| |
| |
| |
H
[H]
H, op munten de plaats waar ze geslagen zijn, op Oostenrijksche te Gunzberg, op Fransche te La Rochelle.
| |
[H.A.]
H.A., verkorting van hoc anno, in dit jaar, huius anni, van dit jaar.
| |
[H.A.]
H.A., hectaren, bunders land.
| |
[H.C.]
H.C., Hagae Comitis, 's-Gravenhage.
| |
[H.C.]
H.C., Hispania Citerior (lat.), Spanje aan deze zijde van den Iberus (Ebro); door keizer Augustus, naar de hoofdstad Tarraco, Hisp. Tarraconensis geheeten.
| |
[H.C.]
H.C., honoris causa, eershalve, bijv. door eene universiteit tot doctor in eenig vak benoemd.
| |
[H.E.T.]
H.E.T., heres ex testamento (lat.) = erfgenaam krachtens testament.
| |
[H.H.]
H.H., heredes, (lat.), erfgenamen.
| |
[H.L.]
H.L., hoc loco (z.a.); hujus loci (z.a.)
| |
[H.L.Q.C.]
H.L.Q.C. = hora locoque consuetis, op gewonen tijd en ter gebruikelijker plaatse. Het komt vaak voor op aanplakbiljetten aan de universiteit bij aankondiging van promoties enz.
| |
[H.M.]
H.M. = hoc mense, in deze maand, of = hujus mensis (soms alleen hujus) van deze maand.
| |
[H.M.P.C.]
H.M.P.C., hoc monumentum poni curavit of curaverunt (heeft of hebben gezorgd, dat dit gedenkteeken geplaatst of gesticht werd).
| |
[H.N.]
H.N., stond op de munten tijdens de regeering van Jérome, koning van Westphalen, en beteekende Hieronymus Napoleon. Het volk las er echter spottend het hgd. ‘Hans Narr’ of het platd. ‘He nimmt’ uit.
| |
[H.N.S.]
H.N.S., heredem non sequitur (lat.) = het volgt den erfgenaam niet (deze erft zulks niet).
| |
[H.O.]
H.O., verkorting van Hornbey's Oats, Schotsch havermeel; in Duitschland gewoonlijk Herculo genoemd.
| |
[H.S.]
H.S., hic situs est (lat.) = hier is gelegen.
| |
[H.S.S.]
H.S.S., hic siti sunt (lat) = hier zijn gelegen.
| |
[H.S.]
H.S., Sestertius (z.a.). Vgl. L.L.S.
| |
[H.S.]
H.S., Heilige Schrift.
| |
[H.T.]
H.T., (lat.), hoc tempore, op heden; letterl. op dezen tijd.
| |
[H's (Iemand de drie - op den rug schrijven.]
H's (Iemand de drie - op den rug schrijven. De drie H's beteekenen Houd hem hier! De spreuk werd toegepast op predikanten, die geen kans hadden, elders beroepen te worden. Ook op ondeugende knapen, die naar Indië gezonden werden.
| |
| |
| |
[Haagje (Het Friesche -]
Haagje (Het Friesche -, Heerenveen, naar de schoone omstreken, o.a. het Oranjewoud, boschrijk als bij 's-Gravenhage.
| |
[Ha, ahah, heach, hoh, hoh-hoh]
Ha, ahah, heach, hoh, hoh-hoh, (hebr.), uitroepingen van vreugd of verdriet in den Hebr. bijbeltekst. Ha, ahah, hoh bij smart, heach bij vreugd. Zie Ezech. XXX:2 en XXXVI:2; Richt. VI:22, XI:35; Amos V:16; Ps. XXXV:21, 25, enz.
| |
[Haagloopers]
Haagloopers, Evangelischgezinden, die, toen de Kerkhervorming (ao1517) het eerst opkwam, en veel tegenstand vond van de zijde der heerschende Kerk, langs hagen (laag boomgewas) en in bosschen de zoogenaamde hagepreeken kwamen bijwonen. Ook verschuilden zij zich achter hagen, als zij betrapt werden. - Omtrent kinderen, die de school verzuimen, ook wel haagloopers getiteld, worden ook de spreekwijzen gebruikt: achter de haag loopen, haagje schuilen, hagen planten, heggetje doen.
| |
[Haagmunt]
Haagmunt of hagemunt, valsch, kwaad geld ao 1477-80 vooral in omloop; zoo genoemd, omdat men het in boschwoningen, dus achter hagen maakte. Ook de plaats, waar het gemaakt werd, zooals Gorkum, Vianen, 's-Heerenberg, Dieren, Sint-Stevenswaard, Batenburg, Rekheim e.a.
| |
[Haagsche hopjes]
Haagsche hopjes, koffie-ulevellen door een Haagschen banketbakker uitgevonden op aanwijzing van den bewoner zijner kamers Baron Hop, wiens wapen nog altijd, thans als fabrieksmerk, op de zakjes voorkomt.
| |
[Haagsche Sinterklaas]
Haagsche Sinterklaas, een tumult op 5 Dec. 1782 door de Prinsgezinden in den Haag tegen de Patriotten gestookt, met het gevolg, dat eenigen hunner het land moesten ruimen.
| |
[Haagsche wind]
Haagsche wind, Haagsch gebak, roode en witte schuimpjes, ook nonneveestjes geheeten.
| |
[Haagspel]
Haagspel, het vermakelijk nastuk na een Landjuweel, bij de voormalige Rederijkers; soms duurde het eene geheele week, o.a. te Antwerpen in 1561.
| |
[Haak af]
Haak af, (transv.), druk af, schiet af, gooi op, sla toe. Naar het oude schietwapen, de haakbus.
| |
[Haakdoring]
Haakdoring, (transv.), hagedoorn.
| |
[Haan]
Haan, het zinnebeeld der waakzaamheid, omdat hij kraait als de dag aanbreekt, en tevens, naar het Evangelisch verhaal, dat de haan kraaide toen Petrus den Heer voor de derde maal verloochend had, een aanmaning tot boete. Waarschijnlijk om dit een en ander een gewone figuur op kerktorens.
| |
[Haan]
Haan, zinnebeeld van Frankrijk in de 17e en 18e eeuw, als naamspeling: haan luidt in 't Latijn Gallus en een Franschman ook.
| |
[Haan.]
Haan. In Reinaert de Vos heet de eene haan Crayant (de kraaiende) en de andere Canteclaer (chante-clair) de helder zingende.
| |
[Haan (‘Daar zal geen - naar kraaien’]
Haan (‘Daar zal geen - naar kraaien’, spr.w. ontleend aan het verhaal van Petrus' verloochening, zie Matth. XXVI:75; Luc. XXII:60, 61. De spreekwijze bedoelt: daar zal niets van uitkomen.
| |
[Haan (Den rooden - uit het dak steken]
Haan (Den rooden - uit het dak steken of laten kraaien, een gebouw in brand steken. Bij de oude Perzen en Egyptenaren gold het vuur voor een levend, hongerig, nimmerzat dier, en werd het als eene godheid vereerd; volgens de Edda is het vuur de broeder van den wind en van de zee, daarom van zelf een levend en goddelijk wezen; en alzoo vergelijkt men dit element met een rooden haan, die van huis tot huis vliegt.
| |
[Haanknuppelen]
Haanknuppelen of hanewerpen, een volksspel ten platten lande op Vastenavond; evenals haansabelen; verg. Ganssabelen.
| |
[Haantjepik]
Haantjepik, een boeman, waarmee men de kleine kinderen naar bed jaagt; naar een bekenden brutalen Amsterdamschen bedelaar, zonder beenen, uit de vorige eeuw, die naar de minder goedgeefsche voorbijgangers met een krukstok placht te steken.
| |
| |
| |
[Haantjesbier]
Haantjesbier, Hollandsch of gerstebier, gebrouwen in de brouwerij de Haan te Amsterdam.
| |
[Haantjesduit]
Haantjesduit, eene algemeen gangbare munt op Malakka, Celebes, Bali en elders in den Ind. Archipel; vertoont aan de eene zijde den Maleischen strijdhaan met het opschrift Tanah Malayoe (Land der Maleiers) en aan de keerzijde een kèpeng (z.a.). Deze duitjes, doewit ajam, geheeten, zijn van Engelsch fabrikaat, worden bij menigte ingevoerd en ook door de inlanders nagemaakt.
| |
[Haar (Geen - van uw hoofd zal gekrenkt worden]
Haar (Geen - van uw hoofd zal gekrenkt worden, Hand. XXVII:34; niet 't minste leed zal u geschieden.
| |
[Haar van den hond, die iemand gebeten heeft.]
Haar van den hond, die iemand gebeten heeft. Naar de oud-lat. spreuk similia similibus curantur (gelijke zaken worden door gelijke genezen) meende men algemeen, dat haar van den hond, die iemand had gebeten, de kwade gevolgen van den beet kon voorkomen.
| |
[Haar (Tegen het - in]
Haar (Tegen het - in, tegen den draad in, d.i. in strijd met de natuur of de gewoonte, wat onaangename gevolgen kan hebben. Men denke aan het streelen van katten, het schaven van hout, het snijden van vleesch.
| |
[Haarkloover]
Haarkloover, iemand, die aan overdreven, kleingeestige nauwgezetheid toegeeft, en zelfs een haar zou willen klooven, daar hem dit te dik voorkwam; vgl. Matth. XXIII:24, waar sprake is van de Farizeën (z.a.) die de mug uitzijgen d.i. uitziften), maar den kemel doorzwelgen.
| |
[Haarlemerhout (Een onaangenaam mensch in den -]
Haarlemerhout (Een onaangenaam mensch in den -, Robertus Nurks uit de Camera Obscura; het laatste is onnoodige bijvoeging geworden.
| |
[Haarlemerhout (De]
Haarlemerhout (De - of Het Haagsche Bosch van Mexico, de Pasco de la Reforma.
| |
[Haarwild]
Haarwild, (transv.), wild met kort haar, dus alle wild, met uitzondering van vogels en pelsdieren.
| |
[Haas (Gespekte -]
Haas (Gespekte -, folterwerktuig (z.a.), rol met scherpe punten, uitstekende als de stukjes spek uit een gelardeerden haas, die den beklaagde met geweld over het naakte lichaam werd gerold.
| |
[Haas vreten]
Haas vreten, (k.m.a. stud. e.a.), bang worden, achteruitkrabbelen. De haas is vreesachtig; in scherts wordt een vreesachtige voorgesteld, als hazenvleesch in zich opgenomen te hebben.
| |
[Haasop naar Vianen]
Haasop naar Vianen, zie Vianen.
| |
[Hab' mich nie mit Kleinigkeiten abgegeben]
Hab' mich nie mit Kleinigkeiten abgegeben, (hgd.), ik heb mij nooit met kleinigheden opgehouden, Schiller, Die Räuber, V, 1; verzuchting tot God, van Franz Moor in zijn doodsangst als de wrekende roovers komen; hij zegt nl. dat hij geen gemeene moordenaar geweest is en acht zijne misdaden de uitvoering van grootsche plannen.
| |
[Habeas-corpus-acte]
Habeas-corpus-acte, wet in Engeland uitgevaardigd in 1679, onder de regeering van Karel II, om de persoonlijke vrijheid te verzekeren en te waarborgen door onwettige gevangenhouding te voorkomen. Habeas corpus (lat.) = heb het (uw) lichaam. De naam is de verkorting van Habeas corpus ad faciendum, subjiciendum et recipiendum, d.i., dat de verdachte verhoord zal moeten worden, opdat beslist worde, dat hij vrijlijk over zijn lichaam kunne beschikken. De voornaamste bepalingen dezer wet zijn:
1. | dat niemand zonder rechterlijk bevel gearresteerd mag worden; |
2. | dat ieder die van misdaad wordt beschuldigd, binnen 24 uur zal verhoord worden, en wel door een bevoegden rechter; |
3. | dat niemand voor dezelfde misdaad tweemaal gestraft mag worden; |
4. | dat ieder beschuldigde kan verlangen binnen twintig dagen na zijne inhechtenisneming verhoord te worden en in de eerstvolgende zitting voor de jury terecht te staan; |
5. | dat geen beschuldigde over zee naar de gevangenis mag worden gezonden, noch binnen, noch buiten Engeland's gebied. |
| |
| |
| |
[Habeat sibi]
Habeat sibi, (lat.), Gen. XXXVIII, 23, Hij houde het mijnentwege. Vgl. Suetonius Vita Caesaris I: Vincerent ac sibi haberent, enz.
| |
[Habent sua fata libelli]
Habent sua fata libelli, (lat.), Terentianus Maurus (einde 3e eeuw n.C.), de literis, syllabis, pedibus et metris, d.i. Boeken hebben hunne lotgevallen, nl. voor- en tegenspoed; ook soms, eene eigenaardige wijze van ontstaan.
| |
[Habergeon]
Habergeon, (fr. wap.), korte maliën-kolder, zonder mouwen, waarbij harnasstukken werden gedragen; eng. haubergeon, hauberk (pantser) van hals en bergen, halsbeschermer.
| |
[Habesch]
Habesch, zie Negus.
| |
[Habillé]
Habillé, (wap.), zie Gekleed (menschen) en Getuigd (schepen).
| |
[Habit d'ordonnance]
Habit d'ordonnance, (fr.), militaire uniform.
| |
[Habitan]
Habitan, (am.), kleine grondbezitter in de Fransche koloniën Louisiana en Neder-Canada.
| |
[Habler]
Habler, (fr.), zwetsen, vloeken, grootspreken; van sp. hâblar = spreken.
| |
[Habsburg]
Habsburg, smgetr. uit Habichtsburg, havikstoren, naar het kasteel op den rechteroever van de Aar, in de elfde eeuw gebouwd door Werner, bisschop van Straatsburg, wiens neef, Werner II, zich den titel van Graaf van Habsburg gaf.
| |
[Hacendado]
Hacendado, eigenaar van een hacienda of plantage van pulque (z.a.) in het land van Anahuac of Nieuw-Spanje (in Mexico).
| |
[Hachements]
Hachements, (wap.), eng. hatchments, helmkleeden, bijzonder de afhangende strooken rondom den helm.
| |
[Hachnosath Orchim]
Hachnosath Orchim, (hebr.), letterl. binnenvoeren van gasten (van orach of ourach = gast); vandaar, gastvrijheid, vriendelijk onthaal van vreemdelingen.
| |
[Haciendas]
Haciendas, (sp.), uitgestrekte landerijen in Mexico.
| |
[Hacil]
Hacil, (port.) schatting door onderworpen staten of koloniën op te brengen.
| |
[Hack]
Hack, (am.), huur-rijtuig, verkorting van hackney-carriage of -coach, nl. rijtuig met een (slecht) paard.
| |
[Hadad Rimmon]
Hadad Rimmon, Syrische godheid, ook Rimmon (2 Kon. V:18, Zach. XII:11) geheeten. Hadad is de naam der hoogste godheid van de Pheniciërs, bepaaldelijk van de zon. Rimmon = de hoogste, ook granaatappel als zinnebeeld van vruchtbaarheid. Eén met Adonis (z.a.) en Thammuz (z.a.).
| |
[Hadassim]
Hadassim, (n.hebr.), mirtentakken, een der plantsoorten, door de Israëlieten op het Loofhuttenfeest bij deze godsd. plechtigheid gebruikt.
| |
[Hades]
Hades, (gr. myth.), de onderwereld. Gr. hadès, smgetr. uit aidès, van a (= niet) en idein (zien), dus: de onzichtbare (plaats). Lat. orcus (het doodenrijk), uit gr. orcos of orchos = omheinde of beperkte plaats.
| |
[Ha'dith]
Ha'dith, legende, getuigenis, overlevering omtrent de spreuken en daden van Mohammed, den profeet, aanvulling op den Koran, evenals de Talmud op het Oude Testament.
| |
[Hadj]
Hadj, (mal.), bedevaart naar Mekka.
| |
[Hadji]
Hadji, (mal.), bedevaartganger naar Mekka.
| |
[Hadsj]
Hadsj, bedevaart naar de Kaäba, den tempel van Mekka, die elk Mohammedaan het tot zijn plicht rekent, ten minste ééns in zijn leven te doen. Zij, die dit verzuimen, moeten, naar het volksgeloof, evenals Joden of Christenen sterven. Arab. chadsja (hij ging naar Mekka ter bedevaart). Hebr. chag, het feest van Joodsche bedevaartgangers naar Jeruzalem.
| |
[Hadsjar-al-Iswat]
Hadsjar-al-Iswat, arab. hadjaro-al-Iswati, d.i. zwarte steen (hadsjar) der vertroosting (iswato); zie bij Kibla. Deze steen werd, volgens de Mohammedaansche overlevering, door den engel Gabriël aan Abraham bij den bouw der Kaäba (z.a.) geschonken. Hij was oorspronkelijk wit, maar werd zwart tengevolge van de vele tranen, die de Engel over der menschen zonden had gestort. Mohammed de profeet verordende bedevaarten naar dien steen, zoowel als naar de Kaäba.
| |
| |
| |
[Hadsji]
Hadsji, pelgrim, Mohammedaan, die de hadsj of bedevaart naar het graf van den profeet te Mekka heeft gemaakt. Iedere hadsji heeft het recht een grooten tulband te dragen en staat in een reuk van heiligheid bij hen, die nog niet te Mekka geweest zijn. Vgl. Naik hadji.
| |
[Haec hactenus]
Haec hactenus, (lat.). lett.: dit tot zoover; gebruikelijk in den zin van: we hebben er nu genoeg van verteld, of - zooals de volksuitdrukking luidt - dat is tot daaraan toe.
| |
[Haeltaal]
Haeltaal, (barg.), de dieventaal.
| |
[Haemony]
Haemony, plant, die het vermogen heeft voor tooverij en verderf te behoeden. Zie Milton's Comus, 648. Van gr. haima, bloed, en oinos, wijn.
| |
[Haitara]
Haitara, (hebr.), letterlijk afscheid, slotstuk; in de Synagoge de lezing van een hoofdstuk uit een der Profetenboeken, in aansluiting aan de plaats gehad hebbende voorlezing uit den Pentateuch.
| |
[Hagada]
Hagada, (n. hebr.), lett. = voordracht, van hebr. haggied = verhalen; volledige verzameling van de in de Talmudische literatuur voorkomende verhalen, legenden, gelijkenissen, zedelessen, anecdoten, dichterlijke, homiletische, geschied-, genees- en natuurkundige besprekingen, enz. Ze staat in de Talmudliteratuur naast de Halacha (z.a.), het poëtisch rondzweven naast het ernstig proza.
| |
[Hagada sjel Pesach]
Hagada sjel Pesach, ook wel enkel Hagada, de godsdienstige voordracht en plechtigheid, die op de beide eerste Paasch-avonden in ieder Joodsch huis in den familiekring geschiedt.
| |
[Hagar's kroost]
Hagar's kroost of nageslacht, de Ismaëlieten of Arabieren, afstammelingen van Ismaël, den zoon van Hagar, Abraham's bijwijf. De Ismaëlieten worden ook wel Hagarenen geheeten, naam ook toegepast op de Mooren.
| |
[Hagen van Trony]
Hagen van Trony of Tronje; ook Haco van Noorwegen, zoon van Aldrian, leenheer van Günther, koning van Borgondië. Günther noodigde Siegfried uit ter jacht op wilde beesten; maar terwijl de held van Nederland bukte om uit een bron te drinken, doorstak Hagen hem tusschen de schouders, op de eenige kwetsbare plaats.
| |
[Hagenaar]
Hagenaar, smal kolenvaartuig, omdat de oude Haagsche vaart alleen geschikt was voor schepen, die 40 à 70 karren kolen konden laden, terwijl de nieuwe vaart (geopend 1894) schepen van 200 à 270 karren kan bergen.
| |
[Haggelen]
Haggelen, (barg.), eten.
| |
[Hagia Sofia]
Hagia Sofia, (gr.), de Heilige Wijsheid, de groote moskee te Konstantinopel, in Nederland welbekend door Dr. Schaepman's gedicht. Op 26 Dec. 537 in tegenwoordigheid van Keizer Justinianus ingewijd als Christenkerk, een Byzantijnsche basiliek, werd ze in 1453 bij de inneming van Konstantinopel door Sultan Mohammed II, door dezen in een moskee veranderd.
| |
[Hagiographa]
Hagiographa, de bijbelboeken, die niet tot de wetgevende of de profetische behooren: Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied, Ruth, Kronieken, Ezra, Nehemia, Esther, Job, Klaagliederen van Jeremia en Daniël. Hebr. ketoebîm (z.a.).
| |
[Hagiographie]
Hagiographie, (r.k.), beschrijving der levens van heiligen. Van gr. hagios (heilig) en graphein (schrijven).
| |
[Hahnemann (Samuel -]
Hahnemann (Samuel -, Duitsch geneesheer (1755-1843), die een systeem uiteenzette, dat hij ‘homoeopathie’ noemde, waarvan de hoofdregels zijn: 1o. dat ziekten genezen kunnen worden door de medicijnen die in gezonde lichamen ziekten zouden verwekken, 2o. dat medicijnen niet vermengd mogen worden, 3o. dat de dosis buitengewoon nauwkeurig moet zijn; zie Homoeopathie.
| |
[Haidee]
Haidee, eene schoone met gitzwarte oogen, naar het schoone Grieksche meisje in Byron's Don Juan, Canto II.
| |
[Haiducken]
Haiducken of Heiducken, d.i. drijvers, van hong. hajdú, meerv. hajdúk, oorspronkelijk veehoeders in Hongarije, Magyaren, Serviërs en Wallachen, die voor de Turken in de wouden waren gevlucht, omdat de laatsten voortdurend oorlog tegen hen voerden. Later gaf men dezen naam aan de Hong. infanterie en in de 18e eeuw noemde men aldus de Hong. gerechtsdienaars en de
| |
| |
lijfwachten van aanzienlijke Hongaren, ook de lakeien aan Duitsche hoven; in Servië noemt men de roovers nog heden ten dage Haiducken.
| |
[Haie (En -]
Haie (En -, (fr.), in twee rijen tegenover elkaar geplaatst (soldaten); van fr. haie = haag.
| |
[Haïk]
Haïk, een groot stuk stof van wol en katoen, dat de Mooren in N.-Afrika als zij uitgaan, omwerpen; bij slecht weder wordt over den haïk nog een mantel met eene kap, die zolhan of boernoes heet, gedragen.
| |
[Hail Columbia]
Hail Columbia, (am.). To ‘give any one Hail Columbia’ bet. gewoonlijk hem verbazen of hevig aanvallen, naar Hail Columbia (z.a.).
| |
[Hail, Columbia, happy land]
Hail, Columbia, happy land, (eng. am.), Heil (u) Columbia, gelukkig land, volkslied in de Vereenigde Staten: woorden van Joseph Hopkinson (1770-1842), muziek van Teyles in 1789 gecomponeerd voor het eerste bezoek van den generaal Washington aan den schouwburg te New-York.
| |
[Haimonskinderen (De vier -]
Haimonskinderen (De vier -, ook Aymonskinderen, langzamerhand gewijzigd tot Heemskinderen, de vier zonen van Aymon, graaf van Ardennen. In hunne geschiedenis speelt het tooverros Beiaard, dat naar de behoefte langer werd, een groote rol. Hunne namen zijn Ritsaert (Richard), Adelaert (Alard), Writsaert (Guichard) en Reinout (Reynault de Montauban).
| |
[Haina]
Haina, Schotsche ruiten in gewerkte stof. Voor dames.
| |
[Hair by hair, you will pull out the horse's tail]
Hair by hair, you will pull out the horse's tail, (eng.), haar voor haar, zoo trekt gij langzamerhand het paard den (ganschen) staart uit. Plutarchus zegt, dat Sertorius, om aan zijne soldaten te bewijzen, dat volharding en verstand boven ruw geweld gaan, twee paarden voor hen bracht, en twee mannen beval, de haren uit den staart te trekken. Een van hen was een Hercules, die trok en trok, maar alles te vergeefs; de ander was een sluwe, tengere kleedermaker, die haar voor haar uit den staart van het paard trok, waardoor hij weldra den staart geheel kaal trok.
| |
[Hakafa]
Hakafa, (hakofo), (n. hebr.), om gang, rondgang. Bij sommige godsd. plechtigheden in de Synagoge.
| |
[Hakdama]
Hakdama, (hakdomo), (n. hebr.), voorrede, inleiding.
| |
[Hake kurke]
Hake kurke, (transv.), bij 't walletje langs.
| |
[Hakes teeth]
Hakes teeth, (eng.), snoektanden. Scheepsterm voor kleine schaaldieren, welke veel voorkomen op den bodem van het Engelsche Kanaal.
| |
[Hakim]
Hakim, (arab.), wijsgeer, titel van een geneesheer en (met een nader bepalend toevoegsel) ook van een rechter.
| |
[Hakim]
Hakim, (mal.), rechter, magistraat.
| |
[Hakim basji]
Hakim basji, opperarts, hofarts in Perzië.
| |
[Hakim effendi]
Hakim effendi, de eerste lijfarts des Sultans.
| |
[Hakim sjeri]
Hakim sjeri, (turk.), rechterlijk beambte.
| |
[Hakkebord]
Hakkebord, (muz.), ook cymbel of cimbaal; it. cembalo, fr. tympadon, eng. dulcimer; oud snaarinstrument; hgd. vinding, daar de Italianen het ook salterio tedesco noemden; plat, trapeziumvormig instrument met stalen snaren, waarop met twee hamertjes gespeeld werd; in de 16e eeuw was het hier bekend. Na de uitvinding der piano's werd hakkebord spotnaam voor slechte piano, daar men aan hakkelen of hakken dacht en het oorspronkelijk instrument onbekend was geworden.
| |
[Hakkelbout]
Hakkelbout, (bouwk.), lange ijzeren nagel, met weérhaken, tot bevestiging van sluisvloeren aan zwalpen en kespen.
| |
[Halacha]
Halacha, (halocho), (n. hebr.), eindbeslissing, vaste regel. In de Talmudische literatuur omvat die naam alle wetenschappelijke discussiën, regelen en beslissingen Israël's wetsbepalingen betreffend, volgens de geschreven wet en traditie.
| |
[Halalifanfare]
Halalifanfare, hoorngeschal, sein om te kennen te geven, dat een hert gedood is en de jagers uitgenoodigd worden om de curée, d.i. het ontvoeren van het hert, bij te wonen; naar halali, een jachtterm. Zie boven, Curée maken.
| |
| |
| |
[Halb zog sie ihn, halb sank er hin]
Halb zog sie ihn, halb sank er hin, versregel uit de ballade van Goethe, der Fischer, waarbij de visscher half door de armen der schoone waternimf, half door de betoovering van haar lied, in het water wegzinkt. Vaak toegepast op hen, die zich recht gaarne tot iets laten noodzaken.
| |
[Halboschat 'Aroemîm]
Halboschat 'Aroemîm, (hebr.), kleeding der schamelen, een naam, vaak gebruikt voor Israël. vereenigingen, om armen van kleeding en dekking te voorzien. Van labasch of labeesch (een kleed aantrekken) en 'aroem (meerv. 'aroemîm) = naakt, slecht gekleed.
| |
[Halbóschat 'Aroemim Lejaldé Chebruth Talmud Tora]
Halbóschat 'Aroemim Lejaldé Chebruth Talmud Tora, (hebr.), kleeding der armen voor knapen der vereeniging van Talmud Tora (leer).
| |
[Halbwelt]
Halbwelt, (hgd.), zie Demi-monde.
| |
[Haleman]
Haleman, (mal.), voorhof, open plein, voorplein.
| |
[Half een met zacht even in de pan]
Half een met zacht even in de pan, (rest.), halve biefstuk met zacht gebakken aardappelen even in de pan.
| |
[Half om half]
Half om half, (rest.), likeur, half curaçao en half bitter.
| |
[Half twee gebakken]
Half twee gebakken, (rest.), biefstuk met 2 spiegeleieren.
| |
[Halfblanks heer]
Halfblanks heer, een kale heer, iemand, die zich als heer voordoet, maar niet veel in de melk te brokkelen heeft. Van een halven blank, een oud muntstuk ter waarde van zes duiten.
| |
[Halfdek]
Halfdek, achterruimte van het bovendek van stoomschepen, bestemd voor passagiers 1e klasse.
| |
[Halfdekje (Een - slaan]
Halfdekje (Een - slaan, (zeet.), op het halfdek op en neer wandelen.
| |
[Halfhard]
Halfhard, (transv.), niet heel hard of luid, van sprekende personen.
| |
[Halfnaatje]
Halfnaatje, (transv.), kind van een blanken vader en bruine moeder (of omgekeerd).
| |
[Halfpad]
Halfpad, (transv.), halfweg, ten halve, ook bijna, bijv. ek word halfpad kwaad.
| |
[Halftalf]
Halftalf, halfde half, een vierde deel, een kwart mud. Spotnaam voor een hoogen hoed, tegenwoordig meer algemeen kachelpijp genoemd.
| |
[Halftime]
Halftime, (eng., sportt.), de halve afstand, bij den bandy- en football match.
| |
[Halftime scholen]
Halftime scholen, scholen van een halven schooltijd, hetzij alleen des voor-, of enkel des namiddags.
| |
[Halfvastenmarkt]
Halfvastenmarkt, (amst.), voorjaarskermis; afkomstig van de kerkmis of kerkwijding der Heilige Stede of Nieuwe-Zijdskapel.
| |
[Halieutiek]
Halieutiek, (gr.), visschersbedrijf; onderdeel der Theologie, theorie der Zending, naar Matth. IV:19, Mark. I:17: visschers van menschen. Door sommigen afgewisseld met Prosthetiek (van gr. prostithenai = bijvoegen), z.v.a. bijvoegingskunst of dito-methode.
| |
[Hallel]
Hallel, (hebr.), loflied, in het bijzonder het Joodsch-kerkelijk loflied, bestaande uit de Psalmen 113-118. Hallel is verkorting van Hallelujah = looft God!
| |
[Halleluja-hoedjes]
Halleluja-hoedjes, hoofddeksel der vrouwelijke Heilsoldaten (zie Heilsleger); naar de leuze Loof den Heer, (hebr. Halleloejah), die allen samenbrengt.
| |
[Hallelujah Victorie]
Hallelujah Victorie, eene overwinning behaald door eenige herdoopte Britten, aangevoerd door Germanus, bisschop van Auxerre, naar den wapenkreet van dien dag: ‘Hallelujah’.
| |
[Halletjes (Haarlemmer -]
Halletjes (Haarlemmer -, dunne platronde koekjes te Haarlem uitgevonden. Oorsprong onbekend.
| |
[Halligen]
Halligen, lage, vlakke graslanden aan de Duitsche kusten der Noordzee; kleine eilanden op de kusten van Sleeswijk-Holstein, die niet, zooals de grootere, door dijken en duinen worden beschermd; de grootste dezer Halligen hebben nog geen oppervlakte van ½ M2. De woningen zijn op palen gebouwd.
| |
[Hallinc]
Hallinc, zie Halling.
| |
| |
| |
[Halling]
Halling, oorspronkelijk hallinc, samengetrokken uit halvelinc, oude Brabantsche munt uit de 14e eeuw ter waarde van een halven penning of een mijt; men kende ook den gouden hallinc ter waarde van 27 stuivers.
| |
[Hallo-gas]
Hallo-gas, draagbaar gas, mengsel van alcohol en terpentijnolie, omstreeks 1850 te Amsterdam en elders geëxploiteerd, naar den uitvinder Hallo, die na een veel besproken loopbaan zich te Nijmegen het lustslot ‘Overbattauwe-zathe’ liet bouwen, thans nog de gebouwen achter de Societeit ‘Burgerlust’. zie Gas zien.
| |
[Halloren]
Halloren, volgens sommigen van Keltischen oorsprong, doch meer waarschijnlijk de nakomelingen der oudste Frankische kolonie bij den burg Halla (ao 806), die de geboorte gaf aan de stad Halle a/d Saale (in Merzeburg) ao 981, met belangrijke zoutgronden, waarin de Halloren de arbeiders zijn. Deze vormden als 't ware eene afzonderlijke kaste, met eigenaardige wetten en kleeding, bijzondere feesten en talrijke kunsttermen (in andere zoutwerken onbekend), thans hoe langs zoo meer vermengd met de bewoners des lands. Van wall. en ohd. hale = zout.
| |
[Halo]
Halo, kring om de maan. Te Nijmegen werd er 26 Mei 1896 eene waargenomen in den vorm van een kruis. Aan een dergelijk verschijnsel ontleent men het verhaal, dat Constantijn de Groote († 337) aan den hemel een kruis zag, in welk teeken hij den volgenden dag meende te zullen overwinnen. Hij overwon, en nam het Christendom (de leer van het Kruis) aan.
| |
[Hals (Een smeltse -]
Hals (Een smeltse -, (barg.), een tinnen kan.
| |
[Hals omdraaien (Iemand den -]
Hals omdraaien (Iemand den -, zegswijze ontleend aan het vroeger algemeen verspreid geloof, als zou de duivel iemand, dien hij in zijne macht had, den hals omdraaien, en wel zóo, dat het gezicht boven den rug kwam te staan. Eigenlijk wordt het hoofd omgekeerd, maar de hals wordt genoemd, omdat daaraan de executie wordt voltrokken.
| |
[Halsheerlijkheid]
Halsheerlijkheid, heerlijkheid, welker bezitter, het jus vitae et necis (recht over leven en dood) uitoefenen kon. Vanhier, dat men in enkele dorpen op groote landgoederen nog omstreeks de helft dezer eeuw een galg aantrof, als beeld van dat voormalig recht, - bijv. op den Doornweerd, bij Oosterbeek en Arnhem. Men denke ook aan enkele plaatsbenamingen op dorpen, als Galgestraat, Galgeweg, Galgenheuvel, enz.
| |
[Halter]
Halter, (gymn.), metalen stang met twee ijzeren bollen of gewichten, aan de uiteinden, dienend om daarmede armbewegingen te maken, die veel krachtiger zijn, dan die met de hand alleen.
| |
[Halve adelaar]
Halve adelaar, (wap.), de zijdelingsche (gewoonlijk rechter-) helft van den dubbelen adelaar, dus één kop, één vleugel, één poot en de helft van romp en staart, de andere helft van 't schild heeft dan andere figuur en kleur, zoodat schijnbaar de adelaar half bedekt is. Zeer gewoon als halve rijksadelaar (dus van zwart in veld van goud), in Friesche wapens, naar aanleiding van het (volstrekt ongegronde) verhaal, dat Karel de Groote na de inneming van Rome door de Friezen, hun ‘zijn halve wapen’ zou hebben geschonken. Zie Friesche wapens.
| |
[Halve met blik]
Halve met blik, (rest.), halve biefstuk met bleeke aardappelen.
| |
[Halve maan]
Halve maan, d.i. afnemende (niet wassende) maan met de 5-puntige ster, (Jupiter, de gelukster) aan den binnenkant als het zinnebeeld of insigne van het Turksche rijk, werd reeds eeuwen vóór de verovering van Konstantinopel (29 Mei 1453) door de Turken gevoerd, en is niet van de Grieken (te Byzantium) door hen overgenomen. Sultan Mohammed Te-kesch (1192-1200) versierde de spits zijner tent met een halve maan, en Oran (1326-1360) hechtte een halve maan van zilver aan de roode vaan, welke hij aan de Janitsaren verleende. De halve maan met de ster der Turksche banieren was het oude wapen van Illyricum, wat blijkt uit de munten ten tijde van Septimius Severus, en is dus niet oorspronkelijk Islamitisch. Op de Perzische munten der Chaôsrew is de halve
| |
| |
maan ook het teeken van heerschappij, daar een halve maan horens heeft, en horens van ouds een zinnebeeld van macht waren (vgl. 1 Sam. II:1, 10; Ps. LXXV:5, 6, 11; Jerem. XLVIII:25); gelijk een ster luister verzinbeeldt.
| |
[Halve maan]
Halve maan, (wap.), zie Wassenaar.
| |
[Halve met bruin]
Halve met bruin, (rest.), halve biefstuk met bruine aardappelen.
| |
[Halve rekening]
Halve rekening, (hand.), zie A meta.
| |
[Halve Tartaar (Een -]
Halve Tartaar (Een -, (rest.), geklopte biefstuk met een eierdooier, ui en peterselie. De Tartaren maken het vleesch murw, doordat zij te paard rijdend het onder het zadel leggen.
| |
[Halve vlucht]
Halve vlucht, (wap.), een enkele vleugel.
| |
[Halve zondaar (Een -]
Halve zondaar (Een -, (rest.), een halve biefstuk zonder aardappelen; een halve pannekoek zonder spek.
| |
[Halvert]
Halvert, (limb.), pachter of rentmeester.
| |
[Hamadryaden]
Hamadryaden, boomnimfen, die tegelijk met de boomen geboren werden en stierven. Uit gr. hama (te gelijk) en drus (boom).
| |
[Haman (Sla - dood]
Haman (Sla - dood, Esther VII:10. Haman, gunsteling van koning Ahasveros, viel als slachtoffer van eigen wraakzucht en hoogmoed. Ter gedachtenis daarvan vieren de Joden 't Purimfeest. Daar in Christelijke kringen - ten onrechte - verteld werd, dat de Joden op dat feest den wraakkreet over hun vroegeren vijand doen hooren, worden de woorden ‘Sla Haman dood’ als een uitroep van wraakzucht, door de lagere klasse van ons volk gebruikt.
| |
[Hamansfeest]
Hamansfeest, vreugdebetoon over de nederlaag of den ondergang van een ander, inzonderheid in staatkundigen zin.
| |
[Haman's klacht (De oude -]
Haman's klacht (De oude -, de klacht van een gunsteling der fortuin, die ontevreden is. De klacht, voorkomend Esther V:13: ‘dit alles baat mij niet, zoolang als ik den Jood Mordechaï zie zitten in de poort des konings’.
