| |
| |
| |
D
[D]
D in Rom. cijfers 500, als de helft van ↀ een bijvorm van of M, d.i. mille of duizend.
| |
[D]
D of d, verkorting van lat. denarius; het 240ste deel van een pond sterling = f 0,05, van een pond Vlaamsch = f 0,02½.
| |
[D]
D, op Oostenrijksche munten, beteekent Gratz, op Fransche munten Lyon.
| |
[D]
D (hand.), als getalmerk 500. Verkorting van da of detur, geef of het worde gegeven. Zie Dabam.
| |
[dd.]
dd. (hand.), verkorting van de dato van den dag der uitgifte af.
| |
[D.J.U.]
D.J.U., doctor juris utriusque, meester in de beide rechten, nl. in het Romeinsch en het hedendaagsch recht.
| |
[D.L.C.D.L.]
D.L.C.D.L., de la compagnie de Jesus, lid der societeit van Jezus, Jezuit; gewoonlijk S.J.
| |
[D.V.]
D.V., (lat.) Deo volente (z.a.).
| |
[D.O.M.]
D.O.M. (lat.) datur omnibus mori = het is allen gezet te sterven, eene latere poging tot invulling van deze letters op grafsteenen, die eigenlijk Deo Optima Maximo (aan den besten grootsten God) beteekenen.
| |
[Da steh' ich nun ich armer Thor!
Und bin so klug als wie zuvor.]
Da steh' ich nun ich armer Thor!
Und bin so klug als wie zuvor.
Faust, 1e deel in den aanvang (Nacht) van Göthes gedicht van dien naam. Daar sta ik nu, ik arme dwaas en ben nog even wijs als voorheen.
| |
[Daaijen]
Daaijen of Ossepooten (barg), dobbelsteenen.
| |
[Daaldersplaats]
Daaldersplaats, (toon.), uitmuntende plaats, naar den prijs, dien men oudtijds op de duurste plaats in den Stadsschouwburg te Amsterdam voor zijn ‘lootje’ moest betalen.
| |
[Daalder]
Daalder, vroeger daler, en dit van hgd. thaler, verkorting van Joachims-Thaler. Uit het zilver van de mijnen bij Joachimsthal werden in de 16e eeuw de eerste groote munten gemaakt, die later rijksdaalders werden genoemd. Daler werd in Amerika tot dollar, in Italië tot talero, en in Palestina tot doler vervormd.
| |
[Daatlik, dadelik]
Daatlik, dadelik (afr.), dadelijk, dalk, dalkies (afr.), soms, misschien, dalk, kom niet te laat.
| |
[Dabam]
Dabam, Imperf. van do (lat.) Ik gaf. Onderschrift van voorredenen in 't Latijn. Ook afgewisseld met Scribebam (Ik schreef) of Scripsi (Ik heb geschreven).
| |
| |
| |
[Da Capo]
Da Capo of D.C. (muz.) Van voren af aan; d.i. eindig met de aanvangsstrophe.
| |
[Dachauer Banken]
Dachauer Banken, van 1871-'73 zwendelaarsbanken te München, die voor de daaraan toevertrouwde kapitalen een verbazend hooge rente betaalden, en de onkosten hiervan alsmede de uitbetaling der opgevraagde geldsommen dekten met de later toevloeiende kapitalen; naar de Dachauer-straat te München, waar de beruchte Adèle Spitzeder, de stichteres der eerste D.-bank, woonde.
| |
[Daedalus]
Daedalus, doolhof, ingewikkelde zaak. Ook, vernuftig mensch, schrander werktuigkundige. Van gr. Daedalus, beroemd beeldhouwer en bouwmeester, die, naar luid der fabel, uit zijne gevangenschap in het vermaarde labyrinth (doolhof) op Creta, dat hij zelf aangelegd had, met zijn zoon Icarus wist te ontsnappen, door voor hen beiden vleugels te vervaardigen.
| |
[Daemonomanie]
Daemonomanie, soort van godsdienstwaanzin (melancholia religiosa), waarbij de lijder zich geteisterd acht door booze geesten, zoodat hij zich of als een bezetene beschouwt, of als iemand, die aan de aanvallen en kwellingen van buiten hem aanwezige daemonen is blootgesteld.
| |
[Daer is de vader zelf, soo bleeck en afgevast]
Daer is de vader zelf, soo bleeck en afgevast, (niet ziedaar de vader - en afgemat) schertsend gezegd voor ‘daar is de man’. In Vondel's Gijsbreght II, 2 zegt de Poortier van het Kathuizer-klooster dit, als Willebrord aankomt, dien Diederick van Haerlem heeft laten roepen, maar die was ‘Ter kercke, daer hij vast, en sijn gebeden stort.’
| |
[Daffodil]
Daffodil, ook affodil, van ofr. aphodel, fr. aspodèle, narcis, veelal graf bloem genaamd.
| |
[Dag]
Dag, eind touw waarmede de matrozen aan boord gestraft worden.
| |
[Dag.]
Dag. Hij begint: 1o. met zonsondergang bij de Joden en Mahomedanen en bij de oude Germanen, de Atheners, en de Chineezen, Italianen, Oostenrijkers en Bohemers; 2o. met zonsopgang bij de Babyloniërs, Syriërs, Perzen en Nieuw-Grieken; 3o. met den middag bij de oude Egyptenaren en de sterrenkundigen; 4o. met middernacht bij de West-Europeesche volken, Amerikanen enz.
| |
[Dag (De - der barricaden.]
Dag (De - der barricaden. Zie Barricaden.
| |
[Dag (Ik heb een - verloren]
Dag (Ik heb een - verloren, (Perdidi diem) uitroep van den Romeinschen keizer Titus, wanneer hij zich aan het einde van een dag geen daad ten bate van zijne onderdanen, op dien dag verricht, kon herinneren.
| |
[Dag (Veracht den - der kleine dingen niet.]
Dag (Veracht den - der kleine dingen niet. (Il ne faut pas négliger les petites choses.) Spreek wijze ontleend aan Zach. IV:10, die waarschuwt tegen minachting der altoos kleine beginselen van eene of andere zaak of onderneming.
| |
[Dagbreek]
Dagbreek (transv.), 't aanbreken van den dag, dageraad. Vgl. 't Eng. daybreak.
| |
[Dagbroer]
Dagbroer, een koek, in de gedaante van een hansworst, pekelharing of lustigen broeder, vroolijk optredend met de muts in de hand, als om de toeschouwers te groeten (goedendag te wenschen).
| |
[Dagen (Het loopt op 't laatst der]
Dagen (Het loopt op 't laatst der, (vgl. 2 Petr. III:3). Schertsend gezegd, om te kennen te geven, òf dat de tijd van iemands verblijf of voorbereiding haast voorbij is, òf dat er verschijnselen zijn, die op naderenden afloop wijzen.
| |
[Dagen, (In het laatste der - zal men vreemde gezichten zien.]
Dagen, (In het laatste der - zal men vreemde gezichten zien. Spottende toespeling op Handel. 2 vs. 17b, als men op eene wandeling, bij het binnenkomen van gezelschap vreemde, of ook niet verwachte gasten aantreft.
| |
[Dagga]
Dagga (barg.), tabak.
| |
[Dagon]
Dagon, d.i. vischgod. Hebr. dag = visch. De afgod der Philistijnen, afgebeeld half als mensch, half als visch.
| |
[Daguerreotype]
Daguerreotype, Lichtbeeld, voortgebracht naar de uitvinding van (Louis Jacques Mandé) Daguerre († 1851) in vereeniging met (Joseph Nicéphore) Nièpce, na wiens dood hij ze tot meer volkomenheid bracht.
| |
| |
| |
[Dahlia]
Dahlia, bloem, naar men zegt genoemd naar een Zweedsch botanicus Dahl of een Russisch landschapschilder, Wladimir Dahl, die een werk over botanie schreef. In 1784 werd de plant door Sesse Mocino en Cervantes naar Europa gebracht. Den hgd. naam georgine kreeg ze van Wildenow, ter eere van J.G. Georgi, hoogl. te Petersburg.
| |
[Daisy]
Daisy, (eng.), madeliefje, samentrekking van ags. day's eye, oog van den dag.
| |
[Dajaks]
Dajaks, bovenlanders, wilden, inheemsche bevolking van Borneo, in tegenstelling met de Maleische kolonisten aan de kusten.
| |
[Dajan]
Dajan, (n. hebr.), rechter. Ook de ambtstitel van rabbinale assessoren.
| |
[Daken prediken, (Van de]
Daken prediken, (Van de - Openlijk uitroepen, wijd en zijd verbreiden. Men spreekt ook van dakprediking, ten aanschouwen en aanhooren van allen. Uit Ev. Matth. 10 vs. 27, waar eigenlijk staat: ‘predikt (dat) op de daken’. Wat men meest openbaarlijk verrichten wilde, deed men op het platte dak des huizes, waar men zich ook wel afzonderde tot stille overdenking en gebed (vgl. Handel. 10 vs. 9: opperzaal, welke met het dak gemeenschap had).
| |
[Daktylion]
Daktylion, handladder, door Herz voor het piano-onderricht uitgevonden, waarbij de vingers gestoken worden door ringen, die door middel van stalen veeren verbonden zijn. Van 't gr. daktylos, vinger.
| |
[Daktylus]
Daktylus, (gr. = vinger) in de dichtkunst: de vingerslag, een versvoet uit een langen en twee korte lettergrepen bestaande (- ◡ ◡).
| |
[Daktijlen]
Daktijlen, Daktylische verzen, verzen, uit een reeks van zulke versvoeten samengesteld. Een vers van zes daktylen is een dexāmeter. Een vers van vijf dactylen is een petāmeter.
| |
[Dal]
Dal, (hebr.), arm, vandaar Dalles (n. hebr. Dalloeth, of naar de uitspraak der Hoogd. Israel. Dalloes), armoede. Dalles-dekker, wijde mantel of ander kleedingstuk, waarmede men zijn armoedige onderkleeding bedekt.
| |
[Dalai-Lama]
Dalai-Lama, de Groot-Lama, hoofd der priesterschap van Thibet; een soort levende godheid.
| |
[Dalekarliërs]
Dalekarliërs, mijnwerkers, van Dalekarlië, een landstreek in Zweden, alwaar de mijnbouw het eerst een aanvang nam. De ware naam der streek is Dalarne (de dalen), waarnaar de bewoners Dalekarle, dalkerels of -bewoners heeten.
| |
[Daletti Sjone]
Daletti Sjone, (barg.), Nieuwjaar.
| |
[Dalfenoon, (Eene sjofele]
Dalfenoon, (Eene sjofele - (barg.), een arme drommel.
| |
[Dalfon]
Dalfon, (hebr.), een arme man. Van hebr. dal = arm, in schertsend verband met Dalpon, den naam van Haman's tweeden zoon (Esther IX:7). Vandaar ook dalfones = armoede.
| |
[Dalk, Dalik]
Dalk, Dalik of Dalkies (trans.) verhaal my dalkies van di vergadering; saam getrokken uit dadelijk.
| |
[Dalles-dekker]
Dalles-dekker, (toon.), een kleedingstuk, dat bij gebrek aan een ander bij allerlei gelegenheden dienst moet doen. Zie dal.
| |
[Dalmatica]
Dalmatica, opperkleed met mouwen, uit Dalmatië afkomstig, dat bij feestelijke gelegenheden door de Romeinen gedragen werd. Sedert Paus Sylvester I (4e eeuw) werd de Dalmatica het ambtsgewaad der R.K. diakenen, die het over de alba en de stola dragen. De D. behoorde tot het kroningsornaat der Duitsche keizers; ook de Paus draagt eene D. van witte zijde.
| |
[Daltonisme]
Daltonisme, een gebrek van het gezichtsorgaan, hetwelk de waarneming van het verschil van sommige kleuren onmooglijk maakt. Van den Engelschen physicus Dalton (1766-1844) die op dit gebrek, dat ook kleurenblindheid, chromopsie, genoemd wordt, het eerst heeft gewezen.
| |
[Dalven]
Dalven, (barg.), bedelen, brutaal bedelen, stelen.
| |
[Dam]
Dam, (transv.), dam. 1. plas, vijver; 2. Omwalde vergaarplaats voor regenwater.
| |
[Damasceeren]
Damasceeren, blauw tinten en met figuren versieren of met goud en zilver inleggen van harnassen, lemmeten; van Damascus, dat om deze kunst beroemd was.
| |
| |
| |
[Damasceoren]
Damasceoren, (herald.) krullen in 't veld (zelden in een figuur) van 't wapen aanbrengen, zoodat het gedamasceerd schijnt.
| |
[Damascus]
Damascus, plaats der bekeering; alwaar een algeheele omkeer plaats grijpt in iemands denken en doen; naar Handel. IX:I-25.
| |
[Damast]
Damast, stof, oorspronkelijk uit Damascus.
| |
[Dame]
Dame, (fr.) d.i. ongeveer: Ja, wat zal ik je zeggen; stamt van Sainte Dame of Notre-Dame af, waarmede men vroeger O.L.V. als getuige aanriep. Zonderling is wel, dat men weleer ook Dame voor heer bezigde en dame Dieu, ja zelfs het eerste woord alleen Heere God beteekende.
| |
[Damenisatie]
Damenisatie, een door Graun (1750) uitgevonden wijze van solfeggiëren op de lettergrepen da, me, ni, po, tu, (fe), la, be.
| |
[Damiaatjes]
Damiaatjes, klokjes in Haarlem, volgens overlevering door Graaf Willem I aan de stad geschonken ter herinnering aan de verovering van Damiate in 1219.
| |
[Dammer]
Dammer, van mal.-jav. damar, hars van den damar-den (Dammara-alba), gebruikt voor fakkels en voor het batikken.
| |
[Damno]
Damno, (hand.), zoo veel als Desagio: schade, verlies.
| |
[Damocles, (Een zwaard van]
Damocles, (Een zwaard van - een groot gevaar, dat iemand voortdurend bedreigt. Van Damocles, een hoveling en vleier van Dionysius I, tyran van Syracuse, die het geluk van zijn meester hemelhoog verhief. Deze plaatste hem eens aan een wel-voorzienen disch op den koninklijken zetel, waarboven een scherp geslepen zwaard aan een paardenhaar hing, als zinnebeeld van het levensgevaar, waaraan een tyran dier dagen immer was blootgesteld, en dat al het hooggeroemd geluk vergalde.
| |
[Damon en Pythias]
Damon en Pythias, (beter: Damon en Phintias), onafscheidelijke vrienden, twee jongelingen uit Syracuse, van wie de een (P.) als gijzelaar voor den ter dood veroordeelden D. in de gevangenis bleef. Toen D. door allerlei tegenspoeden opgehouden later terugkeerde, dan hij mocht, zou P. gedood zijn, indien D. niet nog op 't laatste oogenblik ware verschenen. Toen werden beiden door den vorst begenadigd.
| |
[Dampbaden]
Dampbaden, bestaan uit verwarmde luchtsoorten (droge) of uit met lucht gemengde waterdampen (vochtige); 't lichaam kan daarin aan zeer hooge temperatuur worden blootgesteld (45o C. in vochtige, 60o C. in droge -) vochtige - zijn in gebruik tot onderhoud van de weekheid en doordringbaarheid der huid in landen welker temperatuur laag maar droog is (Rusland, Ierland, Egypte, Indië). In koude vochtige landen zijn warme dampbaden een krachtig middel om de werkzaamheden der huid op te wekken en daardoor de nadeelen van het klimaat te bestrijden.
| |
[Damspel]
Damspel, van het fr. dame. Het was in de 14e eeuw in ons land reeds in zwang onder den naam van schijfspel. Men noemt de stukken nog schijven.
| |
[Dan tot Berscha, (Van]
Dan tot Berscha, (Van - uit 1 Richt. XX:1. Overal, geheel en al. Dan was de noordelijkste en Berseba de zuidelijkste stad van Palestina.
| |
[Danace]
Danace, (gr.) klein Perzisch muntstuk, ongeveer gelijk aan een obool, (nagenoeg een stuiver), dat de Grieken in den mond der dooden legden, om den overtocht over den Styx te betalen. Vgl. Charon's loon.
| |
[Danaë, (Gouden regen van]
Danaë, (Gouden regen van - eigenlijk gouden regen van Jupiter; Danaë was eene Argivische prinses, door Zeus (Jupiter) bevrucht, waartoe hij onder de gedaante van een gouden regen tot haar kwam.
| |
[Danaïden (Het vat der - vullen]
Danaïden (Het vat der - vullen, vergeefschen zwaren arbeid doen; van de Danaïden, dochters van Danaüs, die wegens moord, op hare mannen gepleegd, door de goden veroordeeld werden om een bodemloos vat te vullen. Men spreekt ook van ‘een Danaïdenwerk verrichten.’ Danaus timeo.
| |
[Danau]
Danau, meer, in 't Maleisch of in de taal der Dajakkers.
| |
| |
| |
[Dancing Chancellor]
Dancing Chancellor, (eng.), bijnaam van Sir Christopher Hatton, die door zijn elegant dansen de aandacht van Koningin Elisabeth trok; later werd hij Kanselier van Engeland.
| |
[Dandelion]
Dandelion (eng.), fr. dent de lion, gr. Leontodon, leeuwetand, paardebloem, molsla; naar de vermeende overeenkomst in vorm der bloembladen met de tanden van den leeuw.
| |
[Dandin (George]
Dandin (George, in Molière's blijspel van dien naam een rijke boer, die, met eene adellijke jonkvrouw gehuwd, voortdurend te lijden heeft, omdat hij in hoofsche manieren tekortschiet. Hij beklaagt zijn treurig lot met een eindeloos: Tu l'as (bij Mol. staat vous l'avez) voulu, George Dandin (Je hebt het zelf gewild, George Dandin). Vandaar het gebruik der uitdrukking in de beteekenis: het is je eigen schuld.
| |
[Dandy]
Dandy (eng.), fat. Van fr. dandin, (z.a.) iemand, die zijn best doet om zich voornaam voor te doen; pronker, fat; de Duitsche Gigerl.
| |
[Danebrog]
Danebrog, de Deensche vlag, rood met een wit kruis. Van Brog of Broge (doek, vlag) en Danne (Denen). Danebrog is ook een Deensche ridderorde, de tweede in rang, in 1219 door koning Waldemar ingesteld; in een slag tegen de Russen bevond hij zich in groot gevaar en verbeeldde zich een roode banier met een wit kruis uit den hemel te zien dalen; ter herinnering aan dit wonder stelde hij de Danebrogsorde in.
| |
[Danaos timeo et dona ferentes]
Danaos timeo et dona ferentes, (Lat.) Ik ben bang voor de Grieken, zelfs als zij geschenken aandragen. Wordt gebezigd als men de goedgeefschheid of attenties van een ander (of anderen) niet vertrouwt. Uit Vergilius' Aeneis.
| |
[Dans ce sac ridicule ou Scapin s'enveloppe, je ne reconnais plus l'auteur du Misanthrope]
Dans ce sac ridicule ou Scapin s'enveloppe, je ne reconnais plus l'auteur du Misanthrope, In dien belacheliken zak, waarin Scapin (de grappenmaker) zich verschuilt, herken ik niet meer den dichter van den Misanthrope, den Satiricus. Boileau's kritiek (L'Art Poetique, 3e zang, vers 399 en 400) op Molières meesterstuk. Men heeft lang getwist en is het nog niet geheel eens, omtrent de vraag, of Boileau Molière als schrijver of als tooneelspeler heeft bedoeld.
| |
[Dans]
Dans, Nationale dansen zijn: de tarántella in Napels, de boléro en fandango in Spanje, de mazourek en krakovieck in Polen, de cosack in Rusland, de redówac in Bohemen, de quadrille, cotillon en contredanse (en in revolutietijd) de carmagnole in Frankrijk, de walzer en gallopade in Duitschland, de reel in Schotland, de zevensprong en de horlepijp in Nederland, de skotse trije in Friesland en de schotsche drie in Zeeland.
| |
[Dans]
Dans, karakterdansen zijn: de menuet in Frankrijk, de sarabande in Spanje, de arietta in Italië, de hornpipe en de morrisdance in Engeland.
| |
[Dans (Vitus-, Sint Veits-.]
Dans (Vitus-, Sint Veits-. Danswoede, een soort van kramp, met zulke hevige stuipachtige bewegingen en trekkingen der ledematen, dat de daarmee behepte het voorkomen heeft van een dansende. In 1274 was deze kwaal door geheel Duitschland epidemisch, en de lijders deden bedevaarten naar eene kapel van den Heiligen Veit (Vitus) te Ulm, in Wurtemberg. Zie St. Velten.
| |
[Danse macabre]
Danse macabre, doodendans. Men heeft verklaring van den naam gezocht bij de Maccabeën en bij den H. Macarius. Beter is het, te denken aan 't Arab. makbar, begraafplaats. Dan wordt doodendans eenvoudig kerkhofdans. Meer dan eens kwam dan ook op een kerkhofmuur een doodendans voor.
| |
[Dansende water, (Het]
Dansende water, (Het - hergaf de schoonheid aan dames, verjongde en verrijkte haar, uit het brandende woud viel het in een waterval neer en kon slechts bereikt worden door een onderaardschen weg. Zie ‘Sprookvertellingen van gravin d'Aulnoy.’
| |
[Danser sur un volcan]
Danser sur un volcan, op een vulkaan dansen, d.i. zich vermaken, terwijl gevaar in aantocht is. In Juni 1830, tijdens de botsing tusschen koning Karel X en de Fransche natie, en terwijl de hartstochten haar toppunt hadden
| |
| |
bereikt, bood de hertog van Orleans den koning van Napels, alsmede den koning van Frankrijk een feest aan. De heer de Salvandy, die een voorgevoel der naderende omwenteling had, voegde den hertog van Orleans toe, wien men van alle zijden met het feest geluk wenschte: ‘C'est une fête toute napolitaine, monseigneur, nous dansons sur un volcan.’ De couranten namen het als profetie over. Volgens Taine had Robespierre in 1794 reeds hetzelfde gezegd.
| |
[Dante en Beatrice]
Dante en Beatrice, innig liefhebbenden, naar Beatrice Portinari, sedert haar 8ste jaar door D. bemind; in de ‘Divina Commedia’ is zij (de vertegenwoordigster der openbaring) onder degenen, die Dante geleiden.
| |
[Dantesk]
Dantesk, op de wijze van Dante. Wordt gezegd van minutieuse, levendige voorstellingen van de afschuwelijkheid der onderwereld, hetzij in beeld als in Doré's illustratiën van den ‘Inferno,’ hetzij in dicht, ook gezegd van plastische voorstelling in een luttel aantal woorden.
| |
[Danton]
Danton, zie De l'audace.
| |
[Daphne (Kuische]
Daphne (Kuische, preutsche of werkelijk kuische schoone, naar Daphne, dochter van den stroomgod Peneüs, door Apollo vervolgd; op hare vlucht voor A. werd zij op haar smeeken in een laurierboom veranderd; vanhier is de laurier de boom der dichters.
| |
[Daphnis]
Daphnis (lat.), zoon van Hermes en eene nimf, herder en jager op Sicilië, bekwaam fluitspeler en de uitvinder der bucolische of pastorale poëzie, het herdersdicht. Hij zwoer trouw aan eene nimf, die hem beminde, en toen hij zijn eed brak, strafte zij hem met blindheid of veranderde hem in een steen. Hermes verplaatste hem echter onder de sterren. Theocritus laat Daphnis door de wraak van Aphrodite aan minnepijn sterven.
| |
[Daphnomantie]
Daphnomantie, waarzeggerij door middel van een in 't vuur geworpen lauriertak. Van Daphne, de in een laurierboom veranderde nimf.
| |
[Daphnophóriën]
Daphnophóriën, Apollofeesten, bij welke men lauwerkransen droeg. Van Daphne (z.a.).
| |
[Dápifer]
Dápifer, spijsopdrager; (onder Karel den Groote) opperhofmaarschalk.
| |
[Darbyïsten, Darbisten]
Darbyïsten, Darbisten of Plymouthbroeders, eene secte, ontstaan tusschen 1820 en '30, en genoemd naar den Anglicaanschen advocaat, later geestelijke John Darby; ze erkent geen kerkelijk gezag, maar vormt vrije vereenigingen, waar ieder spreekt zooals de geest hem ingeeft. Darby overleed in 1882.
| |
[Dardanariaat]
Dardanariaat, een kunstmatig opdrijven van den prijs van levensmiddelen en dergelijke waren, hetzij door opkoopen en bewaren, hetzij door het achterhouden van eigen voortbrengselen. Van Dardanarius, een berucht woekeraar en korenkooper te Rome.
| |
[Dardanellen]
Dardanellen, eilandengroep, genoemd naar de oude stad Dardanus, door Dardanus, Priamus' voorzaat, gesticht.
| |
[Dareike]
Dareike, een Perzische munt waarop het beeld van Darius (eig. Dareios) (zooals men spreekt van gouden Willempje, Louis d'Or.)
| |
[Darkest Englands-plan]
Darkest Englands-plan, Uitgegaan van Generaal Booth, het hoofd van het Heilsleger, die in het levensverkeer en den toestand der armste buurten van Londen verbetering en verheffing zoekt te brengen. Darkest E. (enz.) = het donkerste of duisterste deel van Engeland.
| |
[Darm (Een]
Darm (Een, (barg.), een touw.
| |
[Darum keine Feindschaft nicht]
Darum keine Feindschaft nicht, is aan Das Fest der Handwerken van Angely, een ook in 't Nederlandsch vertolkt en vertoond blijspel ontleend. Het wordt gebezigd om aan te duiden, dat men iets niet euvel neemt.
| |
[Darwinismus]
Darwinismus, het stelsel van Charles Robert Darwin (1809-1882) omtrent het ontstaan der soorten van planten en dieren door de natuurkeus (natural selection).
| |
[Das]
Das, (barg.), strop.
| |
[Das ewig Weibliche Zieht uns hinan]
Das ewig Weibliche Zieht uns hinan, Goethe, Faust II, 5. (Chorus mysticus). Het eeuwig vrouwelijke, (het bekoorlijke, zachte,) trekt ons aan.
| |
| |
| |
[Das Feigenblatt des Absolutismus]
Das Feigenblatt des Absolutismus, Het vijgeblad van het absolutisme, dus de kleinigheid, waarachter de vorstelijke oppermacht zich verschuilt; als zulk een beschouwen de socialisten, volgens Liebknecht (Was ich im Berliner Reichstag sagte, blz. 13) den Duitschen Rijksdag.
| |
[Das ist das Unglück der Könige, dass sie die Wahrheit nicht hören wollen]
Das ist das Unglück der Könige, dass sie die Wahrheit nicht hören wollen, Dat is het ongeluk der koningen, dat zij de waarheid niet willen hooren. Die vrij schampere woorden voegde de democraat Johann Jacoby (1805=1877) den koning Frederik Wilhelm IV van Pruisen toe, toen hij (2 November 1848) met nog andere leden eener commissie van de Nationale Vergadering door dien vorst werd ontvangen.
| |
[Dat census honores]
Dat census honores (lat.), Ovidius, Amores 3, 8, 55, Fasti 1, 217. Geld schenkt eerambten.
| |
[Dauphin]
Dauphin of dolfijn, titel van den Franschen Kroonprins tijdens het Koningschap. Oorspronkelijk was Dauphin de titel van den graaf of prins van Dauphiné of het Delphinaat, waarvan Vienne de hoofdstad was. De Dauphin voerde in zijn wapen een dolfijn van lazuur in een veld van goud. Onzeker is 't, of de titel aan 't wapen ontleend is of omgekeerd. De laatste Dauphin van Vienne, Humbert II de la Tour de Pisa, vermaakte zijne heerlijkheid in 1349 aan Filips VI van Valois, koning van Frankrijk, onder voorwaarde, dat de titel van Dauphin ten eeuwigen dage zou worden gevoerd door den erfgenaam van den troon. Jacoba van Beieren werd in 1415 dolphyne of dolphinne van Vienne. De laatste Dauphin was de Hertog van Angoulème zoon van Karel X († 1824).
| |
[Dauphin, (De Groote]
Dauphin, (De Groote - Lodewijk, oudste zoon van Lod. XIV, voor wiens gebruik de Latijnsche klassieken getiteld ‘Ad usum Delphini’ werden uitgegeven (1661-1711), met weglating van wat onvoegzaam scheen.
| |
[Dauphin, (De kleine]
Dauphin, (De kleine - zoon van den Grooten.
| |
[Dauwtrappen]
Dauwtrappen, in Holland, 's morgens vroeg uitgaan en pleizier maken, op tweeden Pinksterdag; elders op Hemelvaartsdag. Ook: den geheelen nacht buiten zwerven, om 's morgens vroeg op Pinksterdag de zon drie of meermalen te zien draaien.
| |
[Daviaan]
Daviaan, veiligheidslamp voor de mijnwerkers, vervaardigd (1816) door den Engelschen scheikundige Sir Humphry Davy (1778-1829).
| |
[David en Jonathan]
David en Jonathan, 1 Sam. XVIII, twee onafscheidelijke vrienden evenals Orestes en Pylades, Damon en Pythias, (Phintias) Castor en Pollux.
| |
[David-Jorissen leventje leiden, (Een]
David-Jorissen leventje leiden, (Een - Dit gezegde was te Delft gangbaar nog lange, lange jaren, nadat de man, van wien 't werd afgeleid, reeds ter ziele was. Deze David Jorisz, † 1536 te Bazel berucht wederdooper, leefde zelf zeer ingetogen, maar verkondigde eene leer, die tot wellust en polygamie leidde. Vandaar ook een leventje à la David Jorissen, d.i. een leventje, zooals hij 't niet in praktijk bracht, maar aanprees.
| |
[David ('t Is een man als - had hij maar een harp]
David ('t Is een man als - had hij maar een harp, 1 Sam. XVI:23, het is een beste man, maar ongelukkig ontbreken hem de middelen om iemand te helpen.
| |
[David (Toen - oud werd, maakte hij psalmen]
David (Toen - oud werd, maakte hij psalmen, 2 Sam. XXIII:1, kenschetsing van hen, die, in hun jeugd een los en vroolijk leven geleid hebbende, in hun onderdom godsdienstig worden, daartoe door onrust en vrees gedreven. Ten onrechte op David toegepast. Fr. Quand le diable se fait vieux, il se fait ermite.
| |
[Davidje, klein Davidje]
Davidje, klein Davidje, schertsend van een knaap, die wat klein is voor zijn jaren. Ten onrechte ontleend aan 1 Sam. 16 vs. 11; 17 vs. 4; waar ‘de kleinste’ beteekent ‘de jongste’; David was niet klein, immers Saul's wapenrusting paste hem (1 Sam. 17 vs. 38, 9), en Saul was om zijne lengte tot koning over Israël verkozen. (1 Sam. 9 vs. 2; 10 vs. 23).
| |
| |
| |
[Davids]
Davids, (zeet.) de evenwijdige, draaibare, van boven omgebogen ijzeren stangen, waarin de sloepen hangen.
| |
[Davo]
Davo, de fabelachtige stichter van Deventer, natuurlijk uit Troje gevlucht en de neef van Bato, Frizo en Brabo. Hij is de peetoom van het Davo-bier.
| |
[Davus sum non Oedipus]
Davus sum non Oedipus (lat.), Terentius, Andria 1, 2, 23, (294). Ik ben Davus (een slavennaam bij de Romeinen), niet Oedipus (die het raadsel der Sphinx oploste). Ik ben maar een eenvoudig mensch geen heksenmeester.
| |
[De l'audace, encore de l'audace, toujours de l'audace]
De l'audace, encore de l'audace, toujours de l'audace, Stoutmoedigheid, nog eens stoutmoedigheid, altijd weer stoutmoedigheid. Den 2den September 1792 heerschte er te Parijs groote bezorgdheid. Immers Longwy was gevallen, Verdun werd belegerd en de toekomst der hoofdstad was duister. Toen sprak Danton in de wetgevende vergadering eene rede uit, waarin hij dit zeide als antwoord op de door hem zelven gestelde vraag: Pour les vaincre, pour les atterrer, (namelijk de vijanden) que faut-il?
| |
[De mortuis nil]
De mortuis nil (nihil) nisi bene, (lat.) Van de dooden (moet men) niets dan goeds (zeggen). Wordt toegevoegd aan iemand, die een afgestorvene iets wil te laste leggen. In den zin: de dooden moet men laten rusten.
| |
[De mortius nil nisi nummi]
De mortius nil nisi nummi, (lat.) Van de dooden niets dan het geld, dat zij nalieten. Spottend toegevoegd aan menschen, die op erfenissen loeren.
| |
[De par le roi, défense à Dien
De faire miracle en ce lieu]
De par le roi, défense à Dien
De faire miracle en ce lieu.
