| |
| |
| |
| |
[Q]
Q, (hand.), op Fransche munten, ten teeken dat zij te Narbonne of Perpignan zijn geslagen; op Spaansche rekeningen quintaal of centenaar.
| |
[Q.E.D.]
Q.E.D., quod est of erat demonstrandum (z.a.).
| |
[Q.N.]
Q.N., quod nego = wat ik ontken. Of quod negandum (est), wat ontkend moet worden.
| |
[Q.P.]
Q.P., Quantum Placet (z.a.).
| |
[Qq]
Qq of qq, qualitate qua, (lat.), in bepaalde hoedanigheid, ambtelijk.
| |
[Q.s.]
Q.s., Quantum satis of quantum sufficit, (lat.), zooveel als genoeg is, in voldoende hoeveelheid, op recepten.
| |
[Q.v.]
Q.v., quod vide, (lat.), zie dat! sla dat na!
| |
[Q.v.]
Q.v., quantum vis (z.a.).
| |
[Qua talis]
Qua talis, (lat.), als zoodanig.
| |
[Quad]
Quad, (sport.), quadruplet.
| |
[Quadragenen]
Quadragenen, zie Aflaat. Lat. quadrageni = bij veertigen, elke veertig (verdeelenderwijs).
| |
[Quadragesima]
Quadragesima, (lat.), de veertigste dag, de veertigdaagsche vasten voor Paschen en de eerste Zondag in dien vastentijd.
| |
[Quadriga]
Quadriga, Romeinsch vierspan, quadrigatus (met een quadriga gestempeld, mul. nummus), zilveren munt met zulk een vierspan daarop afgebeeld, zilveren denarius.
| |
[Quadrille-koning]
Quadrille-koning, zie Musard
| |
[Quadrivium]
Quadrivium, (lat.), van via = weg, een viersprong; eertijds ook de vier deelen der wiskunde: rekenkunde, meetkunde, sterrenkunde en muziek, welke met het trivium = grammatica, dialectica en rhetorica, de zeven vrije kunsten der Middeleeuwen uitmaakten.
| |
[Quadroon]
Quadroon, van sp. cuarteron (spr. kwarteroon), kind van eene Mesties en een Europeaan.
| |
[Quadruple Alliantie]
Quadruple Alliantie of viervoudig verbond, een verbond, tusschen vier staten gesloten. Bekend zijn:
1) | de Quadruple Alliantie van 1674, gesloten tusschen Duitschland, Spanje, Denemarken en Holland, tegen Frankrijk, om Lodewijk XIV, die aan Holland den oorlog had verklaard, te bestrijden. Deze Alliantie eindigde met den vrede van Nijmegen in 1678. |
| |
| |
2) | de Quadruple Alliantie van 1718-19, een verbond tusschen Engeland, Frankrijk, Duitschland en Holland, ten einde de erfopvolging in Engeland aan het huis van Hanover, en die van Frankrijk aan het huis van Bourbon te verzekeren, alsmede om te beletten, dat Frankrijk en Spanje zich onder éen kroon vereenigen. De Alliantie werd geteekend te Parijs. |
3) | de Quadruple Alliantie van 1834, een verbond tusschen Engeland, Frankrijk, Spanje en Portugal, om de troebelen op het schiereiland te doen eindigen en Don Miguel en Don Carlos beiden te verdrijven. |
| |
[Quadruplet]
Quadruplet, (sport.), rijwiel voor vier personen.
| |
[Quae nocent, docent]
Quae nocent, docent, (lat.), wat deert, leert. - Door schade wordt men wijs.
| |
[Quae pulchra ardua sunt]
Quae pulchra ardua sunt of Ardua quae pulchra, (lat.), wat schoon is, is (gaat) moeilijk.
| |
[Quae sunt Caesaris Caesari]
Quae sunt Caesaris Caesari (nl. dentur), (lat.), geef den keizer wat des keizers is. Vgl. Matth. XXII:21.
| |
[Quaerenda pecunia primum]
Quaerenda pecunia primum, (lat.), allereerst moet geld gezocht worden. Woord van Prof. M. de Vries, toen in 1865, na een tijdperk van verval, opleving der Maatschappij van Nederl. Letterkunde (te Leiden) werd waargenomen, maar allereerst naar versterking van financieele krachten moest omgezien worden.
| |
[Quaerens quem devoret]
Quaerens quem devoret, (lat.), zoekend, wien hij zou mogen verslinden. 1 Petr. V:8.
| |
[Quaeritur]
Quaeritur, (lat.), er wordt gevraagd, men vraagt; het is eene vraag of quaestie. Bij Quintilianus e.a.
| |
[Quaestor]
Quaestor, (lat.), van quaesitor, van quaero (o.a. onderzoeken), oorspronkelijk in het oude Rome een college van twee personen om onderzoek te doen naar moord; voluit, quaestores parricidii. Waarschijnlijk hadden zij reeds destijds het opzicht over de gelden van den Staat, en bleven dit behouden toen hun crimineel onderzoek op anderen overging. Vanhier werd alzoo de Quaestor een financiëel ambtenaar, te Rome, zoowel als in de provincie, die de staatsgelden ontving en uitgaf. Onder de Keizers was de Quaestor Caesaris of Principis belast met het voorlezen der keizerlijke rescripten of redevoeringen in den Senaat; onder Constantijn den Groote was de Quaestor Sacri Palatii [de Q. van het heilig, d.i. eerwaardig (keizerlijk) paleis] de kanselier des Keizers. - Ten onzent de persoon, aan wien de vereffening der financiëele zaken is opgedragen, z.v.a. de beursdrager, bv. van een Ring, van eene Beurs, enz.
| |
[Quai d'Orsay (Le -]
Quai d'Orsay (Le -, benaming van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parijs, wegens zijne ligging aan die kade.
| |
[Quaker City]
Quaker City, (am.), Kwakersstad, naam voor Philadelphia, naar de stichters, Wm. Penn en zijne gezellen, die kwakers waren.
| |
[Qualesund]
Qualesund, zie Halesund (Aanh.).
| |
[Qualis pater, talis filius]
Qualis pater, talis filius, (lat.), zoo vader, zoo zoon.
| |
[Qualis rex, talis grex]
Qualis rex, talis grex, (lat.), zoo vorst, zoo volk. - Zoo heer, zoo knecht.
| |
[Qualitate qua]
Qualitate qua, (q.q.) (lat.), in de genoemde hoedanigheid.
| |
[Qualiter taliter]
Qualiter taliter, (lat.), meestal taliter qualiter, d.i. zoo wat, zoo goed als 't kan, tamelijk.
| |
[Quand aura-t-il tout vu?]