| |
[Hamâsa]
Hamâsa, (arab.), Dapperheid. Verzameling van oud-Arabische liederen, door den dichter Aboe-Temam uit een groot aantal handschriften bijeengebracht en in 10 boeken gerangschikt, van welke het eerste en grootste de ‘Liederen der Dapperheid’ bevat, waarnaar de geheele verzameling genoemd is. De overige boeken bevatten lijkzangen, minneliederen, zedelessen, enz. Het geheele werk is een spiegel van het leven der Arabische woestijnbewoners. Eene Latijnsche vertaling dier liederen is door Freytag (‘Hamasae Carmina’, 1821-1851, 2 dln), en eene Duitsche door F. Rückert (1846, 2 dln) geleverd.
| |
[Hamati]
Hamati, Hoekschen, aanhangers der gravin Margaretha van Henegouwen, tegenover haren zoon, graaf Willem V in den ao 1350 wegens de regeering over Holland tusschen deze beiden losgebarsten oorlog. Lat. hamatus = van een haak (hamus) voorzien, een angelhaak, waarmee men visschen vangt. Graaf Willem's aanhangers noemden zich Kabeljauwschen, ustellati, mid. lat. utellus of ustellus (stokvisch), omdat zij, evenals Kabeljauwen de looden lokvisschen, hunne vijanden wilden inslokken.
| |
[Hamedieth]
Hamedieth, (turksch), geregelde troepen.
| |
[Hamei]
Hamei, (bouwk.), roostervormig, uit hout en ijzer samengestelde schuif, welke aangebracht wordt voor de poorten van vestingen en versterkte kasteelen.
| |
[Hamel]
Hamel, (wap.), afsluithek, samenstel van verticale en horizontale balken; als stuk echter voorgesteld door drie verkorte balken, met kleine tusschenruimten, boven elkaar, d.i. paalswijs, gesteld.
| |
[Hameide]
Hameide, (wap.), zie Hamei.
| |
[Hameln (De rattenvanger van -]
Hameln (De rattenvanger van -, de man, die te Hameln in Hanover in de 13e eeuw, toen het daar van ratten en muizen wemelde, tegen een ruime belooning de stad van die plaag zou bevrijden. Hij lokte de dieren met zijn fluit allen in de rivier, waar ze verdronken; toen de magistraat weigerde hem te betalen, lokte hij op dezelfde wijze alle (130) kinderen mede, in den Calvarieberg, waarin zij verdwenen.
| |
| |
| |
[Hamer;]
Hamer;
(1) | Pierre d'Ailly, Le Marteau des Hérétiques, (de hamer der ketters), president der raadsvergadering die Joh. Huss ter dood veroordeelde (1350-1425). |
(2) | Judas Hasmonaeus, bijgenaamd Maccabaeus, ‘de hamer’. († 160 v.C.). |
(3) | St.-Augustinus, door Hakewell genaamd ‘De beroemde pilaar der waarheid en hamer der ketters’ (395-430). |
(4) | John Faber, bijgenaamd Malleus Hereticorum, naar den titel van een zijner werken (1470-1541). |
(5) | St.-Hilarius, bisschop van Poitiers, Malleus et flagellum (geesel) haereticorum (350-368). |
(6) | Karel Martel (689-741). |
| |
[Hamer der Schotten]
Hamer der Schotten, Edward I. Op zijn graf in Westminster-Abbey staat het opschrift: ‘Edwardus longus Scotorum Malleus hic est’, hier rust lange Eduard, de hamer der Schotten.
| |
[Hamerklavier]
Hamerklavier, (muz.), gelijkbeteekenend met het oudere hakkebord (z.a.); oude naam voor de 18e-eeuwsche pianoforte, waarbij de snaren door hamers in beweging kwamen, ter onderscheiding van clavicord en clavicembalo.
| |
[Hamerkop]
Hamerkop, (transv.), bruine vogel ter grootte van een kraai; draagt een vederbos, gelijkend op een hamer, achter op den kop.
| |
[Hamerkruis]
Hamerkruis, (wap.), kruis, waarvan de armen aan de uiteinden vierkant uitspringen, zoodat ze eenigszins op hamers gelijken.
| |
[Hamilton's systeem]
Hamilton's systeem, methode om vreemde talen te leeren, door tusschen de regels de vertaling te plaatsen (interlineaire vertaling). Ingevoerd door James Hamilton, engelsch koopman (1769-1831).
| |
[Hammaar]
Hammaar of homaar, (arab.), ezeldrijver of ezel.
| |
[Hammer-cloth]
Hammer-cloth, (eng.), kleed over den bok van een rijtuig; vroeger verborg men daar bij reisrijtuigen gereedschap onder voor mogelijke ongevallen.
| |
[Hammock-zadel]
Hammock-zadel, (eng. sport.), letterl. hangmat-zadel, zadel van een rijwiel, dat aan de eene zijde door een ring, aan de andere door een klem wordt vastgehouden, en dus werkelijk hangt, gelijk een hangmat.
| |
[Hampton Court Conference]
Hampton Court Conference, conferentie gehouden te Hampton Court in Januari 1604, om de twisten bij te leggen tusschen de Kerkelijke partij en de Puriteinen. Ze duurde drie dagen en had tengevolge, dat er eenige onbeduidende veranderingen werden gemaakt in het algemeen kerkgebed.
| |
[Han]
Han, steenen gebouw met ijzeren poort dat dienst doet voor goederenmagazijn, te Konstantinopel. De Europeërs hebben er Armenische concierges in.
| |
[Han]
Han, zonen van Hân; de Chineezen, aldus genaamd naar Hân, den stichter van de zes en twintigste dynastie, waarmede de moderne geschiedenis begint.
| |
[Hanc tuemur, hac nitimur]
Hanc tuemur, hac nitimur, (lat.), deze (nl. libertatem = de vrijheid) bewaren, op deze (nl. religione = den godsdienst) steunen wij. Omschrift bij het beeld der op den Bijbel steunende maagd met de vrijheidsspeer, van legpenningen (jetons) ao 1590, 1615, als leus der Vereenigde (Nederlandsche) Gewesten en later van 1681 tot 1800 het omschrift der drieguldens, guldens, halve en vierde guldens.
| |
[Hanc veniam petimusque damusque vicissim]
Hanc veniam petimusque damusque vicissim, (lat.). Horatius, Epistola ad Pisones 11. Deze vrijheid vorderen wij voor ons zelven, en kennen wij wederkeerig aan anderen toe.
| |
[Hancxken]
Hancxken, Hansje, in heksen-processen de naam van den Duivel.
| |
[Hand]
Hand, (wap.), een hand v. rood, in een schildhoek of bijschildje van zilver, is in Engelsche of door den koning van Engeland verleende of c.q. vermeerderde wapens het teeken, dat de bezitter baronet is. Eigenlijk het wapen van Ulster, is deze figuur dan ook oorspronkelijk alleen het teeken van den Ierschen baronet; doch later tot allen uitgebreid. Zie Ulster-king-at-Arms.
| |
| |
| |
[Hand (Huwelijk met de linker -]
Hand (Huwelijk met de linker -, morganatisch huwelijk, waarbij de bruid niet in alle rechten treedt der wettige echtgenoote. Gewoonlijk is de bruidegom dan van veel hoogeren rang.
| |
[Hand in den boezem steken (De -]
Hand in den boezem steken (De -, aan eigen feilen en gebreken denken, zich van eigen schuld laten overtuigen. Ontleend aan Gods bevel aan Mozes (Exod. IV:6), die zijne hand in den boezem moest steken en die er daarna weder melaatsch uittrok, melaatsch = onrein. Boezem = het wijde boezemkleed, de wijde boezemplooien der Oostersche kleedij.
| |
[Hand kussen (De -]
Hand kussen (De -, valsche goden vereeren, aanbidden. Job XXXI:27. Cicero, In Verrem, lib. IV, 43, spreekt van het standbeeld van Hercules, wiens kin en lippen, aanmerkelijk waren afgesleten door de kussen van zijne vereerders.
| |
[Hand onder de dij leggen (De -]
Hand onder de dij leggen (De -, eene oude plechtigheid bij het zweren. Gen. XLVII:29.
| |
[Hand (De - op den mond leggen]
Hand (De - op den mond leggen, zwijgen; onbedachte uitdrukkingen der lippen bedwingen, naar Job XXI:5.
| |
[Hand der justitie (De -]
Hand der justitie (De -, zinspeling op den schepter of stok, dien de koningen oudtijds gebruikten en op wiens top een ivoren hand bevestigd was.
| |
[Hand van Leiden]
Hand van Leiden, herberg met een buurtje bij Amstelveen, zoo genoemd naar een handwijzer, die naar Leiden wees.
| |
[Hand (Warme -]
Hand (Warme -, herberg met een tol aan den ingang van de Diemermeer: de hand des tolgaarders was altijd warm van het geld ontvangen, van wege de menigte rijtuigen, die daaglijks de brug passeerden. - Eene gift met de warme hand is een gift bij 't leven, in tegenstelling met eene beschikking voor na den dood.
| |
[Hand- en spandiensten]
Hand- en spandiensten, diensten door hoorigen aan hunnen heer bewezen, metterhand of met paard en wagen.
| |
[Hand-opheffen]
Hand-opheffen = zweren, een eed afleggen; ook bijbelsch (Gen. XIV:22, Exod. VI:1; enz.).
| |
[Hand-paper]
Hand-paper, (eng.), papier met eene hand tot watermerk.
| |
[Handai]
Handai, (mal.), vriend, makker, kameraad.
| |
[Handdruk (Een - à l'anglaise]
Handdruk (Een - à l'anglaise, (op zijn Engelsch) eigenlijk geen handdruk; men geeft alleen een paar vingertoppen.
| |
[Handel met den Paus, als stonden honderdduizend bajonetten achter hem]
Handel met den Paus, als stonden honderdduizend bajonetten achter hem, raad, welken Napoleon I aan Berthier zijn afgezant naar den overwonnen kerkvorst Pius VII gaf, m.a.w. beschouw hem niet als zwak maar als sterk.
| |
[Handel naar mijn woorden en niet naar mijn werken]
Handel naar mijn woorden en niet naar mijn werken, gewoonlijk ingeleid met: ‘Het is met hem ook: Handel’ enz., ontleend aan Matth. XXIII:3, waar dit van de Farizeën gezegd wordt.
| |
[Händel and Haydn Society]
Händel and Haydn Society, (eng., muz.), Händel en Haydn-Vereeniging, grootste concertvereeniging van Amerika, te Boston; in 1815 gesticht; gaf 1815-1878 achtereenvolgens 610 concerten, en sedert 1865 alle drie jaren een reusachtig muziekfeest.
| |
[Handelaar in blauw laken]
Handelaar in blauw laken, (barg.), looddief, iemand die het lood van goten en daken steelt.
| |
[Handelen]
Handelen, (barg.), stelen.
| |
[Handels-balans]
Handels-balans, (hand.), de vergelijking der waarde van den in- en uitvoer eens lands, om daaruit, zooals men vroeger meende, over den voor- of nadeeligen staat des handels te kunnen oordeelen.
| |
[Handelsmerk]
Handelsmerk, merk, dat dient om de handelswaren van den eenen koopman te onderscheiden van die van den anderen; daaromtrent vindt men bij ons bepalingen in de Wet van 30 September 1893 (Staatsblad no. 146).
| |
| |
| |
[Handelspolitiek]
Handelspolitiek, (hand.), de wetenschap, die de beste middelen leert opsporen, waardoor de Staat de belangen des handels kan bevorderen.
| |
[Handelt mij zachtkens met den jongeling, met Absalom]
Handelt mij zachtkens met den jongeling, met Absalom, uit 2 Sam. XVIII:5; raadgeving omtrent een aanvaller, die het onderspit delft.
| |
[Handen dragen (Op de -]
Handen dragen (Op de -, iemand eer en liefde bewijzen. Te vergelijken is Ps. XCI:12, waar 't van ‘bescherming tegen gevaar’ wordt gezegd.
| |
[Handen in onschuld wasschen (De]
Handen in onschuld wasschen (De of zijne, zich van iets vrijpleiten. Uit Ps. XXVI:6. Pontius Pilatus verrichtte de handeling, om zich alzoo vrij te pleiten van schuld aan Jezus' dood; zie Matth. XXVII:24.
| |
[Handen-opleggen]
Handen-opleggen, vaak gebruikt in den zin van wijden, huldigen, ook in dien van zegenen. De beteekenissen zijn ontleend aan bijbelplaatsen (zooals Gen. XLVIII:14, 17-19; Num. VIII:10; XXVII:18, 23; Deut. XXXIV:9; Matth. XIX:13; Hand. VI:6; VII:17; enz.).
| |
[Handgift.]
Handgift. In Drente, waar Nieuwjaar met groote luidruchtigheid op het platteland wordt gevierd, bestaat bij enkelen nog het bijgeloof, dat het eerste bezoek op den eersten ochtend na Nieuwjaarsdag voor den landbouwer belangrijk wordt geacht met betrekking tot de geboorte van vee. Is die bezoeker, de handgiftbrenger genaamd, een mannelijk persoon, dan volgen in dit jaar geboorten van jonge dieren van het mannelijk geslacht; is het een vrouwelijk persoon, dan volgen geboorten van vrouwelijke huisdieren. Dit bijgeloof verloor zijn kracht, maar de uitdrukking handgiftbrengen leeft alsnog onder kramers en venters voort.
| |
[Handicap]
Handicap, (sport), voorgift, waardoor de kansen voor de mededingende partijen meer gelijk staan. Van eng. hand in the cup (hand in de schaal) nl. bepaling bij het spel, dat de winner een deel van zijn winst weer aan den pot zou afstaan.
| |
[Handicapper]
Handicapper, (sport), voorgiftregelaar.
| |
[Handje geven (Een -]
Handje geven (Een -, (milit.), veel eten.
| |
[Handkijken]
Handkijken, het waarzeggen uit de lijnen der hand, chiromantie.
| |
[Handle]
Handle, (sport), handvat.
| |
[Handlebar]
Handlebar, (sport), stuurstang.
| |
[Handlichting]
Handlichting, meerderjarigverklaring, of wel het verleenen van bepaalde rechten van meerderjarigheid aan een minderjarige; de eerste geschiedt bij ons door brieven van meerderjarigverklaring, door den Hoogen Raad aan personen die ‘den vollen ouderdom van 20 jaren’ hebben bereikt, verleend en door de Koningin goedgekeurd; het laatste wordt gedaan door den kantonrechter; daartoe moet de minderjarige ‘den vollen ouderdom van 18 jaren’ bereikt hebben.
| |
[Handpapier]
Handpapier, met of uit de hand gemaakt papier. In tegenstelling met machinaal papier, d.i. papier met behulp van machines vervaardigd.
| |
[Hands by stock]
Hands by stock, (eng.), sportterm bij het footballspel nl. de doelverdedigers bij den stok.
| |
[Hands off]
Hands off, (eng.), de handen er af. Blijf(t) er af of van daan; lat. manum de tabula; bij Huygens: ‘de handen van de bank, het vleesch is al verkoft’.
| |
[Handschoen (Iemand den - toewerpen]
Handschoen (Iemand den - toewerpen, iemand ten strijde uitdagen, naar het gebruik in den riddertijd, waarbij de uitdager den vijand zijn handschoen voor de voeten wierp.
| |
[Handschoen (Trouwen met den -]
Handschoen (Trouwen met den -, huwelijksvoltrekking, waarbij, uit krachte van art. 134 B.W., een der partijen of wel beiden, zich, met vergunning van de Koningin (uit hoofde van gewichtige redenen verleend) laat vertegenwoordigen door eenen bijzonderen gemachtigde, daartoe bij authentieke akte aangewezen. Naar het minder intieme van een omkleede hand.
| |
[Handsel-Monday]
Handsel-Monday, (eng.), de eerste Maandag in een nieuw jaar: Handsel is ags. en beteekent eerste gift, handgift; op dien dag gaf men geschenken aan kinderen en dienstboden.
| |
| |
| |
[Handsome Englishman (The -]
Handsome Englishman (The -, de aardige Engelschman, de veldheer en staatsman Marlborough (1650-1722).
| |
[Handtrommel]
Handtrommel, (muz.); zie Tambourin; anal. mondtrommel.
| |
[Handvane]
Handvane, (middeneeuwsche wap.), breede afhangende band aan de linkermouw, bij priesters.
| |
[Handvest]
Handvest, oorkonde, waarbij een Vorst aan deze of gene plaats bepaalde vrijheden en rechten toekende.
| |
[Hanebier]
Hanebier, zie Hanemaal.
| |
[Haneboek]
Haneboek, eerste leesboekje op de vroegere scholen, dat zijn naam dankt aan den haan, die bladgroot op de keerzijde van den titel afgedrukt was, als beeld van waakzaamheid of wakkerheid.
| |
[Hanemaal]
Hanemaal, vroolijke partij, waarvoor de hanen geslacht waren, die men vóor het huis van een hertrouwden weduwnaar had laten vechten. Dezen hanen had men de namen der pas getrouwden gegeven, hetgeen aanleiding tot allerlei schimp en spot gaf. Het hanemaal werd gewoonlijk gevolgd door een hanebier, een drinkpartij in de herberg.
| |
[Haneveer]
Haneveer, vechtersbaas, naar den strijdbaren haan en de veeren, waarmede zulk een Haantje-de-Voorste zich den hoed versierde. Vandaar kokar de d.i. cocquarde; coq = haan.
| |
[Hanenknippers]
Hanenknippers, spotnaam voor de inwoners van Enspijk (in den Tielerwaard), omdat ze eens hanen lieten vechten, die kaal geknipt waren.
| |
[Hangeman, henker]
Hangeman, henker, beul.
| |
[Hangende tuinen]
Hangende tuinen, een van de zeven wonderen der wereld, tuinen op terrassen aangelegd, die ondersteund werden door pilaren, toegeschreven aan Semiramis, ook wel aan Nebukadnezar, die ze aanlegde, omdat zijne vrouw uit Medië een weerzin had tegen de onafzienbare vlakte van Babel.
| |
[Hangerik]
Hangerik, (barg.), kleeding.
| |
[Hanging bee]
Hanging bee, (am.), bijeenkomst van personen om de Lynchwet op iemand toe te passen, door hem op te hangen.
| |
[Hanglip]
Hanglip, (transv.), overhangende rots.
| |
[Hank]
Hank, strang of kil, d.i. een waterdiep tusschen twee droogten. In 1736 bevond zich achter den Middelweerd te Westervoort een hanck of strang. En de Hank is een ondiepe haven aan den IJsel te Veesen.
| |
[Hannekemaaier]
Hannekemaaier, Duitsche grasmaaier, die naar Nederland komt, van Hans verkort uit Johann.
| |
[Hanneliesjesdag]
Hanneliesjesdag, de eerste Maandag in Mei en de eerste Donderdag in November, waarop alle knechts en meiden in Walcheren vrijaf hebben en zich in Middelburg gaan vermaken, volgens Dresselhuis van Nehalenniaasdag, zoodat de feestdagen uit de heidensche oudheid afkomstig zouden zijn.
| |
[Hannes (Lange -]
Hannes (Lange -, (barg.), geeselpaal; fange - kussen, gegeeseld worden.
| |
[Hannibal ante portas]
Hannibal ante portas, (lat.), Cicero, De finibus, IV, 9, 22. Hannibal is voor de poorten; - het water staat aan de lippen.
| |
[Hannibals-eed (Een -]
Hannibals-eed (Een -, de eed van een onverzoenlijke. Hamilkar deed zijn zoon Hannibal op negenjarigen leeftijd in 238 v. Chr. eeuwige vijandschap tegen de Romeinen zweren.
| |
[Hanno-oh]
Hanno-oh, hanna-ah (n.hebr.), genot; ook in de uitdrukking: osoer be-hanno-oh, ongeoorloofd, om er genot van te hebben.
| |
[Hans (Meester -]
Hans (Meester -, (barg.), de beul, bijv. Meester Hans zal je een ruim uitzicht over de Nieuwmarkt geven, d.i. men zal je ophangen. Op de Nieuwmarkt, vóor de St. Anthonieswaag, het tegenwoordig archiefgebouw te Amsterdam, werden vroeger de misdadigers ter dood gebracht.
| |
[Hans Michel]
Hans Michel, spotnaam voor de Duitschers, als beeld der verouderde nationaliteit, met de gehechtheid aan het oude, de bekrompenheid van zin en de zelf bewondering, gepaard aan afkeer van het vreemde.
| |
| |
| |
[Hans van Gelder]
Hans van Gelder, (barg.), roggebrood, eig. Geldersch roggebrood.
| |
[Hans van Hackelenberg]
Hans van Hackelenberg, de wilde jager (middeleeuwsche mythe), de aanvoerder der Wilde Jacht; hij was als opperjager bij den Hertog van Brunswijk in dienst, leefde zeer goddeloos en stierf in 1521 onder de vreeselijkste godslasteringen, steeds wenschend jager te kunnen blijven. Daarom werd hem tot straf opgelegd, dat hij jagen zou tot den jongsten dag. Hij voert nu de booze geesten aan, die des nachts als een donkere onweerswolk door de lucht zweven en een vreeselijk geraas maken.
| |
[Hansards]
Hansards, (eng.), berichten, debatten, verslagen van zittingen van het Engelsche Parlement, gedrukt door de firma Luke Hansard.
| |
[Hanse]
Hanse, verbond van steden (Hansa Alemannia of Teutonica), dat van de 13e tot de 17e eeuw bestond, en 90 groote handelssteden (m.lat. urbes ansaticae, hanseaticae) onder zijn leden telde; van gelijkluidend Hansa in de Gothische Bijbelvertaling van Ulphilas, waar het een genootschap van krijgslieden beteekent.
| |
[Hanseaten]
Hanseaten, de bewoners, en, in engeren zin, de soldaten der drie vrije hanse-steden Hamburg, Lubeck en Bremen.
| |
[Hansje in den kelder]
Hansje in den kelder, het knaapje in moeders schoot. Volgens sommigen van goth. kilthei, noorsch kjalta, schoot, maar inderdaad als aardigheid bedoeld en van 't kindje gezegd, dat het nog in den kelder zit, waar men 't dus niet ziet. Op zijn voorspoedige geboorte werd gedronken met bekers, die allengs dien naam kregen. Dit waren veelal zilveren of porceleinen bokalen, zoodanig ingericht, dat bij het volschenken een zilveren poppetje uit een halven bol, in 't midden van de bokaal, naar boven steeg. Deze drinkschaal, nog in porcelein- en zilverkasten aanwezig, werd voorheen (17e eeuw) gebruikt, om op een maaltijd den gasten te verkondigen, dat de gastvrouw in blijde verwachting was.
| |
[Hansjemijngek]
Hansjemijngek, een der houten mekanieke beelden uit het Oude Doolhof te Amsterdam, de nar, de komiek van het gansche houten gezelschap die door potsierlijke bewegingen en snaaksche opmerkingen (door den mond des uitleggers) den lachlust van het jonge publiek gaande maakte. Vandaar ook de naam van een grappenmaker, en een spelletje, waarin Hans de onnoozele knecht is, die alles verkeerd doet.
| |
[Hansom]
Hansom, (eng.), eigenlijk Hansom-Cab, huurrijtuig hoofdzakelijk in Londen, met één paard, en den koetsier achterop, een cab (huurrijtuig of cabriolet) naar den uitvinder Joseph Aloysius Hansom.
| |
[Hansop]
Hansop, een nachtgewaad, bestaande uit katoenen buis en broek aan één stuk, zooals de hansworst ook draagt. Oorspr. onbekend.
| |
[Hanswalter]
Hanswalter, (barg.), luis.
| |
[Hansworst]
Hansworst, oorspronklijk Hans Worst, in de platduitsche vertaling van Sebastian Brant's Narrenschiff (Rostock 1519, No. 76, 83, Ausg. Zarncke S. 75, Sp. 2). Bij Brant zelf staat hans myst; ook komt de benaming in eenige geschriften van Luther voor; de grappenmaker, die in ieder land den naam voert van de lievelingsspijs. Vgl. fr. Jean Potage, eng. Jack Pudding, hgd. Hans Wurst oudtijds Pickelhäring, oudt. ned. pekelharing.
| |
[Hantoes]
Hantoes, geesten, die de riffen bewonen, en die men volgens het bijgeloof der Maleiers erg moet ontzien, opdat zij in den nacht het vaartuig niet naar zich toe halen en het op de klippen doen stranden. Ze zijn, volgens de Boegineesche zeelui, zeer prikkelbaar, en kunnen niet velen, dat men in de richting der riffen buiten boord spuwt, zelfs het een of ander over boord gooit, enz.
| |
[Hantyrha]
Hantyrha, de dieventaal, in Boheme.
| |
[Hanum]
Hanum, (turksch), bijzit in een harem (z.a.).
| |
[Hanzebeker, hansbeker]
Hanzebeker, hansbeker, zie Hensebeker.
| |
[Happigram]
Happigram, (am.), een aardigheid, geestigheid, bon mot.
| |
| |
| |
[Harakari]
Harakari, eig. hara-wo-kiroe = (opengesneden buik), de in onbruik gerakende gewoonte der Japanneezen, om zich den buik open te snijden, wanneer zij zich beleedigd gevoelden. De beleediger was dan gehouden om dat voorbeeld te volgen.
| |
[Haram]
Haram, (mal.), verboden, ongeoorloofd; anak haram, onecht kind; ook haram dzadah.
| |
[Harar]
Harar, eene afdeeling van het Turksche leger van 4-12 duizend man, ook chamiss (de vijfdeelige) genaamd, omdat ze uit 5 hoofddeelen bestaat, nl. het centrum, den rechter- en den linkervleugel, de voor- en de achterhoede.
| |
[Hard cases]
Hard cases, (am.), moeilijke gevallen. Spotnaam voor de bewoners van Oregon.
| |
[Hard gaatie]
Hard gaatie, (rest.), hard broodje met garnalen.
| |
[Hard money]
Hard money, (am.), specie, in tegenstelling van papieren geld.
| |
[Hardi]
Hardi, (fr. wap.), de haan, wanneer hij met opgeheven rechterpoot is voorgesteld.
| |
[Hardkoppig]
Hardkoppig, (transv.), stijfhoofdig.
| |
[Hardloopend]
Hardloopend, (wap.), in een vlugge, loopende beweging.
| |
[Hare-bell]
Hare-bell, (eng.), hyacint, oorspronkelijk Ayr-bell, naar de plaats in Ierland, waar ze het eerst gevonden is.
| |
[Harem]
Harem, (arab.), het heilige, d.i. wat slechts voor enkelen toegankelijk is; van daar het gedeelte der woning, waar de vrouwen zich ophouden, overdrachtelijk de vrouwen zelve.
| |
[Harem es Scherif]
Harem es Scherif, (arab.), heiligdom van den Roemrijke of Verhevene, naam der plaats te Jeruzalem, waar de tempel der Israëlieten eenmaal stond.
| |
[Haren (De drie -.]
Haren (De drie -. Toen Reynard de vos eens behoefte gevoelde, om zijn hart uit te storten, vertelde hij aan de ekster, onder belofte van geheimhouding, dat ‘koning leeuw hem drie haren had gegeven van het vijfde been van een vreemd beest, dat vijf beenen en op het vijfde been drie haren had. Wie die drie haren had, zou altijd jong en schoon blijven. Ze golden alleen voor het schoone geslacht, en konden alleen gegeven worden aan de dame, die de gever huwde.
| |
[Hargasja]
Hargasja of hargosjo, (n.hebr.), gewaarwording, lichamelijk fijn gevoel.
| |
[Haring]
Haring, (mil.), houten pin, waarmede de kamptenten, door middel van scheerlijnen, worden vastgezet.
| |
[Haring (Een getrokken -]
Haring (Een getrokken -, (rest.), haring zonder graat.
| |
[Haring in z'n mond (Met een -]
Haring in z'n mond (Met een -, (toon.), heel zwaar op den souffleur spelen; zie Hengelen.
| |
[Haring zonder been]
Haring zonder been, (rest.), haring zonder graat.
| |
[Haringkade]
Haringkade, (barg.), de Heerengracht te Amsterdam.
| |
[Harlekijn]
Harlekijn, hansworst, uit ital. arlechino, komisch masker in het nationaal-italiaansche blijspel voor de vuist (Stegreifspiel, comédie à l'improviste), in Italië in de late Middeneeuwen bekend als commedia dell' arte. Ten onrechte door sommigen afgeleid van den snaakschen tamboer Peter van Arles (uit Provence) of Pierrot Arlequin, omdat de commedia dell' arte eerst in 1579 uit Italië naar Frankrijk zich overplantte. Ook een Toskaansch dorpsgeestelijke Giovanni Arletto past hier niet. Oorspronkelijk oudn. heljar kyn of helle kunne = duivelskinders, duivelsgebroed, dwergen.
| |
[Harlekinade]
Harlekinade, eene pantomime, waarbij Harlekijn, Pierrot, Colombine en Pantalon de hoofdrollen vervullen.
| |
[Harleveensch]
Harleveensch, in verkeerde richting, ook op zijn oud-Harleveensch, onbeholpen. Harleveen is een oude dubbelnaam voor Aarlanderveen (Zuid-Holland), harleveensch, wordt ook wel tot harlevinksch verhaspeld.
| |
[Harmattan]
Harmattan, een zeer scherpe noordoostenwind, die in December, Januari en Februari regelmatig terugkomt, op de Goudkust (Guinea, Afrika).
| |
| |
| |
[Harmonia praestabilita]
Harmonia praestabilita, (lat.), vooruitvastgestelde harmonie, volgens Leibnitz († 1716) de harmonie in het heelal, waardoor de monaden (z.a.) elkaar in hare zelfstandige werking niet belemmeren, maar allen samenwerken tot éen doel.
| |
[Harmonica-treinen]
Harmonica-treinen, treinen van doorgaande spoorwegrijtuigen (vandaar ook D-treinen genoemd) voor den dienst tusschen Nederland en Duitschland, uitmuntende door geriefelijkheid en er op ingericht om een langdurige reis zooveel mogelijk te veraangenamen; ingevoerd in Nederland in 1894. De afzonderlijke rijtuigen, met een zijgang aan eene zijde van den trein, worden door overdekte balcons in den vorm eener harmonica aan elkander verbonden zoodat de reiziger zich zonder gevaar van den eenen wagen naar een anderen kan begeven; de heele trein vormt dus als het ware éen doorloopend rijtuig, restauratie, slaapgelegenheid enz. enz.
| |
[Harmonie]
Harmonie of muziek der spheren, volgens Pythagoras het geluid der planeten, die zich in de ruimte bewegen.
| |
[Harmoniechorde]
Harmoniechorde, muziekinstrument, in 1812 door Kaufmann te Dresden uitgevonden. Het heeft de gedaante eener piano, maar evenals bij het orgel houdt de toon aan, zoolang de vinger den toets drukt.
| |
[Haroen Al Raschid]
Haroen Al Raschid, Haroun de Rechtvaardige, kalif van Bagdad (765-809), een vorst met een edelmoedig karakter en zeer ontwikkeld en welsprekend, beschermer der kunsten en wetenschappen.
| |
[Harp]
Harp (lees citer) (De - aan de wilgen hangen, Ps. CXXXVII:2, de poëzie laten varen, zich niet langer met zingen en dichten ophouden. Naar het bijbelsch verhaal van de Joden in ballingschap in Babylonië. De citer werd bij vroolijke feesten, ook van godsdienstigen aard gebruikt; dit hield op toen de Joden in ballingschap waren. De wilg in Babylonië is de daar inheemsche treurwilg (Salix Babylonica).
| |
[Harpagon]
Harpagon, gierigaard, naar den persoon van dien naam in Molière's blijspel l'Avare. Van gr. harpátsó (rooven), waarvan harpagè (roof, buit).
| |
[Harpeggeeren]
Harpeggeeren, de tonen afbreken, achtereenvolgens en snel al de klanken van een accoord aanslaan, in plaats van ze allen te gelijk te doen hooren; van harp.
| |
[Harpenduitjes]
Harpenduitjes, andere benaming voor Bleyensteinsche duitjes (z.a.).
| |
[Harpij]
Harpij, (wap.), adelaar met vrouwenhoofd (langharig en gekroond) en borsten; ten onzent vooral bekend als wapen der graven van Oostfriesland. Zeer enkel komt ook een zijdelings gestelde harpij voor: 't is dan een gier met een (natuurlijk ook van ter zijde gezien) vrouwenhoofd.
| |
[Harpijen]
Harpijen, (myth.), gieren, met hoofd en borsten gelijk eene vrouw, zeer woest en walgelijk. Zij leefden in een atmospheer van vuilnis en stank, en bezoedelden alles, wat in hare nabijheid kwam. Homerus noemt slechts eene harpy, Hesiodus twee en latere schrijvers drie. De namen duiden aan, dat deze monsters eene verpersoonlijking waren van dwarlwinden en stormen; zij heetten: Ocypeta (snel), Celeno (zwartheid) en Aëllo (storm).
| |
[Harpoen]
Harpoen, een werpschicht met weerhaken, bij de walvischvangst gebruikt. Het is een woord van Baskischen oorsprong; wij hebben namelijk de walvischvangst van de Basken geleerd. De eerste harpoeniers in dienst van Nederlanders, waren Basken.
| |
[Harpoen-kanon]
Harpoen-kanon, kanon met ontplofbare granaten, uitgevonden door den reeder Swend Foyen († 1894), gebruikt bij de Noorsche walvischvangst.
| |
[Harpsichord]
Harpsichord, (muz.); zie Klavier.
| |
[Harrle]
Harrle, (Joodsch-Duitsch van het oud-Duitsch Herrle), grootvader. Evenzeo: Fraale (Joodsch-Duitsch van het oud-Duitsch Fraule), grootmoeder.
| |
[Hart]
Hart, (wap.), 1o. het middenpunt van 't schild; 2o. de bekende figuur, die een menschenhart voorstelt.
| |
| |
| |
[Hart]
Hart, (transv.); bijv. Hartsvergaring hou, de vijf zinnen bij elkaar halen.
| |
[Hart (Bloedig -]
Hart (Bloedig -, sedert den tijd van Lord James heeft het geslacht Douglass in haar schild een bloedig hart gevoerd, met een kroon er boven, ter herinnering aan den tocht van Lord James naar Spanje met het hart van koning Robert Bruce. Koning Robert gelastte zijn vriend zijn hart naar het Heilige Land te brengen en Lord James bewaarde het in een zilveren kistje, dat hij om zijn hals droeg. Op zijn weg naar het Heilige Land hielp hij Alphonsus van Castilië tegen Osmyn den Moor en werd verslagen. Aan Sir Simon Lockard van Lee werd toen opgedragen, het hart weder naar Schotland terug te brengen.
| |
[Hart (Daar 't - vol van is, daar vloeit de mond van over]
Hart (Daar 't - vol van is, daar vloeit de mond van over, Matth. XII:34; (de volheid des harten, datgene, waarmede 't gemoed geheel vervuld is, moet zich lucht geven zich mededeelen); de letterlijke vertaling naar het latijn: ex abundantia cordis os loquitur (uit den overvloed des harten spreekt de mond) ligt in de bijbelsche uitdrukking.
| |
[Hart (Vlammend -]
Hart (Vlammend -, in de christelijke kunst het symbool van christelijke liefde; attribuut van den H. Augustinus als kenteeken van zijne vurige godsvrucht. Het hart van Christus wordt ook dikwijls aldus voorgesteld.
| |
[Hart (Waar uw schat is, daar zal ook uw - zijn;]
Hart (Waar uw schat is, daar zal ook uw - zijn; Matth. VI:21. Waar uw schat is weggelegd, daar zult gij ook met uw gedachten en wenschen vertoeven; in 't dagelijksch leven is schat = voorwerp van liefde en zorg.
| |
[Hart (Ze zijn éen - en ééne ziel]
Hart (Ze zijn éen - en ééne ziel, ook: één van hart en één van zin, zij zijn door de innigste liefde aan elkaar verbonden; zij zijn 't volkomen eens; naar Hand. IV:32.
| |
[Hart uitstorten (Zijn -;]
Hart uitstorten (Zijn -; 1 Sam. I:15 en Ps. XLII:5.
| |
[Hart en nieren onderzoeken;]
Hart en nieren onderzoeken; Ps. VII:10 en Jer. XI:29 (vgl. Ps. XXVI:2, Jer. XVII:10, 12, Openb. II:23).
| |
[Hartebees]
Hartebees, (transv.), Hartebees(t), Hartebeeshuis; (eig. hardbieshuis). Hert, huisje gedekt met stroo of riet.
| |
[Hartjesdag]
Hartjesdag, volksfeestdag op den derden Maandag van Augustus bij de Amsterdammers, die zich voorheen op dien dag in de richting van Haarlem in massa voortbewogen, thans meer door alle hoofdstraten. Klein vuurwerk afsteken, zingen, zich verkleeden en sterken drank drinken zijn de faetoren van dit feest. Erge geleerde lui zien in dat volksfeest een overblijfsel van een Germaansch natuurfeest, door ons voorgeslacht aan Hertha, de godin der aarde, gewijd. In dit geval is hartjesdag zooveel als Hertha'sdag. De tijd waarin Amsterdam gesticht werd toont het dwaze dier veronderstelling voldoende aan. Anderen beweren: Eén dag in 't jaar, nl. en wel den eersten Maandag na Maria Hemelvaart mochten de Haarlemers in de duinen ter jacht gaan, o.a. op herten of harten; maar de strengheid der jachtwetten maakt die stelling ook onhoudbaar. Misschien staat de oorsprong van het gebruik wel met den jaarlijkschen vrijen jachtdag in de Middeneeuwen in verband; doch met zekerheid is er niets van te zeggen.
| |
[Hartjesjagen]
Hartjesjagen, het op Hartjesdag versierd rondloopen der kleine kinderen op den dag; het zingen, schreeuwen, drinken enz. der aankomende jongens en meisjes en volwassenen (waarbij mannen en niet minder vrouwen in de meest smakelooze vermommingen rondloopen) des avonds.
| |
[Hartklopper]
Hartklopper, (mil.), medaille.
| |
[Hartpunt]
Hartpunt, (wap.), zie Hart 1o.
| |
[Hartschild]
Hartschild, (wap.), schildje ter grootte van 1/9 van het schild en in 't midden geplaatst, wel te onderscheiden van middenschild (z.a.); bij geslachten veelal het wapen van een later verkregen gebied; bij rijkssteden het eigenlijke wapen, geplaatst op de borst van den zwarten adelaar in 't gouden veld, die hare betrekking tot het Rijk aanwijst, bv. Groningen. Is een schildje ter grootte ais voren, boven of onder het middenschild geplaatst, dan heet het bijschild.
| |
| |
| |
[Hartschildje]
Hartschildje, (wap.), hartschild van 't middenschild.
| |
[Hartseer]
Hartseer, (transv.), bedroefd; bv. Wees hartseer, maar moe' nie huil nie.
| |
[Hartverscheurend.]
