijvende woning of schuit, die tot verblijf eener familie van kermisreizigers, poldergasten en derg. dient. Arke Noachs berucht maandwerk, dat van 1827-33 door A. Cramer werd geredigeerd en verscheiden Amsterdamsche schandalen bevatte.
| |
[Arkade]
Arkade, (bk.) Boog rustende op 2 steunpunten. De gordelbogen worden ook arkaden genoemd.
| |
| |
| |
[Arkadië]
Arkadië, een schoon en landelijk gewest, midden in de Peloponnesus, in de oudheid bekend om zijne herders en herderinnen, zijne heerlijke weiden en veeteelt. Zeventiende-eeuwsche dichters en schrijvers noemden gaarne elke schoone landstreek een Arkadië. Johan van Heemskerk, opgewekt door het lezen der Arkadia van Filips Sidney of door den Ital. schrijver Sannazzaro († 1530), die het allereerst een Arkadia schreef en in de mode bracht, schreef zijn Batavische Arcadia, 1637. Hem volgden: H. Zoeteboom, Zaanlants Arkadia, 1658; L. van Bos, Dordrechtsche Arcadia, Amst. 1663; C. Bruin, Kleefsche en Zuidhollandsche Arkadia, 1714; M. Gargon, Walchersche Arkadia, Leid. 1715; Daniël Willink, Amstellandsche Arkadia, 1737; K. Elzevier, Arcadia, Rott. 1739 en A. Loosjes Pz., Hollands Arkadia, 1804.
| |
[Arkadiërs]
Arkadiërs, leden der Academia degli Arcadi, een dichterlijk genootschap te Rome, opgericht in 1690, met een aantal afdeelingen in andere steden. Het reglement is in den trant der Oud-Romeinsche 12 tafelen, en hun insigne is een herdersfluit, omkranst met laurier- en dennetakken. De leden, allen dichters en dichteressen, ontvingen bij hunne toetreding Oud-Grieksche herders- en herderinnen-namen. De ‘accademia’ geeft een maandwerk uit: ‘Giornale arcadio.’
| |
[Arkelsche dorpen, (De vijf]
Arkelsche dorpen, (De vijf - Arkel, Rietveld, Kedichem, Eeterwijk en Leerbroek, waarvan de beginletters den naam Arkel vormen. (Eeterwijk is de oude naam van Oosterwijk, nabij Kedichem.
| |
[Arlequin]
Arlequin, (ital.), potsenmaker, persoon in de ballet pantomine, steeds in een gewaad uit verschillende oude lappen bestaande, van it. arlechino, naam van het komische masker in het Italiaansche blijspel.
| |
[Armada]
Armada, (sp.), lett. gewapend, tot laat in de 17de eeuw benaming voor leger en oorlogsvloot; ook de onoverwinnelijke vloot (Armade invicible) door Filips II tegen de Nederlanden uitgerust.
| |
[Armateur]
Armateur, de eigenaar van een met toestemming der overheid uitgerust kaperschip; ook nog eigenaar van schepen (reeder); een gewapend koop vaardijschip.
| |
[Armeluie]
Armeluie, schimpende woordspeling bij de Middelburgers in gebruik voor de bewoners van Arnemuiden
| |
[Arlésiennes]
Arlésiennes, vrouwen uit Arles, (Z.fr.) beroemd om hare schoonheid.
| |
[Arm in Arm mit dir
So fordr' ich mein Jahrhundert in die Schranken.]
Arm in Arm mit dir
So fordr' ich mein Jahrhundert in die Schranken.
Arm in arm met u, zoo tart ik den geest der eeuw.
Sch. Don Carlos, I, 9, waar Don C. het tegen Markies Posa zegt.
| |
[Armborst]
Armborst, in de middeleeuwen een oorlogswerktuig, waarmee men pijlen wierp; wellicht van lat. arcuballista, d.i. wegslingerende boog.
| |
[Armenische kerk]
Armenische kerk, een afgescheiden en op zich zelf staand deel der Grieksche kerk.
| |
[Armida-tuin]
Armida-tuin, toovertuin, sfeer waarin de Poëzie de jonge harten zich doet vermeien, ontleend aan Armida's toovertuin te Antiochië, beschreven door Torquato Tasso in zijn ‘Verlost Jeruzalem.’
| |
[Armilogie]
Armilogie, (herald.) de taal der wapens.
| |
[Arminiaansch]
Arminiaansch, overeenkomstig de leer der Arminianen, anti-Gomaristen, of Remonstranten, naar den Leidschen godgeleerde Jacobus Arminius († 1609) wiens eigenlijke naam Jacob Harmensz was. Hij leerde, dat ieder die wil, zalig kan worden en dat de voorbestemming (praedestinatie) alleen voorwetenschap is.
| |
[Armoede is geen schande]
Armoede is geen schande, ontleend aan den Griekschen dichter Hesiodus, uit de 9de eeuw v.C.
| |
[Armoedzaaier]
Armoedzaaier, (Amst.) volksuitdrukking voor een kalen heer.
| |
[Armozijn]
Armozijn, een kostbare stof, waarvan de 17de eeuwsche dames japonnen droegen.
| |
[Armstrong]
Armstrong, kanon, naar den naam des uitvinders.
| |
[Arnhemsche meisjes]
Arnhemsche meisjes, en - jongens, koekjes.
| |
[Aronskelk]
Aronskelk, witte kelk met gele bloemkolf, heet niet naar den Hoogepriester Aäron, maar naar het lat. Arum gr. aron = adderkruid.
| |
| |
| |
[Arpeggio]
Arpeggio, (muz.), als op een harp d.i. de tonen van het accoord niet te gelijk, maar opvolgend.
| |
[Arrangement]
Arrangement, eene schikking, eene overeenkomst, een vergelijk, een onderhandsch accoord.
| |
[Arrerages]
Arrerages, (hand.), achterstanden, achterstallige schulden.
| |
[Arrest]
Arrest, de gevangenneming (van personen), de inbeslagneming (van goederen).
| |
[Arrimeren]
Arrimeren, zie Stuiven.
| |
[Arriver comme marée en carême]
Arriver comme marée en carême, juist op het geschikte tijdstip aankomen, zooals marée (visch) gedurende den vastentijd komt, als den r.k. het gebruik van vleesch is verboden. In de 16e eeuw zeiden de Spanjaarden reeds sinds lang: No puede mas faltar que margo de quaresmo = dat zal evenmin als Maart in den vastentijd uitblijven.