Quand aura-t-il tout vu? (fr.), wanneer zal hij alles hebben gezien? Uit Les Plaideurs, van Racine, III, 3. Eene spotternij op de pleitbezorgers, die bij de meest onbeteekenende zaken vooral groote geschiedkundige feiten te pas zochten te brengen.
| |
[Quand je ne parle pas, je ne pense pas]
Quand je ne parle pas, je ne pense pas, (fr.), als ik niet spreek, denk ik niet. Woorden van Numa Roumestan in den roman van dien naam van Alph. Daudet (1881). Vgl. Cogito.
| |
| |
| |
[Quand ils ont tant d'esprit, les entants vivent peu]
Quand ils ont tant d'esprit, les entants vivent peu, (fr.), als de kinderen zoo verstandig zijn, leven zij niet lang. Voorspelling van Glocester, nopens den hertog van York, in Les Enfants d'Edouard, van Casimir Delavigne (den 18n Mei 1833 in het Théâtre français voor 't eerst opgevoerd), I, 2. In Richard III van Shakespeare, zegt Glocester eveneens So wise, so young, they say, do never live long. De Fransche dichter schijnt dus eenvoudig te hebben vertaald.
| |
[Quand la boue devient fumier,
Elle veut être charriée]
Quand la boue devient fumier,
Elle veut être charriée, Luxemburgsch spreekwoord. Letterl. als slijk mest wordt, wil het rijden. Fig. als niet komt tot iet, heeft het allemans verdriet en ten laatste kent het zich zelve niet. Afkomstig van Jan Beck, in een zeer burgerlijken stand in eene der voorsteden van Luxemburg in 1588 geboren, dien, tot den adelstand verheven, zijne gade Catharina v. der Capelle op zijne eenvoudige afkomst wees, toen hij aan hare zijde zijn plechtstatigen intocht te Luxemburg hield als civiel en militair gouverneur van het hertogdom.
| |
[Quand le bâtiment va, tout va]
Quand le bâtiment va, tout va, (fr.), als men bouwt, hebben alle ambachten wat te doen. Men pleegt die woorden op rekening van den volksvertegenwoordiger Martin Nadaud, een voormalig metselaar, te stellen. Inderdaad, zeide hij den 5n Mei 1850, in de Wetgevende vergadering: Lorsque le bâtiment va, tout profite de son activité. Doch de heer Benoist d'Azy viel hem in de rede, met de woorden, dat het een Parijsch spreekwoord is.
| |
[Quand on a tout perdu, quand on n'a plus d'espoir,
La vie est un opprobre, et la mort un devoir]
Quand on a tout perdu, quand on n'a plus d'espoir,
La vie est un opprobre, et la mort un devoir, (fr.), wanneer men alles verloren en alle hoop opgegeven heeft, is het leven een schande en de dood een plicht. Voltaire, Mérope (1743) II, laatste vers, rol van Mérope.
| |
[Quand on est mort, c'est pour longtemps,
Dit un vieil adage Fort sage]
Quand on est mort, c'est pour longtemps,
Dit un vieil adage Fort sage, (fr.), wanneer men dood is, is het voor lang, zegt een oud, wijs spreekwoord. Desaugiers (1772-1827), le Délire bachique.
| |
[Quand on fut toujours vertueux,
On aime à voir lever l'aurore]
Quand on fut toujours vertueux,
On aime à voir lever l'aurore, (fr.), als men altijd deugdzaam geweest is, ziet men gaarne den dag aanbreken, (begroet men den dag met vreugde). Gezegde van Dejaure in Montano et Stéphanie, muziek van Berton.
| |
[Quand on prend du galon, on n'en saurait trop prendre]
Quand on prend du galon, on n'en saurait trop prendre, (fr.), zie Galon.
| |
[Quand sur une personne, on prétend se régler,
C'est par les beaux côtés qu'il lui faut ressembler]
Quand sur une personne, on prétend se régler,
C'est par les beaux côtés qu'il lui faut ressembler, (fr.), wanneer men zich naar iemand wil richten, moet men zijne goede (en niet zijne kwade) eigenschappen nabootsen. Woorden van Armande tot Henriette in Molières' Femmes savantes, I, 1. Zij worden gebezigd, om aan te duiden, dat het niet voldoende is iemands hebbelijkheden en fouten na te bootsen om met hem gelijk te staan.
| |
[Quand vous m'aurez mis à la lanterne, y verrez vous plus clair?]
Quand vous m'aurez mis à la lanterne, y verrez vous plus clair? (fr.), als gij mij aan de lantaarn hebt opgehangen, zult gij dan beter zien? een der talrijke gevleugelde gezegden van den abbé Maury in 1789; dit antwoord gaf hij aan eene woedende volksmenigte, die dreigde hem op te hangen. Zijn woord maakte indruk, en men liet hem daarna steeds met rust.
| |
[Quand vous m'aurez tué, il ne me faudra que six pieds de terre]
Quand vous m'aurez tué, il ne me faudra que six pieds de terre, (fr.), als gij mij gedood zult hebben, heb ik maar zes voet grond noodig, woord van de Molé, groot-zegelbewaarder van Frankrijk (1584-1656), tot de oproerige menigte, die hem (27 Febr. 1649) wilde dooden, nadat hij in het heetst van de twisten der Fronde een onderhoud met Mazarin had gehad; wat de groote menigte als verraad beschouwde.
| |
| |
| |
[Quand vous verrez tomber, tomber les feuilles mortes]
Quand vous verrez tomber, tomber les feuilles mortes, (fr.), wanneer ge de dorre bladeren ziet vallen. Eerste vers van het refrein der romance Les feuilles mortes. Woorden van Adolphe Porte, muziek van Louis Abbadie, beginnende met:
Mes jours sont condamnés, je vais quitter la terre,
Il faut vous dire adieu, sans espoir de retour!
| |
[Quandoque bonus dormitat Homerus]
Quandoque bonus dormitat Homerus, (lat.), zie Indignor.
| |
[Quanta cura]
Quanta cura, (lat.), aanvangswoorden der Pauselijke Encycliek van 8 December 1864, ter begeleiding van den syllabus errorum, d.i. samenvatting der (naar kerkelijke meening) hoofddwalingen van onzen tijd, waarin geloofs-, gewetens- en drukpers-vrijheid en andere grondstellingen der hedendaagsche maatschappij als kettersch zijn veroordeeld.
| |
[Quanto magis intraveris, tanto magis eris in caupona]
Quanto magis intraveris, tanto magis eris in caupona, (lat.), hoe meer gij er ingaat, des te langer zijt gij in de kroeg, dus op eene plaats, waar gij u schaamt gezien te worden. Woord van Diogenes bij den aanblik van een jongen man, die uit een wijnhuis kwam, en er verlegen weer binnen ging, toen hij zag, dat de wijsgeer hem had opgemerkt, dit doende teneinde zoo mogelijk zijn goeden naam bij Diogenes te behouden.
| |
[Quantum mutatus ab illo]
Quantum mutatus ab illo, (lat.), hoe verschillend van wat hij vroeger was, hoe veranderd! Verg., Aeneis II, 274, spreekt aldus van den geest van Hector, die aan Aeneas verschijnt, m.a.w. hoe geheel anders dan die vroegere Hector, die met de wapenrusting van Achilles uit den strijd terugkeerde.
| |
[Quantum placet]
Quantum placet, (lat.), zooveel men verkiest (op recepten en derg.).
| |
[Quantum vis]
Quantum vis, (lat.), zooveel als gij wilt, naar genoegen.
| |
[Quarantaine]
Quarantaine,
1o | gedwongen verblijf van schepen in havens of van personen of goederen in stations, om te onderzoeken of ze besmet zijn, teneinde aldus het binnendringen eener besmettelijke ziekte te beletten. |
2o | Plaats waar bedoelde schepen worden opgehouden.