In naam des konings wordt aan God verboden te dezer plaatse wonderen te doen, toen Lodewijk XV zich aan de zijde van Clemens XI tegen de Jansenisten schaarde, begonnen deze grooten ophef te maken van beweerde mirakelen (zooals wonderbaarlijke genezingen enz., die onder hen zouden plaats vinden. Als nu, kort daarop, de fiacre Pâris, een der meest overspannen leden der secte stierf, trokken zijne aanhangers dagelijks naar zijn graf, op het kerkhof van Saint-Médard, en leverden zich daar aan de meest zonderlinge buitensporigheden over, stuipachtige dansen, eene soort vallende ziekte, die, naar men beweerde, vizioenen schonk en in de toekomst vergunde te lezen, tot eindelijk krachtens een Kon. besluit van 27 Januari 1732, de doodenakker werd gesloten. 's Anderdaags vond men het aangehaalde puntdicht, dat later tot spreekwoord werd, op de deur van het kerkhof geschreven.
| |
[Debacleeren]
Debacleeren, (hand.), een haven ontruimen.
| |
[Deballotteeren]
Deballotteeren, bij geheime stemming iemand afwijzen, die voorgesteld is voor het lidmaatschap van een besloten gezelschap; van ballot = balletje.
| |
[Débarquer]
Débarquer, letterlijk van boord zetten, lossen, het over boord werpen van een minister door zijne ambtgenooten. Dit werkwoord is van zeer jonge dagteekening.
| |
[Debatingclub]
Debatingclub, een besloten kring, waarin men redetwist over eene of andere stelling, beurtelings door een der leden opgeworpen en verdedigd. Minachtend vaak van eene vergadering, waar de leden meer hun best doen, om in hun redetwist (debat) of pleidooi gelijk te krijgen, dan ernstige besluiten te nemen en zaken af te doen.
| |
[Debent]
Debent (hand.), zij zijn schuldig.
| |
[Debentur]
Debentur (hand.), het voorschot van tolrechten.
| |
[Debet]
Debet (hand.), is schuldig, al wie of wat ontvangt, het linkerfolio in de koopmansboeken, waarop naar volgorde der datums aangeteekend staat, wat ieder daar boven vermelde persoonlijke of onpersoonlijke rekening verschuldigd is.
| |
[Debiet]
Debiet, (hand.), de verkoop, de omzet.
| |
[Debita]
Debita, (hand.), de schulden.
| |
[Debitant]
Debitant, verkooper in het klein; ook verkooper van loterijbriefjes voor den collecteur.
| |
[Debiteeren]
Debiteeren (hand.), omzetten, verkoopen; in het debet brengen, eene rekening belasten.
| |
| |
| |
[Debiteur]
Debiteur, (hand.), schuldenaar. Ook, iemand, die zich met den omzet van eenig artikel belast.
| |
[Debito]
Debito, (hand.), het verschuldigde.
| |
[Deca]
Deca, geplaatst bij de namen der deelen en onderdeelen van het metrieke stelsel van maten en gewichten, duidt het tienvoud daarvan aan, b.v. Decameter = 10 Meter.
| |
[Decaan]
Decaan, voorzitter eener Academische faculteit van lat. decanus, eig. hoofdman van tien, dus van een kleinen kring. De vernederlandschte vorm van het woord is deken (zie aldaar).
| |
[Decade]
Decade, tiendaagsche week, in den Franschen republikeinschen kalender, waarvan er 3 in een maand en 36 in het jaar (dat met 22 September aanving) begrepen waren. Van deca, tien.
| |
[Decadents]
Decadents, jonge dichtergroep in Frankrijk, die zich tot taak stelde alles anders te doen en te zeggen dan anderen vóor hen. Andere even groote genieën gaven zich de namen van Parnassiens, Olympiens en derg.
| |
[Decalcomanie]
Decalcomanie, de kunst om door opplakken en afschuiven op porcelein, ivoor, albast, hout, zijde enz. af beeldingen aan te brengen, die daarvoor opzetlijk gemaakt en ingericht zijn. Van decalqueeren, een weerdruk, omdruk, tegenafdruk maken.
| |
[Decaleeren]
Decaleeren, (hand.), in gewicht afnemen door indrogen, lekken enz.
| |
[Decalogus]
Decalogus, de wet der tien geboden (Exod. XX). Van Gr. deca, tien, en logos, woord. Zie ook: Dekaloog.
| |
[Decamerone]
Decamerone, verzameling verhalen in tien dagen (gr. deka tien, hèmera, dag), verteld, vooral de D. van Boccaccio (1348), honderd verhalen bevattend, die zeven dames en drie heeren elkaar tot tijdverdrijf vertelden, toen zij op een landgoed buiten Florence de pest ontvlucht waren.
| |
[Decateeren]
Decateeren of decatiseeren, de in 1852 in Frankrijk uitgevonden methode om geheel bereid laken aan de werking van heete waterdampen bloot te stellen en nog eens sterk te persen, waardoor het een duurzamer glans verkrijgt, die beter aan vocht weerstand biedt.
| |
[Deceased-wifes-sister-bill]
Deceased-wifes-sister-bill, (eng.) wet, die (op grond van een paar slecht verklaarde bijbelteksten) het huwelijk eens mans met de zuster zijner overledene vrouw in Engeland verbiedt, maar reeds lang in de Britsche koloniën werd afgeschaft.
| |
[December]
December, (lat.), tiende maand. Het jaar begon bij de Romeinen in Maart met de lentedag- en nachtevening; door Julius Caesar werd nieuw jaar op 1 Januari vastgesteld.
| |
[Decentralisatie]
Decentralisatie, het toekennen door den staat aan zijne onderdeelen (provinciën, gemeenten enz.) van eene ruime bevoegdheid ten aanzien van wetgeving en bestuur.
| |
[Decharge]
Decharge, (hand.), ontlasting, goedkeuring eener rekening, ontslag van verantwoordlijkheid. Getuige à décharge, die ten gunste van den aangeklaagde getuigt.
| |
[Deci]
Deci, in het metrieke stelsel, geplaatst voor de namen van maten en gewichten, duidt het tiende gedeelte daarvan aan b.v. decigram = een 10e gram.
| |
[Decies repetita placebit]
Decies repetita placebit, (lat.), Horatius Epistola ad Pisones 365: Tienmaal herhaald zal het nog bevallen (van een gedicht enz.).
| |
[Decimaal stelsel]
Decimaal stelsel, het verdeelen van elk standaard geheel, waarmede de maatschappij te rekenen heeft steeds in tien deelen, den 29sten Nov. 1800 in Frankrijk en later vooral door toedoen van van Swinden in ons land ingevoerd. Het sluit aan ons tientallig rekenstelsel. Vooral in de Fransche revolutie werd het consekwent toegepast, niet enkel bij maten en gewichten, maar ook bij de verdeeling van de maand en bij het muntstelsel. Veel is daarvan allerwegen overgenomen.
| |
[Decimatie]
Decimatie, verloting om den tienden man, een krijgsstraf bij de Ouden, waarbij van een oproerige legerafdeeling elke tiende man, ter dood gebracht werd; van deci = tiendedeel, alzoo in 't geheel het 10e deel.
| |
[Decimeeren]
Decimeeren, eene menigte door den dood sterk doen afnemen.
| |
| |
| |
[Declaratie]
Declaratie, (hand.), eene schriftelijke verklaring, de aangifte van de waarde van eenige goederen aan een tolkantoor. Ook, rekening van dokter of notaris.
| |
[Déclassés]
Déclassés, uit hun stand (klasse) gerukte personen, die door ijver, bekwaamheid of handigheid eene plaats boven hun oorspronkelijken stand zijn gaan innemen en zich daar niet thuis gevoelen; ook: die tot geen klasse behooren, n.l. die voor een hooger stand opgeleid zijn en daar geen plaats vinden.
| |
[Declinatie]
Declinatie, in de Astronomie, de hoek van een voorwerp, noord- of zuidwaarts van den equator op de hemelglobe.
Declinatie, van het compas, de afwijking van de compasnaald van de werkelijke richting der hemelstreken.
| |
[Décolleté]
Décolleté, (fr.): 1o. Kleederdracht van dames, waarbij het kleed rondom den hals diep is uitgesneden; 2o. Losse, dubbelzinnige taal.
| |
[Décompte]
Décompte, (hand.), in mindering van rekening, tegenrekening.
| |
[Decors]
Decors, (voor een schouwburg). Tooneelsieraden, het geheel der versiering of decoratie. Fr. décor, waarvan dit het meerv. is; uit 't Lat. decus, sieraad.
| |
[Decourt]
Decourt, (hand.), hetgeen van eene te betalen som overblijft te voldoen.
| |
[Decreet]
Decreet, (r.k.):
1o. | Besluit of beslissing, in zaken van geloofs- en zedeleer of kerkelijk gezag genomen, en afgekondigd, b.v. de decreten van het Vaticaansche Concilie. |
2o. | De beslissingen in kerkelijke aangelegenheden, genomen door de Romeinsche Congregatiën, b.v. de decreten van de congregatie der riten. |
| |
[Decreet van Moskou]
Decreet van Moskou, decreet van Napoleon volgens hetwelk er van de stukken, die tot het vaste repertoire van het Théâtre-Français behooren, wekelijks drie gespeeld moesten worden.
| |
[Decrescendo]
Decrescendo, (muz.) afnemend, verminderend in toonsterkte, zwakker wordende.
| |
[Decretalen]
Decretalen (r.k.), verzameling van pauselijke beslissingen omtrent velerlei zaken, algemeene verordeningen, antwoorden op voorgestelde vragen. Ze vormen een gedeelte van het corpus iuris canonici.
| |
[Decumates, (agri]
Decumates, (agri (lat.) tiendland, de overwonnen landen over den Rijn, waarvan de Romeinen de tienden hieven.
| |
[Dedicatio]
Dedicatio, (rom.) plechtige inwijding van eenig openbaar gebouw; b.v. van een tempel. Hij, die den tempel wijdde, sloeg daarbij de hand aan de deurpost, en moest een wijdingsformulier nazeggen, hetwelk de pontifex maximus (opperpriester) hem voorzeide. Daarbij te haperen gold als een slecht voorteeken.
| |
[Decrediteeren]
Decrediteeren, (hand.) het crediet verliezen, het vertrouwen in iemand ontnemen.
| |
[Dedeeren]
Dedeeren, (hand.), delgen, uitdoen, vernietigen.
| |
[Dediscit animus sero, quod didicit diu]
Dediscit animus sero, quod didicit diu.
Seneca, Troades 642.
Wat men lang geleerd heeft, leert men moeielijk weer af.
| |
[Deductie]
Deductie, (hand.), aftrek, korting.
| |
[De dut is er op gekomen]
De dut is er op gekomen, het meisje is 28 jaar. Ontleend aan het vroegere gebruik om een extra stempelmerkje van de grootte van een pokput, in de wandeling klop, ook wel dut geheeten, op den acht-en-twintig (f 1,40) te slaan.
| |
[Deenen]
Deenen, (barg.), straatslijpen. Nacht deenen, goede sier maken.
| |
[Deen]
Deen, (barg.), nacht.
| |
[De facto]
De facto, in werklijkheid, naar 't gebruik, in tegenstelling van de jure, d.i. krachtens wet of recht.
| |
[Defect]
Defect, (hand.), beschadigd, onvolledig, met gebreken, - het ontbrekende, de schade.
| |
[Defenders]
Defenders, (eng.), lett. verdedigers; Vereenigde Ieren; benaming der democratische gezelschappen, die zich in 1791 verbonden ter handhaving en verkrijging van vrijheid in het staatkundige en godsdienstige.
| |
| |
| |
[Defensor fidel]
Defensor fidel, (lat. verdediger des geloofs; titel van Koning Hendrik VIII van Engeland, die Frans I benijdde om den titel ‘allerchristelijkste koning’. Hij vroeg dien titel in 1515 aan, zond in Augustus 1521 acht en twintig prachtig gebonden exemplaren van zijn strijdschrift tegen Luther Assertio septem sacramentorum aan den paus en kreeg den 11 October bij de bulle Ex supernae dispositionis arbitris van paus Leo X den titel geheel persoonlijk. Na zijn afval van de kerk behield hij dien en liet hem in 1543 bij besluit van het parlement voor altijd aan de kroon verbinden.
| |
[Deficiendo]
Deficiendo, afnemend in toonsterkte en beweging, evenals mancando en calando.
| |
[Déficft]
Déficft, (hand.), hetgeen te kort komt, het ontbrekende.
| |
[Défilé]
Défilé, (fr.) nauwe doorgang, engte, zooals in bosschen, bergkloven enz., waar de verdediger met een smal front en betrekkelijk weinig manschappen een groot leger kan tegenhouden.
Hier geldt de taktiek der defilé-gevechten.
| |
[Defterdar]
Defterdar, (ar.) Minister van finantiën in Turkije.
| |
[De gustibus non est disputandum]
De gustibus non est disputandum (lat.), Over de smaken valt niet te twisten, smaken verschillen en niemand behoeft dan te beweren, dat hij den goeden heeft. Vgl. het Fr. Chacun son goùt (elk hebbe zijn smaak).
| |
[Degen]
Degen, (wap.) van 't zwaard onderscheiden door de langere, en over de geheele lengte steeds smaller wordende kling en langer kruisstang.
| |
[Dei hominumque causa]
Dei hominumque causa (of gratia), (lat.), om Gods en der menschen wille.
| |
[Deïsme]
Deïsme, het wijsgeerig systeem, dat, tegenover het atheïsme, wel aan het bestaan Gods gelooft als de eerste en laatste oorzaak van al het bestaande, doch de openbaring verwerpt.
| |
[Deïsten]
Deïsten, vooral Engelsche geleerden uit de 17e en 18e eeuw, die het deïsme tot grondslag van elken positieven godsdienst opstelden. Deïst was dus zooveel als vrijdenker.
| |
[Deizje]
Deizje (toon.), het waarschuwende ‘Houd je stil’, wanneer er over iemand gesproken wordt, die in de nabijheid komt; deis je, van deizen = deinzen.
| |
[Deizje pour le creaturen]
Deizje pour le creaturen (toon.), waarschuwing wanneer er iets onwelvoeglijks gezegd wordt in tegenwoordigheid van dames of kinderen of wanneer er kwaad gesproken wordt, en een daarbij betrokken persoon in de nabijheid komt.
| |
[Déjà, Monseigneur]
Déjà, Monseigneur, nu al Monseigneur. In de Histoire de dix ans verhaalt Louis Blanc, dat Louis Philippe op 17 Mei 1838 Talleyrand op zijn sterfbed bezocht en op de vraag of hij veel leed, ten antwoord had gekregen: Comme un damné (als een verdoemde) waarop de koning lakoniek het bovenstaande had geantwoord. Het eerst wordt dit woord toegeschreven aan doctor Bouvart (1727-1787).
| |
[Déjeûner à la fourchette]
Déjeûner à la fourchette, (fr.), ontbijt met warme vleeschspijzen, eng. lunch; middagmaal bij hen, die 's avonds dineeren.
| |
[Dek]
Dek, zoldering in een schip. Op groote schepen heeft men 1o. het bovendek; 2o. het midden of kuildek en 3o. het benedendek.
| |
[Dekabristen]
Dekabristen of Decembermannen, de deelnemers aan den opstand, die den 26en (14en) December 1825 te Petersburg uitbarstte, maar verijdeldwerd.
| |
[Dekaloog]
Dekaloog, zie Decalogus.
| |
[Deken]
Deken, (r.k.), priester, gewoonlijk pastoor van een der voornaamste parochies, niet altijd van de hoofdplaats van het dekenaat, staande aan het hoofd der geestelijken van een dekenaat; ook: district van een bisdom. (Lat. decanus, oorspronkelijk een kloostertitel, hoofd over tien monniken; later een waardigheidsbekleeder in kerkelijke colleges. Zie Decaan.
| |
[Dekenaat]
Dekenaat, (r.k.), zie Deken.
| |
[Dekgoed]
Dekgoed, (hand.), de schoonste, grootste, niet met gaatjes doorboorde tabaksbladen, die tot dekblad voor sigaren dienen, bij den inlandschen oogst bestgoed; de benedenbladen heeten dan aardgoed of zandgoed, de kleinere bladen suikers (zuigers).
| |
| |
| |
[Dekhuis]
Dekhuis, betimmerde ruimte op sommige stoombooten, met hutten voor een of meer personen.
| |
[Dekken]
Dekken, (hand.), iemand, wien men geld schuldig is, voldoende zekerheid geven voor de betaling. In wisselzaken, iemand op wien men getrokken heeft, remises of waarden voor het bedrag daarvan overmaken.
| |
[Dekken]
Dekken, (wap.) helm, kroon of ander hoofddeksel boven 't schild plaatsen.
| |
[Dekkleeden]
Dekkleeden, (wap.) de uitgeschulpte en getande lappen doek ter weerszijden van den helm.
| |
[De l'abondance du coeur la bouche parle]
De l'abondance du coeur la bouche parle, Matth. XII vs. 34 en Luc. VI vs. 45. Uit den overvloed des harten spreekt de mond, de letterlijke vertaling uit het Latijn ex abundantia cordis os loquitur; meest gangbare uitdrukking is: waar het hart vol van is, (daarvan) loopt de mond over.
| |
[De liefde tot zijn lant is ieder aangeboren]
De liefde tot zijn lant is ieder aangeboren, Vondel Gijsbreght van Aemstel laatste tooneel.
| |
[De werelt is een speeltooneel,
Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel.]
De werelt is een speeltooneel,
Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel.
Vondel's opschrift voor den in 1638 geopenden nieuwen schouwburg te Amsterdam, volgende op Coster's ‘Akademie’.
| |
[De wetten zwijgen stil voor wapens en trompetten]
De wetten zwijgen stil voor wapens en trompetten, Vondel Gijsbreght van Aemstel woorden van Diederick van Haerlem tegen den poortier van het klooster, als deze hem betuigt, dat de wetten hem vrijstellen van inkwartiering.
| |
[Delaissement]
Delaissement, (hand.), in assurantiezaken, waarbij de verzekerde de goederen aan den verzekeraar overlaat.
| |
[Del credere]
Del credere, (hand.) het loon dat de commissionair in rekening brengt, als hij borg staat voor de betaling der sommen, die zijn lastgever toekomen, of voor het nakomen van andere verbintenissen, zooals tijdige levering van gekochte goederen.
| |
[Deleatur]
Deleatur, ( lat.), het verdwijne. Het gewone teeken daarvoor op de drukproeven is een D, in den vorm of of δ.
| |
[Delegant]
Delegant of Gedelegeerde, aangewezen schuldenaar.
| |
[Delegant]
Delegant, (hand.), delegator, iemand, die een ander als schuldenaar aanwijst dan een schuldeischer doet.
| |
[Delegatie]
Delegatie, (jur.), overwijzing; het stellen van den eenen schuldenaar in de plaats van den anderen. Delegatie van macht: het overdragen van eenige bevoegdheid of recht door een hooger op een lager gezag. Afgevaardigden uit een regeeringscollege ter beraadslaging met een ander college (zooals in Oostenrijk).
| |
[Delenda Carthago]
Delenda Carthago = men moet Carthago verwoesten. Cato, de oude, placht al zijne redevoeringen, welk onderwerp zij ook behandelden, met die woorden te besluiten. Daarom worden zij ook gebezigd, om een idee fixe aan te duiden, waarop iemand onophoudelijk terug komt en naar welks verwezenlijking hij onverpoosd streeft.
| |
[Delft (Hij is naar - geweest]
Delft (Hij is naar - geweest, hij heeft zijn haar laten knippen; naar het verhaal, dat eens een snuggere bol verklaarde, altijd naar Delft te gaan, om zijn haar te laten knippen, wijl een hem bekende baas aldaar 't goedkooper deed, dan de kappers in zijne woonplaats. Er zou dan in liggen: hij is er kaal afgekomen, - haar verloren en noodelooze reiskosten gemaakt.
| |
[Delftsch aardewerk]
Delftsch aardewerk, aardewerk voorheen te Delft vervaardigd en thans zeer gezocht; tusschen 1596 en 1611, het tijdperk, waarin het St. Lukasgilde gesticht werd, is ook het eerste Delftsch aardewerk vervaardigd.
| |
[Delftsch orakel]
Delftsch orakel, bijnaam van Hugo de Groot, in 1583 te Delft geboren.
| |
[Delftsch, (Oud]
Delftsch, (Oud - oud aardewerk bekend om zijn vorm en teekening of kleur, in de 17e en 18e eeuw in Delft vervaardigd, thans herlevende en nagevolgd; ook tegels van dien aard.
| |
[Del]
Del, voor Delineávit, op teekeningen en plaatwerken: hij (zij) heeft het geteekend.
| |
[Deliberante senatu perit Saguntum]
Deliberante senatu perit Saguntum, zie Dum deliberat.
| |
| |
| |
[Delicato]
Delicato, (muz.) (it. delicatamente, con delicatezza, smaakvol) fijn, keurig, teer.
| |
[Deliciae]
Deliciae, (lat.) letterlijk lekkernijen. Weleer een geliefkoosde titel voor dichterlijke bloemlezingen.
| |
[Delicti (corpus]
Delicti (corpus - stuk van overtuiging, voorwerp, waardoor iemands schuld - in zake een gepleegd misdrijf - overtuigend blijkt; van corpus, lichaam (voorwerp) en delictum (misdrijf).
| |
[Delila, (Eene bekoorlijke]
Delila, (Eene bekoorlijke - Simson's minnares (Richteren 16 vs. 4). Het Hebr. woord bet. ‘de kwijnende.’
| |
[Delirium tremens]
Delirium tremens (lat.), dronkenmanswaanzin, krankzinnigheid ten gevolge van langdurig en aanhoudend misbruik van sterken drank. Van delirium (krankzinnigheid), en tremens (bevende).
| |
[Della Crus'cans]
Della Crus'cans of della cruscan school, in Engeland de Florentijnsche dichterschool, naar crusca (z.a.). Ze omvat de dichters, die in het laatst der 18de eeuw uiterst sentimenteele voortbrengselen in de Engelsche tijdschriften ‘The World’ en ‘The Oracle’ in 't licht zonden, en door Gifford werden afgemaakt.
| |
[De loin, c'est quelque chose, et de près, ce n'est rien]
De loin, c'est quelque chose, et de près, ce n'est rien, Lafontaine, Le Chameau et les bâtons flottants. Op een afstand is het iets, en van nabij is het niets.
| |
[Delos (Vraagstuk van]
Delos (Vraagstuk van, de verdubbeling van een kubus, n.l. dien van het altaar op het eiland Delos (thans Dili in de Aegeïsche zee), wat het orakel van Apollo eischte, waarna de pest zou ophouden. Bij de mindere kennis der algebra in de oudheid hield dit vraagstuk langen tijd de aandacht van vele wiskundigen bezig.
| |
[Delphini (Ad usum]
Delphini (Ad usum, zie Adusum.
| |
[Delta]
Delta, eiland gevormd door de takken eener rivier bij de monding. De naam is ontleend aan den driehoekigen vorm, van het eiland aan den Nijl, overeenkomend met den vorm der gr. letter delta of D.
| |
[Démancher]
Démancher, (muz., fr.) bij strijkinstrumenten van de eene positie in de andere overgaan, met de linkerhand aan den hals (manche) van het instrument naar boven of naar beneden glijden.
| |
[Déménager à la cloche]
Déménager à la cloche of à la sonnette de bois of à la ficelle, d.i. met de Noorderzon verhuizen. Volgens dezen zou die uitdrukking van Nederland komen (?), waar schier elk huis van een hijschtoestel is voorzien, welks katrol door een dakje in den vorm eener klok wordt gedekt. Volgens anderen komt de zegswijze van daar, dat men bij verhuizingen, in het geniep, de schel, die door het openen der huisdeur in beweging wordt gebracht, omwikkelt, opdat men haar gelui niet hoore. A la ficelle doet meer bijzonder aan het touw denken, waaraan in zulke gevallen het huisraad uit een venster wordt nedergelaten.
| |
[Dem Glücklichen schlägt keine Stunde]
Dem Glücklichen schlägt keine Stunde, zie Die Uhr schlägt enz.
| |
[Dem Mutigen hilft Gott]
Dem Mutigen hilft Gott, den moedigen helpt God; Schiller, Tell, I, 2, waar Gertrud het tegen Stauffacher zegt, als zij hem moed inspreekt om zich tegen de dwinglandij te verzetten. Vgl. Audentes fortuna juvat.
| |
[Dem Mimen flicht die Nachwelt keine Kränze]
Dem Mimen flicht die Nachwelt keine Kränze, voor den tooneelspeler vlecht het nageslacht geen kransen, uit den proloog bij de opvoering van Wallenstein's Lager ter gelegenheid van de heropening van den schouwburg te Weimar in October 1798.
| |
[Dem Verdienste seine Krone]
Dem Verdienste seine Krone, eere, dien eere toekomt is ontleend aan Schiller's gedicht An die Freude.
| |
[Demi-Hollande]
Demi-Hollande, half-Hollandsch linnen; fijne soort van Picardië.
| |
[Demi-monde]
Demi-monde, (fr.), een publiek, dat zich door uiterlijk vertoon met de aanzienlijken tracht gelijk te stellen; dus (in tegenstelling met de beau-monde,) elegante vrouwen van verdachte zeden.
Alex. Dumas de zoon, die de uitdrukking voor zijn comedie van denzelfden naam (1855) uitvond, verklaarde haar aldus: het is noch de aristocratie, noch de bourgeoisie, maar eene wereld, die als een drijvend eiland op den Parijschen oceaan
| |
| |
dobbert, en alles aantrekt, opneemt en toelaat, wat op die beide vastelanden valt, uitwijkt of vlucht, zonder de toevallig aangetroffen schipbreukelingen van onbekende herkomst mede te rekenen.
| |
[Demi-saison]
Demi-saison, overjas, te licht voor den winter, te warm voor het heete jaargetijde.
| |
[Demi-termes]
Demi-termes, mode-artikel uit den tijd der incroyables (z.a.) kussentjes, waarmede de dames van voren de japon opvulden, zwangerschap voorwendende.
| |
[Demiurg]
Demiurg, van gr. demiourgos (werkmeester of schepper), naar de kosmologie van Plato en vooral van de latere Gnostiek, de schepper der zinnelijke wereld. Het gevoelen, dat de hoogste God, als een reine geest, niet in aanraking kan of mag komen met de stof, leidde tot de veronderstelling, dat er een wezen van minderen rang bestaat, hetwelk met de geesten aan zijn macht onderworpen, de zinnelijke wereld uit den chaos heeft te voorschijn geroepen. Bij de Kerkvaders draagt de Demiurg ook den naam van logos, wanneer hij voorgesteld wordt als een dienaar van God bij de schepping der wereld.
| |
[Democratie]
Democratie, volksregeering. Van gr. demos, volk, en kratein, regeeren.
| |
[Democriet]
Democriet, Democritos van Abdera, de ‘lachende wijsgeer,’ genaamd, omdat hij ondanks zijne diepzinnige bespiegelingen groote opgeruimheid van geest bewaarde, niet, zooals men veelal hoort, omdat hij het volk uitlachte om zijne dwaasheid of ijdelheid.
| |
[Democritos Junior]
Democritos Junior, Robert Burton, de Engelsche schrijver van ‘The Anatomy of Melancholy’ 1576-1640.
| |
[Demon]
Demon, eigenlijk daemon, van het Grieksche daimoon, hemelgeest van lager orde, zich onder de menschen bewegend; meer in het bijzonder booze geest.
| |
[Demonetisatie]
Demonetisatie, (hand.), het buiten koers stellen of het verminderen van den koers eener muntspecie.
| |
[De mortuis nil nisi bene]
De mortuis nil nisi bene (lat.), van de dooden (moet men) niet dan goed (spreken).
| |
[Demosthenes (De - zijner eeuw]
Demosthenes (De - zijner eeuw, de grootste redenaar, meestal in politieken zin, van zijn tijd.
| |
[Demosthenes, (Lamp van]
Demosthenes, (Lamp van - (gr.) een gedenkteeken in den vorm eener lamp, ter eere van Lysikrates te Athene opgericht. Het beweren, dat de redevoeringen van Demosthenes naar de lamp roken, nam. al te zeer bewerkt waren, daar hij ze in een hol bij het licht eener lamp schreef, gaf aanleiding tot het verhaal, dat de marmeren lamp op het dak bij de feestenter eere van Demosthenes met olie gevuld werd en werd aangestoken.
| |
[Denarius]
Denarius, Romeinsch zilverstuk, ter waarde van oorspronkelijk tien later 16 asses en dus ongeveer f 0,40, later f 0,60. Ook in goud geslagen van f 5 waarde. In de middeleeuwen het 12e deel van een schelling (solidus) en in 't Ned. penning genaamd; nog in Frankrijk en Engeland elk muntstuk van geringe waarde (fr. denier, eng. denary.
| |
[Denarii St. Petri]
Denarii St. Petri, St. Pieterspenning, bijdrage ten behoeve van den Paus. Vroeger eene belasting in Engeland, geïnd op S. Pieter.
| |
[Dendragaat]
Dendragaat, agaat met bolvormige teekening.
| |
[Dendriten]
Dendriten, steenen, van nature geteekend met figuren van boomen en struiken.
| |
[Dendrolithen]
Dendrolithen, versteende boomstammen en beesten, welke grootendeels tot de groepen der varens (Cycadeën en Coniferen) behooren en in alle werelddeelen in de zoogenaamde secundaire formatien voorkomen. Met het onderzoek dezer dendrolithen hebben vooral Brongniart, Cöppert en Unger zich bezig gehouden.
| |
[Deni hilo nihil]
Deni hilo nihil, van niets komt niets, Persius Sat. III vs. 84, maar ontleend aan Lucretius I vs. 205.
| |
[Denique coelum.]
Denique coelum. eindelijk den hemel. Wapenspreuk van Melvill van Carnbee.
| |
[Denmark, (Something is rotten in the state of]
Denmark, (Something is rotten in the state of - er is iets verrots in den staat van Denemarken. Er is iets, dat niet deugt in dezen of genen staat, in eene vereeniging, in eene familie. Shakespeare Hamlet I 4.
| |
| |
| |
[Denn alle Schuld rächt sich auf Erden]
Denn alle Schuld rächt sich auf Erden, want alle schuld wordt hier op aard gewroken; Goethe, Wilh. Meister's Lehrjahre, II, 13, laatste regel van een der liederen van Lothario, den harpspeler.
| |
[Denn aus Gemeinem ist der Mensch gemacht
Und der Gewohnheit nennt er seine Amme.]
Denn aus Gemeinem ist der Mensch gemacht
Und der Gewohnheit nennt er seine Amme.
Want uit gemeen stof is de mensch gemaakt en de gewoonte noemt hij zijne voedster, Schiller, Wallenstein's Tod I, 4, een woord van Wallenstein in eene alleenspraak, waar hij in tweestrijd is met zichzelven, of hij zijne macht tegenover den Keizer zal handhaven of buigen zal voor de gewoonte, om de geërfde macht te erkennen. Hij vindt den mensch, het meest gewone stof, een slaaf der gewoonte.
| |
[Denn eben, wo Begriffe fehlen,
Da stellt ein Wort zur rechten Zeit sich ein]
Denn eben, wo Begriffe fehlen,
Da stellt ein Wort zur rechten Zeit sich ein,
Goethe, Faust I, Schülerscene; Mephisto, in het professorale gewaad van Faust, zegt dat tegen den onschuldigen student, om de theologie bespottelijk voor te stellen.
| |
[Denn, was man schwarz auf weiss besitzt, Kann man getrost nach Hause tragen]
Denn, was man schwarz auf weiss besitzt, Kann man getrost nach Hause tragen, want wat men zwart op wit heeft, kan men gerust naar huis dragen; Goethe, Faust I, Schülerscene, waar Mephisto het tegen den student zegt, den spot drijvende met het schrijven van dictaten, het machine-werk, waaruit toen de colleges bestonden.
| |
[Den Reinen is alles rein]
Den Reinen is alles rein, een woord van Paulus in den brief aan Titus I. 15.
| |
[Den Rubicon oversteken]
Den Rubicon oversteken, zooals Cesar deed, waardoor hij den oorlog begon, dus: een gewichtigen, beslissenden stap doen.
| |
[Dente lupus, cornu taurus petit]
Dente lupus, cornu taurus petit (lat.), Horatius, Satirae 2.1.52. De wolf grijpt met de tanden, de stier met de horens aan. Ieder verdedigt zich, zoo goed hij kan, op zijn manier.
| |
[Denunciatie]
Denunciatie, (hand.), aangifte, aanklacht.
| |
[De occultis non indicat ecclesia]
De occultis non indicat ecclesia, (lat.), de Kerk oordeelt niet over het verborgene.
| |
[De]
De of ex tripode dictum, uitspraak van den drievoet, orakel, machtspreuk. De Pythia, priesteres van Apollo in den tempel te Delphi, verkondigde hare onfeilbare orakels, op een drievoet (een stoel met drie pooten) boven een dampenden kuil gezeten.
| |
[De Officiis]
De Officiis, over de plichten, een beroemd werk van Cicero.
| |
[Deo gratias]
Deo gratias, (lat.), Gode geven wij dank.
| |
[Deo juvante]
Deo juvante, met Gods hulp. Spreuk van het geslacht Grimaldi van Monacola.
| |
[De omni re scibili et quibusdam aliis]
De omni re scibili et quibusdam aliis, (lat.), over alle zaken, die het mogelijk is te weten, en eenige andere. Picus van Mirandola († 1499) maakte in 1486 te Rome 900 theses de omni re scibili (op elk gebied van menschelijke kennis) bekend, dat hij zich voorstelde in het publiek te verdedigen; een grappenmaker, men zegt Voltaire, vulde den zin aan.
| |
[De omnibus aliquid, de toto nihil]
De omnibus aliquid, de toto nihil, (lat.), van alles iets, van het geheel niets; twaalf ambachten, dertien ongelukken. Ook: een massa verwarde, nuttelooze, verbrokkelde geleerdheid.
| |
[Deo volente]
Deo volente, (lat.), indien de Heer wil (en wij leven), Jacobus IV:15. Daarom zegt men ook: iets te zullen doen op de conditie van Jacobus.
| |
[De puicksteen heldert op door 't schuren en kan de proef in 't oog verduren.]