Hartverscheurend. Wellicht doelend op Joël II:13: ‘Verscheurt uwe harten en niet uwe kleeren’ en Ps. VII:2-3: ‘Help mij..., opdat zij niet als leeuwen mijne ziel verscheuren.’
| |
[Haruspex]
Haruspex, meerv. haruspices, menschen, die uit de ingewanden van geofferde dieren den wil der goden lazen; oorspronkelijk Etruscische waarzeggers van die soort. Van oud-lat harú, darm, ingewand, en specio, ik onderzoek. Men zegt, dat zij, evenals de augures, lachten, als zij elkaar ontmoetten, in 't besef, dat zij samen het volk, door voorgewende godsspraken misleidden.
| |
[Harvard association]
Harvard association, (eng., muz.), zeer belangrijke muziekvereeniging te Boston met rijke bibliotheek.
| |
[Harvest home]
Harvest home, (eng.), letterl. de oogst (is) thuis. Oogstfeest in Engeland, dat ongeveer dezelfde beteekenis heeft als Thanksgiving-day (z.a.) in Amerika.
| |
[Has ultra metas beatam spem expectantes requiescunt]
Has ultra metas beatam spem expectantes requiescunt (lat.), buiten deze grenspalen eene gelukzalige hoop (lees: de vervulling der hoop op gelukzaligheid) verwachtend, rusten zij. Voormalig opschrift boven de poort van het oude kerkhof Saint-Sulpice bij Parijs.
| |
[Has'ala]
Has'ala, zie Hemel (De zesde -).
| |
[Hasira]
Hasira of hashira (japann.), pilaar.
| |
[Hasj gacha]
Hasj gacha (hasjgocho), toezicht, opzicht, in het bijzonder Voorzienigheid. Hasj gacha peratith of Hasj gocho peroties = Gods Voorzienigheid op den levensweg van elk aardsch wezen.
| |
[Hasmoneërs]
Hasmoneërs, of Chasmoneërs, Joodsche priesterfamilie (wier stamvader Chasmon heette), die Israël van de Syrische overheersching bevrijdde (Judas de Maccabeeër, 166 v.C.) en die ongeveer een eeuw (143-40 v.C.), als onafhankelijke vorsten, over Israël regeerde.
| |
[Hassil]
Hassil, belasting voor den oorlog, die de bevolking in Atjeh opbrengt voor den prangsabil (z.a.) (heiligen oorlog) of djihad.
| |
[Hasta la muerte]
Hasta la muerte, (sp.), tot in den dood, spreuk van Pedro Calderon de la Barca.
| |
[Hastam (Ad - publicam]
Hastam (Ad - publicam of sub hasta, verkoopen, of subhasteeren, lett. onder de piek of spies, d.i. gerechtelijk bij opbod verkoopen; van lat. hasta = speer, omdat in het oude Rome bij gerechtelijke verkoopingen, verpachtingen, enz. een piek in den grond gestoken werd. Zie Subhastatio.
| |
[Hat ihn schon]
Hat ihn schon, (hij) heeft hem al (te pakken), d.i. hij is dronken; drinklied aan het einde van de derde acte van Offenbach's Pariser Leben.
| |
[Hate out (To -]
Hate out (To -, (am.), boycotten, (z.a.), voor dood verklaren, van alle verkeer met de buitenwereld afsluiten.
| |
[Hattemisten]
Hattemisten, vereeniging, opgericht door Pontiaan van Hattem, predikant te Sint Filipsland 1675-1683, in wier stelsel werd gehuldigd volstrekte praedestinatie en onvoorwaardelijk determinisme.
| |
[Hatti-humajum]
Hatti-humajum, besluit van den Sultan d.d. 18 Febr. 1856, krachtens hetwelk hij gelijke staatsburgerlijke rechten voor al zijne onderdanen en een geheel vrijzinnig bestuur toezegde.
| |
[Hattisheriff]
Hattisheriff, regeeringsbesluit van den Sultan van Turkije; scherifo (arab.) = doorluchtig, verheven, roemrijk.
| |
[Haubert]
Haubert, (wap.), zie Maliënkolder.
| |
[Haud sine gloria]
Haud sine gloria, (lat.), allesbehalve zonder roem.
| |
[Hauri e fonte salutis, Flissinga]
Hauri e fonte salutis, Flissinga, Vlissingen! put uit de bron des heils! randschrift van het kerkzegel te Vlissingen.
| |
[Hauser (Kasper]
Hauser (Kasper, een geheimzinnig vondeling, geb. in 1812 in Duitschland, tot zijn 17e jaar bij enkel water en brood, verstoken van alle gemeenschap met menschen, opgevoed. In 1833 werd hij zonder eenige bekende aanleiding vermoord.
| |
| |
| |
[Hausse]
Hausse, (fr., muz.), de slof aan de viool, hgd. Frosch; het onderste stukje hout aan den strijkstok, waarmede men de spanning van het haar door de schroef kan vermeerderen of verminderen.
| |
[Hausse]
Hausse, (hand.), het stijgen of rijzen van den koers; vandaar speculeeren à la hausse, speculeeren op het stijgen van den koers. Zie Baisse.
| |
[Haussé]
Haussé, (wap.), zie Verhoogd.
| |
[Haussmannisation]
Haussmannisation, het slechten en nieuw opbouwen van straten en steden, zooals baron Haussmann Parijs vervormde ten koste van eenige millioenen.
| |
[Haust du meinen Juden so hau ich deinen Juden]
Haust du meinen Juden so hau ich deinen Juden, klopt gij mijn Jood af, dan doe ik het den uwen. Spreekwoord voor een strijd, waarbij men niet elkander slaat, maar elkaar's zondebok laat boeten. Ontleend aan een ouden geschiedschrijver over middeleeuwsche toestanden in Duitschland, waar twee koetsiers elkanders passagiers met de zweep tuchtigen, omdat deze te kleine fooi gegeven hebben.
| |
[Haut]
Haut, (fr. muz.), hoog; haut-dessus, hooge sopraan; haute-taille, hooge tenor; haute-contre, contr'alto (alt).
| |
[Hautbois]
Hautbois, (fr., muz.), zie Hobo.
| |
[Haut-relief]
Haut-relief, zie Relief.
| |
[Haute banque ne se dérange pas pour le roi de Prusse (La -]
Haute banque ne se dérange pas pour le roi de Prusse (La -, (fr.), de groote bankiers doen niets voor niet, werken niet voor kleine winst; zoo ook in travailler pour le roi de Prusse, d.i. zonder loon.
| |
[Haute Finance]
Haute Finance, (fr. hand.), groote bankiershuizen, die de effectenmarkt kunnen steunen of drukken.
| |
[Haute volée]
Haute volée, de hoogste klasse der maatschappij: de adellijken; van gelijkl. fr. = hooge vlucht; in New-York, daarnaar ook in Engeland: the upper ten thousand.
| |
[Havaartje spelen]
Havaartje spelen, krijgertje spelen, d.i. oorlogje spelen, overdrachtelijk: veel leven maken, woest spelen van kinderen. Verbasterd uit heirvaartje.
| |
[Have pia anima]
Have pia anima, (op grafzerken) vaarwel, vrome ziel! Gebiedende wijs van haveo = gezegend zijn.
| |
[Havelock]
Havelock, (eng.), lange, zware mantel, aldus genoemd naar een Engelsch generaal van dien naam (1795-1857).
| |
[Havens der zaligheid]
Havens der zaligheid of des behouds, in de 15e en 16e eeuw de naam der rijke kloosters, die in de gunst der vorsten stonden, en waar de kermis acht dagen lang met maaltijden en feesten gevierd werd.
| |
[Haverij]
Haverij, zie Averij.
| |
[Haverkorntje]
Haverkorntje, in de 18e eeuw droeg Badeloch in den Gijsbrecht een hoepelrok en Gijsbrecht zelf een deftige pruik en later een zoogenaamd Haverkorntje of palmhouterig pruikje met een stijf ineengedraaid staartje. Naar Haverkorn, een der Regenten van den Stadsschouwburg te Amsterdam, een der voorvaderen van den heer Haverkorn van Rijswijk te Rotterdam, den schrijver van de Geschiedenis van den Rotterdamschen schouwburg. De Haverkorns hebben te Amsterdam lange jaren regentenplaatsen ingenomen.
| |
[Havock]
Havock, in oorlogstijd een soldatenkreet om zonder lijfsgenade tot een algemeen bloedbad over te gaan. Deze werd onder de regeering van Richard II op straffe des doods verboden. Waarschijnlijk werd deze kreet oorspronkelijk bij de jacht op wilde beesten gebruikt, als wolven, leeuwen enz., wanneer deze de schaapskooien aanvielen.
| |
[Hawaar]
Hawaar, volgens Van Lennep, Vermak. Spraakk. de gebiedende wijs van hebben; maar eigenlijk de verbastering van houwaar, houdaar, zie o.a. Asselijn, Kraambedt of Kandeelmaal van Zaartje Jans.
| |
[Hawádsji]
Hawádsji, (arab.), eig. koopman; vandaar de naam voor Europeanen in Egypte.
| |
[Hawdalah]
Hawdalah, (hawdoloh), (hebr.), scheiding, in het bijzonder de Joodsche godsdienstige handeling, waarmede elken Zaterdagavond het scheiden van den Sabbath wordt uitgesproken.
| |
| |
| |
[Hawkeye State]
Hawkeye State, (am.), Valkenoog Staat, bijnaam voor Iowa, naar den naam van een aanvoerder der Indianen, die vele jaren de schrik dezer streken was.
| |
[Hay-pitcher]
Hay-pitcher, (am.), onnoozele bloed, sukkel, iemand van het land, die onbekend is met de listen en lagen eener stad.
| |
[Hayseed]
Hayseed, (am.), zie hay-pitcher.
| |
[Hazazel]
Hazazel of Azazel, (hebr.), de zondenbok, dien de hoogepriester zinnebeeldig, door handoplegging met de zonden des volks belaadde en dan in de woestijn uitdreef. Lev. XVI:10. Letterl. de kwaadafwerende.
| |
[Haze (To -]
Haze (To -, (eng.), iemand een poets bakken; wordt gebruikt zoowel voor de onschuldige grappen door schoolmeisjes uitgehaald, als voor de dolle streken, waaraan groenen aan de academie zijn blootgesteld.
| |
[Hazenhart, hazenvoet (Een - hebben]
Hazenhart, hazenvoet (Een - hebben, d.i. een lafaard zijn, in tegenoverstelling van iemand, die heel dapper en stout is, van wien men zegt dat hij een leeuwenhart heeft; zoo vlug zijn als een haas om alle gevaar of vermeend gevaar te ontloopen.
| |
[Hazenslaap]
Hazenslaap, onvaste, kortstondige, onrustige slaap, naar het verhaal, dat de haas met open oogen slaapt, dus dadelijk alles merkt.
| |
[Hazewind]
Hazewind, (wap.), zie Hond.
| |
[Haznader-kadin]
Haznader-kadin, schatmeesteres, titel eener opzichteres in den Harem des Sultans.
| |
[He has paid dear, very dear, for his whistle]
He has paid dear, very dear, for his whistle, (eng.), hij heeft zijn fluitje duur, heel duur betaald, gezegde van Benjamin Franklin uit het verhaal van den jongen, die al zijn zakgeld gaf voor een fluitje, hoewel hij er veel meer voor had kunnen krijgen; toegepast op menschen, die aan hun eerzucht of geldzucht groote offers brengen en er ongelukkig bij worden.
| |
[He jests at scars, that never felt a wound]
He jests at scars, that never felt a wound, hij spot met litteekens, die nooit een wonde gevoeld heeft; de rijke weet niet, hoe 't den arme te moede is; Shakespeare, Romeo en Julia, II, 2.
| |
[He thinks too much; such men are dangerous]
He thinks too much; such men are dangerous, (eng.), hij denkt te veel: die menschen zijn gevaarlijk. Shakespeare, Julius Cesar I, 2. Cesar tot Antonius over Cassius sprekend.
| |
[He was a man, take him for all in all, I shall not look upon his like again]
He was a man, take him for all in all, I shall not look upon his like again, (eng.), hij was een man, al neemt ge alle mannen samen ook, wiens evenbeeld ik nimmer weer zal zien, woorden van Hamlet (Hamlet I, 2) tot Horatio, waar hij over zijn overleden vader spreekt.
| |
[He was not of an age, but for all time]
He was not of an age, but for all time, (eng.), hij was niet van een eeuw, maar voor alle tijden; regel uit een gedicht van Ben Jonson bij de eerste folio-uitgaaf van Shakespeare's werken (1623), uiting der overtuiging, dat Sh. werken een blijvende waarde zouden behouden.
| |
[Head]
Head, (sport.), hoofd.
| |
[Headling]
Headling of hovetling, (friesch), hoofdling, edeling, adellijke onder de oude Friezen.
| |
[Hear]
Hear of Hear him, (eng.), hoort, of hoort hem, het geroep in het parlement tot opwekking bij eene belangrijke rede, als teeken van bijzondere goedkeuring.
| |
[Heat]
Heat, (sport.), afdeeling.
| |
[Heautontimorumenos]
Heautontimorumenos, (gr.), zelfpijniger, titel van een blijspel van den Griekschen dichter Menander, waarvan de Rom. dichter Terentius eene vertolkte navolging gaf.
| |
[Heavy odds (To fight against -]
Heavy odds (To fight against -, (eng.), vechten tegen zware ongelijkheid; daartegenover staat to play without any odds = gelijk op spelen.
| |
[Hebe]
Hebe, (myth.), godin der jeugd, en schenkster der hemelsche goden, later de gemalin van Herakles en toen door Ganymedes (als schenker) opgevolgd. Zij had de macht om ouden weder jong en schoon te doen worden. Gr. hèbè = jeugd (juventas).
| |
| |
| |
[Hebertisten]
Hebertisten, ultrarevolutionairen, naar Jacqes René Hébert (1755-1794), redacteur van ‘Le Père Duchesne’, met de Jakobijnen samenzwerend tegen de Girondisten; hij zocht den godsdienst der Rede in te voeren en beschuldigde Danton en Robespierre van beperking der vrijheid, waarop hij geguillottineerd werd.
| |
[Hebje knooi (Een -]
Hebje knooi (Een -, (barg.), een vonnis.
| |
[Hebreër]
Hebreër, ook wel Ebreër. Zoo werd Abraham het eerst genoemd, een van de overzijde (Eber = overzijde), want van de andere zijde van den Euphraat kwam hij naar Kanaän. Zijne nakomelingen bleven dien naam dragen. Anderen brengen dien naam in verband met Eber, Abraham's voorvader (Gen. XI:14-16).
| |
[Hecate]
Hecate, (myth.), dochter van Zeus en Hera of Demeter of Pheraea. Zij is vooral de godin der spoken, die zij des nachts uit de onderwereld doet opstijgen om de menschen te kwellen en angstig te maken; zij zelve zwerft 's nachts, door de schimmen der afgestorvenen en door zwarte honden begeleid, over de graven en beschermt de heksen bij hare bezweringen en bij het bereiden van hare toovermiddelen. Later werd zij wel verward of vereenzelvigd met Selene, Artemis en Persephone, en voorgesteld met drie hoofden, - een van een paard, een van een hond en een van een leeuw. Haar offers bestonden uit honden, honig en zwarte lammeren. Zij wordt ook wel Trivia genaamd, omdat de offers haar op kruiswegen (driesprongen) werden gebracht.
| |
[Hecatombe]
Hecatombe, bij de oude Grieken een offerande van honderd stieren; zij had plaats bij groote feesten, en moet beschouwd worden als een uitdeeling van vleesch aan het volk; gr. hekaton (honderd).
| |
[Hecatoncheiren]
Hecatoncheiren, (gr.), honderdhandige reuzen; (lat.) Centimanen.
| |
[Hechal]
Hechal of Heichal, (hebr.), de gewijde kast, meestal met een voorhangsel bedekt, waarin in de Synagoge de wetsrollen worden bewaard.
| |
[Hechscher]
Hechscher, (n. hebr.), verklaring, dat iets ritueel geoorloofd (kascher of koscher) is.
| |
[Heckboot]
Heckboot, zie Hekwieler.
| |
[Hector]
Hector, (myth.), oudste zoon van Priamus, de edelste en grootmoedigste van alle opperhoofden in de ‘Ilias’ van Homerus. Na een hevigen strijd werd hij door Achilles gedood, die het lijk aan zijn wagen bond en het zoo in triomf om de wallen van Troje sleepte.
| |
[Hector (De - van Duitschland]
Hector (De - van Duitschland, Joachim II, keurvorst van Brandenburg (1514-1571).
| |
[Hecuba]
Hecuba, trouwe, liefhebbende en zwaarbeproefde echtgenoot en moeder, naar de echtgenoot van Priamus, koning der Trojanen, die in den Trojaanschen oorlog bijna al hare kinderen verloor, en voor hare oogen den ouden Priamus, hare dochter Polyxena en haar kleinzoon Astyanax zag vermoorden. Zij werd bijna waanzinnig van smart, toen zij het in de zee geworpen lijk haars zoons Polydorus ontdekte; zij werd toen in een hond veranderd en sprong in zee; de plaats heette nu cynos-sèma (hondsgraf).
| |
[Heden rood, morgen dood.]
Heden rood, morgen dood. Vgl. Jezus Sirach X, 11: die heden koning is, moet morgen sterven.
| |
[Hedonismus]
Hedonismus, genotsleer, welke geen hooger doel kent, dan de genietingen van het tegenwoordige; van gr. hèdonè = zingenot; de stichter dezer wijsgeerige school was Aristippus, een leerling van Socrates († 399 v.C.).
| |
[Hedsjra]
Hedsjra of Hidsjra, (dikwijls, doch verkeerdelijk Hegira), (arab.), het snel-heengaan, het verlaten van de plaats zijner inwoning; in het bijzonder: de vlucht van Mohammed uit Mekka naar Medina, het begin-punt der Mohammedaansche tijdrekening (15 Juli 622 n.C.).
| |
[Heele of halve biefstuk met omslag (Een -]
Heele of halve biefstuk met omslag (Een -, (rest.), een heele of halve biefstuk met peper en zout.
| |
[Heellig]
Heellig, (trans.), wellicht.
| |
[Heeltemaal]
Heeltemaal, (transv.), geheel en al.
| |
| |
| |
[Heemraad]
Heemraad, iemand, die benoemd is tot beraadslaging over den waterstaat van een deel van Holland. Een heem is een uitgebreid afgebakend eigen stuk grond; (verg. duitsch heim, eng. home, friesch hiem, nederl. uitheemsch, enz.).
| |
[Heemskerkje]
Heemskerkje, klein gesloten kruikje jenever, ¼ liter; vorm, waarin ten gevolge van eene wetsverklaring van den Minister Heemskerk, winkels zonder ‘vergunning’ toch sterken drank in kleine hoeveelheid mochten verkoopen, afwijkend van de bepaling der drankwet.
| |
[Heemskerkje]
Heemskerkje, hondenmuilkorf naar het model door den Minister Heemskerk voorgeschreven.
| |
[Heemskinderen]
Heemskinderen, zie Haimonskinderen.
| |
[Heemsteesche broeders]
Heemsteesche broeders, jonge mannen, die zich om der liefde wil aan ziekenverpleging wijden. Zij hebben hunne opleiding ontvangen te Heemstede bij Haarlem, in eene opleidingsschool vanwege het ‘Comité voor de verpleging van zieken door Protestantsche Broeders te Amsterdam’.
| |
[Heeren der Schepping]
Heeren der Schepping, omschrijving der mannelijke sekse in tegenstelling met de vrouwelijke kunne, als hooger staande, de meerderheid hebbend. Zie Gen. III:16 en 1 Petr. III:1 en 6.
| |
[Heerenboekje]
Heerenboekje, jaarboekje bevattende de namen en woonplaatsen van al de bestuurderen en beambten eener stad.
| |
[Heerendiensten]
Heerendiensten, werken of diensten om niet en gedwongen, door onderzaten verricht ten behoeve van hun heer. Ze komen voor in Nederlandsch-Indië, en worden daar onderscheiden in de zoodanige, die aan het Gouvernement, en dezulke, die aan de inlandsche hoofden en ambtenaren bewezen worden.
| |
[Heerenlogement]
Heerenlogement, (barg.), huis van bewaring; zinspeling op het voormalige Oude-Zijds en het Nieuwe-Zijds Heerenlogement te Amsterdam, waar voorname personen hun intrek plachten te nemen.
| |
[Heerwegen]
Heerwegen, de groote wegen, die belangrijke plaatsen verbinden, aangelegd ten behoeve van het krijgsvolk of heer (heir).
| |
[Heete bliksem]
Heete bliksem, appels en aardappelen dooreen gestoofd, welke spijs lang warm blijft.
| |
[Heete ziekte]
Heete ziekte, de pest; zie ook Gave Gods.
| |
[Heggemoeder]
Heggemoeder, in de Ommelanden en in Gelderland nachtmerrie, die de koorts bezorgt en in 't bijzonder vrouwen, vooral kraamvrouwen, lastig valt.
| |
[Hegira]
Hegira, (arab.), zie Hedsjra.
| |
[Hei]
Hei, (hebr.), vijfde letter van het alphabet, als cijferteeken = vijf.
| |
[Hei (Van de - in de fij gaan]
Hei (Van de - in de fij gaan, van het eene uiterste tot het andere overslaan; van hei! vreugdekreet, en fij! = foei!
| |
[Heidelberger vat]
Heidelberger vat, een der grootste vaten; het kan 287000 flesschen wijn bevatten en is 11 meter lang en 8 meter in doorsnede. Het ligt in den kelder van het slot te Heidelberg en werd in 1751 op last van hertog Karel Theodoor vervaardigd.
| |
[Heidelb. Catechismus]
Heidelb. Catechismus, kort begrip van de leer der Hervormde Kerk, in vragen en antwoorden, als leerboekje voor aanstaande lidmaten der Kerk; aldus genaamd, omdat het werk onder bescherming van keurvorst Frederik III van de Paltz in 1562 te Heidelberg werd vervaardigd, waar het oorspronkelijk handschrift zich nog in de bibliotheek bevindt. De stellers waren Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus, hoogl. te H.
| |
[Heiden (De -]
Heiden (De -, bijnaam van den Italiaanschen schilder Anthony de Soldrio (1382-1455), it. Il Zingaro (Zigeuner). Naar de onderwerpen zijner doeken dus geheeten.
| |
[Heidenen (Aan de - overgeleverd]
Heidenen (Aan de - overgeleverd, in handen gevallen van menschen, die onbarmhartig plagen en mishandelen, vgl. Matth. XX:19. Versterkt: aan de Heidenen en de Turken.
| |
| |
| |
[Heidenhoed]
Heidenhoed, (wap.), in de 14e eeuw aan een jongeren zoon of broeder eigen (bv. ao 1368, 1372). Ook heidensche hoed geheeten, iets hooger en rechter dan de gewone heraldieke muts, voorzien van een rand, en met eene spits, die ietwat neerhangt en steeds met knopjes of knoopjes, kwasten, soms vederen, is getooid.
| |
[Heidens]
Heidens, naam, dien men ten onzent, zoowel als in Zwitserland en in het Schwarzwald, aan de Zigeuners geeft. Zoo niet bepaald Heidensch, is hun godsdienstzin toch nagenoeg nul; hetgeen de Oosterling uitdrukt door het spreekw. ‘Er zijn 72½ godsdiensten; de halve is die der Zigeuners’. Zij schikken zich dikwijls naar den eeredienst der volken, waaronder zij geraken; gelijk reeds blijkt uit de spreekwijs Johannes in eodem (z.a.).
| |
[Heidens (Benamingen van -]
Heidens (Benamingen van -,
1o. | Bohémiens, (fr.), omdat de eerste heidenen, die (1427) in Frankrijk kwamen, Bohemers waren; de fr. spotnaam voor heidenen is cagoux, d.i. afgezonderden = ongezellige menschen. |
2o. | Ciganos, (port.), van Zinganè (zie Tchingani). |
3o. | Egyptenaren in de plakkaten van Karel V. |
4o. | Gypsies, (eng.), verbastering van Egyptians.
Gippenisten, (vl.), id. |
5o. | Gitanos, (sp.), van Zinganè (zie Tchingani). |
6o. | Pharaoh-nepek, (hong.), (Pharao's volk) daar men meende, dat zij uit Egypte kwamen. |
7o. | Sinte, noemen zij zichzelven, omdat zij beweren uit Sind (Ind. Hindoestan) te komen, (zie Tchingani). |
8o. | Tartaren, (dn. zw.), naar de meening, dat zij uit Tartarije kwamen. |
9o. | Tchingani of Tshingani, (turk.), naar een volksstam, die nog aan den mond van den Indus bestaat (Tshin-calo = zwarte Indiaan). |
10o. | Wallachijers, (it.), daar men meende, dat zij uit Wallachije kwamen. |
11o. | Zigeuners, (hgd.). |
12o. | Zincali en Zingani, (turk.), naar men zegt, omdat zij in 1517 door Zinganeus werden aangevoerd, om zich tegen Sultan Selim te verzetten; maar waarschijnlijk enkel eene verandering van Tchingani (z.a.). |
| |
[Heidensch spektakel]
Heidensch spektakel = geweldig alarm, waarschijnlijk ontleend aan de uitdrukking in Ps. II:1. Vandaar in het algemeen heidensch = geweldig, erg, en vloeken als een heiden.
| |
[Heil (Het -]
Heil (Het -, (barg.), de kerk.
| |
[Heil Dir im Siegerkranz]
Heil Dir im Siegerkranz, (hgd.), heil u met den krans der overwinning, aanhef van het Pruisisch volkslied, woorden van Heinrich Harries (1762-1802), oorspronkelijk (27 Januari 1790) verjaardicht aan den Koning van Denemarken. Te zingen op de wijze van God save the king (z.a.). Sedert 27 Dec. 1793 in Duitschland bekend.
| |
[Heildronken]
Heildronken, bij het afscheid: de Sint Geerten minne naar Geerte of Geertruida, dochter van Pepijn van Landen; zij was abdis van Nivelles, vandaar ook de schaal van Nivelles, naar haar ook: de dronk van Sint Geerten minne en Sint Joris geleide.
| |
[Heilekoppen]
Heilekoppen, (Vlieland), een vermaak op Koppermaandag, waarbij de jongens zich als meisjes en de meisjes zich als jongens verkleedden, en den dag met eten en drinken, muziek en zang doorbrachten.
| |
[Heil-gymnastiek]
Heil-gymnastiek, oefening des lichaams, niet tot vermaak of tijdverdrijf; maar voor de houding, het figuur enz., dus ter bevoordering van de gezondheid. Nabootsing van hgd. heilen = genezen.
| |
[Heilig boontje]
Heilig boontje, benaming voor iemand, die zich voor bijzonder braaf wil laten doorgaan; allerlei gissingen zijn geopperd van waar die beteekenis: van den boon uit het Driekoningenbrood, die een der gasten tot koning maakte? tot een der drie Heilige Koningen? Maar heette die ergens Boon? Van sancta sors, het ‘heilig lot’, waarbij een persoon door 't werpen van boonen (!) tot iets bijzonders werd aangewezen? Elders heet het, dat 't ‘heilig bontje’ zou zijn, een schildersuitdrukking voor hen, die ‘bon’ op hun werk hadden! Stellige oorsprong onbekend.
| |
| |
| |
[Heilig huisje.]
Heilig huisje. In de middeleeuwen vond men in de Hollandsche steden aan de hoeken der huizen, op de bruggen en elders kleine kastjes met een heiligbeeldje daarin; in Duitschland en België vindt men ze ook nu nog langs de wegen. Geloovige christenen deden hunne devotie daarvoor of schonken eene waskaars er aan; die zeer vroom was, sloeg geen dusgenaamd ‘heilig huisje’ op zijn weg over. Deze benaming profaneerende, heeft men die ook toegepast op de kroegen en wijnhuizen, die men vaak in nog grooter getal dan de bidkapelletjes langs de wegen vond. Een goede kannenkijker sloeg daarom geen ‘heilig huisje’ over, als hij op zijne wandeling was. - Heilig huis in de beteekenis van kerk vindt men bij Vondel: Blixem van 't Noordhollandsche Synode, 1631:
Die aen 't heyligh huys wil p.....
Moet sijn' hoed en vrijdom missen.
| |
[Heilig officie]
Heilig officie, dubbelnaam van Inquisitie (z.a.). Nevens deze bestaat te Rome de Congregatie van het H. Officie, door paus Paulus III (ao 1534-49) ingesteld, door Sixtus V (ao 1585-90) uitgebreid en door Pius VII in 1814 op nieuw bekrachtigd, nadat ze door Napoleon in 1808 opgeheven was.
| |
[Heilig verbond]
Heilig verbond, eene vereeniging in 1508 gevormd door paus Julius II met Lodewijk XII van Frankrijk, Maximiliaan van Duitschland, Ferdinand III van Spanje en vele Italiaansche prinsen, tegen de republiek Venetië. Er was nog een ander verbond van denzelfden naam, tijdens de regeering van Hendrik III († 1589), koning van Frankrijk, onder begunstiging van Henri de Guise ‘ter bescherming der R.-Katholieke Kerk, tegen de aanvallen der Hervormingsgezinden’. De Paus hechtte er zijne goedkeuring aan. De eigenlijke kracht er van lag in Philips II, koning van Spanje.
| |
[Heiligavond krijgen of houden]
Heiligavond krijgen of houden, vacantie krijgen of houden. Oorspronkelijk begon elke heilige dag met het ondergaan der zon; dan hield met het vallen van den avond het arbeiden op.
| |
[Heilige Alliantie]
Heilige Alliantie, verbond in 1815 gesloten tusschen den Keizer van Oostenrijk, den Koning van Pruisen en den Keizer van Rusland - waarbij zich later andere Vorsten hebben aangesloten - om elkander hulp en bijstand te verleenen, hunne onderdanen te regeeren in dien geest van broederschap, waarmede zij godsdienst, vrede en gerechtigheid willen beschermen, en zich als leden eener zelfde volkenfamilie te beschouwen.
| |
[Heilige der heiligen]
Heilige der heiligen of het Allerheiligste, het tweede of achterste vertrek in den tabernakel en in den lateren tempel der oud-Israëlieten, waarin de Hoogepriester, en niemand anders dan hij, alleen op den Grooten Verzoendag den voet mocht zetten, om met een hysopstengel verzoening te doen. Door een gordijn, het voorhangsel, was het van het eerste of voorste vertrek gescheiden. Vanhier dat is het heilige der heiligen, daar komt de hoogepriester slechts éénmaal in 't jaar, omtrent de studeerkamer van een predikant, die door overgroote netheid, de sporen draagt van slechts uiterst zeldzaam in gebruik te worden genomen; vgl. Exod. XXVI:33. De vorm der uitdrukking is de Hebr. superlatief, als ijdelheid der ijdelheden, 't lied der liederen, enz.
| |
[Heilige eenvoud (O! -]
Heilige eenvoud (O! -, Sancta simplicitas! uitroep van Johannes Huss (1415), toen hij op den brandstapel stond en zag, hoe een oud vrouwtje in blinden geloofsijver nog een stuk hout naar de vlammen bracht. Maar de uitdrukking komt reeds bij den kerkvader Eusebius voor.
| |
[Heilige ezel (De -]
Heilige ezel (De -, volgens sommigen de ezel van den Heiland, die, naar de volkslegende zegt, na den intocht in Jeruzalem (Joh. XII:12-14), vrijheid had, te gaan waar hij wilde, zonder dat iemand dit verhinderen kon. Hij doorkruiste toen het Heilige Land, ging de zee over naar Cyprus, naar Sicilië, en eindelijk naar Verona, waar hij bleef en stierf. Volgens Menzel zou vroeger aldaar de huid des ezels vereerd zijn. Van eene ‘ezelsvereering’ is nooit sprake geweest; de zoogenaamde ‘ezelfeesten’ waren volksfeesten omstreeks Kerstmis of Palmzondag, waarbij in de optochten o.a. de ezel van Bileam, de ezel der H. Familie of die van Palmzondag voorkwam.
| |
| |
| |
[Heilige familie (De -]
Heilige familie (De -, in de kunst een voorstelling van Christus als kind met zijn bloedverwanten; de Roomsche Kerk verstaat er onder: ‘Maria, Jozef en het Kind.’
| |
[Heilige familie]
Heilige familie, (r.-kath.), eene broederschap, die zich ten doel stelt de stille deugden van het H. huisgezin te Nazareth na te volgen.
| |
[Heilige Geest]
Heilige Geest, in de Middeleeuwen hetzelfde, wat men nu ‘Afdeeling Armwezen’ noemt; omdat de armenhuizen, oorspr. gasthuizen, aan den Heiligen Geest, aller Leidsman, waren toegewijd.
| |
[Heilige kleed van Trier (Het -]
Heilige kleed van Trier (Het -, volgens Roomsche overlevering het kleed zonder naad van Jezus (Joh. XIX:23) dat door keizerin Helena, de moeder van keizer Konstantijn den Groote († 337), ontdekt en aldaar door haar in bewaring zou gegeven wezen.
| |
[Heilige land;]
Heilige land;
(1) | van de Christenen Palestina, omdat het de plaats was, waar Christus werd geboren, leefde en stierf; |
(2) | van de Mohammedanen Mekka, omdat het de geboorteplaats was van Mohammed; |
(3) | van de Chineesche Buddhisten Indië, omdat het het geboorteland was van Sakya-muni, den grondlegger van het Buddhisme; |
(4) | der Grieken Elis, naar den tempel van den Olympischen Zeus en het plechtige feest, dat daar om de vier jaar gehouden werd; |
(5) | in Amerika noemt iedere vreemde staatkundig-godsdienstige sekte de plaats harer eerste eigen nederzetting het heilige land, of iets, dat nagenoeg hetzelfde beteekent. |
| |
[Heilige maagd van Kent]
Heilige maagd van Kent, Elizabeth Barton, die de Roomsch-Katholieken aanspoorde, om den vooruitgang der Kerkhervorming te weerstaan, en voorgaf onder directe hemelsche ingeving te handelen. Zij werd in 1534 te Tyburn opgehangen.
| |
[Heilige militie]
Heilige militie der geheel-onthouding; omschrijving van den Teetoatlersbond.
| |
[Heilige stad]
Heilige stad, stad, die door de geloovigen beschouwd wordt als eene, welke inzonderheid met haar godsdienstig geloof in verband staat. Zoo is
All'ahabad de heilige stad van de Indische Mohammedanen. |
Bena'rës van de Hindoes. |
Cuzco van de oude Inca's. |
Jeruzalem van de Joden en Christenen. |
Mekka en Medina van de Mohammedanen. |
Moskou en Kiew van de Russen. |
Rome van de R. Katholieken. |
| |
[Heilige van Kroonstadt (De -]
Heilige van Kroonstadt (De -, priester Johan. Deze hooge geestelijke wist door zijne verschijning, door zijn zachtmoedig en vertrouwenwekkend uiterlijk, tot kalmte en rust te brengen, onder rampen en in zorgwekkende omstandigheden. Het volk vereert hem deswege als een heilige, en de vorige Czaar (keizer Alexander III) wenschte bij zijn lijden dezen man aan zijn sterfbed te hebben.
| |
[Heilige-dagen]
Heilige-dagen, ‘er zijn veel of weinig heilige-dagen in de rijst’ of ‘pudding’, naar 't aantal rozijnen, die bij het lichtkleurige voedsel, evenzóó afsteken, als de met roode letters gedrukte Heilige-dagen van den Roomschen eeredienst afsteken bij het witte papier van ouderwetsche almanakken. Engeland heeft zijne red-letter-days (feestdagen).
| |
[Heiligen van den jongsten dag]
Heiligen van den jongsten dag, (eng.), latter day saints. Zie Mormonen.
| |
[Heiligen]
Heiligen van landen, zie Patroons.
| |
[Heiligennamen]
Heiligennamen van planten en vruchten, O.L.V.-distel; O.L.V.-bed- of wiegestroo; O.L.V.-mantel; O.L V.-spiegel; O.L.V.-melkkruid; O.L.V.-schoen; St. Janskruid; St. Joriswortel; St. Barbarakruid; St. Antonieskruid; St. Teunisbloemen.
| |
[Heiligmaker]
Heiligmaker, eene soort van koekjes, vroeger hijlikmaker genoemd; van hijlik (huwelijk); deze koek werd vooral bij een huwelijk gepresenteerd.
| |
[Heiling]
Heiling, (friesch), kinderprent, omdat die vroeger meestal afbeeldingen van Roomsche heiligen bevatte.
| |
| |
| |
[Heilsoldaat]
Heilsoldaat, laagste rang in het Leger des Heils, zie Salvation Army.
| |
[Heim]
Heim, ook wel hem, en ook, als er een c of een k voorkomt, cum of kom, beteekent omheinde plaats, bijv. Windesheim, Etershem, Gorcum, Beusekom, enz. enz.
| |
[Heimdal]
Heimdal, (Noordsche myth.), Heimthaller, de wachter des hemels en der natuur; hij woonde in Himinbiörg, blies den Giallarhoorn, die door de geheele wereld gehoord werd, en was het zinnebeeld des dags.
| |
[Heimliches Gericht]
Heimliches Gericht, lett. geheime rechtbank, hoewel ze niet geheim, maar (judicium) secretum, d.i. afzonderlijk was. Verder werden de zittingen niet in 't donker van den nacht en op geheime plaatsen, maar onder den blooten hemel, op klaarlichten dag gehouden. Heimlich beteekende vroeger ‘afgesloten van de algemeenheid’. Zie ook Vehmgericht.
