Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren. Deel 2
(1845)–Anoniem Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren– AuteursrechtvrijM.[Maan]MAAN (De) is volgens het oud-Engelsche Rituaal, het tweede der kleine, en daarentegen, volgens het nieuwe Engelsche en Fransche, der drie groote lichten. Zij heeft betrekking op de algemeene verlichting, want wanneer de zon, die haar licht en warmte geeft, onze zijde der aarde verlaat, dan verschijnt de vrolijke en vriendelijke maan, die onze anders zoo sombere nachten verlicht en vervrolijkt. | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
[Maatstok]MAATSTOK (De) of Duimstok dient, om het werk des Vrijmetselaars te meten, en bevat 24 duimen, welke de 24 uren des dags voorstellen. Deze worden aldus verdeeld: zes uren voor den arbeid, zes om God te dienen, zes om een een vriend of Br∴ te dienen, zoo ver het in ons vermogen is, zonder dat wij, of onze betrekkingen daardoor schade lijden, en zes voor den slaap. | |||||||||||||||||||
[Mac-Benac]MAC-BENAC, ook Mahabone, of Mahabon, zijn woorden, die in den Meestergraad worden medegedeeld. Uit de legende van hiram is bekend, dat Koning salomo het lijk aan de Medgezellengraad had aangewezen, en dat het eerste woord, dat ze bij het vinden van hirams lijk zouden uitspreken, het Meesterwoord zoude zijn. Toen zij dan het lijk van onder den puinhoop wilden weghalen, en een van hen, het bij den vinger nam, scheidde de huid zich daarvan af, en bleef hem in de hand. De tweede deed hetzelfde, en ondervond hetzelfde; toen vatte een derde het bij de vuist, en hield ook het vel in de handen, waarop hij riep: Mac-be-nac! dat is: het vleesch verlaat de beenderen. Sommigen zeggen dat dit beteekent: de Bouwmeester is verslagen; anderen, dat Mac een zoon beteekent, en dat vandaar de uitdrukking Mac-be-nac, of Mac-bnah, dat de zoon van den vermoorden koning karel II zou hebben beteekend. Dit woord is ook in het Syriesch te vinden, en luidt aldaar: אנׇבֵבמַ, en beteekent: percussio, interfectio aedificantis. | |||||||||||||||||||
[Maçonnerie d'adoption]MAÇONNERIE D'ADOPTION. Dit oude stelsel voor Vrijmetselaars, dat men niet moet verwarren met de Mops-Orde (zie dat Art.), is even als alle, der V∴ M∴ nagebootste geheime vereenigingen van vrouwen, in Frankrijk ontstaan, en bewijst ook in de V∴ M∴, op bijzondere wijze, de neiging dier natie, tot genoegen en tot den omgang met de vrouwelijke kunne. De Rite d'adoption, werd in 1774, te Parijs uitgedacht, waarschijnlijk met het doel, onder nieuwe vormen, feesten aan de dames te kunnen geven, of om haar, die buiten de Orde waren gesloten, ten aanzien van heur doel en | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
arbeid gerust te stellen, en haar te doen gelooven, dat men ze aannam. Het Grand-Orient, bekrachtigde dien Ritus wel niet, maar erkende dien toch door zijn stilzwijgen en lijdelijk gedrag, en zelfs door het afvaardigen van deputatiën, bij sommige vergaderingen van dit verbond, gelijk ook door andere soortgelijke daden. De Rite d'adoption, is het eenige stelsel van dien aard, dat thans nog in Frankrijk, en de Loges, onder het Grand- Orient arbeidende, in gebruik is. De dames worden er toegelaten, onder den titel van: Soeurs d'adoption. De ritualen en de formulieren, zijn in 1774, door het Grand-Orient toegelaten, daar dit ligchaam, in Junij van dat jaar had verklaard, dit punt in overweging te zullen nemen. In die hervorming was het dan ook willens, zoodanige bijeenkomsten te begrijpen, die voor dat tijdstip, op verre na die regelmatigheid en kieschheid niet vertoonden, welke haar thans eigen zijn. Men mag aannemen, dat de vrouwelijke vereenigingen, in navolging der Orde, zoowel in Frankrijk als in die vreemde landen, waar men dit gebruik heeft nagevolgd, eerst ten gevolge van de verbastering der Maç∴ zeden, zijn opgekomen. Het lag echter nimmer in den aard, vrouwen toe te laten, bij de geheimenissen, alleen voor mannen bestemd. Vandaar dan ook, dat de eerste VV∴ MM∴, die op het denkbeeld kwamen, vrouwen toe te laten, haar niet den titel gaven van Vrijmetselaressen (Franche-Maçonnes), maar ze slechts toelieten, onder dien van Ridderessen (Chevalières) van eenigerhande Orde. De werkplaatsen werden werven, wouden, boschjes, liefdetempels (chantiers, forets, bosquets, temples d'amour), enz. genoemd. Eerst in den laatsten tijd, werden zij (soeurs) zusters genoemd, vroeger werden zij met den naam van (cousines of amies) nichten of vriendinnen, bestempeld. De wijze van opneming en de plegtigheden harer bijeenkomsten, hebben geene betrekking met hetgeen de V∴ M∴ betreft, ook hebben de leden der Adoptie-Loges geen toegang tot den V∴ M∴ arbeid. Deze zijn dus veeleer aan te zien, als eene uitspanning, die, wel verre van schadelijk te zijn, vele goede | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
zijden bezit. Immers de uitnemend kiesche en wellevende toon, in die vereenigingen heerschende, zijn oorzaak, dat zij ook door de verlichtste en beschaafdste Broeders worden bezocht, terwijl die vereenigingen, ook bijzonder uitmunten, door hare weldadigheid. De doorluchtigste, zoowel als door kennis het meest uitmuntende vrouwen, in Frankrijk, behoorden vroeger, en behooren ook nog, tot die vereenigingen. De graden van den Rite d'adoption, zijn getrokken uit het boek Genesis; de symbolen en vormen, zijn de zinnebeeldige voorstellingen van de deugden des vrouwelijken geslachts, en de plaats der vereeniging vertoont bij de inwijdingen, den hof van Eden. Die vereeniging heeft ten doel, het hart der aannemelingen te doordringen van het besef, dat de vrouw door God tot hulp van den man is geschapen, dat die vereeniging der geslachten, als een geschenk van Zijne weldadige hand, een toevlugtsoord van genoegen, rust en onschuld behoorde te zijn, dat nogtans eensdeels de nieuwsgierigheid aan de eene zijde, en anderdeels de zoete taal der verleiding, den val van het geheele menschelijke geslacht hebben veroorzaakt. De nieuw aangenomene worden daarom vermaand, dit nadeel te vergoeden door hare deugden, waardoor-alleen zij in staat zijn, den band van vereeniging te bevestigen, en ons de reine en ware vreugde des levens te doen smaken. Br∴ thory, heeft in het 3e. deel (p. 341-432) van het werk, getiteld: Histoire de la fondation du Gr∴ Orient de France, een fragment geleverd, over de geheime vereenigingen der vrouwen (fragment sur les réunions secrètes des Femmes), dat zeer lezenswaardig is, en waarin hij min of meer uitvoerige berigten geeft:
| |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
In een der werken daarover, getiteld: Statuts et Reglements, komt onder anderen, in het 11e. en 12e. Art. voor: Geene vrouw of weduwe kan, onder welke voorwaarde ook, aangenomen worden, als zij het minste vermoeden van zwangerschap voedt, enz. en geene vrouw, weduwe of meisje, kan ook, onder geen het minste voorwendsel, ontvangen worden op een krietiesch tijdpunt; en de dag harer aanneming, moet ten minste vier dagen verwijderd zijn, van het eindigen daarvan, en ten minste acht van dat, waarop het zou kunnen voorkomen: De graden daarvan zijn: grade d'Apprentie, grade de Compagnonne, grade de Maîtresse. Even als in de V∴ M∴, is ook in den Rite d'adoption, de titel- en schitterzucht oorzaak geweest, dat er de hoogere graden op zijn geënt, en men er nog twee heeft bijgevoegd, namelijk: Maîtresse parfaite en Élue sublime Écossaise, of Souveraine illustre Écossaise. In een blad te Berlijn, door Prof. gubitz uitgegeven (Ereignisse und Ansichten 1823, s. 45) vindt men een opstel, (door adalbert vom thale) over eene V∴ M∴ Loge van Dames, te Napels, bestaan hebbende onder voorzitterschap der Koningin karolina (zie dat Art.). Deze dames noemden zich nichten hoveniersters (cugine giardinière), en trachtten later eene even schitterende rol te spelen, als haar | |||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||
goede neven (buoni cugini), de Carbonari (zie dat Art.). Zoo lang er de laatsten bestonden, genoten de Loges der hoveniersters, de bescherming van de Groote Loge der Carbonari, te Napels. Buiten Frankrijk zijn de pogingen, ter verbreiding der Maçonnerie d'adoption, nooit geslaagd, zelfs is die, in verschillende landen, door de bevoegde Maç∴ magt, verboden geworden. Het Groot-Oosten van Holland, deed dit bij besluit van 10 Junij 1810. Ten einde een denkbeeld te geven van een Adoptie-vergadering, laten wij eene beschrijving van zoodanig feest volgen, gehouden op den 22sten dag der 10e. maand 5838, te Parijs, door de Loge la Clemente Amitié, welks werkzaamheden bestuurd werden door den Broeder l.th. juge, reg∴ Mr∴ der Loge la Clemente Amitié, en de Broeders bourré en pichon. Het borstbeeld van de zuster, Keizerin josephine, met lauweren gekroond, stond op een voetstuk in de vergaderzaal, die met veel smaak en pracht was versierd. De bovenste galerijen, smaakvol versierd met festoenen en bloemslingers, dooreengeslingerd met roode en witte draperieën, en met gouden en zilveren galon, waren gereed gemaakt ter ontvangst van een aantal bezoekende Broeders en Zusters, en aan de kapel, voor de torschbeelden of Caryatieden, die ze schoorden, waren, groepsgewijze, een groot aantal Loge-banieren geplaatst. De voorzittende Br∴, gaf bij het openen der werkzaamheden der witte Maçonnerie (aldus wordt de Rite d'adoption wel eens genoemd), kennis, dat er drie kandidaten zouden worden ingewijd. De Ceremoniemeester berigt, dat er een zeer groot aantal Broeders en Zusters wachten, niet slechts in de drie daartoe bestemde vertrekken, maar tot zelfs op de trappen, in de portalen en voor de straatpoort, en dat de deputatiën der Loges, wier banieren zich in de zaal bevinden, zijn aangekomen, gelijk ook eene talrijke deputatie van het Groot-Oosten. De voorzittende Broeder benoemd hierop zeven en twintig Broeders, om | |||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||
de bevoegdheid der bezoekers te onderzoeken, en benoemd een gelijk aantal adjunkt-Ceremoniemeesters, om de bevoegd bevondenen, bij gedeelten, binnen te leiden. Hierop worden de Zusters, en daarna de Broeders van verschillende graden en de deputatiën, onder muzijk binnen geleid, waarna eene fanfare, de aankomst verkondigt der Officieren van het Groot-Oosten, en eindelijk, van de Grootmeesteresse, Zuster de martial, die hare plaats neemt in Azia, tusschen den Voorzitter en den Voorzitter van eer. Vervolgens plaatsen zich, in de streek Afrika (ten westen), de zuster bourré, de funktiën van Groot-Inspektrice vervullende; in de streek Amerika (ten zuiden), de Zuster josephine hugo, en naast den Redenaar, de Zuster desirée pagault, lid van den Athenée des arts, sciences et belles lettres, te Parijs, van de Akademie der wetenschappen te Weenen, en van die der letteren te Florence, de funktiën waarnemende van Zuster Redenaarster. Op dat oogenblik, bevinden zich negen houderd personen in de zaal en op de galerijen. Bij den aanvang der werkzaamheden, doet de voorzittende Br∴ eene aanspraak, waarin hij berigt, dat er drie kandidaten ingewijd, en vervolgens de medailles uitgereikt zullen worden, door de Loge la Clemente Amitié, bestemd ter belooning van deugdzame, weldadige en moedige daden. Hij verwelkomt eindelijk de Broeders en Zusters, dat beantwoord wordt door Br∴ vassal en Zuster pacault. Ten slotte stelt de voorz. Br∴ het teeken van het gebied, aan de Grootmeesteresse in handen, die dit, met eenige door haar gesprokene woorden, aanvaart. Aan elke der kandidaten worden eenige vragen ter beantwoording voorgelegd, waaronder ook voorkomen: 1. Wat is de mensch verschuldigd aan God? 2. aan anderen? 3. aan zich-zelven? 4. waarin bestaan de pligten der Broederschap? 5. der weldadigheid? 6. der vriendschap, en wordt haar gelast, haar testament te maken. Dit, ten genoegen der vergadering geschied zijnde, en deze hare toelating goedgestemd hebbende, worden zij binnen geleid, waarna de voorzittende Br∴ de volgende woorden uitspreekt: | |||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||
O Gij, die het heelal bestuurt, dien de heilige, de wilde en de wijsgeer aanbidt. Jehovah, Jupiter, Heer, Allah, edele, zoo weinig gekende oorsprong, eeuwig, onveranderlijk beginsel, dat alles heeft geschapen; Gij, die onze kennis hebt bepaald, bij de wetenschap van Uwe goedheid en onze blindheid; die ons nogtans vergund hebt, in dit duister verblijf, het goede van het kwade te onderscheiden, en die, bij het onderwerpen der natuur aan onveranderlijke wetten, 's menschen wil vrij liet. Leer ons liefhebben, wat ons geweten ons zegt te doen; leer ons ontvlieden wat het ons verbiedt. Duld niet dat onze zwakke hand, hen doeme of bliksems slingere op hen, welke wij als Uwe vijanden aanzien. Wandelen wij op het pad der deugd, bewijs ons dan de gunst, dat wij er niet van afdwalen. Dolen wij, dat het u dan behage, ons een beteren weg aan te wijzen. Leer ons meêwarig zijn met de rampen onzer natuurgenooten, hunne misslagen te bemantelen, en geef ons tevens den moed, hen die te doen gevoelen, en ze tot het goede terug te brengen. En zijn wij dan toegevend omtrent anderen geweest, zij dan ook, o God! langmoedig ten onzen aanzien. Duld niet, dat wij immer aan anderen doen, wat ons gedaan, ons zoude smarten; maar beziel ons integendeel met de zucht, allen wel te doen, zelf hun, die ons kwaad hebben gedaan. Het behage U, de arbeiders des vredes, in dezen tempel vereenigd, te beschermen, vuur hunnen ijver voor Uwe heilige wetten aan, duld niet dat vernederende hartstogten in hunne harten wortel vatten, verhef in ons den eerbied voor ons zelven, de liefde tot de deugd en tot onze Broeders. Het behage U, vooral over de jonge vrouwen te waken, die zich thans willen doen aannemen. Verleen haar Uwen goddelijken bijstand, schoor haar door Uwe magtige hand, in de proeven, door haar te ondergaan, en doe ze er zegevierend doorkomen. O Gij! wiens troon de onmetelijkheid is, wiens altaar, zich van het noorden naar het zuiden, van het oosten naar het westen uitstrekt; dat alle wezens, tot een koor vereenigd, lofgezangen ter Uwer eer aanheffen, en dat al de wierook der natuur tot U opstijge. De drie aannemelingen worden achtervolgens ingewijd, in de drie graden van apprentie, compagnonne en maîtresse. Zij leggen eene gelofte af, waarna de voorzittende Br∴ eene aan- | |||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||
spraak tot haar rigt, in welke, onder anderen, de volgende woorden voorkomen: Gisteren nog vreemd aan onze vereeniging, hebben wij u dezen avond verheven tot den rang van Meesteressen, en wij voeden de innige overtuiging, door al uwe daden te zien bewijzen, dat gij het groote vertrouwen, door ons in u gesteld, waardig waart. De naam Meesteres, mijne Zusters, drukt tevens uit, dat gij vrij zijt van de belemmeringen der routine, en van de vooroordeelen van het gewone slag van menschen. De naam Meesteres doet ook nog in haar, die ze draagt, een verlichte geest, een deugdzaam hart, een onberispelijk gedrag in de maatschappij, eene gestrenge naauwlettendheid in alle dingen, getrouwheid in vriendschap, ijver in den arbeid, behoefte aan voortdurend zelfonderrigt en aan het verlichten van natuurgenooten, veronderstellen. Als zoodanig, zult gij aanhoudend uw geweten, en de aandrift van uw hart tot leidslieden nemen; want harten door de deugd bezield, kunnen nimmer op een dwaalspoor geleiden. Hierna geeft een Br∴ (raymond) lezing, van eene lofreden op keizerin josephine, welk onderwerp door een ander der Broeders (juge), vroeger als prijsvraag was opgegeven, en dat daarbij bekroond werd. Na de voorlezing ontvangt de schrijver, uit handen der Grootmeesteres, eene zilveren medaille en een lauwerkrans. Vervolgens geeft de zuster desirée pacault voorlezing, van eene door haar vervaardigde elegie, getiteld: la dernière heure du poète. Na den afloop hiervan, worden ruime inzamelingen gedaan door de Aalmoezenierster en de pas aangenomen Zusters, welke haar op last van de Grootmeesteresse ondersteunen. Dit volbragt zijnde, had er eene aandoenlijke plegligheid plaats. De Br∴ juge, had namelijk het benoodigde kapitaal bij zijne Loge la Clemente Amitié nedergelegd, om daarvan op gezette tijden, een zeker aantal groote bronzen eerepenningen uit te reiken, aan personen, die zich door deugd of menschlievendheid zouden hebben onderscheiden. Van deze medailles, welker stempel zeer schoon is gegraveerd, zouden er dien avond, ten gevolge van een langdurig en naauwgezet onderzoek eener kommissie van zeven achtingwaardige | |||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||