De naam is afkomstig uit Venetië, waar in de 5e eeuw allen, die er aankwamen, gedurende veertig dagen (Quarantina) werden bewaakt. |
| |
[Quarantania (Woestijn van -]
Quarantania (Woestijn van -, het eenzame oord tusschen Jeruzalem en Jericho, waar Jezus, volgens Matth. IV:1, 2, gedurende veertig dagen (en nachten) heeft gevast. Derhalve z.v.a. het oord van den proeftijd; zie Quarantaine. De berg Quarantania heet bij de Arabieren Djebel-Karantel.
| |
[Quarante (Les -]
Quarante (Les -, (fr.), de veertig, nl. de leden van de Fransche Académie.
| |
[Quarante siècles vous contemplent]
Quarante siècles vous contemplent, zie Du haut de ces pyramides, etc.
| |
[Quareel]
Quareel, (wap.), een soort van pijlen voor oorlogsgebruik.
| |
[Quart d'heure de Rabelais]
Quart d'heure de Rabelais, (fr.), lastig financieel oogenblik; zie Le quart enz.
| |
[Quarto]
Quarto, (lat.), ten vierde; een in quarto of een quartijn, een boek bestaande uit tweemaal toegevouwen vellen, d.i. vellen van 4 bladen of 8 bladzijden.
| |
[Quasi res bene]
Quasi res bene of (optime) gesta, (lat.), alsof de zaak goed (zeer goed) was afgeloopen. Terentius, Adelphi V, 1, 11 (775).
| |
[Quasi umbra persequi]
Quasi umbra persequi, (lat.), als een schaduw volgen. Plautus, Casina 1, 1, 4 (92).
| |
[Quasimodo]
Quasimodo, (r.k.), naam voor den eersten Zondag na Paschen; naar de eerste woorden der Latijnsche mis op dien dag: quasi modo geniti infantes etc. als pasgeboren kinderkens, vgl. 1 Petrus 2, 2. Zie Kerkdagen.
| |
| |
Quasimodo, scheldnaam voor een wanstaltig mensch, naar den klokkeluider der Notre-Dame in den roman van dien naam van Victor Hugo.
| |
[Quatenus]
Quatenus, (lat.), voorzoover; zoo spreekt men van de onderteekening eener geloofsbelijdenis met een quatenus (d.i. voorzoover ze met de H.S. overeenstemt), of met een quia = omdat ze met de H.S. overeenstemt.
| |
[Quatertemper]
Quatertemper, (r.k.), zie Kerkdagen.
| |
[Quatre fils Aymon (Les -]
Quatre fils Aymon (Les -, (fr.), zie Haimonskinderen.
| |
[Quatrefeuille]
Quatrefeuille, (wap.), zie Vierblad.
| |
[Quatre-vingt-treize (Un -]
Quatre-vingt-treize (Un -, (fr.), een 93, voor eene slachting in figuurlijken zin 1793.
| |
[Quatro-centi, quatro-centisten]
Quatro-centi, quatro-centisten, kunstwerk, kunstnaam uit de vijftiende eeuw in Italië (van 1400).
| |
[Qu'il reste seul avec son déshonneur]
Qu'il reste seul avec son déshonneur, (fr.), dat hij alleen blijve met zijne schande. La Favorite III, 9, opera in vier bedrijven van M.M. Alphonse Royer en G. Vaez, muziek van Donizetti. Voor het eerst opgevoerd 2 Dec. 1840.
| |
[Qu'ils chantent, ils payeront]
Qu'ils chantent, ils payeront, (fr.), zie Ils chantent enz.
| |
[Qu'ils cherchent dans l'Epire une seconde Troie!]
Qu'ils cherchent dans l'Epire une seconde Troie! Uit Racine's Andromaque. Laat hen in Epirus een ander Troje opzoeken. Den bewoners van het door de Grieken bij den Argonautentocht verwoeste Troje wordt hier de raad gegeven, in Epirus eene nieuwe vaderstad te stichten.
| |
[Qu'importeles victimes, pourvu que le geste soit beau!]
Qu'importeles victimes, pourvu que le geste soit beau! (fr.), wat komt het op de slachtoffers aan, als 't maar mooi gedaan wordt! Woord van Taillade in eene anarchistische courant, naar aanleiding van Vaillant's dynamiet-aanslag (December 1893), tot verdediging van dezen door hem neergeschreven, en hem later onder den neus gewreven, terwijl men zijne wonden verbond, veroorzaakt door de ontploffing eener bom, welke anarchisten 4 April 1894 in eene restauratie te Parijs hadden geworpen.
| |
[Qu'on m'aille soutenir, après un tel récit,
Que les bêtes n'ont point d'esprit!]
Qu'on m'aille soutenir, après un tel récit,
Que les bêtes n'ont point d'esprit! (fr.), men houde nu eens, na zulk een verhaal, vol, dat de dieren geen verstand hebben! Moraal van Lafontaine's fabel X, 1, les deux Rats, le Renard et l'Oeuf. Men bezigt die woorden, wanneer een dier een opmerkelijk bewijs van verstand geeft, of ironisch, wanneer een dwaas, door eenigerhande daad of een kwinkslag verrast, als wilde men zeggen, dat men iets dergelijks niet achter hem zou hebben gezocht.
| |
[Qu'on me chasse ce coquinlà, me prend-il pour le roi de France?]
Qu'on me chasse ce coquinlà, me prend-il pour le roi de France? (fr.), jaag me dien schurk weg; houdt hij mij voor den koning van Frankrijk? sprak de Prins-Stadhouder Willem III, toen hij een acteur verzen te zijner eer hoorde voordragen; omdat hij van die laffe vleierij een afkeer had. Die moest men maar besteden aan Lodewijk XIV, verzot op vleierij.
| |
[Qu'une nuit paraît longue à la douleur qui veille]
Qu'une nuit paraît longue à la douleur qui veille, (fr.), wat schijnt een nacht lang voor de wakende smart; woord van Blanche in Blanche et Guiscard (V, 5) van Saurin.
| |
[Que celui qui a peur s'en aille]
Que celui qui a peur s'en aille, (fr.), laat hij, die vreest, heengaan; woord van den Hertog van Guise in antwoord aan diegenen onder zijne troepen, die hem aanrieden Parijs te verlaten (1588), toen hij, daar aangekomen, Hendrik III in de meest vijandige stemming vond, gereed om hem ter dood te doen brengen, maar hem den vrede aanbood, als hij dadelijk wilde vertrekken. In April 1898 zeide de aanvoerder der Spaansche vloot, bij het uitbreken van den oorlog met de Ver. Staten, hetzelfde tot de soldaten, die met hem in de kerk waren, om daar den zegen des priesters te ontvangen.
| |
| |
| |
[Que c'est comme un bouquet de fleurs]
Que c'est comme un bouquet de fleurs, (fr.), 't is als een bloemruiker, wordt meestal ironisch, ter kenschetsing eener samenkomst, enz. gebezigd. De woorden zijn aan het lied Le Baptême du petit ébéniste van Ch. Plantade, tekst van Durandeau, ontleend, waarin een werkman op zijne wijs een doopmaal bezingt.
| |
[Que de choses dans un ménuet!]