De puicksteen heldert op door 't schuren en kan de proef in 't oog verduren. Vondel, Jozef in Dothan, Vs. 125.
| |
[Deponent]
Deponent, (hand.), degene, die iemand iets in bewaring geeft.
| |
[Deponens]
Deponens, steller (eig. neerlegger) en verdediger van een Academisch proefschrift, tegenover den aanvaller (opponens).
| |
[Deposito]
Deposito, (hand.), gelden of waarden, die aan een ander tijdelijk in bewaring gegeven worden.
| |
| |
| |
[Depot]
Depot, (hand.), bewaarplaats voor goederen; eene plaats, magazijn of winkel, waar men een of ander artikel in voorraad heeft en waar namens den eigenaar verkocht wordt.
| |
[Dépôt, (Akte van]
Dépôt, (Akte van - akte van bewaargeving, die door den notaris wordt opgemaakt als bij hem door een erflater een olographisch testament in bewaring is gesteld.
| |
[Depreciatie]
Depreciatie, afneming van, vermindering in waarde van goud, zilver, van muntspeciën en den standaard-koers daarvan.
| |
[De profundis]
De profundis, (r.k.), uit de diepten, de 130ste Psalm naar de eerste twee woorden van de Latijnsche vertaling, een der zeven boetpsalmen, deel uitmakende van de absolutio in eene begrafenis bij de R.-Katholieken. In de Ned. vertaling:
Roep ik met mond en hart, enz.
| |
[Deputatie]
Deputatie, afvaardiging; bezending; (in België) permanente deputatie, de provinciale staten.
| |
[Deputy-consul]
Deputy-consul, vice-consul, van wege de Vereenigde Staten van Amerika, bijv. te Rotterdam.
| |
[Der beschränkte Unterthanen Verstand]
Der beschränkte Unterthanen Verstand, het beperkte verstand der onderdanen, is eene uitdrukking ontstaan uit: ‘Es ziemt den Unterthanen nicht, die Handlungen des Staatsoberhauptes an den Masstab seiner beschränkten Einsicht anzulegen’ voorkomende in een brief van den Hannoverschen minister van binnenlandsche zaken Von Rochard van 15 Januari 1888, door den geheimraad Seiffart opgesteld, in antwoord op een onderdanig protest tegen de kamerontbinding.
| |
[Der Bien muss]
Der Bien muss, de bij moet, slot eener anecdote uit de 16e eeuw, in het begin dezer eeuw gewijzigd en op Rusland toegepast: een reiziger vertelt, dat de bijen in Rusland zoo groot zijn, als een schaap, terwijl hij later erkent, dat het gat in de korf zoo groot is als overal. Op de vraag, hoe de bij er dan in kon komen, geeft hij ten antwoord: de bij moet.
| |
[Der brave Mann denkt an sich selbst zuletzt]
Der brave Mann denkt an sich selbst zuletzt, de brave man denkt het laatst aan zichzelven, Schiller's Tell I, 1. Tell tegen den visscher Ruodi, als deze niet wagen durft, Baumgarten bij dat onstuimige weer over te zetten.
| |
[Der Dichter steht auf einer höhern Warte, Als auf den Zinnen der Partei]
Der Dichter steht auf einer höhern Warte, Als auf den Zinnen der Partei, de dichter staat op een hoogeren wachttoren dan op de tinne der partij, regels van Freiligrath in een gedicht Aus Spanien, naar Goethe, in de Noten bij den West-östl. D. ‘Der Dichter steht viel zu hoch, als dass er Partei machen sollte.’
| |
[Der Dritte im Bunde]
Der Dritte im Bunde, de derde in het verbond uit Schiller's Bürgschaft het is het verzoek van Dionysius aan Damon en Phintias (Möros); oorspronkelijk door den tiran zelf verhaald, tijdens hij onderwijzer (?) te Korinthe was, herhaaldelijk door de ouden, het laatst door Schiller behandeld.
| |
[Der Fluch der bösen That]
Der Fluch der bösen That, volledig: Das eben ist der Fluch der bösen That, Dass sie fortzeugend immer Böses muss gebären. Schiller, die Piccolomini V 1. Juist dat is de vloek der booze daad, dat zij voorttelende altijd het booze moet voortbrengen. Octavio zegt dat tegen Max, ter verontschuldiging, dat bij Wallenstein ten val wil brengen, steeds het booze bestrijdende, zegt hij, komt men er ongemerkt toe, ook kwaad te doen.
| |
[Der Gebildete ist nicht neugierig]
Der Gebildete ist nicht neugierig, deze woorden zetten in 1859 veel kwaad bloed in Oostenrijk. Zij werden in de officieele Wiener Zeitung gebezigd, om het ongeduld van hen te temperen, die naar vollediger opgaven omtrent de tallooze in den slag van Solferino (24 Juni) gevallen slachtoffers uitzagen.
| |
[Der Geist der stets verneint]
Der Geist der stets verneint, de geest die steeds ontkent d.i. de loochengeest; Goethe, Faust I; titel, waaronder Mephisto zich bij zijn eerste optreden bekend maakt.
| |
[Der langen Rede kurzer Sinn]
Der langen Rede kurzer Sinn, het kort begrip van de lange rede uit Schiller's Piccolomini I, 2; vraag van Questenberg aan Buttler, als deze hem langs omwegen wil doen verstaan, dat het leger Wallenstein trouw blijft en
| |
| |
geen genoegen neemt met een anderen aanvoerder, dien de Keizer uit Weenen wil zenden.
| |
[Der Mensch fängt erst beim Baron an]
Der Mensch fängt erst beim Baron an, hoewel het door enkelen in twijfel wordt getrokken - inderdaad het teekent - schijnt dat denkbeeld wel degelijk door prins Alfred Windischgrätz - de zoogenaamde Kartätsch en fürst, te zijn uitgedacht, trouwens het is dezelfde, die zijn kleedermaker alleen in tegenwoordigheid van zijn kamerdienaar placht te ontvangen, opdat deze den snijder de aanmerkingen enz. van den vorst kon overbrengen; want deze beschouwde het als ver beneden zich, met een kleermaker te spreken.
| |
[Der Mensch ist frei geschaffen, ist frei,
Und würd' er in Ketten geboren!]
Der Mensch ist frei geschaffen, ist frei,
Und würd' er in Ketten geboren! d.i. De mensch is vrij geschapen, is vrij, al ware hij in ketenen geboren! Uit de 2e strophe van de Worte des Glaubens van Schiller.
| |
[Der Mohr hat seine Schuldigkeit gethan, der Mohr kann gehen]
Der Mohr hat seine Schuldigkeit gethan, der Mohr kann gehen, de Moor heeft zijn plicht gedaan; de Moor kan heengaan! uit Schiller's ‘Verschwörung des Fiesco zu Genua’ III. 4., alwaar echter niet Schuldigkeit maar Arbeit te lezen staat. De Moor zegt dat woedend en spijtig, omdat zijn heer hem niet met macht en aanzien loont, maar met een zak geld zich van hem afmaakt. Wij bedoelen gewoonlijk kortweg: ‘Nu kunt gij (kan hij) wel gaan.’
| |
[Der rote Faden]
Der rote Faden, een beeld dikwerf door de Duitschers gebruikt en misbruikt, stamt van Göthe's bewering. (Wahlverwandschaften II, 2), dat door al het touwwerk der Britsche marine, een roode draad loopt, waaraan men dadelijk kan herkennen, dat het de kroon toebehoort.
| |
[Der Wahn ist kurz, die Reue ist lang]
Der Wahn ist kurz, die Reue ist lang, De waan is kort, 't berouw is lang, vooral gebezigd om aan te duiden, dat de echt dikwerf meer belooft, dan schenkt, het is aan het Lied von der Glocke van Schiller ontleend, waar die regel onmiddellijk wordt vooraf gegaan door: ‘Drum prüfe, wer sich ewig bindet, ob sich das Herz zum Herzen findet.’
| |
[Der Worte sind genug gewechselt, Lasst mich auch endlich Thaten sehn!]
Der Worte sind genug gewechselt, Lasst mich auch endlich Thaten sehn! Er zijn woorden genoeg gewisseld, laat mij ook eindelijk daden zien. De Direkteur in het voorspel van Göthe's Faust. Men past dit woord gemeenlijk toe op hen, die veel praten zonder te handelen.
| |
[Derascha (Drosche)]
Derascha (Drosche) (nhbr.) (van hebr. darasch navorschen, verklaring zoeken), uiteenzetting, verhandeling, voordracht, predikatie.
| |
[Derby stakes]
Derby stakes, harddraverij ingesteld door Edward Smith Stanley hertog van Derby, in 1780.
| |
[Derby-dag]
Derby-dag, de tweede Woensdag van de groote voorjaarsbijeenkomst te Epsom voor de Derby races (wedrennen), in Mei.
| |
[Derde waak]
Derde waak, vroegere naam voor derde stuurman op de schepen der Oostindische Maatschappij.
| |
[Dérech Eretz]
Dérech Eretz, (hbr.), letterlijk: 's lands wijs. Wellevendheid, goede manieren, beschaafd optreden.
| |
[Derk met den beer]
Derk met den beer, rijdt volgens het bijgeloof in den Kerstnacht in de Graafschap Zutfen rond: men zorgt dan alle akkergereedschappen vooraf onder dak te brengen, anders trappelt de beer (het varken), daarop, en bederft ze. Derk is de god Freyr der Noren, en Fro der Duitschers.
| |
[Derrie, darie]
Derrie, darie of dorg, is eene bijzondere toestand van veen. Evenwel geeft men dien naam niet overal aan denzelfden veengrond. Het onder het duinzand samengeperste veen draagt dien naam, elders noemt men veen, dat niet tot verturving geschikt is, aldus. Op de Zeeuwsche eilanden wordt de veenlaag onder zand of klei derrielaag genoemd. Ook de onderste donker gekleurde veenlaag bij de hoogvenen noemt men wel derrie. Oudtijds sprak men van darink vandaar darinkdelven van het selbarnen of zoutbranden.
| |
[Derry Down]
Derry Down, een Engelsch koorgezang uit den tijd der Druïden.
| |
| |
| |
[Dertiendag]
Dertiendag, d.i. de dertiende dag na den eersten Kerstdag, nl. Driekoningendag, 6 Januari. Oudtijds rekende men veelal van dertiendag of -avond van 't eene tot dertiendag of -avond van 't andere jaar. Het Joelfeest onzer heidensche voorvaderen duurde dertien dagen nl. van 25 December tot 6 Januari.
| |
[Dertiende (De - man brengt den dood a(a)n]
Dertiende (De - man brengt den dood a(a)n, Matth. XXVI:20-25, naar 't verhaal van Jezus laatsten maaltijd, waaraan hij met zijne 12 Apostelen zat, derhalve ook met Judas den verrader.
't Bijgeloof meent, dat, zoo 13 gasten aan één tafel zitten, een van de gasten binnen het jaar zal sterven, vooral die 't eerst is opgestaan, of die onder den spiegel zit. E. Mühlhause (Urreligion des deutschen Volks u.s.w., bladz. 203) vraagt of het bedoelde bijgeloof niet met de Noordsche mythe in verband staat, volgens welke van de dertien goden in Walhalla een (Baldur) sterven moest.
| |
[Dertientje (Hij loopt als een]
Dertientje (Hij loopt als een, hij wordt bijzonder vlug en kloek, nadat hij uit een zware ziekte hersteld is. Een dertientje was voormaals een kwartzeeuwsche-rijksdaalder, een kleine munt, die dus spoedig van hand tot hand ging.
| |
[Dertig (Hij heeft van de - penningen niet gehad]
Dertig (Hij heeft van de - penningen niet gehad, Matth. XXVII:3-5. Hij heeft van de gerstebrooden niet gegeten (Job. VI:9); d.i. hij munt niet uit door scherpzinnigheid; hij heeft het buskruit niet uitgevonden; hij weet het fijne van de zaak niet, hij is niet in 't geheim. Letterlijk: hij heeft niet genoten van het verradersloon, van de dertig zilverlingen, die Judas ontving, als belooning, omdat hij Jezus had verraden.
| |
[Dertig met God]
Dertig met God, Matth. XXVI:15, het verradersloon van Judas: 30 zilverlingen; de bijgeloovigen voegen bij 't geld tellen de woorden ‘met God’ achter het getal dertig, als bewijs hunner eerlijke bedoelingen, tegenover 't dertig met den satan, waaraan dat cijfer hen herinnert.
| |
[Dertigst, (Op zijn elf en]
Dertigst, (Op zijn elf en - op zijn dooie gemak, doodkalm, eigentlijk: zeer langzaam, zooals de besluiten betrekkelijk Friesland, waar elf steden en dertig gemeenten het met elkander eens moesten worden.
| |
[Derwisch]
Derwisch, Turksche monnik, die in armoede leeft; bedelmonnik; van Perzisch derwîsj = arm.
| |
[Des Lebens Mai blüht einmal und nicht wieder]
Des Lebens Mai blüht einmal und nicht wieder, des levens Mei bloeit eenmaal en niet weer d.i. de mensch kan maar eens zijne jeugd genieten; uit Schiller's gedicht Resignation.
| |
[Des Pudels Kern! (Das was also]
Des Pudels Kern! (Das was also - Uit Göthes Faust 1e deel, (Studirzemmer) dat was dus de kern van den poedel, verbaasde uitroep van Faust als hij uit den betooverden hond, na allerlei bezweringen alleen een reizenden student ziet te voorschijn komen. Wij bedoelen er gewoonlijk mede Is het anders niet? of wel Is dat de bedoeling?
| |
[Desaveu]
Desaveu, ontkentenis door eene der gedingvoerende partijen van eene gerechtelijke handeling in een geding in haren naam gedaan.
| |
[Descamisádos]
Descamisádos (sp.), lett. hemdloozen; eene demagogische partij in Spanje.
| |
[Des Guten zu viel!]
Des Guten zu viel! te veel van het goede.
| |
[Deservitor]
Deservitor, (r.k.) waarnemend persoon als dienaar van een hoogeren geestelijke. Van lat. deservire (ijverig dienen, dienen met volkomen toewijding), sterker dan servire (dienen).
| |
[Désespereeren]
Désespereeren, Ende en desespereert nimmer, een woord van Jan Pietersz. Coen, dikwerf aangehaald, somtijds ook foutief, door de ontkenning en weg te laten.
| |
[Desiderius Erasmus]
Desiderius Erasmus, twee namen van gelijke beteekenis; de een Latijn, de andere Grieksch, ‘de Begeerde’; vertaling van den oorspronkelijken familienaam: Geert Geertsen.
| |
[Designatie]
Designatie (hand.), de schriftelijke aanduiding van een vrachtstuk of colli, ten behoeve van een kantoor van in- en uitgaande rechten; opgave van de schuldeischers in een faillissement.
| |
[Designator]
Designator, bij de Romeinen, bediende, die bij plechtigheden, bijv. lijkstaties, als ook in het theatrum, aan de toeschouwers hunne plaatsen moest wijzen. De entréekaartjes (tesserae theatrales, wezen den rang, de afdeeling (cuneus) en het nummer der plaats aan benevens den titel van het stuk.
| |
| |
| |
[Desine fata deûm]
Desine fata deûm (deorum flecti sperare precando (lat.), Vergilius, Aeneïs 6. 376. Laat de hoop varen, door gebeden verandering te kunnen brengen in de beschikkingen der goden.
| |
[Desinit(-at) in piscem mulier formosa superne]
Desinit(-at) in piscem mulier formosa superne (lat.), Horatius, Epistola ad Pisones 4; een van boven schoone vrouw eindigt in een visch. Het einde beantwoordt niet aan het begin, er ontbreekt eenheid van gedachte en vorm.
| |
[Desolaat]
Desolaat, bedroevend, treurig. Van lat. desolare, verwoesten.
| |
[Desolate-boedelkamer]
Desolate-boedelkamer, voorheen de commissie belast met het beheer van failliete boedels. Vandaar de spreekwijze: ‘Den boel aan de kamer geven’, dat overeen kwam met ‘zich failliet laten verklaren’.
| |
[Desperate bende]
Desperate bende, een soort van vrijkorps, dat de burgers van Mastenbroek bij Kampen en omwonenden in 1580 vormden, om zich tegen de plunderingen der Staatsche troepen te verzetten.
| |
[Dessa]
Dessa, (jav.) déso, dorp, speciaal op Java.
| |
[Dessauer-marsch]
Dessauer-marsch, lievelingsmarsch van den ‘ouden Dessauer’ vorst Leopold van Dessau († 1747) met de bekende melodie: ‘So leben wir’, enz.
| |
[Dessert]
Dessert, (fr. desservir, het tafelkleed of tafellaken wegruimen). Nagerecht, wat er op tafel komt na het afnemen der schotels.
| |
[Dessins-à-secret]
Dessins-à-secret (fr.). Teekeningen, waarop boomen voorkomen in welker takken en bladeren men de omtrekken ziet van ‘Napoleon zijn graf bewakend’ of het profiel van Lodewijk XVI en Marie Antoinette, Monsieur en Mademoiselle; van Willem V en andere leden van het Oranjehuis in den Franschen tijd. Tegenwoordig Vexir-plaatjes genoemd.
In doozen en lijstjes gevatte hoornen plaatjes met een laagje was, die na verwarming de portretten vertoonen van Prins Willem V en zijne Gemalin of enkele anderen.
| |
[Dessus]
Dessus (muz., fr.), bovenstem, hooge partij, diskant sopraan.
| |
[Destra]
Destra, (muz. it.), met de rechterhand.
| |
[Desultores]
Desultores, (rom.), paardrijders, voltigeurs, die in vollen ren van het paard sprongen, het bijhielden en er weder opsprongen; of ook wel met twee paarden of meer hunne kunsten vertoonden en van het eene op het andere oversprongen. Numidische (Afrikaansche) of andere ruiters, die twee paarden bestuurden, en wanneer het eene vermoeid was, in vollen ren en volle wapenrusting van het een op het andere oversprongen.
| |
[Desultorische]
Desultorische, manier van spreken of doen van den hak op den tak springen.
| |
[Detachement]
Detachement, een aantal soldaten van een regiment, uitgezonden met een bijzonderen last; een ‘losgemaakte’ afdeeling.
| |
[Detective]
Detective, (eng.), ontdekker en aangever van misdrijven; hier te lande rechercheur geheeten.
| |
[Determinisme]
Determinisme, Leer der noodwendigheid of voorbeschikking, naar welke alles in de wereld vooraf bepaald is en onvermijdelijk plaats moeten hebben en niets van 's menschen wil afhangt. Uit lat. determinare (begrenzen, bepalen). Ook: prae-determinisme.
| |
[Detoneeren]
Detoneeren, (muz.), zakken, met lagere of diepere toonhoogte eindigen, dan men begon; den toon laten verloopen.
| |
[Detur]
Detur (lat.), het worde gegeven (op recepten), meest afgekort tot D.
| |
[Deucalion (De vloed van]
Deucalion (De vloed van, groote vloed, die volgens de Gr. godenleer tijdens de regeering van D. (hij was Koning van Thessalië) den ganschen aardbodem overstroomde en het geheele menschdom verdelgde, uitgenomen Deucalion en zijne gade Pyrrha (z.a.).
| |
[Deuce]
Deuce, (sport), gelijk staan der partijen op 40. Dit nummer is het aantal der gemaakte punten in Lawn-tennis (z.a.).
| |
[Deugdverbond]
Deugdverbond, hgd. Tugendbund Vereeniging in 1808 te Königsbergen door vaderlandslievende mannen gesticht, om de rampen van Duitschland te lenigen, voor het onderwijs, een goed leger, enz.
| |
| |
te zorgen, en in het algemeen het welzijn des vaderlands te bevorderen. Hiermee was het heimlijk streven verbonden om het Fransche juk af te schudden. Toen de Franschen dit ontdekten, werd op bevel van koning Friedrich Wilhelm III de Tugendbund ontbonden. Toch bleef hij voortbestaan, maar is na 1815, bij de toenemende reactie in Duitschland, opgeheven.
| |
[Deur (Achter de schuine]
Deur (Achter de schuine in de bank van leening.
| |
[Deur (Iemand vóór de roode - hebben]
Deur (Iemand vóór de roode - hebben, kapittelen. Ontleend aan de vroegere gewoonte der R.-Kath. Kerk om een kerkelijk banvonnis aan de deur van 't kerkgebouw aan te plakken. Te Utrecht werd 3 Mei 1426 een vonnis in 't Kapittelhuis afgekondigd, en gedurende de mis aan de roode deur (valvis rubris) der kerk aangeplakt. De spreekwijs is dus zeer nauw verwant met ‘iemand kapittelen’ = berispen; vooral indien ze uit Utrecht oorspronkelijk is.
| |
[Deurbuffer]
Deurbuffer, heeft zijn variant in het geheel eng. doorstop. Buffer = stootplaat of stootkussen, van eng. to buff = stooten.
| |
[Deurenbank]
Deurenbank (transv.), door de bank, in den regel.
| |
[Deurmekaar]
Deurmekaar (afr.) adj. en adv. (vgl. achtermekaar), ‘verward’, ‘ijlhoofdig’. - Di's net 'n deurmekaar affêre (verwarde boel) hur; hij is deurmekaar (van een kranke gezegd: ijlhoofdig), di boel loop deurmekaar (in 't honderd).
| |
[Deurslach]
Deurslach (afr.), moerassig terrein.
| |
[Deurslachtig]
Deurslachtig (afr.), moerasgelijkend.
| |
[Deus-aes (Meisjes van -]
Deus-aes (Meisjes van -, arme bloedjes. Eigenlijk van deux aes d.i. twee azen, de laagste worp met dobbelsteenen in het tiktak-of verkeerspel. De uitdrukking werd vooral in zwang gebracht door het versje uit den Bijbel van deux aes (z.a.) (1562), aldus genoemd naar een der origineele kantteekeningen daarin voorkomende: ‘Deux-aes’ (2 en 1, de armen) ‘en heeft niet, cinque-six’ (5 en 6 de rijken) ‘en geeft niet, quatredry (4 en 3, de middenstand). ‘betale vrij’ (in de belastingen).
| |
[Deus ex machina]
Deus ex machina (gr. rom.), een god uit de machine, d.i. uit de tooneelmachine. Als een dichter der ouden door de gebrekkige dramatische ontwikkeling in zijn stuk, met de ontknooping verlegen was, nam hij soms zijn toevlucht tot de verschijning van een god, dien hij op de eene of andere wijze een einde aan de zaak liet maken.
| |
[Dens nobis haec otia fecit]
Dens nobis haec otia fecit (lat.), Vergilius, Bucolica I, 6. Een god heeft ons deze rust (dezen vrede) bereid.
| |
[Deuteronomium]
Deuteronomium (bijb.) het vijfde boek van Mozes. Van gr. deuteros, tweede, en nomos, wet; herhaling der wet (van Mozes), welke men in Leviticus aantreft.
| |
[Deutero-canonische Boeken]
Deutero-canonische Boeken, boeken en gedeelten van boeken der H. Schrift, welke door de Kath. Kerk wel altijd voor echt gehouden zijn, doch eerst later (op het Concilie van Trente in 't midden der 16e eeuw) plechtig als zoodanig erkend zijn.
| |
[Deuvekater]
Deuvekater, groote met pruimen, sukade en rozijnen gevulde Kerstkoek. Op de beroemde ‘Sintniklaasavond’ van Jan Steen vindt men er een afgebeeld. Veranderd in duivekater (z.a.) en duivelkater, werd het woord tot een vloek, omdat men er den duivel mede in verband bracht; maar oorspronklijk stamde de deuvekater van de heidensche offerkoek af. De schilderij van Jan Steen bewijst, dat niet aan den ‘Franschen tijd’, of aan deux fois quatre (Bilderdijk) behoeft gedacht te worden. Oorsprong onbekend. Zie Bakker.
| |
[Devalvatie]
Devalvatie, (hand.), vermindering van waarde. Zie Demonetisatie.
| |
[Devant un homme comme vous, je ne suis plus une femme comme moi]
Devant un homme comme vous, je ne suis plus une femme comme moi, voor een man zooals gij, ben ik niet meer een vrouw zooals ik. Antwoord van Sophie Arnould, (1740-1802) in de dagen der omwenteling, aan den luitenant-generaal van politie, die weten wilde, wie er op zekeren avond bij haar gesoupeerd hadden. Zij beweerde dit niet te weten. ‘Een vrouw als gij, zeide hij, moest zich dat herinneren’; en daarop volgde bovenstaande repliek.
| |
| |
| |
[Deventerkoek, (Een]
Deventerkoek, (Een - in de 16e eeuw een scheldnaam, dien men een stijven langen lummel toeduwde, een boonestaak als de schilder Cornelis Troost op een zijner pastels, in het Mauritshuis vereeuwigde. Naar den vorm en aard van den zoogenoemden ellekoek.
| |
[Deviatie]
Deviatie, afwijking in den koers van een schip.
| |
[Devies]
Devies, (wap.), zie wapenspreuk.
| |
[Devil, to whip the - all round the stump]
Devil, to whip the - all round the stump, (amer.). De vruchten van zijn slechte daden genieten en vrij van rechterlijke straf blijven.
| |
[Devine si tu peux, et choisis si tu l'oses]
Devine si tu peux, et choisis si tu l'oses, Raad als gij kunt, en kies als gij durft. Uit P. Corneille, Heraclius IV, 5 (1657).
| |
[Devolutie-recht.]
Devolutie-recht. Het vroeger op vele plaatsen geldende recht, waardoor bij den dood van een der huisgenooten al het vermogen op de kinderen verviel, en de overblijvende man of vrouw daarvan alleen het vruchtgebruik had.
| |
[Dewa's]
Dewa's, in de Indische godenleer, de hemelsche machten van licht en reinheid in tegenoverstelling der vijandelijke machten van het booze. In de oud-Perzische godenleer echter is Dew een booze demon.
| |
[Dextra]
Dextra, (muz., lat.), met de rechterhand.
| |
[Dextre]
Dextre, (herald.), rechterzijde van het schild; Senestre de linkerzijde.
| |
[Dextrine]
Dextrine, een broze doorschijnende massa, welker uiterlijk geheel met Arabische gom overeenkomt, in koud water gemakkelijk oplosbaar is en verkregen wordt uit zetmeel.
| |
[Dextrochere]
Dextrochere, (herald.), een rechter arm doorgaans naakt, houdende een palmtak of iets anders. Een linker arm het senestrochere.
| |
[Dey]
Dey, (ar.) roepen, samenroepen. Titel van den zendeling belast met de samenroeping der geloovigen tot den heiligen oorlog. Oudtijds titel der beheerschers van Algiers; sedert het begin der 18e eeuw heerschte daar naast den Dey een pacha.
| |
[Di]
Di (afr.),
1o. | bep. lidw. voor alle gesl. sing. en plur. di man, vrou, kint, manne enz. |
2o. | aanw. vnw.; doch meestal bezigt men de vormen dari, hiri, ook weleens di-een (deze), dari-een (gene): Di-een is nou been van myn bene en vlees van myn vlees. |
3o. | di komt ook wel voor ipv. bijv. afr. dit, ndl. het, 't, di weet ek ni (vgl. die is goed!) |
4o. | pleonastisch, als in de ned. spreektaal, op een voorafgaand subst. wijzend: Di pot di spot di ketel, (vgl. Jan, die sloeg Lijsje enz.) |
5o. | di wat = daarom dat, daarom: Di's di wat ek altyt ver jou gewaarskou het. Rel. pron. wie: Di wat ni wil g'o ni, kan bly. (Wie niet gaan wil, kan blijven). |
| |
[Diabas]
Diabas of groensteen, een fijn gekiezeld, donkergroen gesteente, dat tot de gemengde of samengestelde rotssoorten behoort en uit hoornblende en veldspath bestaat.
| |
[Diable á quatre (faire le]
Diable á quatre (faire le - eigenlijk faire la diablerie à quatre nml. de groote duivelsspelen, eene soort van mysteriën in Frankrijk, in de 14e en 15e eeuw. In de kleine kwamen twee, in de groote vier duivels voor. Wij zeggen een helsch leven maken de persoon heet helleveeg.
| |
[Diadeem]
Diadeem, eig. band om het hoofd. Van gr. dia (daar om) en dema, band, (van dein, binden. De diadeem van Bacchus was een breed lint, dat ontplooid kon worden tot een sluier. Constantijn de Groote droeg het eerst van alle Romeinsche keizers een diadeem. Na hem werd de diadeem met paarlen en edelgesteenten bezet. Men moest eigenlijk van het diadeem spreken.
| |
[Diadeem]
Diadeem, (wap.), vrouwenkrans, van achteren open; ook: bogen aan de konings- en keizerskroon: ook straalkrans om de koppen van den dubbelen adelaar.
| |
[Diagnose]
Diagnose, gr. diagnôsis = onderkenning nml. der ziekten aan hare verschijnselen.
| |
[Diagnostiek]
Diagnostiek, de leer of wetenschap der diagnose (z.a.).
| |
| |
| |
[Diaken]
Diaken, van gr. diakonos (iemand, die diensten doet). Titel der beambten of vrijwillige dienaars der oude Christelijke gemeenten, vooral van hen, die de armen en zieken verzorgden. Ook waren er vrouwelijke beambten, diakonessen, die zich met de verzorging der vrouwelijke gemeenteleden bezighielden. Van daar heet de kerkelijke armverzorging nog heden de diakonie en zij, die daarmee belast zijn, diaken.
| |
[Diaken]
Diaken, (r.k.), de Priester ontvangt 3 wijdingen. Na de le wijding wordt hij Sub-Diaken en heeft o.a. de bevoegdheid om in de H. Mis het Epistel voor te dragen. Hij is gekleed met de Abbe. Bij de 2e wijding wordt hij tot Diaken verheven en ontvangt de stola, die hij over den rechter schouder, schuins over de borst draagt, hij krijgt o.a. dan de bevoegdheid, onder de H. Mis het Evangelie voor te dragen.
| |
[Diamant]
Diamant, (transv.). Hij graaf diamant, uitroep als men iemand van het paard ziet vallen.
| |
[Diamant]
Diamant, van gr. adamas, genet. adamantos, onbedwingbaar, oorspr. van hard ijzer of staal gebezigd; uit a (z.v.a. niet) en damân = bedwingen.
De beroemdste diamanten zijn:
De Victoria-diamant, aan de Kaap gevonden, woog 400 kar. en na het slijpen 290; in brillant vorm geslepen, zuiverste water, vergeefs aan Koningin Victoria te koop aangeboden; uiterlijk gelijk rijstglas. In het bezit van eene Londensche maatschappij, die op groote schaal handel drijft in diamant. |
De Excelsior, in de mijnen van Jagersfontein, Kaapkolonie, gevonden den 30 Juni 1893, door kapitein Edward Jorganson. Hij is wit met blauwe tint en weegt 971 karaat of ruim 205 gram. Hij ligt in een der kelders van de Engelsche bank. Door de Eng. regeering werd tevergeefs ½ millioen p. St. geboden. Hij moet 12 mill. gulden waard zijn. |
De Koh-i-noor (berg des lichts), de kostbaarste van alle bekende diamanten, weegt 102½ karaat, is 40 millioen gulden waard. |
De Shah van Perzië, in de Russische kroon, 186 karaat. |
De diamant van den Radjah van Matam, weegt 367 karaat, peervormige gedaante. Men bood hem er 165000 $ voor. Hij beschouwt hem als Talisman en weigerde. |
De Florentijnsche of Toscaansche diamant, weegt 139½ karaat, behoort aan de Oostenrijksche kroon, is citroengeel, waarde anderhalf millioen gulden. Karel de Stoute verloor hem in den slag van Morat. |
De diamant van Hope, weegt 80 karaat, is bijzonder hoog van waarde, omdat hij blauw is. |
De Orloff, naar den man, die hem aan Catharina II verkocht voor 1 millioen gulden, een jaargeld van 50000 gulden en brieven van adeldom; weegt 194,7 karaat. Hij werd te Amsterdam geslepen. |
De Braganza, weegt 1680 karaat, is ongeslepen, behoort aan de Kroon van Portugal. De echtheid wordt betwijfeld; zou anders ruim 7 millioen waard zijn; wellicht een witte topaas. |
De Groote Mogol, de grootst-bekende diamant, woog ruw 787½ karaat, geslepen slechts 280, vorm van een half ei; genoemd naar den vorst, die hem in de 17e eeuw bezat. Denkelijk thans de Derya-i-noor, (oceaan van licht) onder de kroonjuweelen van Perzië. |
De Regent, naar den hertog van Orleans, die hem kocht tijdens de minderjarigheid van Lodewijk XV; weegt 136⅞ karaat en wordt op zes millioen gulden geschat, behoort tegenwoordig aan de Pruisische kroon. |
De Sancy, naar een der vroegere eigenaars. Het is de diamant, die in 1475 bij den slag bij Granson van den helm van Karel de Stoute viel en achtereenvolgens in 't bezit kwam van Antonio van Portugal, Jacobus II van Engeland, Lodewijk XIV en Lodewijk XV van Frankrijk; thans in 't bezit der familie Demidoff. |
De Ster van het Zuiden, uit Brazilië, 254½ karaat ruw; eigendom van den heer Halphen, is rooskleurig, en weegt geslepen 125 karaat. |
| |
[Diamant, (Zwarte]
Diamant, (Zwarte - steenkool, wegens het veelzijdig nut, dat men er uit trekt, van hooge waarde.
| |
[Diamant savoyard]
Diamant savoyard, (fr.), savoyaard; diamant van zwarte of bruine tint.
| |
| |
| |
[Diamant-editie]
Diamant-editie, bijzonder kleine uitgaaf van een boekwerk, welke in diamant-letter, eene der kleinste lettersoorten, maar zeer duidelijk, is gedrukt.
| |
[Diamanten bruiloft]
Diamanten bruiloft, feest bij 75-jarigen echt.
| |
[Diamanten (Kleuren van]
Diamanten (Kleuren van, De diamanten zijn rooskleurig, geelachtig, oranjekleurig, blauwachtig, groenachtig, en enkele zelfs van zwarte of bruine tint.
| |
[Diamond State]
Diamond State (amer.), diamantstaat, nml. Delaware, een klein staatje van veel (echte of vermeende) beteekenis.
| |
[Diana (De tempel van]
Diana (De tempel van, te Ephese, door Herostratus in brand gestoken om zijn naam te vereeuwigen (in denzelfden nacht, waarin Alexander de Groote werd geboren, 21 Juli 356). De Joniërs bepaalden, dat het noemen van zijn naam met den dood zou gestraft worden. Juist door deze straf bepaling werd hij onsterflijk.
| |
[Diana (Groot is de - der Epheseren]
Diana (Groot is de - der Epheseren (bijb.), z.v.a., eigenbelang verblindt. Ontleend aan de handeling van Demetrios, een zilversmid te Ephese, die zilveren penningen vervaardigde met de afbeeldsels van den tempel en van Diana zelve er op. Toen het Christendom te E. werd gepredikt, verzetten Demetrios en zijn aanhang zich daartegen door twee uren lang onafgebroken te roepen: Groot is de Diana der Ephesers! Zie Handel. 19 vs. 24-34.
| |
[Diapason]
Diapason, (muz.), bij de Grieken de naam voor octaaf. Bij de Franschen de maat voor den onderlingen afstand der gaten in de blaasinstrumenten. De normale diapason is de omstreeks 1860 vastgestelde toonhoogte; diapason zonder toevoeging, de gewone kamertoon, waarbij la, 870 trillingen per seconde heeft.
| |
[Diapré]
Diapré (herald), allerlei bonte versiering zonder bepaalde figuur; al wat men gewoonlijk kakelbont noemt.
| |
[Diapsalma]
Diapsalma (gr.), tusschenspel, zie bij Sela. Uit dia (door, tusschen door) en psallein (de snaren tokkelen).
| |
[Diario Romano]
Diario Romano (rk.(, gedrukte lijst der kerkelijke feesten voor de stad Rome. Deze verschijnt jaarlijks in kwarto, met Pauselijk privilegie, en bevat de juiste opgave der godsdienstige plechtigheden in de talrijke basilieken, kerken en kapellen der eeuwige stad.
| |
[Diarium]
Diarium, (hand.), het notitie of dagboek van een koopman gedurende zijne reis, van een student of leerling gedurende zijne lessen.
| |
[Diaspora]
Diaspora, verstrooiing, verspreide leden eener kerk, die op hun woonplaats niet in voldoend aantal aanwezig zijn om een gemeente te vormen.
| |
[Diastole.]