Niet te verwarren met:
| |
[Arriver comme mars en carême]
Arriver comme mars en carême, iets dat onvermijdelijk op een bepaald tijdstip moet gebeuren, zooals Maart noodzakelijk, ten minste voor een deel met den r.k. vastentijd moet samenvallen.
| |
[Arrow-root]
Arrow-root, een soort van meel van den wortel van maranta arundinacea, van arrow (eng.) = pijl en root (eng.) = wortel; de Indianen in Z.Amer. gebruikten namelijk het sap van eene andere maranta nl. de maranta galanga als geneesmiddel tegen het vergif, waarin andere stammen hunne pijlen doopten.
| |
[Ars est celare artum]
Ars est celare artum, de kunst is, de kunst te verbergen.
| |
[Ars longa, vita brevis]
Ars longa, vita brevis (lat.), de kunst is lang, het leven is kort; vertaling uit het Gr. uit Hippokrates Aphorismen, z. Vita brevis etc.
| |
[Ars superat fortunam]
Ars superat fortunam, (lat.) kunst gaat boven vermogen.
| |
[Arsenaal]
Arsenaal (ar.), tuighuis, lett. huis, waar iets gemaakt wordt, mlat. darsinale, scheepstimmerwerf of dok; later geschutgieterij of wapenfabriek, thans bewaarplaats van wapenen.
| |
[Artemisia]
Artemisia (gr.) bij de Rom. Diana, de godin der jacht.
| |
[Arti et Amicitiae]
Arti et Amicitiae, aan kunst en vriendschap gewijd, zinspreuk der schilders-societeit te Amsterdam.
| |
[Arti et industriae]
Arti et industriae, aan kunst en nijverheid gewijd, zinspreuk van een Haagsch genootschap ter aanmoediging en beoefening der kunstindustrie.
| |
[Artis]
Artis, verkorte naam of volksnaam van den zoölogischen tuin te Amsterdam. Bij de stichting was de ingang door groen geverfde deuren, tusschen twee houten kolommen. Van de spreuk des Genootschaps Natura Artis Magistra (de natuur is de leermeesteres der kunst), stond het eerst Natura op de eene kolom, Artis midden boven de deur en Magistra boven de andere kolom.
| |
[Arria]
Arria, toonbeeld eener kloekmoedige vrouw, naar Arria, vrouw van den Romein Caecina Paetus, die zich, toen haar man door keizer Claudius (42 n.C.) ter dood veroordeeld was, den doodsteek gaf, met het woord: ‘Heb moed, Paetus! het doet niet zeer!’ waarop haar voorbeeld door haar echtgenoot gevolgd werd. Daarop zinspelende schreef A.L.G. Bosboom-Toussaint een klein verhaal tot herinnering van den kloeken moed van vrouwe Brechte Engberts Proosten, gemalin van den Hasrlemschen Burgemeesster Pieter Kies (1573) onder den titel: de Haarlemsche Arria.
| |
[Arriero]
Arriero (sp.), muilezelverhuurder en drijver in Spanje en Spaansch America.
| |
[Arsis]
Arsis (muz.), verheffing; thesis daling.
| |
[Artesische putten]
Artesische putten, putten, geboord om ondergrondsche waterraderen te vinden; zoo geheeten naar Artesium (het Latijn voor Artois) in Frankrijk, waar zij het eerst geboord werden.
| |
[Arthur]
Arthur, Koning van een stam der Britten. Zijne vrouw Ginevra pleegde overspel met Lancelot, een der ridders van de Ronde Tafel. Arthur's zwaard heette Excalibur, zijn speer Rone, zijn schild Pridwin.
De Arthurroman bevat zes gedeelten:
1o. | De ‘San Graal’ door Robert Borron; |
2o. | ‘De Merlin’ door Walter Mapes; |
3o. | ‘De Lancelot’ door Thomas à Becket; |
4o. | ‘Het zoeken van de San Graal’ door Th. à B.; |
5o. | De ‘Dood van Artus’ (Arthur) door Th. à B.; |
6o. | ‘Losse verhalen’ door Luke Gast van Salisbury. |
| |
| |
| |
[Artikelen (organische]
Artikelen (organische, de bepalingen, welke Napoleon I eigenmachtig voegde bij het concordaat, door hem met Paus Pius VII gesloten.
| |
[Artium Liberalium Magister]
Artium Liberalium Magister oudtijds academische titel = doctor in wis- en natuurkunde; meester in de (zeven) vrije kunsten. Zie A.M.
| |
[Arundeliana (Marmora]
Arundeliana (Marmora - beschrijving door John Selden in 1628 uitgegeven van de verzameling handschriften en kunstgewrochten (37 standbeelden, 128 borstbeelden en 250 opschriften, benevens een groot aantal gesneden steenen, sarcophagen, altaren, brokken van beeldhouwwerken enz.) op last van Thomas, graaf van Arundel in 1627 door William Petty uit de Levaut medegebracht. Deze verzameling heeft eerst het huis en het park van den graaf versierd, is later in een burgeroorlog verstrooid, doch daarna door den kleinzoon van Arundel Hendrik Howard, aan de Universiteit te Oxford geschonken.
| |
[Asbest]
Asbest, (mineraal), vezelachtige glanzige zelfstandigheid, goed bestand tegen hitte en vuur.
| |
[Ascese]
Ascese, (gr. = oefening) bij de Grieken het harden en oefenen des lichaams voor den worstelstrijd en het wedloopen, bij de Christenen het aanwenden van alles, wat dient om de ziel door onthouding te harden en te oefenen in den strijd voor den Hemel.
| |
[As]
As (sijn hand in di - slaan (afr.), een blauwtje loopen.