Que de choses dans un ménuet! (fr.), wat een dingen in een menuet. Naïeve uitroep, dien men aan Marcel, den beroemden dansmeester in de achttiende eeuw, toeschrijft; althans volgens Helvetius, Traité de l'Esprit (1758).
| |
[Que d'eau! que d'eau!]
Que d'eau! que d'eau! (fr.), wat al water! wat al water! Deze woorden zou de maarschalk Mac-Mahon hebben uitgeroepen, toen hij, 26 Juni 1875, als voorzitter van het Fransche gemeenebest de overstroomde wijken van Toulouse ging bezoeken. Die naïeve uitroep werd hem door zijne tegenstanders niet zelden verweten.
| |
[Que diable allait-il faire dans cette galère?]
Que diable allait-il faire dans cette galère? (fr.), zie Galère.
| |
[Que j'en ai vu mourir, de jeunes filles]
Que j'en ai vu mourir, de jeunes filles, (fr.), wat al jonge meisjes heb ik zien sterven, de eerste regel van Les Fantômes, in de Orientales, van Victor Hugo. Men past die woorden gemeenlijk op een persoon of eene zaak toe, wier vroegtijdig einde men betreurt.
| |
[Que vouliez-vous qu'il fît contre trois? Qu'il mourût!]
Que vouliez-vous qu'il fît contre trois? Qu'il mourût! (fr.), wat zoudt ge willen dat hij tegen drie deed? Dat hij stierf! Corneille, Horace (1639) III, 6, woorden van den ouden Horace. Julia brengt hem het bericht, dat Rome aan Alba is onderworpen en dat twee van zijne zonen gedood zijn en de derde vluchtte; die twee beschouwt hij als met eere gevallen, maar de derde...! En als Julia hem vraagt, wat die éene Horatiër tegen de drie Curiatiërs had moeten doen, antwoordt hij: hij had moeten sterven! d.i. strijden tot den dood.
| |
[Queen City]
Queen City, (am.), koninginnestad, ook Queen of the West, koningin van het Westen, namen voor Cincinnati (Ohio), in den tijd, toen deze stad het middelpunt van den handel in het Westen was; vgl. Porcopolis.
| |
[Queen City of the Lakes]
Queen City of the Lakes, (am.), de koninginnestad der meren, naam voor Buffalo (N.Y.), naar de belangrijke ligging dezer stad aan de Meren.
| |
[Queen's Bench]
Queen's Bench, lett. Koninginne-Bank, sedert de troonbeklimming van koningin Victoria in Engeland de naam van de voormalige King's Bench (z.a.), d.i. Konings-Bank, het Hooggerechtshof aldaar. Voluit the Court of Queen's Bench.
| |
[Quel génie, quel dentiste]
Quel génie, quel dentiste, (fr.), zie Génie.
| |
[Quelques crimes toujours précèdent les grands crimes]
Quelques crimes toujours précèdent les grands crimes, (fr.), enkele misdaden gaan altijd aan groote misdaden vooraf. Racine, Phèdre IV, 2, woorden van Hippolyte tot zijn vader Thésée, die hem, op de valsche beschuldiging zijner vrouw, verdenkt van eene schuldige liefde tot zijne stiefmoeder. Vgl. Nemo repente enz.
| |
[Quem dabis haec possit qui dare cuncta locum]
Quem dabis haec possit qui dare cuncta locum, (lat.), letterl. welke plaats zult gij geven, die dit alles bezit. Opschrift van een der schoonste punten, dat een yergezicht oplevert over Waal en Betuwe, - in het wandelpark te Nijmegen.
| |
[Quem di (dii) diligunt adolescens moritur]
Quem di (dii) diligunt adolescens moritur, (lat.), wien de goden liefhebben, die sterft als jongeling. Plautus, Bacchides IV, 6.
| |
[Quem deus vult perdere, prius dementat]
Quem deus vult perdere, prius dementat, (lat.), zie Quos Jupiter etc.
| |
[Queperen Moeten Jonge Christenen Rauw Eten.]
Queperen Moeten Jonge Christenen Rauw Eten. Ironische regel, in welken de hoofdletters van al de woorden de aanvangsletters zijn der R.-Katholieke benamingen van de zes Zondagen tusschen Paschen en Pinksteren, nml. Quasimodo (z.a.), Miseri- | |
| |
cordias, Jubilate, Cantate (z.a.), Rogate en Exaudi.
| |
[Querelle d'Allemand]
Querelle d'Allemand, (fr.), twist van den Duitscher; een zonder bepaalde aanleiding opgeworpen of ontstane, vaak zeer gezochte, twist. Ontleend aan de eindelooze twisten over beuzelingen tusschen de talrijke staten en staatjes van Duitschland vóor 1866.
| |
[Queuelle d'amants]
Queuelle d'amants, (fr.), twist onder minnenden, vaak in verband gebracht met Querelle d'Allemand. Vgl. Amantis irae etc.
| |
[Queue de Robespierre]
Queue de Robespierre, de jongelieden nà den val van Robespierre. Zie Jeunesse dorée (op Dorée).
| |
[Queue du chien d'Alcibiade]
Queue du chien d'Alcibiade, (fr.), de staart van den hond van Alcibiades, nl. eene onbeduidende zaak, waardoor iemand echter van zich doet spreken. Een zonderlinge inval, waardoor iemand de aandacht op zich poogt te vestigen. Naar Alcibiades, van wien verteld werd, dat hij zijn alom bewonderden hond den staart afsneed, waardoor, naar zijn wensch, toen heel Athene het druk over hem had.
| |
[Queue fourchue (A la -]
Queue fourchue (A la -, (fr. wap.), zie Gesplitstaart.
| |
[Qui a peur des feuilles n'aille pas au bois]
Qui a peur des feuilles n'aille pas au bois, (fr.), die bang is voor de bladeren moet niet in het bosch gaan, woord van een jong edelman tot den veldheer Barbazan, toen deze in den strijd tegen de Bourgondiërs in 1431 aanried, den aanval uit te stellen, totdat de vijand minder goed verschanst zou zijn. Dat woord beleedigde hem, hij viel aan en gelijk hij voorzien had, de slag werd verloren; ook hijzelf werd gedood.
| |
[Qui bene bibit, bene dormit;
Qui bene dormit, non peccat;
Qui non peccat, eterne vivit, ergo...]