Broeders VV∴ MM∴, een tiental worden uitgereikt. De eerste werd toegewezen aan den Br∴ marie auguste desanlis, wiens ijver, Maçonnieke deugden, en groote weldadigheid bij de Parijsche Broederschap zeer bekend zijn. De Grootmeesteresse reikte hem dan ook den eerepenning uit, en zette hem een lauwerkrans op, maar met Broederlijke edelmoedigheid nam hij den krans van het hoofd, en zette dien op het hoofd van den Br∴ juge, die, zoo als hij zich uitdrukte, dien had verdiend, niet slechts door dat hij de stichter dezer belooningen was, maar vooral door zijn edel hart, door de menschlievende plannen die hij ten uitvoer brengt, door zijne tallooze weldaden, door de tranen die hij heeft gedroogd, de wonden die hij heeft geheeld, de ellende die hij heeft verzacht, en eindigde zijn rede met de woorden: ‘Gij zijt het, Broeder juge! u behoort die krans; in naam der geheele hier aanwezige vrouwenschaar schenk ik dien u; want zij wier harten de weldadigheid zoo wel begrijpen, zeggen mij door hare blikken, dat hij u toekomt. Ik schenk hem u, in naam dezer geheele vergadering die mij bezielt. Ik schenk hem u ook in den naam en als een bewijs der zegeningen, van de ongelukkigen welke gij hebt geholpen.’ Deze handeling werd op hartstogtelijke en uitbundige wijze door de vergadering toegejuicht, zoodat de bewijzen hiervan schier niet ophielden. De tweede medaille was toegekend aan josephine marie cantelle, oud 12 jaren, geboren en wonende te Chapelle Saint Denis, uithoofde zij, op den 12den September 1858, bij een uitgebarsten brand in het huis van haren vader - zoowel als de moeder afwezig - ten aanzien eener groote menigte verbaasde toeschouwers, die het niet dorsten ondernemen, zich tot tweemalen in het midden der vlammen begaf, en haar kleine zusje en hare meer dan tachtigjarige grootmoeder redde. De derde medaille was toegewezen aan den Br∴ leon leman alcan, Redenaar der Loge Temple des vertus et des arts, te Parijs, die niet slechts in 1830 aan drie personen het leven redde, maar ook uit menschenliefde, op den 12den Julij 1838, | |||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||
een verlaten kind, dat naar een gevangenhuis, eene soort van bedelaarsgesticht, zou gezonden worden, tot zich genomen, en zich verbonden heeft zorg voor hem te dragen, gelijk hij hem dan ook bij een ambachtsman in de leer heeft gegeven. Die Br∴ had, op dezelfde wijze, reeds op den 2den Mei 1837, bij een ander kind, dat evenzeer verlaten was, zijnde bij herhaling door de regtbank veroordeeld, en dus voor de maatschappij verloren zou zijn gegaan, door zijne tusschenkomst de vrijspraak te weeg gebragt en voor zijne toekomst gezorgd. De vierde medaille was toegewezen aan Madame marie louise gallot, geb. bessières, een van de drie dames die dienzelfden avond waren aangenomen. Hare ouders die geene middelen hadden, plaatsten haar op den ouderdom van vijftien jaren bij eene naaister in de leer, ten einde zij haar bestaan in dat beroep mogt vinden. Reeds vier jaren was zij bij hare meesteres, toen deze, door tegenspoeden overstelpt, in armoede geraakte. Deze was reeds moeder van drie kinderen, en op het punt van het vierde te bevallen, toen haar huisheer, hare meubelen in beslag deed nemen, en ze den volgenden dag, voor drie maanden achterstallige huur, wilde doen verkoopen. De vrouw zou alsdan zonder verblijf, zonder geld zijn geweest. Marie had door zuinigheid en ijver eenig geld bijeengespaard, waarvan zij hare zeer gesleten kleederen wilde vernieuwen. Maar liever verkoos zij zich van deze noodige uitgave te onthouden, dan háár in deze verlegenheid te laten, aan wie zij het aanleeren was verschuldigd van een handwerk, dat haar in haar volgend leven een bestaan kon verschaffen. Zij brengt haar horologie, zilveren lepel en vork, en eenige gouden siersels naar de bank van leening, voegt dit alles met haar bespaard geld bijeen, leent het ontbrekende bij kleine sommen van onderscheidene personen, en voldoet hiermede, niet slechts de som waarvoor de vrouw wordt vervolgd, maar ook nog een vierendeel-jaars huur vooruit. Doch dit was haar nog niet genoeg, en besloot zij, van dien dag af, een gedeelte der nachten te arbeiden, om het ongelukkige huisgezin voortdurend met hare kleine spaarpenningen te kunnen ondersteunen, zich-zelve daarbij al dat onttrek- | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
kende, wat niet volstrekt noodig was. Zelfs later, toen zij gehuwd was en het haar niet voorspoedig ging, voldeed zij aan de neiging van haar hart tot weldoen, want de armen niet met geld kunnende ondersteunen, wist zij haar nachtelijken arbeid ten voordeel der ongelukkigen te doen strekken, zoo als b.v. door het gereed maken van kindergoed voor eene arme vrouw, die op het punt van te bevallen, en zonder geld was, enz. Wij hebben deze gevallen vermeld om een denkbeeld van de strekking te geven; de overige daden waren van dezelfde soort. Na het uitreiken der medailles werd de vergadering gesloten. De Loge Isis Monthyon, bestuurd door den Br∴ chemin dupontès, bekend als schrijver van verschillende Maç∴ werken, gaf op den 12den December 1858, een gelijksoortig feest, bijgewoond door elfhonderd personen van beide seksen, waarin, onder andere, negen zilveren medailles, en even zooveel bloemkransen werden uitgedeeld, aan een gelijk getal personen, die zich deze onderscheiding door deugd en menschlievendheid hadden waardig gemaakt. Zoo heeft de Loge la Clemente Amitié, op den 12den Maart 1840, een koneert en bal gegeven, waarvan de opbrengst, zoowel der toegangskaartjes als van de inzameling, zou strekken ten voordeele van het fonds voor een ondersteuningsgesticht (zie dat Art.). Wat men nu ook over de Maçonnerie d' Adoption moge denken, zoo is het nogtans eene waarheid, dat daden, als de hier medegedeelde, niet anders kunnen strekken, dan tot bevordering van het doel der Orde en uitbreiding van het rijk der deugd. | |||||||||||||||||||
[Madden]MADDEN was medestichter der Groote Loge van Engeland, van het nieuwe stelsel (Zie het Art. desauguliers). | |||||||||||||||||||
[Magiërs]MAGIëRS. (De) De Priesters der oude Perzen en Meden van zoroaster, waren dienaars van ormuzd, en wegens de hun toegeschrevene gave, om in de toekomst te kunnen lezen, en het bezit van andere bovennatuurlijke wetenschappen, steeds in de grootste achting. Men houdt het er voor, dat de Vrijmetselarij zeer veel van hare ceremoniën; plegtigheden en gebruiken aan de Magiërs te danken heeft. De Magiërs, de priesters en de | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
wijsgeeren, vereenigden in zich al de wetenschappen van dien tijd, en bovenal de zedekunde, de natuurkunde en staatkunde. Alle schrijvers stemmen toe, dat deze Magiërs aannemingen hadden voor hunne ingewijden, aan wien zij de geheimen leerden, en ondoordringbare geheimen deden kennen. Zij zelve waren belast met de opvoeding der koningen en der grooten, omdat zij de eenigsten waren, die de kunsten en de natuur kenden. Het is dus duidelijk, dat hunne leer en natuurlijke godgeleerdheid, gegrond waren op de eerdienst en de aanbidding van een verheven wezen; maar dewijl alles zinnebeeldig bij hen was, gaven zij, door hunne hieroglyphen, dikwijls aanleiding tot dwalingen. De Magiërs, bovenal die van Memphis, en Heliopolis waren zoo geacht, en hun naam verspreidde zich zoo ver, dat al de groote krijgslieden, de wijsgeeren en de vreemdelingen van hoogen rang, in Egypte kwamen, om zich te laten inwijden, ten einde de geheimen van het priesterdom te leeren. Deze vervolgens naar hun vaderland terugkeerende, bediende ieder zich van zijne kennis, ten behoeve van zijne belangen, of van zijne eigenliefde, en gaf onderrigt in de leerstellingen, spelen, feesten en geheimenissen, volgens zijne inzigten en gevoelens. Lycurgus en solon putteden een gedeelte van hunne zedeleer uit die geheimen, en orpheus liet zich inwijden, ten einde daardoor middelen te erlangen, om feesten in zijn vaderland in te stellen, hetgeen aanleiding gaf tot de Grieksche fabelleer. Thales werd bij hen onderwezen, en herodotus plukte daar eene schat van wijsheid. Mozes, mede een kweekeling van de Magiërs, het licht, dat hij daar genoten had, tot zijn voordeel gebruikende, besteedde het, om de Israëlieten van de Egyptiesche slavernij te verlossen, en bovenal, om de eerdienst van den waren God te bevestigen. Men weet, hoe veel het hem kostte, om gehoorzaamheid bij het volk te verwerven, toen het in de woestijn was. Doch zijne uitgebreide kundigheden, deden hem die overwinnen en zijne goddelijke last uitvoeren. | |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
Behalve dat moet men overtuigd zijn, dat, na hetgeen de heilige boeken zeggen, alles wat zich in den Tempel bevond, zinnebeeldig was; ook de kandelaar met zeven armen, de twaalf ossen, de brooden, zoo als ook in het Nieuwe Testament, het boek met zeven zegels, enz. De schrijver alexander lenoir (zie dat Art.), zegt in zijn werk over de mysteriën verder: Hetgeen dus in den beginne had gediend, om de gevoelens der menschen te kennen, ten einde hen des te beter te onderwijzen en te verlichten, was nu niet meer, dan een voorwendsel, om de schandelijkste driften te verbergen. Deze wanorde werd algemeen, tot aan den tijd van de bekendmaking der Evangelische waarheden. Weldra scheidde zich eene menigte, door de zedeleer van het Christendom verlicht, van het overige der menschen af, om in stilte de geheimen, door het Evangelie geheiligd, te beoefenen; dan, de vervolgingen zich ook tot deze leerstellingen bepalende, waren de ijverige Christenen gedwongen, al hunne godsdienstige oefeningen te verzinnelijken. Toen namen zij ontleende namen aan, en bedienden zich met alle mogelijke gestrengheid van de beproevingen der Magiërs. Maar zoodra de godsdienst niets meer te vreezen had, toen zij tempels en bedienaars bezaten, aanbaden de Ridders Vrijmetselaren den verheven God in de ware kerk, en streefden er na, God te danken voor zijne weldaden, en Hem eer te bewijzen door de beoefening der deugden; dan, de menschelijke zwakheid kennende, legden zij zich zelven nog gestrenge wetten op, die hen gedurig aanspoorden, om zich tegen de ondeugden te wapenen, waartoe zij konden vervallen; om de wetenschappen aan te kweeken, ter dienste van het menschelijke geslacht, en om alle hunne goederen te besteden, ten behoeve van reizigers en ongelukkigen. Zoo zag men, dat deze laatste gevoelens hen verpligtten, zich niet met lage, lafhartige zielen te vereenigen. Daarom bewaarden zij hunne proeven en maakten Konstitutiën, bijna gelijkvormig aan die der Magiërs en Priesters van Memphis. Als zij eenige nieuwe proselieten maakten, begonnen zij met hen de proeven der vier hoofdstoffen te doen ondergaan, | |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
ten einde van hunnen moed zeker te zijn, en evenwel, welke standvastigheid zij ook betoond hadden, maakte men hen met geene geheimen bekend, dewijl men zich nog niet zeker genoeg van hunne gevoelens achtte. Wanneer zij zich in de vergaderingen vertoonden, vergenoegde men zich met hen over de beproevingen te ondervragen, welke zij ondergaan hadden, terwijl men geest en bekwaamheden beoordeelde, naar de zedelijke toepassing die zij er van hadden gemaakt. Drie jaren gingen voorbij, zonder dat zij eenige inlichting ontvingen, men droeg zelfs zorg de geringste geheimen voor hen te verbergen, uit vrees hunne nieuwsgierigheid op te wekken, slechts deed men hen verstaan, dat het genootschap bestond uit kundige, moedige en deugdzame menschen, en dat alleen de tijd de vorderingen deden verdienen, die er bij bestonden. Gedurende deze drie jaren, letteden de Ridders met alle omzigtigheid op het gedrag en de gevoelens van den Aspirant, en wanneer zij van zijne wijsheid en deugd overtuigd waren, werd hij Medgezel, dat is: zij bogonnen met hem geheimen mede te deelen, die zij zoo lang verborgen hadden. Dit wijze gebruik werd lang bewaard, maar de verschillende beroeringen, door de Vrijmetselarij ondergaan, verpligtten dikwijls hare leden van elkander te scheiden, en zelfs, zich te verbergen. De Loges werden toen minder bezocht, het onderwijs minder uitgebreid, en weldra waren de zinnebeelden, die aantoonden wat de Vrijmetselarij in haren oorsprong was, onverstaanbaar voor de nieuw-ingewijden; eindelijk werd de nalatigheid zoo ver gedreven, dat er omstreeks het jaar 1743, eene scheuring onder de Vrijmetselaren plaats greep. Dit geheele stuk is echter grootendeels niet meer dan eene redeneering, om het aangevoerde te versterken, en rust niet op bewijzen. | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
rain-Commandeur du Temple de Jérusalem (Sch. R. 27e. gr.) heet hij zelfs almagtig (tout puissant)!! | |||||||||||||||||||
[Malthezer Ridders]MALTHEZER RIDDERS. (johannes-Ridders) Deze, in vele hoogere graden der Vrijmetselarij nagevolgde Ridderorde, had haren oorsprong van het, bij het begin der kruistogten in 1048, te Jeruzalem opgerigte, en aan den heiligen johannes gewijde klooster, onder de Latijnsche benaming van: Coenobium Hospitalariorum militum S. Johannis Hierosolomitani. De bestemming daarvan, was de kruisvarende Christenen te herbergen, bijzonder om de gewonden en kranken te verplegen, en ze tegen de ongeloovigen te beschermen. De stichter was gerard van avesnes, uit het geslacht der Graven van Henegouwen. In de 12e. eeuw was deze geestelijke Orde, die in 1113 door Paus pascal II, en in 1120 door Paus calixtus II bekrachtigd was geworden, nog uitgebreid, en had aan medeleden en rijkdomdommen gewonnen. In 1190, gaf de tweede Ordemeester, raymond dupuy, aan de Orde eene nieuwe Konstitutie, in welke | |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
hij haar als eene geestelijke Orde liet bestaan, te gelijk onder den naam van Ridders van het heilige Hospitaal van St. Johannes, te Jeruzalem; tevens vormde hij haar tot eene wereldlijke Ridderschap, ter gewapende verdediging der Christelijke kerk en tot geleiding der pelgrimmen naar Jeruzalem. Hij verdeelde de gezamenlijke medeleden in Ridders, welke de wapenen moesten voeren, Kapelanen, of eigenlijke geestelijken, en in wapendragers, schildknapen en dienende Broeders (Serventi d'armi). Zij legden hunne gelofte af van kuischheid en van gehoorzaamheid aan God, aan de maagd maria en aan johannes den Dooper. Hun ordeteeken was een wit kruis op eene zwarte kleeding. Weinige jaren daarna, dwong de overmagt der Saracenen, de Ridders Palestina te verlaten, zij kozen het eiland Cyprus tot hunnen zetel, werden echter in den jare 1309 van daar verdreven; zij zetteden zich toen neder op het eiland Rhodus, in de Middellandsche zee gelegen, en voerden den naam van Ridders van Rhodus, totdat zij in 1522, door den Turkschen Sultan soliman II, gedwongen werden, eerst naar Kandia, en vervolgens naar verschillende oorden van Italië te vlugten. Eindelijk stond Keizer karel V hun, in 1530, het eiland Maltha toe, benevens de eilanden Gozzo en Comino, tusschen Sicilië en de Afrikaansche kusten, als een leen van het koningrijk Sicilië, waarna zij sedert den naam van Malthezer Ridders aannamen. Dit eiland bleef de zetel der Orde tot 1798, ofschoon zij gedurig werden aangetast door de Muzelmannen, en ten laatste vooral in 1559, toen de Grootmeester lavalette, het eiland tegen eene geweldige, vijandelijke magt verdedigde. In 1798 werd het door buonaparte, op zijnen togt naar Egypte, ingenomen, kwam in 1800, door den vrede van Parijs, in de handen der Engelschen. Sedert dit tijdstip verloor de Ridderschap deels hare goederen, die in het begin der 14e. eeuw, door het ophouden van het bestaan der Tempelieren, zeer vermeerderd waren geworden, nadat die ook, ten gevolge der kerkhervorming door luther in die landen, waar deze ingang vond zeer waren verminderd, doordien hare goederen in | |||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
geheel Europa verstrooid lagen, en de staatkundige aangelegenheden daarop eenen grooten invloed hadden, en is zij thans geheel vernietigd. Koning frederik willem III, stichtte in 1812, de Pruissische Johannieter-Orde, tot een aandenken van het opgeheven Baljuwschap van Brandenburg. De johannes-Ridders volgden den regel van augustinus. Van de Protestanten onder hen, vorderden men niet dat zij ongehuwd zouden zijn of blijven, maar dat zij de huwelijkstrouw niet zouden schenden. De eigenlijke Ridders moesten van goeden, ouden adel zijn. Diegenen, welke hunne kwartieren op het naauwkeurigst bewijzen konden, heetten Ridders van regtswege (Cavalière di giustizia), diegenen, welke alleen door verdiensten de aanneming verkregen hadden, waren Ridders van gunst (Cavaliere di grazia). De Orde werd in 8 tongvallen of natiën verdeeld, namelijk: Provence, Auvergne, Frankrijk, Italië, Arragon, Duitschland, Kastilie en Engeland. De laatste scheidde zich in 1537, bij de kerkhervorming, af. De hoofden dezer natiën (Piliers), bekleedden de voornaamste plaatsen in de Orde. Haar opperhoofd, de Grootmeester van het heilig Hospitaal van St. johannes, te Jeruzalem, en Gardiaan van den Heer jezus christus genoemd werd, had vorstelijken rang, en de wereldlijke magt lag grootendeels in zijne handen; ook was hij voorzitter van het Kapittel, dat de onmiddelijke Orde-aangelegenheden bestuurde, en uit 8 Ballivi Conventuali bestond. De johannes-Ridders waren oorspronkelijk bestemd, om de gewonde kruisvaarders te verplegen. Later geleidden zij de pelgrims naar Jeruzalem. In onze tijden beschermden zij den handel der Europeanen, tegen de barbaren. Het beginsel van ridderlijke toewijding aan edele oogmerken, bleef altijd hetzelfde, slechts de aanwending daarvan, wisselde naar tijdsomstandigheden af. De landerijen der verschillende natiën werden in priorschappen, deze in baljuwschappen (balijen), en die weder in bevelhebberschappen (kommanderijen), verdeeld. Onder de priorschappen, had het Groot-Priorschap van Duitschland de voor- | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