| |
[Aschdag]
Aschdag of Asch-Woensdag, 1ste dag van den grooten of veertigdaagschen vasten, die het Paaschfeest voorafgaat, zoo genoemd, omdat na de H. Missen aan de geloovigen, die zich daarvoor aanbieden, door den priester met asch een kruisje op het voorhoofd geteekend wordt, met de woorden: ‘Memento homo quia pulvis es et in pulverem reverteris,’ Gedenk o mensch! dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeeren.
| |
[Asegaboek]
Asegaboek, (Het - verzameling van oud-friesche wetten; van Asega = rechter (ondfriesch) door het volk aangesteld.
| |
[Asen]
Asen, goden in Noorsche mythologie, twaalf in getal, waarvan de bekendste: Odin, Thor, Balder, etc. Naast hen staan de vrouwelijke Asinnen, waaronder Freya de bekendste is.
| |
[Asgard]
Asgard, (n. Myth.) de sterkte der Asir of Noordsche goden, de Olympus der Noordsche godenleer. Zij was gelegen in het midden van het Heelal en slechts toegangelijk langs de regenboogbrug.
As = god; gard = omheining, tuin. Odin was priester van Asgard, voordat hij vertrok naar het meer Logur of het Mäler-Meer.
| |
[Asinarii]
Asinarii, ezelvereerders, spotnaam door de Heidenen aan de Israëlieten en later aan de Christenen gegeven, naar de rol, dien de ezel in de geschiedenis van Jezus vervult, (vlucht naar Egypte, intocht in Jerusalem).
| |
[Asinus asinum fricat]
Asinus asinum fricat, de eene ezel schuurt den anderen. - Als de eene hand de andere wascht, worden zij beide schoon. Dit schijnt eene navolging te zijn van het oude Mutuum muli scabunt. Varro bij Nonius p. 115, 20, 157, 21 e.e. Ausonius, Idyllia 12, Lysimachus Epistolae 10 I. De eene muilezel schuurt den anderen. Het was de titel eener Satire van Varro.
| |
[Asklepios]
Asklepios, (gr.) de god der geneeskunde, bij de Rom. Aesculapius.
| |
[Asinus]
Asinus (mv. asini) ad lyram - iemand, die ergens toe geschikt is als de ezel tot het bespelen der lier. Phoedr Fab. app. 12.
| |
[Asmodeüs]
Asmodeüs, (v. aschmedai, verleider) duivel d. ontucht (vgl. Tobias III. 8) door Salomo bedwongen en dezen door list ontsnapt; de toovenaar, die als Diable boiteux bij Lesage uit dankbaarheid voor Don Leandro Perez Zambullo de daken der huizen van Madrid oplicht. Daarna: de naam van zeker weekblad.
| |
[Asmodeos]
Asmodeos, (de verwoester) de duivel van ijdelheid en kleeding, in den Talmud geheeten ‘de koning der duivelen.’
| |
[Asmus]
Asmus of de Wandsbecker bode, schuilnamen van den Duitschen schrijver en dichter Matthias Claudius (1740-1815).
| |
| |
| |
[Aspasia]
Aspasia de beroemdste der Grieksche Hetaeren, de vriendin van Pericles; beroemd om haar schoonheid en haar geest. Zie Hetaere.
| |
[Asperge]
Asperge, hij heeft aspergebedden aangelegd; hij zal niet licht bevorderd worden; hij zal niet licht van woonplaats veranderen, omdat het ± 5 jaar duurt eer het aangelegde aspergebed vrucht levert.
| |
[Asperges me]
Asperges me, (rk.) eerste woorden van de antiphoon, die gezongen wordt, wanneer op zon- en feestdagen voor de Hoogmis, de gemeente door den priester met wijwater besproeid wordt; ook noemt men zoo die besproeiing met wijwater zelve.
| |
[Assegaai]
Assegaai, (afr.) werpspies; eerst bij de Mooren, thans over geheel Afrika in gebruik.
| |
[Aspres]
Aspres (afr.) expres, opzettelijk.
| |
[Asseldoekje]
Asseldoekje of Okseldoekje, assel beteekende voorheen ook schouder, hgd.: achsel, doekje onder de armholte.
| |
[Assessor]
Assessor, bijzitter; vóór 1848 wethouder in de plattelandsgemeenten.
| |
[Assiento]
Assiento, verdrag waarbij Engeland monopolie van slaveninvoer in Spaansche koloniën verkreeg. (Madrid 1713).
| |
[Assignaat]
Assignaat, degene, die eene assignatie afgeeft. - In den tijd der 1e Fransche republiek 1789: muntbiljet, weldra geheel waardeloos door den overvloed van papieren geld.
| |
[Assignatie]
Assignatie (assegno, mandaat, aanwijzing) schriftelijk verzoek, dat de onderteekenaar eenen anderen, daarin aangewezen persoon doet, om aan een derde of diens order eene bepaalde som gelds te betalen, hetzij op eenen bepaalden datum, hetzij eenigen tijd na zicht, ook wel zonder tijdsbepaling, dat is op vertoon.
| |
[Assignatiebank]
Assignatiebank, z. Giro-bank.
| |
[Assigneeren]
Assigneeren, aanwijzen.
| |
[Assistent]
Assistent of adsistent, helper.
| |
[Associatie]
Associatie, eene vereeniging van verscheidene personen tot uitoefening eener zaak voor gemeenschappelijke rekening.
| |
[Associé]
Associé, deelgenoot, compagnon.
| |
[Associëeren]
Associëeren, in eene zaak deelnemen eene associatie aangaan.
| |
[Assorteeren, sorteeren]
Assorteeren, sorteeren, uitzoeken, het gelijke en bij elkander passende bijeen zoeken; een goed geassorteerd magazijn of winkel, waar een goed gekozene voorraad van goederen is.
| |
[Astarte]
Astarte, godin van de maan in de Phoenicische Godenleer.
| |
[Astolfo's boek]
Astolfo's boek, voor Astolfo niet alleen een reisgids, maar hij kon daarin ook alles vinden, wat hij maar wenschte te weten.
| |
[Astragales]
Astragales, ce ne sont que fertous, ce ne sont qu' -, vers van Boileau (Art Poétique) om de al te versierde en overladen dichtwerken te teekenen.