| |
[Hein (Vriend -]
Hein (Vriend -, de Dood; ontleend aan het tijdschrift de Wandsbecker Bote (ao 1770-75) van Matthias Claudius, die vóór het titelblad den Dood liet teekenen en hem Freund Hain noemde, als spottende toespeling op een dokter van dien naam te Hamburg.
| |
[Heintje-man]
Heintje-man, ook Heintje-pik, benaming van den duivel, in de volksschriften van Vondel's tijd. Pik = pikzwart? In de ‘Klucht van Oene’, ao 1662 en in Bredero († 1618)'s ‘Spaansche Brabander’ heet de duivel Heyntje-man.
| |
[Heinzel-männchen]
Heinzel-männchen, (hgd.), dwerggeesten, van denzelfden oorsprong als ons Heintje-man of Heintje-pik (z.a.), doch in de Duitsche sprookjeswereld hebben zij meer het karakter van goedige geesten in dwergen-gedaante, als onze ‘kaboutermannetjes’.
| |
[Heitje]
Heitje, (barg.), een kwartgulden.
| |
[Heitjes-prent]
Heitjes-prent, (barg.), 25 gulden.
| |
[Hekdisch]
Hekdisch, (hebr.), het gewijde, het geheiligde huis, nl. het Ziekenhuis.
| |
[Heke]
Heke, (germ., myth.) (ook heken, hekel, hakel of akel), de booze geest; vandaar ‘een hekel aan iemand hebben’, ‘akelig’, vgl. ik heb den duivel aan hem gezien. Met heke hangt samen heks.
| |
[Hekelveld]
Hekelveld, (Nedersaksch: ‘Hekelvelde’, Deensch: ‘Häkkenfeldt’), plaats der booze geesten, hel; zie Heke.
| |
[Heksel, hecsel]
Heksel, hecsel, (wap.), wapenrok.
| |
[Heksenbezem]
Heksenbezem, ziekelijke uitwas aan boomen, waarbij geen bladen gevormd worden, maar enkel dunne takjes, zoodat zich een reusachtig nest of warnet schijnt te vormen, waarvan men vroeger het ontstaan aan booze geesten toeschreef. Op den Brocken noemt men een laag, menigvuldig daar voorkomend, stekelig struikgewas ook heksenbezem, buiten alle verband met eenigen boom; dit verklaart zich uit de legende der heksenfeesten op den Bloksberg.
| |
[Heksenhamer]
Heksenhamer, (lat.), malleus maleficarum = hamer der boosdoensters, reeks van voorschriften in 1489 door de Dominikaner inquisiteurs Krämer en Sprenger in Duitschland uitgegeven, aangaande foltermiddelen om aan heksen en toovenaars bekentenissen af te persen.
| |
[Heksen-proces]
Heksen-proces, bijzondere vorm van strafrechterlijke vervolging tegen personen, die van hekserij of tooverij beschuldigd werden, waarbij men met zeer groote wreedheid te werk ging. Sedert de 16e eeuw komen heksen-processen voor tot in het einde der vorige eeuw, vooral bestreden door den Jezuieten-pater Spee in diens Cautio criminalis (1631).
| |
[Heksen-sabbat]
Heksen-sabbat, naar het volksgeloof heksenfeestdag in den nacht op bepaalde plaatsen, bijv. den Bloksberg, waar de door den duivel beheksten, om den duivel verzameld, met de helbewoners zich vereenigden tot liederlijke feesten en dansen, vooral in den Walpurgisnacht, 1 Mei.
| |
[Heksensteen]
Heksensteen, een groot granietblok op de markt te Oldenzaal, en afkomstig van den Tankenberg. In 1710 of '12 werd deze steen door 40 paarden in de stad gesleept. Vroeger zou het bij dien steen, gespookt hebben, maar na de verplaatsing hielden de spokerijen op.
| |
| |
| |
[Heksenvuren]
Heksenvuren, Meivuren, aldus geheeten in sommige streken van Duitschland, in het Altenburgsche, Ditmarsche en het Egerland, ter verdrijving der heksen in den Meinacht.
| |
[Heksluiter]
Heksluiter, het jongste kind in een gezin, waar geen kinderen meer te wachten zijn, - oorspronkelijk de man, die bij eene deftige begrafenis achter de lijkstaatsie liep om de hekken van kerkhof of de kerk te sluiten.
| |
[Hekwieler]
Hekwieler, bewapend vaartuig, drijvende benting, om dienst te doen op de Tamiangrivier, eng. sternwheel, hgd. Heckboot, stoomboot gedreven met één wiel in den achtersteven van het schip; gewoonlijk schepen met weinig diepgang.
| |
[Hekwielstoomer]
Hekwielstoomer, zie Hekwieler.
| |
[Hel]
Hel, eig. verholene, verborgene plaats. Vgl. fr. enfer (z.a.). Vanhier, een deel van het onderruim vóór in een schip, waar allerlei tuig ligt; alsook de plaats waar sommige kleermakers hunne overgeschoten nieuwe lappen verbergen; insgelijks een pakhuis van gesloken goederen. - Meer bekend echter is hel = verblijfplaats der verdoemden. In het Oude Testament is hel, helle de duistere plaats in het binnenste van of onder de aarde, waarin de schimmen der afgestorvenen neerdaalden, hebr. sjeôl (lett. holte, hol) = doodenrijk, de limbus Patrum et Infantium (de voorburcht der vaderen en kinderen), ‘het huis der samenkomst aller levenden’ (Job XXX:23), de Hades (z.a.) der Grieken, de Orcus der Romeinen. In het Nieuwe Testament is de hel de bepaalde plaats voor de veroordeelden na den dood; ook zinnebeeld van den toestand der diepste ellende zonder einde; zie Gehenna. De voorstelling eener duistere plaats, leverde spreekwijzen als ‘helsch donker’ of ‘zoo donker als de hel’. ‘Daar gaat een man, die in de hel geweest is’, plachten de Florentijners te zeggen, als Dante († 1321) voorbijging; zoo realistisch scheen hun zijne beschrijving toe van de benedenwereld.
| |
[Hel (Iemand de - ter dege heet stoken]
Hel (Iemand de - ter dege heet stoken, iemand bang maken door eene voorstelling van eenige vreeselijke straf. 't Woord hel wees bij de Joden de eene helft van 't doodenrijk (Gehenna) aan, waar een voortdurende, ondragelijke hitte heerschte. Matth. XVIII:8.:
| |
[Hel is met goede voornemens geplaveid (De -]
Hel is met goede voornemens geplaveid (De -, zie Hell is paved enz.
| |
[Hela]
Hela of hel, in de Noordsche mythologie de godin der negende aarde of onderwereld. Zij woonde onder de wortels van den heiligen esch (yggdrasil), en was de dochter van Loki of Loke. De vader van het heelal zond haar naar Niflheim, waar zij de heerschappij voerde over negen werelden, en naar ééne dezer negen werelden zendt zij allen die tengevolge van ziekte of hoogen ouderdom sterven. Haar verblijf is Elvid'nir (donkere wolken), haar gerecht Hungr (honger), haar mes Sullt (verhongering), haar dienaar Gangla'tti (traagvoet), haar bed Kör (ziekte) en haar bedgordijnen Blinkian'dabal (blinkende, schitterende ellende). Haar lichaam was half blauw en half grijs.
| |
[Hélas! que j'en af vu mourir de jeunes filles!]
Hélas! que j'en af vu mourir de jeunes filles! (fr.), Helaas, hoeveel jonge meisjes heb ik zien sterven! Victor Hugo, Les Orientales (1828); Fantômes, Poésie XXXIII, 1e regel; inleiding tot eene klacht over een jong meisje ‘morte au sortir d'un bal’; want ‘elle aimait trop le bal, c'est-ce qui l'a tuée’.
| |
[Heldin van den Krimoorlog (De -]
Heldin van den Krimoorlog (De -, Miss Florence Nightingale, die zich in 1854/55, toen oorlog, cholera en pest de Krim teisterden, met 28 ziekenverpleegsters naar het Oosten begaf en met deze de sterfte onder de soldaten tot op 2/3 deed verminderen.
| |
[HélÄ•na]
HélÄ•na, (gr. myth.), dochter van Zeus of Tyndareos en Leda, beroemd door hare weergalooze schoonheid, gemalin van Menelaos, koning van Sparta. Hare schaking door Paris, zoon van Priamus, koning van Troje, gaf aanleiding tot den Trojaanschen oorlog.
| |
[Hélène]
Hélène, schoone vrouw, naar de Grieksche prinses HélÄ•na (z.a.).
| |
| |
| |
[Helĕna (St. -]
Helĕna (St. -, voorgesteld in koninklijk gewaad en een keizerskroon op het hoofd, omdat zij Keizerin was, de moeder van Konstantijn den Groote. Soms draagt zij in haar hand een afbeeldsel van het Heilige graf, een gebouw door haar in het Oosten opgericht; soms draagt zij een lang kruis, dat volgens vele oude schrijvers, door haar ontdekt is, als dat, waarop Jezus werd gekruisigd; soms ook draagt zij de drie nagels, waarmede Hij aan het kruis werd gespijkerd.
| |
[Helft is meer dan het geheel (De -]
Helft is meer dan het geheel (De -, of beter de helft dan alles. Dit zeide Hesiodus tot zijn broeder Perseus, wien hij aanraadde een geschil zonder tusschenkomst van de wet te beslechten. Hij bedoelde, dat de helft van het vermogen zonder gerechtskosten meer zou bedragen, dan het geheele vermogen, nadat de advocaten hun deel hadden gehad.
| |
[Helft is mij niet aangezegd (De -]
Helft is mij niet aangezegd (De -, omtrent iets dat bijzonder meevalt. Woord der koningin van Scheba tot koning Salomo, 1 Kon. X:7.
| |
[Helheim]
Helheim, (n. myth.), de onderwereld, gelegen in Niflheim (Nevelheim).
| |
[Helhond]
Helhond, (myth.), Cerberus, een hond met drie koppen, die den ingang der hel bewaakt, en de bewoners van den Tartarus belet de Elyseesche velden te genaken.
| |
[Heliaden (De -]
Heliaden (De -, dochters der Zon en zusters van Phaëton, alle drie na den dood van haren broeder in populieren veranderd.
| |
[Heliaea]
Heliaea, (gr.), eig. de vergadering, van alitsomai (ik verzamel, vergader). De hoogste rechtbank te Athene, saamgesteld uit gezworenen. Ook de plaats waar de Heliasten (rechters in de Heliaea) vergaderden.
| |
[Heliasten]
Heliasten, medeleden der Heliaea, het grootste gerechtshof in het oude Athene, dat over staatsmisdaden uitspraak deed.
| |
[Helicon]
Helicon, berg in het Z. van Boeotia, aan de Muzen geheiligd, rijk aan bosch, dat door grasrijke velden wordt afgewisseld, met vruchtbaren bodem en vele bronnen. Onder de bronnen zijn beroemd Aganippe Hippokrene (de paardebron, door den hoefslag van Pegasus te voorschijn geroepen). Heliconi[a]dès = Muze.
| |
[Helikon]
Helikon, (muz.), bij de Grieken een vierkant muziekinstrument met negen snaren; bij de hedend. militaire muziek de kontrabas-tuba of bas-tuba, een metalen blaasinstrument van zeer groote afmeting, dat omgehangen wordt.
| |
[Heliogabalus]
Heliogabalus, dwaze zwelger, naar den Keizer der Romeinen (218-222) van dien naam, die hem in 217 had aangenomen als opperpriester van den Syrischen god Elagabalus, die als zonnegod ook Heliogabalus (van gr. hèlios = zon) heette. Die keizer overtrof in weelde en wellust de slechtsten zijner voorgangers; vanhier de metaphoor.
| |
[Heliopolis]
Heliopolis, zonnestad, Grieksche naam toegepast op twee steden, Baälbek in Syrië en On in Egypte, beiden met een tempel aan de zon gewijd.
| |
[Hèlios]
Hèlios, (myth.), de Grieksche zonnegod, die zich iederen nacht in een gouden boot met vleugels naar zijn paleis te Colchis begaf.
| |
[Helium Ostium]
Helium Ostium, bij Plinius de westelijkste Rijnmond, thans vermoedelijk de opening tusschen Zuid-Holland en Walcheren.
| |
[Hell is paved with good intentions]
Hell is paved with good intentions, (eng.), de hel is met goede voornemens geplaveid, uitdrukking die volgens zijn biograaf Boswell, het eerst gebruikt zou zijn door Samuel Johnson (1709-1784).
| |
[Hell-Gate]
Hell-Gate, (eng.), opening of mond der hel noemen de Amerikanen de zeeengte bij York-Island (N.-Amerika) vol maalstroomen, Het is de eng. uitspraak van ons Hellegat (stroom in Zeeland), dat met hel (het tegenovergestelde van hemel) niets te maken heeft.
| |
[Hellas]
Hellas, het stamland der Hellenen, een der voornaamste volksstammen onder Griekenland's oudste bewoners, vernoemd naar Hellen, koning van Thessalië, zoon van Deukalion en Pyrrha (15e eeuw v.C.) of van Jupiter en
| |
| |
Dorippe. Eigenlijk was Hellas eene stad in Phthiotis (Thessalië), behoorende tot het gebied van Achilles, die Hellen tot stichter had. Later is de naam Hellas aan gansch Griekenland, de volksnaam Hellenen aan alle Grieken toegekend.
| |
[Hellebaard]
Hellebaard, een spies met een bijltje onder de punt; baard beteekende oudtijds bijl, terwijl helle of helm steel, handvat beduidde.
| |
[Hellend]
Hellend, (wap.), in het algemeen afwijkend van den loodrechten stand.
Hellend, met geen der punten recht naar boven, (sterren, spoorraadjes).
Hellend, op een der kanten rustend, (driehoekig schild).
| |
[Hellenisme]
Hellenisme, Grieksche kunst. Ook Grieksche richting in de (latere) kunst.
| |
[Hellenisten]
Hellenisten, oorspronkelijk Joden, die altijd Grieksch spraken in plaats van Hebreeuwsch of Syro-Chaldeeuwsch. Vandaar ook onder de eerste Christenen alwie niet van Palestijnsch-Joodsche afkomst was, en dus Grieksch sprak. Later werd het een algemeene naam voor allen, die zich geheel aan Grieksche taal, zeden en wetenschap overgaven.
| |
[Hellespont]
Hellespont, benaming bij de oude Grieken en Romeinen van de zeeëngte tegenwoordig als straat der Dardanellen bekend, welke Europa van Azië scheidt. Letterl. pontos tôn Hellènôn = zee der Grieken. Volg. anderen z.v.a. zee van Helle, dochter van Athamas en Nephele, die op hare vlucht naar Colchis, hier ter plaatse viel van den ram met het gulden vlies en verdronk (!!?). Evenmin heeft Bosporus (z.a.) iets van doen met de mythe van Iö; maar beduidt eenvoudig ‘groote over- of doorvaart’.
| |
[Helluo librorum]
Helluo librorum, (lat.), een boekenverslinder, doch met minachting gezegd van iemand, die den inhoud niet verwerkt of in succum et sanguinem vertit (in vleesch en bloed doet overgaan). Naar Cicero, de finibus bonorum et malorum, III, 2, 7, quasi heluari libris, si hoc verbo in tam clara re utendum est, videbatur.
| |
[Helmkleeden]
Helmkleeden, (wap.), oorspronkelijk stukken doek of kappen, bevestigd aan den helm en achter afhangend als een manteltje; heraldiek-gekrulde figuren, uitgaande van den helmtop, in bochten, langs helm en schild afdalend.
| |
[Helmkroon]
Helmkroon, (wap.), eenvoudige band, verhoogd door vier bladvormige fleurons, waarvan er in teekening één geheel en twee voor de helft zichtbaar zijn.
| |
[Helmteeken]
Helmteeken, (wap.), de op den helm geplaatste figuur of figuren, meestal met het doel verschillende takken van hetzelfde geslacht, die dus hetzelfde schild voeren, te onderscheiden. Een kroon is geen helmteeken, ook al wordt ze boven op een helm geplaatst, maar duidt den persoonlijken rang van den drager aan (zie echter ook Helmkroon).
| |
[Helmzegel]
Helmzegel, (zeg.), een zegel, waarin alleen de helm met zijn helmteeken en -kleeden, zonder schild, is afgebeeld; komt bijna alleen voor in Duitschland, waar over 't algemeen het meeste werk van de helmteekens wordt gemaakt.
| |
[Heloten]
Heloten, oorspronkelijk de bewoners der stad Helos in Sparta, na hardnekkigen tegenstand omstreeks 700 v.C. onderworpen en tot lijfeigenen gemaakt. Hun nakroost vormde sedert dien tijd den slavenstand in Sparta, als eigendom van den Staat, niet van bijzondere personen. Beoefenaars van kunsten en handwerken, en vooral van den akkerbouw (tegen een vaste pacht in natuurlijke producten). In den oorlog deden zij als schildknapen en wapenknechten, of ook als lichtgewapenden, dienst.
| |
[Help yourself, and God will help you]
Help yourself, and God will help you, (eng.), help u zelf, en God zal u helpen. Stelregel der zelfgenoegzaamheid. Ook uitgedrukt door het z.n w. self-help, d.i. de neiging, welke geen hulp van anderen begeert. Het oude Geuzenlied was: Help u nu zelf, zoo helpt u God.
| |
[Helsche machine]
Helsche machine, werktuig bestemd om groote verwoestingen aan te richten, zooals dat, waarvan de Italiaan Gianibelli zich in 1580 bij de belegering van Antwerpen bediende; sedert 24 Dec. 1800 naam van een toestel waarmee moordenaars (nihilisten) het leven van aanzienlijke personen bedreigen.
| |
| |
| |
[Helvetia]
Helvetia, Zwitserland, naar de Helvetii, een machtigen Keltischen volksstam, die daar vroeger woonde.
| |
[Hemel (De eerste -]
Hemel (De eerste -, zegt Mohammed, is van zuiver zilver en hier zijn de sterren, evenals lampen aan gouden kettingen opgehangen. Elke ster heeft een engel als wachter, en in dezen hemel vond de profeet Adam en Eva.
| |
[Hemel (De tweede -]
Hemel (De tweede -, zegt Mohammed, is van gepolijst staal en verblindende pracht; hier vond de profeet Noach.
| |
[Hemel (De derde -]
Hemel (De derde -, zegt Mohammed, is versierd met edelgesteenten, die ook schitteren voor het menschelijk oog. Hier is Azrael, de engel des doods, gezeteld, die eeuwig bezig is in een groot boek te schrijven de namen der pasgeboren, of uit te wisschen die der overleden menschen (zie bij Hemel der hemelen).
| |
[Hemel (In den derden - zijn]
Hemel (In den derden - zijn, overgelukkig zijn. Ontleend aan Paulus' visioen van 2 Kor. XII:2 (vgl. vs. 4, 5).
| |
[Hemel (De vierde -]
Hemel (De vierde -, zegt Mohammed, is van het mooiste zilver; hier woont de engel der tranen, wiens hoogte 500 dagreizen is, en die onophoudelijk tranen stort over de zonden der menschen.
| |
[Hemel (De vijfde -]
Hemel (De vijfde -, zegt Mohammed, is van het zuiverste goud; hier woont de engel der wraak, die het bestuur heeft over het element des vuurs. Hier ontmoette de profeet Aäron.
| |
[Hemel (De vijfde -]
Hemel (De vijfde -, volgens Ptolemeus zijn er vijf hemelen: 1e. de planetaire hemel; 2e. de hemel der vaste sterren; 3e. de kristallen, trillende hemel of het kristallijn; 4e. het primum mobile, dat beweging aan de lagere sferen mededeelt; 5e. het empyreum, de hoogste hemel of de woonplaats van God en de engelen.
| |
[Hemel (De zesde -]
Hemel (De zesde -, is gemaakt van Has'ala, een soort van karbonkel; hier woont de beschermengel van hemel en aarde, half sneeuw en half vuur, en hier zag Mohammed Mozes.
| |
[Hemel (De zevende -]
Hemel (De zevende -, zegt Mohammed, is van goddelijk licht gemaakt, en niet in eene menschelijke taal te beschrijven. Elk bewoner is dikker dan de geheele aarde, en ieder heeft 70.000 hoofden, elk hoofd heeft 70.000 monden, elke mond 70.000 tongen en iedere tong spreekt 70.000 talen, die altijd bezig zijn, den lof van den Allerhoogste te bezingen. Hier ontmoette hij Abraham.
| |
[Hemel (In den zevenden - zijn]
Hemel (In den zevenden - zijn, d.i. bovenmate gelukkig zijn; de Kabbalisten beweerden, dat er zeven hemelen zijn, de een nog gelukkiger en schooner dan de andere, waarvan de zevende de verblijfplaats van God en van de hoogste klasse der engelen was.
| |
[Hemel (Hij is uit den zevenden - gevallen]
Hemel (Hij is uit den zevenden - gevallen, in zijn hooggespannen verwachtingen teleurgesteld; spreekwoord ontleend aan de latere joodsche voorstelling, dat er vele hemelen waren, waarvan de 7e of laatste de heerlijkste en schoonste was.
| |
[Hemel (De negende -.]
Hemel (De negende -. Het woord hemel werd oudtijds gebruikt om den kring of de sfeer aan te duiden, waarin een hemellichaam zich bewoog; vandaar het aantal verschillende hemels. Volgens zeker stelsel was de eerste hemel die der maan, de tweede die van Venus, de derde die van Mereurius, de vierde die der zon, de vijfde die van Mars, de zesde die van Jupiter, de zevende die van Saturnus, de achtste die der vaste sterren en de negende die van het primum móbile = het eerst beweegbare (zie de rijfde hemel).
| |
[Hemel der hemelen.]
Hemel der hemelen. De Hebreën kenden drie hemelen: de lucht, het sterrengewelf, en de woonplaats van God. ‘De vogelen des hemels’, ‘de dauw des hemels’ en ‘de wolken des hemels’, wil dus zeggen der lucht. En als er staat (Gen. I:14) ‘er zal licht zijn in het firmament des hemels’, dan wordt het sterrengewelf daarmede bedoeld. ‘De hemel is mijn troon’ (Jes. LXVI:1 en Matth. V:34), is het verblijf van God en der engelen. ‘Hemel der hemelen’ is een hebr. superlatief, dat beteekent de hoogste hemel.
| |
| |
| |
[Hemel en aarde voor iets bewegen]
Hemel en aarde voor iets bewegen, alle krachten voor iets inspannen; naar Hebr. XII:26. Deze uitdrukking is slechts in klank gelijk aan die in den bijbeltekst, waarin gedoeld wordt op den geweldigen ommekeer, die er met de aarde en den hemel zou plaats hebben.
| |
[Hemel, sta ons by, dit is een mislyck teecken, (O -]
Hemel, sta ons by, dit is een mislyck teecken, (O -, Vondel, Gysbr. II, 2 (regel 518), uitroep van den Poortier, als Diedrick van Haerlem hem beveelt, zijn meester Willebrord te roepen; de poortier vreest overlast van krijgsvolk. Vondel schreef o Jezus, enz.
| |
[Hemelbestormers]
Hemelbestormers, (myth.), zonen van Uranus en Gaea, die in hun hoogmoed Jupiter wilden onttronen, maar door hem in den Tartarus geslingerd werden.
| |
[Hemelbruid]
Hemelbruid, (r.-kath.), poëtisch voor eene godgewijde maagd of kloosterzuster.
| |
[Hemelbruidje]
Hemelbruidje, naam voor een r.-katholiek meisje, dat tot de eerste Communie wordt toegelaten. Alleen voor den dag der aanneming geldt die benaming. Zij is dan, geheel in 't wit gekleed,
| |
[Hemelsche Rijk (Het -]
Hemelsche Rijk (Het -, China, omdat de Keizer zich zoon des hemels noemt.
| |
[Hemenois]
Hemenois, (fr. wap.), zie Goud-hermelijn.
| |
[Hémicycle]
Hémicycle, halfrond. Meer bijzonder het beroemde schilderij in dien vorm, van Paul de la Roche in de Ecole des Beaux-Arts te Parijs, een groep der kunst-geniën van alle landen en tijden voorstellend.
| |
[Hempie]
Hempie, (transv.), Hij 's hempie, hij heeft alles verloren bij het spelen.
| |
[Hendrik de Vogelaar]
Hendrik de Vogelaar, koning van Duitschland, (919-936) die zonder zijn voorkennis tot koning gekozen, door de gezanten, die hem zijne benoeming moesten melden, bij de vogelvangst werd aangetroffen.
| |
[Hengelen]
Hengelen, (toon.), woord voor woord den souffleur napraten omdat men zijn rol niet kent; lett. alles wat men zegt uit de diepte ophalen.
| |
[Hengstebron]
Hengstebron, zie Hippokrene.
| |
[Hengsten]
Hengsten, (stud., k.m.a.), trouw college loopen, hard, vlijtig studeeren.
| |
[Henoch-sagen]
Henoch-sagen of Henoch-legenden, de legenden, die eenerzijds in den joodschen Midrasch, andererzijds in de christelijke letterkunde zich aanknoopen aan de mededeeling in Gen. V:24: ‘Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God nam hem weg’.
| |
[Henpecked husband (A -]
Henpecked husband (A -, (eng.), lett. een echtgenoot die door de hen is gepikt, m.a.w. een man, wien de vrouw de baas is, een pantoffelheld; de hen wordt naar den natuurlijken gang van zaken door den haan gepikt, en niet omgekeerd.
| |
[Henri-quatre]
Henri-quatre, (fr.), kinvlok, knevel en sik naar de wijze, waarop die gedragen werden ten tijde van Hendrik IV, koning van Frankrijk.
| |
[Henriquintisten]
Henriquintisten, legitimistische partij in Frankrijk, die den Graaf van Chambord († 1883) onder den naam van Henri quint of Hendrik V als koning erkende.
| |
[Hens aan dek (Alle -]
Hens aan dek (Alle -, (zeet.), alle handen aan het werk. ‘Alle hens waren in hun beste plunje aan dek.’ Ook ‘alle hens was op het dek’; hens is verhollandsching van 't eng. hands.
| |
[Hensbeker]
Hensbeker of Henzebeker, groote beker, die boordevol geschonken, geledigd werd door hem, die als lid in een hanze, gild of vereeniging werd opgenomen; van Hanze, Hansa (z.a.).
| |
[Hep! hep!]
Hep! hep! kreet, welken de Christenen tijdens de Kruistochten tegen de Joden lieten hooren; ontleend aan de drie letters H.E.P. d.i. Hierosolyma Est Perdita, d.i. Jeruzalem is verloren, die op een vaandel door het land werden gedragen, om soldaten te werven. Toen de woede der Christenen zich later tegen de Joden keerde, ging het volk hen onder het schreeuwen van hep! hep! vervolgen en vermoorden.
| |
[Hephaestion]
Hephaestion, trouwe vriend, naar den vriend en veldheer van Alexander den Groote († 323 v.C.).
| |
| |
| |
[Hephaestus]
Hephaestus, (gr., myth.), Vulcanus, zoon van Zeus en Hera, god van het vuur.
| |
[Heptaméron]
Heptaméron of Nouvelles de la reine de Navarre (Margareta van Valois, zuster van Frans I, koning van Frankrijk), eene verzameling van oude, nogal pikante, geschiedenissen uit verschillende bronnen saamgelezen. Uit gr. hepta (zeven) en hèmera (dag).
| |
[Heptarchie]
Heptarchie, z.v.a. zevenvoudige heerschappij. Onder de Angel-Saksers werd Engeland in zeven deelen verdeeld, die ieder een afzonderlijken regent hadden, te weten Kent, Sussex, Wessex, Essex, East-Anglia, Mercia en North-Humberland. Uit gr. hepta (zeven) en archè (aanvoering, heerschappij).
| |
[Heptateuchos]
Heptateuchos, de zeven eerste boeken van het Oude Testament. Uit gr. hepta (zeven) en teuchos (urn, kuip).
| |
[Hera]
Hera, (gr. myth.), Juno, oudste dochter van Kronos en Rhea, opgevoed door Oceanus en Tethys, zuster en gemalin van Zeus, met wien zij 300 jaar heimelijk gehuwd was, voordat hij de heerschappij over de goden verwierf en haar openlijk voor zijne gemalin deed erkennen.
| |
[Heracliden]
Heracliden, (gr.), naar hun zeggen afstammelingen van Hercules, regeerende stamhoofden in den Peloponnesus, Corinthe, Lydië en Macedonië.
| |
[Heracliet]
Heracliet of Heraclitus, iemand die de wereld vooral van haar bedroevende zijde beschouwt; naar den oudgriekschen wijsgeer van Efeze van dien naam, 500 v.C.
| |
[Heraldica nunquam leguntur]
Heraldica nunquam leguntur, (lat.), wat tot de heraldiek behoort wordt nooit gelezen, nl. door den rechtsgeleerde, die zich met misstellingen in wapenteekeningen niet bemoeit.
| |
[Heraldiek]
Heraldiek, (wap.), letterl. de wetenschap van den heraut (herald); de regels, bij het samenstellen en beschrijven der wapens in acht te nemen. Naar heraut (z.a.) in engeren zin.
| |
[Heraldieke linkerzijde]
Heraldieke linkerzijde, (wap.), de rechterzijde van hem, die 't wapen beziet. Men moet zich nl. altijd voorstellen, dat de eigenaar van 't wapen het schild voor zijn borst houdt (en er overheen ziet, vandaar de aanziende helm), zoodat zijn linkerzijde aan denzelfden kant is, als de rechter van den beschouwer.
| |
[Heraldiekerechterzijde]
Heraldiekerechterzijde = links van den beschouwer.
| |
[Heraldieke stukken]
Heraldieke stukken, (wap.), die figuren, welke gevormd worden door twee lijnen, evenwijdig met de loodrechte, waterpasse of een der twee schuine deellijnen van 't schild, op 1/3 der breedte van elkander; dus de balk, de paal en het uit beiden saamgesteld kruis, het rechter en linker schuinkruis; of door eene lijn op 1/3 der breedte evenwijdig aan boven of benedenrand (het schildhoofd en den schildvoet).
| |
[Heralds-college]
Heralds-college of College of arms, met den Earl-Marshall aan het hoofd, is als koninklijke corporatie in 1483 door koning Richard III opgericht teneinde officieele inlichtingen te geven aangaande heraldiek en genealogie.
| |
[Heraut]
Heraut, oorspronkelijk een bode; later ook de man, die toezien moest, dat niemand aan een steekspel deelnam, die er niet toe gerechtigd was. Hiertoe was kennis der wapens noodig; zoo werden de herauten de dragers der dan ook naar hen genoemde heraldiek. Thans treden alleen nog bij vorstelijke huldigingen enz. personen op in herautenkleeding, d.i. in een tabberd met het wapen van den vorst op borst en rug.
| |
[Heraut van wapenen]
Heraut van wapenen, lat. praeco armorum. De persoon, die in de Middeleeuwen en later de bevoegdheid tot het voeren van een wapenschild moest uitwijzen; iemands adeldom aantoonen; zijne kwartieren constateereu of verifieeren; in geschillen van dien aard zijne meening uitspreken, enz.; later ook, iemands geslachtsboom verifieeren (waar maken). Nog: de personen, die bij het kronen van den Vorst de volbrachte kroning en inhuldiging
| |
| |
den volke bekend maken. Zoo zullen zij ook in 1898, na door een trompetter te zijn aangekondigd, te Amsterdam roepen: ‘Koningin Wilhelmina is ingehuldigd!’ In het algemeen de heraut, bij plechtigheden.
| |
[Herautstuk]
Herautstuk, (wap.), zie Gaffel.
| |
[Herba, (Anguis in -]
Herba, (Anguis in -, (lat.), een adder in het gras; ontleend aan Vergilius, Bucolica III, 98.
| |
[Herbarium vivum]
Herbarium vivum, een levend of natuurlijk kruidenboek, verzameling van gedroogde planten.
| |
[Herberg]
Herberg, (barg.), kerk.
| |
[Hercules]
Hercules, gr. Hèraclès, den Grieken het hoogste ideaal van heldenkracht; hij zuiverde de wereld van wangedrochten en allerlei ontuig. In Italië kende Cicero (De Nat. Deor. III, 16) zes Herculessen, aan wie men goddelijke eer bewees. Volgens het meest aanneemlijk gevoelen was hij de zonnegod. Volgens Herodotus in Tyrus, de hoofdstad van Phoenicië, het eerst vereerd, had hij er zijn tempel, onder den naam Melikarthos (op munten), d.i. god der stad, als zoon van Demarnon, halven broeder van Kronos. In Griekenland, werwaarts Kadmus zijn dienst overbracht, als een halfgod (heros) vereerd. Het hoofd van Hercules wordt voorgesteld als bedekt met een leeuwenhuid, waarvan de klauwen onder de kin bij elkaar komen; om aan te toonen, dat wanneer wij onze ongelukken zijn te bovengekomen, ze ons ten steun worden.
| |
[Hercules]
Hercules, grieksche held. Het orakel voorspelde hem de onsterfelijkheid, als hij Eurystheus, koning van Mycene, voor den tijd van twaalf jaar wilde dienen; bijgevolg verbond hij zich aan dezen koning, die hem twaalf daden van groote moeilijkheid en gevaar oplegde. Deze waren:
1o. | het dooden van den Nemeïschen leeuw, |
2o. | het dooden van de Hydra van Lerna (z.a.), |
3o. | het vangen van het Arcadische hert, |
4o. | het dooden van den Erymantischen ever, |
5o. | het reinigen der stallen van den koning Augias, |
6o. | het ombrengen der vogels van het meer Stymphalis, welke menscheneters waren, |
7o. | het vangen van den stier van het eiland Creta, |
8o. | het vangen der paarden van den Thracischen Diomédes, |
9o. | het bemachtigen van den gordel van Hippolyte (z.a.), koningin der Amazonen, |
10o. | het gevangen nemen der ossen van het monster Geryon, |
11o. | het wegvoeren van de appelen uit den tuin der Hesperiden, |
12o. | het opbrengen van den driekoppigen hond Cerberus (z.a.) uit de onderwereld. |
| |
[Hercules (De Bijbelsche -]
Hercules (De Bijbelsche -, Simson, de held van Richt. XIV-XVI, wiens lichaamskracht aan het fabelachtige grensde.
| |
[Hercules (De Attische -]
Hercules (De Attische -, Theseus, die evenals Hercules zijn groote kracht toonde, door roovers te verslaan en wonderbare heldendaden te volvoeren.
| |
[Hercules (De Egyptische -]
Hercules (De Egyptische -, Sesostris (1500 v.C.).
| |
[Hercules (De Farneesche -]
Hercules (De Farneesche -, een beroemd kunstwerk, nagebootst door Glykon, naar het origineel van Lysippos. Het stelt den held voor, uitgeput door den zwaren arbeid, leunend op zijn knots; zijne linkerhand rust op zijn rug en grijpt een van de appelen der Hesperiden. Een afbeeldsel van dit vermaarde standbeeld staat in de tuinen der Tuilerieën te Parijs; maar dat van Glykon bevindt zich in het paleis Farnese te Rome.
| |
[Hercules Secundus]
Hercules Secundus, titel, dien de Romeinsche keizer Commodus (161, 180-192) aan zichzelf gaf. Hij zou in het amphitheater 100 leeuwen met één slag gedood en 1000 zwaardvechters verslagen hebben.
| |
[Hercules der muziek (De -]
Hercules der muziek (De -, Christophe Gluck (1714-1787).
| |
| |
| |
[Hercules op den tweesprong]
Hercules op den tweesprong, een besluitelooze, naar Hercules, die als jongeling in de woestijn twee wegen voor zich zag, waarvan de eene tot wellust, de andere tot deugd leidde, en lang weifelde, welken weg hij zou inslaan.
| |
[Hercules (De haven van -]
Hercules (De haven van -, de haven van Monaco (Sardinisch vorstendom); aldus door de oude Romeinen geheeten, omdat er weleer een tempel stond, aan dezen halfgod gewijd. Lat. Portus Herculis Monoeci.
| |
[Hercules (Het paard van -]
Hercules (Het paard van -, Arion genaamd, hem gegeven door Adrastos, koning in Argos. Het had de zeldzame gave van te kunnen spreken, en zijne pooten waren evenals de voeten van een mensch.
| |
[Herculesarbeid]
Herculesarbeid, zwaar en langdurig werk, aldus naar den Griekschen held Hercules, die twaalf daden volbracht, waaraan groote moeilijkheid en gevaar verbonden was.
| |
[Herculesknots]
Herculesknots, een stok van buitengewonen omvang en geducht voorkomen.
| |
[Hercules-pilaren]
Hercules-pilaren, zie Hercules-zuilen.
| |
[Hercules-zuilen]
Hercules-zuilen, kolommen, zeeengte tusschen Mauritanië (Fez en Marokko) in Afrika en Spanje in Europa, thans de straat van Gibraltar. Die zuilen zijn in Afrika de Abylaberg, thans de Apenberg, Almina bij Ceuta, in Europa Kalpe, thans Gibraltar. Gezegde voorgebergten in Afrika en Europa vormden zuilen, tusschen welke men doorvoer. Ze werden voor de grenzen der wereld gehouden, door Hercules aldaar geplaatst. De Apenberg is eene door Spaansche en Hollandsche zeevaarders aan die uiterste hoogte van den Atlasketen gegeven benaming.