Qui bene bibit, bene dormit;
Qui bene dormit, non peccat;
Qui non peccat, eterne vivit, ergo... (lat.), wie goed drinkt, slaapt goed; wie goed slaapt, zondigt niet; wie niet zondigt, leeft in eeuwigheid; bij gevolg...
| |
[Qui bene distinguit bene docet]
Qui bene distinguit bene docet, (lat.), die weet goed te onderscheiden, is in staat goed onderwijs te geven.
| |
[Qui bene latuit bene vixit]
Qui bene latuit bene vixit, (lat.), die goed verborgen bleef, heeft wèl geleefd; niets beter dan een vergeten burger te zijn. Spreuk van René Descartes (Cartesius); naar het voorbeeld van Voltaire overgenomen. Zie Crede mihi.
| |
[Qui colunt coluntur]
Qui colunt coluntur, (lat.), die eer bewijzen, worden (op hunne beurt) geëerd.
| |
[Qui jacet in terra non habet unde cadat]
Qui jacet in terra non habet unde cadat, (lat.), die op den grond ligt, kan niet vallen, d.i. iemand kan zóo ellendig zijn, dat hij geen erger ongeluk heeft te vreezen.
| |
[Qui mange du pape, en meurt]
Qui mange du pape, en meurt, (fr.), wie eet, wat den paus behoort, sterft, afkomstig uit den tijd van paus Alexander VI Borgia (1492-1503), de bedoeling is: men berooft (bestrijdt) den Paus niet straffeloos.
| |
[Qui m'aime me suive]
Qui m'aime me suive, (fr.), wie mij liefheeft, volgt mij, woord van Philippe VI van Valois (1328), bij den aanvang van den oorlog tegen de Vlamingen, dat hij uitsprak terwijl hij Gautier de Chatillon, connétable van Frankrijk, omarmde, na diens betuiging: Qui a bon coeur trouve toujours bon temps pour la guerre, terwijl de andere edelen den oorlog nog wilden uitstellen.
| |
[Qui nous délivrera des Grecs et des Romains!]
Qui nous délivrera des Grecs et des Romains! (fr.), wie zal ons bevrijden van de Grieken en Romeinen! Deze wanhoopskreet is ontleend aan een stuk van Berchoux (1765-1839), getiteld Elégie, waarvan de eerste uitgave verscheen in 1801. De schrijver had het oog op de hervorming van het onderwijs, waarbij toen uitsluitend aan Latijnsche en Grieksche schrijvers werd gewerkt. In onze dagen vervalt men in een ander uiterste en maakt Pythagoras tot den god der wereld.
| |
[Qui n'a patience n'a pas science]
Qui n'a patience n'a pas
| |
| |
science, (fr.), woordspeling, die bedoelt, dat studie geduld eischt: wie geen geduld heeft, heeft ook geen wetenschap.
| |
[Qui n'a plus qu'un moment à vivre,
N'a plus rien à dissimuler]
Qui n'a plus qu'un moment à vivre,
N'a plus rien à dissimuler, (fr.), Quinault († 1688), Atys I, 6; die nog slechts een oogenblik heeft te leven, heeft niets meer te veinzen (te verbergen).
| |
[Qui ne dit mot consent]
Qui ne dit mot consent, (fr.), zie Qui tacet etc.
| |
[Qui ne sait se borner, ne sut jamais écrire]
Qui ne sait se borner, ne sut jamais écrire, (fr.), wie zich niet binnen zekere perken weet te houden, kan ook niet schrijven. Deze woorden uit Boileau's Art poétique, zang I, vers 63, bieden eene opmerkelijke gelijkenis met: Im der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, van Goethe.
| |
[Qui nescit dissimulare, nescit regnare]
Qui nescit dissimulare, nescit regnare, (lat.), wie niet veinzen kan, kan niet heerschen. Spreuk van koning Lodewijk XI van Frankrijk; vgl. Dissimuler etc.
| |
[Qui nimium probat, nihil probat]
Qui nimium probat, nihil probat, (lat.), wie te veel bewijst, bewijst niets.
| |
[Qui nobis cunctando restituit rem]
Qui nobis cunctando restituit rem, (lat.), die door dralen ons den staat behield. Toegepast op Fabius Cunctator (Quintus Fabius Maximus, de talmer), die, als dictator, Hannibal nooit in 't open veld bestreed, maar door heen en weêr trekken vermoeide en verzwakte. Deze spreuk werd door van Middelgeest weer toegepast op Mr. Pieter de Groot.
| |
[Qui non habet in nummis, luat in corpore]
Qui non habet in nummis, luat in corpore, (lat.), wie niets aan geld bezit, worde aan zijn lijf bestraft.
| |
[Qui non proficit, deficit]
Qui non proficit, deficit, (lat.), wie niet vooruitgaat, gaat achteruit.
| |
[Qui proficit in literis et deficit in moribus, plus deficit quam proficit]
Qui proficit in literis et deficit in moribus, plus deficit quam proficit, (lat.), wie in kennis toeneemt en in zeden afneemt, neemt meer af dan toe, m.a.w. zonder deugd schaadt de kennis.
| |
[Qui que tu sois, voici ton maître,
Il l'est, le fut ou le doit être]
Qui que tu sois, voici ton maître,
Il l'est, le fut ou le doit être, (fr.), wie gij ook zijt, zie hier uw meester; hij is het, hij is het geweest of hij moet het worden. Opschrift door Voltaire onder een beeldje van Cupido of Amor geplaatst.
| |
[Qui s'acquitte s'enrichit]
Qui s'acquitte s'enrichit, (fr.), die een schuld betaalt, wordt rijker. Schuld betalen verarmt niet.
| |
[Qui s'excuse s'accuse]
Qui s'excuse s'accuse, (fr.), die zich verontschuldigt beschuldigt zich.
| |
[Qui s'y frotte, s'y pique]
Qui s'y frotte, s'y pique, (fr.), wie er aan raakt, kwetst zich. Spreuk van du Buysson du Vernet, d'Hérisson, van het geslacht Créqui en de baronnen van Courcy, die een stekelvarken in hun wapen voerden; verder van Nancy (stad) e.a. Vgl. Nemo me etc.
| |
[Qui sert bien son pays, n'a pas besoin d'aïeux]
Qui sert bien son pays, n'a pas besoin d'aïeux, (fr.), die zijn vaderland goed dient, heeft geen adeldom noodig. Zie Le premier qui fut roi enz.
| |
[Qui tacet, consentire videtur]
Qui tacet, consentire videtur, (lat.), wie zwijgt, wordt geacht zijne instemming te betuigen. Vgl. Qui ne dit.
| |
[Qui trompe-t-on ici?]
Qui trompe-t-on ici? (fr.), wien bedriegt men hier? (Eigenlijk: Qui diable est-ce donc qu'on trompe ici?) Vraag van Bazile in le Barbier de Séville, III, 9.
| |
[Qui trop embrasse, mal étreint]
Qui trop embrasse, mal étreint, (fr.), letterl. die te veel omvat, houdt slecht vast. Wie al te veel op eens wil doen, slaagt kwalijk; embrasser = omhelzen, étreindre = sterk omhelzen, samendrukken. De Nederlandsche spreuk is veel omvâmen doet slecht verzamen.
| |
[Qui vent mourir on vaincre, est vaincu rarement]
Qui vent mourir on vaincre, est vaincu rarement (Corneille, Horace A. 2, sc. 1), wie vast besloot te sterven of te overwinnen, wordt niet licht overwonnen, woorden van een Horatiër tegen een Curiatiër, terwijl zij
| |
| |
spreken over den strijd, dien zij, onwillig, zullen moeten strijden, daar het vaderland het eischt.
| |
[Qui vivi nocuere mali post funera prosunt]
Qui vivi nocuere mali post funera prosunt, (lat.), die bij hun leven als boozen onheil teweegbrachten, doen (somwijlen) nut na hun dood. Versregel van Barlaeus (Caspar v. Baerle, † 1648 als hoogleeraar te Amsterdam).