| |
[Astolfo's hoorn]
Astolfo's hoorn, het overviel hen als het geschal van Astolpho's hoorn, het veroorzaakte een panischen schrik. Elk wezen, dat bedoeld geschal hoorde, werd door schrik bevangen en zonder moeite door A. overmeesterd.
| |
[Astareth]
Astareth of Ashtaroth, (gr.) Astarte Phoenicische maangodin, ook wel ‘de koningin des hemels’ geheeten.
| |
[Astraal-lichaam]
Astraal-lichaam, volgens de occultisten het onstoffelijk deel van den mensch, wat sommigen zelfstandig en buiten zich kunnen laten werken.
| |
[Astrachan]
Astrachan, (astrakan) ruwe wollen stof met lange haren als van dierenvel, zoo genoemd naar de stad Astrachan, in Rusland, waar veel handel in bont wordt gedreven; ook een zware donkerbruine wollen stof, die op dat bont heet te gelijken.
| |
[Astrale geesten]
Astrale geesten, de geesten der sterren. Volgens de godenleer der Perzen, Grieken, Joden, enz. had elke ster haar bijzonderen geest. Paracelsus beweerde, dat ieder mensch zijn ster had, die hem bij zijn dood opnam en hem bewaarde tot den dag der groote verrijzenis.
| |
[Astraea]
Astraea, rechtschapenheid, onschuld; in den gouden voortijd hield deze godin haar verblijf op aarde, maar toen de zonde de overhand kreeg, verliet zij de aarde schoorvoetend en werd veranderd in het sterrenbeeld Virgo.
| |
| |
| |
[Astragal]
Astragal, (bouwk.) eerste geleding van een kapittel.
| |
[Astrologie]
Astrologie of Sterrenwichelarij, de kunst om uit den loop der sterren de toekomst te kennen.
| |
[Asvo'el]
Asvo'el, (afr.) aasvogel, gier.
| |
[Asyl]
Asyl, eene plaats, die niet geschonden mag worden. Vandaar: wijkplaats, toevluchtsoord.
| |
[Asymptote]
Asymptote, in de meetkunde eene lijn, die naast eene kromme lijn loopt zóó, dat de afstand steeds kleiner wordt, zonder dat de eene de andere snijdt. Onder de kadetten en adelborsten, iemand, die in zijn overgangsexamen niet slaagde.
| |
[Atalante]
Atalante (eene - eene vrouw, die aan spelen en werkzaamheden van mannen deelneemt. De Atalante der myth. wilde geen man aannemen, die haar niet in den wedloop overwinnen kon; velen, die 't beproefden, leden de nederlaag; maar Hippomenes werd overwinnaar, door onder 't loopen drie gouden appelen te werpen, die Atalante opraapte, waardoor zij haar loop vertraagde.
| |
[Atap]
Atap, (mal.) waterpalm in Indië, waarvan de bladeren gebruikt worden voor huisbedekking.
| |
[Atavisme]
Atavisme, van lat. atavus mv. atavi = oudover groot vaders vader; erfelijkheid, eigenaardigheden der voorouders, die dikwijls eerst na eenige geslachten weer bij hun nakomelingen te voorschijnkomen.
| |
[Atellanen]
Atellanen of Oscische spelen oud Italiaansche kluchtspelen, naar de Campanische stad Atella.
Daarin kwamen voor de personen: Maccus de onnoozele, Bucco, de schuimlooper, Pappus de bijgeloovige en gierige, Dossennus, bedrieger en toovenaar.
| |
[A tempo]
A tempo, (muz.) in het juiste tempo; ook: op tijd.
| |
[Aterling]
Aterling, een bastaard: lett. jong van een hond uit het eerste nest. Fig. Een hond van een mensch, een ellendeling.
| |
[A termoieeren]
A termoieeren, eene betaling of vervaltijd uitstellen, verlengen, prolongeeren (z.d.)
| |
[Athenaeum]
Athenaeum, elke aan Athene gewijde plaats. In het bijzonder de door keizer Hadrianus te Rome opgerichte school van hoogere vorming. Later: kleine Academies in Nederland; Illustre School en derg. o.a. te Amsterdam en te Deventer. Athene of Minerva was de Godin der wijsheid; daarnaar: beroemd Engelsch weekblad voor kunst en letteren in 1829 opgericht door James Buckingham.
| |
[Athene]
Athene, (gr.) de godin der wijsheid, bij de Rom. Minerva.
| |
[Athene]
Athene, (N. Amerika) Boston (Mass) om develewetenschappelijke inrichtingen.
| |
[Athene]
Athene, v. Groot-Brittannië. Edinburg om de vele wetenschappelijke inrichtingen en de ligging op rotsen nabij de zee.
| |
[Athene]
Athene, (Het Iersche - de stad Cork, zoo genoemd om hare vele wetenschappelijke inrichtingen.
| |
[Athene]
Athene, (het - van het Westen) de Spaansche stad Córdova in de middeleeuwen.
| |
[Athene]
Athene, het moderne, Edinburg. De overeenkomst van deze laatste stad met Athene van den Piraeus gezien is zeer treffend.
| |
[Athene]
Athene, aan de Ilm, Weimar.
| |
[Athene]
Athene, aan de Spree, Berlijn.
| |
[Athene]
Athene, het Leidsch de Leidsche hoogeschool, de tempel der geleerdheid te Leiden; zoo spreken de Berlijners van het Spree-Athen enz.
| |
[Atjar]
Atjar, (mal. pers.) vruchten of planten in zuur Atjar bamboe bv. de in azijn ingelegde spruiten der jonge wortelstokken van het bamboesriet; atjar tjampoendoek van verschillende fijn gesneden groenten.
| |
[Atlanten]
Atlanten, dragers, balk- of gebintedragers, zullen in menschengestalte die een gebinte tot steun dienen; van Atlas (Grieksche myth.) een titan, die den hemel torst.
| |
[Atlantis]
Atlantis, een mythologisch eiland, in den Atlantischen Oceaan volgens de oude Egyptische sage in het verre westen achter de zuilen van Hercules. Daar bloeide, volgens het verhaal van Pluto, de gouden eeuw, totdat het land door de boosheid der bewoners te niet ging en in de diepte zonk.