Diastole. 1. Uitzetting van 't hart, in tegenstell. van systole samentrekking. 2. Verlenging van eene lettergreep, bv. eere, heerschappije, vriendinne, enz.
| |
[Diatonisch]
Diatonisch (muz., gr.) accoord onderscheiden van chromatisch en enharmonisch, doordat het zich hoofdzaaklijk beweegt in heele tonen.
| |
[Diávolo (Fra]
Diávolo (Fra, Michele Pozza, een rooverhoofdman in Calabrië (1760-1806). Scribe schreef het libretto voor de opera van denzelfden naam voor Auber.
| |
[Di meliora]
Di meliora (lat.), Cicero. De senectute 14, 47. e.e. (Mogen) de goden betere dingen (schenken). God beware!
| |
[Dic cur hic?]
Dic cur hic? (lat.), zeg, waarom gij hier zijt. Vgl. Matth. 26 vs. 50a.
| |
[Dichter und Denker]
Dichter und Denker, eeretitel door Bulwer (1804-1873) aan de Duitschers gegeven, in de opdracht van Ernst Maltravers (1837).
| |
[Dicis causa]
Dicis causa of dicis gratia (lat.), om iets te zeggen; om er maar van af te zijn; kwansuis, welstaanshalve. Bij Cicero: voor den vorm, om aan 't recht te voldoen, voor den schijn.
| |
[Dictaat pennen]
Dictaat pennen (stud.), dictaat van een ander afschrijven.
| |
[Dictator]
Dictator (lat.), uit dictare, (voorzeggen, uitvaardigen), van dicere = zeggen. In moeilijke tijden te Rome een magistraat, die met groote, bijna onbeperkte macht werd bekleed.
| |
| |
| |
[Dictator]
Dictator, (stud.), een professor, die in plaats van te doceeren, steeds dicteert, de studenten dictaten laat schrijven. Woordspeling met dictator uit den Romeinschen staat.
| |
[Dictator der Letteren]
Dictator der Letteren, Francois Marie Arouet de Voltaire, bijgenaamd de Groote Pan (1694=1778).
| |
[Dictum sapienti sat est]
Dictum sapienti sat est (lat.), Plautus, Persa 4, 7, 19 (726) Terentius, Phormio 3, 3, 8 (541) Voor den verstandige is het gezegde woord genoeg. In onze volkstaal: een goed verstaander heeft maar een half woord noodig, un of le mot suffit. Men citeert dikwils alleen Sapienti sat. Bij ons fr. à bon entendeur demi mot(suffit) of: à bon entendeur salut.
| |
[Didactisch]
Didactisch, een geschrift, meestal in versvorm, om te onderrichten en zedelessen te ontwikkelen; bijv. Bilderdijks ‘Ziekte der Geleerden’, van gr. didasko - ik leer.
| |
[Die Axt im Haus erspart den Zimmermann]
Die Axt im Haus erspart den Zimmermann, de bijl in huis spaart (wint) den timmerman uit; Schiller Tell III, 1. Woord van Tell, als hij in zijn huis de deur hersteld heeft en zijn gereedschap wegbergt. Figuurlijk: wie zich zelf helpt is het eerst gereed.
| |
[Die Botschaft hör' ich wohl, allein mir fehlt der Glaube]
Die Botschaft hör' ich wohl, allein mir fehlt der Glaube, de tijding hoor ik wel, maar mij ontbreekt 't geloof. M.a.w. ik hoor het, maar geloof het niet. Uit den Faust van Göthe, 1e deel (Nacht). Voor dingen, die niet ernstig of wel onoprecht schijnen.
| |
[Die Flinte schiesst und der Säbel haut.]
Die Flinte schiesst und der Säbel haut. Woorden door den toenmaligen minister graaf Eulenburg, in de zitting van den Duitschen Rijksdag van 27 Jan. 1876 gebezigd; ter verdediging van zekere straf bepalingen tegen de sociaal-democraten. Hij zeide toen, dat, werd het Regeeringsvoorstel niet aangenomen, hij zich wel met de bestaande wetten zou moeten behelpen, tot zóólang het geweer schieten en de sabel er op inhakken zou.
| |
[Die grosse Nation]
Die grosse Nation, eigenlijk La grande nation (z.a.).
| |
[Die Kultur, die alle Welt beleckt]
Die Kultur, die alle Welt beleckt, de beschaving, die de heele wereld (alle menschen) besmet; Goethe, Faust I. Hexenküche. De heks herkent Mephisto niet, daar deze zich geheel als mensch vertoont, en ter verklaring van de aan hem waargenomen verandering zegt hij:
Auch die Kultur, die alle Welt beleckt,
Hat auf den Teufel sich erstreckt.
De bedoeling is: Die Kultur enz. hat auch auf den T. enz.
| |
[Die Kunst geht nach Brot]
Die Kunst geht nach Brot, de kunst loopt om brood, Lessing, Emilia Galotti I. 2; de prins vraagt aan den schilder Conti, hoe het met de kunst gaat en krijgt dàt antwoord. In het Nederl. vinden we: die konst, die loopt om brood bij P. de la Croix, De Gewaande Advokaat. (Amst. 1685).
| |
[Die Lüge ist eine europäische Macht.]
Die Lüge ist eine europäische Macht. De leugen is een macht in Europa. Woorden van Ferdinand Lasalle (Arbeiterlehrbuch, 73).
| |
[Die Milch der frommen Denkart]
Die Milch der frommen Denkart, de melk der vrome denkwijze; Schiller, Tell IV. 3, waar Tell, een oogenblik vóor den sluipmoord vertelt, dat Gessler zijn zachtmoedigheid in wreedheid heeft doen overgaan: in gährend Drachengift hast du die Milch der frommen Denkart mir verwandelt. In Shakespeare's Macbeth, waaraan Schiller voor den Tell veel ontleende, getuigt Lady Macbeth in hare alleenspraak, dat zij vreest, dat Macbeth koning Duncan niet zal dooden, omdat hij is too full o' the milk of human kindness (te vol van de melk der menschlievendheid).
| |
[Die schlechtsten Früchte sind es nicht, Woran die Wespen nagen]
Die schlechtsten Früchte sind es nicht, Woran die Wespen nagen. Aan het gedicht Frost (1785) van Bürger ontleend. Pope († 1559) had echter reeds gezegd: ‘De beste vruchten zijn die, waarin de vogels gepikt hebben, en de eerlijkste lieden worden door den laster verscheurd’.
| |
[Die schönen Tage von Aranjuez sind nun zu Ende]
Die schönen Tage von Aranjuez sind nun zu Ende, de schoone, heerlijke, dagen in Aranjuez zijn nu voorbij; uit Schiller's Don Carlos de le regel van het drama, waar echter in Aranjuez staat. Domingo, de biechtvader des konings, zegt dit tot Don Carlos, als inleiding om hem uit te vragen, Don Carlos was op het kasteel Aranjuez, ge- | |
| |
lukkig in de nabijheid van Elisabeth, de gemalin zijns vaders, die hij zich tot echtgenoot wenschte. Vgl. Ils sont passés ces jours de fête.
| |
[Die Tirannen haben lange Haare und kurzen Verstand.]
Die Tirannen haben lange Haare und kurzen Verstand. Deze, door Schopenhauer gebezigde woorden, behooren hem niet. Uit Le Nihilisme van Schedo-Perroti (bladz. 233) blijkt, dat het gezegde als spreekwoord door de Russische boeren wordt gebruikt.
| |
[Die 't schriklijst van mij zwijght, heeft allerbest geseyt.]
Die 't schriklijst van mij zwijght, heeft allerbest geseyt. Dit is de laatste regel van het bijschrift op Amsterdam, door Constantyn Huygens (omstreeks 1660?) vervaardigd.
Ten onrechte wordt - zooals van Lennep opmerkt - bij het citeeren van dien regel vaak schriklijst in schiklijst veranderd.
| |
[Die Uhr schlägt keinem Glücklichen]
Die Uhr schlägt keinem Glücklichen, voar den gelukkige slaat de klok niet, d.i. de gelukkige kreunt zich om uur noch tijd, Schiller Die Piccolomini III. 3. Max Piccolomini zegt dit als hij verhaalt, hoe de tijd vervloog toen hij zich op reis den geheelen dag bij Thekla, Wallenstein's dochter, bevond.
| |
[Die vierte Dimension]
Die vierte Dimension, de vierte afmeting. Het denkbeeld dat in een andere wereld-orde dingen konden bestaan, die behalve lengte, breedte en hoogte nog een 4e afmeting hadden, is o.a. geopperd door Henry More (1614-1687); in zijn werk ‘Encheridion metaphysicum’ (1671) verkondigde hij dat de lichamen drie afmetingen hadden, maar de geesten vier. In 1879 heeft Fried. Zöllner (1800-1882) datzelfde in vollen ernst verdedigd, en o.a. Oetinger (1702-1782) en Fricker (1729-1766) aangehaald als geleerden, die er ook zoo over dachten.
| |
[Die Weltgeschichte ist das Weltgericht]
Die Weltgeschichte ist das Weltgericht, de geschiedenis der wereld is het oordeel over de wereld d.i. de uitslag der gebeurtenissen is het alles beslissende oordeel. Laatste regel van het voorlaatste couplet van Schiller's gedicht Resignation.
| |
[Dii boni!]
Dii boni! bij Cicero. Goede goden! Uitroep van verbazing.
| |
[Dii te ament!]
Dii te ament! Plautus. Dat de goden u beminnen. Welkomstgroet der Romeinen.
| |
[Diëet]
Diëet, zie Diëtisten.
| |
[Diefklok]
Diefklok, zie Boevenklok.
| |
[Diem perdidi]
Diem perdidi, (lat.), Suetonius, Vita Titi 8, ik heb een dag verloren. Woorden, die keizer Titus geuit zou hebben op den avond van elken dag, dien hij had laten voorbijgaan zonder iemand een weldaad te bewijzen.
| |
[Diemet]
Diemet, kleedingstof, oorspronklijk te Damiette in Egypte vervaardigd, en naar die plaats genoemd.
| |
[Dienstkloppen]
Dienstkloppen, ook den dienst (uit-)maken (mil.), verschillende personen voor dienst commandeeren. Ook wel in overleg treden, als: zij maakten den dienst = zij overlegden, hoe het wezen moest. Eigenlijk en gewoonlijk: meer dienst doen en vorderen dan noodig is.
| |
[Dienstklopper]
Dienstklopper, (mil.), strenge meerdere; gestreng dienstmaker.
| |
[Dienststempels]
Dienststempels, de stalen stempels, waarmede onze muntstukken vervaardigd worden. Daar ze weleens springen, heeft men er altijd een groot aantal in voorraad, die men verkregen heeft door een poinçon of ponçoen, waarop de figuren en-relief staan, met groote kracht in staal te persen of te ‘stooten’. Deze ponçoenen, ten getale van vier of vijf, danken weder hun aanzijn aan één oorspronklijken met zorg gegraveerden stalen stempel, matrijs of matrice = moederstempel geheeten.
| |
[Dieren]
Dieren, aan bijzondere goden gewijd. Aan Apollo de wolf, de griffioen, de kraai; aan Bacchus de panther, de draak, de tijger; aan Diana het hert; aan Esculaap de slang; aan Hercules de ree; aan Isis de vaars; aan Jupiter de arend; aan Juno de pauw en het lam; aan de Lares (huisgoden) de hond; aan Mars het paard en de gier; aan Mercurius de haan; aan Neptunus de stier; aan Minerva de uil; aan Thetys de ijsvogel; aan Venus de duif, de zwaan en de musch; aan Vulcanus de leeuw.
| |
| |
| |
[Dierlijk bad]
Dierlijk bad, bad waarbij het gansche lichaam geheel naakt wordt ingedompeld, evenals de dieren geheel te water gaan. (Joh. V vs. 2-9).
| |
[Dies absolutionis]
Dies absolutionis, de dag der absolutie, nam. witte Donderdag. Op dezen dag eindigde elke openlijke boete en de boetelingen werden weder tot het H. Avondmaal toegelaten.
| |
[Dies ater]
Dies ater, (lat.), ongeluksdag. Ater = zwart.
| |
[Dies diem docet]
Dies diem docet, (lat.), de eene dag leert den anderen; de mensch leert zoolang hij leeft. Anders gezegd Discipulus est prioris posterior dies (de volgende dag is de leerling van den vorigen), uit Publilius Syrus' Sententiae.
| |
[Dies fastus]
Dies fastus (lat.) gerechtsdag, dag, waaropwettelijk rechtszittingen gehouden werden. Naar onze beschouwing dus werkdagen; deze heetten echter bij de Romeinen profesti.
| |
[Dies feriatus]
Dies feriatus (lat.), zie Dies nefastus fr. jour férié.
| |
[Dies festus]
Dies festus (lat.), feestdag, een dag, waarop de plechtige offers en de openbare spelen mochten plaats hebben.
| |
[Dies Irae]
Dies Irae, beroemd middeneeuwsch lied over den Oordeelsdag, toegeschreven aan Thomas van Celano uit Abruzzi, gestorven 1255. De aanhef luidde:
Solvet saeclum in favilla,
d.i. Dag des Toorns, (want) die dag zal deze eeuw in gloeiende asch oplossen. Naar de getuigenis van David en de Sibylla (d.i. van Israëlieten- en Heidendom).
| |
[Dies natalis]
Dies natalis, ook bij verkorting Dies (stud.), dag der stichting van de Hoogeschool. Hij wordt jaarlijks door professoren en studenten, en corps, elk afzonderlijk gevierd door festijn en studentenjool (op de kroeg, societeit), nadat de Rector Magnificus, het jaarlijks aftredend hoofd van den senaat, zijn ambt met plechtige feestrede in de Gehoorzaal der Akademie aan zijn ambtgenoot-opijolger heeft overgedragen. De dies natalis der Akademie te Amsterdam valt op 15 Oct., die te Groningen op 23 Aug., die te Leiden op 8 Febr., die te Utrecht op 26 Maart, die te Gent op 25 Sept. - Dies natalis (lat.) = geboortedag, verjaringsdag.
| |
[Dies nefastus]
Dies nefastus, het tegenovergestelde van dies fastus (z.a.). Ook dies feriatus (vgl. fr. jours fériés.) In het algemeen de feesten en marktdagen.
| |
[Dies viridium]
Dies viridium, scil. locorum, d.i. dag der groene plaatsen, naar Ps. 23:2, welke psalm op Donderdag vóór Paschen bij den R.-Kathol. eeredienst wordt voorgelezen. De ‘grazige’ weide van vs. 2 (in den Psalm zinnebeeld van een kommerloos leven), kon de gewoonte baren, om juist op dien Donderdag groen moes te willen eten. Terwijl men in de oud-kerkelijke overzetting der Vulgata terecht Ps. 23:2 van ‘loco pascune’ (weideplaats) leest, sloot zich aan die gewoonte gevoeglijk de mlat. benaming ‘Dies Viridium’ aan door gezegde gewoonte tot een ‘Dag van groene kruiden’ (viridium herborum) gestempeld.
| |
| |
[Diëtarius]
Diëtarius of Diëtist, (r.k.), kerkdienaar, die den morgendienst verricht. Diëtarius (lat.), daggelder, daglooner.
| |
[Diëtisten]
Diëtisten, klasse van geneesheeren, die schier uitsluitend of althans hoofdzaaklijk op den leefregel acht geven. Van diëet (uit lat. dies = dag), levensregeling, gezondheidsverzorging; maathouding in alles; de door den geneesheer voorgeschreven dagelijksche leefwijze.
| |
[Diëtist]
Diëtist, iemand, die zich aan een vasten, meestal soberen, daaglijkschen leefregel houdt.
| |
[Dietsch]
Dietsch, oude benaming voor het Nederlandsch, Volkstaal; vandaar: ‘het volk van Dietschen stam’. Het woord is van Diet, volk; hetzelfde als Duitsch. Maerlant spreekt van: het Saraceensche Diet, de Mahomedanen. Dietsche Warande, Dietsche voorhof, tuin; titel van een tijdschrift uitgegeven door wijlen Prof. Alb. Thijm. Ook Dutch in het Engelsch is hetzelfde woord; verdietschen, in de volkstaal overbrengen.
| |
| |
| |
[Dieu c'est le mal.]
Dieu c'est le mal. Ontleend aan het werk van Proudhon, Système des contradictions économiques ou Philosophie de la misère (1846), en wel aan de aanklacht, die de schr. tegen de Voorzienigheid heeft te richten. Deze wordt daarin met dwaasheid, laagheid, huichelarij, leugen, dwingelandij, en ten laatste met het kwaad vereenzelvigd.
| |
[Dieu-Donné]
Dieu-Donné, naam aan Lodewijk XIV in zijne kindsheid gegeven. De Franschen beschouwden hem als een gave des Hemels, daar de koningin, zijne moeder, vóór zijne geboorte 23 jaar lang kinderloos geweest was.
| |
[Dieu et mon droit]
Dieu et mon droit, God en mijn recht. Woord van Richard I in den slag van Gisors (1198) om aan te duiden, dat hij geen vasal van Frankrijk was, maar zijn recht aan God ontleende. Dewijl R. met zijne Engelschen den slag won, werd de spreuk sedert door de Engelsche vorsten als wapenspreuk aangenomen.
| |
[Dieu le veut]
Dieu le veut, (fr.) God wil het, eigenlijk Deus lo vult. Uitroep van het publiek op de kerkvergadering te Clermont in 1095, toen Paus Urbanus II allen opriep ter kruisvaart tegen de Turken, die Syrië en Palestina (in 1073) hadden veroverd.
| |
[Dieu paie, mais il ne paie pas tous les Samedis]
Dieu paie, mais il ne paie pas tous les Samedis (Alphonse Karr). God beloont en straft, maar niet altoos even spoedig en geregeld (in der menschen oog). Toespeling op het des Zaterdagavonds betalen van werklieden door hunne patroons.
| |
[Dieu reconnaîtra les siens, tuez les tous.]
Dieu reconnaîtra les siens, tuez les tous. Caedite eos, novit enim Dominus qui sunt ejus; doodt hen allen; de Heer toch kent degenen, die de zijnen zijn). Deze woorden zouden door den legaat Milon of Arnaud Amaury, gedurende den moord der Albigenzen te Beziers (1209) zijn gebezigd, toen de soldaten hem kwamen vragen, hoe zij de ketters van de geloovigen konden onderscheiden. Velen, met name Fournier, gelooven echter, dat men hier met een verzinsel te doen heeft.
| |
[Differentiaal-rekening]
Differentiaal-rekening, eene wiskundige methode tot berekening van verhoudingsverschillen bij veranderlijke grootheden, tot oneindig kleine grootheden toe. Deze moeten dan oneindigmaal genomen worden om gelijk te zijn aan een gegeven grootheid; tusschen Newton en Leibnitz bestond strijd, wien de eer der uitvinding van dezen diepwetenschappelijken weg behoorde.
| |
[Differentieele rechten]
Differentieele rechten, sedert 1874 opgeheven, bedoelden, om den handel van het moederland met de koloniën en bezittingen te bevoorrechten boven dien van andere landen. De uit Nederl. afkomstige goederen konden nl. tegen aanzienlijk lagere rechten in Indië enz. worden ingevoerd, doch moesten te dien einde gedekt zijn door een Certificaat van oorsprong, waaruit moest blijken, dat de goederen in Nederland gefabriceerd waren.
| |
[Differentiehandel]
Differentiehandel (hand.), handel met effecten, waarbij deze niet werkelijk geleverd worden, maar alleen het verschil van den koopprijs met de gerezen of gedaalde waarde daarvan ontvangen of vergoed wordt.
| |
[Diffessie]
Diffessie (hand.), de acte, waarbij een wissel, eene handteekening of eenig ander document voor valsch verklaard wordt. Uit lat. diffiteor, diffessus sum, diffiteri = ontkennen, loochenen.
| |
[Difficile est satiram non scribere]
Difficile est satiram non scribere (lat.), Juvenalis, Satirae 1, 30. Het valt moeilijk geen satire (hierop) te schrijven.
| |
[Difficiles nugae]
Difficiles nugae (lat.), moeilijke nietigheden Martialis Lib. II. Epigr. 86.
| |
[Diffugiunt, cadis cum faece siccatis, amici]
Diffugiunt, cadis cum faece siccatis, amici (lat.), Hor., Carmina 1. 35, 26 sq. Wanneer de vaten tegelijk met den droesem (d.i. tot den bodem) geledigd zijn, verdwijnen de vrienden. Vrienden in den nood, twee-en-dertig in één lood.
| |
[Digamie]
Digamie (bij gr. kerkelijke schrijvers), tweede huwelijk.
| |
[Digamma]
Digamma (Gr.) de dubbele gamma of Aeolische adspiratie (F).
| |
| |
| |
[Digereeren]
Digereeren, verteren. Inzonderheid van den inhoud van wetenschaplijke werken, die men in zich opneemt. Ook in de chemische technologie: bij hooge temperatuur oplossen.
| |
[Digestievisite]
Digestievisite, van digestie (spijsvertering). Bezoek bij iemand, wiens gast men geweest is, afgelegd, ten bewijze, dat het festijn goed bekomen is en te vragen, of het den gastheer goed bekomen is.
| |
[Digger]
Digger (transv.), delver, graver, iemand, die naar goud of diamanten graaft. Eng. digger.
| |
[Diggings]
Diggings, (afr.) Eng. diggings, drydiggings, riverdiggings, enz. ‘delverijen’. Ook als verwensching: loop na di diggins! (Go to the diggings! Go to zericko!), ‘brui naar de pomp!’ mijnen, goudvelden. Eng. digging. Zie fields.
| |
[Digiti Idaei]
Digiti Idaei, (lat.), kunstenaars van den berg Ida, van Daktyloi Idaioi (Gr); Digitus, daktulos = vinger; Idaeus = wat behoort tot de Ida (gebergte in Phrygië en Mysië, Klein-Azië), Idaea mater = Cybele. Idaei (van Ida, berg op Creta). De naam dactyli moet waarschijnlijk in verband worden gebracht met de kunstvaardigheid dier metallurgische gnomen van het gebergte; er wordt melding gemaakt van vijf of tien dactyli, naar aanleiding van de vingers aan ééne hand of aan beide handen.
| |
[Digito monstrari et dicier]
Digito monstrari et dicier (voor dici) hic est (lat.), Pers., Sat. Met den vinger worden aangewezen, terwijl men zegt: deze is het. I. 28. Vgl. Horat. Carm. IV. 3, 22.
| |
[Diglyphus]
Diglyphus (arch.), versieringen in de gedaante van steunsels der kornis tegen de fries.
| |
[Dignum lande virum Musa vetat mori]
Dignum lande virum Musa vetat mori, een man, die lof verdient, verbiedt de Muze 't sterven. Horatius.
| |
[Digressie]
Digressie (lat.), breede uitweiding In de sterrenkunde: de hoek door de gezichtslijnen tusschen de zon en de planeet Venus en Mercurius gevormd.
| |
[Dii majorum gentium]
Dii majorum gentium en dii minorum gentium (rom.), patricii majorum ac minorum gentium, d.i. patriciërs der oudere en der jongere geslachten. Thans schertsend de grootere en kleinere toongevende mannen op het gebied van kunst en wetenschap.
| |
[Diis manibus sacrum]
Diis manibus sacrum (lat.), afgekort D.M.S., dii manes of alleen manes, = de zielen der afgestorvenen, schimmen, die goddelijke eer genoten. De uitdrukking wordt ook van één persoon gebruikt; dus, diis manibus sacrum of manibus sacrum = aan de ziel (van de(n) afgestorvene) gewijd.
| |
[Dijkers]
Dijkers, Instelling, die dagteekent van den tijd toen David van Bourgondië bisschop van Utrecht was. Daar hij de laatste bewoner was van het sterke kasteel ter Horst, in 't Achterbergsche gelegen, schonk hij aan ieder der 28 hellebaardiers, aan wie de wacht op 't kasteel toevertrouwd was, een huisje in den omtrek van 't slot met een gezamenlijke bezitting van ongeveer 250 morgen bouw- en veenlanden, die huisjes werden ‘Dijkershuisjes’ genoemd; de bewoners ‘Dijkers’ terwijl ze gezamenlijk ‘de gebuurten van den Dijk’ heetten.
Nog heden ten dage bestaat de instelling; er zijn nog 28 dijkers. Nooit mag 1/22 der gemeenschappelijke bezitting verkocht worden, maar wel een of meer huisjes met de daaraan verbonden gerechtigheid der dijkgronden.
| |
[Dijkgeschot]
Dijkgeschot, belasting of omslag ten behoeve van het onderhoud der dijken. In Zeeland in gebruik.
| |
[Dijkwortels]
Dijkwortels, spotnaam voor de bewoners van Langweer bij Sneek.
| |
[Dike]
Dike (gr.), gerechtigheid, ook de naam der Grieksche godin der gerechtigheid. Zie bij Dicis.
| |
[Dikir]
Dikir, (mal.) van ar. dzikir vorm van godsvereering in Oost-Indië, waarbij mannen en vrouwen zich uitputten in lichaamsbewegingen en verdraaiingen, onder het geroep la illáha illállahoe, d.i. er is geen God dan Allah; ook: het hardop lezen van den koran; in 't Maleisch voornamelijk: de eigenschappen van God zingend herhalen en zingend loven.
| |
[Dilantse]
Dilantse (afr.), die van dit land zijn, d.i. ‘de tot dit land behoorende’, dus ‘inheemsche’, ‘binnenlandsche’, ‘vaderlandsche’, in tegenst. v. darilantse, uitlantse- syn vaarlantse (vaderlandsche), onslantse (ons land- zijn): dilantse (onslantse) nooiens is veul mooier as di uit- | |
| |
lantse, de meisjes van ons vaderland zijn veel schooner dan die van 't buitenland.
| |
[Dilemma]
Dilemma, uit Gr. di(s) = tweemaal, dubbel, en lèmma (alles, wat men neemt of krijgt). Vanhier in de dialectiek eene veronderstelling, waaruit men een gevolg trekt. Soort van sluitrede, in welke men aan de tegenpartij slechts tusschen twee begrippen of meeningen de keus geeft, zoodat ze noodwendig een van de twee moet toegeven, moet nemen. Ook in 't algemeen: zeer moeilijke toestand, uit tweestrijd met zichzelf geboren.
| |
[Dilettánte]
Dilettánte, mv. dilettanti (it.) 1o. een liefhebber en tevens beoefenaar van schoone kunsten; in tegenstelling met iemand, die van en voor de kunst leeft. 2o. met geringschatting: iemand, die in een kunst lief hebbert, die beoefent zonder voldoende voorbereiding. Dilettàre beduidt verlustigen, vermaken, bekoren; dilettarsi zich vermaken. Het tegenw. deelw. dilettante wordt dus in reflexieven zin genomen, als ‘lief hebber’, d.i. iemand die uit liefhebberij, en niet ex professo eene wetenschap of kunst beoefent.
| |
[Diligence]
Diligence, Voormalig voertuig met twee- of driespan, sedert de opkomst der spoortreinen nagenoeg geheel in onbruik geraakt; letterlijk: snelwagen, van diligence (fr.), diligentia (lat.), vlijt, naarstigheid; vanhier ‘spoed’. Het Lat. woord beduidde echter zorgvuldigheid, behoedzaamheid.
| |
[Diligentverklaring]
Diligentverklaring, het constateeren, dat eene commissie haar taak nog niet heeft volbracht maar zich daarmede nog onledig houdt. In de kerkelijke organisatie de vergunning door een Classikaal Bestuur aan een kerkeraad gegeven om voor een aangevraagden tijd het doen van eene predikantsberoeping uit te stellen. Dat bestuur legt dan de verklaring af, dat het den kerkeraad als diligent (vaardig, naarstig in zijn beroepingsplicht) beschouwt, alhoewel deze gedurende een gezetten tijd geen beroep uitbrengt.
| |
[Diligit auream mediocritatem]
Diligit auream mediocritatem, hij bemint den gulden middenweg. Omzetting van een regel bij Horatius (Carmina II, 10). Auream quisquis mediocritatem Diligit.
| |
[Diluendo]
Diluendo (muz., it.) wegstervend, hetzelfde als morendo.
| |
[Dimidium facti qui coepit habet]
Dimidium facti qui coepit habet (lat.), Horatius Epistolae 1. 2. 40. Kloek gewaagd is half gewonnen, 't begin is 't halve werk.
| |
[Diminuendo]
Diminuendo (muz., it.) ook dim. of dimin. afnemend in toonsterkte, zwakker wordende gewoonlijk door het teeken τ voorgesteld. Zie decrescendo.
| |
[Dimissoriáles litterea]
Dimissoriáles litterea, doorgaans verkort tot dimissoriales (dimissorialen), ontslagbrief; schriftelijk verlof b.v. aan een bruidspaar, om in eene andere gemeente te trouwen. Uit lat. dimittere (wegzenden).
| |
[Din poe gow]
Din poe gow (chin.), heelemaal niet goed. Bijv. als men den overtocht over een stroom niet durft wagen.
| |
[Dinanderie]
Dinanderie, gedreven koperwerk, vooral schotels. Naar de Belgische stad Dinant, voorheen hoofdplaats dezer industrie. Vandaar copère voor een bewoner dier stad.
| |
[Diner]
Diner (afr.) ‘diender’, agent van politie’. Gewoon zijn ook de eng. benamingen bobby, polusman (policieman), konstawel (constable). Zie nog juts, koort, skout en trouk.
| |
[Diner après coup]
Diner après coup = mosterd na den maaltijd.
| |
[Diner (Un - réchauffé de valut jamais rien]
Diner (Un - réchauffé de valut jamais rien, Boileau, Lutrin I, 104. Een opgewarmde maaltijd is nooit iets waard. (Vergelijk ‘iets opwarmen’ (in verachtelijke zin) = weder opperen, te berde brengen.
| |
[Dingen (Alle - zijn wel oorbaar, maar alle dingen stichten niet]
Dingen (Alle - zijn wel oorbaar, maar alle dingen stichten niet, d.i. alles wat met de ooren wordt opgevangen, is daarom nog niet stichtelijk. Vanhier ook: ‘'t is wel hoorbaar, maar niet oorbaar. Bij misverstand geput uit 1 Kor. 10 vs. 23, door het volk, dat oorbaar (= nuttig, voordeelig misverstaande als ‘hoorbaar’ niet begreep, dat Paulus aldaar bedoelt: al ware ook alles mij geoorloofd, dan stond 't nog te bezien, of 't voor u wel nuttig en stichtelijk zou wezen.
| |
| |
| |
[Dingstoel]
Dingstoel, lett. = rechtspraakzetel in de middeneeuwen een plaats waar rechtspraak geschiedde, later: het gerecht zelf. Vergelijk ons: rechtbank.
| |
[Dingtalen]
Dingtalen, de stukken in een rechtsgeding tusschen de partijen gewisseld. (Zie o.a. Wetb. v. Burg. Rechtsv. art. 363 al. 2). Dingtaal beteekende oudtijds proces, en dingtaal voeren procedeeren. (Zoo bij Hugo de Groot). Thans nog dingtaal = flinke, duidelijke taal; afdoende woorden.
| |
[Dinsdag]
Dinsdag, eigenlijk dingsdag zoo genoemd, òf omdat de derde dag der week hoofdzakelijk de dag voor het dhing de raad- of rechtszitting was, of wel naar den god Thingsus, onder welken Mars hier te lande vereerd werd.
| |
[Diocees]
Diocees (rk.), zie Bisdom.
| |
[Diocletiaansche jaartelling]
Diocletiaansche jaartelling, jaartelling, beginnend met 29 Augustus 284; ingesteld ter viering van de troonsbestijging van Diocletianus, Romeinsch keizer.
| |
[Diogenes (Lantaarn van -]
Diogenes (Lantaarn van -, de Grieksche wijsgeer Diogenes († 324 v. Chr.) liep eens, naar het heet, te Athene over dag met eene lichtende lantaarn rond. Op de vraag, waarom hij dit deed, gaf hij ten antwoord: ‘Ik zoek een mensch’. Bij het daglicht kon hij er geen vinden, die den naam van mensch verdiende, verklaarde hij. Zoo beduidt dan de spreekwijs ‘zoeken met een Deogeneslantaarn’ naar iets heel nauwkeurig zoeken, omdat het kwalijk te vinden is. Ook de naam van een gebouw in het hedendaagsch Athene.
| |
[Diogeneskreeft]
Diogeneskreeft, soort van slakkreeft in O.-Indië; kluizenaar, soldaat. Naar den Griekschen wijsgeer Diogenes, die eenzaam leefde in een ton, nam. een soort van huis of hok van leem.
| |
[Diogeniseeren]
Diogeniseeren, zich onbeschaamd gedragen. Naar Diogenes, die het niet ongepast vond, zekere natuurlijke verrichtingen in het openbaar te doen.
| |
[Dionaea]
Dionaea, bijnaam van Venus(Aphrodite) als dochter van Jupiter en Dione.
| |
[Dionysiën]
Dionysiën, drinkgelagen, Bacchusfeesten. Van Dionysos of Dionys, zooals de Grieken den Bacchus der Romeinen noemden.
| |
[Dionysische periode]
Dionysische periode, De tijdrekening van de stichting v. Rome (754 v.C.) af, duurde in het Westersche Rijk tot omstreeks 1300 na de stichting toen men haar liet varen, waarschijnlijk tengevolge van 't verval der Romeinsche heerschappij; de Paus besloot toen 't geboortejaar van Christus als uitgangspunt aan te nemen.