| |
[Qui-vive]
Qui-vive, (fr.), letterl. wie leeft? - werda? wie daar? (de aanroep van Fransche schildwachten, wanneer er iemand nadert).
| |
[Quicquid delirant reges, plectuntur Achivi]
Quicquid delirant reges, plectuntur Achivi, (lat.), in hetgeen de koningen verkeerd doen als waanzinnigen, worden de Achivers (Grieken) gestraft. Horatius, Epistol. 1, 2, 14, die daarmee zeggen wil, dat de Grieken moesten boeten voor al hetgeen in den Trojaanschen oorlog door Agamemnon, Menelaus, Achilles enz. dwaas en onbezonnen ondernomen en verricht was. Beduidt onder ons: het volk moet boeten voor de feilen zijner bewindslieden.
| |
[Quid]
Quid, (lat.), wat? Quid ad me? = wat gaat het mij aan!
| |
[Quid distent aera lupinis (Ignorare -]
Quid distent aera lupinis (Ignorare -, (lat.), niet het onderscheid kennen tusschen kopergeld en wolfsboonen. Z.v.a. niet weten, dat 2 × 2 = 4 is, uitermate dom zijn. Horatius, Epistol. I, 7, 23. De wolfsboonen (lupini) werden bij de oude Romeinen op het tooneel voor geld gebezigd; vanhier noemde Plautus (Poenuli III, 2, 20) ze aurum comicum (komisch goud). Ook de kinderen gebruikten ze in hunne spelen voor geld.
| |
[Quid faciemus nos?]
Quid faciemus nos? (lat.), wat zullen wij doen?
| |
[Quid faciendum?]
Quid faciendum? (lat.), wat moet er gedaan worden? wat moeten wij doen? wat nu gedaan?
| |
[Quid juvat amisso claudere septa grege?]
Quid juvat amisso claudere septa grege? (lat.), wat baat het, den stal te sluiten, als de kudde ontsnapt is? - Wat baat het, den put te dempen, als het kalf verdronken is?
| |
[Quid non mortalia pectora cogis,
Auri sacra fames!]
Quid non mortalia pectora cogis,
Auri sacra fames! (lat.), Vergilius, Aeneis 3, 56 sq., (waartoe beweegt gij de menschelijke gemoederen niet), o vervloekte gouddorst! - Gierigheid is de wortel van alle kwaad. (1 Tim. VI:10).
| |
[Quid nunc?]
Quid nunc? (lat.), wat nu?
| |
[Quid plura]
Quid plura, (lat.), waartoe meer? waartoe nog meer woorden gebruikt? Cicero, de Legibus II, 1, 3, e.e.
| |
[Quid prodest]
Quid prodest, (lat.), waartoe dient het? wat baat het?
| |
[Quid rides? Mutato nomine de te fabula narratur]
Quid rides? Mutato nomine de te fabula narratur, (lat.), wat lacht gij? verander slechts den naam en de geschiedenis geldt u. Horatius, Satirae 1, 1, 69 sq.
| |
[Quid sit futurum cras, fuge quaerere]
Quid sit futurum cras, fuge quaerere, (lat.), vermijd te vragen wat morgen zijn zal. Horatius, Oden I, 9, 13.
| |
[‘Quid verum atque decens curo et rogo et omnis in hoc sum]
‘Quid verum atque decens curo et rogo et omnis in hoc sum, (lat.), wat waar en voegzaam is, behartig ik en daar vraag ik naar; ja, ik ben er geheel in (bezig), ik leef er in). Devies van Philip Willem v. Heusde, hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis te Utrecht, stichter eener (Socratische) school, † 1839.
| |
[Quid vesper ferat, incertum est]
Quid vesper ferat, incertum est, (lat.), wat de avond brengen zal, is onzeker. Livius XLV, 8, 6.
| |
[Quidproquo]
Quidproquo of quiproquo, (lat.), wat voor wat of wie voor wien; vandaar eene verwisseling van zaken of personen, een vergissing of misverstand. Shakespeare, King Henry VI, II, 5, 3. I cry your mercy, 't is but quid for quo.
| |
[Quidquid agis, prudenter agas et respice finem]
Quidquid agis, prudenter agas et respice finem, (lat.), wat gij ook doet, doe het met beleid en denk aan het einde; eene spreuk, die reeds in de Middeleeuwen, bv. in de Gesta Romanorum c. 103, geciteerd
| |
| |
wordt. Andere Middeleeuwsche geschriften beroepen zich voor deze spreuk op eene fabel van Aesopus, anderen op Jezus Sirach 7, 38 (40).
| |
[Quidquid id est, timeo Danaos et dona ferentes]
Quidquid id est, timeo Danaos et dona ferentes, (lat.), hoe het ook zij, ik vrees de Grieken, (d.i. ik vertrouw ze niet), ook wanneer zij geschenken brengen. Vergilius, Aeneis II, 49. Zie Danaos.
| |
[Quidquid in buccam venit]
Quidquid in buccam venit, (lat.), al wat (iemand) voor den mond komt. Cicero e.a.
| |
[Quien sabe?]
Quien sabe? (port.), wie weet het? Spreuk van den dichter Luis de Camoëns († 1580).
| |
[Quieta non movere]
Quieta non movere, (lat.), letterlijk niet roeren wat in rust is. Dit spreekwoord wordt gebruikt om aan te duiden, dat men sommige oude quaestiën niet weder behoort op te rakelen.
| |
[Quietisme]
Quietisme, van lat. quies = rust; de naam eener mystieke godsdienstige richting, afkomstig van den Spaanschen priester Michael Molinos. Hij eischte in zijn ‘Guida Spirituale’, d.i. Geestelijke Gids (1675), eene afdaling des geestes in het stil gebed, eene volkomen lijdelijke rust der ziel, die zich als het ware oplost in God. De la Mothe-Guyon en Fénelon namen dit stelsel in bescherming. Maar nadat Bossuet bewerkte, dat Fénelon's leerstellingen als dwaalbegrippen werden veroordeeld, en Fénelon zich daaraan onderwierp, kwam het Quietisme in vergetelheid.
| |
[Quilp]
Quilp, een afzichtelijke dwerg, brutaal en listig, in The old curiosity Shop van Dickens.
| |
[Quinisextum]
Quinisextum, zie Trullanische Synode.
| |
[Quinquagesima]
Quinquagesima, (lat.), de 50e dag. Naam van den 7n Zondag vóor Paschen, d.i. van den Zondag vóor de vasten. Ook Esto mihi genaamd, naar de aanvangswoorden der Latijnsche mis op dien dag: esto mihi in Deum protectorem etc., wees mijn beschermgod enz. enz. vgl. Ps. XXXI:2 (Vulgata).
| |
[Quinquertium]
Quinquertium, gr. pentathlon, de wedstrijd in de vijf lichaamsoefeningen, halma (het springen), diskos (werpschijf), dromos (wedloop), palè (het worstelen) en pugmè (vuistgevecht). Deze vijf strijdsoorten telde Simonides († 469 v.C.) in een zijner pentameters aldus op: halma, podookeian (snelheid der voeten), diskon, akonta (werpspies), palèn.
| |
[Quint]
Quint, (sport.), Quintuplet.
| |
[Quintefeuille]
Quintefeuille, (fr. wap.), zie Vijfblad.