| |
| |
| |
[Atlantis]
Atlantis, het nieuwe, een eiland gephantaseerd door Lord Bacon, waar een wijsgeerig ideaal gsmeenebest gevestigd was, gegrond op de beoefening der natuurkundige wetenschappen.
| |
[Atlantische Oceaan]
Atlantische Oceaan, de Oceaan, waarin het eiland Atlantis gezocht werd.
| |
[Atlas]
Atlas, volgens Herodotus een veroordeelde Titan, die tot zijn straf den hemel op zijn schouders moest torsen. Verwant hiermede is de naam van het Atlasgebergte, dat den hemel schijnt te onderschragen, daar 't zoo hoog is. Ook in de bouwkunst is de naam Atlas wel aan zulk eene torsende gestalte gegeven. En een kaartenboek, omdat het de wereld inhoudt, wordt mede Atlas genoemd. Dit deed het eerst Gerhard Kaufmann (Mercator) 16e eeuw Het titelblad zijner kaartenverzameling vertoonde het beeld van Atlas, den wereldbol dragende. Eindelijk wordt ook iemand, die altijd bezorgd en bezwaard is, soms een Atlas geheeten.
| |
[Atlas]
Atlas, de eerste halswervel, die het hoofd draagt, gelijk de reus den wereldbol.
| |
[Atlas]
Atlas, de grootste bekende vlinder, levende in Oost-Indië.
| |
[Atlas]
Atlas, een schoone zijden stof, die vervaardigd wordt in Italie, te Lyon en Avignon, ook elders. Dit woord is uit Arabië afkomstig en wordt in Duitschland gebruikt voor ons satijn.
| |
[Atlas-maken]
Atlas-maken, (isr.) opschudding, beweging, drukte maken.
| |
[Atlashout]
Atlashout, eene soort hout, dat den glans van satijn heeft, het komt uit West-Indië.
| |
[Atmospheer]
Atmospheer, de dampkring. (Van Gr. atmos = damp en sphaira = bol).
| |
[à tout prix]
à tout prix, tot elken prijs.
| |
[Atra cura]
Atra cura, zwarte zorg. Uit Horatius Post equitem sedet atra cura, d.i. de bezorgdheid rijdt, achter op 'tpaard, met den ruiter mee.
| |
[Atriden]
Atriden, bij Homerus de naam van Agamemnon en Menelaüs, naar hun vader Atreus.
| |
[Atrium]
Atrium, voornaamste deel eener oud Romeinsche woning; vierkante ruimte, volgende op vestibulum; overdekte plaats bij oud-Christelijke tempels, bestemd voor boetelingen:
| |
[Attacca]
Attacca, (muz.) = val in!
| |
[Attar-goel]
Attar-goel, (turksch) kostbare rozenolie.
| |
[Attendez-moi sous l'orme, Vous m'attendrez longtemps.]
Attendez-moi sous l'orme, Vous m'attendrez longtemps. daar kan je lang op wachten. Uit Regnards blijspel, dat den eersten regel van het citaat tot titel heeft, voorlaatste tooneel.
| |
[Attestatie de vita]
Attestatie de vita, getuigenis aangaande iemands leven; eene verklaring, dat iemand nog in leven is, voor het in ontvangst nemen van lijfrenten of pensioen benoodigd.
| |
[Attesteeren]
Attesteeren, verklaren, bevestigen.
| |
[Attiek]
Attiek, (bouwk.) kleine verhooging of verdieping boven de kroonlijst van een gebouw.
| |
[Attila]
Attila, de bekende Hunnenkoning Etzel; ook een Hongaarsche mantel en een officiersmantel.
| |
[Attisch]
Attisch, van Attika, dat gedeelte van Griekenland, waarin Athene lag. Daar de Atheners zeer geestig waren, sprak men van Attische zetten, Attisch zout, dat de gesprekken kruidde.
| |
[Attisch, De Attische Muze]
Attisch, De Attische Muze, Xenophon, de historieschrijver, een inboorling van Athene, wiens stijl een model van sierlijkheid wordt genoemd.
| |
[Attisch, De Attische vogel]
Attisch, De Attische vogel, de nachtegaal (philomele d.i. die het zoete geluid lief heeft); zoo geheeten, omdat Philomele de dochter was van een koning van Athene.
| |
[Attisch, De Attische zout]
Attisch, De Attische zout, sierlijkheid en fijnheid van geest. Zout was beide in Grieksch en Latijn een gewone uitdrukking voor geest. Cicero zegt: ‘Scipio omnes sale superabat’ = Scipio overtreft allen in geest (zout). De Atheners waren bekend om deze eigenschappen van geest.
| |
[Attribuut]
Attribuut, een standvastig bij een beeld behoorende figuur, als de uil bij Minerva, enz.
| |
| |
| |
[Aubade]
Aubade (muz.) morgenlied, morgenmuziek, van prov. alba (fr. aube) dageraad.
| |
[Auch ich bin in Arcadien geboren]
Auch ich bin in Arcadien geboren, ook ik ben in Arcadië geboren, het eerste vers van Schiller's gedicht Resignation, eene vertaling der Latijnsche inscriptie van den Franschen schilder- Poussin: Et ego in Arcadia, waarmede deze in een door hem geschilderd landschap een grafheuvel aanduidde; Schidone († 1615) schilderde de spreuk op een doodskop.
| |
[Audaces fortuna juvat]
Audaces fortuna juvat, verkeerd voor Audentes fortuna juvat (z.a.)
| |
[Au courant]
Au courant, in den loop; in de loopende maand of jaar; op de hoogte van eene zaak zijn.
| |
[Auctie]
Auctie, verkooping in het openbaar aan den meestbiedenden d.i. bij opbod; want auctie beteekent vermeerdering.
| |
[Audentes fortuna juvat]
Audentes fortuna juvat (lat.), Virg. Aeneïs X. vs. 284, met de stoutmoedigen is het geluk, het geluk volgt de stoutmoedigen, gezegde van Plinius den oudere, op den tocht naar den Vesuvius.
| |
[Audiatur et altera pars]
Audiatur et altera pars, ook de tegenpartij worde gehoord. Ook Audi et alterem partem. Hoor en wederhoor. Vgl. Seneca, Medea 198. Spreuk op een balk in de schepenkamer in vele oude stadhuizen.
| |
[Auditores.]