De Z.v.H. waren door Karel Vals devies aangenomen: nl. als twee kolommen met een lint er omheen gestrengeld, waarop PLVS OVLTRE, d.i. ‘verder!’ Deze kolommen werden ook naast het Spaansche wapen geplaatst, en op piasters vindt men ze ook. Vandaar de naam pilaarpiaster en pilaardollar.
| |
[Herculeus]
Herculeus of Herculeanus nodus, (lat.), de knoop van Hercules, Seneca, ad Lucil. 87, § 38 (lib. 13, epist, .2): Bonum animum habe; unus tibi nodus sed Herculeanus restat, d.i. houd goeden moed; éen knoop, en wèl een Herculische, blijft u over. Volgens Plinius (38, 6, 17) vulnera nodo Herculis praeligare, wonden verbinden met een Herculischen knoop (die een buitengewoon goed verband voor wonden was).
| |
[Herculo]
Herculo, zie H.O.
| |
[Hercynisch woud]
Hercynisch woud, Hercynia silva, hercynius saltus, hercynium jugum. Oorspronkelijk het gansche woudgebergte - 60 dagreizen lang en 9 breed - van Midden-Duitschland benoorden den Donau, van den Rijn tot Hongarije (de Karpathen); bij Tacitus de Taunus en het Westerwald. - Gr. Arkynia of Orkynia. Uit Celtisch partikel er, ar en cyn = hoogte.
| |
[Herders (De - van Bethlehem]
Herders (De - van Bethlehem, volgens de legende Misaël, Achèl, Cyriacus en Stephanus; volgens andere opgave Johel, Shehel, Schimel en Fosel; volgens eene andere overlevering was er nog een vijfde Matthias.
| |
[Herdersstaf]
Herdersstaf, de staf eens herders, ook fig. bisschopsstaf of kromstaf, omdat hij aan 't einde gebogen is; naar de Bijbelsche voorstelling van den godsdienstleeraar als de herder eener kudde, waarmee Jezus zichzelf vergelijkt.
| |
[Here I lay and thus I bore my point]
Here I lay and thus I bore my point, (eng.), hier lag ik en zoo voerde ik mijn zwaard. Shakespeare, koning Hendrik IV, woorden van Falstaff, II, 4; Falstaff heeft reizigers beroofd; zonder herkend te worden nemen Prins Henry en Poins den buit, en Falstaff en de zijnen gaan op den loop. Later verzint F. een verhaal van den dapperen wederstand, dien hij bood, en gebruikt daarbij bovenstaande woorden.
| |
[Hereditas sine sacris]
Hereditas sine sacris, (lat.), groot voordeel zonder veel moeiten of kosten. Letterl. erfenis zonder godsdienstplechtigheden. Oud-Rom. uitdrukking. De aan iedere gens (geslacht)
| |
| |
bijzonder eigene godsdienstplechtigheden (sacra gentilitia) waren soms zeer lastig en kostbaar, en gingen tegelijk met de erfenis over. Zie Coëmtio (Supplem.).
| |
[Heres legitimus]
Heres legitimus, (lat.), wettige erfgenaam. Is 't eene vrouw, dan legitima.
| |
[Herisonné]
Herisonné, (wap.), in elkaar gedoken (kat).
| |
[Herkruist]
Herkruist, (wap.), heet het kruis, wanneer zijn armen dwarsarmen dragen.
| |
[Hermaeon]
Hermaeon, vond, vondst, gevonden goed of zaak; als geschenk van Hermes (eig. ondersteuner), den Griekschen Mercurius. Gr. hermaion.
| |
[Hermandad]
Hermandad, stedenverbond in Arragonië, in de 13e eeuw gesticht om de aanmatigingen van den adel tegen te gaan; letterl. broederschap, van sp. hermano (broeder); inrichting als de Haune, straffen als door het Veemgericht; later werd met den naam van H. Hermandad ook de Inquisitie aangeduid en hare dienaren als dienaren van de H. Hermandad, welke naam later op de dienaren der politie overging.
| |
[Hermaphroditus]
Hermaphroditus, (myth.), zoon van Hermes en Aphrodite, werd, op de bede eener op hem verliefde nymf tot een dubbel-lichaam met haar verbonden, half man, half vrouw. Vandaar heeten natuurverschijnselen met dubbel geslacht (vooral in het plantenrijk voorkomend, zooals bijv. hennep) hermaphrodieten.
| |
[Hermelijnkruis]
Hermelijnkruis, (wap.), vier kruiswijs geplaatste hermelijnstaartjes (zie Pelswerk).
| |
[Hermen]
Hermen, vierkante steenen zuilen, oorspronkelijk grenspalen, in oud-Griekenland, gekroond met een kop; vermoedelijk van Hermes (Mercurius). Bij de Romeinen heetten zulke standbeelden Termini (zie Terminus). Het zijn de eerste beginselen der beeldhouwkunst. Zie Hermes-zuilen. Er kwamen echter ook Hermen voor met Aphrodite- of Venushoofden, en dit is wellicht de oorsprong of het gevolg der sage van Hermaphroditus (z.a.).
| |
[Hermeneutiek]
Hermeneutiek, (theol.), tak der theologische wetenschap, die de regels leert, welke men volgen moet bij de verklaring der H. Schrift. Van gr. hermèneuein = uiteenzetten, uitleggen.
| |
[Hermer]
Hermer, (wap.), barbeel.
| |
[Hermes]
Hermes, de Grieksche Mercurius; de god van den handel, van de reizigers en de dieven.
| |
[Hermes Trismegistus]
Hermes Trismegistus (gr.), de driemaal grootste Hermes (of Mercurius), de ideale Thoth der Egyptenaren als god der maan, beschermer van kunsten en wetenschappen, en zelf als schrijver vereerd van 42 heilige Egyptische schriften, onder den naam van Hermetische schriften bekend, en waarvan Clemens Alexandrinus den inhoud opgeeft; ze omvatten de geheele Egyptische wetenschap, de leefregels en de zedenleer, de mythologische dogmatiek en geschiedenis, de liturgie, de burgerlijke en godsdienstige wetgeving, uitgegaan van het Egypt. priesterdom, dat, als middelaar tusschen de goden en het volk, zich als de verpersoonlijking beschouwde van Hermes Trismegistus, beurtelings eene godheid en een historisch persoon, bemiddelaar tusschen goden en menschen, evenals bij de Grieken Hermes was.
| |
[Hermesianisme]
Hermesianisme, wijsgeerig-dogmatisch stelsel van Georg Hermes, r.-k. hoogl. in 1807 te Munster, in '20 te Bonn, † '31. In Pruisen vonden zijne leerstellingen grooten bijval, en in '25 werd hij door Graaf Ferdinand von Spiegel, aartsbisschop van Keulen, tot domheer der Metropolitaan-kerk aldaar benoemd. Zijn stelsel vond bij zijn leven, maar vooral nà zijn dood heftige bestrijding en werd in 1835 bij pauselijke breve veroordeeld.
| |
[Hermeszuilen]
Hermeszuilen, fr. Hermès of colonnes hermétiques; vierkant, naar onderen smal toeloopend, waarop een kop of borstbeeld stond. Zie Hermen.
| |
[Hermetiek]
Hermetiek, goudmakerskunst. Van gr. Hermès, der Romeinen Mercurius, als god van de winst, het voordeel.
| |
| |
| |
[Hermetieken]
Hermetieken, dwepers, die aan Hermes Trismegistus (z.a.) en zijne schriften (zie Hermetische schriften) groot gezag toekenden. Vanhier, dat men sprak van hermetische geneeskunde (die van Paracelsus, zie Bombast), herm. vrijmetselarij en herm. sluiting (z.a.).
| |
[Hermetische boeken]
Hermetische boeken, Egyptische boeken, geschreven onder dictaat van Thoth (den Egypt. Hermes), den schrijver der goden. Jamblichus berekent hun aantal op 20.000, maar Manetho laat het tot 36.525 stuks stijgen. Zie Hermes Trismegistus. Deze boeken vermelden, dat de wereld uit een vloeistof werd gemaakt, dat de ziel de vereeniging is van licht en leven, dat niets kan vergaan, dat de ziel verhuist, en dat lijden het gevolg is van beweging.
| |
[Hermetische keten]
Hermetische keten, reeks van wijze mannen, op wie naar de Egyptische overlevering de wijsheid van Hermes Trismegistus (z.a.) zich had overgeplant. Door die keten leidde men van dezen Hermes alle wijsheid af. Zij zijn de vaders der
| |
[Hermetische kunst]
Hermetische kunst, d.i. de kunst of wetenschap om goud te maken; zie Hermes.
| |
[Hermetische philosophie]
Hermetische philosophie, een systeem dat slechts drie chemische bestanddeelen erkent, te weten: zout, zwavel en kwikzilver, waaruit het elk natuurverschijnsel verklaart.
| |
[Hermetische sluiting]
Hermetische sluiting, luchtdichte sluiting naar Hermes (z.a.), oorspronkelijk het mengsel, waarmee de Alchemisten hunne flesschen en vaten luchtdicht sloten en dat zij het zegel van Hermes noemden.
| |
[Herminetes]
Herminetes, (wap.), hermelijn, doch aan weerszijden van ieder vlokje een rood haar.
| |
[Herminois]
Herminois, (wap.), zie Goud-hermelijn.
| |
[Hermioné]
Hermioné, vrouw van Leontès, koning van Sicilië. Van ontrouw verdacht, wordt zij in de gevangenis geworpen, valt in zwijm en wordt voor dood verklaard. Zij wordt verborgen gehouden totdat haar kind Perdita den huwbaren leeftijd bereikt heeft, als Leontès zijn fout ontdekt en zich weder met haar verzoent.
| |
[Hermopolis]
Hermopolis, zie Thoth.
| |
[Hernhutters]
Hernhutters, nakomelingen der Moravische broeders, die in 1722 van den Graaf van Zinzendorf vergunning bekwamen om zich op zijn riddergoed Berthelsdorf neer te zetten. Naar hunne volkplanting, die zij Hernhut = des Heeren weide noemden, Hernhutters, of ook wegens hunne herkomst de (Evangelische) broedergemeente geheeten.
| |
[Héro en Leander]
Héro en Leander, Héro was eene priesteres van Venus die verliefd werd op Leander, die elken nacht den Hellespont overzwom om haar te bezoeken. Op zekeren nacht verdronk hij bij zulk een tocht, en Héro wierp zich van droefheid in zee en verdronk.
| |
[Hero-worship]
Hero-worship, (eng.), heldenvereering, titel van een werk van Thomas Carlyle (geb. 4 Dec. 1795, † 5 Febr. 1881), waarin de schr., ter veredeling van den mensch opwekt, om het heldhaftige te bewonderen, ook daar, waar het zich in eenvoudigen vorm vertoont. Hero = held, dat is de man, die vrienden en vijanden durft hebben en durft optreden zonder menschenvrees.
| |
[Herodianen]
Herodianen, Matth. XXII:16 genoemd, Mark. VIII:15 bedoeld, vormden denkelijk eene godsdienstige sekte, die een mengelmoes van Joodsche en Heidensche begrippen van eerdienst, door Herodes den Groote ingevoerd, er op na hielden.
| |
[Heroën]
Heroën, de koningen, vorsten en krijgshelden, die in de gedichten van Homerus voorkomen, alsmede alle strijders der oudheid, die zich door kracht, moed, verstand en ervaring onderscheidden. Meerv. van heros (zie bij Hercules.
| |
[Heroïdes]
Heroïdes of (helden- en) heldinnenbrieven, gedichten in den vorm van brieven, waarin merkwaardige (mannen en) vrouwen hun lotgevallen en gevoelens meedeelen; oorspr. van Ovidius. Van lat. heroïs = halfgodin, heldin.
| |
| |
| |
[Heroïsche middelen]
Heroïsche middelen, waagmiddelen; met gevaar verbonden of zeer krachtig werkende artsenijen; platweg paardemiddelen; van heroïsch = heldhaftig, moedig.
| |
[Herostratus]
Herostratus, een eerzuchtig dweper, die zijn naam door het in brand steken in 356 v.C. van den beroemden tempel van Diana te Efeze zocht te vereeuwigen en daarin slaagde; vandaar worden zijne misdadige navolgers Herostráten genoemd.
| |
[Herr, die Not ist gross; die ich rief, die Geister, werd' ich nur nicht los]
Herr, die Not ist gross; die ich rief, die Geister, werd' ich nur nicht los, Heer, de nood is hoog gestegen; de geesten, die ik opriep, kan ik niet van mij weren. Wanhoopskreet van iemand, die zonder voldoende kennis en macht eene zaak begint, maar de gevolgen voelt en den voortgang niet kan stuiten; bij Goethe in der Zauberlehrling zegt dat de man, die de tooverkunsten zijns meesters in praktijk brengt, maar den onwilligen dienaar, dien hij aan 't werk zette, niet naar zijne hand kan stellen.
| |
[Herry]
Herry, (barg.), herberg.
| |
[Hers]
Hers, (toon.), verlichting boven en achter de schermen of coulissen.
| |
[Herschild]
Herschild, (wap.), wapen, geslachtswapen.
| |
[Herse, herse sarrasine]
Herse, herse sarrasine, (fr.), (wap.), zie Valdeur.
| |
[Hert]
Hert, een attribuut van St. Hubertus, wien op de jacht een hert verscheen met een kruis tusschen de horens. In de christelijke kunst ook het symbool van afgezonderd heilig leven; ook naar Ps. XLII:2 het beeld van verlangen naar God en al wat heilig is.
| |
[Hert (Het dorstige -]
Hert (Het dorstige -, uithangteeken van herbergen. Spottend ontleend aan de woorden van Ps. XLII:2a.
| |
[Hertenschedel]
Hertenschedel, (wap.), de horens met het been waaraan ze vastzitten.
| |
[Hertjesdag]
Hertjesdag, zie Hartjesdag.
| |
[Hertog]
Hertog, oudtijds een titel, die aan sommige graven verleend werd; in de Germaansche landen meer bepaald een graaf, die tevens het leger (het heir) aanvoerde. In de Noordelijke provinciën van ons vaderland was slechts één hertog, die van Gelre; thans is Hertog zoowel een titel van regeerende vorsten, als van den hoogen adel.
| |
[Herwissel]
Herwissel, (hand.), wissel, dien de houder van een geprotesteerden wissel zijnerzijds voor het hem verschuldigde trekt op den trekker of op een der endossanten van dien geprotesteerden wissel.
| |
[Herz, mein Herz, warum so traurig?]
Herz, mein Herz, warum so traurig? (hgd.), hart, mijn hart, waarom zoo treurig? Aanvang van een lied, in 1811 gedicht door Johann Rudolf Wijss (1781-1830).
| |
[Hesionè]
Hesionè, dochter van Laomedon, koning van Troje, blootgesteld aan een zeemonster, maar ontzet door Hercules.
| |
[Hesped]
Hesped, (hebr.), treurdienst, lijkrede.
| |
[Hesperiden-tuin]
Hesperiden-tuin, tuin, waarin gouden appelen, door een uiterst-waakzamen draak bewaakt. Deze werd gedood door Hercules, die eenige dezer appelen bracht aan Eurystheus (zie Hercules). Hesperides = westerschen, westelijken, - van hespera = avond, het westen - dochters van den nacht, drie of vier in aantal, bewoonsters van dien tuin.
| |
[Hesperidum insulae]
Hesperidum insulae, de westelijke eilanden, eilanden aan de kust van Afrika buiten de straat van Gibraltar, eene dagreis verder dan het Hesperium promontorium thans Kaap Verde, de grens der zeereis van den Carthaagschen zeevaarder Hanno.
| |
[Hesperus Vesper]
Hesperus Vesper, zoon van Astraeus of Cephalus en Eos, of van Atlas; werd toen hij op den berg Atlas astronomische waarnemingen deed, van de aarde weggenomen en als avondster aan den hemel geplaatst. Hij was de vader van Hesperis, Atlas' gade, en dus de grootvader der Hesperiden.
| |
[Hessian]
Hessian, (am.), iemand, die zijne beginselen voor geld verkoopt; oorspronkelijk de soldaten uit Hessen, die tijdens den Amerikaanschen vrijheidsoorlog dienst deden.
| |
| |
| |
[Hesychasten]
Hesychasten, (gr.), d.i. rustenden; mystieke monnikspartij in de Grieksche Kerk der 14e eeuw, op den berg Athos. Gr. hèsuchia = rust.
| |
[Het doel heiligt de middelen]
Het doel heiligt de middelen, ontleend aan een passage in het boek Medulla theologiae moralis van den Jezuieten-pater Busenbaum: Cum finis est licitus etiam media sunt licita. Daarnaar legt Pascal in zijn Provinciales aan een Jezuiet de woorden in den mond: Nous corrigeons le vice du moyen par la pureté de la fin.
| |
[Het doode punt]
Het doode punt, de Tweede Kamer in 1886, verdeeld in twee gelijke elkaar weerstrevende kampen.
| |
[Het hemd is nader dan de rok]
Het hemd is nader dan de rok, men zorgt 't eerst voor zichzelf; ontleend aan het blijspel Trinummus van Plautus. Daar luidt het Tunica propior pallio.
| |
[Het is al boter tot den boôm]
Het is al boter tot den boôm, voorlaatste regel uit Vondel's Leeuwendalers, nl. de karn is geheel met boter gevuld, fig. het is alles goed en schoon.
| |
[Het ligt mij als lood op het hart]
Het ligt mij als lood op het hart, ontleend aan Vondel's Maeghden 1, 2, waar de Aartsbisschop zegt: ‘Die zwarigheid heeft mij, als lood, op 't hart geleghen.
| |
[Het loopt met Amsterdam, gelijck ghy hoort, ten ende]
Het loopt met Amsterdam, gelijck ghy hoort, ten ende, Vondel, Gysbr. IV, 1, reg. 1, woorden van Gozewijn van Aemstel tot Klaeris van Velzen, waar de toomelooze benden der vijanden elk ongemoeid kunnen naderen.
| |
[Het moet!]
Het moet! woord van Thorbecke als lid van de Tweede Kamer bij de verdediging van het wetsontwerp tot den aanleg van de nieuwe waterwegen van Amsterdam en Rotterdam naar zee.
| |
[Het puntje van een gauwe pen
Is 't felste wapen dat ik ken.]
Het puntje van een gauwe pen
Is 't felste wapen dat ik ken. Cats, Spiegel van den Ouden en Nieuwen Tijd, Afd. Leersame sinspreuken.
| |
[Het wintert fel, wanneer een wolf den ander eet]
Het wintert fel, wanneer een wolf den ander eet, Vondel, Gysbr., I reg. 228 lees: het wintert fel, wanneer 't een ondier 't ander eet, gewoonlijk gebruikt in den zin: het moet al heel erg loopen, eer partijgenooten twisten. - Bij Vondel is 't anders: Willebord verklaart aan Gysbregt, hoe het komt, dat het leger optrok, en verhaalt, hoe Diedrick en Egmond oneenig werden; bovenstaande woorden haalt hij vooraf aan in den zin: het werd een benauwde tijd (voor het leger) daar de hoofden het oneens werden.
| |
[Het zijn de slechtste vruchten niet,
Waaraan de wespen knagen;]
Het zijn de slechtste vruchten niet,
Waaraan de wespen knagen; verkort van:
Als laster pijlen op u schiet,
Dan moet gij naar geen reden vragen:
De slechtste vruchten zijn het niet,
Waaraan de wespen knagen.
vertaald uit het gedicht Trost van Bürger, waarin:
Wenn dich die Lästerzunge sticht,
So lass dir dies zum Troste sagen:
Die schlechtsten Früchte sind es nicht,
De 2e regel wordt ook geciteerd als:
| |
[Hetaere]
Hetaere, (gr.), letterlijk vriendin, naam in oud-Griekenland voor publieke vrouwen, sommigen van hooge ontwikkeling en van invloed op de staatkunde, gelijk de maitressen van vele Fransche koningen.
| |
[Hetaerie]
Hetaerie, (gr.), verbond, geheim genootschap in het laatst der 18e eeuw gesticht door den Thessaliër Rhingas, dat heeft bijgedragen tot de voorbereiding van den Griekschen vrijheidsoorlog (1821-'28).
| |
[Hethiërs, Hittiten]
Hethiërs, Hittiten of Khiti, volk der oudheid, dat vóor de Phenicische beschaving een machtig keizerrijk in Klein-Azië stichtte.
| |
[Hetwelk doende]
Hetwelk doende, slotzin van verzoekschriften; naar 't lat. quod faciendo bene facies (door 't welk te doen, gij wèl zult doen), afgekort omdat men 't beleefder vindt, tegenover meerderen, even iets aan te duiden, dan alles ten volle te uiten.
| |
| |
| |
[Heulen]
Heulen, (z. holl.), kussen, bepaaldelijk op een brug (heul), wanneer men met een gezelschap uit speelrijden is. Volgens de Batavische Arcadia zou de oorsprong liggen in het ongeval, dat een edelman met zijn meisje overkwam toen zij de brug misten en in de vaart reden en aldaar verdronken, terwijl de voerman ‘heul! heul!’ (hulp!) riep.
| |
[Heurèka]
Heurèka, (gr.), Ik heb het gevonden! uitroep van Archimedes, toen hij in het bad tot de ontdekking kwam van de naar hem genoemde wet, dat nl. een lichaam in een vloeistof gedompeld, zóóveel aan gewicht verliest, als de hoeveelheid vloeistof weegt, die het wegstoot.
| |
[Heuristische methode]
Heuristische methode, de leerwijze waarbij men zijne vragen zoo inricht dat men den leerling de antwoorden doet vinden; zie Socratische leerwijs.
| |
[Heurte]
Heurte, (fr., wap.), blauw schijfje; eng. hurt.
| |
[Heuvel (Van een - geknauwt]
Heuvel (Van een - geknauwt, (barg.), van een dollen hond gebeten.
| |
[Heuvelen valt op ons, en bergen, bedekt ons!]
Heuvelen valt op ons, en bergen, bedekt ons! Luk. XXIII:30; smartkreet der vertwijfeling, door Jezus in den mond gelegd aan de vrouwen, die hem, den Kruisdrager, weenend volgden van Gabbatha naar Golgotha.
| |
[Hewel]
Hewel, (hebr.), ijdelheid; - hawwalim! ijdelheid der ijdelheden! uitroep, aan Pred. I:2 ontleend in den zin van: louter dwaasheid! Hebr. habal habalîm.
| |
[Hexaemeron]
Hexaemeron, (gr.), zesdaagsch werk, de schepping der wereld door God, gelijk die in Gen. I. en II. verhaald wordt. Titel van een werk daarover van den kerkvader St. Basilius (4e eeuw).
| |
[Hexapla]
Hexapla, (gr.), lett. het zesvoudige, titel van een door den kerkvader Origenes († 254 n.C.) geleverde kritische bewerking van het Oude Testament, in zes naast elkander geplaatste kolommen. In de eerste staat Hebr. tekst met Hebr. letters; in de tweede Hebr. tekst met Gr. letters; in de vier overigen vier verschillende bekende Grieksche vertalingen. Het werk is verloren. Er bestaan nog enkele fragmenten van.
| |
[Hiaat]
Hiaat, opening of gaping = ontbrekende stukken in geschriften, vooral handschriften. Ook gebrek of sprong in redeneering of bewijsvoering. In de spraakleer het samenstooten van twee klinkletters, de eene aan het einde van lettergreep of woord, de andere aan het begin van een volgende sylbe of woord. Van lat. hiare = gapen, wijd openstaan.
| |
[Hiatus maxime deflendus]
Hiatus maxime deflendus, (lat.), een hoogst betreurenswaardig hiaat, vooral gebruikt aangaande oude, klassieke werken, die defect zijn, waarbij dus het hiaat (de uit- of weglating) bestaat in het verloren gegane gedeelte.
| |
[Hiawatha]
Hiawatha, zoon van Mudjekeewis (westenwind) en Wenonah; zijne moeder stierf toen hij nog zeer jong was, en Hiawatha werd grootgebracht bij zijne grootmoeder Nokomis, dochter van de Maan; hij stelt den vooruitgang van beschaving onder de Indianen van Noord-Amerika voor.
| |
[Hibbert-Lectures]
Hibbert-Lectures, (eng.), lezingen gehouden voor rekening van John Hibbert te Londen, die daarvoor een groot fonds naliet, verbonden aan de Hoogeschool te Oxford, ter verspreiding van 't Christendom in zijn eenvoudigsten en begrijpelijksten vorm; langs den weg van vergelijkende Godsdienstgeschiedenis, wilde men allereerst aantoonen, wat het Christendom boven andere godsdiensten vóór heeft; langs den weg der Philosophie den grond doen kennen, waarop het steunt; en eindelijk langs den weg der Kerkgeschiedenis het eigenlijk Christelijke van de later toegevoegde ideeën leeren onderscheiden.
| |
[Hibernia]
Hibernia, oud-rom. naam voor Ierland. Ook Ivernia, Juvernia, door Aristoteles Ierne geheeten, naar den volksstam der Ivernen, die ten tijde van Ptolemaeus (2e eeuw. n.C.) in Zuidwestelijk Ierland woonden. Plinius zegt, dat de Iersche moeders hunnen kinderen met zwaarden in plaats van met lepels het voedsel toedienden.
| |
| |
| |
[Hibridisch woord]
Hibridisch woord, lat.: vox hibrida, mengelwoord; woord uit twee talen saamgesteld; van hibrida of hybrida, wezen, dat van twee verschillende soorten afstamt, bastaard, bijv. de muilezel.
| |
[Hic]
Hic, vindt men in oude boeken vaak als aanteekening bijgeschreven. Het is een verkorting van hic sistendum hic animadvertendum = lees hier even met aandacht, let hier even op; een aanduiding, dat hier nu een gewichtige passage staat. Larousse, in zijn werkje Petite flore Latine, haalt een Fransch spreekwoord aan: C'est la le hic in den zin van Hier is het gewichtige punt der kwestie.
| |
[Hic et nunc]
Hic et nunc, (lat.), hier en nu, d.i. onmiddellijk, zonder uitstel; bijv. bij het stellen van een categorischen eisch.
| |
[Hic et ubique]
Hic et ubique, (lat.), hier en overal. Hic et ubique terrarum is het devies van de Universiteit te Parijs.
| |
[Hic haeret aqua]
Hic haeret aqua, (lat.), lett. hier staat het water stil, fig. hier komt de zwarigheid. Uit Cicero, De offic, III, 33, 117 (sed aqua haeret, ut aiunt) ook in Ad Quintum fratrem, II, 8, in hac causa mihi aqua haeret; ontleend aan de oude waterwerken, die natuurlijk stil bleven staan, als het water niet geregeld doorliep. Zie Aqua haeret.
| |
[Hic jacet]
Hic jacet, (lat.), grafsteen, naar de eerste twee woorden, waarmede elk grafschrift begint, nl. hic jacet = hier ligt, enz.
| |
[Hic liber est in quo sua quaerit dogmata quisque. Invenit et pariter dogmata quisque sua]
Hic liber est in quo sua quaerit dogmata quisque. Invenit et pariter dogmata quisque sua, (lat.), Dit (nl. de Bijbel) is het boek, waarin elk zijne stellingen zoekt; en waarin eveneens elk zijne meeningen terugvindt. Gezegde van S. Werenfels, 1696-1740 professor te Bazel. Variant van Ieder ketter heeft zijn letter.
| |
[Hic niger est, hunc tu, Romane, caveto!]
Hic niger est, hunc tu, Romane, caveto! (lat.), dat is een zwarte, wees voor hem op uw hoede, o burger van Rome! Hor. Sat. 4, 85. Niger = goddeloos, boosaardig. Ook bij de Grieken melanes = goddeloozen.
| |
[Hic Pes Imperii.
Huc Usque Jus Stauriae.]
Hic Pes Imperii.
Huc Usque Jus Stauriae.
Het eerste dezer twee oude opschriften der voormalige Heezepoort te Nijmegen Hier is de voet des Rijks, duidt aan, dat Nijmegen van ouds de uiterste grenspaal van 't Duitsche Rijk is geweest. Zekere vlakte buiten die poort draagt nog den naam van de Roomsche voet. - Het tweede: Tot hiertoe strekt zich het Staur- of Stuyrrecht uit, ziet denkelijk op zekere tol of schatting, die de Frankische koningen of Duitsche keizers tot Nijmegen toe plachten in te vorderen. Zekere schatting op de wijnen in Duitschland wordt nog Romes-Stuyr, en eene bede tot voortzetting van den oorlog tegen de Turken werd Turken-Stuyr geheeten. Steuer (hgd.) = schatting, belasting, hoofdgeld.
| |
[Hic Rhodus, hic salta]
Hic Rhodus, hic salta, (lat.) hier is Rhodus, hier moet gij springen; spreuk onder het wapen der gelijknamige hoofdstad van dit eiland, waarschijnlijk afkomstig van een der St. Jansridders. De spreuk wordt vermeld in de Adagia van Erasmus, Chil. III, Cent. III, no. 28, en is ontleend aan de 14e fabel van Aesopus, waarin een snoever voorkomt, die verzekerde te Rhodus een sprong of dans te hebben uitgevoerd, welken niemand had kunnen nadoen. Een der aanwezigen zou hem bij zijn woord gevat en geantwoord hebben: verbeeld u, dat Rhodus hier is; doe dan nu ook eens dien sprong. Mitsdien gebezigd, om een snoever den mond te snoeren, in dezen zin: ‘Vertoon hier uw kunst, zoo men u gelooven zal.’
| |
[Hic Verbum Caro factum est]
Hic Verbum Caro factum est, (lat.), Hier is het Woord Vleesch geworden, Joh. I:14; opschrift boven het altaar in de kapel der Aankondiging (Maria-boodschap, Luk. I:26, 31) in de onderaardsche kerk bij het Franciskanerklooster te Nazareth.
| |
[Hickory]
Hickory, (am.), of Old Hickory, bijnaam, dien de soldaten in 1813 aan hun generaal, later president Andrew Jackson gaven; naar hickory (Carya alba, C. glabra, C. amara) de Amerikaansche walnoot, hard van dop en taai van hout; de taaiheid van dat hout
| |
| |
bracht men over op den generaal, die tegen alles bestand was.
| |
[Hicksites]
Hicksites, naam der Kwakers in Philadelphia, die zich in 1840 van hunne geloofsgenooten hebben afgezonderd.
| |
[Hidalgo]
Hidalgo, (sp.), titel van den lageren adel, en wel Hidalgos uit kracht van geboorte (Hidalgos de naturalezza), en Hidalgos krachtens privilegie (Hidalgos de privilegio) die hun adeldom aan verdiensten jegens hun koning of aan hun geld danken; van port. Fidalgo d.i. filho d'algo = zoon van vermogen, dus: rijkelui's-kind.
| |
[Hier ist die Stelle, wo ich sterblich bin]
Hier ist die Stelle, wo ich sterblich bin, hier is de plaats, waar ik sterfelijk ben, Schiller, Don Carlos, I, 6, zegt de Koning tot de Koningin: hij is een rijk en machtig vorst, maar alles, wat hij bezit heeft vóór hem een ander gehad, zal nà hem een ander hebben, dat behoort den Vorst; doch den mensch behoort deze beminde gemalin en die alleen vreest hij te verliezen; zijn hart, dat is de tref bare plaats.
| |
[Hier sind die starken Wurzeln deiner Kraft]
Hier sind die starken Wurzeln deiner Kraft, hier zijn de sterke wortels uwer kracht, Schiller, Wilh. Tell, II, 1, vermaning van Attinghausen aan Rudenz, dat hij in Zwitserland, in zijn eigen land, sterk en machtig is, maar machteloos in Oostenrijk, waar hij, om hofgunst te winnen, wil heengaan en denkt aanzienlijker te zijn.
| |
[Hier steh ich, ein entlaubter Stamm]
Hier steh ich, ein entlaubter Stamm, hier sta ik, een ontbladerde stam, Schiller, Wallenstein's Tod, III, 13; zegt Wallenstein, als hij, door Octavio verraden, van zijn machtigsten steun, dien van het leger, is beroofd. Maar hij voegt er aan toe, dat de scheppende macht in het merg toch nog voortleeft.
| |
[Hier stehe ich! ich kann nicht anders, Gott helfe mir! Amen.]
Hier stehe ich! ich kann nicht anders, Gott helfe mir! Amen. Woord van Luther den 18en April 1521 op den rijksdag te Worms gesproken, als antwoord op de vraag of hij tot het oude geloof wilde terugkeeren.
| |
[Hier stond de spreker stil]
Hier stond de spreker stil, spottenderwijs van of tot iemand gezegd, die niet verder voort kan, hetzij met redeneeren, toasten, hetzij met aftroeven in 't kaartspel. Het citaat is ontleend aan Tollens' Tafereel der overwintering op Nova-Zembla:
‘Hier houdt de spreker stil; hij snikt;
hij kan niet meer.’
| |
[Hiërarchie]
Hiërarchie, priesterheerschappij; ook de rangorde waarin de priesters op elkaar volgen; van gr. hiëros = heilig en archè = heerschappij; verder toegepast op alle goed geordende besturen.
| |
[Hiëratisch schrift]
Hiëratisch schrift, lett. priesterlijk schrift, het meest gewone, meer uit letters dan uit afbeeldingen bestaande schrift der Egyptische priesters.
| |
[Hiërodoelen]
Hiërodoelen of tempelslaven, (gr.), personen, die aan den tempeldienst verbonden waren; in het bijzonder in Syrië, Phenicië en Klein-Azië vrouwen, die zich voor een geschenk aan de godheid, ter beschikking van de bezoekers stelden.
| |
[Hiëroglyphen]
Hiëroglyphen, (gr.), lett. heilige inscriptiën, het oud-Egyptisch beeldschrift, door de priesters meest in steen gegraveerd, maar ook op papyrus-rollen voorkomend. Het waren afbeeldingen van menschen, dieren, huisraad, enz. Uit hiëros en gluphein (uithollen, uitsnijden).
| |
[Hiëromonachus]
Hiëromonachus, monnik des heiligdoms. Zij staan in de Grieksche Kerk onder den archimandriet (z.a.). Uit gr. hiëron (heiligdom) en monachus (monnik).
| |
[Hiëronymieten]
Hiëronymieten, (r.-k.), ook Hiëronymianen, Hermieten of Kluizenaars genaamd, 1o. de gemeenschappelijke naam van vier verschillende geestelijke orden in Spanje en Italië, die alle den kerkleeraar Hiëronymus als patroon en voorbeeld vereeren, gesticht omstreeks 1370; 2o. eene congregatie van geestelijken, die ook Jesuaten (z.a.) genoemd werden.
| |
[Hiëronymus d'or]
Hiëronymus d'or, Westfaalsche gouden munt van Jerôme Bonaparte (ao 1807-13 koning van Westfalen) à 5 Thaler of f 9.- Ned.
| |
[Hiërophant]
Hiërophant, opperpriester der godsdienstige plechtigheden in Eleusis; van daar (wegens het geheimzinnige dier
| |
| |
plechtigheden) iemand, die zich in zijne betrekking zeer geheimzinnig en voornaam voordoet. Uit gr. hiëros (heilig) en phainein (aan 't licht brengen). Plutarchus noemt den Pontifex Mamimus der Romeinen aldus. Zie Mystagoog.
| |
[High Church]
High Church, lett. de Hooge Kerk, de richting in de Anglicaansche of Episcopale Kerk, de Staatskerk in Engeland, die liturgische gebruiken en artistieken eeredienst hoog houdt; daaruit ontstond de benaming high churchman naast low churchman, nl. aanhanger der vrije Kerk, die tegen dat vormelijke is en onaf hankelijk van de Regeering haar eigen geestelijken aanstelt.
| |
[High Commissioner]
High Commissioner, hooge commissie-houder, vertegenwoordiger der Koningin van Engeland of Gouverneur der Britsche Kaapkolonie in Z.-Afrika.
| |
[High-life]
High-life, (eng.), zie Haute volée.
| |
[Highlander]
Highlander, Hooglander, Bergschot; bewoner van de Highlands, d.i. de Hoogvlakten in Schotland.
| |
[Highwaymen]
Highwaymen, (eng.), roovers te paard, die weleer vooral in den omtrek van Londen de wegen onveilig maakten; van eng. highway, heerweg, openbare weg, en men (mv. van man) = menschen.
| |
[Hij heeft geslapen als Jonas]
Hij heeft geslapen als Jonas, wordt gezegd van iemand, die lang en vast heeft geslapen, vgl. Jon. I:5.
| |
[Hij heeft vele vonden gezocht;]
Hij heeft vele vonden gezocht; Pred. VII:29.
| |
[Hij is met krijgsmanseere in 't harrenas gestorven]
Hij is met krijgsmanseere in 't harrenas gestorven, Vondel, Gysbrecht V, 1; vs. 1542, waar eigenlijk staat Hy is met vollen roem in 't harrenas gestorven; woorden van Gysbreght bij den dood van Arend van Aemstel.
| |
[Hij is niet van gisteren]
Hij is niet van gisteren, hij is ervaren en slim, naar Job VIII:9.
| |
[Hij kwispelstaart en loopt in 't rond
En springt op mijnen schoot.]
Hij kwispelstaart en loopt in 't rond
En springt op mijnen schoot. Van Alphen; schertsend aangehaald als iemand zich voor een kleinigheid bijzonder dankbaar betoont; het kinderversje, waaraan dit ontleend is, begint nl. met de woorden Hoe dankbaar is mijn kleine hond voor beentjes en voor brood.
| |
[Hij vraagt naar God noch goed mensch]
Hij vraagt naar God noch goed mensch, hij bekommert zich om niets of niemand; naar Luk. XVIII:1-5.
| |
[Hij weet van algebra zoo min als hemelteekenen]
Hij weet van algebra zoo min als hemelteekenen, Langendijk, de Wiskunstenaars, 10e tooneel, naar een uitval van Urinaal tegen Anselmus; Urinaal en Raasbollius zitten geleerde gesprekken te houden en zouden Anselmus graag zien heen gaan; om hem te ergeren zegt Urinaal: ‘Jij weet’ enz.
| |
[Hij zit bij de goden]
Hij zit bij de goden, hij is bezig met geld tellen; naar Exod. XXXII:4.
| |
[Hijlikmaker]
Hijlikmaker, zie Heiligmaker.
| |
[Hijschen]
Hijschen, (k.m.a.), blozen, rood worden.
| |
[Hildebrand (Een -]
Hildebrand (Een -, bij velen synoniem met een hartstochtelijk, listig en sluw persoon, die alles weet door te drijven; naar Hildebrand, familienaam van Paus Gregorius VII (1073-1085), bekend door zijn verzet tegen de aanspraken der Duitsche keizers op het kerkelijk gezag., en vooral verfoeid door de vroegere hervormers.
| |
[Hildebrandismus]
Hildebrandismus, het stelsel van verzet tegen het ingrijpen van de wereldlijke macht in kerkelijke zaken, gelijk Gregorius VII dit opvatte; zie Hildebrand.
| |
[Hildur]
Hildur, (n. myth.), godin van den oorlog.
| |
[Hilf, Samfel!]