keur, welke door den Hoog- of Duitsche Meester (opperste Meesters der Ridderlijke johannes-Orde, in de Duitsche landen), die rijksvorst was, bekleed werd. Onder hem stond de johannes-Meester in Duitschland, of de Meester der Ridderlijke johannes-Orde in de Mark, in Saksen, Pommeren en Wendland. Gene had zijnen zetel te Mergentheim, deze te Heitersheim, in Breisgau (zie heeren [duitsche]). Merkwaardig is het, dat de Grootmeester van Maltha, in den jare 1740, ingevolge der Bul van Paus clemens XII, van 27 April 1738, de vereenigingen der Vrijmetselaren op het strengste verbood, en in 1741 zes Malthezer Ridders, die zich in de Vrijmetselarij hadden laten aannemen, uit de Orde stiet. De Br∴ krause, heeft in zijn belangrijk werk, over de Kunst-Oorkonden, bewezen, dat het voornaamste deel der instellingen en gebruiken der V∴ M∴, zoo als zij thans bestaat, uit de Romeinsche Bouwgilden afkomstig is. Hij betoogt tevens, op verschillende plaatsen, dat de instellingen en gebruiken bij de inwijding der oude Metselaars (Masons), in verschillende bijzonderheden overeenkomen met de instellingen en de opnemings- of inwijdingsgebruiken der Monniken-Orden, en deze wederom met die der daarnaar gevormde Ridder-Orden overeenstemmen. De meeste overeenkomst in de bijzonderheden, zal men welligt vinden in de Johannieter-Orde, die, oorspronkelijk eene Orde van strijdbare, adellijke Ridders, op de gewone wijze der kloostergeestelijken, was ingerigt. Deze Orde, staat met de Broederschap der Masons, door de Kuldeërs, in Engeland, en wel te York in de tiende eeuw hervormd, sedert hare stichting in een naauw verband, en in bepaalde historiesche betrekking. Wanneer dus in de inwijdingsgebruiken der Johannieters, eenige werkelijke overeenkomst in bijzonderheden plaats heeft, met die der oude Masons, dan volgt daarom volstrekt niet hieruit, dat de Masons deze dingen van de eersten zouden hebben ontleend; maar ten deele zijn deze gebruiken aan alle Monniken-Orden gemeen; ten deele hebben ook, zoowel de Masons als de Johannieter-Ridders, te dien aanzien, uit gemeenschappelijke bronnen geput. Bui- | |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
tendien is het nogtans mogelijk, dat, sedert de Loges begonnen de Ridder-Orden na te bootsen, menig bijzonder gebruik, thans aan beide vereenigingen gemeen, van de Johannieters ontleend, en in den nieuwen Ritus van beide takken der Broederschap in Engeland, opgenomen zij. Het nieuw-Engelsche Grootmeesterschap vooral, heeft, sedert zijn ontstaan, menige instelling van de Johannieters toegepast. | |||||||||||||||||||
[Mannheim]MANNHEIM. De hoofdstad van den Neckarkreitz, in het Groot-Hertogdom Baden (zie de Art. baden en karel frederik). Alhoewel, naar men zegt, reeds in 1737 aldaar eene Loge zou hebben bestaan, zoo ontbreken nogtans de bewijzen daarvoor. De eerste eigenlijke Loge werd alhier in 1778, onder den naam Carl zur Einigkeit, opgerigt, welke als Moeder-Loge (zie het Art. loge [moeder-]), kort na hare geboorte, de Loges in Kaiserslautern en Landau grondvestte. De geest van het bestuur was toen nogtans ten aanzien der V∴ M∴, al te ongunstig, zoodat zij, in 1785, weder te niet ging. In 1805 herleefde zij wel weder, nam in 1806 den naam Carl zur Eintracht aan, en werd daar ter plaatse, zelfs in 1807, een Groot-Oosten van Baden opgerigt, dat in 1809, in die stad, eene tweede Loge, onder den naam Carl und Stephanie zur Harmonie, konstitueerde; maar de Groot Hertog karel lodewijk frederik, verbood in 1813, alle Loge-bijeenkomsten. | |||||||||||||||||||
[Maria's Kapel]MARIA'S KAPEL, (De) St. Mary's Chapel te Edinburg. In de archieven dezer kapel bevinden zich, volgens lawrie, de notulen van de vergaderingen eener daar opgerigte en nog bestaande Loge, die tot 1398 opklimmen, maar uitsluitend handelen over algemeene behandeling van zaken, in de Loge, doch geene bijzondere inlichting geven, ten aanzien van de gebruiken en den toestand der Broederschap. Het blijkt er nogtans uit, dat reeds in 1600, een medelid der Loge, die niet be- | |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
hoorde tot de eigenlijke Bouwkunstenaars, en thomas boswell, Esq. genaamd, opziener (warden) geweest zij, en dat in 1641, een ander, die geen metselaar van beroep was, robert moray, Generaal-Kwartiermeester van het Schotsche leger, tot Meester der Loge werd gekozen. In deze Loge werd op den 30sten Nov. 1736, de groote vergadering van 32 Schotsche Loges gehouden, in welke william sinclair van roslin, afstand deed van het erfelijk Grootmeesterschap (Zie verder het Art schotland). | |||||||||||||||||||
[Maria Theresia]MARIA THERESIA, Keizerin van Oostenrijk, geboren 13 Mei 1717, overleden 29 November 1780, verbood, in 1764, alle Vrijmetselaars vereenigingen ten strengste in hare Staten. Dit verbod werd geboren, door dat drie reg∴ Meesters van Loges hadden geweigerd, haar bekend te maken, met de inwendige inrigting der Broederschap. Het was haar onbekend, dat haar gemaal, frans I (zie dat Art), zelf V∴ M∴ was. | |||||||||||||||||||
[Marschall, (Hendrik Willem von)]MARSCHALL, (HENDRIK WILLEM VON) Erf-Maarschalk van Thuringen. Zijn geboortejaar is onbekend, naar men zegt, overleed hij in 1759. In zijne jeugd deed hij eene reis naar Frankrijk en Engeland, werd in Londen tot V∴ M∴ aangenomen, en door Graaf darnley, Grootmeester der Engelsche Groote Loge der modern Masons, in 1737, tot Provinciaal Grootmeester van den Opper-Saksischen Kreits benoemd. Gedurende zijn later verblijf te Versailles, in hetzelfde jaar, aan het hof van lodewijk XV, werd hij te St. Germain en Laye, waar hij vaak heenreisde, door de aanhangers van den daar wonenden Pretendent (zie het Art. jakob II, koning van Engeland), Lord balmerin en Graaf kilmarnock belezen, de Engelsche V∴ M∴ te verlaten, terwijl zij hem wonnen voor het Clermontsche Tempelheeren-stelsel, welks akten men hem in 1740, naar Duitschland overzond. Toen nu in 1741 de stichters der Loge Archimedes, te Altenburg, hem verzochten om eene Engelsche Konstitutie, weigerde hij die, maar deelde hun nogtans het Nieuw-Engelsche Rituaal, in 1717 ingevoerd, mede, naar welk Rituaal zij later arbeidden, en veroorloofde hun de nieuwe Loge te doen konstitueeren, door welke andere Loge zij begeerden, weshalve zij zich tot | |||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||
de Loge Minerva, te Leipzig wendden. In 1749, stichtte hij te Naumburg de Loge der drie Hamers, naar het Clermontsche stelsel, en was daardoor niet alleen de eerste die de Duitsche VV∴ MM∴ met de hooge graden bekend maakte, maar ook, als het ware, de voorlooper van den Baron von hund (zie dat Art.). In de maand Junij 1751, had hij te Naumburg eene zamenkomst met den Baron von hund, doch verklaarde nogtans toen, dat hij ontevreden was over het Tempelheeren stelsel, omdat hij had ontdekt, dat dit was uitgedacht, in het voordeel van den Engelschen Pretendent. Van af het jaar 1752, trok hij zich geheel van de Broederschap terug, en verwees de Naumburgsche Loge tot den Baron von hund. | |||||||||||||||||||
[Martin, (Louis Claude de St.)]MARTIN, (LOUIS CLAUDE DE ST.) Officier in het Fransche regiment de Foix, geb. te Amboise, op den 18den Januarij 1743, overleden te Aunay, bij Parijs, den 15den October 1803. Hij bewandelde als leerling van den Mystiekus martin paschal (zie dat Art.), en als vereerder van jakob böhme, de baan der mystieke dweeperij, door den eersten geopend, met des te beteren uitslag, naar mate zijn aangenaam verkeer en zijne veelvuldige kundigheden, hem minder als een zonderling deden voorkomen, dat nogtans bij zijne voorgangers, zoowel als bij zijn leermeester, volstrekt het geval niet was. Onder zijne vele mystieke geschriften, baarde het werk: des erreurs et de la verité (Lyon 1775 in 8vo.), vooral opzien. Als ijverig aanhanger der V∴ M∴, welke hij voor een uitvloeisel der Godheid hield, en met de wereld liet ontstaan (zie Histoire par thory, p. 4, in de noot), maakte hij haar dienstbaar, om voor zijne theosophiesche leerstellingen, in haar een eigen Tempeliersstelsel te stichten, onder den naam van Rite rectifié. Dit stelsel is nogtans meer algemeen bekend, onder den naam van dat der Martinisten (zie dat Art.). Het bestond uit 10 graden in 2 klassen, namelijk: A.) in den eersten Tempel
| |||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||
Op het konvent te Lyon, in 1778, vereenigde zich dit stelsel met den Franschen tak der Strikte Observantie, en verkreeg van toen af, den naam van weldadige Ridders der heilige Stad (zie het Art. stad). Volgens thory (Acta Latamorum, T. 1, p. 223), zou st. martin een manuskript in twee quarto deelen, getiteld: l'Écossisme reformé, hebben nagelaten. Uitvoeriger berigten over st. martin, benevens eene opgave zijner geschriften door tourlet, vindt men in de Archieven litéraires, 1804, No. 3, en daaruit overgenomen in het bijblad der Halleschen Allgem. Litterat. Zeitung, 1804, No. 121-122. Ten aanzien van zijn beste werk (des erreurs et de la vérite), hebben eenige Broeders, bekend als uitstekende geleerden, gezegd, dat nooit een schrijver de voordeelen, die men door de verbeeldingskracht op zwakke geesten verkrijgt, zich zoo zeer heeft ten nutte gemaakt, dat invallen, hypothezen, eigene, overgenomen' en metaphysiesche onzin, nimmer zoo onbeschaamd voor degelijke waarheid opgedischt en voorgesteld, en de lezers daarop met zooveel walgelijke trotschheid waren verwezen, als door den schrijver van dat werk geschiedt. Claudius zegt het werk vertaald te hebben, zonder het te verstaan. Terwijl Br∴ nicolai bij dit alles nog voegt, dat het een laaghartig, listig werk is, en dat hij alle regtschapen VV∴ MM∴ dringend waarschuwt, zich er niet door te laten verblinden en misleiden. | |||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||
Martinisten, hebben de verschijningen aangenomen van den Zweed, swedenborg geheeten, die, als hij zeide, engelen gezien had, en tot hen sprak, die ons op ernstigen toon en bedaard hun verblijf, hunne schriften en hunne gewoonten beschreven heeft, die eindelijk, naar zijn zeggen, met zijne eigene oogen, de wonderen des hemels en der hel heeft gezien! Deze Orde ontleent haren naam van haar opperhoofd st. martin. De grondslag van het systema is, dat de mensch een vernederd wezen is, gestraft met een stoffelijk ligchaam, voor inwendige fouten vatbaar, maar dat de goddelijke straal, daarin besloten, nog in eenen staat van grootheid, van kracht en licht kan veranderen. Eene onzigtbare wereld, eene wereld van geesten omringt ons, zachter inzigten van verschillende hoedanigheid, leven bij den mensch, zijn de getrouwe medgezellen zijner daden, de getuigen zijner gedachten. De mensch zou met hen kunnen verkeeren, en door dezen omgang, de sfeer zijner kennis uitbreiden, indien zijne slechtheid en zijne ondeugden, hem dit belangrijk geheim niet hadden doen verliezen. De voorwerpen die wij zien, zijn zoo vele hersenschimmige en bedriegelijke beelden; hetgeen wij niet zien, is wezenlijkheid. De natuurkundige ondervindingen, zijn dwalingen; alles behoort tot het gebied der intellectueele wereld; wat daar buiten bestaat is geene waarheid; onze zinnen zijn eeuwige bronnen van bedrog en dwaasheid. De mensch heeft het verbijf der heerlijkheid verloren, en hij zal het niet weder bekomen, dan wanneer hij het vruchtbare middelpunt zal weten te kennen, waar de onveranderlijke waarheid ligt. Om deze hooge waarheden te bereiken, moet men beter doen dan zich tot menschen wenden; zich met geesten onderhouden. Al de wetenschappen, die de akademiën bezig houden, zijn ijdel, en door zich te verre van het beginsel te verwijderen, hebben de waarnemers in de menschelijke ontdekkingen dwalingen begaan. De minste bewoner der denkbeeldige wereld, weet meer dan bacon of boerhave, en dan al de voorgewende geniën waarop de aarde boogt, enz. In het kort, de Martinisten hebben een hoop bovennatuurlijke denkbeelden aangenomen, zoo- | |||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||
dat zij in strijd zijn met de wijsgeeren, die het materialisme zijn toegedaan. Bij hunne dweeperij zijn zij uitermate godsdienstig, en zoeken, naar zij zeggen, den mensch te verheffen. | |||||||||||||||||||
[Mason en Masoney]MASON en MASONEY. Benamingen, welke sedert 20 jaren, door de beste Maç∴ schrijvers van Duitschland, in plaats van Vrijmetselaar en Vrijmetselarij gebruikt wierden. Deze zijn Engelsche woorden, en beteekenen eigenlijk, naar den zin der oudste oorkonden, Meetkundige en Meetkunst. Dat het woord Mason, volgens den geest van alle Europesche talen, als ook van de Persische, een verstandig, ervaren kunstenaar in het algemeen beteekent, hiervan zijn nog in verscheidene talen, vooral in de Duitsche, overblijfselen, daar men in het woord maat, nog den wortel er van ontdekt. De Engelsche Freemasons onderscheidden zich daardoor (in krause's werk vindt men het uitvoerig), van de wezenlijke Werkmetselaars (Bricklayers or Brickmasons), zoo zelfs, dat de Straatsburgsche Masons, als bouwkundigen en steenhouwers, de eenvoudige Metselaars niet als zoodanig wilden erkennen. Het woord Mason is dus het eenige, dat geschiedkundig echt is overgeleverd, en dat aan de geschiedkundige beteekenis en eigenaardigheid van het Mason-verbond herinnert. Het schijnt dus het beste woord te zijn, om aan te duiden wat men V∴ M∴ noemt. Wanneer nu hieruit blijkt, dat de namen Maçon en Maçonnerie, enz. in plaats van Mason en Masoney onjuist zijn, dan ware het voor het tegenwoordige, vooral in gedichten en redevoeringen, beter, om in plaats van Maçon en Maçonnerie, de oude woorden Mason en Masonij, te gebruiken. | |||||||||||||||||||
[Medelid]MEDELID (Een werkend) eener Loge, is zoodanig Broeder, die door zijne werkzaamheid en kontributie, tot het onderhoud en den bloei eener Loge bijdraagt, en alle voorregten daarvan geniet. Alleen werkende medeleden, hebben stem bij de beraadslagingen, en zijn verkiesbaar tot ambtsbetrekkingen. | |||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||
[Medgezel]MEDGEZEL. (De) Deze tweede graad der Vrijmetselarij van alle systema's, dient tot den overgang van Leerling tot Meester. Een Medgezel wordt hij genoemd, die zijnen tijd behoorlijk en wettig heeft uitgediend, en het verlangen heeft, door de aanneming van Medgezel, zich in de Vrijmetselarij te volmaken. De verpligting of gelofte voor den Medgezellengraad, is in eenige stelsels de volgende: ‘Ik zweer (beloof), in tegenwoordigheid van den grooten Bouwheer van het heelal, dat ik de mij toevertrouwde geheimen der Vrijmetselarij op geenerhande wijze zal bekend maken; dat ik als Medgezel-Vrijmetselaar zal arbeiden, volgens hetgeen mijn pligt mij voorschrijft, beoefenen hetgeen ik als leerling geleerd heb, en onderwerp ik mij aan al die straffen, welke de billijke vergelding der meineedigen zijn.’ De Medgezellengraad is later ontstaan dan de Meestergraad, en maakt den overgang van Leerling tot Meester uit. Van dezen graad maakt men gebruik, om den Medgezel met de 7 wetenschappen, en met de leer der vijf kolommen-Orden, bekend te maken. De aanneming tot Medgezel, is het beeld der zedelijke vordering van den mensch, op de baan des levens. Zij voert hem de onderwijzeressen en troosteressen des levens, der menschenkennis, der schoone kunsten, der veredeling des geestes en der gezellige echte vriendschap in den arm. In den kathechismus van den eersten graad der Orde van herodom, worden als oorzaken, waarom 5 Broeders eene Loge uitmaken, opgegeven:
In eenige oude Engelsche oorkonden voert de Gezel den naam van | |||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||
Journeyman, daglooner, en op de vraag, naar de oorzaak zijner aanmelding, wordt geantwoord: om onder de vrije lieden (freemen, werkelijke medeleden) van het koninklijke gild te worden opgenomen. Verder zegt de Gezel, dat men naar zijnen diensttijd naauwkeurig onderzoek gedaan, en bevonden heeft, dat hij zijn Meester zeven jaren lang trouw gediend heeft (served), en in het bezit zij van goede aanbevelingen, ten aanzien van zijne vlijt en nuchterheid (sobriety). Volgens het onderzoek van krause, heetten voorheen Fellows en Fellow Craffs (Medgezellen en gilde-Gezellen), alle uitgeleerde bouwkunstenaars die, onder de leiding des Meesters en Architekten, gezamenlijk als vrije mannen aan den bouw arbeidden; ook beteekende de naam Fellow (Genoot of Gezel), in den meest algemeenen zin, elk lid der Broederschap, zelfs de eereleden of beschermers, door den Staat aangesteld, zoowel als Fellowship (het lidmaatschap). Zelfs de Fellow-Crafts, waardoor, na 1717, de Gezellen werden aangeduid, in tegenoverstelling der Meesters, schijnen al de medeleden in zich te bevatten. Onder de Fellows konden Metselaars wezen, die zelfs het opzigt over een bouw hadden gehad, en als zoodanig mogten zij Leerlingen hebben en aannemen, ofschoon niet den naam van Meester voerende, daar er slechts een, die het hoofd van den bouw was, bij uitnemendheid Meester werd genoemd. | |||||||||||||||||||
[Meester]MEESTER, (De) is de 3e. graad der Vrijmetselarij in alle systema's. Volgens sommigen, is die eene herinnering aan den dood van hiram, volgens anderen, is hij een aandenken aan den dood van karel, in 1650. Nadat karel II, den troon zijns vaders bestegen had, verloor de Meestergraad zijn toenmalig doel, dat zijne aanhangers er onder geschoven hadden; doch werden de drie eenmaal ingevoerde graden behouden. Volgens de tegenwoordige innerlijke inrigting eener Loge, kunnen alleen de Meesters tot Officieren gekozen worden. De Maçonnieke kleeding eens Meesters, is aan die van den Leerling gelijk; in eenige systema's, hebben de Mees- | |||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||
ters-alleen het regt, om degens te dragen, en ook gedurende den arbeid, den hoed op te houden.