Dionysius Eniquus († te Rome 556 n.C.) stelde dit geboortejaar op 754 na de stichting der stad.
| |
[Dionysius (Oor van]
Dionysius (Oor van - merkwaardig hol in een rots nabij Syracuse(de vindingrijke volksgeest maakte er een kunstig bouwwerk van, dat Dionysius, tiran van Syracuse, gelegenheid zou gegeven hebben, zijne gevangenen te beluisteren).
| |
[Dioptriek]
Dioptriek (gr.), doorzichtkunde, de leer, die den doorgang van het licht door middenstoffen (doorschijnende voorwerpen) behandelt. - Als bijv. nmv doorzichtkundig. Bijv. de toestel van een vuurtoren, die een vast(rood) licht geeft, met een lichtsterkte van 8 mijl bij goed weder, op de Kaap Lousaki, in de Larconische golf (tusschen de zuiderpunten van Attica en Argolid).
| |
[Diorama]
Diorama (gr.), doorschijnend beschilderd doek, waarop afwisselend het licht verschillende effecten te voorschijn roept; van gr. dioran = doorzien.
| |
[Dioscuren]
Dioscuren (gr.), uit Dios (genitivus van Zeus) en koeroi of koroi (knapen), dus zonen van Zeus: Castor en Pollux. De paarden der Dioscuren waren Cyllaros en Xanthos.
De moeder was Leda; volgens een latere sage was Castor een zoon van Tyndarus. Zij waren de beschermers van de krijgslieden, meer bijzonder van de ruiters. Hunne witte kleppers zijn in de fabelleer en bij de oude dichters vermaard geworden. In de renbanen stonden de dioskuren gewoonlijk met hunne paarden afgebeeld. Zij verschijnen steeds als twee jonge helden, door een onsterfelijke heilige vriendschap verbonden.
| |
| |
| |
[Dip]
Dip, (afr.), subst. en verb. eng. dip, to dip; niet alleen de uitgemetselde put waarin, maar ook de stof, waarmeê men de ‘brandziekschapen’ wascht; di skape moet vanjaar teun (tegen) di brantsukte gedip worre. Den put noemt men ook dipkraal (z. kraal), het heelmiddel skaapdip.
| |
[Express-dip, (Di]
Express-dip, (Di - critische opstellen, welke geregeld in ‘De Bloemfontein Express’ verschijnen van de hand van den zoogen. ‘Express-dipper’.
| |
[Dipati]
Dipati, (Mal. in kronieken en poezie) verkorting van: Adipatti.
| |
[Diploma]
Diploma, (gr.), dubbel gevouwen perkament of papier, toegeslagen brief, lastbrief. Eene soort van paspoort voor hen, die in dienst of op kosten van den Staat reisden, opdat zij het onderweg benoodigde spoedig zouden kunnen krijgen. Onder de Rom. Keizers verstond men onder diploma een giftbrief van de hooge overheid, vooral adels-brief, waarbij gunsten of voorrechten werden verleend. Ten onzent: oorkonde, bewijs van lidmaatschap, akte van bevoegdheid of van aanstelling. Vandaar Diplomatie (eig. kunst om diploma's te ontcijferen) = de kunst aan vreemde hoven als diplomaat (staatsman) de belangen van het land, dat men dient, te behartigen; staatsmanskunst.
| |
[Diplomatiek]
Diplomatiek (deg.), wetenschap, die leert de oorkonden te lezen, te verklaren en vooral de echtheid of valschheid vast te stellen.
| |
[Diptychon (]
Diptychon (mv. diptycha) (gr.), dubbel schrijftafeltje der Ouden; doopregister, doopboek. Van gr. di twee en ptychon (uit ptussoo, eptugèn, vouwen).
| |
[Diptyk]
Diptyk, tweeluik. Een schilderij, uit twee houten paneelen bestaande, door scharnieren samenhangend, en die men kan samenvoegen evenals de blinden van een vensterraam. Die paneelen zijn elk op zich zelf beschilderd met heiligen-tafereelen). Men heeft ook triptyken (drieluiken). Ze dienen voor altaarstukken in de R.-Kath. kerken. Ook komen ze voor in snijwerk van ivoor, hout en derg. voor huisgodsdienst. Uit Gr. diptuchos (dnbbel gevouwen). triptuchos (drievoudig).
| |
[Dirceesche zwaan]
Dirceesche zwaan, Pindarus. Zoo geheeten naar Dirce, fontein in den omtrek van Thebe, de geboorteplaats van den dichter (518-442 v.C.).
| |
[Directoire]
Directoire, (fr. bewind), van 26 Oct. 1795 tot 9 Nov. 1799, de vierde regeeringsvorm in Frankrijk na de Omwenteling. Hij bestond uit vijf leden, directeurs, die de uitvoerende macht vormden, terwijl de wetgevende macht berustte bij den Raad der Ouden (250 1.) en den Raad der 500.
| |
[Directoirc-costuum]
Directoirc-costuum, ook Baby (eng.) of Bébé (fr.) costuum geheeten. Vrouwelijke kleederdracht uit den tijd van Napoleon I, inzonderheid voor kinderen, - met den gordel vlak onder de borst. Dit dwaze costuum dragen de kleine meisjes in de prentenboekjes van Kate Greenaway, eene dame, nog heden in Engeland wonend, die een nieuw soort kinderboekjes uitdacht.
| |
[Directoire-hoed]
Directoire-hoed, hoofddeksel der bestuurderessen bij het Leger des Heils. 't Is een groote zwarte hoed, versierd met rood of ander kleurig lint; ook Haleluja hoedje genoemd.
| |
[Directorium divini officii]
Directorium divini officii, (lat.), bestuur van den goddelijken dienst. Aldus heet de kerklijke kalender in de R.K. kerk. Het dient om aantewijzen, wat er in de mis gebeden enz. moet worden, zoomede het brevier-gebed na iederen dag.
| |
[Dirge]
Dirge, (eng.), lijklied, lied bij de begrafenis.
| |
[Dirk, (Grove]
Dirk, (Grove - soort van broodkoek, waarvan de stad Amersfoort het monopolie heeft.
| |
[Dirk van Muiden, (Het is een stukje van]
Dirk van Muiden, (Het is een stukje van -, het is mislukt, naar Jhr. Diderik Sonoy, die, 9 Mei 1576, Muiden verrast hebbend, zonder noodzaak die stad verliet, op eene wijze, die aan eene vlucht doet denken.
| |
[Dis]
Dis, (lat.), naam voor den God der onderwereld; vandaar bij Dante de naam van Lucifer en figuurlijk voor het lagere deel der Hel, het rijk of de stad van Dite (Dis).
| |
| |
| |
[Dis, di's]
Dis, di's, (afr.), ‘dis is’, ‘het is’, Bijv. dis ni anders ni; dis di eerstemaal, dat ek verjou kom lastig val; dis swaar om mens te wees, enz. De vorm het is geheel onbekend als pron.
| |
[Dis-moi ce que tu manges; je te dirai ce que tu es]
Dis-moi ce que tu manges; je te dirai ce que tu es, zeg mij wat gij eet; ik zal u zeggen, wat gij zijt. Deze woorden zijn in de Physiologie du gout, Méditations de gastronomie transcendante (1820) van Brillat-Savarin, te vinden. Ze vormen de IVe aphorisme. Het gezegde is oorspronkelijk eene travestie van Dis-moi qui tu hantes je te dirai qui tu es. Prof. Moleschott schreef: der Mensch ist, was er isst; de mensch is, wat hij eet.
| |
[Disagio, agio, Pair]
Disagio, agio, Pair, (bankwezen), verschil tusschen de reëele en nominale waarde van geldswaardige papieren; pair beteekent gelijk en agio is opgeld; disagio het tegenovergestelde, dus verlies.
| |
[Disciplina vitae scipio]
Disciplina vitae scipio, tucht (wetenschap) is de stof des levens. Spreuk van het Gymnasium te Amsterdam.
| |
[Discipline]
Discipline, (r.k.), kerklijke tucht; de vrijwillige geeseling uit boetvaardigheid en ook het werktuig, waarmede deze geschiedt.
| |
[Discipline, (Klasse van]
Discipline, (Klasse van - mil. Strafgarnizoen voor hen, die tegen de discipline gezondigd hebben.
| |
[Disconteeren]
Disconteeren, (hand.), escompteeren, een wissel voor den vervaldag met een korting der rente tot den betaaltijd verkoopen of in betaling geven.
| |
[Disconto]
Disconto, (hand.), escompte, de korting, die de schuldeischer toestaat bij de contante betaling eener som, die eerst op een lateren tijd betaald had moeten worden, voornaamlijk bij wissels.
| |
[Disconto-bank]
Disconto-bank, (hand.), bank, die in vreemde wissels handelt, en wissels op de eigen plaats disconteert.
| |
[Discretie-dagen]
Discretie-dagen, (hand.), zie Respyt-dagen.
| |
[Discus]
Discus, zware metalen schijf; het slingeren daarvan behoorde sedert overoude tijden (men vindt den discus reeds in de Odyssee vermeld), tot de lichaamsoefeningen der Grieken.
| |
[Diseur de bons mots, mauvais caractère]
Diseur de bons mots, mauvais caractère, Pascal, Pensées 26, een man, die woordspelingen maakt, heeft een slecht karakter.
| |
[Disiecta membra poetae]
Disiecta membra poetae, (lat.), Horatius, Satirae 1, 4, 62, de uiteengerukte leden van den dichter, d.i. de verspreide deelen eener uiteengerukte dichterlijke passage. Ruk zulk een plaats uiteen, zooveel gij wilt, zegt Horatius, men zal er, zoo ze werkelijk poëzie bevat, toch altijd nog den dichter in terug vinden. Men citeert wel disiecta membra.
| |
[Dispache]
Dispache, (hand.), berekening van averij-grosse of zeeschade.
| |
[Dispacheur]
Dispacheur, (hand.), rechtsgeleerde, die de berekeningen van zeeschade of averij-grosse opmaakt.
| |
[Dispens]
Dispens, (afr. en mal.) ook spens, provisiekamer, een naam vermoedelijk ten tijde der Fransche Hugenoten ten onzent ingevoerd. Vgl. oud - fr. dispencier, schaffer, heer v.d. keuken, fr. dispenser, het huis besturen, dispensateur, majordomus, hofmeester.
| |
[Dispensatie]
Dispensatie, (jur.) het opheffen van een verbod in een bijzonder geval, of het vrijstellen der opvolging van een algemeen voorschrift, mede in een bijzonder geval. Dispensatie van wetsbepalingen kan door de Kroon alleen worden verleend met machtiging van de wet.
| |
[Dispensator]
Dispensator, (rom.), in aanzienlijke huizen de slaaf, die de kas hield en de boeken bijhield; op landgoederen de intendant of rentmeester.
| |
[Disponibiliteit, (In]
Disponibiliteit, (In - ter beschikking (van de kroon, bijv. een Minister).
| |
[Disposicion de Usted (A la]
Disposicion de Usted (A la - (Sp.) Ter beschikking van uwe Edelheid. Gewone uitdrukking, wanneer men bij een Spanjaard iets, in zijn bezit, bewondert; = z.v.a. tot uw dienst. De bedoeling is echter niet, dit letterlijk op te vatten.
| |
[Dispunt]
Dispunt, (fr.), redetwist; dispuutcollege, geregelde bijeenkomsten van studenten, om over wetenschappelijke onderwerpen van gedachte te wisselen.
| |
[Disqualificeeren]
Disqualificeeren, (sportt.), iemand onbevoegd verklaren om aan een wedstrijd deel te nemen. Eng. disqualify (onbekwaam maken).
| |
| |
| |
[Dissenters]
Dissenters (eng.), andersdenkenden; in Engeland de Protestanten, die niet tot de Episcopale Staatskerk behooren zooals Nonconformisten, Presbyterianen, Independenten, Methodisten (z.a.).
| |
[Dissertatie]
Dissertatie, proefschrift, verhandeling, studie, door den doctorandus ingeleverd en te verdedigen voor de verkrijging van den doctorsgraad.
| |
[Dissidenten]
Dissidenten, in Duitschland en elders, wat in Engeland dissenters beteekent: andersdenkenden. In Polen en Oostenrijk werden meest alle niet-katholieken met dien naam aangeduid.
| |
[Dissimuler, vertu de roi et de femme de chambre]
Dissimuler, vertu de roi et de femme de chambre, veinzen is de deugd van koning en kamenier. Woord van Voltaire in navolging van het gezegde van Lodewijk XI: ‘Qui ne sait pas dissimuler ne sait pas regner’, die niet kan veinzen, kan niet regeeren.
| |
[Dissolving views]
Dissolving views (eng.), nevelbeelden, beweegbare voorstellingen van tafereelen, door middel eener dubbele camera obscura voortgebracht. Van to dissolve = ontbinden, scheiden, en view=gezicht.
| |
[Dissonant]
Dissonant, (muz., lat.), wanklinkende toon. In 't algemeen een wanklinkende toon (noot), die opzettelijk is aangebracht, om het een of ander effect te verkrijgen.
| |
[Distaff-day]
Distaff-day, (eng.), dag na Drie-Koningen; dan keerden de vrouwen naar the distaff (het spinrokken) terug. Dus 't einde van den feesttijd van Kerstmis. Zie Epiphany.
| |
[Distantie-vracht.]
Distantie-vracht. Wanneer een schipper in een noodhaven geen ander schip tot verder vervoer der goederen kan bekomen, is hem de vracht slechts verschuldigd in verhouding van het reeds afgelegde deel der reis tot de geheele reis, dus naar de afgelegde distantie.
| |
[Distel (Orde van de - of van St. Andries]
Distel (Orde van de - of van St. Andries (eng.), ridderorde in Groot-Brittannië met het devies: Nemo me impune lacessit: niemand zal mij (distel) ongestraft aanraken. Volgens de overlevering trokken de Denen bij een inval in Schotland, om niet ontdekt te worden, bij nacht en blootsvoets tegen 't Schotsche legerkamp op. Maar plotseling werd de stilte afgebroken door een hunner, die een luiden kreet slaakte, daar hij op een distel getrapt had. De Schotten bemerkten nu onraad, en versloegen de Denen. Dientengevolge werd de distel het nationale wapen van Schotland.
| |
[Distichon]
Distichon (gr.) Een couplet of tweeregelig vers, ook een epigram van twee regels.
| |
[Distilleeren.]
Distilleeren. Dit Lat. woord, - distillare destillare, neerdruppelen, - ten onzent in den zin van overhalen, doorzijgen, doorzijpelen gebezigd in de pharmacie, en in de fabricatie van sterke dranken, wordt tegenwoordig als bedrijv. werkw. gebezigd in de beteekenis van ‘afleiden’, bijv. iets distilleeren uit een artikel of brief, als 't ware laten doorzijpelen, door- of uitzijpen. Evenals in 't latijn, wisselt ‘distilleeren’ soms af met ‘destilleeren’.
| |
[Distinguo]
Distinguo, (lat.), ik maak onderscheid. Even als concedo, ik geef toe en nego, ik ontken, was distinguo een in de scholastiek gebruikelijke term.
| |
[Dithyrambus]
Dithyrambus, (gr.) naam voor Bacchus; een lierzang ter eere van Bacehus, bij uitbreiding, een lyrisch gedicht in een levendigen stijl en onregelmatigen versbouw.
| |
[Diva]
Diva, (it.) godin; fig. de goddelijke, de hemelsche. Naam door dichters aan hunne beminden, door bewonderaars der muziek aan beroemde zangeressen gegeven. Men spreekt bijv. van eene ‘operetten-diva’.
| |
[Divan, Diwan]
Divan, Diwan of Douane, (ar., oorspr. Perz.), register daarna plaats der registers, eindelijk raadkamer of justitiehof (in het Oosten), koffiehuis (in het Westen) tolkantoor. Voorts vergadering bij de Turken de hoogste staatsvergadering, bestaande uit twaalf leden, met den Sultan den Grootvizier of den Mufti (z.a.) tot voorzitter: - de leden zitten in de rondte op kussens, op eene zeer groote sofa; vanhier, dat eene sofa zelf ook divan genaamd wordt. - In Perzië en Turkije ook gebezigd voor eene verzameling van gedichten, meestal van denzelfden auteur.
| |
| |
| |
[Diversas diversajuvant]
Diversas diversajuvant, (lat.) of voluit:
Diversos diversa juvant; non omnibus amnis
Omnia conveniunt. Pseudo Gallus II. 104.
Om aller smaak te streelen heeft men verschillende zaken noodig, of ons gezegde: elk wat wils. Vgl. Chaque âge a ses plaisirs.
| |
[Dives]
Dives (eng. naar lat.) rijk; als eigennaam gebruikt adjectief ter aanduiding van een rijk man. Naar het onderschrift op eene voorstelling van ‘de rijke man en Lazarus’, Dives et Lazarus; dewijl Lazarus de naam was van den een, hield men Dives voor den naam van den ander.
| |
[Divide et impera]
Divide et impera, (lat.) verdeel en heersch, Romeinsche spreuk, beter bekend geworden als grondstelling van Macchiavelli, een Florentijnsch schrijver over staatkunde (1469-1527) in diens hoofdwerk Il Principe (de Vorst).
| |
[Dividend]
Dividend, (hand.), het evenredig aandeel voor iederen aandeelhouder in de winst door eene naamlooze vennootschap behaald.
| |
[Dividendbewijs]
Dividendbewijs, (hand.), de coupon, die wordt afgegeven tot de ontvangst der dividenten.
| |
[Divinia Commedia]
Divinia Commedia, Dante's hoofdwerk. Eerst de uitgave van 1555 te Venetië voegde het woord Divina aan den titel toe, in den zin van: heerlijke, verhevene. De titel Commedia beteekent zooveel als: gedicht met een gelukkige, een bevredigende uitkomst. De drie deelen van het gedicht zijn: L'Inferno (de Hel), Il Purgatorio (het Vagevuur), Il Paradiso (het Paradijs).
| |
[Divinatio]
Divinatio, de kunst of gaaf om uit gezochte of ongezochte teekenen den wil der goden uit te vorschen, of door goddelijke ingeving de toekomst te voorspellen. Zie Augur en Haruspices.
| |
[Diviser pour régner]
Diviser pour régner, verdeelen om te heerschen; het Latijnsche Divide et impera (z.a.) Het Fransche gezegde wordt toegeschreven aan Catharina de Medicis, wier vader Lorenzo II de opdracht aanvaardde van Machia velli's boek. ‘Il Principe’ (De Vorst), waarin de noodzakelijkheid van de oppermacht der vorsten wordt aangetoond en de middelen om daartoe te geraken, met dit voorschrift bovenaan. Men schrijft dit woord ook toe aan Lodewijk XI in den strijd tegen de groote leenheeren, en aan Ferdinand den Katholieken.
| |
[Divisor]
Divisor, (rom.), iemand, die zich belast met het uitdeelen van geld en het koopen van stemmen voor dezen of genen candidaat bij verkiezingen; een makelaar in stemmen.
| |
[Dix-huit]
Dix-huit, noemt te Parijs het volk, de oude, door voddenrapers opgezamelde kleeren, die na hersteld te zijn, weder als nieuw in den handel worden gebracht; omdat het tweemaal neuf (nieuw en negen) is.
| |
[Dixhuitain]
Dixhuitain, Fransch laken, waarvan de ketting 1800 draden heeft. Van dix-huit (achttien).
| |
[Dixi]
Dixi, ik heb gezegd. Besluit eener rede.
| |
[Dixie]
Dixie, (amer.), denkbeeldig land der Zuidelijke Staten, een waar paradijs met een ideale regeering.
| |
[Dixon paste]
Dixon paste, beroemd Sheffielder poetspoeder voor zilver en pleetwerk. Paste (eng.), pap, stijfsel.
| |
[Dizzy]
Dizzy of Ben Dizzy, spot- of gemeenzame naam voor Benjamin Disraëli, later Lord Beaconsfield, herhaaldelijk eerste minister van Engeland.
| |
[Djagoeng]
Djagoeng, (jav.), maïs.
| |
[Djahit]
Djahit, (mal.), verkort uit toekang djahit, naaister en kleermaker. In Indië als persoonsnaam veel gebruikt, voor iemand, die naaister of kleermaker is of geweest is.
| |
[Djaksa]
Djaksa, (mal., soend.), de officier van justitie bij de inlandsche rechtbanken.
| |
[Djamoe]
Djamoe, (mal.), Javaansche geneesmiddelen in den vorm van gedroogde kruiden of poeders.
| |
[Djams]
Djams, eene sectie van Hindo's die echter vele afwijkingen van de leer van Bramah hebben aangenomen, en merkwaardig zijn om hunne eigenaardige denkbeelden van tijdrekening.
Zij spreken in hunne gewijde boeken van palias en sagaras en zelfs van 200, 000, 000, 000, 000 saragas of oceanen van jaren. Men verbeelde zich,
| |
| |
zeggen die boeken, eenen diepen put met afgesneden menschenharen; nu is een palia een tijdvak, dat zoo lang duurt als dat zulk een put geledigd zou zijn, wanneer men elke honderd jaar daaruit een haar nam. Duizend billioen palias maken een sagora uit.
| |
[Djarik]
Djarik (jav.), lange of losse doek, die om het lichaam gewonden, en vastgemaakt wordt door het eind in den wrong te steken.
| |
[Djarit]
Djarit (jav.), verbastering van djarik (z.a.).
| |
[Djati]
Djati, (mal. en jav.). boomsoort op Java, die het teak- of cajatenhout levert; de tectonia grandis.
| |
[Djih]
Djih en Geù, twee persoonlijke voornaamwoorden in de taal der Atjehers, welke beiden den 3den persoon van alle geslachten en getallen uitdrukken: djih, zonder onderscheiding; geû, dat zeker respect jegens den aangesprokene aanduidt. Maar groot behoeft die eerbied niet te wezen, want eenvoudige dorpshoofden worden er mede aangesproken.
| |
[Djoekoeng]
Djoekoeng of djoenkoeng, (jav.), kano, meer bijzonder voor de vischvangst gebruikt, bestaande uit een uitgeholden boomstam.
| |
[Djoerit]
Djoerit (jav. oorlog), pradjoerit (Mal. pendjoerit), inlandsche soldaten. Op Java zegt men: pradjoerits ter onderscheiding van pradjoerit, dat zoowel soldaat, als soldaten beteekent.
| |
[Djoeroe]
Djoeroe (mal. jav.), wie over iets gesteld is; aan wien iets als vast bedrijf opgedragen is; djoeroe toelis: schrijver, djoeroe bahasa: tolk.
| |
[Do]
Do (muz.), Ital. benaming voor den troontrap c; onze en der Franschen toontrap ut (Zie ald.).
| |
[Do ut des]
Do ut des (lat.) Ik geef, opdat gij gevet; ik geef om te ontvangen. Stelregel der egoïsten.
| |
[Douweir Meischorim.]
Douweir Meischorim. Prediking van zedeleer. Vereeniging te Amsterdam, welker gewijzigde statuten in de Staatscourant No 75 (April 1894) werden opgenomen. Miéschôr (Hebr.) = rechtheid, rechtschapenheid, rechtvaardigheid.
| |
[Docendo discimus]
Docendo discimus (lat.). Door te onderwijzen leeren wij zelven. Deze spreuk schijnt ontleend te zijn aan Seneca, Epistolae 7, 7: homines dum docent, discunt, (terwijl de menschen onderwijzen, leeren zij).
| |
[Doceten]
Doceten, de aanhangers (in de oude Christelijke Kerk) van de leer, die Christus slechts als mensch in schijn beschouwt, dus enkel de godheid van Christus aanneemt of erkent. Dus spreekt men van docetisme en docetische Christologie naar het Gr. woord dokein dat schijnen beteekent.
| |
[Doch mit des Geschickes Mächten Ist kein ew'ger Bund zu flechten]
Doch mit des Geschickes Mächten Ist kein ew'ger Bund zu flechten, Maar met de macht van het noodlot is geen eeuwig (duurzaam) verbond aantegaan. Uit het Lied von der Glocke van Schiller, ter aanduiding dat alles wisselvallig, ongestadig, grillig is.
| |
[Doktersnelletje]
Doktersnelletje, glas wijn, dat men aan middag- of avondmaal drinkt alvorens iets anders te gebruiken. Misschien toespeling op een geneesheer, die het drinken van zulk een glas als maatregel van gezondheid òf aanprees òf zelf in praktijk bracht en Nel of Snel heette, of eenvoudiger naar snel = een kan of kroes, in Geld. nog voortlevende in stroopsnel.
| |
[Dokter van Houten]
Dokter van Houten, ironische benaming van een (houten) kansel; omdat kleine ongesteldheden soms ten gevolge van de inspanning van het preeken overgaan.
| |
[Docti male pingunt]
Docti male pingunt (lat.) geleerde schrijven een slechte hand. Letterl. schilderen slecht, of steken slecht met de schrijfstift.
| |
[Doctor]
Doctor (lat.) leeraar, van docere, onderwijzen. De hoogste graad, waartoe iemand in een of ander vak aan de Academie wordt bevorderd.
| |
[Doctor]
Doctor, kerkleeraar.
Doctor (ad)mirabilis, Roger Bacon O.M. † 1294. |
Doctor angelicus, Thomas v. Aquino O. Pr. † 1274. |
Doctor christianus, Nicolaas v. Cusa, kardinaal, † 1464. |
Doctor ecstaticus, Joannes Ruisbroek, Can. Reg. † 1381. |
| |
| |
Doctor ecstaticus, Dionysius van Rickel O. Carth. (aartsbisschop van † 1471. |
Doctor invincibilis, Willem v. Occam, † 1347. |
Doctor Marianus, Anselmus v. Canterbury † 1109. |
Doctor mellifluus, H. Bernardus, O. Cist. † 1153. |
Doctor scholasticus, Petrus Lombardus, † 1164. |
Doctor seraphicus, Bonaventura O. Dom. † 1274. |
Doctor seraphicus, soms ook H. Franciscus v. Assisi, † 1226. |
Doctor subtilis, Joannes Duns Scotus, O. Fr. † 1308. |
| |
[Doctorandus]
Doctorandus (lat.), academische titel van hem, die het doctoraal examen heeft afgelegd maar zijne dissertatie nog niet verdedigd heeft. Men had, gelijk Hildebrand getuigt, ‘den tabbaard op gelijken voet met de wapenen gesteld en het doctocaat aan den ridderslag gelijk geacht. Men kende aan den gepromoveerde het jus gladii et pilei (z.a.) toe, en zoo kon men van een gedegend doctorandus, een doctorandus met een degen, spreken.’ In Duitschland noemt men hem licentiaat.
| |
[Doctor bullatus]
Doctor bullatus (lat.), buldoctor, in Duitschland iemand, die zijn doctorale waardigheid, zijne bul, slechts van een paltsgraaf ontvangen of gekocht had.
| |
[Doctor juris utriusque]
Doctor juris utriusque (lat.) doctor der beide rechten, nl. van het Romeinsch en het hedendaagsch recht; oorspronkelijk het Romeinsche en het Kerkelijk of Kanunniek recht. Tegenw. wordt men Doctor in de Rechtswetenschap.
| |
[Doctors Commons]
Doctors Commons (eng.), gebouw te Londen bij de St. Paul's kerk, waar voorheen bijeenkomsten van geestelijken gehouden werden, en testamenten worden bewaard. Commons heette het naar de gemeenschappelijke maaltijden dier heeren.
| |
[Doctrina et Amicitia]
Doctrina et Amicitia, wetenschap en vriendschap, naam van een societeit in de Kalverstraat te Amsterdam in den Patriotten-tijd opgericht. Van de doctrina getuigt alleen nog de bibliotheek.
| |
[Doctrinaires.]