Hilf, Samfel! help, Samiel, ook dikwijls in den vorm Samuel, hilf! Citaat uit de Freischütz, muziek van Karl Maria von Weber, woorden van Fr. Kind (1768-1843) in 1821 het eerst te Berlijn opgevoerd; dat roept nl. de booze Kasper telkens als hij de hulp van den boozen geest noodig heeft.
| |
[Hillel's geduld]
Hillel's geduld, onuitputtelijk geduld. Naar Hillel, bijgenaamd den Babyloniër, den beroemden Joodschen geleerde, voorzitter van het Sanhedrin
| |
| |
te Jeruzalem, van wien in den Talmud treffende berichten worden gegeven omtrent zijn onverstoorbaar bescheiden geduld. Hij leefde van ongeveer 80 v.C. tot 10 na C.
| |
[Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt]
Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt, hemelhoog juichend, (en toch) doodsbedroefd, voorlaatste regel uit het lied van Clärchen in Goethe's Egmont, dat den zielstoestand eener (romantisch) verliefde maagd teekent.
| |
[Hînayana]
Hînayana, kleine wagen, partij onder de Buddhisten, die het oude orthodoxe Buddhisme tracht te handhaven. In tegenstelling met de Mâhayâna (de groote wagen), die de polytheïstische verandering, de ontaarding van het Buddhisme in een veelgodendom, verdedigt. De groote wagen wint het, in den tegenstand der beide partijen onderling, van den kleinen.
| |
[Hinc fructus carpat Apollo]
Hinc fructus carpat Apollo, (lat.), laat Apollo hieruit vruchten plukken of lezen, leus van een dispuutgezelschap onder de studenten van het voormalig Athenaeum te Deventer, welk gezelschap in 1849 nog bestond.
| |
[Hinc illae lacrimae]
Hinc illae lacrimae, (lat.), vandaar die tranen, Terentius, Andria I, 1, 99 (126) aangehaald bij Cicero, Oratio pro Caelio, 25, 61, Horatius, Epistolae I, 19, 41; daar wringt de schoen, dat is de oorzaak van het kwaad.
| |
[Hinc occidit, inde resurgit]
Hinc occidit, inde resurgit, (lat.), van hier (wat dit wapen betreft) gaat het (geslacht) ten onder, van daar (wat dat wapen betreft) gaat-het weder op. In oude stamtafels leest men dit soms, ingeval van wapenverandering of wapenvermeerdering; hinc occidit onder het te vervangen, inde resurgit onder het nieuw aan te nemen wapen. Naar een zinnebeeld, aan het onder- en opgaan der zon ontleend.
| |
[Hinderwet]
Hinderwet, spotbenaming der wet van 1875, regelend het toezicht bij het oprichten van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder veroorzaken kunnen, bijv. muskus-fabrieken, bewaarplaatsen van dynamiet, enz. enz.
| |
[Hinken op twee gedachten]
Hinken op twee gedachten, niet weten, wat te kiezen; uit I Kon. XVIII:21.
| |
[Hippodromus]
Hippodromus, renbaan voor paarden en wagens, leeft voort in ons hippodrome; van hippos (paard) en dromos (loop).
| |
[Hippogryph]
Hippogryph of Hippogrif, (myth.), gevleugeld paard, gesproten uit een griffioen en een merrie-veulen; van gr. hippos, paard en gryphos, griffioen, een symbool van liefde.
| |
[Hippokras]
Hippokras, zoete kruidenwijn, op kaneel en andere specerijen en suiker getrokken en gefiltreerde wijn, inzonderheid voor bruiloften bestemd; naar den Griekschen geneesheer Hippokrates († 377 v.C.) genoemd. Ook wel Hipokras, zelfs Ypokras (z.a.) geschreven.
| |
[Hippokratici]
Hippokratici, artsen, die den beroemden gr. arts Hippokrates tot voorbeeld nemen, inzonderheid de ervaring als den grondslag van hun weten erkennen.
| |
[Hippokratisch gelaat]
Hippokratisch gelaat, zie Facies Hippocratica.
| |
[Hippokratische school]
Hippokratische school, geneeskundige school, zoo genaamd naar Hippokrates, den stichter; zie Dogmatische school.
| |
[Hippokrene]
Hippokrene, (gr.), Fons Caballinus, bron, op den Helicon, ontstaan door den hoefslag van Pegasus, het gevleugeld dichterpaard. Het water er van bracht dengene, die er van dronk, in dichterlijke geestvervoering; van hippos = paard en krènè = kunstig d.i. de door kunst ontstane bron, in tegenstelling van pègè, natuurlijke bron.
| |
[Hippoly̆te]
Hippoly̆te, koningin der Amazonen en dochter van Mars. Beroemd was de gordel, dien zij van haar vader ten geschenke had gekregen, en het was een der twaalf werken van Hercules (z.a.) dien gordel tē bemachtigen.
| |
[Hippolytos]
Hippolytos, zoon van Theseus, koning van Attica, die door wilde paarden meegesleept, omkwam, maar door Esculapios in het leven werd teruggeroepen. Zie Paarden van H.
| |
| |
| |
[Hirka i sjerif]
Hirka i sjerif, de heilige rok der Mohammedanen. Mohammed gaf dit kleed van zwart kamelot door hemzelf gedragen, in 630 ten geschenke aan den dichter Kiab ibn Zohair voor een door dezen vervaardigd loflied op God en den Profeet. Sedert 700 blijft de rok in bewaring van den Hirka i sjerif Sjeikhi of den Sjeik van den H. rok, steeds den oudsten zoon uit de nakomelingschap van den dichter.
| |
[Hirondelles]
Hirondelles of Malles hirondelles, bijzonder lichte reiskoffers uit houtkrullen en zeildoek vervaardigd. Hirondelle (fr.) = zwaluw, een bijzonder licht diertje, tevens trekvogeltje.
| |
[Hirout]
Hirout, (wap.), zie Heraut.
| |
[Hisce igitur feliciter peractis]
Hisce igitur feliciter peractis, (lat.), dit alzoo voorspoedig volbracht zijnde; begin van de formule, waarmede vroeger de promovendus na het verdedigen van zijn proefschrift bij eene publieke promotie den Rector Magnificus, den Academischen Senaat, enz. zijn dank placht te betuigen.
| |
[Hispania Tarraconensis]
Hispania Tarraconensis, zie H.C.
| |
[Histoire-bataille]
Histoire-bataille, (fr.), oorlogengeschiedenis, eene soort van geschiedenis-behandeling, waarbij alleen melding wordt gemaakt van oorlogen, veldslagen en vredesverdragen, maar waarbij de beschavingsgeschiedenis geheel buiten beschouwing blijft.
| |
[Historia morbi]
Historia morbi, (lat.), de geschiedenis eener ziekte, het ziekteverloop. Ook in scherts: het verloop eener ongunstige, onaangename zaak.
| |
[Historiae moralisatae]
Historiae moralisatae, zie Gesta Romanorum.
| |
[Ho]
Ho, (chin.), rivier, vloed. Als uitgang in Chin. plaatsnamen.
| |
[Hoâng]
Hoâng, oude titel der Chineesche koningen, lett. oppermachtig heer.
| |
[Hobbe-]
Hobbe- of schepkaas, Leidsche en Friesche, Goudsche en Geldersche, magere kaas; eng. meagre cheese.
| |
[Hobbema (De Engelsche -]
Hobbema (De Engelsche -, John Chrome Sr. van Norwich, wiens laatste woorden waren: ‘o Hobbema Hobbema, hoezeer bemin ik u!’ Doelend op Meindert Hobbema den Nederlandschen landschapschilder († omstr. 1670), die een tweede Ruysdael genoemd is.
| |
[Hobbema (De Schotsche -]
Hobbema (De Schotsche -, P. Nasmyth, Schotsch landschapschilder, geboren in 1831.
| |
[Hobbisme, Hobbesianisme]
Hobbisme, Hobbesianisme, politisch absolutisme volgens 't wijsgeerig stelsel van den Engelschman Thomas Hobbes (1588-1679), den schrijver van het vinnig spotschrift The Leviathan (z.a.).
| |
[Hobby-horse]
Hobby-horse, stokpaardje, fig. gelief koosd onderwerp van gesprek, dat iemand te pas of te onpas overal aanroert.
| |
[Hobo]
Hobo, (muz.), ook obo, muziekinstrument; zie Hautbois.
| |
[Hoca]
Hoca, berucht hazardspel, in het midden der 17e eeuw druk in Frankrijk gespeeld.
| |
[Hoc age]
Hoc age, (lat.), lett. doe dit! d.i. ter zake! geef acht! opgepast! Horatius, Satirae II, 3, 152; Epistolae I, 18, 88, e, e. Met deze woorden versloeg de bevelhebber der lijfwacht Cassius Chaerea in 41 n.C. keizer Caligula (Suetonius, Caligula 51). In het meervoud, als men tot meer dan één persoon spreekt, hoc agite (Terentius, Eunuchus, 130; Juvenalis, 7, 20).
| |
[Hoc anno (h.a.)]
Hoc anno (h.a.), (lat.), in dit jaar; hoc mense (h.m.), in deze maand; hoc tempore (h.t.), op dit tijdstip of oogenblik; hoc loco (h.l.), te dezer plaatse. Evenzoo hujus anni (h.a.), van dit jaar; hujus mensis (h.m.) of alleen hujus (huj.), van deze maand, dezer; hujus loci (h.l.), van deze plaats. Allen gewone lat. uitdrukkingen, waarvan hier en daar ook wel voorbeelden, bij de oude schrijvers zullen voorkomen, zij het niet als vaststaande termen zooals tegenwoordig.
| |
[Hoc erat in votis]
Hoc erat in votis, (lat.), dat behoorde tot mijne wenschen, Horatius, Sat. VI, 1.
| |
| |
| |
[Hoc est (h.e.)]
Hoc est (h.e.), (lat.), dat is, dat beduidt, dat wil zeggen, bij Ciceroe. a.
| |
[Hoc genus omne]
Hoc genus omne, (lat.), Horatius, Satirae I, 2, 2 dat geheele soort, alle menschen van dat slag, al dat volk (met verachting).
| |
[Hoc habet]
Hoc habet, (lat.), Vergilius, Aeneïs 12, 296. Dien (houw enz.) heeft hij beet! die is raak. Ook alleen Habet, vgl. Terentius, Andria I, 1, 56 (83) waar het van verliefdheid (Cupido's pijl) gebruikt wordt. Ook uitroep van 't publiek bij de verwonding van een gladiator door een ander.
| |
[Hoc signo vinces]
Hoc signo vinces, (lat.), andere vorm voor In hoc signo vinces (z.a.). In dit teeken zult gij verwinnen.
| |
[Hoc volo, sic jubeo, sit pro ratione voluntas]
Hoc volo, sic jubeo, sit pro ratione voluntas, (lat.), Juvenalis, Satirae, 6, 23. Dit is mijn wil, zoo luidt mijn bevel, mijn wil gelde voor reden (dat het mijn wil is, zij voldoende grond om de zaak te volbrengen), eene spreuk, die vooral druk besproken werd, toen Wilhelm II, keizer van Duitschland in een stamboek schreef sic volo sic iubeo. Voor sit bezigt men ook wel stat d.i. staat.
| |
[Hocke]
Hocke, (wap.), wapenrok.
| |
[Hockey]
Hockey, (sport.), Engelsch balspel, dat op 't ijs gespeeld wordt, thans door de jeugd hier te lande ook op den grond, met de regels voor het voetbalspel. De bal wordt echter niet met den voet, maar met een, aan het einde afgeplatten stok weggeslagen.
| |
[Hocus-pocus-pas!]
Hocus-pocus-pas! Formule van een goochelaar, om de aandacht te wekken, als hij toeren gaat verrichten. De oorsprong is twijfelachtig. Meestal wordt beweerd, dat het in den Hervormingstijd, bij den strijd over het H. Avondmaal, ontstond uit hoc est corpus (meus) = dat is mijn lichaam, de toewijdingsformule ook bij de mis, en dat het vandaar het tooverwoord werd bij goocheltoeren. Volgens anderen is de term verbasterd uit jocus poci (het spel van den zak, van de goocheltasch) pars (est paratus) is gereed. Volgens anderen beduidt pas z.v.a. passe (passez!) d.i. ‘ga over!’ nl. onzichtbaar van den éénen beker in den anderen, en moet voor tooverspreuk dienen. Misschien herinneren de eerste twee woorden aan den Italiaan (Samson) Okos Bokos, die in 1634 te Amsterdam verblijf hield als uitvinder van een ‘constich stuck vertonende de Deluvie en Suntvloet mitte appendentie van dien ten tijde Noachs geschiet’.
| |
[Hodie mihi, cras tibi (sc. accidit)]
Hodie mihi, cras tibi (sc. accidit), (lat.), Heden (overkomt het) mij, morgen u; vandaag is het mijn beurt, morgen de uwe.
| |
[Hoe is het mogelijck dat ghy 't hebt konnen zien?]
Hoe is het mogelijck dat ghy 't hebt konnen zien? Vondel, Gysbreght, V vs. 1395, vraag van Gysbreght aan den Bode, als deze binnenkomt met de verzuchting, dat hij den bisschop en de abdis heeft zien sterven.
| |
[Hoe kan een beest zoo dankbaar zijn]
Hoe kan een beest zoo dankbaar zijn, Van Alphen, schertsend gebruikt, als iemand zeer dankbaar is of tegen den wil van den gastheer voor een aangeboden schotel bedankt. Vgl. Hij kwispelstaart, enz.
| |
[Hoed]
Hoed, (wap.), 1o. de gewone bedekking der wapens van hooge geestelijken; altijd in de gedaante van den kardinaalshoed, doch naar den rang verschillend in kleur en aantal kwasten, de kardinaal vijftien, de aartsbisschop tien, de bisschop zes aan iedere zijde; 2o. in 't wapen zelf de 16e-eeuwsche hoed met spitsen bol, de rand dikwijls opgeslagen en anders gekleurd.
| |
[Hoed]
Hoed, het zinnebeeld der vrijheid. Bij de Romeinen liepen de slaven blootshoofds. De slaaf, die vrijgelaten werd, werd pileo donatus, een met den hoed begiftigde.
| |
[Hoed]
Hoed, vroegere Ned. inhoudsmaat, voor steenkolen = 11,7268 Ned. mud, voor kalk = 9,712 mud.
| |
[Hoeder (Ben ik mijns broeders -?]
Hoeder (Ben ik mijns broeders -? Volgens Gen. IV:9 vraag van Kaïn, na zijn broedermoord, tot zijne verontschuldiging; of liever als ontwijkend antwoord bedoeld. Dikwerf gebezigd als Zendingsleus, ter opwekking van belangstelling der Christenen in de Heidenwereld.
| |
| |
| |
[Hoedjesschelling]
Hoedjesschelling, een schelling alleen in Middelburg geslagen, vertoonende aan de eene zijde een liggenden leeuw met een speer, waarop de vrijheidshoed, aan de andere zijde het Zeeuwsche wapen.
| |
[Hoefslag]
Hoefslag, een gedeelte van een rivierdijk, dat door de eigenaars van bepaald daarvoor aangewezen hoeven, de gehoefslaagden of gedijkslaagden geheeten, onderhouden werd. Een in dergelijke deelen ingedeelde dijk heette verhoefslaagd, verscrood of verstoeld.
| |
[Hoefslag]
Hoefslag, het pad, dat langs de binnenzijde der wanden van de manége loopt.
| |
[Hoeft (Het -]
Hoeft (Het -, (barg.), het brood.
| |
[Hoekig]
Hoekig, (wap.), getande figuren, wanneer de tanden meer dan drie in getal zijn.
| |
[Hekoen bezar]
Hekoen bezar, majoor bij de Alfoeren in de Minahassa op Celebes.
| |
[Hoekom]
Hoekom (transv.), waarom; bijv. hoekom was hull' toen stil? Hoekom = hoe komt het?.
| |
[Hoekschen en Kabeljauwschen]
Hoekschen en Kabeljauwschen, zie Hamati.
| |
[Hoeloe]
Hoeloe, (mal.), hoofd in de hoftaal.
| |
[Hoeloebalang]
Hoeloebalang, hoofd met wereldlijk gezag, onder de Atjehers. Deze noemden den Generaal Karel van der Heijden ‘onzen besten hoeloebalang’.
| |
[Hoeloebalangschap]
Hoeloebalangschap, staat in Atjeh als staatkundige indeeling naast de Moekims (z.a.) als kerkelijke. Atjèh oelèêbalang, mal. hoeloebalang is een echt wereldlijke titel, z v.a. aanvoerder in den krijg.
| |
[Hoema]
Hoema, (mal.), verlaten, niet meer bebouwd rijstveld.
| |
[Heenderkop]
Heenderkop, (transv.), aangeschoten, dronken.
| |
[Hoera]
Hoera, juichkreet, afkomstig van de Kozakken, en wel van 't woord ‘hurrah’, dat afgeleid wordt van urah, de gebiedende wijs van 't Turksche werkwoord urmak = dooden. ‘Hoera’ beteekent dus ‘sla dood!’ Deze oorlogskreet der Kozakken werd in 1813 door de Nederlanders als een juichtoon = hoezee! overgenomen.
| |
[Hoeri]
Hoeri, zie Houri.
| |
[Hoesie]
Hoesie, (barg.), gendarme.
| |
[Hoeta]
Hoeta, woonverblijf, waarin soms een Mohammedaansch bedehuisje wordt opgericht, op Sumatra.
| |
[Hoetan]
Hoetan of Oetan, (mal.), bosch, wildernis; vandaar orang oetan of hoetan (boschmensch).
| |
[Hoetcleet, hoefteleet]
Hoetcleet, hoefteleet, (wap.), hoofdkleed, nl. de helmkleeden.
| |
[Hoeter]
Hoeter, (barg.), mes.
| |
[Hof]
Hof (d.i. de tuin).
De - van Jozef van Arimathea bevat het Heilige Graf. |
De - van Engeland, Worcestershire en Kent. |
De - van Europa, Italië. |
De - van Frankrijk, Amboise, Touraine. |
De - van Italië, Sicilië. |
De - van Spanje, Andalusië. |
De - van het Westen, Illinois en Kansas. |
De - der Wereld, het gebied der Missisippi. |
| |
[Hofbeer]
Hofbeer, vet varken, dat de Utrechtenaars volgens oud gebruik jaarlijks aan de Hollanders zonden, en dat verdeeld werd als geschenk voor den Stadhouder, den President van den Hove en andere hooge dignitarissen. De oorsprong van die verplichting ligt in het duister, maar dagteekent van vóór 1450; het zenden van den beer werd op voordracht van Hugo de Groot kwijtgescholden, maar de Heeren kregen schadevergoeding voor 't gemis hunner portie, en het laatst nog prins Willem V voor zijn aandeel 275 gulden.
| |
[Hoffaart (Ter - gaan]
Hoffaart (Ter - gaan, appelleeren van een hof of hooge bank, bijv. van de Nijmeegsche aan de hooge schepenbank te Aken. Hoffaart = vaart (tocht) naar een hof.
| |
[Hoffähig]
Hoffähig (hgd.), hofwaardig, geschikt voor een Hof, om aan een vorstlijk Hof te vertoeven. Koningin Victoria maakte door haar bezoek indertijd aan Parijs, keizer Napoleon III en vooral keizerin Eugénie voor Europa hoffähig.
| |
| |
| |
[Hoffmann's droppels]
Hoffmann's droppels, mengsel van gelijke deelen alcohol en zwavelaether, naar den Duitschen arts Friedrich Hoffmann († 1742 te Halle).
| |
[Hofje (Hij is niet op het - geweest, waar onze Heer verraden werd]
Hofje (Hij is niet op het - geweest, waar onze Heer verraden werd, hij behoort niet tot de slimsten; ook: hij heeft niet van de dertig zilveren penningen gehad. Hofje = Hof van Gethsemané. Vgl. Joh. XVIII:1, 2 en Matth. XXVI:36.
| |
[Hofjesstad (De -]
Hofjesstad (De -, bijnaam van Haarlem, waar men niet minder dan vijfentwintig hofjes vindt, nagenoeg uitsluitend bestemd voor oude vrouwen. Zelfs aan Teyler v. Hulst, dankt men, benevens zijn welbekend museum, een hofje, dat thans als het grootste, mooiste en rijkste der stad, naar hem genoemd, bij voorkeur het Hofje heet.
| |
[Hoflelie]
Hoflelie, (wap.), natuurlijke lelie.
| |
[Hofpleister]
Hofpleister, gelaatsversiering der dames in de 17e en 18e eeuw, bestaande uit knipsels in den vorm van sterren, maantjes, cirkels, kasten, kruisen, koetsen met paarden, schepen en kasteelen. Zie Mouches.
| |
[Hogarth (De Schotsche -]
Hogarth (De Schotsche -, David Allan (1744-1796). William Hogarth was een onovertroffen karikatuurteekenaar († 1764, begr. te Chiswick).
| |
[Hogel]
Hogel, knop, bol, blad of bloem in steen, hout of metaal bij de middeleeuwsche bouwkunst toegepast om de afdekkingslijsten van gevels, overhuivingen, frontaten zoowel binnen als buiten de gebouwen te versieren.
| |
[Ho-ka]
Ho-ka faculteit van rechtsgeleerdheid, welke met Ko-ka, fact van werktuigkunde, en I-ka, fact van geneeskunde, voorloopig de (tweede) Japansche universiteit zal vormen, welke 1 April 1897 in de Rijks-hoofdstad Kioto geopend wordt. Later komen er nog drie faculteiten bij, nl. Hi-ka (natuurwetenschappen), No-ka (land- en boschbouw) en Bun-ka (letteren).
| |
[Hokah]
Hokah, (mal.), tabakspijp, waarbij de rook eerst door het water gaat.
| |
[Hoko Heika]
Hoko Heika, d.i. Zijne of Hare Majesteit. Titel van den keizer van Japan als hij abdiqueert, en die alleen door den Keizer en de Keizerin gevoerd wordt; zie Kotei.
| |
[Hol van den leeuw (Zich in 't - wagen]
Hol van den leeuw (Zich in 't - wagen, fabel van de vos in het hol van den leeuw; en antwoord van keizer Rudolf I, op de vraag, of hij niet naar Rome zou gaan, om de zalving van den Paus te ontvangen: ‘Vestigia terrent’. Evenals de vos in de fabel, wilde hij niet, gelijk zijne voorgangers zich in het hol van den leeuw wagen.
| |
[Holda]
Holda, (germ.), de vriendelijke, milde, gunstige godin; na de invoering van het Christendom een booze geest, die het woedende heer (de wilde jacht) aanvoert; op den middag baadt zij in den waterplas, op den bodem waarvan zij woont; als zij haar bed schudt, sneeuwt het; de vlijtige spinsters helpt zij, bij de luie bederft zij het spinsel.
| |
[Holgekapt]
Holgekapt, (wap.), gekapt volgens een boogvormige lijn.
| |
[Holiday]
Holiday, (eng.), vacantiedag, vooral in 't meerv. holidays; van holy day, heilige dag.
| |
[Holiday (Bank -]
Holiday (Bank -, (eng.), dag, waarop de Bank van Engeland gesloten is en waarop dus door geheel Engeland de kantoren, die met deze Bank in betrekking staan, gesloten zijn. Ned. beursvacantiedag.
| |
[Holidays]
Holidays, (eng.), bij de zeelui, de plekken, die bij het teren van 't schip, vrij bleven of werden uitgespaard.
| |
[Holland op zijn smalst]
Holland op zijn smalst, de smalle strook duingrond tusschen het voormalige Wijkermeer en de Noordzee, thans doorgegraven voor het Noordzeekanaal (1 Nov. 1872).
| |
[Holland op zijn smalst]
Holland op zijn smalst, spotnaam voor dames, die na de mode der crinolines in een ander uiterste vielen, en dun en spichtig gekleed waren.
| |
[Holland op zijn smalst]
Holland op zijn smalst, spreekwoordelijk geworden sedert de heer Victor de Stuers onder dien titel zijn bekend Gids-artikel schreef (1873), waarin de verwaarloozing der Oud-Hollandsche kunst duchtig werd doorgehaald.
| |
| |
| |
[Holländer]
Holländer, (duitsch), machine tot het vermalen der lompen bij de papierfabricatie.
| |
[Hollander (De vliegende -]
Hollander (De vliegende -, spookschip, dat zich ten zuiden der Kaap van Goede Hoop zou ophouden, en steeds met volle zeilen tegen den storm instevent. De bemanning zou als straf eeuwig moeten ronddolen. Eene ontmoeting met dit schip beteekent voor andere schepen schipbreuk. De kapitein heet bij sommigen Reginald van Falkenburg, bij anderen Bernard Fokke; bij Levin Schücking heet hij Van der Decken.
| |
[Holländerei]
Holländerei, (hgd.), boerderij, koemelkerij. Benaming, in Pruisen opgekomen, toen de groote keurvorst Frederik Willem († 1688), die door zijn huwelijk met Louise Henriette, prinses van Oranje, nauw aan Nederland verbonden, van hier landbouwers naar Berlijn ontbood, tot inrichting van boerderijen in zijn land.
| |
[Hollandgänger]
Hollandgänger, Duitsche arbeiders, die in Holland tijdelijk werk zoeken (o.a. in den oogsttijd) en houtvlotters; de laatsten vooral staan in kwaden reuk.
| |
[Hollandsche damper]
Hollandsche damper, een der mooiste 17e-eeuwsche-uithangborden, vertoonend een man, die rookt uit een pijp met klein kopje en dikken steel(zooals nog vele in den grond worden gevonden). Hij prijkt als vignet op den band van het boek over de ‘Uithangteekens’.
| |
[Hollandsche kerkhof (Het -]
Hollandsche kerkhof (Het -, zie Pinas.
| |
[Hollandsch kooltje.]
Hollandsch kooltje. Vóór de uitvinding der lucifers zou geen rooker, die prijs stelde op eene smakelijke pijp tabak, iets anders gebruikt hebben om zijne pijp te ontsteken dan een goed aangeglommen turf kooltje, en dus geen zwavelstokken of gloeiende poken. Het Hollandsche kooltje was onmisbaar voor de Goudsche pijp, en een matroos maakte in de vorige eeuw zijn fortuin te Batavia door aan Hollanders Hollandsche kooltjes te verkoopen.
| |
[Hollandsche Tacitus (De -]
Hollandsche Tacitus (De -, Ridder Pieter Corneliszn Hooft, de Muiderdrost († 1647), die den Romeinschen geschiedschrijver Tacitus vijftig malen las, om hem in Nederlandsch gewaad te steken en zich diens stijl en schrijftrant eigen te maken. Als zoodanig, schrijver van ‘Nederlandsche Historiën’ en over het Huis Medicis.
| |
[Holmes-licht]
Holmes-licht, (zeet.), zichzelfontstekend licht aan een reddingsboei, naar den uitvinder Nathaniel Holmes, die in 1875 zijne uitvinding bekend maakte.
| |
[Holmunt]
Holmunt, zie Brakteaten.
| |
[Holofernes]
Holofernes, een Assyrisch veldheer, door Judith gedood, uit wraak over zijne wreedheid en hardvochtigheid; vandaar bijnaam voor een dwingeland of hardvochtig mensch.
| |
[Holographisch testament]
Holographisch testament, - in het Burgerlijk Wetboek olographische uiterste wil genoemd - is een uiterste wil, welke geheel met de hand des erflaters geschreven en geteekend is; hij moet door den erflater in bewaring gegeven worden aan een notaris, die eene akte van bewaargeving opmaakt. Lat. holographum, van gr. holographein = geheel (holos) uitschrijven (graphein).
| |
[Holy Island]
Holy Island, (am.), het heilige eiland, benaming voor Ierland, naar het groot getal zijner zonen, die door de R.-Kath. Kerk op de lijst der Heiligen zijn gesteld.
| |
[Holy maid of Kent (The -]
Holy maid of Kent (The -, (eng.), Elizabeth Barton, die voorgaf de gave der profetie te bezitten en tegen de scheiding van Hendrik VIII en Catharina, zoowel als tegen de reformatie getuigde. Zij werd in 1534 opgehangen. Zij heet ook Holy Nun of Kent.
| |
[Holyrood]
Holyrood, oud koninklijk paleis te Edinburgh, eig. holy-rood = de heilige roede, d.i. het hout des kruises, naar den naam van eene abdij uit de 12e eeuw, die aldaar stond en waar een deel van het Kruis bewaard zou zijn. Maria Stuart heeft o.a. dat paleis bewoond.
| |
| |
| |
[Hombre]
Hombre, (sp.), zeker kaartspel, voluit juego del hombre (het spel van den man), tegenstelling van juego de las damas (het spel van de dames nl. het dammen fr. jeu de dames); de speler, die uitspeelt, heet in 't Spaansch ook el hombre.
| |
[Home, sweet Home]
Home, sweet Home, populair Engelsch lied; woorden en muziek van den Amerik. dichter John Howard Payne. De laatste regel is spreekwoordelijk: ‘There is no place like home’. Het lied komt voor in zijn melodrama The maid of Milan.
| |
[Home-Rulers]
Home-Rulers, staatkundige partij in Ierland, ten doel hebbend een zelfstandig bestuur voor Ierland en een afzonderlijk parlement; - alzoo volkomene afscheiding van Engeland; van eng. home = huis, thuis, en rule = regel, regeering; derhalve: regeering in eigen huis.
| |
[Home-service]
Home-service, (eng.), huisdienst, bij de Engelsche mariniers zeedienst in het Kanaal.
| |
[Home-traders]
Home-traders, (eng.), huiselijke kooplui, als scheepsterm, schepen, die de eigen kusten bevaren.
| |
[Homeriden]
Homeriden, (gr. Homèridai, van den sing. Homeridès), eig. afstammelingen van Homerus, vervolgens rondtrekkende zangers (rhapsoden) op het eiland Chios, die de zangen van Homerus door overlevering voortplantten of soortgelijke liederen in gelijken geest dichtten; ook degenen, die homerische gedichten voordroegen.
| |
[Homerisch gelach]
Homerisch gelach, d.i. onophoudelijk, voortdurend gelach, zooals Homerus dat van de goden beschrijft, fr. rire homérique; kwam wellicht het eerst (1780) voor in de Mémoires de la Baronne d'Oberkirch, waar, Chap. 29, staat ‘on partit d'un éclat de rire homérique’, de uitdrukking asbestos geloos komt voor Il. I, 591 en Odyss. VIII, 326 en XX, 346, letterlijk onuitblusschelijk gelach; op de eerste plaats ‘rees een oneindig gelach bij de zalige goden’, als Hefaistos, hoe kreupel ook, de zaal rondgaat om dezen de drinkschaal aan te bieden; de tweede plaats gewaagt weer van Hefaistos, en er ‘rees een eindloos gelach bij de zalige goden’, als zij zien, hoe kunstig deze Afrodite en Ares in een net heeft omspannen; op de laatste plaats verwekt Pallas Athene ‘eindloos gelach bij de vrijers’, als Telemachus beweert, dat hij zijne moeder (Penelope) niet zal beletten te trouwen, maar, dat zij niet gedwongen mag worden.
| |
[Homèromastix]
Homèromastix, zie Zoïlus.
| |
[Homerus (Quandoque bonus dormitat -]
Homerus (Quandoque bonus dormitat -, (lat.), soms sluimert de brave Homerus, ironisch getuigd van iemand, die gewoonlijk wakker van geest, zich een enkele maal vergist. Hor. Ars poet. 359.
| |
[Homerus:]
Homerus:
De Keltische Homerus. Ossian, zoon van Fingal, koning van Morven (prov. in het oude Caledonië of Schotland), 3e eeuw n.C.
Homerus der Franken. Karel de Groote noemde Angilbert zijn Homerus. |
Homerus van Ferrara. Ariosto (1474-1533), aldus genaamd door Tasso († 1595). |
De Britsche Homerus. John Milton († 1674). |
De Proza-Homerus der menschelijke natuur. Henry Fielding, († 1754), zoo genaamd door Byron. |
De Schotsche Homerus. William Wilkie, schrijver van The Epigoniade (1721-72). Zie Ilias (De Schotsche). |
De Celtische Homerus, Ossian. |
De Oostersche Homerus, Ferdusi, de Perzische dichter, wiens gedicht over de Perz. koningen 120.000 verzen telt. († 1020). |
| |
[Homerus' geboorteplaats.]