Auditores. 1o. rechterlijke beambten bij de Romeinsche Curie, bijzonder belast met het aannemen en onderzoeken der klachten. 2o. Bij nuntiaturen zijn het diplomatisch en juridisch gevormde geestelijken, die daar waar de nuntiatuur een eigen tribunaal heeft (b.v. te Madrid) als rechters fungeeren in de zaken, die hun worden toegewezen; bovendien zijn zij raadslieden en zoo noodig plaatsvervangers der nuntii.
| |
[Auditores.]
Auditores. toehoorders, het gehoor, van 't Lat. audire = hooren.
| |
[Au fait]
Au fait, op de hoogte eener zaak zijn, bekend met alles, wat daartoe betrekking heeft; ter zake, alles wel ingezien.
| |
[Auf den Bergen ist Freiheit]
Auf den Bergen ist Freiheit, Sch. Braut von Messina IV:7. Op de bergen is vrijheid.
| |
[Auf Flügeln des Gesanges]
Auf Flügeln des Gesanges (Herzliebchen, trag' ich dich fort), op vleugelen van 't gezang; door Mendelsohn op muziek gezet. Heine, Lyrisches Intermezzo IX.
| |
[Augias-stal]
Augias-stal, een schier niet te redderen boel. De runderstal van Augias, koning van Elis bevatte 3000 runderen, en was in geen 30 jaar gereinigd. Hercules leidde de rivieren Alpheus en Peneus door den stal en reinigde hem zoodoende in éenen dag.
| |
[Augsburgsche Confessie]
Augsburgsche Confessie, de grondslag van het Luthersche kerkgeloof. Op den Rijksdag te Augsburg in 1530 werd deze belijdenis door Melanchton opgesteld en door Luther goedgekeurd aan Karel V voorgelegd door Protestantsche vorsten en steden.
| |
[Augsburger-Courant]
Augsburger-Courant, de in Augsburg gangbare muntsoort, of ook wel, het zilvergeld waarvan 20 fl. uit een Mark fijn zilver geslagen worden.
| |
[Augur]
Augur, Romeinsche waarzegger, die uit de vlucht en het geschreeuw der vogels zijne voorspellingen opmaakte.
| |
[Augustus]
Augustus, de titel van Octavianus als hoofd der priesterschap; Augustus = heilige Majesteit.
| |
[Augustus]
Augustus, de achtste maand van ons jaar, genoemd naar keizer Augustus, † 14 n.C.
| |
[Augustus]
Augustus, Filippus II, Augustus van Frankrijk; zoo geheeten, omdat hij in de maand Augustus geboren was (1180-1223).
| |
[Aula]
Aula, binnenplaats of voorhof in aanzienlijke Romeinsche of Grieksche woningen; thans gehoorzaal eener universiteit.
| |
[Au porteur]
Au porteur, (hand.) aan den houder, aan toonder; in tegenstelling van op naam, bijv. bij aandeelen.
| |
[Aurea mediocritas]
Aurea mediocritas, (lat.) gulden middelweg. Hor. Oden II. 10.5 eigentlijk:
| |
[Auream (quisquis) mediocritatem Diligit]
Auream (quisquis) mediocritatem Diligit, caet., de gulden middelmaat.
| |
| |
| |
[Aureool]
Aureool, ook glorie geheeten, een lichtkrans als symbool van heiligheid en heerlijkheid, door de schildersaangebracht om het lichaam van heiligen en martelaren. Zulk een lichtkrans om het hoofd gespreid, heet nimbus.
| |
[Auri sacra fames, quid non mortalia cogis pectora.]
Auri sacra fames, quid non mortalia cogis pectora. Verg. Quid non mortalia pectora cogit, Auri sacra fames! Virgilius, Aeneis 3, 57. Waartoe beweegt gij de menschelijke gemoederen niet, o vervloekte honger naar goud. Wij zeggen: gouddorst, gierigheid is de wortel van alle kwaad.
| |
[Aurora]
Aurora, de dageraad; de godin van den dageraad bij de gr. Eos.
| |
[Aurora]
Aurora, ook Muzen-Almanak, prachtalmanak, door Immerzeel gesticht en tot 1876 te Amsterdam uitgegeven.
| |
[Aurora, borealis]
Aurora, borealis, het noorderlicht, van aurora = morgenrood, en boreas = noordenwind, het noorden.
| |
[Aurora, musis amica]
Aurora, musis amica, de morgen is geliefd bij de Muzen; de morgenstond heeft goud in den mond, maar nu in den bepaalden zin: 's morgens is men helder en lustig.
| |
[Ausbruch]
Ausbruch, bijnaam van sommige kostbare Hongaarsche wijnen, inzonderheid van Tocayer, verkregen van de beste en rijpste druiven, kort vóór den algemeenen oogst van de trossen gehaald.
| |
[Aus Gemeinem ist der Mensch gemacht,
Und die Gewohnheit nennt er seine Amme.]
Aus Gemeinem ist der Mensch gemacht,
Und die Gewohnheit nennt er seine Amme. Sch. Wallensteins Tod. I. 4. De mensch is uit alledaagschheid gemaakt en de gewoonte is zijn voedster.
| |
| |
[Ausonia]
Ausonia, oude naam voor Italië naar de oudste bewoners Ausones of Aurunci.
| |
[Auspiciis tuis]
Auspiciis tuis, onder uwe auspiciën, d.i. onder uwe leiding of bescherming. Auspicium is oorspronkelijk het waarnemen van de vlucht der vogéls en het voorspellen daaruit, bij de Ouden vóór elke gewichtige onderneming een gewoon gebruik. Vandaar: voorteeken, voorspelling; en verder: aanvoering, leiding, bescherming.
| |
[Auster]
Auster, wind schadelijk voor bloemen en gezondheid. In Italië heette de zuidenwind aldus; zijn moderne naam is Sirocco.