De Engelsche katechismus van den Meestergraad, luidt als volgt:
Vr. Broeder! waar zijt gij geweest? Antw. In het westen. Vr. Waar gaat gij heen? Antw. Naar het oosten. Vr. Welke bedoeling hadt gij met uwen gang naar het oosten? Antw. Ik wilde eene Loge van Meesters opzoeken. Vr. Gij zijt alzoo, zoo als ik vermoed, een Meester-Vrijmetselaar? Antw. Als zoodanig ben ik onder Meesters aangenomen geworden. Vr. Waar werd gij tot Meester aangenomen? Antw. In eene Meester-Loge. Vr. Hoe werd gij voorbereid, om tot Meester gemaakt te worden? Antw. De schoenen werden mij van de voeten getrokken, mijne armen en de borst werden ontbloot, en alle metalen werden mij ontnomen; op deze wijze werd ik aan de poort des Tempels gebragt. Vr. Hoe verkreegt gij toelating? Antw. Door drie sterke slagen. Vr. Wat sprak men tot u van binnen? Antw. Wie klopt daar? Vr. Uw antwoord, mijn Broeder? Antw. Een, die zijnen tijd als opgenomen leerling en Gilde-Medgezel wettig en eerlijk (truly) uitgediend heeft, en thans verzoekt, dat men hem, door zijne toelating als Meester, den hoogsten en achtbaarsten graad der Vrijmetselarij geve. Vr. Hoe hoopt gij daartoe te komen? Antw. Door middel der weldaad van een P∴ W∴ Vr. Kunt (volgens the Three Knocks, wilt) gij mij dit woord geven, mijn Broeder? Antw. Ik kan en wil het eerwaarde [Kn. Ik wil het). Vr. Wees dus zoo goed en geef het mij. (Geef het mij dus Kn.) Antw. T∴ K∴ Vr. Wat voerde men met u uit? Antw. Ik werd (Kn., eens) om de Loge rond gevoerd. | |||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||
Vr. Waar ondervondt gij den eersten tegenstand? Antw. Bij den rug des Meesters. Vr. Welke vraag rigtte hij tot u? Antw. Dezelfde als aan de deur. Vr. Wat voerde hij met u uit? Antw. Hij gebood mij tot den eersten Opziener in het westen terug te gaan, om behoorlijke aanwijzing te doen. Vr. Waarin bestond die aanwijzing? (Kn. welke gij van den oudsten Opz∴ ontvingt.) Antw. Hij wees mij, toen ik in het westen stond, hoe ik voor den Meester in het oosten het behoorlijke merkteeken (guard), of teeken eens opgenomen leerlings maken, en eene schrede op den eersten trap des regten hoeks, van eenen langwerpigen vierhoek (oblong square) moest maken, in die mate, dat mijn linker voet eenen winkelhaak (square) verbeeldde. Ten tweede, hoe ik twee schreden op denzelfden langwerpigen vierhoek zoude doen, en het gezellenteeken maken moest. Ten derde werd mij aangewezen, om twee schreden op denzelfden langwerpigen vierhoek te maken, terwijl mijne kniën gebogen en ontbloot, mijn ligchaam regt op, mijne regterhand op den Bijbel uitgestrekt, en de beide punten des passers op mijne regter en linker borst geplaatst waren. Vr. Kunt gij u de gelofte herinneren? Antw. Met uwen bijstand, A∴ M∴! wil ik het beproeven. Vr. Sta dan op en begin? Antw. Ik NN. zweer, naar mijnen eigen vrijen wil en met mijne toestemming, in tegenwoordigheid van den almagtigen God, en van deze zeer eerwaardige aan den Heiligen johannes gewijde Loge, hierdoor en hierover, dat ik langs alle wegen de geheimen van deze afdeeling (part) eens Meester-Metselaars zal verheimelijken en verbergen, en nooit zal ontdekken aan eenigen Gilde-Medgezel, of die van een Gilde-Gezel aan een' aangenomen leerling zal mededeelen, noch iets van deze aan het overige der wereld, behalve in eene echte en wettige Loge van Meesters, welke mij, na juiste beproeving en ondervraging, als zoodanig zullen blijken. Verder zweer ik, alle teekens en ceremoniën te zullen houden, die in eene Meester-Loge gebruikelijk zijn. Ik wil ook alle geheimen mijner Broederen als de mijne bewaren, hoog verraad en moord uitgenomen, en zulks uit mijnen eigen vrijen wil. | |||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||
Ik wil eenen Broeder geen onregt aandoen, noch doen overkomen, maar ik zal hem van elk gevaar, zoo ver het in mijne magt staat, berigt geven. Ook wil ik eenen Broeder dienst bewijzen, wanneer het niet strijdig is met het welzijn mijner familie. Verder beloof ik, dat ik geenen vertrouwelijken omgang zal hebben met eens Broeders vrouw, zuster of dochter, ook dat ik nimmer zal mededeelen, wat in de Loge geschied is, maar dat ik mij naar alle wetten voegen wil. Dit alles zweer ik, met het vast besluit, om het te houden, zonder dat er wankelmoedigheid bij mij plaats grijpt, onder geene mindere straf, dan dat mijn ligchaam in twee stukken gehouwen, en het eene deel naar het noorden, en het andere deel naar het zuiden geworpen worde; dat men mijne ingewanden tot asch verbrande, en die asch in de vier hemelstreken verstrooid worde, opdat het aandenken van den trouwelooze niet meer in wezen zij en blijve. Zoo helpe mij God, en ondersteune mij standvastig in deze mijne Meester-verpligting. Vr. Wat werd u na het afleggen van dezen eed aangewezen? Antw. Eene van de Meesterteekens. Vr. Heeft dit eenen naam verkregen? Antw. Ja, zeer eerwaardige! Vr. Wilt gij mij denzelven mededeelen? Antw. J∴ (Kn. B.) Vr. Wilt gij zijn in of van? (of or from.) Antw. Van. Vr. Waarvan, Broeder? Antw. Van eenen leerling, die Gildegezel geworden is. Vr. Wat deed hij verder? Antw. Hij vatte mij met zekere greep aan. Vr. Met welken? Antw. Met dien van eenen Medgezel. Vr. Heeft hij eenen naam? Antw. Ja. Vr. Wilt gij mij dien mededeelen? Antw. B∴ (Kn. J.) Vr. Wat werd vervolgens tot u gezegd? Antw. Sta op, Broeder B! (Kn. Br. J, verbonden Meester) | |||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||
Vr. Wat volgde hierop, Broeder? Antw. Hij herinnerde mij, dat ik een der grootste mannen voorstelde, namelijk, onzen Meester hiram, die juist op den tijd, toen de Tempelbouw geëindigd was, verslagen werd. De aard van zijnen dood wordt aldus verhaald, enz. Vr. Heb dank, Broeder! wat verder? Antw. Toen gaf de Meester er mij kennis van, hoe hiram gevonden, en op welke wijze de drie moordenaars ontdekt waren. Vr. Hoe handelde men verder met hiram? Antw. Door middel der vijf punten van het genootschap (fellowship). Vr. Broeder! het schijnt, alsof men niet anders, dan door de vijf punten des genootschap, verheven kan worden; verklaar mij deze toch? Antw. 1o. Hand in hand beteekent, dat ik voor ieder mijne handen moet uitstrekken, om hem te helpen, wanneer het in mijne magt is.
Vr. Zeg mij nu, waarom werden u bij uwe aanneming alle metalen ontnomen? Antw. Omdat men bij het bouwen van salomo's Tempel noch bijl, noch hamerslagen, noch eenige andere metalen werktuigen hoorde. Vr. Waarom? Antw. Opdat hij niet verontreinigd (polluted) zou worden. Vr. Hoe is het mogelijk, dat bij zulk een groot gebouw geene metalen werktuigen gebruikt werden? Antw. Alles werd in de bergen van Libanon voorbereid, op voertuigen vervoerd, en met behulp van houten hamers opgerigt. Vr. Waarom werden u de schoenen van de voeten getrokken? Antw. Omdat de plaats, waarop ik stond, toen ik Vrijmetselaar werd, heilige grond was. | |||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||
Hierbij zullen wij nog twee systema's, over den Meestergraad, van lateren tijd, laten volgen. Vr. Mijn waarde Br∴! hebt gij den Meestergraad? Antw. Men gaf mij dezen na behoorlijke voorbereiding. Vr. Waarin bestond die? Antw. In eene drievoudige reize, gedurende welke men mij bezig hield met gedachten aan den dood. Vr. Wat bemerktet gij bovenal in de Meester-Loge? Antw. Stille treurigheid. Vr. Wat beweenen onze Meesters? Antw. Adon hirams dood en het verloren Meesterwoord. Vr. Hoe werd gij weder opgerigt? Antw. Door het nieuwe Meesterwoord. Vr. Waarop heeft dit betrekking? Antw. Op de waarheid, dat de verrotting van het ligchaam aan het beste gedeelte des menschen een nieuw leven geeft. Vr. Waar houdt gij adon hirams vermoording voor? Antw. Voor eene zaak die eene allegorie bevat, op het Vrijmetselaarswoord van den eerwaardigste. Vr. Wat verbeeldt de verbroedering der drie Gezellen? Antw. Het verbond der dwazen en boozen tegen wijsheid en deugd, dat de Vrijmetselaar, even als adon hiram deed, moet tegenwerken. Vr. Welk licht verlichtte de negen Meesters zoekende naar adon hirams grafheuvel? Antw. Hetzelfde licht, dat ik als leerling voor de eerste maal zag en als Medgezel leerde kennen. Vr. Welk zinnebeeld hebben de Meesters? Antw. De teekenplank. Vr. Waartoe dient die? Antw. Om de leerlingen en Medgezellen voorbeelden tot wijsheid en deugd te geven. Vr. Hoe oud zijt gij? Antw. Ik blijf immer minderjarig. In dezen hoogsten graad der oude Vrijmetselarij, worden de verhevenste beginsels en leer ontwikkeld. De Meester Vrijmetselaar is dus de Uitverkorene des Verbonds, die doorgedrongen behoort te zijn tot het innerlijke der zaak, hare leer ter harte | |||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||
te nemen, en begonnen te hebben, wezenlijk daarna te handelen; hem behoort de Vrijmetselarij de aangelegenheid des geestes, des harten en des levens, de zaak van den geheelen mensch te zijn (vergelijk hiermede het Art. meester [regerend]). | |||||||||||||||||||
[Meester, (Achtbare)]MEESTER, (ACHTBARE) is de voorzittende en eerste Officier eener Loge, van de goede keuze van dezen, hangt haar welzijn af. Bij een onberispelijk gedrag in de prof∴ wereld, moet hij vurigen ijver voor de Orde, eene uitgebreide kennis, de gaaf van welsprekendheid en menschenkennis voegen. Het kleinood of zinnebeeld, dat de achtbare Meester aan eenen blaauwen band om zijnen hals draagt, is de passer en winkelhaak. De plaats van den achtbaren Meester der Loge is in het oosten, alwaar hij den eersten hamer voert en den arbeid leidt. Hij alleen heeft het regt, de Loges te openen en te sluiten. In het Nederduitsch noemt men hem ook wel regerend Meester; In het Fransch voert hij den naam van Maître en chaire; in het Hoogduitsch Meister vom Stuhl, of Logemeister; in het Engelsch the Master (in the chair, of ook of the Lodge); in het Italiaansch Maestro della Loggia, en in het Latijn Magister Cathedrae. De afgetreden Meester heet oud-Meester, Eng. passed Master. De reg∴ Meester heeft het regt, een gedeputeerd Meester te benoemen. In de Fransche Loges mag een regerend Meester tegenwoordig niet langer dan drie jaren in het bestuur blijven, doch is na een' tusschentijd, al ware het van een jaar, weder verkiesbaar. In preston's Illustrations, ed 1812, p. 80-92, beschrijft deze de plegtigheden bij het installeeren van een' nieuwen reg∴ M∴ aldus: Nadat, door dengeen die de arbeid leidt, van hem is gezegd, dat hij van hem weet, dat hij een man van goede zedelijke beginselen is, dat hij groote kunstervaring bezit, regtschapen en het vertrouwen waardig (true and trusty), en een vriend (lover) der geheele Broederschap is, zoover zij over de oppervlakte der aarde is verspreid, en dat hij dus niet twijfelt, of hij zal de pligten van zijn ambt met regtschapenheid (fidelty) vervullen, doet de aftredende Meester, of bij eene nieuw opgerigte Loge, de Grootmeester of zijn Ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||
deputeerde), den Sekretaris den volgenden hoofdinhoud der oude wetten (ancient charges) voorlezen, te vinden aldaar, p. 81-83, in de noot, en in krauses Kunst-Urkunden, Deel 2, Afd. 1, bl. 169-177.