Homerus' geboorteplaats. Zeven steden betwistten elkaar de eer, de geboorteplaats van den Maeonide (z.a.) te zijn, in een hexameter zijn ze genoemd: Smyrna, Rhodus, Colophon, Salamis, Chios, Argos, Athenae.
| |
[Homestead]
Homestead, (am.). In de Vereen. Staten heeft elk, als hoofd van een gezin erkend ingezetene het recht, om op 20jarigen leeftijd 160 acres land onder de nog beschikbare gronden te kiezen, waarvoor de Staat slechts een betrekkelijk geringe som eischt. Die oppervlakte, zoowel als de gebouwen, die er op ver- | |
| |
rijzen, mag noch als onderpand dienen, noch verhuurd of vervreemd, noch zelfs door een schuldeischer in beslag genomen worden, als eene onaantastbare bezitting, die het bestaan van het gezin moet verzekeren. Dat heet de homestead of homestead exemption.
| |
[Homines legales]
Homines legales, (lat., oude rechtspl.), letterl. wettige mannen, d.i. betrouwbare getuigen; zie Kenning.
| |
[Homme à la blouse (L' -]
Homme à la blouse (L' -, (fr.), de man met de kiel; bijnaam van C. Chivrier (1861-96) een voormalig mijnwerker, in '93 door de kiezers van Montluçon tot lid der Fransche Kamer der Afgevaardigden benoemd, in welke hij tot aan zijnen dood zetelde. Hij was immer in een kiel gehuld, waartoe hij zich had verbonden. Vandaar zijn bijnaam.
| |
[Homme absurde est celui qui ne change jamais (L'-]
Homme absurde est celui qui ne change jamais (L'-, (fr.), de belachelijke man is hij, die nooit verandert; Barthélémy, Ma justification.
| |
[Homilie]
Homilie, (gr.), samenkomst, vandaar: voordracht, ‘causerie’ voor eene samenkomst gehouden (vgl. Makame), in het bijzonder: een godsdienstvoordracht of gesprek tot stichting der hoorders, waarbij om een tekst verschillende gedachten gegroepeerd worden; homiletica, homiletiek, de kunst en eigenschap, een bijbeltekst aldus te behandelen.
| |
[Homme averti en vaut deux (Un -]
Homme averti en vaut deux (Un -, (fr.), iemand, die gewaarschuwd is, geldt (lees: kan gelden) voor twee. Zie Forewarned.
| |
[Homme-boulet (L' -]
Homme-boulet (L' -, (fr.), bijnaam van den Belgischen democraat Paul Janson, hem door zijne katholieke tegenstanders gegeven, nadat een partijgenoot, Eugène Robert, in eene redevoering, ter aanbeveling van Janson's kandidatuur had gezegd: ‘La candidature Janson entrera comme un boulet dans la forteresse cléricale’.
| |
[Homme-canon (L' -]
Homme-canon (L' -, (fr.), bijnaam van den vroegeren athleet J. Vuillod, die in 1893 te Saint-Claude (Jura) tot lid van de Kamer der Afgevaardigden werd benoemd.
| |
[Homme, c'est le style (L' -]
Homme, c'est le style (L' -, (fr.), de mensch, dat is of ziedaar de stijl; woord van Prof. Allard Pierson met het oog op Blaise Pascal, die wat en zooals het in hem leefde op 't oogenblik, dat hij schreef, uitte en weergaf in zijn woorden, zijn hart, zichzelf. Zie Le style c'est l'homme, dat door Pierson is omgekeerd, om het op Pascal toepasselijk te maken.
| |
[Homme d'avenir]
Homme d'avenir, (fr.), toekomstman; iemand van beteekenis, van wien zeer veel te verwachten is.
| |
[Homme funeste]
Homme funeste, bijnaam van den Belgischen Minister van Staat, den heer Ch. Woeste. Hij ontving hem voor het eerst in de, in 1889 te Brussel verschenen brochure La Belgique actuelle au point de vue commercial, colonial et militaire (Programme de politique nationale), bladz. 53. Dat geschrift verscheen naamloos. Het vaderschap schijnt echter aan de gezamenlijke heeren baron Lambermont en Banning, onderscheidenlijk secretaris-generaal en directeur-generaal van het Ministerie van buitenlandsche zaken, benevens aan den luitenant-generaal Brialmont, te behooren.
| |
[Hommeles (Het is er -]
Hommeles (Het is er -, d.i. de boel is er in de war, inzonderheid tengevolge van misverstand, van verkeerde verstandhouding. Sprenger v. Eyk, Handleiding voor spreekwoordelijke Bijbeltaal (1844), denkt aan zekeren Homulus, die een ruziezoeker zou geweest zijn; maar van dien Homulus weet men verder niets. Volgens eene andere meening staat Hommeles voor de bijw. uitdr.: als in Homulus, naast het is er (weer) hommels zegt men ook het is een leven als een Oordeel; wat de meening verklaart, dat hommeles de verbasterde naam is van Homulus, een Latijnsch drama van 1536 (bewerkt naar eene moraliteit van Elckerlijc), een grof en heftig stuk, waarin de Dood en de Satan optreden en de zondaar voor Gods rechterstoel verschijnt, over wiens lot door deze machten moet beslist worden.
| |
[Homo alieni juris]
Homo alieni juris, een persoon, die onder andere inz. vaderlijke macht staat; van gr. homo = mensch.
| |
| |
| |
[Homo anemoskepès]
Homo anemoskepès, weermannetje, een door Guerike uitgevonden werktuigje. Letterl. een tegen den wind beschuttend mensch.
| |
[Homo bonus semper tiro est]
Homo bonus semper tiro est, (lat.), een goed mensch blijft altijd een onervarene, d.w.z. hij wordt dikwijls bedrogen, omdat hij steeds onschuldig blijft als een kind.
| |
[Homo diluvif testfs]
Homo diluvif testfs, een mensch getuige van den Zondvloed, een geraamte, in den tertiairen leisteen van Oeningen gevonden. Het is 0.92 M. lang en wordt bewaard in Teyler's Museum te Haarlem. Aanvankelijk meende men daarin de overblijfselen van een mensch te zien Het zijn die van een salamander door Van der Hoeven Cryptobranchus primigenius genoemd doch ook bekend onder den naam van Andrias Scheuchzeri, naar A. Scheuchzer, die het geraamte gevonden heeft.
| |
[Homo homini lupus]
Homo homini lupus, (lat.), de eene mensch is voor den anderen mensch een wolf, zijn grootste vijand. Stelling van den Engelschen wijsgeer Thomas Hobbes († 1679). Lijnrecht in strijd met Dante Alighieri († 1321)'s: ‘De eene mensch is van nature de vriend van den anderen’ (Divina Comoedia, II, 1).
| |
[Homo integer scelerisque purus]
Homo integer scelerisque purus, zie Integer.
| |
[Homo multarum literarum]
Homo multarum literarum, (lat.), een zeer geleerd man.
| |
[Homo novus]
Homo novus, (lat.), letterl. nieuw mensch, d.i. parvenu = opkomeling. In den stand der nobiles (edelen) te Rome ging de waarneming van de hoogere staatsambten, t.w. consulaat, praetuur, enz. geregeld van vader op zoon over, zoodat men eindelijk iemand, die uit eene andere familie tot zulk een ambt verkozen werd, homo uovus ging noemen. Zulk een homo novus was bijv. Marius, ook Cicero.
| |
[Homo omnium horarum]
Homo omnium horarum, een mensch van alle uren, d.i. iemand, die zich naar alle omstandigheden weet te schikken.
| |
[Homo proponit, sed Deus disponit]
Homo proponit, sed Deus disponit, (lat.), de mensch wikt, maar God beschikt, spreuk vooral bekend geworden door Thomas à Kempis' Imitatio Jesu Christi, bij wien ze voorkomt; ze is evenwel ouder. Vgl. Spreuk. XVI:9, waar men hetzelfde denkbeeld vindt.
| |
[Homo sapiens]
Homo sapiens, (lat.), de wetende, d.i. de redelijke, met rede begaafde mensch (tegenover het dier), benaming van den mensch in de natuurlijke historie.
| |
[Homo sociale animal (est)]
Homo sociale animal (est), (lat.), de mensch is een gezellig dier Seneca.
| |
[Homo sui juris]
Homo sui juris, (lat.), iemand die zijn eigen meester is. Het tegenovergestelde van homo alieni juris (z. a,).
| |
[Homo sum; humani nihil a me alienum puto]
Homo sum; humani nihil a me alienum puto, ik ben mensch, niets wat menschelijk is, acht ik mij vreemd; uit Terentius' Heautontimorumenos I, 1, 25, door hem uit het Grieksch van Menander vertaald, aangehaald bij Cicero, De officiis I, 9, 30; Seneca, Epistolae, 95, 53.
| |
[Homo trium literarum]
Homo trium literarum, een mensch van drie letters, d.i. ironisch een dief = lat. fur.
| |
[Homo unius libri]
Homo unius libri, (lat.), een man van één boek, naar Timeo hominem unius libri, een gezegde zoo men wil van Thomas Aquinas, d.w.z. een man, die slechts één boek gelezen heeft, maar die dat dan ook goed heeft gelezen; of wel een man die één boek gekozen heeft, en die zich wat betreft de zienswijze van een auteur, veel te exclusief toont.
| |
[Homoeopathie]
Homoeopathie, geneeswijze, waarbij eene ziekte bestreden wordt met middelen, die dezelfde ziekte kunnen doen ontstaan; het tegengestelde dus van Allopathie (zie Supplem.). Uit gr. homoios (gelijk) en pathos (aandoening); dagteekent uit het jaar 1795, toen Dr. Fr. Hahnemann zijne eerste geschriften hierover uitgaf.
| |
[Homoiousiasten]
Homoiousiasten, aanhangers van de leer (in den Ariaanschen strijd) dat
| |
| |
Christus in wezen gelijkvormig aan God was; van gr. homoios = gelijkvormig en oesia (ousia) = wezen. Verg. Homoousios.
| |
[Homologatie]
Homologatie, goedkeuring door de rechtbank van een gerechtelijk akkoord, door den gefailleerde zijnen gezamenlijken schuldeischers aangeboden en door deze laatsten met de daartoe vereischte meerderheid aangenomen.
| |
[Homologeeren]
Homologeeren, rechtsgeldig waarmerken; bij failliete boedels wordt soms een homologatie-akkoord met de schuldeischers getroffen. Van gr. homologein = hetzelfde zeggen als een ander, overeenkomen.
| |
[Homoöusios]
Homoöusios, (gr.), gelijk van wezen, nl. Christus met God; door Athanasius, den Alexandrijnschen kerkleeraar, op het Concilie van Nicea (325) gebezigd ter verdediging van Christus' godheid, tegenover de Arianen, die beweerden, dat Christus homoiousios = gelijkvormig in wezen (aan God den Vader) was. In den Ariaanschen strijd heeft dus de letter i, in homoöusios ingevoegd, de beteekenis gehad, dat men den Zoon van God uit de goddelijke wereld in die der geschapen geesten verplaatste.
| |
[Homunculus]
Homunculus of homuncio, een menschje, nietig ellendig mensch, een ventje; ook miniatuur mensch, door een chemisch proces ontstaan.
| |
[Hond]
Hond, (wap.), altijd een hazewind; en als er niet bij gezegd wordt jong, altijd gehalsband; ook de kop, afzonderlijk afgebeeld, is altijd een hazewindskop. De liefde der edelen voor de jacht deed den hond veelvuldig, ook als schildhouder, in de wapens opnemen; 't is echter geen teeken van jachtrecht, - zooals men wel gemeend heeft, - daar alle edelen dit bezaten.
| |
[Hond (De - keert tot zijn uitbraaksel terug]
Hond (De - keert tot zijn uitbraaksel terug, een onverstandig mensch bedrijft telkens weer dezelfde dwaasheden, die hij te voren verfoeide, naar 2 Petr. II:22 en Spr. XXVI:11.
| |
[Hond blij]
Hond blij, (transv.), zoo blij mogelijk.
| |
[Hond van de zeven slapers]
Hond van de zeven slapers, zie Kameel.
| |
[Hondendiner]
Hondendiner, (rest.), schoteltje soepvleesch, aardappelen en groenten, m.a.w. diner voor een hond.
| |
[Hondendooders]
Hondendooders, spotnaam voor de inwoners van Leiden, wijzend op den hongersnood tijdens 't beleg, 1574.
| |
[Hondeneters]
Hondeneters, spotnaam voor de inwoners van Berlikum. Dezen naam hebben zij, gelijk men zegt te danken aan den hongersnood van 1182, veroorzaakt door een brand en een inval der Noormannen.
| |
[Hondenhangers]
Hondenhangers, bijnaam der Leidenaars, omdat zij in 1595 een hond, die een kind doodelijk gewond had, ophingen ‘tot afschrik van alle andere honden met verbeurte van al zijne goederen, indien hij eenige mocht hebben, ten behoeve van de Grafelijkheid’.
| |
[Hondenvreters]
Hondenvreters, scheldnaam voor de Ambonezen, die honden slachten en opeten als gebraad.
| |
[Hondenwacht]
Hondenwacht, vertaling van het eng. dog-watch, voor dodge-watch; korte wacht op schepen, één van 4-6 en één van 6-8 uur in den avond, ingesteld om sleur tegen te gaan (to dodge = ontduiken, ontwijken) wegens het wachthouden van dezelfde personen op dezelfde uren.
| |
[Honderd dagen]
Honderd dagen, het tijdsverloop tusschen den 25en Maart 1815, toen Napoleon Elba verliet en den 22en Juni van hetzelfde jaar, toen hij gedwongen werd afstand te doen van de regeering en naar St. Helena werd gezonden.
| |
[Honderd jaar oud (Dat is -]
Honderd jaar oud (Dat is -, zegt men van een broos voorwerp, dat op het punt is te vallen of te breken. Naar Jes. LXV:20: een jongeling, honderd jaar oud zijnde, zal sterven.
| |
[Honderdjarige oorlog (De -]
Honderdjarige oorlog (De -, de strijd tusschen Frankrijk en Engeland, begonnen onder de regeering van Eduard III (1337) en geëindigd onder die van Hendrik IV (1453).
| |
| |
| |
[Hondeslager]
Hondeslager, 1o. een oudtijds door de stad aangesteld beambte, die, gewapend met een knuppel, de overal losloopende, onbeheerde honden moest doodslaan; 2o. een kerkelijk dienaar, die door middel van een zweep, gedurende den dienst de honden buiten de kerk moest houden.
| |
[Hondje]
Hondje, (barg.), dubbeltje.
| |
[Hondjes]
Hondjes, bijnaam voor de bewoners van Paesens bij Dokkum.
| |
[Hondsche letter]
Hondsche letter, de letter R, omdat de Romeinsche taalkenners het geluid dezer letter - dat door een trillende beweging der tong tegen het gehemelte wordt voortgebracht, aan menig mensch zeer moeilijk valt en door menig volk niet geuit kan worden, - zouden vergeleken hebben met het grimmen van een woedenden hond.
| |
[Hondsche wijsgeeren]
Hondsche wijsgeeren, zie Cynici.
| |
[Hondsdagen]
Hondsdagen, de tijd tusschen 21 Juli en 23 Augustus, omdat de zon dan nabij de Hondsster (Sirius) gezien wordt.
| |
[Hondspaden]
Hondspaden, kleine of binnenpaden tusschen twee of meer dorpen. De smokkelaars maken er gebruik van. Aldus op de grenzen tusschen Groningen en Oost-Friesland.
| |
[Hondsworp]
Hondsworp, zie Jactus canis.
| |
[Honestum petimus usque]
Honestum petimus usque, (lat.), naar het fatsoenlijke streven wij voortdurend, benaming eener door het Amsterdamsch studentencorps opgerichte sociëteit.
| |
[Honeymoon]
Honeymoon, (eng.), de maand na het huwelijk; bij ons de wittebroodsweken. Van de gewoonte onder de Teutonen, dertig dagen na het sluiten van het huwelijk honig-wijn te drinken. Attila, zegt men, stierf door het onmatig gebruik daarvan ineens.
| |
[Hongaarsch kruis]
Hongaarsch kruis, (wap.), patriarchenkruis (z.a.) op een heuvel geplaatst.
| |
[Hongkong]
Hongkong of riksa, licht rijtuigje voor één persoon, dat door een Chinees op een sukkeldraf wordt voortgetrokken. Uit Singapore in 1896 in Atjeh ingevoerd; naar de stad Honkong, waar die rijtuigjes gefabriceerd worden.
| |
[Hongs]
Hongs of hongkooplieden, zekerheids-kooplieden, Chineezen te Canton, die met vreemdelingen zaken doen.
| |
[Honigdauw, meeldauw]
Honigdauw, meeldauw, kleverig suikerachtig vocht, dat des zomers dikwijls de bladeren en takken van gewassen bedekt, en dat door mieren, wespen, bijen en velerlei soort van vliegen gretig wordt opgezocht.
| |
[Honigraat (Hij zoekt de - tot binnen in de keel van den leeuw]
Honigraat (Hij zoekt de - tot binnen in de keel van den leeuw, hij waagt ook 't stoutste en gevaarlijkste om wat goeds en begeerlijks machtig te worden. Zinspeling op 't verhaal van Simson; doch minder juist. In den tekst wordt wel 't verslaan van den leeuw, doch natuurlijk niet 't vinden van honig in 't rif als bewijs van sterkte en moed voorgesteld; naar Richt. XIV:8, 9.
| |
[Honigsteen]
Honigsteen of melliet, wasgele, doorzichtige steen in de bruinkoollagen van Thüringen.
| |
[Honigzeem (Een volle ziel vertreedt wel -.]
Honigzeem (Een volle ziel vertreedt wel -. Honigzeem = honigsap, dat uit de raten vloeit, is 't beste en zoetste; dus: zij, die verzadigd zijn, behandelen ook 't beste en fijnste met ongepaste minachting; naar Spreuk. XXVII:7.
| |
[Honneur (Per -]
Honneur (Per -, (hand.), ter eere, zie Intervenient.
| |
[Honni soit qui mal y pense]
Honni soit qui mal y pense, (fr.), schande over hem, die er kwaad van denkt, devies van het Engelsche wapen. Bij gelegenheid, dat Eduard III, koning van Engeland (1327-77), eens een groot bal ten hove gaf, zakte van het been van eene der aanwezige dames, de schoone gravin van Salisbury, zijne minnares, de kouseband van blauw lint af. De koning, die een beteekenenden glimlach op het gelaat der gasten zag, ging naar de gravin toe en riep met luide stem: ‘Honni soit qui mal y pense.’ Daarop bond hij de kouseband om zijn
| |
| |
eigen knie, en voegde er aan toe: ‘Ik zal zorgen, dat het edelste geslacht des lands het tot een eer zal rekenen, dezen band te mogen dragen.’ Dit was de oorzaak dat de ‘orde van den kouseband’ werd ingesteld.
| |
[Honor di littera]
Honor di littera, (oud-it), lett. vereering van den wisselbrief, d.i. de aanneming tot betaling er van; vandaar honordagen of respijtdagen, d.i. dagen van uitstel, nl. zooveel dagen als er verloopen vóor den vervaldag van den wissel. Ook vanhier: een wissel honoreeren.
| |
[Honoraat]
Honoraat, (hand.), degene, voor wiens rekening iemand een wissel honoreert.
| |
[Honorant]
Honorant, (hand.), degene, die een wissel honoreert.
| |
[Honóres mutant móres]
Honóres mutant móres, (lat.), waardigheden of eereposten veranderen de gebruiken, het gedrag; andere stand, andere zeden.
| |
[Honoris causa]
Honoris causa, (lat.), eershalve; de beschenking of vereering met den doctor-titel aan niet-gepromoveerden of gegradueerden, maar die door wetenschap of kunst zich dien titel waardig maakten.
| |
[Honos alit artes]
Honos alit artes, (lat.), de eer voedt de kunsten.
| |
[Honos habet onus]
Honos habet onus, (lat.), de eer heeft last, brengt verantwoordelijkheid met zich.
| |
[Hont]
Hont, naam van een vlaktemaat, o.a. in den geheelen Bommelerwaard en een deel van den Tielerwaard in gebruik. 7 hont = 1 hectare, 6 hont = 1 morgen. In Breda was een hont ¼ bunder en werd weer verdeeld in 3 loopense.
| |
[Honved]
Honved, (hong.), verdediger des vaderlands.
| |
[Hood (Robin -]
Hood (Robin -, een edelmoedig roover, zeer populair in Engeland en de held van verschillende romancen en balladen. Wat hij den grooten Heeren en rijken Bisschoppen ontnam, deelde hij uit aan de arme bevolking. Zie Walter Scott's Ivanhoe, en 't artikel Rob Roy.
| |
[Honvédség]
Honvédség, nationale schutterij in Hongarije, van hong. honved (z.a.).
| |
[Hoofd]
Hoofd, (wap.), 1o. schildhoofd (z.a.); 2o. afbeelding van een menschenhoofd meestal van ter zijde gezien.
| |
[Hoofd]
Hoofd, (wap.), eene figuur staat in het hoofd van 't schild, wanneer ze in haar geheel boven de waterpasse middellijn staat.
| |
[Hoofd links]
Hoofd links, (wap.), linker-bovenhoek van 't schild.
| |
[Hoofd rechts]
Hoofd rechts, (wap.), rechterbovenhoek.
| |
[Hoofd (Menschen met het - onder hunne schouders]
Hoofd (Menschen met het - onder hunne schouders, (myth.), een volk, dat aan de oevers van de rivier Caomo zou wonen, wier oogen zich in hunne schouders en wier mond zich in het midden van de borst bevond.
| |
[Hoofdbint]
Hoofdbint, zwaar kapspant dat de gordingen en nok draagt in tegenstelling met de kepergebinten die allen gelijk aan elkander zijn.
| |
[Hoofddeugden (De zeven -]
Hoofddeugden (De zeven -, zie Zeven.
| |
[Hoofddoek]
Hoofddoek, (wap.), een smal bandje om de slapen en het voorhoofd; vooral bij moorenkoppen, (z.a.); het gewone email is zilver.
| |
[Hoofdelijke verbintenis]
Hoofdelijke verbintenis, ook solidaire verbintenis genaamd, eene zoodanige verbintenis, waarbij hetzij ieder der schuldeischers het recht heeft de voldoening der geheele schuld te eischen, met dit gevolg dat de betaling aan een hunner gedaan den schuldenaar bevrijdt; hetzij ieder der schuldenaren gehouden is, zoo noodig, de geheele schuld te voldoen, met dit gevolg dat de voldoening, door een van hen geschied, de overige schuldenaars ten aanzien van den schuldeischer bevrijdt.
| |
[Hoofdschool]
Hoofdschool, oudtijds (tot aan de 17e eeuw) de naam der stadsschool, terwijl de bijzondere scholen bijscholen heetten.
| |
| |
| |
[Hoofdstukken]
Hoofdstukken, (wap.), ontstaan door het trekken eener lijn van eenen hoek aan 't schild naar een anderen (rechts-, links-geschuind) of evenwijdig aan een der zijden (schildhoofd, schildvoet) of van twee onderling evenwijdige (paal, balk, schuinbalk) of van vier twee aan twee evenwijdige (keper, kruis, schuinkruis). Zij worden bij de beschrijving altijd eerst genoemd.
| |
[Hoofdstukken (De drie]
Hoofdstukken (De drie - of kapittelen, waren oorzaak van een kerktwist in de 6e eeuw, waardoor de scheuring tusschen de Oostersche en Westersche Kerk allengs werd voorbereid. Genoemde hoofdstukken waren de geschriften van Theodorus Mopsuestenus, die van Theodorus tegen Cyrillus, en de brief van Ibas van Edessa over de kerkvergadering te Efeze.
| |
[Hoofdzonden (De zeven -]
Hoofdzonden (De zeven -, zie Zeven.
| |
[Hoog-Hollandsch]
Hoog-Hollandsch, de taal van den Staten-Bijbel, volgens de Transvaalsche Boeren; de Nederlandsche schrijftaal, volgens de Vlamingen.
| |
[Hoogepriesterlijk gebed]
Hoogepriesterlijk gebed, Joh. XVII, omdat Jezus aldaar als Hoogepriester der door Hem te stichten gemeente het diepste heiligdom zijns harten ontsluit, om zich te bereiden tot zijn lijden en sterven, alsook tot de heerlijkheid daarna volgend door Hem, en in Hem voor degenen die door zijn woord in Hem gelooven zouden. De naam is waarschijnlijk ontleend aan de omstandigheid, dat de Joodsche Hoogepriester, jaarlijks op den Grooten Verzoendag in het binnenste des heiligdoms een gebed om zegen voor Israël uitsprak.
| |
[Hoogerhuis]
Hoogerhuis, in Engeland, the House of Lords (Pairs), in verhouding tot het Lagerhuis (the House of Commons) z.v.a. ten onzent de Eerste Kamer in verhouding tot de Tweede Kamer. Met dit onderscheid, dat tot onze Eerste Kamer ook rijke patriciërs toegang hebben, terwijl in Engeland alleen òf oude adeldom òf verheffing in den adelstand den toegang verschaft tot het Hoogerhuis.
| |
[Hooglied]
Hooglied of Lied der Liederen, hebr. Schîr haschîrîm, d.i. het lied bij uitnemendheid, het allervoortreffelijkste lied. In de Vulgata, Canticum Canticorum, waarin de liefde wordt bezongen tusschen bruidegom en bruid; veelal mystiek opgevat van het geestelijk huwelijk van Christus met de Kerk in het algemeen en met iedere heilige ziel in het bijzonder. Het Nieuw-Testamentisch Hooglied is 1 Kor. XIII, waar Paulus de christelijke liefde beschrijft.
| |
[Hoogmogenden]
Hoogmogenden of Hunne -, titel, die aan de Algemeene Staten (de afgevaardigden der zeven Vereenigde Provinciën) krachtens besluit van 7 Febr. 1653 (afgedrukt in 't Groot Plakkaatboek III, 78) moest gegeven worden. De aanspraak was: ‘Hare Hoogmogenden’. Al de Europeesche vorsten gaven hun dezen titel, uitgenomen de Koning van Spanje, die hen ‘Messieurs les Etats Généraux’ titelde. Lodewijk XV was de eerste van Frankrijks koningen, die na het sluiten der Triple-Alliance in 1717 hun, door zijn gezant Du Bois den titel van ‘Hoogmogende Heeren’ liet geven.
| |
[Hoogstapelaar]
Hoogstapelaar, (barg.), iemand, die met bedelbrieven bij de rijken rondgaat; hgd. Hochstapler = flesschentrekker of iemand, die onder den schijn van grooten rijkdom vorstelijk leeft, zonder te betalen.
| |
[Hoogtijd houden]
Hoogtijd houden, het ontvangen van de H. Communie. Vandaar de gewoonte om iemand, die de H. Communie ontvangen heeft ‘zalig hoogtijd’ te wenschen. Want men is gewoon op de Hoogtijden, dat is de hooge feestdagen, de H. Communie te ontvangen.
| |
[Hoorder des woords]
Hoorder des woords, iemand, die wel de goede lessen hoort, maar er zich niet naar gedraagt; naar Jac. I:22-24.
| |
[Hoorn van overvloed]
Hoorn van overvloed, lat. Cornu copiae. Ceres wordt afgebeeld met een ramshoorn in den linkerarm, gevuld met vruchten en bloemen. Soms stroomen ze uit den ‘vollen hoorn’ op aarde, en somtijds liggen ze er in evenals in een korf. Diodorus zegt, dat de hoorn een van de horens der geit was, waardoor Jupiter was gezoogd. Hij legt de fabel
| |
| |
aldus uit: ‘In Libië is een strook lands, van den vorm eens hoorns, dat door koning Ammon aan zijne bruid Amalthaea geschonken was, die Jupiter met geitenmelk voedde.’
| |
[Hoornen van het altaar.]
Hoornen van het altaar. Bij ernstige beloften of verbonden werd door de Romeinen de eed afgelegd, terwijl de verbondenen de hoornen van het altaar vasthielden. Vandaar de uitdrukking Usque ad aras amicus = uw vriend tot aan de hoornen van het altaar. Deze hoornen dienden om er het offerdier aan vast te binden. Vgl. Exod. XXVII:2. In Israël vrijplaats voor den vluchteling, 1 Kon. I:50.
| |
[Hoos]
Hoos, (barg.), geldlade.
| |
[Hoosier State]
Hoosier State, (am.), mondstoppers-staat van to hush (tot zwijgen brengen), vanwaar husher oude naam in het Westen voor bullies (ruziemakers).
| |
[Hop]
Hop, (barg.), thee.
| |
[Hopgeld]
Hopgeld, zie Gruitgeld.
| |
[Hor.]
Hor., Horatia tribus, de wijk der stad Rome, welke Horatia heette, eene tribus rustica = landelijke wijk. Uit deze wijk was de vader van den dichter Horatius, een vrijgelaten slaaf, herkomstig.
| |
[Hora est]
Hora est, (lat.), de tijd van aanvangen, (maar meest) van eindigen, is gekomen; formule, door den pedel uitgesproken, als de tijd van examineeren en defendeeren (bij promoties) verstreken is.
| |
[Hora fugit]
Hora fugit, (lat.), de tijd vliedt.
| |
[Hora locoque consultis, (H.L.Q.C.)]
Hora locoque consultis, (H.L.Q.C.) (lat), op den gewonen tijd en op de gebruikelijke plaats, op universiteitsaanplakbiljetten behelzende de aankondiging van promoties en dergl.
| |
[Hora ruit]
Hora ruit, (lat.), de tijd snelt voort, drangreden om zóóveel van het leven te genieten en met het leven te doen, als maar mogelijk is. Spreuk van Hugo de Groot en van de familie Gevers.
| |
[Horae]
Horae, dochters van Zeus en Themis, godinnen der orde in de natuur en der afwisselende jaargetijden, verder ook van maatschappelijke orde, wet en recht. Gezellinnen van den zonnegod en ook der Gratiën. Gr. hoorai = jaargetijden.
| |
[Horae canonicae]
Horae canonicae, of alleen horae, uren of tijden, waarop in de kloosters en kapittel-kerken het kerkelijk brevier gezongen wordt. Ook het breviergebed zelf wordt naar zijne indeeling ‘horae canonicae’ of ‘kerkelijke getijden’ genoemd. Horae nocturnae de nachtgetijden, welke in de kloosters des nachts worden gezongen. Zij worden ook Metten genoemd, als ze in de vroegte worden aangeheven.
| |
[Horae diurnae]
Horae diurnae, 1o. de ‘dag-uren’ van het breviergebed; ze zijn: de Landes, de Primen, de Ters, de Sext, de Nonen, de Vespers, de Completen; 2o. een liturgisch gebedenboek, dat deze gebeden bevat.
| |
[Horak]
Horak, (transv.). Wat zeg Horak? Ge borduurt, overdrijft, jokt.
| |
[Horatius;]
Horatius;
De Romeinsche lyrische dichter († 27 Nov. 8 v.C., oud bijna 57 jaar).
De Engelsche Horatius, George hertog van Buckingham († 1688), dien Abraham Cowley († 1667) ten onrechte den Pindarus, den Horatius en den Vergilius van Engeland noemde. |
De Fransche Horatius, Jean Macrinus of Salmon. |
De Horatius van Frankrijk of de Fransche Burns, Pierre Jean de Béranger (1780-1857). |
De Spaansche Horatiussen, de gebroeders Argensola nl. Lupercio († 1613) en Bartolomo († 1631). |
| |
[Horatius' raad]
Horatius' raad, zie Nonum prematur in annum.
| |
[Horde]
Horde, (turksch), van turk. oerdoe, het kamp met allen, die er bij behooren; vandaar horde, eigenlijk orde = zwervende stam van Tartaren of Turken. Voor andere volken past die naam niet.
| |
[Horebiten]
Horebiten, naam van eene partij der Hussieten (z.a.), naar een berg bij Trzebechowitz.
| |
[Horenboek]
Horenboek, (barg.), koe.
| |
| |
| |
[Horis ooy]
Horis ooy, een tusschenwerpsel, dat de tamboers der schutterij gebruikten als zij met trommelslag den schutters van de wijk de wacht bekend maakten: ‘Horis ooy! Alle schutters, die bescheiden zijn onder den Ed. Manh. Heer Kapitein N.N.,’ enz.
| |
[Horis subsicivis]
Horis subsicivis of subsecivis, (lat.), in de bij- of snipperuren (bij de oude Romeinen de van ambtsbezigheden overschietende tijd); dergelijke uitdrukkingen, tempus subsicivum, tempora subsiciva, operae subsicivae, bij Cicero, e.a. Vgl. Operae subsicivae. Van sub en secare (snijden), dus z.v.a. van onderen afgesneden, afvallend.
| |
[Horlepijp]
Horlepijp, doedelzak (z.a.). Horle = horrel d.i. stoot. Men stoot een houten pijp al blazend heen en weer in een zak, waardoor het doedelend geluid van 't instrument ontstaat. Want de hoofdsylbe van ‘doedelzak’ zelf laat zich uit klanknabootsing verklaren, hoewel de hoofdsylbe van eng. doodlesack, een beuzelaar, lanterfanter, ook sukkel, aanduidt. De horlepijp is in Hongarije bij de Zigeuners inheemsch. Zij voeren soms een dans uit bij dit instrument, dat met dien dans wel vereenzelvigd wordt; zoodat men spreekt van ‘de horlepijpdansers’, in plaats van ‘dansers bij de horlepijp’. Horlepijp echter niet te verwarren met ‘hornepijp’ (eng. hornpipe); dit laatste, z.v.a. hoorn-pijp, was de naam van een niet meer in zwang zijnd blaas-instrument, en wordt nu gebezigd voor een Engelschen nationalen dans. Komt de ‘hornpipe’ der zeelieden meest voor, deze is toch niet de eenige. Händel heeft soms den rythmus der ‘hornpipe’ in zijne composities aangewend. Uit de benaming blijkt, dat ‘hornpijp’ geen ‘horlepijp’ of ‘doedelzak’ kan wezen.
| |
[Horn]
Horn, in Dijkshorn enz. beteekent hoek.
| |
[Hornbook]
Hornbook, (eng.), abc-boek. Horn = hoorn. Het oorspronkelijke hornbook bestond in een tafeltje van eikenhout, met een stuk perkament, waarop het alphabet, de getallen en eenige eerste elementen van het schoolonderwijs. Over het perkament lag een doorschijnend hoorn-plaatje, in metaal gevat. Op den met leder overtrokken achterkant was bij voorkeur de gestalte van St. George, Engelands landspatroon, gedrukt, of ook wel afbeeldingen der koningen.
| |
[Hornepijp]
Hornepijp, zie Horlepijp.
| |
[Horologium]
Horologium, in de Grieksche Kerk een boek, waaruit men dagelijks de canonische horen (voorgeschreven uurgebeden of gezangen) zingt. - Voorts: uurwerk.
| |
[Horoscoop]
Horoscoop, voorspelling van iemands lot uit den stand der sterren op het uur zijner geboorte. Fr. horoscope = planeetlezing. Uit gr. hoora (uur) en skopein (beschouwen).
| |
[Horresco referens]
Horresco referens, (lat.), ik verhaal het huiverend; Vergilius, Aeneis, 2, 204.
| |
[Horribile dictu]
Horribile dictu, (lat.), vreeslijk om te zeggen; horribile visu, vreeslijk om te zien. Vergilius zegt: horrendum dictu (Aeneïs, 4, 454; 8, 565). Horribile dictu komt voor bij den geschiedschrijver Florus, 1, 11 (16); bij Vergilius vindt men voor horribile visu, miserabile visu (Aeneïs, 1, 111) en visu miserabile (Aen., 9, 465).
| |
[Horror vacui]
Horror vacui, (lat.), in de natuurkunde de afkeer van het ledige, dien men vroeger aan de natuur toeschreef, om daardoor vele verschijnselen, b.v. het opstijgen van het water in de pompen, te verklaren; bij Rabelais, Gargantua et Pantagruel I vinden wij Natura abhorret vacuum (de natuur heeft een afschuw van het ledige); in 1646 bewees Pascal, dat de verschijnselen, die men aldus verklaard had, uit de drukking der lucht moesten afgeleid worden.
| |
[Hors de combat]
Hors de combat, (fr.), buiten gevecht, niet in staat om te strijden.
| |
[Hors de concours]
Hors de concours, (fr.), buiten mededinging.
| |
[Hors de la loi]
Hors de la loi, (fr.), buiten de wet, vogelvrij.
| |
[Hors de (]
Hors de (of du) pair, (fr.), boven zijns gelijken verheven, bijv. een schilderstuk.
| |
| |
| |
[Hors de propos]
Hors de propos, (fr.), buiten het doel om.
| |
[Hors de saison]
Hors de saison, (fr.), te onpas. Ook letterl. buiten het jaargetijde.
| |
[Hors d'oeuvre]
Hors d'oeuvre, (fr.), een bijwerk, iets overtolligs; ook een bijgerecht, dat vóór de soep wordt opgedischt.
| |
[Hors ligne]
Hors ligne, (fr.), buitengemeen schoon, boven vergelijking verheven.
| |
[Horseguards]
Horseguards, (eng.), lijfwacht te paard der Koningin van Engeland.
| |
[Horst]
Horst, in Staphorst enz. duidt eene plaats aan bezet met struiken of kreupelhout.
| |
[Hörstgen.]
Hörstgen. De heeren van Milendonck gaven als eigenaars sedert de 16e eeuw der rijksvrije heerlijkheid Hörstgen (bij Geldern) aan trouwlustigen vergunning tot het sluiten van een huwelijk zonder toestemming hunner ouders en zonder inachtneming der in hunne woonplaats bestaande wetten; mitsgaders dispensatie van de noodige afkondigingen. Die trouwlustigen stonden dus te boek als ‘mit gnädigem consens und Dispensation Sr. hochgebornen Gnaden Reichs-freyherrn von Milendonck copuliret’. Zoo kwam menige mésalliance tot stand. 't Waren trouwpartijen à la Gretna-Green (z.a.).
| |
[Hortensia]
Hortensia, bloem, genaamd naar Hortense van Nassau, dochter van een Gouverneur van het eiland Bourbon. Lat. hortensia = wat in den tuin (hortus) groeit.
| |
[Hortus Botanicus]
Hortus Botanicus, plantentuin, met wetenschappelijk doel als verzameling van gewassen aangelegd. Hortus Medicus hetzelfde als H.B., doch speciaal voor geneeskrachtige planten.
| |
[Hortus siccus]
Hortus siccus, (lat.), droge tuin, naam voor eene verzameling van gedroogde planten in een boek (herbarium), gelegd.
| |
[Hos ego versiculos feci, tulit alter honores;]
Hos ego versiculos feci, tulit alter honores;
Sic vos non vobis nidificatis, aves;
Sic vos non vobis vellera fertis, oves;
Sic vos non vobis mellificatis, apes;
Sic vos non vobis fertis aratra, boves.
Vergilius, bij Donatus in Vita Vergillii.
Ik maak deze verzen, een ander oogstte er de eer van in;
Zoo bouwt gij vogels, niet voor uzelven uw nesten;
Zoo draagt gij schapen, niet voor uzelven uw vachten;
Zoo maakt gij bijen, niet voor uzelven den honig;
Zoo trekt gij ossen, niet voor uzelven den ploeg.