| |
[Quintessens]
Quintessens, (fr.), quintessence, van lat. quinta essentia, d.i. de keur of kern, het fijnste, beste, edelste, krachtigste eener zaak; eig. de door chemische kunst vijfmaal overgehaalde geest van iets. De uitdrukking werd het eerst gebruikt door Ammonius in zijn ‘Leven van Aristoteles’. (Zie Schöll, ‘Griechische Litteraturgesch.’ 500 n.C., en Westermann, ‘Vitarum scriptores Graeci minores’, 1845, blz. 401). Ook, het vijfde bestaande. Aristoteles gewaagt op vier plaatsen in zijne werken, naast de vier elementen (water, vuur, lucht en aarde) van een vijfde, dat hij goddelijk en onvergankelijk noemt.
| |
[Quintili Vare, redde mihi legiones]
Quintili Vare, redde mihi legiones, (lat.), Quintilius Varus, geef mij mijne legioenen terug. Uitroep van keizer Augustus, na den slag in het Teutoburgerwoud.
| |
[Quintilis]
Quintilis, (nml. mensis), letterl, 5e (maand), omdat bij de Romeinen Maart langen tijd de eerste maand was. Vervolgens naar Julius Caesar Juli (z.a.) geheeten. Zie Maanden (De Romeinsche -).
| |
[Quintuplet]
Quintuplet, tweewieler met vijf zitplaatsen.
| |
[Quippos]
Quippos, knoopenschrift, waarvan zich de Inca's in Peru bedienden vóor den tijd der Spaansche overheersching. De quippos bestonden uit een hoofdsnoer ter lengte van omstreeks éen meter, van hetwelk talrijke veelkleurige, op velerlei wijzen saamgevoegde en van knoopen voorziene draden afhingen.
| |
| |
Daardoor konden zij bevelen uitvaardigen naar alle deelen van het Rijk. De beteekenis hing af van de kleur, de gesteldheid en het aantal der knoopen, van de rangschikking der draden, van hunne lengte en samenvoeging.
| |
[Quiproquo]
Quiproquo, zie Quidproquo.
| |
[Quirinaal.]
Quirinaal. Een der zeven heuvelen waarop Rome is gebouwd, heette eertijds Collis Quirinalis, d.i. de heuvel van Quirinus (Romulus), tegenwoordig Monte Cavallo. Tegen dien heuvel aan ligt Het Quirinaal, de residentie des Konings van Italië, ook als het paleis van Monte Cavallo bekend. Er is van Paus Gregorius XIII (ao 1572-85) tot Paus Alexander VII (ao 1655-67) aan gebouwd geworden.
| |
[Quirinalia]
Quirinalia, feesten jaarlijks op 17 Febr. gevierd ter eere van Quirinus, in wien de Sabijnen den krijgsgod Mars vereerden, en in wien later de Romeinen hun vergoden stamheer Romulus, den stichter hunner stad, als zoon van Mars, huldigden. Zie ook bij Fornacalia. Quirinus z.v.a. speer-slingeraar, uit sab. curis, rom. quiris = lans.
| |
[Quirites]
Quirites, eig. de inwoners der Sabijnsche stad Cures (prisci Quirites); vervolgens eernaam der oud-Romeinsche burgers, inzonderheid in openbare volksredevoeringen, sedert zich met hen de Sabijnen hadden vereenigd; terwijl de naam Romani hun als staatslichaam en als krijgers bijbleef.
| |
[Quis custodiet ipsos custodes?]
Quis custodiet ipsos custodes? (lat.), wie zal de bewakers zelven bewaken? Juvenalis, Satirae 6, 347 sq.
| |
[Quis furor, o cives, quae tanta licentia ferri est?]
Quis furor, o cives, quae tanta licentia ferri est? (spreek uit, ferrest), (lat.), waartoe die groote woede, burgers, waartoe dat verwoed rondzwaaien van het zwaard! Uit Lucanus' Pharsalia, 1. I:8.
| |
[Quis leget haec]
Quis leget haec, (lat.), wie zal dat tuig lezen. Lucilius, pl. m. 103 v.C.
| |
[Quis, quid, ubi, quibus auxiliis, cur, quomodo, quando?]
Quis, quid, ubi, quibus auxiliis, cur, quomodo, quando? (lat.), wie (is de schuldige), wat (is de misdaad), waar (gepleegd), met welke hulpmiddelen, waarom, hoe, wanneer? de hoofdpunten, waarnaar men volgens de oude rhetorici bij de instructie eener misdaad te vragen had, tot een hexameter samengevoegd. Daarnaar ook de hoofdverdeeling van eene rede of een opstel.
| |
[Quis separabit?]
Quis separabit? (lat.), wie zal (ons) scheiden? Spreuk der Orde van den H. Patricius.
| |
[Quisisana]
Quisisana, (it.), hier wordt men gezond; van qui (hier) en sanarsi (tot herstel komen).
| |
[Quisquiliën]
Quisquiliën, van lat. quisquiliae, slechte, onbruikbare afval, vodderijen, tuig.
| |
[Quixote (Don -]
Quixote (Don -, zie Don.
| |
[Quixote van het Noorden (De Don -]
Quixote van het Noorden (De Don -, bijnaam van Karel XII, koning van Zweden, ook wel genaamd ‘de dolle’ of ‘de krankzinnige’ (1682, 1697-1718).
| |
[Quixote (Het paard van Don -]
Quixote (Het paard van Don -, Rosinante, type van een slecht paard, magere knol.
| |
[Quo fata trahunt]
Quo fata trahunt, (lat.), waarheen het noodlot voert.
| |
[Quo jure?]
Quo jure? (lat.), met welk recht? Bij Cicero e.a.
| |
[Quoad formam]
Quoad formam, (lat.), wat den vorm betreft.
| |
[Quoad materiam]
Quoad materiam of materiem, (lat.), wat den inhoud betreft.
| |
[Quocunque modo]
Quocunque modo, (lat.), op wat wijze het ook wezen moge, op elke mogelijke manier, hoe dan ook.
| |
[Quod attestor (Q.A.)]
Quod attestor (Q.A.), of quod testor, (lat.), wat ik getuig, oudtijds steeds, thans nog soms geplaatst boven de handteekening van een officieel persoon, ter bekrachtiging eener verklaring.
| |
| |
| |
[Quod bene (]
Quod bene ( of probe of optime) notandum, (lat.), wat wel op te merken is, waarop men wel acht moet geven.
| |
[Quod bonum, felix, faustum, fortunatumque sit]
Quod bonum, felix, faustum, fortunatumque sit, (lat.), wat goed, gelukkig, gunstig en gezegend zij! Cicero, De divinatione 1, 45, 102.
| |
[Quod cito fit, cito perit]
Quod cito fit, cito perit, (lat.), wat snel ontstaat, snel vergaat. Zoo gewonnen, zoo geronnen.
| |
[Quod concedo]
Quod concedo, (lat.), wat ik toegeef of toestem.
| |
[Quod Deus avertat!]