Heeft de nieuw gekozen Meester, ten opzigte dezer grondwetten, eene toestemmende verklaring afgelegd, dan leest de Sekretaris nog zes algemeene verordeningen (regulations) | |||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||
der Groote Loge voor, van welke de eerste en meest beteekenende, aldus luidt: ‘Gij moet de grondstelling huldigen (you admit), dat het niet staat in de magt van eenigerhande mensch of vereeniging van menschen, in het geheel der Masony nieuwigheden in te voeren. In een ander Eng. werk (J. en B., ed. 1776, p. 35, volg.) vindt men het volgende: De eigenschappen, door dit ambt gevorderd, bestaan daarin, dat de te benoemen persoon
Dit is wat in Engeland wordt gevorderd. Wij laten hier de meening der Fransche en Duitsche schrijvers volgen. Chemin dupontès, zegt in zijne Enclycopedie Maç∴ T. I. p. 54, volg. Met de goede keuze der reg∴ MM∴ is de eer der V∴ M∴ verbonden; van die keuze hangt het goede af dat zij in de wereld kan doen. Alleen de ondervinding kan een denkbeeld geven van het verschil, dat er bestaat tusschen eene werkplaats, die verstandig en edel wordt bestuurd, en eene, waar een kleine dwingeland of knoeijer (tripotier) aan het hoofd staat. De eene is het verblijf van vrede en vriendschap; zij verschaft de zoetste genietingen, en stelt zich alleen met achtingswaardige mannen in aanraking; de andere is een hol van tweedragt, een fonds, dat dienstbaar wordt gemaakt (exploité) door de gemeenste baatzucht, waar de geheimenissen der Orde, op onwaardige wijze worden versmeten, enz. Een eenige werkplaats dezer soort, doet meer kwaad, dan tien welbestuurde werkplaatsen goeds kunnen verrigten. Zonder twijfel | |||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||
zijn er weinige, die het ongeluk hebben, door haar opperhoofd onteerd te worden, en zwak genoeg zijn dat te dulden; maar er zijn er, wij hebben dezulke gezien, en de leering-alleen, die wij er uit hebben getrokken, is in staat ons te troosten, in het verdriet om eene zoo treurige ontmoeting. Een ander schrijver (lecouturier, reg∴ M∴ der Loge des Commandeurs du Mont-Thabor, door chemin dupontès, aldaar bl. 190 aangehaald) zegt: Het is geen gewone taak, eene vereeniging van mannen, en vooral van menschen van verdienste te besturen. Men moet eene groote mate van standvastigheid, met eene groote mate van gematigdheid weten te verbinden; men moet een geest van verzoening, eene zachtaardigheid, eene welwillendheid bezitten, die de scherpte der driften tempert; eene voorzigtigheid, die onaangename redekavelingen, op gepasten tijd voorkomt of doet bedaren; een rijkdom van denkbeelden, een juist oordeel, gemakkelijk vloeijende welsprekendheid, alles noodig om het eigenlijke geschilpunt eener vraag en de schitterende plaatsen eener rede op te vatten, om een redenaar op vleijende wijze te beantwoorden, of een bezoeker te begroeten, en wel op eene wijze die gezocht, noch alledaagsch zij. Eindelijk behoort men, wanneer men voorzit, zich-zelf geheel en al te verloochenen, en, terwijl men den eersten rang bekleed, zijne eigene meening op den laatsten stellen. Christiaan rose (in zijne freye Bemerkungen, Leipz. 1787, 8vo.) zegt, p. 74: De reg∴ M∴ is de goede huisvader, die zijne Metselaars door voorbeeld, liefde en onderwijs bestuurt, leidt en voedt. Hij is voor de Loge, wat het groote licht voor de wereld is. Regtschapenheid, ijver en trouw moet elke zijner daden kenmerken. Hij moet voor zijne Broeders vader, vriend en leeraar wezen, en deze verschillende betrekkingen, op zulke schoone wijze, in elkander kunnen weven, dat zijne jongere Broeders, doordrongen van achting voor een zoo waardig opperhoofd, de waarde der V∴ M∴ moeten leeren waardeeren. Zijne mede-Officieren en de oudere Broeders, moet hij vereeren als trouwe helpers aan den reinen, schoonen en stevi- | |||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||
gen bouw van den Tempel der deugd, en ze voor hunnen Maç∴ arbeid beloonen door zijn vertrouwen, en door vereenigde pogingen, met hen dagelijks het licht nader te komen. De geleerde Br∴ krause heeft den reg∴ M∴ opzettelijk geschetst in de volgende woorden: De reg∴ M∴ is de vrijgekozen bestuurder eener afzonderlijke Loge, die haar moet besturen volgens hare wetten en instellingen en wel in overeenstemming met de opzieners. Eene moeijelijke zaak, die echter voor den welgezinden en daartoe bekwamen Vrijmetselaar genoegelijk en beloonend is! De bestuurder toch der Loge kan ten nutte der vereeniging, die zich aan zijne leiding heeft toevertrouwd, meer doen, dan het opperhoofd van elke andere vereeniging, daar de maatschappelijke instellingen der Loge, als eene echte gemeente-instelling, in vergelijking met de instellingen van alle andere maatschappelijke vereenigingen, wezenlijke voordeelen bezit. (uitvoeriger is dit betoogd in de Kunst-Urkunden van denzelfden schrijver, D. II. bl. 411-436). Zal nu een reg∴ M∴ zijne Loge vermogen te regeren, d.i. hare werkzaamheid te leiden, ter bereiking van haar vereenigd Maç∴ doel, dan is het eerste vereischte, dat hij-zelf een Meester Vrijmetselaar zij in den geest en het gemoed, in daad en waarheid. Dit Meesterschap in de Masony bestaat nogtans in twee voorname onderdeelen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||
Dat hij de Broedervereeniging der Masony steeds in geest en hart hebbe, en poge, niet slechts als een organiesch, innig met het geheel verbondene deel, tot al het goede mede te werken, maar zie ook het verder volmaken der vereeniging - eensdeels in de Loge, welker medelid hij is, en vervolgens in het grooter geheel der Broederschap, indien zijne betrekkingen zoo ver reiken, - als het voorwerp van zijn onophoudelijk streven aan te zien, en dit alles met een verstandig inachtnemen van den geheelen tegenwoordigen staat des menschdoms en met weloverlegde kunst. Dat hij, voor zooverre hij daartoe innerlijke roeping heeft, door mond en pen de afzonderlijke Broeders en de geheele Broederschap opwekke en onderrigte, en dit wel, zonder bij het bepalen zijner besluiten gehoor te geven aan de drijfveêren der vrees of hoop, en zoodanig, dat hij (hoe weinig welligt ook de Broederschap zijn' goeden wil erkenne en zijn onderrigt in acht neme, en hoe scherp ook het antwoord zij van de grootere, min doorziende en door hartstogten gedreven gedeelten der Broederschap), in weerwil van dit alles, der Broederschap met hart en woord en daad trouw blijve. Slechts een Meester der Maç∴ kunst, die zoo wil en dus leeft, kan de moeijelijke post van reg∴ M∴ in den hoogsten graad van volkomenheid, waardigheid en werkzaamheid, zoover die namelijk voor den individu bereikbaar is, vervullen. Wat het daarstellen van een hoog en trotsch zich verheffende Dom voor een' Meester-Metselaar, in de middeleeuwen was, is de zedelijke bouw zijner Loge voor den Meester-Metselaar van onzen tijd. De werkzaamheid van zijn ambt heeft betrekking op de afzonderlijke Broeders, op hunne gemeenschappelijke werkdadigheid, op zijne Loge, als verheven zedelijk ligchaam, op verhevener Logevereeniging, op de geheele Broederschap, zoowel op zich zelve als in hare veelzijdige levensbetrekkingen in het menschdom. De reg∴ M∴ behoort dus, in de eerste plaats, voor elken afzonderlijken Broeder de toevlugt van het vertrouwen en van de liefde te wezen, opdat hij een ieder met onderwijs, | |||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||
raad en hulp, en met den troost van een minnend harte ondersteune en versterke. Maar tevens behoort hij zich nog verder als het levende middelpunt der vereeniging, der eendragt, der vereenigde stelselmatige werkdadigheid, vooral van de leden zijner Loge betoonen. Hij behoort de individus bij elke gelegenheid, en ook allen in vergaderde Loge, over het innerlijke wezen der Vrijmetselarij en over de Maç∴ kunst te leven, onderrigt te geven, zoowel in het algemeen in Logevoordragten, die het geheel planmatig in geregelde en terugkeerende tijdkringen omvatten, als in het bijzonder door onderrigtingen, waartoe aanleiding mogt worden gegeven door bepaalde voorvallen en werkzaamheden. Hij moet zorgen, dat het gemoed der Broederen door de geheele Liturgie en het Rituaal opgewekt, verheven en versterkt worde. Die bestuurder moet de gemeenschappelijke werkzaamheden der Loge ontwerpen, doen aanvangen, ze verdeelen, aaneenschakelen, de Broeders daartoe opleiden, daarbij met de beide opzieners het toevoorzigt houden, en hen allen tot het gemeenschappelijk hoogste doel des geheels leiden. Ook moet hij de voorslagen der Officieren, en van elk afzonderlijk Lid, tot doelmatige werkzaamheden en verrigtingen aanhooren, het gemeenschappelijk toetsen van deze ter baan brengen en leiden, over alles openhartig met de officieren, en vooral met de beide opzieners beraadslagen, de oordeelvellingen en meeningen, de verwachtingen en wenschen, de gronden en tegengronden van allen vernemen, wikken, en het besluit der gemeente, over alle onderwerpen, op wettelijke wijze tot stand helpen brengen, opdat zich in het algemeen, en ten aanzien van elke bijzondere zaak, een gemeene, inderdaad maatschappelijke wil vorme, en dat, wat er besloten worde, met genoegen en op vruchtbare wijze moge worden bewerkstelligd; opdat de inzigten, gevoelens en pogingen en het werken van allen in den geest en het gemoed van hunnen Meester, als in het middelpunt hunner gemeenschappelijke kracht doordringen, en zich organiesch vereenigen tot het bezielen van het goede en schoone. De Meester moet de Loge regeren, niet beheerschen, noch | |||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||
bedwingen, - regeren, - haar bestaan leiden, - in liefde, vrede en vertrouwen, met verstand en oordeel, volgens regt en billijkheid, met ernst en zachtheid. De zedelijke vrijheid zijner Broeders behoort hij nooit te verkorten, vrije mannen nooit, tot voogd verstrekken. Hij regere en schikke alles opregt en open, zonder leugen, bedrog en huichelenden glimp! Het goede moet hij alleen door het goede daarstellen en bevorderen. Door vertrouwen wekke hij vertrouwen, door liefde wederliefde, door goedheid wederkeerige goedheid. Alles, wat het geheel oirbaar is, moet hem even zoo waard en gewigtig wezen, als wat hem-zelven onmiddellijk nuttig is. Op dank der menschen rekene hij niet, en bij alles, wat hij voor en door zijne Loge bedoelt en verrigt, hebbe hij het ideale beeld der Masony en hare geschiedkundige voorstelling steeds voor oogen, en trachte het steeds daarheen te brengen, dat de hoofdgebreken der Broederschap, in de eerste plaats, in zijne Loge uit den weg worden geruimd, dat geheimzinnigheid, huichelende schijn, dwangbestuur en blinde gehoorzaamheid, de Loge voortaan niet ontheiligen, bederven, verzwakken, maar dat openhartig vertrouwen, reine waarheid en zedelijk vrije levensleiding het leven der Loge heilige, beschave, sterke. De Meester zelf werke, vooral door zijn voorbeeld, er toe mede, dat alle rang- en titelzucht, die den Maconnieken geest verlammen, in de eerste plaats uit zijne Loge verdwijne, opdat echt Maç∴ gelijkheid en bescheidenheid den liefdeband, die alle Broeders in de echte Masony behoort te vereenigen, steeds inniger en vaster moge knoopen, opdat de Loge een levendig begin worde van de gezuiverde, aan haar echt doel hergevene, en tot hooger leven ontwaakte Vrijmetselarij. Maar niet op zijne Loge alleen, in zoo verre deze eene zelfstandige vereeniging is, heeft des Meesters ambt en pligt betrekking, maar ook op alle andere afzonderlijke Loges en vereenigingen van Loges, in zooverre die met zijne Loge in betrekking en verband staan. Hij betrachte alle afzonderlijke Lo- | |||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||
ges en vereenigingen van deze, als leden van de eenige Loge des geheelen aardbols, d.i. hij erkenne alle Vrijmetselaars der aarde als een enkel maatschappelijk, of liever, zedelijk persoon, ofschoon ook thans nog niet alle afzonderlijke Loges reeds in maatschappelijke inrigting en zamenwerking, organiesch en door maatschappelijke wetten, tot een individueel geheel zijn verbonden. De reg∴ M∴, die dit heeft leeren inzien, beschouwt zijne Loge altijd en in alle opzigten in den geest van de toekomstige een en algemeene Loge op aarde, en regelt en verbetert alle betrekkingen, waarin zij, als geheele maatschappij, met andere Loges en Logevereenigingen reeds staat, of overeenkomstig de grondstellingen van zulk een inzigt, mogt treden. Op deze wijze wordt de reg∴ M∴ eene verbindingsschakel van zijne Loge, met de geheele Broederschap der aarde. Hij wendt elk middel aan, dat maatschappelijk wettig, dat zedelijk rein is, zijne Loge, steeds inniger te verbinden met andere Loges. Hij doet dit ook, over het algemeen, ten aanzien van alle Loges onderling, zoo ver zijn werkkring zich uitbreidt, in gemeenschap der schriftelijke mededeelingen en van de leden, die de Loges onderling bij elkander vertegenwoordigen. Nog krachtiger doet hij dit nogtans door ware overeenstemming van gevoelen, van gemoed, van den wil en van het streven, tot genootschappelijke, vereenigde, planmatige werkdadigheid, ten behoeve van werkzaamheden en ondernemingen, die in het doel en de bestemming der Broederschap zijn gelegen en door het leven-zelf worden gevorderd, en die uitvoerbaar zijn. Zoodanige werken zijn: Broederlijke ondersteuning van elken Broeder, van elke Loge, van elke Logevereeniging in al het goede, de opvoeding der kinderen, en in de eerste plaats, der kinderen van het verbond, ijverige medewerking tot elke waarlijk weldadige en met den tijd overeenkomstige inrigting van kerk en staat, en over het algemeen van alle maatschappelijke vereenigingen; bevordering van de wetenschap en de kunst, zoowel als van de geleerden en kunstenaars. Bijdragen tot leniging van algemeenen nood, en het uit den weg ruimen van persoonlijken nood bij verlaten weduwen, weezen, zieken en | |||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||
gevangenen, zoo ver het laatste met toestemming der landswetten mag geschieden; opdat de Broederschap ten nutte van elk mensch, en van elk ligchaam, eene raadgevende, troostende, helpende vriendin toone te wezen. Maar het verhevenste van de roeping des reg∴ M∴ als zoodanig, is, dat hij de vereeniging zijner Loge, en zoo ver mogelijk, van geheele Logevereeningen, ja zelfs der geheele Broederschap, met het menschdom, ten bemiddelaar diene, haar helpe sluiten en uitbreiden. De verlichte Meester is rein van den onzaligen waan, als ware het geheele menschdom, en al zijne maatschappelijke vereenigingen en werken, als ware staat en kerk, wetenschap en kunst, huwelijk en vriendschap, en alle betrekkingen, voor zoo verre zij zich buiten de Vrijmetselarij bevinden en daar voortbestaan, ongewijd, profaan. Veeleer is het hem bekend, dat ook de Masony eerst in en door het menschdom is ontstaan, en in vereeniging daarmede de volle wijding verkrijgt, als een lid dat wel verbonden is met het geheel van het leven des menschdoms, dat de Masony slechts in gelijkvormige levensbetrekkingen met het gezamenlijke menschdom, haar geheele levenskracht ontwikkelt, en dat zij ook voor hare eigendommelijke bestemming eene volkomen en aan gevolgen rijke werkzaamheid kan bereiken, door normaal verkeer met alle menschelijke bijzondere vereenigingen. Daarom streeft de regerende Meester er naar, dat zijne Loge, en, zoo veel in hem is, elke andere Loge zich op wettige wijze in den Staat inlijve, als een maatschappelijk en zedelijk persoon (corporatio universitas, persona juris moralis), als een trouw burger, die door innerlijke regtvaardigheid, zelfs daar regt handelt, waar het uiterlijke regt, wet noch dwang bezit. Evenzoo wekt die bestuurder der Loge echten godsdienstzin in en buiten de Broederschap op, bevordert ze, en erkent godsdienst als de hoogste aangelegenheid van het menschdom. Derhalve huldigt hij in alle godsdienstige leerbegrippen en belijdenissen, en in alle vereenigingen van godsvereering, het echt godsdienstige dat met de oorspronkelijke begrippen en het ideaal der godsdienst overeenkomt. Hij tast even weinig in | |||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||
de maatschappelijke aangelegenheden der godsdienstige ligchamen, als in die van den Staat op eene eigenmagtige en gewelddadige wijze; maar hij bevordert de zedelijke vrijheid van elken eigendommelijken vorm van godsdienst, die binnen het gebied der regtvaardigheid en van het goede blijft, met achting en toegevendheid: vol eerbied voor het heilige in het leven des menschdoms, ondersteunt hij de hoogere ontwikkeling van den godsdienstzin van den mensch slechts in liefde en vrede, door leer en voorbeeld. Wetenschap en kunst nogtans tracht de regerende Meester, zoover het mag en kan geschieden, zonder eene, met het doel in strijd zijnde, verspilling van krachten en uiterlijke middelen, op alle wijzen te vereeren en te bevorderen in hare gewijden, dat is, de onderzoekers der wetenschap en de kunstenaars. Op deze wijze kan de Broederschap der Vrijmetselaars, vooral met hulp der Meesters harer Loges, aan de volken en hunne bestuurders bewijzen, dat zij al wat zuiver en echt menschelijk, al wat waar, goed, schoon, regtvaardig - kortom al, wat in den mensch en het menschdom goddelijk is, huldigt, vereert en werkdadig bevordert. Mannen, die er met goed gevolg na streven, deze ideale vereischten te bezitten, tot regerende Meesters te kiezen, is eene der hoogstgewigtige aangelegenheden van elke Loge, en worden de Broeders bij die keuze, bij wijze van voorgang, geleid door het toonbeeld van zoodanigen bestuurder, zoo als dit zich bij verder nadenken, over de opgenoemde hoofdpunten, aan ieders geest opdoen, dan is er, bij den tegenwoordigen staat van de beschaving der menschelijke maatschappij, naauwelijks aan te twijfelen, dat niet, zelfs in het kleiner aantal leden eener Loge, ten minste altijd een Broeder zou worden gevonden, die voor dit ambt geschikt en het waardig ware. Daar, waar echter uiterlijke beweegredenen, van welken aard ook, de keuze van den bestuurder der Loge bepalen, daar zullen er zich, ja, veel meer opdoen, die voor deze uiterlijke bedoelingen op schitterende wijze passen, maar de waardigste en geschiktste zullen dan doorgaans geene gelegenheid beko- | |||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||