Doctrinaires. Oorspronklijk werd dit woord op de leden der Congrégation des pères de la Doctrine chrétienne toegepast, en op hen, die uit eene onderwijs-inrichting der orde waren voortgekomen, zooals Royer-Collard, wien in 1816, toen hij in de Kamer der Afgevaardigden eene rede hield, door een lid der rechterzijde werd toegeroepen Voilà bien le doctrinaire! Vandaar de naam voor de politieke partij, sedert 1815 in Frankrijk ontstaan. Zij beweren, dat ware vrijheid onbestaanbaar is met een éénhoofdig bestuur, en jagen naar hetgeen slechts een doctrine (leerstelsel) of droom is. Guizot († 1874) was een der hunnen. Later een veroordeelende benaming voor hen, die in staatkunde, wetenschap of kunst niet willen afwijken van eenmaal vastgestelde theorieën.
| |
[Doctus cum libro]
Doctus cum libro (lat.), geleerd met het boek; wordt gezegd van dengene, die al zijn geleerdheid uit de boeken put.
| |
[Document]
Document (hand.), oorkonde, akte of bewijsschrift, dat tot gerechtelijk bewijsstuk kan dienen.
| |
[Documenteeren]
Documenteeren, met bewijsstukken staven, bijv. een geschiedkundig voorval, eene lijst van personen, enz.
| |
[Documents humains]
Documents humains (fr.). Zelfgeziene of beleefde gebeurtenissen, op doek gesteld: schildersterm. Eene vooral door Zola dikwerf gebezigde uitdrukking, op welker vaderschap Edmond de Goncourt (voorrede van La Faustin) aanspraak maakt. Zij duidt de door waarneming en ontleding verkregen feiten aan, met welker hulp de naturalistische romanschrijvers hunne werken samenstellen. Zola de theoreticus der groep beschouwt dat stelsel als eene toepassing op de letterkunde van het determinisme van Claude Bernard den beroemden physioloog (Zola, Le roman expérimental). ‘Elargissez’, zegt hij, ‘le rôle des sciences expérimentales, étendez le jusqu'à l'étude des passions et à la peinture des moeurs; vous obtenez nos romans qui recherchent, pui amassent les documents humains, pour qu'on puisse être le maître du milieu et de l'homme de façon à developper les bons éléments (der waarneming nl.) et à exterminer les mauvais (Zola, Lettre à la jeunesse).
| |
| |
| |
[Dodding]
Dodding (barg.), kaas.
| |
[Dodonaeïsch orakel]
Dodonaeïsch orakel, de oudste Grieksche godspraak bij den heiligen eik van Zeus (Jupiter) te Dodona in Epirus.
| |
[Doe de val dicht]
Doe de val dicht (barg.), doe de deur dicht.
| |
[Doe wèl, er zie niet om]
Doe wèl, er zie niet om, devies der Ridderorde van de Unie, ingesteld door Lodewijk Bonaparte, koning van Holland, omstr. 1806. Het is een overbekend en veelvuldig gebezigd gezegde ter aanwijzing van algemeene en onvoorwaardelijke weldadigheid. Misschien doelt het op Ev. Luk. 9 vs. 62. Spreuk van Piet Hein, baron van Doorn van West-Kapelle en Robidé van der Aa; fr. Fais ce que dois, advienne que pourra.
| |
[Doechenen]
Doechenen, in de spreektaal der Hoogd. Israëlieten in Nederland, het uitspreken van den priesterzegen door de mannen van Aronitische afkomst, staande op de verhevenheid vóor de H. Ark. In het hbr. is doechan (verhevenheid) de estrade, waarop in den Jerusalemitischen tempel de priesters stonden.
| |
[Doedaïm]
Doedaïm (hebr.), liefde-appelen, vruchten, die gezegd worden liefde te wekken. Gen. XXX:14, 15; Hooglied VII:13. Eigentlijk zijn het geen appelen maar de wortels eener plant, die den vorm van man of vrouw hebben. Het bezit van een paar dezer wortels, had de kracht n.h. volksgeloof, den bijslaap vruchtbaar te maken.
| |
[Doedelzak]
Doedelzak, muziekinstrument, bestaande uit een leêren zak, waarin lucht geblazen wordt door een mondstuk; door het drukken met de ellebogen wordt de wind in twee of drie fluiten gedreven, welker gaatjes met de vingers gesloten kunnen worden. Schotsche herders, het Engelsche regiment der Hooglanders, Italiaansche en Poolsche reizende muzikanten bespelen den doedelzak.
| |
[Doek]
Doek (toon.), gordijn of scherm.
| |
[Doekoen]
Doekoen (mal. jav.) geneeskundige, hetzij man of vrouw.
| |
[Doelen]
Doelen, benaming van een afgeperkte plaats in de voornaamste Ned. steden, waar schutterijen bestonden, voor handen voetboogschutters, voor oefeningen in 't schieten op zeker wit of doel. Aanvankelijk noemde men ze naar de beplanting Schuttershoven of Schuttersboomgaarden; naderhand kregen zij met de daarneven gebouwde herbergen den naam van Doelens. Toen de schutterijen later anders bewapend werden, bleven de herbergen bestaan.
| |
[Doerak]
Doerak (russ.), gek, dwaas. Ook in 't Poolsch en Boheemsch is dit woord bekend. Gewoon scheldwoord onder matrozen.
| |
[Doesoen]
Doesoen (hoog jav.), voor désô, Javaansch dorp. Zie Dessa. In 't Mal. gehucht, buitenplaats met boombeplantingen.
| |
[Dof (Een witte]
Dof (Een witte - (barg.), een pruik.
| |
[Doffen]
Doffen (mil.), poetsen. Waarschijnlijk uit de tegenstelling van glimmend maken, zooals bijv. een koopje door tegenstelling is geworden eene misrekening.
| |
[Doge]
Doge (it.), van het Latijnsche dux, eig. kapitein-generaal; hertog, het hoofd der republiek Venetië. Ook werd de republiek Genua van tijd tot tijd door Doge's bestuurd.
| |
[Dogkar]
Dogkar, klein open rijtuig voor één paard. Eng. dogcart, letterl. hondenkar uit dog (hond) en cart, kar; het laatste ook wel voor twee paarden, zooals een spreekwoord luidt ‘to set the cart before the horses’ (de paarden achter den wagen spannen).
| |
[Dogma]
Dogma (gr.), formeel vastgestelde godsdienstige grondstelling; leerstuk, steunend op het ipse dixit (hij heeft het zelf gezegd) van den spreker.
| |
[Dogmatische school]
Dogmatische school, voor geneeskunde, door Hippocrates gesticht, en zoo geheeten, omdat ze uitging van grondbeginselen en leerstellingen, waarnaar ze de praktijk regelde.
| |
[Dogmatische theologie]
Dogmatische theologie, het deel der godsdienstwetenschap, dat over de grondstellingen (dogmata) van den godsdienst handelt.
| |
| |
| |
[Dojerig]
Dojerig (transv.), als een doode, suf.
| |
[Dok]
Dok, afgesloten ligplaats voor schepen. In Engeland onderscheidt men het tidedock = getijdok, dat zonder sluizen met het buitenwater gemeenschap heeft, en het close-dock of close-basin = gesloten dok, dat door de sluizen heen wordt bereikt.
| |
[Dokken]
Dokken (kon. mil. akad.), een baar (z. ald.) in bescherming nemen.
| |
[Dokken]
Dokken (barg.), geven. Wij spreken van opdokken (betalen).
| |
[Dokstukje]
Dokstukje, k.m.a.) beschermeling, lieve jongen, de cadet die gedokt, d.i. beschermd of voorgetrokken wordt.
| |
[Doktersgoed]
Doktersgoed (transv.) (ook Friesch), geneesmiddelen.
| |
[Dokvader]
Dokvader (k.m.a.), beschermer, de patroon in de studentenwereld, zie Dokken.
| |
[Dol]
Dol (sport), halvemaan-vormige pen, die draaibaar is en waarin de roeiriem rust.
| |
[Dolabra]
Dolabra (rom.), mes door de priesters gebruikt bij het opensnijden der slachtoffers.
| |
[Dolce]
Dolce (muz., it.) ook con dolcezza, zacht, lieflijk; dolcissimo zoo zacht en teer mogelijk.
| |
[Dolce far niente]
Dolce far niente (it.), eigenlijk: il dolce uon far niente, want niente alleen beteekent iets; het zoete niets-doen, ook Plinius illud iucundum nil agere d.i. dat aangename niets doen; Cicero De Oratore II. 24 zegt ook Nihil agere delectat (niets doen behaagt).
| |
[Dolcius]
Dolcius, zie Dulcinisten.
| |
[Doleerenden]
Doleerenden of partij der doleantie, voormalige leden der Nederduitsche Hervormde Kerk, die zich niet langer aan de Synode dier Kerk wilden onderwerpen, daar deze ook de vrijheid in de leer uitstrekt tot de zoogenaamde Modernen. Van lat. dolere (klagen), zich beklagen, bezwaren inbrengen.
| |
[Dolfijn]
Dolfijn (wap.), Zeemonster met zeer grooten kop, omgekrulde lippen en kieuwen, omlaag gebogen lijf en voorwaarts gebogen gespleten staart.
| |
[Dogaréssa]
Dogaréssa (it.), gemalin van den doge, den hoogsten staatsman in Venetië, ten tijde der republiek aldaar.
| |
[Dolendo]
Dolendo (muz., it.), ook dolente, klagend, weemoedig.
| |
[Dolksteekduiven]
Dolksteekduiven, een zeer gezocht duivenras, afkomstig van de Philippijnen. Vóor weinige jaren kostten ze 300 gld., later 30 à 40 gld. het paar. Ze hebben haar naam van een roode vlek op de borst, die geheel het voorkomen eener bloedende wonde heeft.
| |
[Dollar]
Dollar, aldus aangeduid $, d.i. scutum. De twee lijnen er door heen duiden samentrekking aan, evenals in ℔ voor libra, pond. Dollar, thaler, daalder; (deensch) daler, komen af van het woord dal, naar den Joachimsthaler, de muntstukken, die de graven von Schlick in het eind der 15e eeuw van het zilver uit de groeven van Joachim's thal lieten slaan.
| |
[Dollemen]
Dollemen (barg.), slapen.
| |
[Dollond]
Dollond of Dollondsche verrekijker, een achromatische (kleurlooze) verrekijker van Dollond's vinding.
| |
[Dolmen]
Dolmen, steenaltaren, steenen of rotsblokken, waterpas-liggend op voetstukken van dezelfde stof; wier oprichting men aan de Druïden toeschrijft of aan de Kelten. Ook op Ceylon komen ze voor.
| |
[Dolus]
Dolus (jur.), arglist, wil gericht op eene wederrechtelijke handeling. In strafzaken is dolus het boos opzet.
| |
[Dom]
Dom, de hoofdkerk van een bisdom, wanneer aan die kerk geen klooster verbonden was, anders heette zij munster (van lat. monasterium); koepelkerk, domkerk enz. de gewone maar onjuiste afleiding van dit woord is, dat het zou zijn D.O.M. Deo Optimo Maximo (scil. sacrum) aan den goeden, grooten God gewijd; dit is de bedoeling op niet-Romeinsche grafzerken; maar het komt eenvoudig van 't Lat. domus (Dei) (huis Gods). De eenige domkerk in ons land is die te Utrecht. De vuurtoren van Goedereede wordt altijd de Goereesche dom genoemd.
| |
| |
| |
[Dom]
Dom (port.) heer, van lat. dominus, titel van adellijke, geestelijke en zeer aanzienlijke personen in Portugal en Brazilië.
| |
[Domein]
Domein, uit lat. dominium (o.a. eigendom). Staats-goed, bijv. paleizen, lustplaatsen, welke in een koninkrijk door den Staat den vorsten in vrij beheer en gebruik worden afgestaan, zoolang zij regeeren.
| |
[Domesdaybook]
Domesdaybook of Doomsdaybook, (eng.) een boek in twee deelen, dat de oudste gedenkstukken van het Engelsche kadaster bevat. Het is afkomstig uit den tijd van Willem den Veroveraar (1086), en behelst een overzicht van de waarde der verschillende landen en goederen in bijna alle graafschappen van Engeland. Vanhier in 't algemeen, een kadaster of landerijenregister (in Engeland).
| |
[Domicillieeren]
Domicillieeren (van een wissel) (hand.), behalve den naam en de woonplaats van den betrokkene, op een wissel nog eene plaats vermelden, waar de betaling zal kunnen geschieden als de eerst betrokkene in gebreke blijft.
| |
[Domicilie van onderstand]
Domicilie van onderstand, de gemeente, die belast is met de ondersteuning of het onderhoud van een armlastige. Uitdrukking vóór de wet van 1 Juni 1870 (Stbl. no 85), voorkomende in de wet van 28 Juni 1854 (Stbl. no. 100).
| |
[Dominante.]
Dominante. In de muziek: de heerschende quint van den toon, waaruit 't stuk gezet is.
| |
[Dominé]
Dominé, titel van een predikant. Eigenlijk de vocativus (5de naamval) van lat. dominus (heer).
| |
[Dominé (Daar gaat een - voorbij]
Dominé (Daar gaat een - voorbij, gezegde, wanneer in een vroolijk gezelschap eene plotselinge stilte ontstaat. Het is afkomstig uit den tijd, toen de kerkelijke tucht zoo sterk gehandhaafd werd, dat zij, wier buitensporigheden ter oore van den predikant kwamen, op een strenge berisping of bestraffing konden rekenen.
| |
[Dominésklontje]
Dominésklontje, een Suikerkristal, met een oranjeschilletje of de pit eener zoete amandel er in. Aldus genoemd, omdat 't een geschikt middel is voor een predikant om den mond vochtig te houden onder het preeken.
| |
[Dominéstuk]
Dominéstuk, een stuk van de lenden van het rund, zoo genaamd omdat men vroeger den geestelijke der gemeente het beste stuk van de slacht placht te brengen. Ook beschuit met boter en een stukje vleesch of kaas er op en met een snede wittebrood gedekt. In Gelderland wordt dit een Menistenboterham genoemd.
| |
[Dominica in albis]
Dominica in albis, vroeger de naam van den eersten Zondag na Paschen, omdat op dien dag het witte gewaad (alba vestis) gedragen werd ten teeken van onschuld en reinheid door de nieuwe leden der Christengemeente.
| |
[Dominica in rosa]
Dominica in rosa (lat.), rozenzondag sedert de 11e eeuw Laetare, de dag, waarop de paus in tegenwoordigheid der kardinalen in eene kapel der Pieterskerk de gouden roos der deugd inwijdt, die, met edelgesteenten bezet, door gebed, wierook en wijwater gewijd, daarna gebalsemd en met muskus bestrooid, bestemd is voor de deugdzaamste vorstin; in de laatste jaren aan de Koning Isabella van Spanje en aan de Koningin van België geschonken.
| |
[Dominicale]
Dominicale, witte avondmaalsdoek, die in de R.K. kerken den communicanten wordt voorgehouden.
| |
[Dominicanen]
Dominicanen (r.k.) orde van predikheeren, gesticht door Dominique de Guzman, te Toulouse in 1215. In Engeland heeten zij Black Friars om hunne zwarte kleeding; in Frankrijk Jacobijnen, omdat hunne eerste vestiging was in de Rue St. Jacques.
| |
[Domini canes]
Domini canes, speurhonden des Heeren, scheldnaam voor de leden van de buitengewone rechtbanken, die onder den naam van Chambres ardentes sedert Frans I (1535) in Frankrijk dienstbaar gemaakt werden aan de vervolging der Protestanten, en in tweede instantie recht spraken boven de rechtbanken der inquisitie. Daarom ook spotnaam der Dominicanen, die bepaald als inquisiteurs optraden.
| |
| |
| |
[Domino]
Domino (Ital.), eig. vermommingskleed in den Karnavalstijd in R. Kath. landen in gebruik. Vanhier meer in 't algemeen vermommingskleed, mantel en masker op een bal masqué. Van lat. dominus (heer).
| |
[Domino-spel]
Domino-spel, van lat. dominus (heer). Oorsprong niet met zekerheid bekend. Beweerd wordt, dat twee monniken met gemerkte scherven speelden in de kloostergevangenis, maar, als er iemand naderde, die wegborgen en uit Ps. CX vs. 1 gingen zingen Dominus dixit domino (De Heer heeft tot mijnen Heer gesproken).
| |
[Domostroj]
Domostroj (russ.), huishouding, een boek met zedekundige lessen, door een monnik Sylvester omstreeks 1560 geschreven en voor het eerst in 1849 te Moskou uitgegeven.
| |
[Dompelen]
Dompelen, het in alle stilte, bij avond en zonder eenige plechtigheid begraven van lijken. In 1660 te Amsterdam verboden.
| |
[Don]
Don (sp.), in Spanje en Portugal (dom), heer, van lat. dominus (heer). Titel voorheen van edelen, thans van alle personen van eenigen stand, van R.K. priesters, vroeger ook gevoerd door enkele vorsten.
| |
[Don Antonio Magino]
Don Antonio Magino, hoogleeraar in de wiskunde, te Bologna († 1617), schrijver van vele boeken over de sterrenkunde, die zich vooral op de kennis der geboortesterren (horoskopie) toelegde, om daaruit iemands toekomstig lot te bepalen. In sommige oude volks-almanakken, als de Enkhuizer en de Utrechtsche, werd hem deswege de rol van raadsel-opgever en oplosser, als ook van weerprofeet toegewezen.
| |
[Don Dinero]
Don Dinero (sp.), Heer geld, met zinspeling op de macht van het geld.
| |
[Don gratuit]
Don gratuit (fr.), vrijwillige gift of opbrengst; in het bijzonder die, welke de adel en de geestelijkheid in Frankrijk voor de revolutie aan de staatskas gaven in plaats van belasting.
| |
[Don Juan]
Don Juan, een schaamteloos verleider, een wellusteling; naar den held van een Spaansch verhaal uit de 14e eeuw, waarbij men te denken heeft aan Don Juan Tenorio, een Andalusisch ridder, vereeuwigd door het drama van Tirso de Molina; hij wil eene dame ontvoeren, wier vader hij in een tweegevecht doodde. Het standbeeld voor dezen opgericht noodigt hij spottend aan zijn tafel, en die komt. Dit was ‘el convidado de piedra’ de ‘steenen gast’; in het Fransch dikwerf verkeerdelijk ‘le festin de Pierre’ genoemd (z.a.) inplaats van le convié de pierre, vgl. sp. el convidado de piedra, it. il convidato di pietra, verschillende dichters en operatisten behandelen deze geschiedenis.
| |
[Don Quijote]
Don Quijote, een man, die een nutteloozen strijd voert of zonderlinge invallen heeft. Naar den held in den roman van Cervantes. Daarnaar worden dwaze plannen (gewoonlijk naar de Fransche spelling) Don Quichotterie geheeten.
| |
[Donataris]
Donataris, degeen die eene schenking aanneemt, de begiftigde.
| |
[Donatio Constantini]
Donatio Constantini (lat.), de Schenking van Constantijn. Volgens de overlevering der R.-Kath. Kerk zou Constantijn de Groote († 337 n.C.) den thans bij het koninkrijk Italië ingelijfden Kerkelijken Staat aan het latere Pausdom hebben vermaakt. Vanhier de bij de Ultramontanen aan deze en aan gene zijde der Alpen geliefde betiteling ‘Paus-Koning’.
| |
[Donatisten]
Donatisten, de aanhangers van Donatus Magnus, bisschop van Numidië, die in 311 bij verdeeldheid over de keuze van een bisschop te Carthago de Katholieke Kerk verliet en eene secte stichtte, die omstreeks het jaar 330 in N.-Afrika reeds 172 bisschoppen onder hare aanhangers telde. De Donatisten hielden het denkbeeld vast, dat het wezen der ware Kerk gelegen was in de reinheid en heiligheid van hare leden. Er bestonden nog Donatisten omstr. 600.
| |
[Donatus]
Donatus, in de Middeleeuwen de gewone naam voor een Latijnsche spraakkunst. Naar Aelius Donatus (335 n.C.).
| |
[Donau (An der schönen, blauen-]
Donau (An der schönen, blauen-, Aan den schoonen blauwen (?) Donau. Keerrijm der beide eerste coupletten van Karl Beck's gedicht ‘An der Donau’, wals van Joh. Strauss.
| |
| |
| |
[Donder, (Rooie]
Donder, (Rooie - (mil.), bieten met aardappelen door elkaar.
| |
[Donderdag.]
Donderdag. De naam van den 5den dag der week, - oud-nederl. donresdach, - herinnert aan den heidenschen eeredienst van Thor, bij de Saksers als Thunar, door de Duitschers als Donar vereerd; aan den dondergod uit de Asaleer der Scandinaviërs; van hier Donarsdag, oud hgd. toniris of donars toe, nieuw hgd. Donnerstag, bij de Zweden Thors, bij de Denen Torsdag, bij de Engelschen Thursday. - De Donderdag vóór Paschen. - fr. Jeudi-Saint, ital. Giovedi Santo, sp. Juéves de la Ceno (Nachtmaals-donderdag), portug. Quinta feira d'endoenças (Vijfde vierdag der smarten nml. van Jezus), - heet in Duitschland Groene Donderdag (Grün Donnerstag of Der Grüne Donnerstag), zie Dies Viridium. Ten onzent heet hij Witte Donderdag, welke benaming, zooals skärtorsdag bij de Zweden, en Skjaertorsdag bij de Denen, - skära = zuiveren, reinigen, - op de voetwassching van Ev. Joh. 13:1, 4, 5 oogt; ‘wit’ ziet op den linnen doek, waarmede Jezus zich omgordde, het ‘reinigen’ op de handeling zelve. - In Vlaanderen, niet alleen de Witte, maar ook de Hooge- of Groote-Donderdag. Ook in vele streken van Duitschland en Zwitserland spreekt men van den Grooten Donderdag.
| |
[Donderen]
Donderen, (stud.), als groen behandelen.
| |
[Dondergod]
Dondergod, (stud.), volijverig donderaar.
| |
[Donderjool]
Donderjool, (stud.), feestavond aan het ‘donderen’ (z.a.) gewijd.
| |
[Donderpadjes]
Donderpadjes, zeer jonge kikvorschen en padden, die na een frissche regenbui uit de sloot op het land kruipen. Men meende vroeger, dat ze met een donderbui neergeregend waren.
| |
[Donna è mobile, (La]
Donna è mobile, (La - (it.) de vrouw is veranderlijk uit Rigoletto, opera van Verdi, tekst van Piave, in 1851 voor het eerst te Weenen opgevoerd.
| |
[Donner, (Se - des gants]
Donner, (Se - des gants, zich op iets beroemen, dat men niet heeft verricht, m.a.w. zich zelven beloonen. Van het vroegere gebruik, om iemand, die eene goede tijding bracht handschoenen of het noodige te schenken om zich die aan te schaffen. Vandaar, het in sommige streken van Frankrijk bestaande gebruik, om der jeugdige dame, die bij de voltrekking van een huwelijk de rol van demoiselle d'honneur vervult, twaalf paar handschoenen aan te bieden. Ook noemt men het schenken eener kleine som boven een bedongen bedrag donner pour les gants.
| |
[Donnez-moi deux lignes de l'écriture d'un homme, cela me suifira pour le faire pendre]
Donnez-moi deux lignes de l'écriture d'un homme, cela me suifira pour le faire pendre, geef mij twee regelen schrifts van iemand, dat is mij voldoende om hem te laten ophangen. Zoo of met kleine afwijkingen luidt een volzin, die de processen uit den tijd van Richelieu kenschetste, en die Mme. de Motteville in hare Mémoires aanhaalt. Ze worden zonder eenig bewijs toegeschreven aan Richelieu, aan Laubardemont, die o.a. voorzitter was bij de behandeling der rechtsgedingen van Urbain Grandler, Cinq Mars e.a. en het meest aan Laffemas, die het proces voerde tegen de Rochechouart, chevalier de Jars.
| |
[Donner und Doria]
Donner und Doria, Donder en Doria; Schiller, Fiesco I, 5, de vloek van Gianettino Doria.
| |
[Donnez-nous du nouveau]
Donnez-nous du nouveau, enz., verkeerd voor Il nous faut du nouveau, n'en fût-il plus au monde (z.a.)
| |
[Dons]
Dons, (transv.), hij het ver hom opgedons. Hij heeft zich opgeschikt.
| |
[Don gratuit]
Don gratuit, vrijwillig geschenk of gave, schenking, door geen wet voorgeschreven of geëischt.
| |
[Dood]
Dood, (wap.), heet een visch wanneer zijn oogen en vinnen dezelfde kleur of metaal hebben als 't lichaam; een boom wanneer hij bladerloos van sabel (zwart) en uitgezakt, d.i. van zichtbaren wortel voorzien is.
| |
[Dood, (De - in den pot]
Dood, (De - in den pot, een plaats of gelegenheid, waar het doodelijk stil en vervelend is. Wordt in verband gebracht met 2 Kon. IV:38-41, waar sprake is van een gerecht voor den profeet Eliza en zijne volgelingen bereid uit wilde kalokwinten, die oneetbaar zijn. Bij die
| |
| |
gelegenheid riepen zij, die er van geproefd hadden: Man Gods! de dood is in den pot! Hun mislijkheid wordt alzoo overgebracht op eene plaats, een gezelschap, waar men mislijk wordt van verveling.
| |
[Dood, De - van Yperen]
Dood, De - van Yperen, hij ziet er uit als de Dood van Yperen, nml. even aaklig als de gedaanten op eene schilderij op het raadhuis aldaar van een hevige pest, die er in de 12de eeuw moet hebben gewoed. De ligging der stad is nog heden moerassig en ongezond.
| |
[Doodbidden]
Doodbidden, lat. deprecari (o.a. verwenschend uitspreken) de Godheid smeeken, aan een ander een onheil te bezorgen, b.v. hem den oogst te bederven, hem spoedig te doen sterven. In de Betuwe is doodbidden het overlijden van iemand bekend maken; waarin bidden nog de oude beteekenis heeft van melden; verg. Onder de geboden staan. Doodbidder, ook groefbidder, is de naam van den doodbekendmaker.
| |
[Doode hand (Goederen in de -]
Doode hand (Goederen in de -, bezittingen, vermaakt aan kloosters, kerken en andere gestichten, en die daardoor nimmer in eene andere hand overgaan.
| |
[Doode letter]
Doode letter, 1. waardeloos handschrift; 2. wet, die niet wordt toegepast; 3. brief, waarvan de postambtenaar het adres niet kan lezen. Eng. dead-letter. Uit 2 Kor. 3 vs. 6a. Zie Rebut. Hij houdt zich aan de doode letter = zonder op den onderlingen samenhang te letten.
| |
[Doodendans]
Doodendans, fr. la danse Macabre. Waarschijnlijk van het Arabische makbar, begraafplaats. Volgens anderen naar de slachtoffers van Antiochus Epiphanes, in den Makkabeeëntijd. Vandaar dan ook de dubbelnaam Chorea Maccabaeorum. De doodendans is het gewrocht van een sedert de 14e eeuw in zwang gekomen kunstvorm, om in eene reeks van allegorische dansgroepen de macht des doods over het menschdom af te malen. In de 15e eeuw had men zoodanige doodendansen, al fresco geschilderd, in de kerken der voornaamste steden van Frankrijk. Vandaar werden ze overgebracht naar Engeland, Duitschland en Zwitserland. Ook in den laatsten tijd hebben schilders daaraan hunne stof ontleend. Ook in boekvorm verschenen deze doodendansen, de eerste en belangrijkste in die van Hans Holbein.
| |
[Doodkloppertje.]
Doodkloppertje. In 't najaar hoort men somwijlen in oude meubelen enz. een kloppend geluid als het tikken van een horloge, dat door bijgeloovige menschen als een ongunstig voorteeken beschouwd wordt. Linaeus schrijft 't geluid toe aan de houtluis, anderen aan de kleine kevertjes, welke die bekende holronde gaatjes in oud hout maken. (Fr. Horloge de mort; eng. Dead watch; hgd. Totenuhr, Klopfkäfer.
| |
[Doods, (Vallei des]
Doods, (Vallei des - Op Java dicht bij Batoer een zeer merkwaardig voorbeeld van een koolzuurbron. Trechtervormige instorting, waarin de laag van het uitstroomende koolzuur in verschillende jaargetijden verschillende hoogten bereikt; men vindt in die vallei geraamten van wilde zwijnen, tijgers, vogels en andere dieren.
| |
[Doof maken]
Doof maken, (barg.), vermoorden.
| |
[Doolhof]
Doolhof, tuin met slingerpaden, dagteekent uit het laatst der 16e eeuw en mocht in de 17e eeuw op geene buitenplaats ontbreken. Bekend is het laatst overgeblevene der vele doolhoven te Amsterdam, ‘het oude Doolhof’ door een Franschman in 1614 van talrijke fonteinen en door den Frankforter Davtd Lingelbach in 1630 van mekanieke beelden voorzien. Van deze laatsten is Goliath nog overig, en in het Rijks-Museum. Doolhoven komen weer meer en meer in den smaak, en ook die binnenshuis met kunstboomen en spiegels onder den naam van dwaaltuinen.
| |
[Doolhof, (Friesche -]
Doolhof, (Friesche -, bijnaam van het dorp Molkwerum, om zijn onregelmatigen bouw.
| |
[Doomansduimen]
Doomansduimen, een weekdier.
| |
[Doômansvingers]
Doômansvingers, langwerpige, zeer harde, bleek gebakken koekjes.
| |
[Doorboord]
Doorboord, (wap.), is een figuur die in 't midden een rond gat heeft.
| |
[Doordoffer]
Doordoffer, (mil.), een zindelijk man.
| |
| |
| |
[Doorgangshuis]
Doorgangshuis, tijdelijk verblijf voor gevallenen of verwaarloosden, tot voorbereiding voor 't leven in de maatschappij. Gebouw, waar doortrekkende soldaten overnaehten.
| |
[Doorgestoken kaart]
Doorgestoken kaart, geheim overleg, bedekte afspraak, naar de kaartenkunst der goochelaars.
| |
[Doorstekbrief]
Doorstekbrief, (zeg.), brief, die door een anderen gestoken is; zie doorsteken.
| |
[Doorsteken]
Doorsteken, (zeg.), een brief aan een anderen bevestigen, door de zegelstaarten dooreen te steken of wel die van den jongeren door de insnijdingen van den ouderen te halen, eer de zegels er aan gehecht worden.
| |
[Doorstop]
Doorstop, (eng.), middel om het doorslaan van deuren te verhinderen. Stop = halt, stilstand.
| |
[Dop]
Dop, (transv.), nap. Ook glas, borrel. ‘Elk steek gen dop’, ik drink geen borrel. geen sterken drank.
| |
[Dop, (In den]
Dop, (In den - bijv. geleerde in den dop, dus nog niet uitgebroeid, aanstaande.
| |
[Dop]
Dop, (stud.), hoed, vooral hooge.
| |
[Dophouden]
Dophouden, (transv.), den melkemmer vasthouden.
| |
[Dop (Hij houdt daar -]
Dop (Hij houdt daar -, (transv.), hij maakt het hof aan dat meisje.
| |
[Dop (Laat -]
Dop (Laat -, (transv.). weggaan.
| |
[Doppen]
Doppen, (stud.), den hoed afnemen, groeten.
| |
[Doppio]
Doppio, (muz., it.) dubbel; d. movimento, dubbel zoo snel; d. valore (della note) dubbele waarde der noot. Bij namen van instrumenten, de dubbele grootte: lira doppia, contrabasso doppio = lier, contrabas van buitengewone afmeting en dieperen toon; bij de contrabas scheelt dat een octaaf.
| |
[Dopsteker]
Dopsteker, (transv.), dronkaard. Hij steek een goeie dop = bedrinkt zich.
| |
[Dor]
Dor, (wap.), heet een boom, wanneer hij bladerloos doch niet uitgerukt is (zie dood.)
| |
[Dor]
Dor, in Noord-Holland een stroopop, die men hem of haar te huis zendt, die door zijn of haar verloofde verlaten wordt. De oorspronklijke naam dorre paal wijst op den dorren boom, die later door een strooman vervangen is.
| |
[Dorado]
Dorado, zie Eldorado.
| |
[Dordt (Ik ga naar -]
Dordt (Ik ga naar -, in het kaartspel, voor: ik doe 't over; ik laat het over aan mijn partner. Verhaspeld uit ‘à d'autres.’
| |
[Dordrecht is scheepsrecht]
Dordrecht is scheepsrecht, zie Driemaal is scheepsrecht.
| |
[Dordt (De schepen gaan - voorbij]
Dordt (De schepen gaan - voorbij, men kon voordeel van iets hebben, maar heeft het niet. Doelt op de gelden, die bij lading en lossing in Dordrecht moesten worden betaald. De oprichting van een tol door graaf Dirk III bij zijn omstr. 1015 gestichte burcht Dordrecht, gaf den graven van Holland wel veel voordeel, maar berokkende hun ook vele oneenigheden.
| |
[Dorée (Jeunesse -]
Dorée (Jeunesse -, (fr.), lett. vergulde jeugd, jongelieden uit den vermogenden en adellijken stand, die door hun rijkdom en beschaafde vormen overal waar zij in het openbaar optreden den toon aangeven of door grove verteringen en uitspattingen de aandacht trekken. De jongelieden, die na den val van Robespierre de reactie vertegenwoordigden, kleedden zich met veel zorg, als protest tegen de mannen van de revolutie, die sans-culottes heetten. Aan hun hoofd plaatste zich Frèron en weldra heetten zij la jeunesse dorée de Frèron. De afgevaardigde Chabot had ze reeds vroeger muscadins genoemd, naar hun parfumerieën, waaronder vooral muscus.
| |
[Doringbome]
Doringbome, (transv.), doornstruik.
| |
[Dorische stijl]
Dorische stijl, de oudste, sterkste en eenvoudigste der drie Grieksche bouwstijlen, zoo geheeten naar de Doriërs, die in dien stijl bouwden. Een gladde of gegroefde zuil met een wrong aan het boveneinde.
| |
[Dorkas]
Dorkas of Tabitha, duidt eene liefdadige vrouw, soms ook een vrouwenvereeniging aan, zich ten doel stellend
| |
| |
vrouwenkleederen voor behoeftigen te vervaardigen of te laten maken. Uit Hand. IX:36, 39.
| |
[Dornröschen]
Dornröschen, in het Duitsche sprookje van dien naam, de schoone slaapster in het bosch. Zij heet zoo naar het doornbosch, dat om het betooverde slot opgroeit.
| |
[Dos moi poe stó]
Dos moi poe stó (gr.), geef mij waar ik sta (nml. staan kan), d.i. geef mij een hecht standpunt, een stevigen grondslag of basis, een alleszins betrouwbaar uitgangspunt voor mijne gedachten, bespiegelingen, beschouwingen, en scheep mij niet met ijle redeneeringen af. Gezegde van twijfelaars en twijfelzuchtigen. Archimedes de beroemde wiskundige te Syracuse († 212 v.C.), verklaarde eens: ‘Geef mij waar ik staan kan, en ik zal de gansche aarde in beweging brengen’ (Pappi Alexandrini collectionis quae supersunt, uitgegeven door Dr Friedr. Hultsch) Berlijn, Weidmann, 1878, S. 1061 lin. 1-4).
| |
[Dosimetrie]
Dosimetrie (gr.), gift-afmeting. Geneeswijze, waarbij den patient zeer kleine pillen worden gegeven, die alleen de quintessens der geneesmiddelen bevatten en waarvan hij bij zeer kleine tusschenpoozen moet innemen jusqu à effet d.i. tot hij de werking gevoelt, zoodat dus het lichaam zelf de dosis of hoeveelheid aanwijst, die tot herstel noodig is.
| |
[Dosis]
Dosis, (gr.), gift, gave. De hoeveelheid van de eene of andere stof in een geneesmiddel; ook de hoeveelheid, die men op eenmaal inneemt.
| |
[Dossen]
Dossen, (mil.), in moeite brengen, straffen.
| |
[Douane]
Douane, (fr.), oorspronklijk ladouwana d.i. tolkantoor, hetzelfde als di an (z.a.) Later werd bij ons het Fransche woord in gebruik genomen. Douanehuisje = tolhuisje.
| |
[Douairière]
Douairière, (fr.), Adellijke weduwe, die van familie-goederen het vruchtgebruik heeft. Eertijds duwayiere (ao. 1568), douagire (ao. 1611), doagire (ao. 1693), ook wel douaire, douwarier, geschreven. Uit douaire (weduwgift, lijftocht). De onadellijken konden deze bij de echtverbintenis niet toezeggen; de adellijken wèl, omdat zij leengoederen bezaten. Vanhier ‘weduwe douagere’ (ao. 1714), ook ‘weduwe en douairière’ (lijftuchtersche, vruchtbruik-genietster).
| |
[Douaybijbel]
Douaybijbel, de eerste eng. Vulgata, vertaling van 't Oude Testament, bewerkt en uitgegeven in ‘the English College’ te Douay in Frankrijk (1609).
| |
[Double]
Double, in het Fransche leger, de dubbele gouden of zilveren galon (chevron), die de sergeant-majoor of de maréchal-des logis en chef op de mouw draagt; zie dubbele.
| |
[Doublé]
Doublé, verdubbeld van 't fr. werkw. doubler, lat. duplicare = verdubbelen.
| |
[Doublé]
Doublé, (met.) goud met zilver gevoerd (van fr. doubler = voeren); het goud heeft het zilver tot doublure (voering).
| |
[Doublé]
Doublé, stoot op het biljart van een bal tegen den band, zoodat die aan den tegenovergestelden kant in den zak loopt.
| |
[Double Dutch]
Double Dutch, (eng.), dronkenmanspraat. Ook onzin. Lett. dubbel Dutch nog onverstaanbaarder dan Dutch (Nederlandsch) minachtend.
| |
[Doubleeren]
Doubleeren, (biljardspel), een bal maken, nadat hij eerst den band geraakt heeft. Van fr. doubler = verdubbelen.
| |
[Douillette]
Douillette, gewatteerde vrouwenjas voor den winter en ruw weer. Van fr. douillet (week, zacht).
| |
[Doutjie]
Doutjie, (transv.), regenbuitje.
| |
[Douw]
Douw, (barg.), dag.
| |
[Douze-et-le-va]
Douze-et-le-va, in het Pharao-spel. Laat de speler de drievoudige winst (paroli) staan, en teekent hij zijn kaart naar behooren, dan kan hij het twaalfvoud van zijn eersten inzet winnen, d.i. douze-et-le-va (twaalf, en het gaat).
| |
[Dowager]
Dowager, (eng.), weduwe met eene lijfrente. Zie Douairière.
| |
[Dowaer]
Dowaer = douairière. Zie Douairière.
| |
[Dowager Chancellor]
Dowager Chancellor, Kanselier in Weduwenstaat. Spotnaam, dien Lord Brougham zichzelf gaf, nadat hij, in strijd met zijn eigen verlangen, als minister ontslagen was.
| |
| |
| |
[Dowe-harnas]
Dowe-harnas, of harnas à la Dowe, borstpantser door den kleermaker Heinrich Dowe te Mannheim in 1894 uitgevonden; een soort stoffen vest, van voren met zwart laken en aan de achterzijde met linnen bedekt. Het pantser weegt 4 kilo, het is 3½ cm. dik, 50 cm. lang en 35 cm. breed en ondoordringbaar voor kogels; zóo, dat de uitvinder zelf meer dan eens in het openbaar tot mikpunt van geweerkogels heeft gediend, zonder dat deze hem konden schaden. Een ander kleêrmaker, Eppele, te Kempten, vervaardigde ook kogelvrije jassen, welke de beschietingsproef met succes hebben doorstaan. - Een kogelwerend pantser is echter ook al schon dagewesen, en wel ruim honderd jaren geleden. In ‘Geschiedkundige, politieke en kritische brieven’ uit Londen 1788 wordt verhaald van welgeslaagde proeven met een pantser, dat tegen alle kogels van geweren en pistolen bestand was. Dat pantser was gevoerd met honderd lagen taf, op elkander genaaid. Het werd op bestelling gemaakt. Voor wien het bestemd was bleef een geheim. Men vermoedde, voor den Koning van Pruisen of een van diens generaals.
| |
[Down]
Down (eng.), of in the Downs, neerslachtig.
| |
[Doxologie]
Doxologie (gr., theol.), biddende lofprijzing van het Opperwezen, zooals wij vinden in den ‘Engelenzang’, aan het slot van het ‘Onze Vader’, aan het einde van sommige brieven van Paulus, enz. Meer in het bijzonder bestempelt men het R.K. kerklied: ‘Gloria in excelsis Deo’ met den naam van Groote doxologie.
| |
[Draagplaatsen]
Draagplaatsen, die vlakke waterscheidingen tusschen twee rivieren, waar men zonder veel moeite booten van de eene naar de andere kan dragen. Zij komen o.a. bij de rivieren in N.-Amerika veel voor. - (Heele en halve) bedragen in geld, loopende van f 5 tot f 28, tot voor weinig tijd aan verarmde bloedverwanten, dienstboden en derg. gegeven bij wijze van legaat, waarvoor zij dan zoo het heette een drager bij den lijkstoet des overledenen moesten stellen.
| |
[Draagstoel]
Draagstoel, overdekte en rondom gesloten stoel aan draagboomen voortgedragen, in de 17e eeuw vooral bij dames in gebruik; het schijnt een Engelsche uitvinding te zijn; 't gebruik er van werd in 't begin van de 17e eeuw in Frankrijk ingevoerd. Er was een patent noodig, geregistreerd bij 't parlement op 11 Dec. 1617, om vrijheid te bekomen er zich in 't geheele rijk van te bedienen.
| |
[Draai]
Draai, in Drenthe de smalle bruggetjes over de vaarten, omdat zij, als een schip moet doorvaren, ter zijde worden gedraaid.
| |
[Draai]
Draai (barg.), pleizier, hij heeft er een draai in.
| |
[Draai (Zijn - hebben]
Draai (Zijn - hebben, (mil.), vroolijk zijn. Ik had wat m'n draai = ik was heel vroolijk; het ging naar zijn zin; (plat) ik had grooten lol.
| |
[Draai (Zijn - nemen.]