Quod Deus avertat! (lat.), wat God verhoede!
| |
[Quod Deus bene vertat]
Quod Deus bene vertat of vortat (Q.D.B.V.), (lat.), wat God ten beste wende.
| |
[Quod Deus vult]
Quod Deus vult, (lat.), of Quod vult Deus, wat God wil.
| |
[Quod differtur, non aufertur]
Quod differtur, non aufertur, (lat.), wat uitgesteld wordt, wordt nog niet afgesteld. Uitstel is geen afstel.
| |
[Quod erat demonstrandum (Q.E.D.)]
Quod erat demonstrandum (Q.E.D.), (lat.), hetgeen te bewijzen was; Latijnsche vertaling der woorden, die men bij den Griekschen wiskunstenaar Euclides (ongeveer 300 v.C.) aan het slot van elke bewijsvoering vindt.
| |
[Quod est (Q.E.)]
Quod est (Q.E.), (lat.), wat is of beduidt; vgl. Hoc est en Id est.
| |
[Quod facis, fac citius]
Quod facis, fac citius, (lat.), wat gij doet, doe het ten spoedigste. M.a.w. zoodra men een besluit heeft genomen, is het verkieslijk, dat dadelijk uit te voeren; ook wanneer een ongeluk onvermijdelijk is geworden, is het beter, dat het dadelijk komt. Vgl. Joh. XIII:27.
| |
[Quod factum est, factum est, et refieri nequit]
Quod factum est, factum est, et refieri nequit, (lat.), wat geschied is, is geschied, en kan niet herdaan worden.
| |
[Quod fecisse voles cum morieris, age]
Quod fecisse voles cum morieris, age, (lat.), wat gij zult willen gedaan hebben als gij komt te sterven, doe dat, nml. tijdig, zonder uitstel, omdat gij den dag uws doods niet weet.
| |
[Quod fieri potest per pauca, non debet per plura]
Quod fieri potest per pauca, non debet per plura, (lat.), wat zonder omhaal kan, moet niet met omhaal verricht worden.
| |
[Quod latet, ignotum est, ignoti nulla cupido]
Quod latet, ignotum est, ignoti nulla cupido, (lat.), wat men niet weet, deert ons niet. Ovid., Ars amandi III, 397. Letterl. wat verborgen is, is onbekend, naar het onbekende bestaat geen verlangen.
| |
[Quod libet]
Quod libet, (lat.), wat belieft, wat men maar wil. Saamgetr. als subst. quodlibet = allerlei, mengelmoes.
| |
[Quod licet Jovi, non licet bovi]
Quod licet Jovi, non licet bovi, (lat.), wat aan Jupiter vrijstaat, staat daarom nog aan geen os vrij, d.i. wat den een past, voegt den ander nog niet.
| |
[Quod nego]
Quod nego, (lat.), hetgeen ik ontken. Bij redetwisten.
| |
[Quod testor (Q.T.)]
Quod testor (Q.T.), (lat.), hetgeen ik getuig; vgl. Quod attestor.
| |
[Quod tibi fieri non vis, alteri ne feceris]
Quod tibi fieri non vis, alteri ne feceris, (lat.), wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Keizer Alexander Severus († 235 n.C.).
| |
[Quodlibet]
Quodlibet, zie Quod libet.
| |
[Quodlibet]
Quodlibet, it. messanza, misticanza, noemde men in de 16e en 17e eeuw eene komische aaneenschakeling van verschillende melodieën, natuurklanken enz., een bont mengelmoes, zooals in Jannequin's ‘Schlacht’, ‘Hasenjagd’, ‘Weiberklatsch’, en derg. stukken van Gombert, Matthias Hermann, e.a. Eene andere soort van Quodlibet was de potpourri-achtige aaneenschakeling van brokstukken van verschillende bekende compositie's (motetten, madrigalen, choralen, chansons enz.), met eene humoristische tendenz.
| |
[Quoi qu'en dise Aristote et sa docte cabale,
Le tabac est divin, il n'est rien qui l'égale]
Quoi qu'en dise Aristote et sa docte cabale,
Le tabac est divin, il n'est rien qui l'égale, (fr.), wat Aristoteles en zijne geleerde medestanders
| |
| |
ook zeggen, de tabak is goddelijk, niets haalt er bij. Corneille, Le Festin de Pierre I, 1.
| |
[Quomodo]
Quomodo, (lat.), op welke wijze, hoe (Latijnsch adv.); vandaar tegenwoordig als subst. = wijze van behandeling, manier van uitvoering, de wijze waarop, modus quo.
| |
[Quomodo vales?]
Quomodo vales? (lat.), hoe vaart ge?
| |
[Quorum pars magna fui]
Quorum pars magna fui, (lat.), waarvan (van welke gebeurtenissen) ik zelf een goed deel heb uitgemaakt, d.i. waarbij ik zelf zeer betrokken ben geweest. Vergilius, Aeneis 2, 6.
| |
[Quos ego!]
Quos ego! (lat.), die ik (nl. eens leeren zal), ik zal ze! Afgebroken bedreiging van Neptunus tegen de onstuimige winden. Vergilius, Aen. I, 135.
| |
[Quos Jupiter vult perdere dementat prius]
Quos Jupiter vult perdere dementat prius, (lat.), dien de godheid verderven wil, beneemt hij eerst het verstand; jambe van Brissonnade, naar een citaat van Barnes in de Latijnsche vertaling van Euripides II, 497, en aldaar aan den Griekschen dichter Athenodorus toegeschreven.
| |
[Quot capita, tot sensus]
Quot capita, tot sensus, (lat.), zooveel hoofden, zooveel zinnen. Horatius, Satirae II, 1, 27.
| |
[Quot capitum vivunt, totidem studiorum millia]
Quot capitum vivunt, totidem studiorum millia, (lat.), zooveel hoofden er zijn, even zooveel duizend verschillende neigingen. Horatius, Satirae 2, 1, 27 sq.
| |
[Quot homines, tot sententiae]
Quot homines, tot sententiae, (lat.), Terentius, Phormio 2, 4, 14 (454), Cicero, 1, 5, 15, De finibus bonorum et malorum. Zooveel hoofden, zooveel meeningen (zinnen).
| |
[Quot linguas quis callet, tot homines valet]
Quot linguas quis callet, tot homines valet, (lat.), Karel V, zooveel talen iemand kent, zooveel malen is hij een mensch; fr. autant de langues l'homme sait parler autant de fois il est homme; ned.:
Zooveel mannen is een man,
Als hij talen spreken kan.
| |
[Quota]
Quota, ook quotum, (lat.), het evenredig aandeel of het behoorlijke, vereischte gedeelte, dat door ieder naar verhouding bij te dragen of te betalen is, - pro quota, naar verhouding, evenredig.
| |
[Quoten-commissie]
Quoten-commissie, de Staatscommissie der Quoten, commissie ter bepaling van het quotum = den aanslag van het bedrag, waarop iedere provincie tot stijving van de schatkist van de Generaliteit, gezet werd; waarin Laurens Pieter van de Spiegel († 1800), Holland zeer tegenwerkte.
| |
[Quousque tandem?]
Quousque tandem? (lat.), Cicero, Orationes in Catilinam 1, 1, misschien nagevolgd door Livius, Ab urbe condita lib. 6, 18, 5. (Quousque tandem abutere, Catilina, patientia nostra?) Hoe lang nog, Catilina! zult gij misbruik maken van ons geduld?
|
|