men, hunne Loge en de goede zaak der Vrijmetselarij zoo nuttig te worden, als hunne innerlijke roeping daartoe dringt, en hun trouw hart het verlangt. De oude kleeding van een regerend Meester bestond, volgens den nieuw-Engelschen Leerlings-kathechismus (Kunst-Urkunden, D.I. bl. 248), uit blaauw, scharlaken, purper en goud, omdat het koninklijke kleuren waren, die door de oude Koningen en Prinsen werden gedragen, en uit welke, zoo leert ons de H.S., de gordijn des Tempels was zamengesteld. | |||||||||||||||||||
[Meester. (Groot-)]MEESTER. (De GROOT-) Deze titel voert het opperhoofd der Vrijmetselaren eens lands, en der Loges van een systema. De Grootmeesters der Bouwvereenigingen, werden voormaals door de koningen benoemd. Sedert 1429, onder de regering van jakob I, koning van Schotland (zie dit Art.), werd het nogtans den Vrijmetselaren vergund, hunne opperhoofden zelven te benoemen, evenwel met verpligting, hen uit kerkelijke en adellijke personen te verkiezen, en de gekozene, aan 's konings bekrachtiging te onderwerpen. Dit kiesregt is den Vrijmetselaren, na dien tijd, bijna altijd toegestaan (zie de Art. athelstan, edwin, patronen en nieuw-engelsch stelsel). | |||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||
Preston (Illustration, ed. 1812. p. 280) zegt: om een duidelijker begrip te verkrijgen van de konstitutie nuttige inrigting, door welke de Lodge of Antiquity (Oudheids-Loge) in stand wordt gehouden, moeten wij terugkeeren tot de gebruiken en gewoonten, die onder de Metselaars, tot op het einde der zeventiende en het begin der achttiende eeuw, heerschend waren (prevailed). De Broederschap had toen onbepaalde bevoegdheid, zich als Metselaars in zeker aantal, volgens hunne graden (en hieronder behoort men niet de zoogenaamde hooge en mystische graden te verstaan, maar de gildegraden der gezellen, Meesters, aangenomen Metselaars [accepted Masons, die geene Metselaars van beroep waren], waarmede ook de Straatsburgsche verordening overeenstemt), met toestemming van den Werkmeester, daar, waar een openbaar gebouw moest worden opgetrokken, bijeen te komen, zoo vaak zij het noodig achtten; in die bijeenkomsten Broeders en gezellen in de Orde op te nemen, en de plegtige gebruiken der Masony te beoefenen. Het denkbeeld, Meesters en opzieners van Loges, als in groote Loge vergaderd, of den Grootmeester-zelf te benoemen, met de magt, aan zekere Broeders geschreven oorkonden van wettelijke konstitutien af te geven, opdat zij als Metselaars in zekere huizen, onder het vervullen van zekere voorwaarden, konden vergaderen, was toen nog niet tot werkelijkheid gekomen. De Broederschap kende geene zoodanige beperkingen. De oude grondwetten (charges) waren het eenige rigtsnoer; men kende in de vereeniging geene andere wet, dan welke door die grondwetten werd ingescherpt. Aan de uitspraken van de Broeders in uitgebreiden zin, jaarlijks eens of tweemalen tot eene algemeene vergadering zamengekomen, waren alle Broeders onderworpen, en de ambtsmagt des Grootmeesters strekte zich nooit verder uit, dan de grenzen dezer algemeene vergadering. Elke bijzondere vergadering of Loge stond onder de leiding van haren eigenen Meester, voor het onderwerpelijk geval gekozen, en diens ambtsmagt eindigde ook met zoodanige vergadering. Werd ergens eene Loge voor een' zekeren tijd opgerigt, dan was de verklaring der aanwezige Broeders als oorkonde een ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||
noegzaam bewijs voor het wettige harer daarstelling, en op deze wijze beschouwde men de zaak, nog vele jaren na het herstel der Vrijmetselarij, in het zuiden van Engeland. Steunende op deze magtsvolkomenheid (authority), welke altijd van de groote Loge uitging, en door geene andere beperkingen was belemmerd, behalve door de konstitutiën der Masony, heeft de Lodge of Antiquity van oudsher gearbeid. Daar de passer het voornaamste werktuig is, dat men bij alle plannen en teekeningen der meetkunde moet gebruiken, zoo is hij ook eene der voornaamste zinnebeelden van den Grootmeester, want deze is ook de hoogste regelaar van het gansche genootschap; onder zijne bescherming, behouden onze algemeene wetten eene bijzondere regtskracht, en worden zij door de Broederschap naauwkeurig en algemeen opgevolgd. Het Engelsche Grootmeesterschap, zocht zich van het begin van zijn ontstaan, door eenen Grootmeester van hooge geboorte, zoo mogelijk uit het koninklijke huis, of uit koninklijken bloede, zekerheid en uiterlijken luister te verschaffen. Dit is ook zeer goed gelukt. Men heeft daartoe slechts de lijst van het nieuw-Engelsche Konstitutieboek, en de jaargangen der Vrijm∴ almanakken in te zien. Door koninklijke bescherming konden de verordeningen der Vrijmetselaren, als zoodanig, niet zoo zeer in kracht winnen, maar werden daardoor wettig, zoodat de Broeders, gerust konden blijven voortwerken. | |||||||||||||||||||
[Meester uit Nieuwsgierigheid. (Engelsche)]MEESTER UIT NIEUWSGIERIGHEID. (De ENGELSCHE) Zie het Art. sekretaris (geheim). | |||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||
89 en 90e., of laatste graad van het Mitzraïmietiesch systema. | |||||||||||||||||||
[Meester, (Opper-uitverkoren)]MEESTER, (OPPER-UITVERKOREN) Uitverkoren, en Opper-Uitverkoren Meester. De benamingen der afdeelingen van den Meestergraad, onder dit Groot-Oosten, van den 25e. dag der 2e. maand 5819, bestaan hebbende, en op voordragt van den Grootmeester Nationaal, in het Koningrijk der Nederlanden, aangenomen, hebben, niet als nieuwe hooge graden, maar als afdeelingen van den Meestergraad, ten doel, de verheven leer en beginsels, daarin verkondigd, meer te ontwikkelen en duidelijk te maken. (Zie verder de Art. uitverkoren meester en wetenschappelijke graden). | |||||||||||||||||||
[Meester van 9, (uitverkorene)]MEESTER VAN 9, (De UITVERKORENE) (Maître Êlu des neuf) is de 4e. graad van het Fransche Rituaal, of de eerste hooge graad daarvan, als ook der Philaleten, de 5e. der Martinisten, de 9e. van den Raad der Keizers van Oosten en Westen, te Parijs, de 7e. van de Uitverkorenen der Waarheid, de 1e. van het Clermontsche Hoofdkapittel, en de 7e. van het systema van zinnendorf. De Loge heet Kapittel; de Voorzitter, die Koning salomo voorstelt, wordt zeer Magtige (très Souverain), en de Opziener, Stolkin's plaatsvervanger, Inspecteur genoemd. De Kandidaat stelt johaben voor. | |||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||
verkorenen der Waarheid. De 5e. van den Raad der Keizers van Oosten en Westen, van het uit Amerika naar Frankrijk overgevoerde systema, en van het Mitzraïmietiesch systema. | |||||||||||||||||||
[Meklenburg-Strelitz, (Karel Lodewijk Frederik]MEKLENBURG-STRELITZ, (KAREL LODEWIJK FREDERIK, Groot-Hertog van) geboren 10 October 1741, overleden 6 November 1816. Reeds vroeg werd hij in de Broederschap aangenomen, en bekleedde sedert 1786 de waardigheid van Provinciale Grootmeester van de Engelsche Groote Loge, voor de Loges in Neder-Saksen. Hij was ook lid van de Strikte Observantie, en voerde als zoodanig den naam van Carolus Eques a Pallio purpureo. Tot aan zijnen dood bleef hij een ijverig en werkzaam lid der Vrijmetselarij. | |||||||||||||||||||
[Melesino]MELESINO, keizerlijk Russiesch Luitenant-Generaal, een Griek van geboorte, was een man van kennis, en hield met gelijke gemakkelijkheid, op innemende wijze en schitterende welsprekendheid, Loge in vier talen. Het naar hem genoemde systema, dat buiten Rusland, daar het in 1765 bloeide, weinig bekend geworden is, bestond uit 4 graden, die op de drie johannes-graden volgden, als: 4.) het donkere Gewelf; 5.) de Schotsche Meester- en Riddergraad, die met den gelijken graad van andere stelsels overeenstemt; 6.) de Filozofengraad, en 7.) Magnus sacerdos templariorum, of het klerikaat. In den 4en graad, welke geheel op hirams begravenis betrekking heeft, hechtte men bijzonder aan het getal vier. De Voorzitter | |||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||
werd de viermaal eerwaardige Meester Gabaon genoemd, en de Opzieners met de woorden: viermaal eerwaardige Bewaarders van het donkere Gewelf; alle overige Uitverkoren Meesters, met den naam: viermaal eerwaardige Broeders aangesproken. De Kandidaat moet vier malen zweren, en hierna, de vier hoeken van den geopenden Bijbel kussen, en ook vier groote schreden in den winkelhaak doen. In plaats van drie hamerslagen in de lagere graden te doen, wordt er vier malen gescheld. De omarming geschiedt door vier kussen. De Uitverkoren Meesters reizen door alle vier de werelddeelen 16 malen, of 4×4. Terwijl de Meester Gabaon, den nieuw aangenomene het schootsvel ombindt, zegt hij tot hem:
‘Op dit schootsvel van Uitverkoren Meester, ziet gij het, voor den zwakke en onverlichte, zoo schrikkelijk schijnende beeld des doods. Reeds hebt gij u in den Meestergraad met dood en vergankelijkheid bekend gemaakt, ja, als een regtschapen Vrijmetselaar hebt gij zelfs geleerd, den dood te gemoet te gaan, zonder dien te vreezen, noch te wenschen. De Uitverkoren Meesters doen echter nog meer; zij beminnen den dood; dewijl deze de eenige weg is, om tot volmaaktheid te komen.’
De geschiedenis van het opzoeken en de begrafenis van hiram's lijk, luidt als volgt: Toen hiram abbif door de roekelooze handen der drie Medgezellen gestorven was, beschikte salomo een aantal uitgelezen Meesters, om den verslagen hiram op te zoeken. De gezamenlijke Meesters hadden zwarte kleederen aangetrokken; om diegenen, welke met de opzoeking belast waren, van de overige Meesters te onderscheiden, had salomo hun zwart lederen schootsvellen gegeven, die hij-zelf op hunne kleederen bond. Op deze schootsvellen was een beeld der sterfelijkheid afgemaald. Daarop verkoos salomo negen van de bekwaamste Meesters, en om deze tegen vijandelijken aanval te beveiligen, gaf hij hun 27 soldaten van de wacht des Tempels, tot bedekking mede. Deze werden de bende der Uitverkoren genoemd; zoodat elk Uitverkorene drie soldaten had, die in de regterhand den dolk, en in de linker de lantaarn hadden; deels tot hunne zekerheid, deels om in het duister te zien; want het was nacht, en juist het | |||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||
donkerste uur van den nacht. Zij kwamen in den voorhof en vonden niemand. Vandaar gingen zij tot aan de deur des Tempels, en begonnen met de deur Kychar, welke tegen het westen lag; vervolgens naar de tweede deur, Chalda genoemd, tegen het zuiden; verder naar de oosterpoort, en eindelijk naar de noorderpoort. Daar zij ook hier niemand vonden, zoo wilden zij, dewijl de morgenschemering nog niet aangevangen was, niet tot den koning terugkeeren. Zij begaven zich daarop naar den viermaal eerwaardigen Meester gabaon, welke de volmaakste aller Meesters was, en begeerden van hem, dat hij hen onderrigten zoude, hoe zij zich moesten gedragen. Hierop nam hij hun eenen eed bij de kroon des konings af, dat zij niet eerder terug zouden komen, voor dat zij des konings bevel volvoerd hadden. Daarop gingen zij met hem in de kamer van den voorhof, waarin de gereedschappen des Tempels bewaard werden, en gaf hij hun schellen uit dezen, waarmede zij zich bij hunne aankomst aanmelden, en van alle Vrijmetselaren onderscheiden konden. Zij gingen de poort der stad uit, die in het westen ligt. Vandaar wendden zij zich naar alle vier deelen des lands. Bij dag rustten zij, en bij nacht waren zij altijd bereid, om den vijand te wederstaan. Toen zij het geheele land doorkruist hadden, namen zij hunnen weg naar de woestijn, en kwamen aan den voet van den berg Sinaï. Daar vonden zij onder eenen heuvel het ligchaam van adon hiram. In deze streek was een bosch van terpentijnboomen, onder welker schaduwen zij zich voor de zonnehitte beveiligden. Toen zij nu hier uitgerust waren, en met het lijk van hiram naar Jeruzalem terug wilden keeren, ontdekten de soldaten in het bosch de drie moordenaars, welke hout kapten van de boomen des wouds. Zij grepen ze, bonden en voerden hen voor de Uitverkorene Meesters, welke met hirams lijk volgden. Nadat de Uitverkorene Meesters in Jeruzalem waren aangekomen, gaf de koning deze drie ongelukkigen aan de soldaten over, die ze in lederen zakken stopten en in de Jordaan wierpen. Toen nu de Uitverkoren Meesters het bevel van den viermaal eerwaardigen Meester gabaon volvoerd hadden, liet salomo hen niet weder tot de overige Meesters terugkeeren; maar zij bleven altijd als eene bijzondere wacht bij hem, zoodat zij aan zijn' per- | |||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||
soon verbonden waren. Maar, even als hiram abbif, welke door hiram, de koning van Tyrus, als opperste over alle Vrijmetselaren, en tot een vorst over den Tempel gesteld was, even zoo werd dit nu de viermaal eerwaardige Meester gabaon, aan wien de Uitverkorenen bij den naam van adonaï moesten zweren, hem als eenen koning getrouw te zijn; welken eed zij bij des konings hoofd moesten afleggen. De kroon van salomo, waarop zij zwoeren, beteekent de vrijheid, de bouw van den Tempel en het leven van den grootsten Meester. Zoo bevonden zich dan de Uitverkorene Meesters bestendig om den persoon van hunnen viermaal eerwaardigen Meester gabaon, wanneer hij in den Tempel ging, om den arbeid der leerlingen, Medgezellen en Meesters in oogenschouw te nemen. Zij onderzochten met hem aan de deuren des Tempels de wachten, en dienden hem tot bedekking, wanneer hij aan de arbeiders hun loon verdeelde. Vandaar werden zij ook, dewijl zij den arbeid mede bezagen, de volkomenste Meesters genoemd, en hun ouderdom was het volkomenste, hetwelk in het getal 9 door den drievoudigenhoek werd voorgesteld. Dewijl zij nu hunnen arbeid bij nacht met de grootste stilte volbragten, zoo verlichtten zij hunne werkplaatsen met eene lamp. Daar zij zich door zekere woorden van de anderen moesten onderscheiden, gaf de viermaal eerwaardige hun den geheiligden naam adonaï, bij welken zij hunnen eed van trouw aflegden. Hun aantal wies aan, werd grooter, en beliep spoedig het getal van 900, die de wacht aan de deur des Tempels, Sur genoemd, hielden, (welke ook de deur des fondaments geheeten werd - 2 Kron. XXIII:5 - doch welker plaats niet bekend is). Deze waren eene bestendige, in den Tempel rondgaande bedekking, zoowel der arbeiders, als van het heilige huis. Zij gingen, namelijk, van zonsopgang tot zonsondergang, twaalf maal om. | |||||||||||||||||||
Verklaring van het Tableau.Het Tableau der Uitverkoren Meesters stelt eene der gewigtigste bezigheden voor, die wij der Vrijmetselarij verschuldigd zijn. In het midden daarvan bevindt zich de zerk van hiram, de grootste en voortreffelijkste aller Vrijmetselaren. Deze alleen is het, dien wij als onzen Regent vereeren, als onzen koning moeten | |||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||
bewaren, daar de Vrijmetselarij vrij, en het knechtschap geheel ongewoon is. De Uitverkoren Meesters blijven daarom bestendig om den persoon van hunnen viermaal eerwaardigen Meester gabaon, en verbinden zich aan hem-alleen, als aan hunnen koning. Boven op de zerk bevindt zich eene kroon, waarop de Uitverkorene Meesters zweren, hunne vrijheid, die de kroon van hun geheele werk is, op het vurigst te verdedigen, den bouw des Tempels, die het voortreffelijkste aller gebouwen is, te volvoeren, en het leven huns Grootmeesters tegen alle aanvallen te verdedigen. Verder ziet men er eenen dolk, welke tegen al diegenen gescherpt is, die het durven wagen, de regten der Vrijmetselarij te krenken, en die door ons-zelven in het vervloekte hart moet worden gestooten van al diegenen, die verraders der Orde willen worden. Hierop volgt eene sfeer, welker beteekenis veelvuldig is; zij is de voorbereiding tot het binnenste heiligdom der Orde; dewijl alle vier werelddeelen ons stof tot arbeid geven; want de weg in alle vier deelen der wereld is voor ons gebaand; dat is, wij moeten de kunst in alle vier werelddeelen opzoeken, tot wij ze vinden, al zouden wij haar ook uit de graven tot aan de oppervlakte der aarde oproepen. De lantaarn verbiedt den Uitverkoren Meesters allen uiterlijken schijn. Het licht dient hun, om te zien en te zoeken; zijn glans moet echter niet verblindend zijn, dewijl de uiterlijke schijn nooit door den verstandige bemind wordt. De schel spoort aan, op onze hoede te zijn, en in het bijzonder, onze Loge te bewaren, waarin zich een deel der hoofdgeheimen onzer Orde, bijna geheel ongesluijerd, vertoont. De drie knodsen, waarmede hiram verslagen is geworden, als ook de berg Sinaï, zijn ons uit de Meester-Loge bekend, en herinneren ons tevens, dat, ofschoon wij van trap tot trap in kennis stijgen, wij ons nog bestendig de eerste geheimenissen moeten herinneren. De drie zakken wijzen de straffen aan, welke al diegenen verdienen, die zich, zoowel tegen de Loge, als tegen hunnen Grootmeester bezondigen. De negen sterren beteekenen het getal der Uitverkore Meesters. De Loge is als onzer aller moeder aan te zien; want door deze zijn wij ten voorschijn gekomen; door haar hebben wij het | |||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||