Draai (Zijn - nemen. Van politieke overtuiging of taktiek veranderen. De uitdrukking werd voor een paar jaar het eerst in de Tweede Kamer gebruikt toen Lieftinck plotseling de zijde van Minister Pierson koos, om de behandeling der belastingwetten aan die der kieswet te laten voorafgaan, zij ging sedert over in de terminologie der staatkundige polemiek.
| |
[Draaien (Er in]
Draaien (Er in - (mil.), in de kast draaien (er in draaien) = in de strafkamer worden geplaatst. Hij draait er in = hij zal wel gestraft worden.
| |
[Draaisleetjes]
Draaisleetjes, een soort van mallemolens op het ijs, waarbij paarden en schuitjes door sleetjes vervangen worden.
| |
[Draak]
Draak (wap.), gedrocht met een kop ongeveer als een wild zwijn, bek wijd opengesperd (dik wijls vuurspuwend), vleermuisvlerken, twee pooten metarendsklauwen, een kam op den rug en een slangvormigen staart met weêrhaakpunt of slangenkop aan 't einde.
| |
[Draak]
Draak, een fantastisch dier, iets als een gevleugelde krokodil; in de Middeleeuwen het symbool van zonde in 't algemeen, en van het Heidendom in het bijzonder.
| |
[Draak]
Draak (toon.), tooneelstuk van zeer twijfelachtige aesthetische waarde, waarin onnatuurlijke karakters engebeurtenissen worden te pas gebracht om op den minder ontwikkelde diepen indruk te maken.
| |
| |
| |
[Draak steken (Den -]
Draak steken (Den -, schertsen, spotten. Van het Middeleeuwsche steken van Sint Joris naar een bordpapieren draak, een belangrijk nummer bij elken optocht, wereldsche of geestelijke, tot groot vermaak der toeschouwers.
| |
[Drachenfels]
Drachenfels (hgd.), Drakenrots. Een der hoogste toppen van het Zevengebergte. Naar den draak der legende, door Siegfried, den held van het Nibelungenlied, op die rots gedood.
| |
[Drachme]
Drachme (hand.), medicinaal- of apothekersgewicht = 3,906 gram. In Griekenland de naam voor een geldstuk ter waarde van éen frank.
| |
[Draconarius]
Draconarius, mv. Draconarii, draak- of slangen vaandragers. Soldaten die in de Middeleeuwen bij openbare processiën het drakenbeeld op een lans droegen; dragers der drakenvaan bij de Romeinsche keizers.
| |
[Draconisch]
Draconisch, draakachtig, al te gestreng. Naar Draco (600 v.C.), den eersten wetgever der oude Atheners, die op elk, zelfs het geringste misdrijf de doodstraf gesteld had; waarom Demades de redenaar zeide, dat zijne wetten met bloed geschreven waren. Opmerklijk, of toevallig, dat die onverbidlijk strenge wetgever juist Draco (d.i. draak) heette. Draconische strafbepaling, wet, d.i. meedoogelooze straf of wet.
| |
[Draf zitten (In]
Draf zitten (In - (mil.), in angst zitten, b.v. voor eene inspectie.
| |
[Dragend kapitaal]
Dragend kapitaal, de gezamenlijke voorwerpen en waarden, waarover de avary-grosse wordt omgeslagen. Het bestaat uit: 1o. het schip, 2o. de vracht, 3o. de lading. (Zie Averij.
| |
[Dragonade]
Dragonade (fr.), de gedwongen bekeeringen of bestraffingen van Hugenoten, die de minister Louvois invoerde door straf-inkwartiering van ruwe dragonders.
| |
[Dragonder]
Dragonder, zwaar gewapend ruiter uit den tijd van Hendrik II van Frankrijk (16e eeuw), naar den draak (fr. dragon), dien zij in hun vaandel voerden, toen dit korps door den maarschalk de Brissac werd opgericht.
| |
[Drahtseilbahn]
Drahtseilbahn (hgd.), letterl. draadkoordbaan. Langs een steile hoogte loopen twee rijen spoorstaven. Over een katrol loopt een kabel zonder eind, en terwijl langs de éene rij de wagens naar boven gaan, sporen de wagens langs de andere naar beneden.
| |
[Draineeren]
Draineeren, landen droogleggen door potten (steenen buizen) even onder den bodem.
| |
[Draisine]
Draisine, oorspronklijke naam van het rijwiel of de vélocipêde, naar den uitvinder baron von Drais.
| |
[Drakendooders]
Drakendooders, 1o. Philippus, de apostel, die een draak te Hiërapolis in Phrygië zou gedood hebben. 2o. St. Martha doodde den draak te Tarascon bij Aix 3o. St. Florent doodde een draak, die de Loire onveilig maakte. 4o. St. Cado, St. Maudet en St. Paul deden hetzelfde in Brittannië, 5o. St. Keyne in Cornwallis. 6o. St. Michaël, St. George, St. Margaretha, paus Sylvester, St. Samson (aartsbisschop van Dol), Donatus, St. Clemens van Metz doodden draken. 7o. St. Romain van Rouaan vernietigde den draak La Gargouille, die de Seine afstroopte.
| |
[Drakentanden]
Drakentanden, onderwerpen van burgerlijken twist; alles wat de burgers de wapens doet opnemen. Zinspeling op de drakentanden, die Cadmus zaaide en waaruit de Sparten groeiden, die op vijf na elkander doodden. Jason zaaide met gelijk gevolg drakentanden, toen hij het Gouden Vlies veroverde.
| |
[Drama (De vader van het -]
Drama (De vader van het -, in Frankrijk Etienne Jodelle, 1532-73; in Griekenland Thespis, 6e eeuw v. Chr.; in Spanje Lopes de Vega, 1562-1635.
| |
[Dramatische muziek]
Dramatische muziek (muz.), kunstwerk, dat eene handeling met de tot haar leidende en door haar ontstane gemoedstoestanden uitdrukt in tonen. De meest voorkomende soorten van dramatische muziek zijn: de opera en het nieuwerwetsche muziekdrama, ook kan men enkele oratoria en cantate's - al worden ze niet ten tooneele gebracht - tot deze muziek rekenen.
| |
[Dram(m)a per musica]
Dram(m)a per musica (muz., it.), drama door middel van muziek. De gewone Italiaansche naam voor opera,
| |
| |
dus letterlijk het oorspronkelijke van Wagner's Musikdrama. De Florentijnsche uitvinders van den stilo rappresentatio hebben dien naam voor hunne werken gebruikt. De namen Opera en Opera in musica beteekenen eenvoudig werk (lat. opus), muziekwerk; alleen de toevoeging van seria (ernstig) of buffa (grappig) geeft aan het woord opera de beteekenis, die het bij ons heeft.
| |
[Drank]
Drank, (stud.), roode wijn.
| |
[Drastische voorstellingen]
Drastische voorstellingen, in de aesthetiek, die welke een overweldigenden indruk maken. Gr. drastikos, (werkzaam, machtig, bezig, ondernemend)
| |
[Drastische middelen]
Drastische middelen of drastica (geneesk.), purgeermiddelen die krachtig en snel werken.
| |
[Dravidische talen]
Dravidische talen, Dekhansche talen, d.i. talen, die door de vóór-Sanskritsche volkeren in Zuidelijk Vóór-Indië gesproken werden. Van Dravida, in het Sanskriet de naam voor de kust van Coromandel.
| |
[Drei und zwanzig Jahre und nichts für die Unsterblichkeit gethan]
Drei und zwanzig Jahre und nichts für die Unsterblichkeit gethan, drie en twintig jaar (oud) en nog niets voor de onsterflijkheid gedaan (nog niets onsterfelijks verricht) Schiller, Don Carlos II, 2. Don Carlos, die het hof wil verlaten, waar zijn vader (Filips II) zijne geliefde huwde, zegt dit tot dezen, als hij wenscht in plaats van Alva naar de Nederlanden te gaan. Als aanleiding tot dien wensch noemt hij zijn eerzucht.
| |
[Drenkeling]
Drenkeling (zeeterm), iemand die zoo ‘verzopen’ aan boord komt, dat hij, naar allen schijn, de reis niet volbrengen, maar onderweg sterven en in zee begraven zal worden. Van een, die beschonken zijnde, over boord valt, zegt men wel: ‘Hij is geen drenkeling, want hij is zoo vol jenever, dat er geen zout water meer bij kan loopen.
| |
[Dresse]
Dresse, (transv.), kleedjes; eng. dress.
| |
[Dressingtafels]
Dressingtafels, (transv.), toilettafels.
| |
[Dreumes]
Dreumes, klein kind, dat al kan loopen, maar nog wat wankelt van dreumen, ineendraaien, dringen. Vroeger waren dreumes, dreutel, drol de namen voor kabouters of aardmannetjes.
| |
[Dreun]
Dreun, (transv.), kla dat det so dreun, klagen dat het dreunt, klagen om 't hardst.
| |
[Drie achten.]
Drie achten. Deze indeeling van elk etmaal is geenszins nieuw. Reeds in zijn beroemd werk Utopia (1518), wees Thomas Morus (1480-1535) op de gebreken der toenmalige maatschappij, en verlangde hij dat van de 24 uren een derde aan de rust, zes uren aan den arbeid en de overige tijd aan ontspanning konden worden gewijd. In de Didactia Magna een werk van Comenius (1592-1671), dat in 1632 werd voltooid, wordt op de splitsing van het etmaal in drie gelijke deelen aangedrongen, nml. 8 uren voor den voortbrengenden arbeid, 8 uren voor de voeding, de kunst en de ontspanning, en 8 uren voor den slaap. Denis Vairesse verdedigde in zijne Histoire des Sevarambes, peuples de la Terre Australe (1671) eveneens de gelijkmatige verdeeling van het etmaal. In de Civitas Soli (1640), eindelijk verdedigt Campanella daarentegen het denkbeeld, dat vier uren daaglijkschen arbeid volstaan, om in de behoeften van het individu en van de maatschappij te voorzien, een denkbeeld, dat ook in onze dagen, vooral in Frankrijk, aanhangers heeft gevonden. De Civitas Soli (Grond- of Bodemstaat) was de voorlooper van onze landnationalisatie.
| |
[Drieblad]
Drieblad (wap.), 3 bladeren rondom een open bloemhart, zonder steel.
| |
[Driedekker]
Driedekker, een groot schip met drie dekken. Fig. een grof vrouwspersoon, waarvoor ieder, zelfs het sterke geslacht, bang is. Ook, een kloek manspersoon.
| |
[Drieduitskorstjes]
Drieduitskorstjes, de naam van een bekend Amsterdamsch gebak, à 3 dniten per stuk, later de zes stuks voor een dubbeltje.
| |
[Driekant]
Driekant, spotnaam voor steek, oudtijds de (driekante) hoed van den predikant.
| |
[Driekantje]
Driekantje, ruilmiddel op Curaçao bij gebreke van pasmunt, nl. in vijven gekapte Spaansche piaster, zoodat elk driehoekje 50 cents vertegenwoordigde;
| |
| |
een in vieren gehakte gulden, waarvan elk deel dan 25 cents waarde had. Thans zeer zeldzaam. Ook hoogst zeldzaam van St. Martin.
| |
[Driekantje]
Driekantje, (mil.), officiersterm voor een driehoekig gevouwen briefje, waarin aan een officier arrest wordt opgelegd. Ook Steekje of steekbriefje.
| |
[Driekleurendruk]
Driekleurendruk (hgd.) Dreifarbendruck. Het procédé, waarbij men, door het op elkander drukken van drie kleuren, geel, rood en blauw, alle mogelijke kleurschakeeringen verkrijgt. Oorspronkelijk ontstaan in Holland, en wel bij Jacob Christoph Le Blon, te Amsterdam, in 1710.
| |
[Driekoningen]
Driekoningen, (r.k.), 6 Januari, gedenkdag van het bezoek door eenige Wijzen uit het Oosten aan het kind Jezus te Bethlehem gebracht, naar Matth. II. Volgens de kerkelijke overlevering, waren zij drie in getal. En wel koningen, omdat de Wijzen in het oude Egypte enz. eertijds behoorden tot de kaste, waaruit de koningen werden gekozen. Zij heetten volgens de traditie, Kasper, Melchior en Balthasar.
| |
[Driekoningen]
Driekoningen, Omstreeks den tijd des jaars dat de Christenen Driekoningen vieren, hebben de Israëlieten het Inwijdingsfeest, waarop de Chanoekalichten worden ontstoken. Daarom wordt dit feest wel eens, ten onrechte Driekoningen-feest genoemd.
| |
[Driekoningenbrood]
Driekoningenbrood, een rond, hoog brood van fijn deeg met een witte boon er in. Tractatie op Driekoningendag; het brood werd onder de gasten verdeeld, die de boon kreeg was koning en koos een koningin, een nar e.a. en moest tracteeren.
| |
[Driekoningenkaars]
Driekoningenkaars, vetkaars, die als een vork, in drie punten uitliep en gebruikt werd bij feestelijke optochten op den avond van Driekoningen bij het kaarsjespringen.
| |
[Drieluik]
Drieluik, zie Diptyk.
| |
[Drieling]
Drieling, (bouwk.), een metselsteen, waarvan ¼, of een klesoor is afgehakt en die gebruikt wordt om het verband te verkrijgen.
| |
[Drielingsbalk]
Drielingsbalk, (wap.), drie zeer versmalde balken onderling op gelijken afstand geplaatst.
| |
[Driemaal is Jodenrecht]
Driemaal is Jodenrecht, kwinkslag, gebezigd wanneer iets ten derden male plaats heeft. Denkelijk ontleend aan de omstandigheid, dat er onder Israël drie hooge feesten waren, het gebed drie-maal daags herhaald werd, de hoogepriesterlijke zegenbede uit drie beden bestond, enz. In denzelfden zin zegt men ook
| |
[Driemaal is scheepsrecht]
Driemaal is scheepsrecht, denkelijk ontleend aan de strafoefening van het driemaal laarzen of kielhalen. Een kwinkslag van borrelende matrozen. Wel afgewisseld met Dordrechtis scheepsrecht letterl. het derde recht is scheepsrecht; waarbij ‘derde’ slepend uitgesproken als ‘dorde’, aan ‘Dordrecht’ kan doen denken. Scheeps-recht is wellicht Schepensrecht, en één schout en drie schepenen spraken uit.
| |
[Drietand]
Drietand, drietandige vork, welke de Mythologie Neptunus in de hand geeft, en die daarom als zinnebeeld der heerschappij ter zee wordt beschouwd. De drietand werd eigenlijk als het voorwerp beschouwd, waarmede Neptunus de zeepaarden vóor de schelp, waarin hij reed, tot grooter spoed aanzette. Pluto voerde, in zijn wagen gezeten, een tweetand.
| |
[Drietorentjesgalg]
Drietorentjesgalg, steenen galg bij Vucht, gedragen door drie torentjes, waaraan de lijken werden opgehangen van hen, die te 's-Hertogenbosch opgehangen waren.
| |
[Drievoet van Delphi]
Drievoet van Delphi, was een zinnebeeldig gevormd vaatwerk, geplaatst op een rotsspleet Phitium geheeten, binnen de muren van den tempel van Apollo te Delphi in Griekenland. Daarop zat de Pythia, de waarzegster, en gaf hare orakels. Vandaar algemeen: de plaats waar orakels of raadselachtige uitspraken gegeven worden.
| |
[Drif]
Drif (transv.), waadbare plaats, veer.
| |
[Drift]
Drift, (zeet.), de zwakkere bewegingen van de oppervlakte der zee, welke niet tengevolge van eb en vloed ontstaan, maar alleen door den wind.
| |
[Drijfhout]
Drijfhout noemt men de aanzienlijke massa's hout, die door onderscheidene Amerikaansche stroomen in zee
| |
| |
gevoerd en door den golfstroom meegesleept, vele noordelijke streken (IJsland, Spitsbergen en Groenland) van brandstof voorzien.
| |
[Drijfpollen]
Drijfpollen, spotnaam voor de inwoners van Woudsend, bij Sneek, wegens de nabijheid der aldus genoemde lage hooilanden (drijvende eilanden), in de naburige wateren.
| |
[Drill]
Drill, Russisch linnen, dat de hoofdofficieren in Nederl.-Indië als stof voor hunne witte attila's mogen bezigen, naast Engelsch leder.
| |
[Drillen]
Drillen (mil.), iemand leeren exerceeren, vooral wanneer dit met eenige hardheid geschiedt.
| |
[Drinken (Op iemands gezondheid.]
Drinken (Op iemands gezondheid. Gewoonte der Romeinen. Bij Plautus: bene me, bene te, bene nos, etc. (mijn, uw, ons welzijn). Bij de Saksers evenzoo, Lauerd Kyning, wass heil! Heer Koning, uw gezondheid!
| |
[Drawing-room]
Drawing-room, salon, meer bepaald 1o de kamer waarheen de Engelsche dames zich terugtrekken (withdraw) na het diner; 2o de plechtigheid waarbij zij aan de Koningin worden voorgesteld. Vanhier, voorkamer (antichambre) zoowel als binnenkamer.
| |
[Droes]
Droes, duivel, volgens de overlevering ontleend aan Drusus, die door de Friezen als een duivel gevreesd werd.
| |
[Droevige figuur]
Droevige figuur zie El Caballero.
| |
[Droit d'aubaine]
Droit d'aubaine (fr.), zie Albinatus Jus.
| |
[Droit de cuissage]
Droit de cuissage, zie Cuissage.
| |
[Droit du Seigneur]
Droit du Seigneur, (Jus primae noctis) droit de jambage, bij ons recht van bruilofts-avondkout. Middeleeuwsche instelling, waarbij lijfeigenen, die in 't huwelijk traden, zeker recht moesten afkoopen, dat hun Heer werd verondersteld te hebben op de jonge vrouw in den eersten huwlijksnacht.
| |
[Dromadaire]
Dromadaire, met dezen naam duidde men in den Hôtel des Invalides, te Parijs hen aan, die onder Napoleon I, den veldtocht in Egypte hadden medegemaakt; zie Dromedaris.
| |
[Dromedaris]
Dromedaris, eenbultige kameel, van dromos (de hardlooper), in later Grieksch de naam van den kameel.
| |
[Drommel, drommekater]
Drommel, drommekater, duivel; vroeger zooveel als drom o.a. in Vondel Lucifer IV 1389: Verdagvaarde in der ijl ontelbre dikke drommels. Afleiding onzeker.
| |
[Dronkenmansgebed]
Dronkenmansgebed, het natellen van zijn geld. De dronkaard telt zijne laatste geldstukken met evenveel devotie, als de geloovige Roomschgezinde de kralen van zijn rozenkrans.
| |
[Droogscheerdersschaar]
Droogscheerdersschaar (wap.), ook wel kortweg schaar genoemd; ouderwetsche schaar uit één stuk, waarvan het middengedeelte veert.
| |
[Droogstoppel]
Droogstoppel, naar, prozaïsch mensch, die ‘bij brood alleen leeft’, zonder eenige aandrift naar iets hoogers, zonder gevoel voor kunst en schoonheidszin. Naam door Multatuli gegeven aan den ten voeten uit geschilderden type van deze menschen in zijn Max Havelaar.
| |
[Drosky]
Drosky, Poolsch rijtuig met kap, voor vier personen. Thans in vele landen naam voor huurrijtuig (droschke) of straat-vigilante.
| |
[Drossaard]
Drossaard, oorspr. hof beambte, die met de zorg voor de tafel was belast, hofmeester, die de spijzen opdroeg en ronddiende, later: rentmeester, de persoon, die den landsheer verving, ook baljuw (z.a.).
| |
[Drost]
Drost, ontstaan uit drossaard (z.a.).
| |
[Drossert]
Drossert (transv.), weggeloopen bediende.
| |
[Druïdae, Druïdes]
Druïdae, Druïdes, priesterschap bij de Keltische bevolking van Britannië en Gallië. Zij maakten den voornaamsten stand uit, en waren vrij van staatslasten.
| |
[Druïdenvoet]
Druïdenvoet of Pentagram (Pental'pha), vijf hoekteeken, alpen- of alfenvoet, alfenkruis; een uit vijf gelijk beenige, in elkander geslingerde driehoeken bet staand teeken, dat in één trek gemaakwerd, en waarvan de omtrek een regelma- | |
| |
tigen vijfhoek moest vormen. Men ziet het dikwijls op Grieksche munten en op abraxassteenen (zie aldaar).
| |
[Druïdenvoet]
Druïdenvoet Het werd als een mystiek goddelijk teeken beschouwd om booze geesten te weren. Vergelijk Goethe's Faust I, gesprek tusschen Faust en Mephistopheles, waar de laatste verklaart niet over den Druïdenvoet, die op den drempel is gegrift, te kunnen heenschrijden.
| |
[Druïdismus]
Druïdismus, leer, geloof der Druïden.
| |
[Druif]
Druif (kma.), iemand, die niet gezien is onder de kadetten, vervelende kerel. Ook: de knop aan het einde der kulas van een kanon.
| |
[Druipen]
Druipen, niet slagen, bij een examen. Thans gewoonlijk zakken.
| |
[Druiper]
Druiper (bouw.). Eene versiering onder kroonlijsten, zolderingen en plafonds aangebracht, waarvan de vorm is ontleend aan afdruipend water. (Cul-de-lampe).
| |
[Druiven leest men niet]
Druiven leest men niet (zamelt men niet in) van doornen en vijgen niet van distelen. Door Jezus toegepast, Matth. VII:16, op slechte lieden, maar optredend als leeraars en gidsen. Hun leven zal u toonen, dat het binnen in hun niet recht is; hoe zou 't ook anders kunnen? uit een doorn groeit immers geen druif, uit een distel geen vijg. - Hetzelfde begrip wordt ook in betrekking gebracht tot kunst, wetenschap, enz.: alleen het goede kan voortbrengen wat waarlijk goed is; het ongeschikte in den bewerker levert geen geschiktheid in 't werk.
| |
[Drukfouten-duiveltje]
Drukfouten-duiveltje, de booze geest, die eene letter, een cijfer te veel of te weinig in een gedrukt stuk brengt of staan laat, waardoor misverstand ontstaat.
| |
[Drukken]
Drukken (jagersterm), zich nederleggen, van ‘het’ haas gezegd.
| |
[Drum prüfe wer sich ewig bindet]
Drum prüfe wer sich ewig bindet, zie Der Wahn ist kurz enz.
| |
[Drum soll der Sänger mit dem König gehen, Sie beide wohnen auf der Menschheit Höhen]
Drum soll der Sänger mit dem König gehen, Sie beide wohnen auf der Menschheit Höhen, daarom moet de Zanger (dichter) met den koning gaan (naast den Koning staan); zij beiden wonen op de hoogten dermenschheid (beide nemen eene eerste of hoogste plaats onder de menschen in); Schiller, Jungfrau von Orleans I, 2, Koning Karel VII zegt dit tot Du Chatel, ter verklaring, waarom hij aan ieder der hoofsche zangers een gouden keten wil geven, daar zij het verhevene, schoone en machtige in het helderst licht stellen.
| |
[Drummondquaestie (De]
Drummondquaestie (De wortelt in de stellingen door den Schotschen geoloog, professor Henry Drummond, te Edinburg, verkondigd in een werk getiteld: ‘The natural law in the spiritual world’. (De natuurwet op het gebied des geestes), dat in 1886 reeds de 17e uitgave beleefde, zoodat daarvan 51000 exemplaren zijn verspreid. Dr. tracht daarin aan te toonen, dat de wetten, die in het rijk der natuur gelden, evenzeer heerschen op het gebied van den geest, bepaaldelijk op dat van het godsdienstig leven.
| |
[Drummond's licht]
Drummond's licht, kalklicht, door kapitein Thomas Drummond, een Engelschman, (1797-1840) het eerst gebruikt; het is de lichtgevende kalk, die nl. door de knalgasvlam witgloeiend wordt.
| |
[Dry Madera]
Dry Madera (eng.) letterl. Droge Madera, dat is: de beste soort Maderawijn, vervaardigd uit de meest-rijpe, reeds eenigszins droge druiven. Daar deze zwaarder (koppiger) is dan andere, heet de zwaardere wijn dry, fr. sec, welke benaming ook op fijnere likeuren wordt toegepast.
| |
[Dryades]
Dryades, nimphae arborum praesides, boomnimfen. De Grieken en Romeinen meenden, dat iedere boom zijn eigen nimf had, een hooger wezen, dat den boom beschermde. Van gr. drus (eik).
| |
[Dii bene vortant]
Dii bene vortant (of vertant)! Dat de goden (het) ten goede keeren, (hun) zegen schenken! Bij Terentius, die er quod agis (wat gij doet) achtervoegt.
| |
[Du choc des opinions jaillit la vérité]
Du choc des opinions jaillit la vérité, verkeerd voor Du choc des sentiments etc. (z.a.).
| |
| |
| |
[Du choc des sentiments et des opinions
La vérité s'élance et jaillit en rayons.]
Du choc des sentiments et des opinions
La vérité s'élance et jaillit en rayons.
Door (wrijving) uitwisseling van gevoelens en meeningen komt de waarheid te voorschijn en toont zich in (het helderste) licht.
| |
[Du côté de la barbe est la toute puissance]
Du côté de la barbe est la toute puissance, Molière, l'Ecole des Femmes III. 2; de almacht (d.i. alle macht) is aan de zijde van den baard, m.a.w. de man is de baas of mannehand boven.
| |
[Du glaubst zu schieben und du wirst geschoben]
Du glaubst zu schieben und du wirst geschoben, gij meent (anderen) (voort) te schuiven en wordt zelfs (voort) geschoven. Goethe, Faust I, Walpurgisnacht, Mephisto zegt dat tegen Faust, in het gewoel, waarbij niemand weet, wie voortbeweegt. Met zinspeling tevens op de ijdelheid van hen, die meenen, de leiders der publieke opinie te zijn.
| |
[Du hast Diamanten und Perlen]
Du hast Diamanten und Perlen, Gij hebt diamanten en paarlen. Aanhef van een lied van Heine, maar alleen spottend gebruikt, in den letterlijken zin. Bij Heine is het de schertsende aanhef van een gedicht vol ernst en bittere smart.
| |
[Du hast's gewollt Octavio]
Du hast's gewollt Octavio, gij hebt het gewild, Octavio. Uit Schiller, Wallenstein's Tod, III, 13, waar eigenlijk staat ‘Du hast's erreicht, Octavio’. Woorden van Wallenstein, als hij overweegt, dat Octavio Piccolomini een belangrijk deel zijner aanhangers van hem vervreemd heeft. Gewoonlijk bedoelt men alleen te zeggen: ‘Gij hebt het immers gewild’. Vgl. Tu l'as voulu, (eig. vous l'avez) George Dandin (z.a.).
| |
[Du haut de ces pyramides quarante siècles vous contemplent!]
Du haut de ces pyramides quarante siècles vous contemplent! Van den top dezer piramiden zien veertig eeuwen op u neder; Napoleon I (als Generaal Bonaparte) tegen zijne soldaten: 21 Juli 1798 vóor den aanvang van den slag bij de Pyramiden van Memphis.
| |
[Du plus grand des Romains voilà ce qui nous reste.]
Du plus grand des Romains voilà ce qui nous reste. Ziedaar, wat ons van den grootsten der Romeinen overblijft. Uit La Mort de César (1743) van Voltaire, III, 8. Woorden van Antoine, het bloedig lijk van Cesar toonend. De woorden hebben een vrij sterken familietrek met hetgeen Joad, op Joas wijzend in Athalie (1727) van Racine, V, 5 zegt: Des trésors de David voilà ce qui me reste.
| |
[Du sprichst eiu grosses Wort gelassen aus]
Du sprichst eiu grosses Wort gelassen aus, gij spreekt een gewichtig woord zoo kalm uit. Woorden, door Thoas in Goethe's Iphigenie I. 3 tot Iphigenie gericht, als deze zonder omwegen bekent, uit het geslacht van Tantalus af te stammen. De uitdrukking komt dikwijls voor in den zin van ‘Dat is van belang!’ ‘Dat zijn groote woorden!’ ‘Zoudt gij dat kunnen bewijzen!’
| |
[Du sublime au ridicule il n'y qu'un pas]
Du sublime au ridicule il n'y qu'un pas, er is maar eene schrede van het verhevene naar het belachlijke. Uitdrukking herhaaldelijk door Napoleon I gebruikt, vooral meermalen tegen zijn gezant de Pradt te Warschau, op zijn vlucht uit Rusland. In afwijkenden vorm komt het ook bij Marmontel, Wieland en Th. Paine voor.
| |
[Du temps où la reine Berthe filait]
Du temps où la reine Berthe filait, in den tijd dat koningin Bertha spon.
| |
[Du temps où la reine Berthe filait]
Du temps où la reine Berthe filait, Robert, zoon van Hugues Capet, in 988 te Orleans als koning gekroond, was in 986 gehuwd met zijne nicht Bertha, die hij in 1000 verstiet, om Constance, dochter van Guillaume, duc de Provence en Arles te trouwen. Deze Bertha was bekend wegens eenvoud en arbeidzaamheid, zoodat zij met hare hofdames al het lijdwaad spon, voor haar huis benoodigd. Vanhier het deuntje, dat aan bovenstaand gezegde 't aanzijn gaf:
Le bon temps, qu'il était (bis)
Le temps où la Reine Berthe filait.