| |
[Austriae Est Imperare Orbi Universi]
Austriae Est Imperare Orbi Universi, Oostenrijk komt het toe, over de gansche wereld te heerschen. - Devies van keizer Frederik III. 't Is een akrostichon op de vijf klinkers, dat ook wel voorkomt in dezen vorm: Austria Erit In Orbe Ultima, Oostenrijk zal alles in de wereld overleven. En ook: Alles Erdreich Ist Oesterreich Unterthan, aan Oostenrijk is heel de wereld onderworpen.
| |
[Aut amat aut odit mulier]
Aut amat aut odit mulier, een vrouw zal òf beminnen òf haten.
| |
[Aut Caesar, aut nihil]
Aut Caesar, aut nihil, of Caesar zijn of niets. - Alles of niets - Devies van Cesare Borgia.
| |
[Authentiek]
Authentiek, echt; authentieke akten, akten, welke in den wettelijke vorm zijn verleden door of ten overstaan van openbare ambtenaren, die daartoe bevoegd zijn ter plaatse, waar zulks is geschied.
| |
[Autorisatie]
Autorisatie, machtiging.
| |
[Autochthoon]
Autochthoon, eigenlijk uit den groud zelven voortgekomen; naam der Grieken voor de oorspronkelijke bewoners des lands, soms ook voor andere volken in gebruik.
| |
[Autocratie]
Autocratie, volstrekte en opperste macht zonder grens of beheer, in een enkel persoon vereenigd. (gr. autos = zelf en kratos = macht.)
| |
[Auto]
Auto, (sp.) Actus = handeling, is een feestschouwspel, dat in Spanje werd en thans nog enkele malen wordt gespeeld tot verheerlijking van de groote godsdienstige gebeurtenissen, in het jaar herdacht. Het dagteekent uit de middeleeuwen en werd op openbare plaatsen vertoond. Bij ons mysterie-spel of mirakelspel.
| |
[Auto al nacimiento]
Auto al nacimiento, (sp.) nacimiente = geboorte, vandaar, wat op de H.H. Altaar geheimen, en op de geboorte des Heeren betrekking heeft.
Vele groote Spaansche dichters, o.a. Pedro Calderon de la Barca, schiepen schoone composities als autos. Men beweert dat Calderons verhevenste werken juist eenige zijner autos zijn.
| |
| |
| |
[Autodafé]
Autodafé, (sp. en port.) = Daad des geloofs, bepaaldelijk toegepast op 't verbranden van ketters.
| |
[Autodafé]
Autodafé, het eerste auto-da-fe in ons land had plaats 15 Sept. 1525 te 's-Gravenhage, toen de Woerdensche priester Joannes Pistorius of Jan de Bakker ‘te polvre toe’: verbrand werd.
| |
[Autodidakt]
Autodidakt, persoon, die alleen door zelfoefening, zich eene kundigheid of bekwaamheid heeft eigen gemaakt; van Gr. autos, zelf, en didasko, ik leer.
| |
[Autograaf]
Autograaf, eigenhandig geschreven (brief), van Gr. autos = zelf en graphô = ik schrijf.
| |
[Automaton]
Automaton - (mv. automata; werktuigen, die de bewegingen van levende wezens nabootsen:
Bekend zijn: 1o. de vliegende duif van Archytos van Tarente 400 v. Chr.;
2o. de houten arend van Regiomontanus, die uit Koningsbergen den keizer tegemoet vloog, hem groette en terugkeerde 1476;
3o. de eend van Vaucason, die eten en drinken kon.
Ook: dom mensch zonder wilskracht, die als een machine werkt.
| |
[Automedon]
Automedon, zoon van Diôres, wagenmenner en strijdmakker van Achilles, de naam wordt soms spreekwoordelijk voor wagenmenner gebruikt.
| |
[Autonomisten]
Autonomisten, van autonomie (staatkundige) zelfstandigheid; politieke partij in den Elzas, tegenover de clericale en protesteerende partij (1873) ook ‘de partij van den Elzas’, wenschte, zich onderwerpende aan de historische feiten, met de Rijksregeering en den Rijksdag mee te werken, en voor de bevordering der staatkundige ontwikkeling en voor de belangen der nijverheid werkzaam te wezen.
| |
[Auxiliaireboeken]
Auxiliaireboeken, de bijboeken of hulpboeken bij het boekhouden.
| |
[Aux âmes bien nées
La valeur n'attend pas le nombre des années.]
Aux âmes bien nées
La valeur n'attend pas le nombre des années. Corn. Le Cid II. 2. Voor welgeboren zielen komt de moed reeds jong. (lett. komt de moed niet eerst met de jaren).
| |
[Aval]
Aval, (hand.) de borgstelling bij eenen wissel; de schriftelijke verbintenis om het bedrag eens wissels op den vervaldag te voldoen, bijaldien de betrokkene daarmede in gebreke blijft.
| |
[Averij-grosse]
Averij-grosse, zoodanige averij, die ingeslagen wordt over schip, vracht en lading, in onderscheiding van averij- particulier.
| |
[Avalgever]
Avalgever, (hand.) degene, die borg wordt voor eenen wissel.
| |
[Avance]
Avance, vooruitbetaling, voorschot bij iemand in het credit staan, winst.
| |
[Avanceeren]
Avanceeren, vooruitgaan, vooruit betalen, voorschieten.
| |
[Avant-corps]
Avant-corps, (bouwk.) voorsprong van een gebouw.
| |
[Avant la lettre]
Avant la lettre, vóór de letter, eerste afdrukken van gravures, voordat de staal- of koperplaat van onderschrift wordt voorzien.
| |
[Avarij, averij, haverij]
Avarij, averij, haverij, (it.) zeeschade, van avaria; (it.) eigenlijk bederf, dus schade door bederven.
| |
[Ave, imperator, morituri te salutant.]
Ave, imperator, morituri te salutant. (lat.) Wees gegroet. Keizer, zij, die gaan sterven, groeten U.
Bij Suetonius, Claudius XXI; groet aan keizer Claudius door de strijders, die een bloedig zeegevecht moesten geven, ter eere van de voltooiing van een kanaal; ook groet der zwaardvechters in de arena.
| |
[Ave Maria]
Ave Maria, (r.k.) gebed tot de Moeder Gods.