licht ontvangen. De Grootmeester, die het beeld van den viermaal eerwaardigen Gabaon is, moet als de vader van het gansche huis beschouwd worden. De 27 schreden, welke door den winkelhaak van drie, het drievoudig getal van 9 verheven trappen der Vrijmetselarij uitmaken, leiden ons op den weg tot de verkrijging van ons doel. Wij gaan, tot verrotting over, tot dat eindelijk de telende en bevruchtende kracht van hemelsche lichten, ons tot de zaligen terugroept. Ook in den 5en. graad is het getal 4 heerschend. De Voorzitter heet viermaal eerwaardige Bouwmeester; de Loge wordt door 4 × 4 slagen op het altaar geopend. De vier verpligtingen van eenen Schotschen Meester worden bij eede in dezer voege aangenomen: Ik zweer bij mijn eer en bij mijn eeuwige verdoemenis:
| |||||||||||||||||||
Ordegeschiedenis van den vijfden graad.De Schotsche Meester, of liever de Schotsche Ridder is door salomo-zelven ingesteld. Het aantal dezer Ridders bestond in den beginne slechts uit 8, later uit 16 personen. Alle, die tot deze hooge waardigheid wilden komen, werden zwaar beproefd, en moesten in de zeven wetenschappen ervaren zijn. Zij waren Schatmeesters, gekozen, om de schatten in den Tempel, beurtelings en met opoffering van hun eigen leven te verdedigen. Hunne Ordekleederen (Ephata genoemd) waren lang; van rood fluweel, met goud geborduurd, en hunne Ordebanden rood met groen, waarvan zij het eene einde over den regter schouder sloegen; vandaar, dat de Schotsche Ridders hunne Ordebanden nog | |||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||
op gelijke wijze dragen. Toen salomo veertig jaren geregeerd had, stierf hij. Zijn zoon rechabeam volgde hem op. Deze was het natuurlijk tegenbeeld zijns glorierijken vaders, welken de Egyptenaren Koning der zaligen noemden. Rechabeam volgde de jonge hovelingen, en verachtte den raad der Ouden. Hij ving eenen onnutten strijd aan met jerobeam, de zoon van nebath, (1 Kon. XI:26), een inboorling van den Euphraat, van Zereda geboortig, een lieveling en veldoverste van den Koning sisak van Egypte. Deze overreedde den Koning sisak, dat hij rechabeam den oorlog zou verklaren, welke hem ook, in het vijfde jaar zijner regering, onderwierp. Jerobeam veroverde in dezen krijg, in korten tijd, alle vaste steden in Judea, en kwam tot aan de muren van Jeruzalem. Toen de Schotsche Meesters en Ridders dit zagen, legden zij onder elkander den eed af, de muren des tempels tot den laatsten bloeddrop te verdedigen, en de honderd gewapende krijgsknechten, die tot bewaking van den Tempel bestemd waren, zelve aan te voeren. Toen jerobeam, zonder veel moeite, de stadsmuren bestegen had, en tot voor de muren des Tempels aanrukte, verschrikte hij, dat hij zulk eenen grooten tegenstand ondervond; zoodat hij, om niet al zijn volk te verliezen, onverrigter zake van den Tempel moest terug trekken. Hij bezette de stad, plunderde de koninklijke schatten en de rijkdommen der stad. Bij deze belegering hadden acht Schotsche meesters hun leven verloren, en alzoo hunnen eed vervuld. De overgeblevene helft, te zwak, om den vijand langer tegenstand te bieden, besloot, de schatten bij tijds in veiligheid te brengen. Er waren nog meer schatten in den Tempel, maar deze waren de gewigtigste. Toen nu jerobeam nogmaals met al zijne magt op de muren van Jeruzalems tempel aankwam, verscheen hij in den voorhof, en brak de beide kolommen J. en B. Hier deden de Schotsche Ridders eenen moedigen uitval, en dreven de vijanden over de muren terug. Toen grepen zij vier stukken van de gebroken kolommen, en bragten deze in den voorhof des tempels, achter de groote springbron, met welker water het bloed van het geslachtte vee uit den Tempel gespoeld werd. Daar bevond zich een verborgen gang, Jaerzen-Kedi genoemd, in welken zij de stukken der kolommen, in de gedaante van het Andreas-kruis, en daarop de schatten legden. Deze gang was groot en lang, | |||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||
en verdeelde zich in twee armen. De eene liep naar het bosch Zith, en de andere naar de vlakte Lanan en Marassa. De Schotsche Ridders verkozen den laatsten, en kwamen tot aan Paran; vandaar tot aan de woestijn Abarimaïtor, eene rotsige en onbewoonde landstreek. Men zag hier weg, noch voetpad; ook vond men hier geen spoor van menschelijke voetstappen. Alles was met een donker en ondoordringbaar woud bedekt. Wilde dieren hadden deze streken in bezit genomen. De dalen weergalmden van hun gebrul. Hadden zij eenen berg bestegen, zoo was onder hen eenen vreesselijken afgrond, en tegenover een nog schrikbarender steile rots. Reeds verborg zich de dag; de zwartste nacht omhulde hen, zoodat zij elkander niet meer herkennen konden, behalve als geweldige bliksemschichten neêrschoten, op welke zoo hevige donderslagen volgden, dat die de aarde deden schudden. Groote vergiftige slangen verlieten vol vrees hare holen, en sisten aan hunne voeten. In dit gevaar, dat hen ieder oogenblik met den dood dreigde, zonken zij ter aarde neder, en hieven hunne handen omhoog tot den O∴ B∴ H∴ d∴ H∴ De dag brak aan; zij zetteden hunne reize in die schrikkelijke woestijn voort; het ontzettendste onweder vergezelde hen. Zoo dwaalden zij dagen en nachten moedeloos en krachteloos rond, zonder te weten waar zij waren. Eindelijk helderde de hemel op, en zij zagen van verre, in het zuiden, hooge rotsen, als een geweldige muur met hooge torens, en door een groen schijnend water omgeven. De rotsen wierpen hare schaduw tot over de halve woestijn. Toen zij nader kwamen, zagen zij, in het oosten, eene oude, lange, vervallen poort, welker verouderde deurposten elk oogenblik dreigden in te vallen. Met veel moeite kwamen zij over eene muur van zand, daarna door een moeras, en eindelijk over het water. Met levensgevaar waagden zij de poort binnen te treden. Naauwelijks waren zij in den donkeren gang, en hadden zestien schreden gedaan, toen zij den dag aanschouwden, welke door eene scheur in de poort viel, en hen op eenen weg leidde, waar zij de schoonste en bekoorlijkste streek der wereld ontwaarden. Na zestien weken reizens betraden zij een waar aardsch paradijs, waar eene altijddurende lente heerschte. De bloesems en rijpe vruchten van eene menigte vruchtdragende boomen, verspreidden den aangenaamsten geur. Eene zacht | |||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||
ruischende beek kronkelde zich door deze lustwarande, in welke geen enkel zintuig ongeroerd of onbevredigd bleef. Nadat de Ridders, van de uitgestane vermoeijenissen uitgerust waren, bevonden zij, na naauwkeurig onderzoek, dat deze gelukkige plaats duizend ellen lang en breed, en met hooge, steile rotsen, als met eenen muur, omgeven was. Op eenigen afstand werden zij een heilig bosch gewaar, met eenen ouden Tempel. Boven de deur des Tempels stond het volgende opschrift in de Hebr. taal: Niemand nadere dezen heiligen Tempel Bethsemes, dan die een kenner en vereerder der zeven wetenschappen, en te gelijk van alle nieuwsgierigheid bevrijd is. De Ridders namen elkander hierover eenen eed af, gingen toen in den Tempel, en legden in het midden hunnen heiligen buit neder, namelijk: de schat, dien zij uit Jeruzalem medegebragt hadden. Deze bestond in eene vierhoekige elpenbeenen kist, aan de hoeken met goud beslagen, met edelgesteenten ingezet, en door hiram zelven vervaardigd. In deze lagen twee stukken gedegen goud, elk eenen elleboog lang en dik, welke tot de kroonen en pedestallen gebruikt werden, die aan de heide zuilen J en B ontbraken, en welke stukken goud door salomo zelven vervaardigd zijnde, heilig gehouden en in het allerheiligste nedergelegd werden. In het midden der kist lag het borstschild, met twaalf edele steenen, naar het getal der twaalf stammen, dat mozes liet vervaardigen, en hetwelk de Hoogepriester alle jaren eenmaal, wanneer hij in het heilige der heiligen kwam, op zijne borst moest dragen; insgelijks eene dikke gouden plaat, waarop de Urim en Thummim gegraveerd was. Geheel onder in de kist lagen vier gouden gedenkpenningen, waarvan op de eerste het Leerlings-, op de tweede het Medgezellen-, op het derde het Meesterwoord, en op de vierde niets geschreven was. Het oude Meesterwoord stond op het deksel der kist, in eenen driehoek. Ter linkerhand zagen zij den Normam, ter regterhand eene lijkkist van zwart jaspis, op welker deksel de volgende woorden in Arabische letters stonden: God zelf is hier de wachter. Deze lijkkist was negen jaar en drie maanden lang voor de Schotsche Ridders een waar geheimenis, totdat eindelijk een van hen het waagde, zijne nieuwsgierigheid te bevredigen, en daardoor het aantal dezer Ridders verminderde; want, gedurende de vier uren die hij met de Normam bezig was, | |||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||
kwam hij om. Daarom werden dan ook de Schotsche Ridders, bij hunne aanneming, onder de rol gelegd en viermaal gekleed, tot aandenken van dezen ongetrouwen en meineedigen Ridder, die Erphat heette. Eindelijk is nog aan te merken, dat de plaats, waar deze Schotsche Ridders zoo lang in rust en tevredenheid geleefd hadden, in gelukkig Arabië gelegen, en van rondom met zoo vele gevaren omgeven was, dat geen sterveling het waagde hen te bezoeken, totdat eindelijk het geluk de Ridders zoo gunstig was, dat zij gelegenheid vonden, haar te verlaten, en de terugreize met de schatten weder aannamen. Na huune aankomst vonden zij de heilige stad en den Tempel geheel verwoest, en in puin en asch verkeerd. Dewijl zij nu de plaats, waar hiram begraven was, kenden, en vreesden, dat zijne beenderen verbrand mogten zijn, zoo zochten zij zijne begraafplaats op, trokken de lijkkist uit de asch op, en begroeven ze op nieuw op eene geheime plaats, waar zij nog rust. Zij begaven zich hierop naar alle vier werelddeelen, zochten hunne Medebroeders op, vormden, naar pligt, nieuwe Loges, en breidden het licht der Vrijmetselarij overal uit. Zij verhaalden aan hunne Broeders, welke bezwarenissen zij, op de reize met hunnen schat, hadden ondervonden, en vermaanden hen tegelijker tijd tot trouw en ijver. | |||||||||||||||||||
Verklaring van het Tableau der Schotsche Ridders.Beschouw, mijn Broeder! met een geroerd hart op dit Tableau de afbeelding van den beklagenswaarden toestand, waarin salomo's Tempel, het meesterstuk onzer voorvaderen, zich bevindt. In het westen ziet gij de twee koperen kolommen, die door hare pracht de buitengewone schoonheid van dit gebouw verkondigden, nu verbroken, omgeworpen en zoodanig verwoest, dat zij bijna onkenbaar zijn geworden. Ook van de zeven trappen, welke tot de groote poort leidden, zijn niet meer dan vier overig, maar evenzoo onvolkomen en verwoest, dat men ze naauwelijks beklimmen kan. Het innerlijke des Tempels is verwoest en zeer in verval. De Bouwmeesters door de zon der reine deugd en de maan der onbevlekte onschuld verlicht, vonden hier ook de lijkkist van hiram, die zij uit den puinhoop trokken, waarbij zij de drie | |||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||
knodsen ontdekten, waarmede deze zoo ongelukkige als waardige Grootm∴ van zijn leven beroofd was geworden. De groote B∴ H∴ der werelden, die alle deugdzamen beloont, zegende verder deze ijverige Bouwmeesters, door den bijstand Zijner goddelijke wijsheid in hunne ondernemingen. Zij ontdekten eindelijk den grondsteen, den talisman, ja zelfs de schatten des Tempels. Toen zij deze ontdekten, vielen zij dadelijk op de kniën neder, en vereerden, van erkentelijkheid doordrongen, den viermaal heiligen naam van dengenen, die hen in hunnen arbeid geholpen had, en welke op het deksel was gegraveerd. Hierop vereenigden zich de even ijverige als waardige Bouwmeesters veel inniger dan te voren, door den band der vriendschap en bragten het ligchaam van hiram en den schat naar Schotland. Den schat plaatsten zij op een altaar, op hetwelk zij tot op den huidigen dag hun dankoffer brengen, voor de gelukkige ontdekking, die hun de Groote B∴ M∴ der werelden had vergund. Het lijk van hiram begroeven zij met alle pracht en rigtten hem een eeuwig gedenkteeken op.
In den Filozofengraad wordt veel geknield, gebeden, gezegend, gekust en gezworen, daarentegen niets gedaan of gezegd, dat deze benaming regtvaardigen kan. Hij staat noch met den voorgaanden, noch met den volgenden graad in eenig verband, zoodat het duidelijk blijkt, dat die door een of ander dweepziek en femelend Br∴ is ondergeschoven. Het binnenste van de kamer der wijsheid (des Tempels) heeft wit behangsel; het groote, op de drie trappen staande altaar in het oosten, waar de Waardigste (de Voorzitter) zijnen zetel heeft geplaatst, en de kleine altaren in het westen, waar de beide oudste Filozofen (Opzieners) hunnen zetel hebben, en de vier kleinere altaren der overige Filozofen, in het zuiden en noorden, hebben mede witte bekleedsels, en eindelijk ook de kleine tafel, waarop het Filozofen-Tableau uitgebreid is. Op de altaren, staan witte waskaarsen. Het gebruik schrijft aan der Filozofen handelingen bijzonderen ootmoed voor; vooreerst nadert de Waardigste, na knielend zijn gebed verrigt te hebben; daarna, in eenen rei, met | |||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||
kaarsen in de handen, knielen zes Filozofen (velen boven dit getal in eenen tweeden rei knielende, hebben geene kaarsen); vervolgens legt de Waardigste aan ieder hunner de regterhand op het hoofd, ontsteekt met de linkerhand diens kaars, en zegt:
De groote Jarochei, de wijze Ajanoda, de almagtige Elohe Ztoabez zegene u! sta op mijn Broeder en ga in vrede! Hierop kust elk ingezegende den Waardigste op het voorhoofd, en het Ordeteeken dat om zijnen hals hangt. De Waardigste roept ze echter op, hem te helpen in het openen van de Kamer der Wijsheid, valt op de knieën, en zegt: Mijne waardige Broeders, daar gij met mij besloten hebt, de Kamer der Wijsheid te openen; zoo zegent mij alvorens in den naam van den grooten J, enz. Met gelijke plegtigheid wordt de Kamer der Wijsheid gesloten, waarna de Waardigste voor de overige Filozofen neêrknielt, en zegt: Mijne waardige Broeders, mogt ik in eenige opzigten te kort zijn geschoten, dan schrijf het aan menschelijke zwakheid toe! Vergeeft, mint en zegent mij. Ook de Groot-Sekretaris moet gelijke ootmoedigheid betoonen. Nadat de Waardigste tot hem heeft gezegd: Ga heen, mijn Broeder, en gelei den Uitverkoren Meester N.N. in den naam van hem dien wij hier vereeren, naar het reinigingsbad en dan in de Kamer der Wijsheid, wij zullen intusschen voor u en hem bidden. Knielt hij voor hem neder, ontvangt zijn zegen, begeeft zich naar het voorbereidingsvertrek, werpt zich voor den Kandidaat op de knieën, en zegt: Mijn Broeder, mogt ik u ook ooit in eenig opzigt hebben beleedigd, dan smeek ik u vergiffenis af. Dan doet hij den Kandidaat zijne overtollige versiersels afleggen, en zegt: Wasch uwe handen, opdat gij rein en onbevlekt in de Kamer der Wijsheid kunt verschijnen. Hij bidt gedurende deze daad in stilte, leidt den Kandidaat | |||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||
ruggelings in de Kamer der Wijsheid en naar een blok, vat met de regterhand de daarin stekende bijl, en zegt: Kniel neder en leg uw hoofd op dit blok, opdat gij den ouden mensch in u moogt dooden. Hij geeft hem dan met de opgeheven bijl een' ligten slag op den hals, en roept: Hij is wedergeboren. De Waardigste en de verdere Filozofen roepen driemalen Amen! waarna de Kandidaat voor elk der 6 kleine altaren, zijne gelofte knielend aldus aflegt:
‘Ik zweer, en beloof bij mijnen Vrijmetselaarseed, de geheimen van de Kamer der Wijsheid op het zorgvuldigste en heiligste te bewaren; zoo ik dezen eed niet houde, dan moge God mij aan ziel en ligchaam straffen! Tot bekrachtiging van dezen eed kus ik de woorden mijns Verlossers.’ En eindelijk op het groote Altaar den volgenden eed, welken hij ook onderteekenen moet: ‘Ik zweer bij God, den grooten J.... enz. het gewigtigste geheim van de Kamer der Wijsheid niet alleen met de grootste zorgvuldigheid te bewaren, maar deze ook, met verlies van mijn bloed, en verachting van mijn leven, te zullen verdedigen. Ik beloof voor den Almagtigen E.Z., den schrikkelijken Regter der meineedigen, de hoofdpligten der Vrijmetselarij, met nog meer ijver, dan tot nu toe geschiedde, uit te oefenen; de pligten en geboden en penitentiën, die mij opgelegd zijn, met blinde gehoorzaamheid te vervullen. Zoo ik laag genoeg mogt zijn, dezen eed te verbreken, dan straffe mij de Almagtige E.Z. met zijne hardste straffen, hier tijdelijk en ginds voor eeuwig. Mijn naam worde onder Vrijmetselaren niet alleen uitgeroeid, maar diene voor alle Loges tot eenen gruwel en schrikbeeld, en alles wat leeft, houde mij voor den onwaardigsten sterveling! Ik roep God, den grooten J∴, den wijzen A∴, den Almagtigen E.Z., tot getuige aan, dat ik dezen ligchamelijken eed opregt en zonder eenigen dwang hebbe afgelegd. Zoo waar straffe mij God aan lijf en ziel. Om mijnen eed te bekrachtigen, kus ik het woord mijns Scheppers, en onderteekene dien eed met mijn bloed.’