En vanhier ook het andere gezegde: 't is nu geen tijd dat Bertha spint = er valt nu heel wat anders te doen. Immers zij zat te spinnen, toen haar werd aangezegd, wat haar gemaal ten haren aanzien in zijn schild voerde, welk dreigend onheil zij nog zooveel mogelijk moest trachten te keeren.
| |
[Du temps que j'étais roi]
Du temps que j'étais roi, tijdens ik koning was. Woorden uit de laatste levensdagen van Lodewijk XIV, toen hij, zijn einde voelende naderen, alleen aan het hier namaals dacht.
| |
| |
| |
[Dualismus]
Dualismus, leer, die van 't bestaan van tweeërlei tegenstrijdige beginsels uitgaat, bijv. de leer dat ziel en lichaam twee afzonderlijk bestaande wezens zijn, het stelsel van die wijsgeeren, die het wezen der dingen terugbrengen tot een goed en een boos beginsel (in de leer van Zoroaster door Ormuzd en Ahr man vertegen woordigd). Dit laatste dualismus staat dus tegenover het theïsmus, dat de Godheid als het goede beginsel huldigt, en geen boos beginsel erkent, maar het booze als misbruik of als ontbreken of als negatie van het goede beschouwt. In 't algemeen is 't tegenover gestelde van dualisme = monisme.
| |
[Dubbel]
Dubbel (wap.), heet de adelaar, wanneer hij twee koppen heeft; de gekanteelde balk, heet dubbel gek, wanneer zijn kanteelen niet recht tegenover elkander, maar verspringend geplaatst zijn, zooals in 't wapen van Arkel.
| |
[Dubbele]
Dubbele, (mil.), sergeant-majoor, naar de dubbele streep, die hij op de mouw heeft.
| |
[Dubbele zuil, (De - van broederlijken zin]
Dubbele zuil, (De - van broederlijken zin, in de Camera Obscura, eigenlijk ‘De Twee Kolommen’ een koffiehuis op de Breestraat tegenover het stadhuis te Leiden, eertijds de studentensocieteit.
| |
[Dubbeltjessnijders]
Dubbeltjessnijders, spotnaam voor de inwoners van Osch. Vroeger sneden de boeren van Osch, als zij met elkaar aan het vechten waren, elkaar met de scherpe randen van een afgesleten dubbeltje in 't gezicht.
| |
[Dubieuse posten]
Dubieuse posten, (hand.), in de boekhouding posten, die waarschijnlijk niet voldaan zullen worden, maar die men nog openhoudt; posten van onzeker gehalte of waarde.
| |
[Dubloen]
Dubloen, dubbele Spaansche dukaat, in de 16e en 17e eeuw ook in ons land gangbaar.
| |
[Duc ad christianos]
Duc ad christianos, (lat.) voluit, non pluit deus, duc ad Christianos, d.i. als de godheid het niet regenen laat, geef dan de schuld aan, schuift het dan op de Christenen. Spreekwijs waartoe Nero's wreede vervolging aanleiding gaf; deze Romeinsche Keizer toch gaf de Christenen van alle kwaad de schuld, om de volkswoede tegen hen te doen losbarsten.
| |
[Ducaat]
Ducaat, goudstuk ter waarde van 5½ gulden, naar het opschrift der Siciliaansche stukken Sit tibi, Christe, datus, quem tu regis, iste ducatus (Moge dit hertogdom (ducatus), dat gij bestuurt, U gewijd zijn, o Christus).
| |
[Ducrotteeren]
Ducrotteeren - het eerewoord verbreken, zooals generaal Etienne Ducrot (1817-1882) deed, die in den Fransch-Duitschen oorlog krijgsgevangen gemaakt, de vrijheid ontving op zijn eerewoord, dat hij niet meer tegen de Duitschers de wapenen zou opvatten, en zijn gelofte verbrak.
| |
[Ducunt volentem fata, nolentem trahunt]
Ducunt volentem fata, nolentem trahunt, (lat.), Seneca, Epist. 107, (naar Kleanthes). Den gewillige leidt het lot, den onwillige sleept het mede.
| |
[Dudley-diamant]
Dudley-diamant, (eng.), Kaapsche diamant van 44½ karaat (f 30.000) in 't bezit van den Graaf van Dudley.
| |
[Dugazon]
Dugazon, (muz.). Een der sopraanemploien aan de Fransche opera (veelal page en andere travesti partijen) aldus genoemd naar Madame Dugazon, eene zangeres, die op 't einde der vorige en in 't begin van deze eeuw in Frankrijk leefde en in hoog aanzien stond.
| |
[Duellum]
Duellum, (lat.) tweegevecht, het godsoordeel, waarbij beschuldiger en beschuldigde zamen streden; de overwonnene werd dan voor de schuldige gehouden.
| |
[Duena]
Duena, (sp.), het vrouwelijk van Don. 1o. De voornaamste hofdame der Koningin van Spanje. 2o. Dame, die zoowel gezelschapsjuffer als gouvernante is bij de jongere vrouwelijke leden eener adellijke familie in Spanje. Zie Chaperon.
| |
[Duffel(tje)]
Duffel(tje), soort van wollig laken. Van Duffel, vlek in de provincie Antwerpen, waar deze stof gemaakt werd.
| |
[Duifje, Duveke]
Duifje, Duveke of Dyveke, door de Latijnsche kroniekschrijvers Columbula genoemd, was de dochter van een Amsterdamsche fruitverkoopster Sigbrit Wilms. die zich in 1507 als herbergier- | |
| |
ster te Bergen in Noorwegen vestigde. Hier wist Duifje door haar schoonheid koning Christiaan II van Denemarken te boeien, wiens minnares zij werd; terwijl moeder Sigbrit grooten invloed op de aangelegenheden van het Hof uitoefende. Duifje stierf in 1516 te Kopenhagen, hoogstwaarschijnlijk door den Deenschen adel vergiftigd.
| |
[Duik-almanak]
Duik-almanak, in Vlaanderen scheurkalender. Ook plukkalender.
| |
[Duikelaar (Slome]
Duikelaar (Slome - (toon.), martelaar in de kunst, een zeer slecht tooneelspeler.
| |
[Duiker]
Duiker, verbastering van duivel; in de spreekwijze: ‘de duiker haal je!’
| |
[Duimlitten]
Duimlitten, (barg.), boonen.
| |
[Duimpjes]
Duimpjes, gebak met anijszaad, dat de grootte en dikte van een menschelijken duim heeft. Een weinig anders toebereid, maar van gelijke gedaante, heeten ze doômansvingers.
| |
[Duimpjesvreters]
Duimpjesvreters, spotnaam voor de bewoners van Sneek, naar hun koekjes, die duimpjes heeten.
| |
[Duimzuigerij]
Duimzuigerij, het opgaren van verzinsels. Dit is even kinderachtig, als het werklijk duimpje-zuigen (van kleine kinderen wanneer zij in slaap geraken) inderdaad kinderachtig is.
| |
[Duinkerken (Van - ter haring varen]
Duinkerken (Van - ter haring varen, er slecht afkomen; omdat de Duinkerkers, wanneer zij het waagden, mede op de haringvangst te gaan, door de Hollandsche visschers doorgaans mishandeld werden.
| |
[Duisternis (Egyptische]
Duisternis (Egyptische, dichte donkerheid. Ontleend aan eene der tien plagen van Egypte, (Exodus X:21-23.)
| |
[Duit]
Duit, het algemeen bekende en sedert 1700 eenige koperen muntstuk, daar het de penningen en de oortjes lang overleefde, rekent als het achtste deel van een stuiver zijn bestaan van de 16e eeuw tot lang na de invoering der centen, n.l. tot omstr. 1840. In Indië bestaat hij nog onder de inlanders als doewit naast de centen. Hij leeft bij ons nog in tal van spreekwijzen: om de duiten, geen duit waard, geen rooie duit, vier duiten een halve stuiver ook groot; twaalf duiten voor anderhalve stuiver, enz.
| |
[Duitklieven]
Duitklieven, in Vlaanderen haarklooven.
| |
[Duitsch]
Duitsch (wap.), heet het kruis van sabel in een veld van zilver, 't wapen der Duitsche orde.
| |
[Duitsche huis]
Duitsche huis, omstr. 1239 in Nederland door de Duitsche ridders gestichte zetel hunner orde, welken zij even buiten de stadsmuren op eigen erf te Utrecht vestigden. Bij het beleg der stad door graaf Willem IV van Holland in 1345 die zetel verwoest zijnde, kochten de ridders een erf op den Springweg daar ter, stede, waar zij als zetel van hun landkommandeur, een nieuw huis stichtten, dat nog bestaat, en merkwaardig is om zijn portretten en oudheden.
Nota bene. In het art. Balije is de Duitsche Orde verward met de St. Jansridders van Jeruzalem. Beide orden hadden te Utrecht een zetel. De kommandeurs onder hun landkommandeurs te U. vormden bij de St. Jansridders het Kapittel van U., bij de Duitsche ridders de Balije (d.i. Landvoogdij) van U.
| |
[Duitsche Orde]
Duitsche Orde of Orde van St. Maria, weshalve hare leden oorspronkelijk louter Duitsche edellieden, ‘Bewaker van het hospitaal der Duitschers’ later ook ‘Mariënridders’ heetten. De jongste der drie groote geestelijke militaire orden, tijdens de kruistochten in het Heilige Land ontstaan. In 1190 opgericht gedurende het beleg van Polomaïs (zie Johanniter orde) verplaatsten zij zich op het einde der 13e eeuw naar Venetië en hadden sedert 1209 hun hoofdzetel te Brandenburg.
| |
[Duivekater]
Duivekater, zie Deuvekater.
| |
[Duivel]
Duivel, booze geest, de Duivel, de booze geest bij uitnemendheid, het hoofd der booze geesten. Dezen leerden onze Germaansche voorouders van de eerste Christenpredikers kennen, die beweerden, dat hunne heidensche afgoden duivelen waren. Het woord wordt ten onrechte soms als ‘die Euvele’ (de kwade) geduid. 't Is gesproten uit diabolos, Grieksche vertaling van 't Hebreeuwsche satan (lagen-legger) Dit ‘satan’ is door de Septuaginta onvertaald gelaten, en komt in 't Nieuwe Testament dikwijls voor. Het Gr. diabolos beduidt aanklager, las- | |
| |
teraar; met voorgeplaatst lidwoord, de verzoeker ten kwade, de verleider tot zonde en wel van den beginne af. (Ev. Joh. 8 vs. 44): Ital. diávolo.
| |
[Duivel (Prentenboek van den -]
Duivel (Prentenboek van den -, betiteling van een spel kaarten door de vromen der Hervormde Kerk op het einde der 18e en in 't begin onzer eeuw.
| |
[Duivel (De]
Duivel (De, Olivier Ledain, een werktuig van Lodewijk XI, vroeger des konings barbier; zoo geheeten, omdat hij even gevreesd en nog meer veracht werd dan zijn meester.
| |
[Duivel (De Fransche]
Duivel (De Fransche, Jean Bart, een onversaagd Fransch zeeman, geboren te Duinkerken (1650-1702).
| |
[Duivel (Robert de]
Duivel (Robert de (Robert le Diable), zoon van Richard II, hertog van Normandië, bijgenaamd de Prachtige, regeerde na zijn oudsten broeder vergiftigd te hebben 1027-1035, verdedigde Hendrik I van Frankrijk tegen zijn heerschzuchtige moeder Constantia van Toulouse, kreeg ter belooning het landschap Vexin, verdedigde zijne neven, de zonen van koning Ethelred van Engeland en stierf te Nicea op een tocht naar het Heilige Land. Hij werd de held van allerlei spookgeschiedenissen en leeft voort in de opera van Meyerbeer.
| |
[Duivel (Een kaars voor den - branden]
Duivel (Een kaars voor den - branden, aan een boosaardig mensch uit vrees eer bewijzen. Ook: uit eigenbelang eens anders kwaad vergoelijken. Toespeling op eene oude vrouw, die in de onzekerheid van haar lot hiernamaals, èn voor het beeld van St. Michael èn voor den duivel onder zijn voeten eene kaars plaatste, om beiden te vriend te houden.
| |
[Duivel]
Duivel, (Heete, appelen en aardappelen onder elkaar.
| |
[Duivel met zijn moêr (De]
Duivel met zijn moêr (De, in 1567 de naam van een zwaar kanon te Amsterdam.
| |
[Duivel (De - slaat zijn wijf.]
Duivel (De - slaat zijn wijf. Uitdrukking gebezigd bij snelle afwisseling van regen en zonneschijn. Er waren, gelijk in vele landen beweerd werd, manlijke en vrouwlijke duivels. De eerste waren boosaardig, de laatste zacht en teergevoelig. Vervormd naar het Fransche Jupiter bat sa femme, waarbij dan de regendroppen Juno's tranen zijn. ‘Jupiter’ werd vervangen door ‘Le diable.’
| |
[Duivel (Te dom om voor den - te dansen]
Duivel (Te dom om voor den - te dansen, onbeschrijflijk dom. In de Middeleeuwen werden er in en buiten de kerken gecostumeerde processie's gehouden, voorstellend eene gebeurtenis uit het leven van den Zaligmaker of van een heilige. Hierbij dansten dikwijls personen rond als duiveltjes verkleed; deze rol was natuurlijk zeer gemaklijk, en men moest al zeer dom zijn, als men te dom was, voor duivel te dansen.
| |
[Duiveldragers]
Duiveldragers, spotnaam voor de inwoners van Hoorn.
| |
[Duivels (Vreemde]
Duivels (Vreemde, naam, welken de Chineezen aan alle vreemdelingen geven.
| |
[Duivels-Advocaat]
Duivels-Advocaat, zie Advocatus dei.
| |
[Duivelsberg]
Duivelsberg, bij Nijmegen, even over de grenzen, was vroeger waarschijnlijk een aan Thunar of Thor gewijde hoogte.
| |
[Duivelsbijbel]
Duivelsbijbel, een kolossaal folioboek, bekend onder den naam van Codex giganteu in de koninklijke bibliotheek te Stokholm, en in den 30-jarigen oorlog door Graaf von Königsmark buitgemaakt bij de herovering van Praag.
't Boek is 2 Zweedsche el lang en dik naar evenredigheid; 't behelst behalve een Latijnsch afschrift van den Bijbel, de Joodsche Geschiedenis van Flavius Josephus, een Chronicum Bohemia, en achteraan een soort van tooverboek met een gekleurd afbeeldsel van den duivel.
| |
[Duivelsbrood]
Duivelsbrood, naam voor paddestoelen, die veel op ronde broodjes gelijken, en veelal vergiftig zijn.
| |
[Duivelsbrug]
Duivelsbrug, in Duitschland en Zwitserland de naam van een brug boven een afgrond of kloof, welker bouw zoo gevaarlijk was, dat men alleen den duivel als architect kon aan wijzen. Meer bepaald de brug over de Reusz in de Alpenpas over den Sint Gotthard. Ook bruggen over de Sihl, kanton Schwijz, over de Bode in den Harz, en spottend in het Ginneken bij Breda over den Mark, te Roosendaal bij Velp.
| |
| |
| |
[Duvelshoek (De]
Duvelshoek (De (te Maurik Neder-Betuwe), herinnert aan Pieter Duyvel (of Pieter Jansz), ter plaatse, die als Hervormingsgezinde 20 Dec. 1568 door den Hertog van Alva gebannen werd met verbeurdverklaring van goederen.
| |
[Duivelschool, (De]
Duivelschool, (De - of het Duivelscollege, de Academie van Salamanca, waar lessen gegeven werden over tooverij. Volgens een verhaal zou de duivel daar zelf eens als magister opgetreden zijn.
| |
[Duivelsdrek]
Duivelsdrek of Duveltjesdrek, Asa foetida, een kwalijk riekende gomhars in de geneeskunde gebruikt, afkomstig uit den wortel eener plant Ferula Asa foetida Bungi, welke in China, Perzië en andere Oostersche landen groeit. Foetidus (lat.) = stinkend.
| |
[Duivelshoek]
Duivelshoek, in Amsterdam en elders de naam van een buurt uit nauwe straatjes en steegjes bestaande.
| |
[Duivelshuis]
Duivelshuis, te Arnhem. Gesticht als woonhuis door Maarten van Rossem (± 1555). die zelf een oorlogsduivel is geweest (Slichtenhorst, ‘Tooneel des lands van Gelder’, bl. 97a en b), en die op den gevel allerlei figuren - faunen en saters - liet aanbrengen, waarvan er thans weinige meer over zijn; het volk zag in die beelden duivels en noemde het huis daarnaar. Sedert 1830 is het in het bezit der gemeente, welke het tot raadhuis heeft ingericht.
| |
[Duivelskaas]
Duivelskaas, vergiftige paddestoel, wegens de overeenkomst in vorm.
| |
[Duivelskolken]
Duivelskolken, twee poelen nabij Lochem, waarin de duivel eens de klokken van de kerk dier stad geworpen zou hebben, omdat ze niet gewijd waren. Daarover Staring in Jaromir.
| |
[Duivelskunsten]
Duivelskunsten, toove(na)rij. Kwalifikatie herkomstig uit de Heksenprocessen der Middeleeuwen en later.
| |
[Duivelsmis.]
Duivelsmis. Dus titelden de vromen der Hervormde Kerk in de 17e eeuw eene danspartij.
| |
[Duivelsnaaigaren]
Duivelsnaaigaren, slingerplant, die zich met fijne draden rondom andere gewassen slingert en deze op den duur bederft; meer bepaald, de ruige linze (ervum hirsatum van Linnaeus) en het eenzijdig klokje Campanula ranunculoïdes).
| |
[Duivelstoejager]
Duivelstoejager, schimpnaam van-ouds aan de zoodanigen gegeven die voor de wervers op een zieltjen uitgaan en hun dat in handen weten te spelen of toe te jagen. Bij uitbreiding iemand, die gebruikt wordt voor allerlei werk, dat geen ander zou willen verrichten.
| |
[Duizendblad]
Duizendblad, hazengerf, hazengras en hazenkervel, achillea millefolium, met eene menigte fijn verdeelde bladeren.
| |
[Duizendguldenkruid]
Duizendguldenkruid, verkeerde vertaling van lat. herba centauria, dat werd opgevat als centum aurei, d.i. honderd goudstukken = f 1000.
| |
[Duizendjarig Rijk]
Duizendjarig Rijk, zie Chiliasmus.
| |
[Duizend-kolommen.]
Duizend-kolommen. als millecolonnes, in het begin dezer eeuw op enkele plaatsen voorkomende, een zaal voor bals en partijen met ééne rij kolommen en spiegels langs de wanden, o.a. te Amsterdam.
| |
[Duizendkunstenaar]
Duizendkunstenaar, iemand, die alles kan, die in duizend kunsten ervaren is, dikwijls verwisseld met Duivelskunstenaar, iemand die de duivelskunst verstaat, d.i. tooveren kan.
| |
[Du jour]
Du jour (mil.) Hoofd-officier belast met de visitatie der wachten in kampementen, kantonnementen of bivaks.
| |
[Dukaat]
Dukaat, Gouden oud Nederlandsche munt ter waarde van f 5,25. Men heeft ook in andere landen Dukaten; de oorsprong dezer benaming ligt in het Italiaansche Duca (Hertog) omdat Longimus eerste exarch van Ravenna (568-585) dit muntstuk deed slaan; de oudste dukaten echter, die men kent, zijn door Roger II, hertog van Apulië in 1140 gemunt.
| |
[Dukatengoud]
Dukatengoud, het beste goud, dat verwerkt kan worden, omdat de dukaat uit nagenoeg fijn goud bestond, t.w. 983/1000.
| |
| |
| |
[Dukatenkakkertje]
Dukatenkakkertje, een geliefkoosd sieraad of aanvulsel in de porcelein- en rariteitenkast. Komt ook als kinderspeelgoed voor, maar dan wordt de dukaat voorgesteld door eene blinkende geelkoperen lowies. Waarschijnlijk is het D. een satyre op John Law, den beruchten financier † 1729.
| |
[Dukatenkop]
Dukatenkop, scheldnaam in den aanvang onzer eeuw, voor hen, die gepoederd haar of paruik droegen, omdat 1 Jan. 1806 eene belasting op het dragen van haarpoeder in werking trad, die vrij hoog was (tot f 9,-), zoodat het gebruiken van poeder een dure mode was.
| |
[Dukaton]
Dukaton, oud Nederlandsche zilveren munt ter waarde van f 3,15 dat is f 3 met eene verhooging van 5% omdat het zilver zooveel beter was. (Zie Zweedsche rijksdaalder). De ducaton had tot stempel een geharnast man te paard, daarom heette hij ook rijder, men had halve en heele rijders, ook gouden van f 14 en halve gouden van f 7.
| |
[Dukdalf]
Dukdalf, zwaar paalhoofd, in den bodem eener haven of rivier geheid, waar het dient tot het vastmaken der touwen bij het overhalen van schepen. Misschien van Duc d'Albe, den Hertog van Alva, dewijl zulk een paalhoofd even hard en onverzetlijk is als indertijd de ‘IJzeren Hertog’ was.
| |
[Dulce est desipere in loco]
Dulce est desipere in loco (lat.), Horatius, Carmina, VI, 12, 28. Het is aangenaam op zijn tijd eens uitgelaten vroolijk te zijn.
| |
[Dulce et decorum est pro patriamori]
Dulce et decorum est pro patriamori (lat.). Horatius, Carmina III, 2, 13. Het is zoet en eervol voor het vaderland te sterven.
| |
[Dulcia non meruit, qui non gustavit amara]
Dulcia non meruit, qui non gustavit amara (lat.). Die het bittere niet geproefd heeft, verdient het zoete niet. Geldt van studie, van levenservaringen, lotgevallen, enz.
| |
[Dulcinea]
Dulcinea, minnares, naar Don Quijote's liefje, Aldonza Lorenzo, door den ridder verdoopt tot Dulcinea del Toboso.
| |
[Dulcinisten]
Dulcinisten, aanhangers van Stephanus Dulcinus (Stevano Dolcino), een ketter der 13e eenw, geboren te Novara, die de komst van het rijk van den Heiligen Geest predikte, het Pausdom verwierp, de goederengemeenschap uit de leefeeuw der Apostelen predikte, en in zijn stouten krijgstocht met ongeveer duizend volgelingen tegen de Inkwisitie, op den berg Zebello door het kruisleger van den bisschop Vercelli ingesloten, in 1307 door honger en zwaard omkwam. Dante gedenkt hem in de Hel, XXVIII, 55.
| |
[Dum deliberat Senatus perit Saguntum]
Dum deliberat Senatus perit Saguntum (lat.), terwijl de Senaat beraadslaagt, gaat Saguntum te gronde, - werd in den Romeinschen Senaat door Cato opgemerkt, toen Hannibal Saguntum (in Hispania, Spanje) belegerde, en Rome deze stad, zijn trouwe bondgenoot nog niet te hulp gekomen was. Wordt gebezigd, als lang weifelen met schade dreigt. Vgl. Publius Syrus, Sententiae: Deliberando saepe perit occasio (Langzaam beraadslagen doet dikwijls goede kansen missen.
| |
[Dum spiro, spero]
Dum spiro, spero (lat.), zoolang ik ademhaal, hoop ik. - Zoolang er leven is, is er hoop. Zinspreuk van Gomarus.
| |
[Dumplers]
Dumplers (eng.), secte, die het geloof aan de erfzonde en aan de hel verwierp; oorsprong twijfelachtig.
| |
[Dun]
Dun (eng.), commissionnair in schulden. Naar een Engelschman Joe Dun, een specialiteit.
| |
[Dunciade]
Dunciade, eig. lied der domkoppen. Titel van een komisch heldendicht van Pope.
| |
[Dundoek]
Dundoek, vlaggedoek, bij uitbreiding de vlag zelve.
| |
[Dunkelmänner (Briefe der -]
Dunkelmänner (Briefe der -, (hgd.), Epostolae virorum obscurorum, brieven (brochures) uit het jaar 1515 door Humanisten geschreven, die op heftigen toon de geestelijkheid aanvielen; onder de schrijvers staan bovenaan Crotus Rubianus en Ulrich von Hutten. Zij kozen den satirieken naam ‘duisterlingen’, waarmede zij juist hunne tegenstanders (de bedelmonniken, enz.) bedoelden.
| |
[Duo quum faciunt idem, non est idem]
Duo quum faciunt idem, non est idem, d.i. als twee hetzelfde doen, is het daarom nog niet hetzelfde. Ver- | |
| |
kort uit Terentius Adelphi, act. 5, 3, 37.
Duo quum idem faciunt, saepe ut possis dicere.
Hoc licet impune facere huic, illi non licet.
d.i. als twee hetzelfde doen, mag de een het ongestraft doen, de ander niet. De een mag een koe stelen, de ander mag niet in den stal kijken.
| |
[Duobus litigantibus tertius gaudet]
Duobus litigantibus tertius gaudet, (lat.), wanneer er twee ruzie hebben, heeft een derde er pleizier van. Twee honden vechten om een been, een derde loopt er ras mee heen.
| |
[Duodecimo]
Duodecimo, boekvorm, waarbij de vellen in 12 bladen (24 pagina's) gevouwen zijn. Van lat. duodecim (twaalf), bij verkorting 12mo.
| |
[Duodecimovorstje]
Duodecimovorstje - een regeerend vorst in een der kleinere Duitsche staten. Naar een boekwerk in 12o.
| |
[Duodi]
Duodi, in de Fransche republikeinsche tijdrekening de tweede dag eener Decade.
| |
[Duorama]
Duorama, tooneelstuk, waarin slechts 2 handelende personen voorkomen.
| |
[Duos insequens lepores neutrum capit]
Duos insequens lepores neutrum capit, (lat.), die twee hazen vervolgt, krijgt geen van beide. Wie twee hazen te gelijk wil vangen, komt platzak t'huis.
| |
[Dupes (Journée des -]
Dupes (Journée des -, (fr.), Dag der bedrogenen, 11 November 1630, de dag, waarop Lodewijk XIII zijne moeder, Maria de Medicis, en alle vijanden van Richelieu, bitter teleurstelde, door den schijnbaar gevallen minister weder in alle macht te herstellen.
| |
[Duplicaat]
Duplicaat, (hand.), afschrift, het dubbele van eenig geschrift of van een wissel.
| |
[Dupliek]
Dupliek, (rechtsterm), het antwoord van den beklaagde of de repliek van den klager. Men spreekt daarom van re- en dupliek.
| |
[Dura lex sed lex]
Dura lex sed lex (lat.), de wet is hard, maar het is toch wet.
| |
[Dura necessitas]
Dura necessitas (lat.), Horatius Carmina 3, 24, 6. De vreeselijke noodzakelijkheid, het wreede noodlot.
| |
[Durandal]
Durandal, de naam van het zwaard van Roeland, een der paladijnen van Karel den Groote.
| |
[Durate]
Durate (lat.), Volhardt. Spreuk van den Kardinal de Granvelle.
| |
[Durch diese hohle Gasse muss er kommen]
Durch diese hohle Gasse muss er kommen, door dezen hollen weg moet hij komen. Gezegde uit de alleenspraak van Tell (IV 3), een oogenblik voor dat hij den sluipmoord op Gesler volvoert.
| |
[Durch Einheit zur Freiheit]
Durch Einheit zur Freiheit, de leus, waarmede de Duitsche nationaalliberalen zich in 1866 ter beschikking van Bismarck stelden. Johann Jacoby, de bekende democraat, plaatste daartegenover het devies Durch Freiheit zur Einheit. Beide leuzen waren echter reeds in 1848 bij de Duitsche politici in gebruik, zooals uit de Deutsche Monatschrift van Ad. Kolatschek (1837 2e deel, bladz. 336) blijkt.
| |
[Durchgangszüge]
Durchgangszüge, doorgaande treinen. Gerieflijke reisgelegenheid naar en van Duitschland, waarbij de reizigers bij de grensstations in den waggon kunnen blijven zitten, om daarin gevisiteerd te worden.
| |
[Dure]
Dure, (mil.), plaatsvervanger, omdat hij zooveel geld gekost heeft.
| |
[Dut is er op gekomen (De -]
Dut is er op gekomen (De -, luidde het een 40-tal jaren geleden van eene jongejuffer, die haar 28ste levensjaar had bereikt. Tegen het in ontvangst nemen van een valschen achtentwintig, zooals er veel waren, werd men namelijk gevrijwaard door een extra-stempelmerkje van de grootte van een pokput; dit stempelmerkje heette in de wandeling de klop of de dut. De Staten der Provinciën stempelden n.l. de echte met Hol., Ut. enz.
| |
[Dutchman]
Dutchman (eng.), dwaas, lett. Hollander. Scheldnaam, wegens de domheden, die de Engelschen toeschreven aan de bewoners van den anderen oever der Noordzee; oorspronkelijk niet alleen de Hollanders.
| |
[Dutch Courage]
Dutch Courage, Hollandsche moed; de moed van hen, die door spiritualiën in een opgewonden toestand verkeeren.
| |
| |
| |
[Duümviraat]
Duümviraat (lat.), tweemanschap, regeering van twee personen, met gelijke macht bekleed; bij de Romeinen zij, die een ambt waarnamen, dat telkens aan twee werd opgedragen, of in eene uit twee leden bestaande commissie benoemd werden.
| |
[Dwaal]
Dwaal, in het Oude-Vrouwenhuis te Gouda een gift, die de familie van een overleden bewoonster aan de overige gealimenteerden doet op den dag der begrafenis. Ze bestaat voor ieder uit een half-ons gemalen koffie, een half-ons suiker en een krentenbroodje van 10 of 12½ cent.
| |
[Dwaallicht]
Dwaallicht of Vreêvuur, eng. Jack with the lanthorn, in de zuidelijke talen het St. Elmus-vuur. Vlammende luchtverhevelingen, die bij duistere nachten en stormweer langs de masttoppen en raas heen en weder dwalen.
| |
[Dwaallichten]
Dwaallichten, droglichten, drogfakkels, dwaaslichten, ook stalkaarsen, stallichten, hiplichten, valsche lantaarnen. Phosphorachtige dampen, die uit kerkhoven en moerassen opstijgen en in de lucht ontvlammen. Ze komen zelden voor, en men verkeert omtrent hun aard en ontstaan nog in onzekerheid,
| |
[Dwaaltuin]
Dwaaltuin, vertaling van het Duitsche Irrgarten (van irren = dwalen en Garten = tuin); zie doolhof.
| |
[Dwangmolen]
Dwangmolen, onder het Leenstelsel de molen eener heerlijkheid, meesttijds door haren heer opgericht, soms ook door den landsheer (bijv. den vorst van Gelre) en waar de omwonenden verplicht waren - vanhier dwangmolen - hun koren te laten malen. Ingeval de landsheer eigenaar was, verpachtte of verpandde hij hem gewoonlijk aan den heer of ook soms aan iemand, wien hij gunst wilde bewijzen. De landsheer of heer had alzoo het gemaal of het recht van den wind. In 1573 bezat koning Filips van Spanje in Gelderland ‘dwanckmolens’.
| |
[Dwarsbalk]
Dwarsbalk (wap.), ankerstok; zeer ten onrechte wordt ook de balk (z.a.) vaak zoo genoemd.
| |
[Dwarsdrijver]
Dwarsdrijver, iemand, die in strijd met billijkheid en rede steeds zijn eigen wil doordrijft. Dus geheeten naar een schip, dat niet naar 't roer luistert.
| |
[Dwarssneden]
Dwarssneden (wap.) in het schild, wanneer het door een waterpasse lijn in 2 even hooge stukken van verschillende kleur of metaal verdeeld is.
| |
[Dweilen]
Dweilen, (stud.), slenteren langs de straat.
| |
[Dweilstukken]
Dweilstukken, spotnaam voor de bewoners van Jorwerd, bij Leeuwarden.
| |
[Dwingerberichten]
Dwingerberichten, berichten in onze sportbladen voorkomende over het werpen van jongen door bekende jachthonden uit beroemde fokkerijen (of kennels) voor honden.
| |
[Dwinger]
Dwinger, een fort, ook een schans of bolwerk, dienend om het omliggende land in bedwang te houden.
| |
[Dynamiek]
Dynamiek, de leer der muzikale voordracht.
| |
[Dynamiet]
Dynamiet, sterk ontplofbare stof. Uit gr. dynamis = kracht, vermogen. geweld.
| |
[Dynamische teekens]
Dynamische teekens, (muz.), teekens, als p, f, pp, ff, mf, dim, die den beoefenaar der muziek te kennen geven of hij een gedeelte van een muziekstuk met min of meer kracht of zachtheid moet voordragen; van gr. dynamis = kracht.
| |
[Dynamitisten]
Dynamitisten, misdadigers, die zich van dynamiet bedienen om ontploffingen op groote schaal te doen plaats hebben, waardoor fabrieken of openbare gebouwen in de vlucht vliegen.
| |
[Dynamo]
Dynamo, werktuig voor de levering van electrische drijfkracht. Van gr. dynamis, kracht, vermogen, geweld.
| |
[Dynast]
Dynast, vrijmachtig, op zichzelf staand heer eener heerlijkheid in de Middeleeuwen. Gr. dynastes (machthebber).
| |
[Dynastie]
Dynastie, stamhuis, van vorsten of regeeringspersonen. Uit gr. dynasteia, macht, heerschappij. |
|