Het eerste gedeelte bestaat uit den groet door den Aartsengel Gabriël aan Maria gebracht, het tweede gedeelte, uit de woorden door Elisabeth hare nicht Maria toegesproken; het derde gedeelte uit eene korte bede door de kerk hier aan toegevoegd.
| |
[Ave Maria]
Ave Maria, de kleine koralen aan den rozenkrans; de grootere heeten paternosters, d.i. onze vaders.
| |
[Ave maris stella]
Ave maris stella, (rk.) hymne ter eere der H. Maagd. ‘Wees gegroet ster der zee.’
| |
[Averechts]
Averechts is het tegengestelde van rechts: ave is af, verkeerd. Sommigen spreken van: ‘averechts verkeerd’.
| |
| |
| |
[Avernus (Lacus]
Avernus (Lacus, (nu Averno) meer in Beneden-Italië, bij 't voorgebergte tusschen Cumae en Puteoli, eigenlijk een uitgebrande krater met steile oevers en een zwart cipressenwoud van Hecate (luci Averni). De pestdampen van dezen zwavelpoel maakten den omtrek tot een doodsvallei, waar de oudheid de holen der in eeuwigen nacht begraven Cimmeriërs en den ingang tot de onderwereld zocht.
| |
[Avers]
Avers, de voorzijde, de beeldzijde van eene munt.
| |
[A vista]
A vista, na zicht, na vertoon betaalbaar.
| |
[Avoir du foin dans ses botter]
Avoir du foin dans ses botter, er goed in zitten, omdat zijne middelen hem veroorloven, zijne voeten warm te houden.
| |
[Avoir du poids]
Avoir du poids, bijnaam van het Engelsche handelsgewicht, in onderscheiding van het Trooisch gewicht voor de edele metalen; fr. avers = goederen, en poise gewicht.
| |
[Avoir une araignée dans le plafond]
Avoir une araignée dans le plafond = niet ‘recht bij het hoofd’ zijn, raskallen. De schedel vormt het plafond, waaronder de spin (de dwaasheid) hare netten weeft.
| |
[Avon (zwaan van den]
Avon (zwaan van den - benaming van Shakespeare, die (1564) te Stratford-on-Avon geboren werd.
| |
[Aweire]
Aweire, (nhbr. Awera) zonde, overtreding.
't Is 'n aweire spreekwoordelijk voor 't is zonde.
| |
[Avonturiers]
Avonturiers, in de 17e eeuw kwakzalvers, tegenwoordig gelukzoekers.
| |
[Avondkout]
Avondkout (leenst), = recht van den leenheer op den eersten huwelijksnacht.
| |
[Avondkul]
Avondkul, (stud.) hetzelfde als avuncul d.i. avunculns oom of oudste, en hiervan gekscherende gevormd. - ‘De Avondkul wordt aldus geheeten naar het uur, waarop deze schuwe soort van torren gemeenlijk uitvliegt.’
| |
[Avondmaalsproef]
Avondmaalsproef of avondmaalsgerecht (judicium S. coenae) Godsoordeel sedert de 9e eeuw. Als in een klooster een diefstal begaan was, moesten al de kloosterlingen de gewijde hostie nuttigen met den wensch, dat zij hun ten rechter van schuld of onschuld mocht worden.
| |
[Avontuur (op uitgaan]
Avontuur (op uitgaan een schip, dat met ballast (z.a.) uitgaat, om lading op te zoeken; ook van personen, die zoeken fortuin te maken.
| |
[A votre âge Napoléon était mort]
A votre âge Napoléon était mort, gezegde, dat Floquet, als minister-president, den generaal Boulanger († 1891) in de Fr. Kamer (4 Juni 1888) tegenwierp, toen deze voorstelde de grondwet te herzien. Hij wilde hem doen verstaan, dat hij (B) er geenszins de man naar was, om Napoleons rol te vervullen.
| |
[Avous]
Avous, een heildronk ‘à vous!’ dien men thans meer algemeen een toast noemt.
| |
[A vue]
A vue, op zicht, van wissels dadelijk op vertoon te betalen.
| |
[Avunkel]
Avunkel, student, die op het punt staat te promoveeren.
| |
[Azazel]
Azazel, zondebok, op Grooten Verzoendag n.l. wierp de hoogepriester het lot over twee bokken; de eene was voor den Heer en werd geofferd, de andere werd, met de zonden des volks beladen naar de woestijn gejaagd. Deze heette: voor-Azazel, een woord van onzekeren zin, de een vindt er de beteekenis van een machtige woestijnrots in, de ander den naam van een boozen geest Azazel op die rots wonend. Naar dien uitgedreven bok, die alle zonden droeg, noemt men iemand, die van alles de schuld krijgt, den zoodebok.
| |
[Azem-Oglam;]
Azem-Oglam; circa 700 knapen, (meest Christelijk), die in het serail worden opgeleid tot ondergeschikte betrekkingen.
| |
[Azraël]
Azraël, zie Aartsengelen.
| |
[Azarfil]
Azarfil, zie Aartsengelen.
| |
[Azuur]
Azuur, (pers.) blauw, eigenlijk lazuur, het blauw des hemels zooals het azuren gewelf ook het blauw in een wapenschild.
| |
| |
| |
[Azuur]
Azuur, (herald.) blauw; in ongekleurde teekeningen aangeduid door waterpasse strepen.
| |
[Azijncollege]
Azijncollege - spotnaam van het Montaigu-college te Parijs, waar Erasmus gestudeerd heeft; naar den zuren wijn, dien men er den studenten schonk.
| |
[Azijnen]
Azijnen of azijnhout, het hout van een eik (quercus Ilex), dat voornamelijk uit Spanje als bois de chêne wordt ingevoerd; de Fransche woorden zijn in den volksmond allengs van bwa d'sjène tot azijnen en azijnhout vervormd.
| |
[Azymieten]
Azymieten, scheldnaam door Michael Cerularius, patriarch te Constantinopel gegeven aan de Roomsch-Katholieke Christenen, omdat deze zich bij de viering van het H. Avondmaal van azymon of ongezuurd brood bedienden, met zinspeling op het ongezuurde Joodsche Paaschbrood. |
|