Vergilius had bij gelegenheid van een feest op de deur van het keizerlijk paleis een distichon geschreven, om Augustus te verheerlijken, zonder het te onderteekenen; waarop de middelmatige poëet Bathyllus beweerde, dat hij er de dichter van was. Vergilius schreef er daarom het vers Hos ego versiculos feci, tulit alter honores, en verder viermaal Sic vos non vobis onder; Bathyllus kon deze verzen niet aanvullen en was zoo ontmaskerd.
| |
[Hosanna of Hosianna]
Hosanna of Hosianna, hebr. hosjiea-na uit Ps. CXVIII:25, geef toch heil! letterl. help toch! de gewone uitroep, van oudsher onder Israël op het Loof huttenfeest bij den optocht met de zwaaiende palmtakken gebruikelijk. Een kreet, waarmee Jezus bij zijn laatsten intocht in Jeruzalem onder het zwaaien en strooien van palmtakken, door het volk begroet werd, Matth. XXI:9, 15; Mark. XI:9, 10; Joh. XII:13. De Palmzondag, van oudsher in de Christenkerk ter herinnering aan dien intocht gevierd, droeg oudtijds in de Oostersche Kerk algemeen den naam van Feest der Hosanna's. Vaak als jubelkreet, als feestroep gebruikt, vooral bij godsdienstig feestelijke rondgangen, optochten. Den eenen dag roepen zij: Hosianna, den anderen dag: kruisigt hem. De massa is zeer wispelturig. Het wufte volk juicht vandaag iemand toe, en stoot hem morgen uit.
| |
[Hoskoem Kadoewa]
Hoskoem Kadoewa, negerijhoofden.
| |
[Hospes]
Hospes, (lat., stud.), letterl. gastheer. De huisbaas, bij wien de student zijne kamer(s) heeft. Ook wel ploert geheeten.
| |
| |
| |
[Hospes fui et collegisti me]
Hospes fui et collegisti me, (lat.), Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd, Matth. XXV:35b. Opschrift van het schild van den eenen der beide Niederländer Becher (z.a.) te Wesel.
| |
[Hospita]
Hospita, (lat., stud.), letterlijk gastvriendin, als vrouwelijke vorm van hospitus = hospes. De huisbazin, hetzij gehuwd of ongehuwd, bij wie de student inwoont.
| |
[Hospitaal]
Hospitaal, gasthuis voor zieke menschen. Van lat. hospes = vreemdeling, gast. Zie Gasthuis en Xenodochium.
| |
[Hospitaal-ridders]
Hospitaal-ridders, zie Johanniten.
| |
[Hospital-Sunday]
Hospital-Sunday, te Londen, lett. hospitaal-zondag, nl. 17 Juni, de dag, waarop in al de kerken collecten worden gehouden ten bate van de gasthuizen, die er allen inrichtingen zijn, welke door vrijwillige bijdragen in stand worden gehouden. De instelling van zulk een dag dateert er van 1873, nadat sedert 1859 Birmingham was voorgegaan.
| |
[Hospitaliers Sauveteurs Bretons (Société des -]
Hospitaliers Sauveteurs Bretons (Société des -, (fr.), letterl. Vereeniging der gastvrije menschenredders in Bretagne, eene maatschappij als onze Maatsch. tot redding van drenkelingen en als de Engelsche Humane Society. Gesticht te Rennes door den president der Chambre Honoraire Henri Nadault de Buffon te Parijs, die er tot zijn dood (omstr. 1883) voorzitter van geweest is.
| |
[Hospitium]
Hospitium, (lat.), kwartier. Tehuis voor studenten in eene academiestad, voor leerlingen van gymnasia, waar zij niet blootstaan aan de verleiding van het vrije kamerleven.
| |
[Hospitium]
Hospitium, familie-hôtel voor hulpbehoevenden. Tusschen aanzienlijke familiën in verschillende steden en gewesten bestonden veeltijds banden van gastvriendschap. Bij het sluiten van zulk een band (foedus) werden de namen van beide familiën op eene tessera hospitalis geschreven, eene soort van liniaal, zóó dat van weerszijden een naam stond. Zulk eene tessera werd dan doorgebroken en elke familie ontving eene helft. Op vertoon daarvan had men niet slechts aanspraak op herberging, maar ook, des noodig, op hulp en bescherming.
| |
[Hospitium ecclesiae tuae (Conserva, Domine! Weseliam]
Hospitium ecclesiae tuae (Conserva, Domine! Weseliam (Vesaliam) inclytam -, (lat.), Bewaar, Heer, het doorluchte Wesel tot eene wijkplaats voor Uwe Kerk. Opschrift van het schild van den eenen der beide Niederländer Becher (z.a.) te Wesel.
| |
[Hospodar]
Hospodar, (slav.), (oudslav. en russ. gospodarj; vgl. despoot), heer, titel der vorsten in Moldavië en Wallachije.
| |
[Hostie]
Hostie, (r.-kath.), de heilige ouwel, die na de woorden des priesters hoc est corpus meum (dit is mijn lichaam) d.i. de consecratie, volgens de Roomsche leer in het lichaam en bloed van Christus substantieel veranderd is. Lat. hostia = slachtoffer, offerdier; van hostiare (houwen, steken, stooten).
| |
[Hostis humani generis]
Hostis humani generis, (lat.), een vijand van het menschelijk geslacht.
| |
[Hôtel des haricots]
Hôtel des haricots, (fr.), weleer de militaire gevangenis te Parijs, later een huis van arrest voor weerspannige manschappen der burgerwacht. De naam stamt hoogstwaarschijnlijk af van het Collège Montaigu, dat vroeger terzelfder plaatse bestond, en dat door diens kweekelingen, wegens het daar verstrekte voedsel in Collège des haricots werd herdoopt. Dat die spotnaam van den generaal Darricau zou afstammen, die in 1815 de burgerwacht reorganiseerde en de onwilligen in het bedoelde gebouw deed opsluiten, is vrij wat minder aan te nemen.
| |
[Hôtel des Invalides]
Hôtel des Invalides, (fr.), groot gebouw met woning voor oud-militairen, te Parijs, in 1640 door Lodewijk XIV gesticht, het Fransche Bronbeek; de kapel dezer stichting bevat het graf van Napoleon I.
| |
[Hôtel-Dieu]
Hôtel-Dieu, (fr.), Godsgasthuis, het oudste hospitaal van Parijs, onder St. Landry, den achtsten bisschop van Parijs gesticht. Tusschen 1868 en 1874 werd het nieuwe Hôtel-Dieu gebouwd.
| |
| |
| |
[Hôtel de Rambouillet]
Hôtel de Rambouillet, (fr.). In de 17e en 18e eeuw vormden zich allengs te Parijs een aantal kringen, waar men voornamelijk letterkunde en staatkunde besprak. Vooral die in 1600 door de markiezin de Rambouillet gesticht, werd beroemd en oefende een wezenlijken invloed op de taal en de zeden uit. Hoewel Molière in de Précieuses ridicules en de Femmes savantes alleen de belachelijke elementen dier kringen, over het algemeen, schijnt te hebben willen hekelen, bezweek ook het Hôtel de Rambouillet onder zijne geeselslagen.
| |
[Hotkant]
Hotkant, (transv.), rechterkant.
| |
[Hotnot]
Hotnot, (transv.), Hottentot.
| |
[Hotonde]
Hotonde (japann.), bijna.
| |
[Hotspur]
Hotspur, (eng.), heethoofd, letterl. heet-spoor (heet-gespoord.) Naam voor een kloek, vurig, ridderlijk jongeling, naar den bijnaam van Henry Percy in het 1e deel van Henry IVth.
| |
[Hottentotsgod]
Hottentotsgod, (transv.), het wandelend takje of blad, zeker insect.
| |
[Hotvoor]
Hotvoor, (transv.), rechts voor. Di oostbles, wat (die) hotvoor trek.
| |
[Houd wat gij hebt]
Houd wat gij hebt, Openb. III:11.
| |
[Houqua]
Houqua, fijne soort van thee, zoo genaamd naar Hoqua den beroemden thee-koopman, uit Hong-Kong, die in 1846 overleed.
| |
[Houri]
Houri, (spr. hoeri), (ar.), van hawar, fem. haurâ, plur. hour = gazel en vandaar iemand met gazellenoogen (zeer zwart met helder wit). Bij Perzen en Turken is hour als enkelvoud gebruikt en de Perzen maakten er van houri d.i. één meisje uit het Paradijs. Mohammed beloofde nl. aan de geloovigen, dat zij in het Paradijs hour zouden vinden d.i. meisjes met gazellenoogen.
| |
[House of commons]
House of commons, huis der gemeenten, Lagerhuis, z.v.a. de 2de Kamer in Engeland.
| |
[House of peers (]
House of peers (of lords), (eng.), huis der lords, hoogerhuis, z.a.
| |
[Household words (Familiar to our ears as -]
Household words (Familiar to our ears as -, Shakespeare, Henry V, IV, 3, zoo gemeenzaam voor onze ooren als woorden uit de huiskamer, waar de Koning allen opwekt, hoewel met den dood voor oogen, ten strijde te gaan; het is dien dag het feest van St. Crispijn, en zegt hij, als wij vallen, dan zullen onze namen aan allen gemeenzaam of bekend op dien dag telkens bij den beker herdacht worden. De uitdrukking werd vooral populair door Dickens, die in 1850 onder dien naam een weekblad uitgaf, dat in 1857 gestaakt, in 1859 werd opgevolgd door All the year round.
| |
[Houssa]
Houssa, militair, behoorend tot een deel van het Fransche leger, dat o.a. onder aanvoering van generaal Duchesne 1 Oct. 1895 Tannanariva, de hoofdstad van Ranawalo III, koningin van Madagascar, ingenomen heeft.
| |
[Houssam (Prins -]
Houssam (Prins -, broeder van prins Ahmed; hij bezat een stuk vloerkleed of behangsel van zulk eene tooverkracht, dat men er slechts op behoefde te gaan zitten, om in een oogenblik naar elke plaats te worden vervoerd, waarheen men wenschte te komen:
| |
[Houssé]
Houssé, (fr., wap.), paard met een dek van andere kleur; zie Hoesie en Paardendek.
| |
[Hout (Als zij dit doen aan 't groene -, wat zal aan 't dorre geschieden?]
Hout (Als zij dit doen aan 't groene -, wat zal aan 't dorre geschieden? Komt de rechtschapene om, hoe slecht zal 't met den goddelooze gaan! naar Luc. XXIII:31.
| |
[Houten]
Houten, (sport.), kegels.
| |
[Houten broek]
Houten broek, katheder.
| |
[Houten dokter (De -]
Houten dokter (De -, een predikstoel; zie Dokter van Houten.
| |
[Houten huik]
Houten huik, houten ton met een gat in den eenen bodem en van onderen open, welke den misdadiger omgehangen werd, zoodat zijn hoofd er boven uitstak; aldus werd de veroordeelde onder grooten toeloop de stad rondgeleid; huik = mantel.
| |
| |
| |
[Houten lepel]
Houten lepel, (barg.), gevangenis.
| |
[Houten mantel]
Houten mantel, katheder.
| |
[Houten paard]
Houten paard, fr. chevalet, foltertuig bestemd voor lichtzinnige vrouwen, echtbreeksters. Het bestond uit een samenstel van planken, welke ééne rechtop staande en aan den bovenrand scherp gemaakte eiken plank droegen. Na gegeeseld te zijn werd de schuldige als een ruiter daar opgezet; soms met een kanonskogel aan elken voet.
| |
[Houthakkers (Daar moeten ook - en waterputters zijn]
Houthakkers (Daar moeten ook - en waterputters zijn, niet allen kunnen aanzienlijke posten bekleeden; ook de eenvoudigen en dienstbaren hebben hun waarde en verdienste. De genoemde arbeiders waren bij de Israëlieten tot de geringste diensten in den tempel geroepen, doch even goed noodig voor de instandhouding van den eeredienst als de priesters; naar Jozua IX:23 en 27.
| |
[Houtje (Iets op zijn eigen - doen]
Houtje (Iets op zijn eigen - doen, eigenwijs de raadgevingen en hulp van vrienden en ouderen versmaden; geheel naar eigen inzicht handelen; uit Hosea IV:12, alwaar: ‘Mijn volk vraagt zijn hout, en zijn stok zal het hem bekend maken,’ d.i. zij vragen het door hen van hout vervaardigde afgodsbeeld om raad, en regelen zich naar de aanduidingen van hun eigengemaakte stokken-wichelarij. Verg. nog Jer. II, 27; X, 3, Hab. II, 19.
| |
[Houtsneê]
Houtsneê, (stud.), ironische verhaspeling van haud sine nl. laude (lat.) = niet zonder nl. lof, welke formule den 2en graad uitdrukte van afgelegd examen aan de Academie, een graad, die tegenwoordig vervallen is.
| |
[Houtsnip (Een -]
Houtsnip (Een -, (rest.), twee boterhammen met roggebrood en kaas.
| |
[Houvast]
Houvast, (bouwk.), ijzeren pen om de houtwerken aan den muur te bevestigen, aan eenen kant puntig, aan het boveneinde met een borst, en plat gesmeed, met een opening, ter bevestiging aan het voorwerp in hout.
| |
[Houyhnhyms]
Houyhnhyms (whinhims), een geslacht van paarden, met verstand toegerust, die de heerschappij voeren over het menschelijke geslacht. Gulliver vertelt er van in zijne reizen. De bedoeling was eene bespotting van het huis van Hanover, zinspelend op het wapen van Hanover, dat een paard vertoont.
| |
[Hovetling]
Hovetling, zie Headling.
| |
[Hovia Môu]
Hovia Môu, geestelijke bard. Onder dezen Keltischen naam roept de bard, die verheven wordt tot ‘aartsdruïde van het Prinsdom Wales,’ hoewel hij tot de Engelsche Staatskerk behoort, ongestoord Odin (z.a.) en Freyja (z.a.) aan, daarbij zijn Keltisch gezang zelf begeleidend op de aartsvaderlijke harp.
| |
[Howard (John -]
Howard (John -, (eng.), een ijveraar voor verbeteringen in het gevangeniswezen, naar den beroemden Engelschman van dien naam (1726-90), die geheel zijn vermogen en bijna zijn heele leven aan die zaak wijdde; vandaar hervormer van het gevangeniswezen. Naar hem heet de te Londen gevestigde Howard-Association, eene philanthropische vereeniging, die werkt op onderscheiden gebied.
| |
[Howard (De vrouwelijke -]
Howard (De vrouwelijke -, Mrs. Elizabeth Fry (1780-1845), die de gevangenissen van Engeland en het vasteland bezocht, en haar beste krachten wijdde aan de verbetering van het gevangeniswezen.
| |
[Howe (Elias -]
Howe (Elias -, werktuigkundige, uitvinder van de Amerikaansche naaimachine (1819-1867), vandaar de machine van Howe of een Howe voor eene naaimachine.
| |
[Hrabanus Maurus]
Hrabanus Maurus, aartsbisschop van Mainz (776-856), tijdens Karel den Groote, de bekende geleerde, die zocht te bewijzen, dat het den geloovige wel geoorloofd is, de zeven vrije kunsten te beoefenen. Vervaardiger van een Lat.-Duitsch glossarium.
| |
[Hradschin]
Hradschin, koninklijke burcht te Praag.
| |
[Huang]
Huang, (chin.), geel, uitgang in Chineesche plaatsnamen.
| |
| |
| |
[Hub]
Hub, (sport.), naaf.
| |
[Hub of the universe]
Hub of the universe, (am.), de naaf van het heelal, bijnaam voor Boston in Massachusetts door O.W. Holmes aan die stad gegeven, ter bespotting van de verwaandheid der inwoners, die de beteekenis der stad zóó hoog stelden, dat ze meenden, dat heel de wereld er om draaide.
| |
[Hubertus (St. -]
Hubertus (St. -, de patroon der jagers.
| |
[Hubertus-sleutel]
Hubertus-sleutel, in letterlijken zin de reliquie-dragende sleutel, die in de Eglise de la Sainte-Croix te Luik bewaard wordt, als afkomstig van St. Hubertus († 721) die dezen van den Paus ten geschenke gekregen had, wat toen ter tijd als de hoogste onderscheiding gold. Daar St. Hubertus in de R.K. Kerk wordt aangeroepen als patroon tegen de hondsdolheid, noemt men de ijzeren hoorns of horentjes, waarmede onder aanroeping van den heilige, de beet wordt uitgebrand, ‘sleutel van St. Hubertus’. Deze horentjes worden vooraf aangeraakt aan de stool van den H. Hubertus, welke stool eveneens als middel tegen de hondsdolheid wordt aangewend.
| |
[Huchet]
Huchet, (fr., wap.), jachthoorn.
| |
[Hudibras]
Hudibras, beeld van een dwazen ridder of bespottelijken strijder; naar den titelheld van Samuel Butler's gedicht van dien naam, in 1663 verschenen, eene buitengewoon goed geslaagde bespotting van de Puriteinen.
| |
[Huevos fritos]
Huevos fritos, eieren, in varkensvet gebakken; in Mexico.
| |
[Hufeland's systeem]
Hufeland's systeem, zie Makrobiotiek.
| |
[Hugenooten]
Hugenooten, benaming der eerste Evangelisch-gezinden in Frankrijk, aanhangers der Kerkhervorming. Oorsprong onzeker. Men spreekt o.a. van verbastering uit hgd. Eidgenossen = onderling bij eede verbondenen, gelijk de Zwitsers waren. 't Waarschijnlijkst is, dat die naam hun werd gegeven dewijl zij aanvankelijk des nachts hunne godsdienstoefeningen hielden op eene heide bij Tours, waar het volksgeloof meende, dat de geest spookte van Hugo Capet, het hoofd van het Fransch koninklijk stamhuis der Capetingers, die in 987 te Noyon door de keus der staatsgrooten tot koning werd verheven. Uit hen sproten na de opheffing van 't Edict van Nantes de Camisards (z.a.), en de Réfugiés (z.a.) vooral in ons vaderland.
| |
[Hugten]
Hugten, (barg.), hangen.
| |
[Huibasten]
Huibasten, spotnaam voor de inwoners van Nunspeet. Hui is de wei van melk; huibasten beteekent melkbuiken want bast = buik.
| |
[Huif]
Huif of Baldakijn, (bouwk.), bedekking bestaande in een gewelf of dak in steen of hout boven de beelden hetzij buiten of binnen gebouwen of meubelen gedurende de middeleeuwen.
| |
[Huis]
Huis, in de sterrenwichelarij is de geheele hemel in twaalf deelen, ‘huizen’ genaamd, verdeeld, waardoor de hemellichamen iedere vierentwintig uur passeeren. Wanneer nu iemands geluk door de sterren zal worden bepaald, is de geheele schaar in twee deelen verdeeld (te beginnen uit het Oosten), zes beneden en zes boven den horizont. De oostelijke noemt men de ‘opklimmende’, omdat ze bezig zijn te stijgen, de andere zes de ‘dalende’ omdat ze het zenith reeds gepasseerd zijn.
De twaalf huizen beteekenen het volgende:
(1) |
Huis des levens. |
(2) |
Huis van geluk en rijkdom. |
(3) |
Huis der broederen. |
(4) |
Huis der bloedverwanten. |
(5) |
Huis der kinderen. |
(6) |
Huis der gezondheid. |
(7) |
Huis des huwelijks. |
(8) |
Huis des doods. |
(9) |
Huis van den godsdienst. |
(10) |
Huis van waardigheden. |
(11) |
Huis van vrienden en weldoeners. |
(12) |
Huis van vijanden. |
| |
[Huis clos (A -]
Huis clos (A -, (fr.), met gesloten deuren. Une édition à huis clos is een boekwerk verzonden onder couvert of gesloten enveloppe. Uitdrukking van
| |
| |
Alexandre Dumas fils. Une edition destinée à mes seuls amis et tirée a 99 exemplaires seulement. ‘On ne peut tout dire, même à voix basse, même dans une edition à huisclos, et ce qu'on ne peut imprimer, c'est le plus curieux de la vie d'un homme’ enz. enz.
| |
[Huis (Het behouden -]
Huis (Het behouden -, op Nova-Zembla, waarvan 25 Sept. 1596 de eerste balken gericht werden door Jacob Heemskerck en Willem Barentsz, die er den 24en Oct. in sliepen, en er de Amsterdamsche vlag boven plaatsten. Zij vertoefden er in tot Mei 1597, toen zij het huis zooveel mogelijk van zijn inhoud ontdeden, in den schoorsteen een verslag over de reis en de overwintering ophingen in een kruithoorn besloten, en den 13en Juni afvoeren, waarna zij 6 Oct. hun vaderland terugzagen. Den 9en Sept. 1868 trof de Noorsche kapitein Elling Carlsen de hut voor het eerst weder aan, in denzelfden toestand, waarin de Hollandsche oprichters ze hadden verlaten. Hij bracht er, 4 Oct. te Hammerfest binnenvallend, 78 voorwerpen, als Barentsz-reliquieën uit mede, o.a. braadijzers, kookketels, messen, werktuigen, een half verroest rader-uurwerk, eene metalen klok, wapens, prenten, boeken, enz. Een Engelschman Mr. Charles L.W. Gardiner en de Nederl. marineluit. L.R. Koolemans Beijnen brachten in 1872 het overige ten getale van 62 voorwerpen, waaronder vooral het in den kruithoorn besloten verslag, herwaarts over. Het vond alles eene plaats in het Rijksmuseum te Amsterdam.
| |
[Huis op het zand bouwen (Zijn -]
Huis op het zand bouwen (Zijn -, naar Matth. VII:26 de gelijkenis van Jezus van den man, die luistert naar Christus' woorden, doch er niet naar handelt; deze bouwt zijn huis op het zand, zoodat regen en wind het ten val brengen.
| |
[Huis te Britten]
Huis te Britten, bij Katwijk-Buiten, door de Romeinen gebouwd, en sedert eeuwen verzwolgen door het water, hetwelk nu reeds zóóveel van het strand afsloeg, dat de grondslagen er van, die door lagen waterstand in 1520 en later meermalen, bloot kwamen, twee uren ver in zee liggen. - Bij den tooneeldichter Gerbrand Adriaenszen Bredero benaming eener bestekamer, omdat de Engelschen, de Britten, wegens de hun toegeschreven onbeschaamdheid wel ‘dogs, English dogs’ betiteld worden, - vanwaar ook John Bull (= bulhond), - en daar de onbeschaamdheid van een hond (dog) hierin bestaat, dat hij overal in 't openbaar schildwachten uitzet, terwijl de (zindelijke) kat alles zorgvuldig wegkrabt en verbergt, heet bij Bredero de voor de ‘bestekamer’ bestemde materie een Engelsman.
| |
[Huis te Manpad]
Huis te Manpad, heerenhuis bij Heemstede, genoemd naar het, door de overwinning van Witte van Haamstede op de Vlamingen in 1304 bekende pad. Het huis werd in 1767 gekocht door David van Lennep, den overgrootvader van Mr. Jacob van Lennep. Het komt het eerst voor op een kaart van Rijnland, ao. 1672.
| |
[Huis toe!]
Huis toe! Uitroep der Transvaalsche Boeren vóór de groote herleving (le Grand Réveil), toen de president Burgers, die in zijne nadagen was, te vergeefs trachtte hen stand te doen houden tegenover den vijand.
| |
[Huisanker]
Huisanker, (wap.), gaffel met gebogen lijnen, of waarvan de uiteinden omgekruld zijn; beide kan ook samengaan.
| |
[Huisgoden]
Huisgoden, zie Laren en Penaten.
| |
[Huishouder]
Huishouder, (barg.), tang.
| |
[Huislook]
Huislook, een plant, die men op het dak van een huis liet groeien, daar het zich gemakkelijk aan dakpan of dekriet hechtte. Het oude bijgeloof wilde, dat het de booze geesten van het huis verwijderde en zelfs voor den bliksem beschutte. De plant werd ook jovisbaard genoemd. In de middeleeuwen beval de overheid somtijds de plant op het dak te brengen.
| |
[Huisploert]
Huisploert, (stud.), huisbaas.
| |
[Huit-ressorts]
Huit-ressorts, rijtuig op acht veeren, kostbaarste soort van open rijtuigen.
| |
| |
| |
[Hujothesie]
Hujothesie, gr. nujothesia, aanneming tot zonen (of kinderen). Uit hujos = zoon en tithèmi = ik stel. Door Paulus gebezigd in zijne brieven, bijv. Rom. VIII:15, 23; IX:4; Gal. IV:5; Efeze I:5.
| |
[Hujus]
Hujus, (scil. mensis), afgekort huj., van deze (of van dezelfde) maand; of dezes.
| |
[Hujus anni]
Hujus anni, enz., (lat.), zie Hoc anno.
| |
[Hujus loci]
Hujus loci, van deze plaats.
| |
[Huldtooneel]
Huldtooneel, het Schepelenberg je bij Heemskerk, waar oudtijds de Graven van Holland op een schild verheven en tot heeren van Kennemerland gehuldigd werden.
| |
[Hulifeest]
Hulifeest, in Indië een feest, dat in Maart gevierd wordt, en vergezeld gaat van dergelijke grappen als bij ons op den eersten April plaats vinden.
| |
[Hulp (Hij ziet zijn - in de poort]
Hulp (Hij ziet zijn - in de poort, iemand, door de grooten en machtigen gesteund, kan vrij wat wagen, en mag veel voor zichzelven hopen. Bij de Israëlieten was de poort der stad de vergaderplaats om allerlei zaken te bespreken; daar werd recht gesproken en werden verstandige en aanzienlijke mannen geraadpleegd; naar Job XXXI:21.
| |
[Hulp-adres]
Hulp-adres, (hand.), zie Noodadres.
| |
[Hulploon]
Hulploon, loon, dat aan hen wordt verstrekt, die, door het verleenen van hulp en bijstand, schepen en ladingen hetzij te zamen of na gedane lossing en lichting wederom in eene veilige plaats in zee of in een behouden haven hebben gebracht.
| |
[Hulsean Lectures]
Hulsean Lectures, apologetische lezingen, in 1777 ingesteld door den geestelijke John Hulse te Cheshire. Elk jaar worden er vier of zes predikaties gehouden in de groote Mariakerk te Cambridge, door geestelijken, tegenwoordig genaamd Hulsean Lecturers, wien men tot in het jaar 1860 den naam gaf van Christian Advocates (christelijke advocaten). Oorspronkelijk werden er twintig predikaties per jaar gehouden.
| |
[Humaniora]
Humaniora, de beschavende, menschvormende wetenschappen, de letterkundige en wijsgeerige vakken, in tegenstelling met de realia (z.a.); van lat. humanus = menschelijk. De humaniora waren: spraakkunst, redekunst en dichtkunst, met Grieksch en Latijn, ter onderscheiding van literae divinae, godgeleerdheid; de eersten beoefend door leeken, de laatsten door godgeleerden. De fraaie wetenschap heeft zich later echter hoofdzakelijk beperkt tot de studie van het Latijn.
| |
[Humanisme]
Humanisme, - wel te onderscheiden van humaniteit, wat een karaktertrek is, - een historisch verschijnsel, nl. de herleving van de studie der klassieke letteren. In den tijd van Johannes Reuchlin († 1522 als hoogleeraar te Ingolstadt, in Beieren), heette de kennis der oude talen de humane wetenschap; een doctor in de letteren heette dan ook doctor in humanismo. Reuchlin zelf, een ijsbrekèr als beoefenaar der Hebreeuwsche letterkunde, oefende grooten invloed, op het onderwijs en de verspreiding van het humanisme.
| |
[Humanist]
Humanist, voorstander der verlichting, tegenstander van het obscurantisme, zie Dunkelmänner; letterl. leeraar of kenner der humaniora, der wetenschappen, welke op meer beschaving aanspraak geven. De lettres humaines (fraaie letteren) zijn in Frankrijk dichtkunst, welsprekendheid en geschiedenis. 't Zijn de kunsten en wetenschappen, die den mensch meer menschelijk (humain, lat. humanus, comparat. humanior) maken. Victor Hugo was een episch en humanistisch dichter.
| |
[Humanum est errare]
Humanum est errare, (lat.), dwalen is menschelijk; vgl. Errare enz.
| |
[Humbug]
Humbug, een woord waarschijnlijk van Amerik. oorsprong, beteekenende larie, bluf, aanstellerij. De afleiding is onbekend; 't is zekerlijk een woord aan de volkstaal ontleend, waarbij aan geen afleiding gedacht werd. Dat het van het it. uomo bugiardo = een leugenaar, zou komen is niet aan te nemen.
| |
| |
| |
[Humerale]
Humerale, (r.-kath.), deel van het kleed van den priester, dat hem hals en schouder bedekt. Van lat. humerus (schouder).
| |
[Humiliaten]
Humiliaten, monnikenorde in Italië (1134-1576) aldus genaamd naar den eisch der nederigheid (humilitas), dien zij zich vooral stelden.
| |
[Humor]
Humor, eng. humour, oorspronkelijk vocht, vandaar, in goed of slecht humeur, in moreelen zin. De vochten volgens de oude theorie, die het karakter en de inborst beheerschten, waren slijm, bloed, en gal, vandaar flegmatiek, sanguinisch en choleriek gestel. Als schrijftrant: grilligheid, vol onverwachte wendingen, ook ‘een traan zoowel als een lach’ opwekkende. Een schrijver in dien trant is een humorist.
| |
[Humoraal systeem]
Humoraal systeem of humorale pathologie, geneeskundig stelsel, ziektekunde, waarbij men de oorzaken van alle ziekten in de vochten (humores) zoekt.
| |
[Hun (Een kerel als een -]
Hun (Een kerel als een -, een groot en stevig man. Oud-hgd. gewahsen (gewachsen) als ein hiune, Goliath der grosse hiune, een Hun had de kracht boomen uit den grond te rukken, en zij hadden de hunebedden opeengestapeld. Dat zijn dan niet de Aziatische of Romanische Hunnen (onder Attila), maar de zoogenaamde mythische Hunen, misschien van Slavische afkomst.
| |
[Hun lui]
Hun lui, (chin.), letterkundige; hooge academische graad in China.
| |
[Hunctu, Romane, caveto]
Hunctu, Romane, caveto, (lat.), zie Hic niger est, enz.
| |
[Hunebedden]
Hunebedden, de groote steenhoopen in Drenthe en elders, door de volksstammen, die vóór de Germanen ons land bewoonden, tot graven opgericht. Hunen, de naam door de latere bewoners er aan gegeven, beteekent reuzen, en heeft niets te maken met de Hunnen.
| |
[Huniades, hunniades]
Huniades, hunniades of hunyady, een der grootste veldheeren uit de 14e eeuw; de Turken vreesden hem zoozeer, dat zij zijn naam gebruikten, om hunnen kinderen schrik aan te jagen.
| |
[Hunkers]
Hunkers, (am.), ook Old Hunkers, spotnaam voor het ultra-conservatieve deel der demokratische partij, vooral in New-York; van hunk, een klos, een hindernis, blok aan 't been.
| |
[Hunyadi Janos]
Hunyadi Janos, zie Engelsch zout. Het is tevens de naam van den Hongaarschen held, die nabij Zimony een beroemden slag tegen de Turken leverde, en naar wien de bron heet, die dat water levert.
| |
[Hurdle]
Hurdle, (eng., sportt.), horde, bij harddraverijen met hindernissen (hurdle-races) of in een concours hippique of een paardenspel.
| |
[Hurrah]
Hurrah, zie Hoera.
| |
[Hurte]
Hurte, (fr., wap.), koek (z.a.) van azuur.
| |
[Hussard à quatre roues]
Hussard à quatre roues, (fr.), conducteur der artillerie of een treinsoldaat.
| |
[Hasard de la guillotine]
Hasard de la guillotine, (fr.), gendarme, die een veroordeelde naar het schavot voert. Vervolgt hij een misdadiger dan heet hij marchand de lacet, en begeleidt hij alleen zoo iemand, dan heet hij rondelle de la Grève.
| |
[Hussaren]
Hussaren of Huzaren, (in ons land) de naam der gansche cavallerie; in Hongarije de lichte ruiterij; van hong. husz = twintig, omdat koning Matthias I in de 13e eeuw bepaalde, dat ieder twintigtal huizen één ruiter aan het leger moest leveren.
| |
[Hussieten]
Hussieten, volgelingen van Johannes Huss (z.a.), den Boheemschen hervormer in de 14e eeuw; zie Bethlemieten.
| |
[Hussietenoorlog]
Hussietenoorlog, oorlog tusschen de aanhangers van Huss en de R.-Katholieken (1419-34). Hussieten, in twee partijen, Calixtijnen en Taborieten, streden onder Ziska en de beide Procopiussen gelukkig; werden eindelijk overwonnen; de Calixtijnen werden R.-Katholiek, de Taborieten gingen over in de Boheemsche broeders.
| |
[Hwa Kwoh]
Hwa Kwoh, (chin.), het bloeiende rijk, naam voor China, nl. bij de Chineezen. Vgl. Tchang-Kooe = Rijk van het midden, Middelrijk.
| |
| |
| |
[Hyacint]
Hyacint, (gr.), lelieachtige bloem, wit, rood, blauw, violet; bloem van zwarte of purperen kleur, onze nageltak; ontstaan uit het bloed van den door Zephyrus uit minnenijd gedooden Hyacinthus, een Spartaansch jongeling van buitengewone schoonheid, toen hij door Apollo, die hem ook beminde, in het schieten werd onderwezen. Men beweerde op de bladeren er van de beginletters UA of AI te herkennen; vandaar dat Theoeritus van ‘beschreven hyacinten’ spreekt.
| |
[Hyaden]
Hyaden, gr. huades, van huein (regenen), de regenenden, het Regengesternte, eene groep sterren in den kop van den Stier, wier opgang regen voorspelde. Zij gingen daarom door voor nymfen, die door vochtigheid voedden, en als zoodanig waren zij de voedsters van Bacchus (de Nysaeische nymfen), en van Jupiter (de Dodonaeische nymfen). Deze laatste plaatste haar uit dankbaarheid onder de sterren. - Omdat men het sterrenbeeld als een kudde jonge zwijnen zich voorstelde, gaven de Romeinen er den naam Suculae (varkentjes) aan (Lubker); volgens Cicero echter ontving het dezen naam, wegens der Romeinen afleiding van hus (gr. zwijn), en noemen mitsdien de lexicografen Suculae eene valsche vertaling van huades (hyaden).
| |
[Hydra]
Hydra, (gr.), waterslang, uit gr. hudôr (water); reuzenslang van het meer Lerna in den Peloponnesus, door Hercules gedood.
| |
[Hydra]
Hydra, (wap.), denkbeeldig wezen, nl. een slang met zeven koppen; de gewone kleur is groen; de staart eindigt in een weerhaak.
| |
[Hydrophane]
Hydrophane, eene verscheidenheid van den opaal, die eerst helder en doorschijnend wordt, wanneer hij doortrokken is van water. De eigenaardigheid van dezen steen, om water in te zuigen, is gebleken uit de vermeerdering van haar gewicht na de indompeling.
| |
[Hydropsie de papier]
Hydropsie de papier (fr.), waterzucht van papier. Hiervan gewaagde Bourdon de l'Oise in de conventie 25 Floréal, an III, tijdens de speculatie in biljetten in de Vendée en in Bretagne verspreidde; hij zorgde er voor assigassignaten, toen Puissaye zijne valsche naten tot de kleinste bedragen van 25, 15 en 10 sous (stuivers) na te maken, om overal verwarring te stichten.
| |
[Hygeameel]
Hygeameel, kindermeel, dat de moedermelk wil vervangen. De naam had behooren te zijn Hygieameel, d.i. gezondheidsmeel, naar gr. hugieia = gezondheid. Hygea is geen woord.
| |
[Hygia]
Hygia, (rom.), samengetrokk. vorm voor Hygieia (z.a.).
| |
[Hygieia]
Hygieia, (gr.), de godin der gezondheid; voorgesteld als bloeiende jonkvrouw, die in de linkerhand eene schaal houdt, waaruit zij eene slang drenkt; dochter van Asklepios (Aesculapius) en Epione (gr. èpionè = de smart-verzachtende).
| |
[Hygiène]
Hygiène, (fr.), gezondheidsleer, uit gr. hugiainein = gezond zijn, wèlvaren.
| |
[Hygienist]
Hygienist, beoefenaar van de hygiène (z.a.); deskundige daaromtrent.
| |
[Hyksos]
Hyksos, herderskoningen van Semietischen oorsprong, omstreeks 2600 v.C. naar Egypte gekomen; heerschten tot 1548 v.C.
| |
[Hymen]
Hymen, (myth.), god van het huwelijk, afgebeeld met een bruiloftsfakkel en een sluier in de hand.
| |
[Hymen's band(en)]
Hymen's band(en), huwelijksband; zie Hymen.
| |
[Hymettus]
Hymettus, (gr.), berg in Attica, voor een gedeelte met geurigen thym begroeid, en hierom bekend door zijn voortreffelijken honig.
| |
[Hymne]
Hymne, godsdienstige ode (z.a.), (gr.), humnos, eig. galm, bijz. feestgalm ter eere van goden en halfgoden; uit humnein = galmen, opdreunen.
| |
[Hymnus Ambrosianus]
Hymnus Ambrosianus, (muz.), zie Ambrosiaansch loflied.
| |
[Hyntchakisten]
Hyntchakisten, aanhangers eener partij, de Hindschak di bel, in 1887 te Parijs opgericht door een Kaukasisch Armeniër Avetis Nazarbek van oude familie in den tijd, dat de bewoners, althans de Armenische bewoners van Russisch-Armenië veel van de zijde der
| |
| |
Russische regeering te verduren hadden. De stichter der partij stelde zich ten doel, van de Hindschak, een soort van Centraal-Comité te maken, dat door middel van sub-comités in Armenië propaganda moest maken voor het nationale, Armenische idee in Turkije, en Russisch-Armenië. Parijs, Athene, nogmaals Parijs en eindelijk Londen waren achtereengens de zetels van den Hindschak.
| |
[Hyperbel]
Hyperbel of hyperbool, (gr.), lett. overdrijving, duidt in het spreken de wijze aan, om iets krachtig uit te drukken door een sterk overdrijvend beeld.
| |
[Hyperboreërs]
Hyperboreërs, (bij de oude Grieken) alle volken, die aan de andere zijde der noordelijke bergketen woonden, zooals de Thraciërs; ironisch: zonderlingen in manieren, zeden en gewoonten. Volgens de sagen bewoonden de Hyperboreërs een heerlijk land, waar eene eeuwige lente heerschte. De naam H. beteekent lett. de aan de andere zijde van Boreas (noordenwind) wonenden.
| |
[Hypatia]
Hypatia, schoone, geleerde vrouw in Alexandrië, in 415 n.C. vermoord, vandaar de naam voor een hooggeprezen vrouw.
| |
[Hyperion]
Hyperion, (gr.), een van de Titanen, vader van Helios (zon), Selene (maan) en Eos (dageraad). Ook Helios wordt dikwijls Hyperion genoemd.
| |
[Hypnose]
Hypnose, toestand, die veel gelijkt op dien van den normalen slaap, gedurende welken iemand in abnormaal sterken trant vatbaar is voor het verkrijgen van voorstellingen, welke een ander persoon hem opdringt. Anders gezegd, een toestand, waarin de suggestibiliteit (z.a.) van het individu is verhoogd. Vroeger sprak men van magnetischen, thans van hypnotischen slaap; gr. hupnos = slaap, hupnoëin = doen inslapen, hupnoossein = slaperig, slaapdronken zijn.
| |
[Hypnotisme]
Hypnotisme, kunst waardoor men iemand doet inslapen; van gr. hypnotikos = slaapverwekkend.
| |
[Hypocras]
Hypocras, gekruide wijn, morgendrank bij bruidsplechtigheden, vandaar ook ‘bruidstranen’ genoemd; naar Hippocrates, wien men de uitvinding toeschreef van den drank, eerst een geneesmiddel, in de taal der geleerden vinum hippocraticum genoemd, en die in de middeleeuwen Hypocras genoemd werd.
| |
[Hypocrisie (L' - est un hommage que le vice rend à la vertu]
Hypocrisie (L' - est un hommage que le vice rend à la vertu, (fr.), de huichelarij is eene hulde, die de ondeugd aan de deugd brengt, Rochefoucauld.
| |
[Hypocrite rimeur, historien trop payé]
Hypocrite rimeur, historien trop payé, (fr.), huichelachtige rijmelaar, al te rijk betaalde geschiedschrijver. Getuigenis van partijdige tijdgenooten omtrent Frankrijk's grootsten treurspeldichter Racine († 1699), toen hij tot koninklijk geschiedschrijver aangesteld, geheel opging in het Hofleven van Lodewijk XIV, en de dichter scheen onder te gaan in den geschiedschrijver.
| |
[Hypotheca]
Hypotheca, onderpand voor geleend geld, dat in het bezit van den schuldenaar blijft, en wanneer hij zijne schuld niet betaalt, ter voldoening van den schuldeischer verkocht wordt.
| |
[Hypotheek]
Hypotheek, eene akte waarbij vaste goederen tot onderpand gesteld worden van eene geleende som gelds.
| |
[Hypothekaire schulden]
Hypothekaire schulden, (handel), schulden, welke door hypotheek verzekerd zijn.
| |
[Hyrkanië]
Hyrkanië, onherbergzaam oord aan de Z. kust der Kaspische zee (ten tijde van Strabo † 26 n.C. de Hyrkanische zee). Gr. Hurkania, van oud-Perz. Vehrkâna = wolvenland. Thans Gorgië.
| |
[Hysopstengel]
Hysopstengel, door den Hoogepriester onder oud-Israël op den Grooten Verzoendag gebezigd; vgl. Lev. XIV:4; Ps. LI:9. Hebr. eezoob, gr. hussópos, een specerijachtig kruid. 1 Kon. IV:33.
| |
[Hysteron proteron]
Hysteron proteron, (gr.), lett. het latere eerder of vooraan, dus achterste voren. Spraakkunstige of redekunstige figuur, krachtens welke men de natuurlijke orde van het uit te drukken begrip of denkbeeld omkeert, en hetgeen ten aanzien van den tijd of de voorstelling het laatste is tot eerste maakt, om daardoor eene opklimming in de rede te verkrijgen. Ook hysterologie geheeten. |
|