De nieuwe Filozoof wordt getooid met zijne viervoudige klee- | |||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||
ding, als: 1.) het Schootsvel; 2.) den Kiel der onschuld; 3.) het Ordeteeken, en ten 4.) den versierden Vrijheidskoed. Hij kust elk van deze stukken, ontvangt van den Waardigste der Orde den vredekus, en wordt ingezegend; waarop de Waardigste weder een gebed doet, dat de andere Filozofen zacht nazeggen. De nieuwe Filozoof ontvangt nu onderrigt, daarna wordt hem het Tableau verklaard, en doet de Waardigste hem eindelijk de volgende vragen: Vr. Zijt gij een Filozoof? Antw. Ik ben wedergeboren. Vr. Wat is de pligt van eenen wedergeborene? Antw. Het goede, dat mij in de Vrijmetselarij bekend is, met verachting mijns levens voor te staan en te beschermen, en het booze in den afgrond der hel te vervloeken. Vr.. Welk is het goede doel der Vrijmetselarij? Antw. Den gouden tijd weder te herstellen. Vr. Welk is het slechte? Antw. De verraderij een tijd lang onder den schijn der deugd verscholen. Vr. Door welk middel kan de gouden tijd weder hersteld worden? Antw. Door middel van eene ongehuichelde vreeze voor God, door eene naauwkeurige vervulling der voorgeschrevene pligten en door ootmoed, die het grootste kenteeken van zelfverloochening is. Vr. Wat beteekent uwe kleeding? Antw. De witte hoed met den veder de versierde vrijheid, de witte mantel het beeld der onschuld, en de groene band de hoop. Vr. Hoe oud zijt gij? Antw. Ik ben wedergeboren. Van den zevenden geestelijken graad, welke in het met Latijnsche en Hebreeuwsche plaatsen uit den Bijbel vermengde Rituaal is genoemd: gradum Capitularem sequitur et primus gradus Capituli invisibilis dicitur vel Clericatus, zullen wij het voornaamste opgeven. In het Konklave, zoo mogelijk eene kerk of gewijde kapel, | |||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||
wordt, zoo er zich onder de Konklavisten een priester bevindt, met het lezen van eene mis een aanvang gemaakt, of in de Protestantsche kerken een gebed gedaan, en de rozenolie (Chrisma) gezegend. Indien er geen Priester tegenwoordig is, heft de Hoogepriester of hoogwaardige Aartspriester de Hymne Veni sancte spiritus aan, waarna zeven malen op den horen van Israël (shofer) geblazen, en door den Hoogepriester met de Arons-roede op den altaar geslagen wordt. Op dezen staan zes kleine, en in het midden zeven groote lichten, voor welke op een witte gordijn het roode Magische kruis, uit vier Hebreeuwsche Daleths zamengesteld, in de volgende gedaante is geplaatst: Buiten de Arons-roede, ligt de Openbaring van johannes opengeslagen op het altaar. De aanwezigen hebben koorhemden aan, en zijn met een wit snoer met negen knoopen, van welke er drie afhangen, omgord. Over het hemd dragen zij den mantel der Tempelheeren; op de regterzijde het Magische kruis, van wollen band; op de linker het gewone Tempelheerenkruis, en om den hals een wit, met zwarte Daleths omzet kruis, hetwelk de officieren aan eenen zwarten, en de overige Broeders aan eenen rooden band dragen. Tegenover den Hoogepriester staat, in eenen hoek, aan zijne regterhand een geraamte. Nadat de 47ste Psalm, welke met de woorden Plaudite gentes! (Alle, gij volken! klapt in de handen!) aanvangt, in de Latijnsche taal gebeden, en zeven maal in de handen geklapt is, begint de Hoogepriester het volgende gesprek: Vr. Hoog-Eerwaardige Broeder! Groot-Operateur! wat is het Konklave? Antw. Het is eene vereeniging van echte scholieren der oude Wijsgeeren, welke zich, in latere tijden, Broeders van het | |||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||
gouden kruis, of kerkelijken genoemd hebben. Deze zoo eerwaardige naam is door de verachtelijkste lieden, die lage bedriegers waren, misbruikt geworden. Verder heeft zich ook in de laatste jaren zekere rozenkruis opgedaan, die een gezelschap van zoogenaamde Duitsche rozenkruizers heeft gesticht. Deze zijn wel geene bedriegers; maar zij hebben even zoo weinig kennis, als de eerste van de ware stof, of van den waren arbeid der K∴ K∴ Eindelijk is er nog eene derde klasse van Rozenkruisers, welke wel eenige losse theoretische begrippen der wijsheid hadden, maar nog altijd zeer van het doel verwijderd waren. Vr. Wat is dus het ware geheim van het Konklave? Antw. Wijsheid. Vr. Wat is wijsheid? Antw. De kennis van God en der gansche natuur. Vr. Alzoo dienen de grondige begrippen der algemeene chemie niet tot wijsheid, of staat den geleerden chemisten hiertoe de weg open? Antw. Algemeene chemie is nergens nuttig toe; want chemie is kunst, en wijsheid natuur; en de geleerdste scheikunstenaar kan bij ons niet eens scholier zijn. Vr. Wat verstaat gij door kennis van God en de natuur? Antw. God heeft van zijnen hoogsten troon tot het middelpunt der aarde alles naar de wetten der natuur geschapen, waardoor ons deze oneindige Bouwmeester een voorbeeld geeft, hoe wij tot den weg der wijsheid zullen komen. Hij had in eenen oogenblik zoowel de wereld kunnen scheppen als vernietigen; Hij heeft haar echter natuurlijk geschapen en zal haar ook natuurlijk vernietigen, en even als Hij-zelf drieëenig is, heeft Hij ook in de wereld eene drieëenigheid vastgesteld. Vr. Wat schiep God in het eerste begin? Antw. De duistere Bajert, welke uit troebel water en vuur bestond. Vr. Wat geschiedde verder? Antw. De Geest Gods zweefde over de wateren. Vr. Wat ontstond uit dezen Geest, dien de Geest Gods op het water achterliet? Antw. Het licht. Vr. Wat deed de Almagtige met dat licht? | |||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||
Antw. Hij verdeelde het in het reine en onreine. Uit het reine schiep Hij den hemel, en het onreine gaf Hij over aan de vulkanische grondstof der wereld, welke door de verbranding tot asch en aarde verkeert. Hierop volgen nog negen vragen en antwoorden, welke blijk geven van gelijke wijsheid. De Hoogepriester besluit het gesprek met den uitroep: ‘Daar alzoo het licht der wijsheid in ons woont, en de stof der wijsheid uit ons komt, zoo willen wij, hoogwaardige Broeders! ook toonen, dat wij dit waardig zijn. Wij willen dat licht der wijsheid met onze handen bearbeiden, en naar het voorbeeld van den Heer der Heerscharen, eene kleine wereld scheppen en in zijnen driemaal heiligen naam, het Konklave der wijsheid openen.’ De daartoe behoorlijk voorbereide Kandidaat, gaat, na zijne eerste intrede, in het Konklave, terwijl hij bij elken der Konklavisten blijft staan bedelen, en zegt: ‘Geeft eenen arme eene aalmoes! God heeft mij verhoogd; Hij heeft mij vernederd; Zijn naam zij geprezen van eeuwigheid tot eeuwigheid!’ Waarop hij van elkeen de kleinste munt des lands bekomt. Na zijne tweede intrede wascht hij zich zeven maal de handen met rozenolie, waarbij de Aartspriester en de Broederen Hebreeuwsche formulieren uitspreken. Daarop reikt hem de voorbereider den Jamsuph, of het riet van den Ecce Homo, en de veroordeeling van christus voor pilatus met hem wordt voorgesteld. Verder wordt hij, met het gelaat voorover, op eene stroomatras nedergeworpen, om hem te kruisigen; na eenige minuten wordt hij, onder aller zwijgen, weder opgerigt en met gewijde olie gezalfd, waarbij de Aartspriester hem de handen kruiswijze op het hoofd legt, en zegt: Spiritus sanctus superveniat tibi, ut habeas, sapientiam, intellectum, consilium, fortitudenem, scientiam, pietatem et timorem Domini! Vade in pace! Nu volgt de drievoudige eed in de Latijnsche taal, of wanneer de Kandidaat deze niet verstaat in de Duitsche. De woorden, die den nieuw aangenomene nu medegedeeld | |||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||
worden, zijn: harris, aumont, david en jonathan. Nadat het linnen kleed, waarop een rood kruis gehecht moet zijn, van de in het midden der Sephiroth (Konklavisten) staande tafel weggenomen is, spreekt de Hoogepriester hem aldus aan: ‘Wij, Hoogepriesters en Tempelheeren-Ridders, hebben door overleveringen van drie leerlingen van pythagoras en van zeno, die u bekend moeten zijn, de Hermetiesch Cabbalistiesche wetenschap en het geheim der goddelijke Magie ontvangen. De orde en de wetten van het heilige Konklave bevelen, onze wetenschappen aan zeer weinigen van ons Kapittel mede te deelen, om geheimen van zoo veel gewigt niet te ontwijden. Daar thans echter het volkomen getal (tien Konklavisten en tien medeleden van eer met zitting en stem in een Konklave) voor dit Oosten niet volkomen is, zoo hebben wij u, hoogwaardige Broeder! die u door persoonlijke eigenschappen, door uwe gehoorzaamheid en stilzwijgendheid bijzonder onderscheiden hebt, verkozen, om onder het getal der Uitverkoren van ons Konklave, in ons onzigtbaar Kapittel plaats te nemen, om van den hoogwaardigen Groot-Deken en Groot-Operateur al dat licht en al die theozophiesche, cabbalistiesche en hermetiesche kennis te bekomen, waartoe gij nu in staat zijt. Ontvang deze met de behoorlijken eerbied, en wijd ze uwe diepzinnigste beschouwing, terwijl gij God, den Almagtige looft, die zoo veel wonderwerken in de natuur heeft daargesteld, Weet en verneem ook hiermede, dat wij, Broederen van het Konklave, niet alleen grootmoedige weldoeners, maar ook gestrenge regters zijn! In naam van onze geheiligde Orde hebben wij het regt over leven en dood, en wanneer gij het ooit durft wagen, onze wetten te overtreden, zoo zou noch de bescherming, noch de magt der vorsten u van den dood kunnen redden. Niets gebeurt er toch in de wereld, dat voor onze Opperhoofden verborgen kan blijven, en daar hunner scherpzinnigheid niets ontgaan kan, zoo leer eerwaardige Broeder! uwe aangegane verpligtingen getrouw vervullen, en u voorzigtig en gehoorzaam te gedragen. Leer bovenal zwijgen, opdat gij niet met lijf en ziel verloren gaat.’ Nu reikt men hem het groote licht des altaars over, en zegt: Ecce lux mundi! Het koor der Broederen bidt eene Latijnsche spreuk, en de Groot-Operateur neemt eene gloeijende kool uit het nevens | |||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||
hem staande reukvat, (met hetwelke de Grootschatmeester den Aartspriester bewierookt, eer deze den zegen uitspreekt), en maakt daarmede driemaal het kruis op des Kandidaats tong. Accendimus linguam tuam igne spiritus sancti, et apponimus tibi sigillum silentii perpetui, in nomine Patris, et Filii, et Spiritus sancti. - Al de Broeders vallen hier gezamenlijk in) Amen! Hoshiana in excelsis. De Kandidaat ontvangt den Joodschen zegen, zoo als die van melchizedek tot op salomo werd overgeplant, dan het kruis der Priesterlijke Tempelieren, den Priesterband, een Lauriertak, en eindelijk den naam eens Engels, of van eenen Profeet. | |||||||||||||||||||
Verklaring van het eerste mystieke Tableau.Hier, hoogeerwaardige Broeder! Ziet gij alle geheimenissen der geheele Vrijmetselarij en der K∴ K∴, in eens te zamen getrokken. Alle graden, die gij tot hiertoe bekomen hebt, worden bij ons het noviciaat genoemd. De symboliesche graden van Leerling, Medgezel en Meester zijn gemaakt, om u tot hoogere geheimen voor te bereiden, u een historiesch begrip van de Vrijmetselarij te geven, en ons eene naauwkeurige kennis van uwe denkwijze en gedrag te verschaffen. De Schotsche graad is de aanvang der heilige Ridderschap, en eigenlijk het zoogenaamde lagere Diakenambt. De Uitverkoren Broeder is het Diakenschap en eigenlijk noviciaat. De zesde graad is afgezonderd. Hij is een militaire graad, welke de bevrijding van het beloofde Land, uit de handen der ongeloovigen tot onderwerp heeft en in geen verband tot den Priestergraad staat. De belooningen der militaire Tempelheeren zijn Kommanderijen en Ballijën; die der geestelijke Tempelheeren zijn de afgetrokken wetenschappen en zoodanige wezenlijke kundigheden, die ons gezondheid en rijkdom geven. De Hermetiesche en Theosophiesche kundigheden zijn voor ons des te eerwaardiger, dewijl zij ons van de ondoordringbare eigenschappen des grooten Adonaï nader onderrigten, en ons zijne verschillende werken, in den hemel en op aarde, duidelijk maken. In de Ridderorde beteekenen J∴ B∴ M∴, Jacobus Burgundius Molaius. In de Priesterorde daarentegen hebben zij eene dubbele | |||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||
uitlegging. De Hermetiesche is Ignis, Maris, Balneum, - MB. - dewijl hier de figuur der M. veranderd wordt in het water, waarvan de verkeerde driehoek het teeken der chemie is. Dit waterbad is de stof der schepping, waaruit God de wereld en alle geschapen wezens gemaakt heeft, en deze stof is het ook, waarvan zich de oude Magiërs bediend hebben, om het heilige vuur daaruit te maken. Het is de oorsprong van alle wonderen der natuur, het chaotiesche en eerste water, dat op het naauwkeurigste naar het systeem des Scheppers is gemaakt. De theozofiesche verklaring zal u later medegedeeld worden. De ballen op de kolommen staande, zijn de magnetiesche deugden der opper en lagere streken, uit welke dit eerste water getrokken is. De ruwe steen is het minerale Electrum, waarmede wij de volkomen metalen en edelgesteenten koken. Hij bevat het lichtvuur, waarvan de Profeten spraken; hij was de vurige wolk en de vuurzuil der Israëlieten, het heilige vuur der opperpriesters, de vurige wagen van Ezechiël en die waarop elias ten hemel voer, hij was het vuur, de rook en de damp, waarvan de Heilige johannes in de Openbaring spreekt. De kubieke steen is het Alcaliesche universeel zout, hetwelk alle metalen en edelgesteenten daarom oplost, dewijl dit zout de moeder, de oorsprong en de magneet van deze is. De Meestergraad spreekt van de op hirams graf gevondene akacia. Dit is de ware stof, uit welke de wijsgeeren hunne schatten halen. Zij is het ware licht der wereld, uit welke de glorierijke hiram, onder het beeld des Verlossers, is te voorschijn gekomen. Zij is de brandende kool, van welke jesaia (XLVII:14) en ezechiël (X:2) spreken, en welke, volgens het verborgen systema der oude wijzen en wijsgeeren, toebereid moet worden. Eene van onze geheimzinnige materiën is dus de brandende kool, welke de Egyptiesche Cabbala duidelijk noemt. De tweede stof is het groene schuim, dat op der Filozofen zee zwemt. Daaruit komt het grijze zout, en van dit zout eindelijk het water, dat alle metalen, mineralen, edele gesteenten en alle zamenstellingen der natuur oplost en de dagen des menschen tot aan zijn einde in de meest volmaakte gezondheid bewaart. Tot slot moeten wij zeggen, dat er drie soorten van Broeders in ons Konklave zijn. De eerste, zijnde die welke de kennis bezitten, zoowel der hermetiesche als magiesche Egyp- | |||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||
tiesche Cabbala. Deze zijn de Aartspriester, de Groot-Diaken en de Groot-Operateur. De tweede is die klasse, welke men de geheimen begint mede te deelen, en deze zijn werkelijke medeleden van het Konklave. De derde zijn medeleden van eer, die niets dan ceremoniën kennen. | |||||||||||||||||||
Verklaring der Theosophiesche geheimen.Het kruis der Tempelheeren bevat de vier elementen en den chaos. De drie letters J∴ B∴ M∴ beteekenen Jeziroth (de derde hemel, de zetel der planetariesche geesten, Mars, Saturnus, Jupiter, Merkurius, Venus, de Maan en de Zon); Berioch (dat is de tweede hemel, woning der aartsengelen en hemelsche legioenen), en Metraton (dat is de geest van den Messias, die over alles heerscht). De drie Grieksche letters der Openbaring χ, ξ en σ, wijzen het getal 666 aan, namelijk: de eerste 600, de tweede 60 en de laatste 6. Deze drie zessen te zamen maken 18, en hierin is het getal 9 begrepen. [Over het getal 666, Openb. van joh. XIII:18, leest men eene krietiesche beschouwing in de Godgeleerde Bijdragen voor het jaar 1841, XVde Deel, 1e Stuk, bl. 1-21.] Men ziet uit deze proeve, waarin het meest uitzinnige niet is opgenomen, welke onzin, door de zoogenaamde mystiesche en theozofiesche graden, onder den naam van Vrijmetselarij, werd uitgekraamd. Deze proeve zullen wij niet verder voortzetten, de lezer heeft hieraan genoeg. | |||||||||||||||||||
[Memphis, (Rite de)]MEMPHIS, (RITE DE) of Egyptiesche Ritus (zie het Art. cagliostro). In dezen Ritus, door cagliostro uitgedacht, werden beide kunnen, onder gelijke Ritualen, toegelaten, ofschoon het twee afgescheiden ligchamen waren. De graden waren:
In de beide eerste graden, door dien bedrieger daargesteld, knielden de Kandidaten bij elke schrede voor den reg∴ M∴, dan werden zij beademd, bewierookt en verrigtte men bezweringen. Was de Kandidaat van het mannelijke geslacht, dan | |||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||
leidde men bij de aanneming tot Meester een jongeling of meisje binnen, die in den staat van volmaakte onschuld moest zijn, en duif of pupil genoemd werd. Deze ontving van den reg∴ M∴ de magt van den mensch, vóór zijnen val in zijn bezit, zijnde die over de geesten. Die (zeven) geesten omringen Gods troon en besturen de planeten. De duif, in het wit gekleed, met linten en bloemen versierd, naderde den Meester. De leden baden den hemel, dat de Meester het hem geschonken vermogen mogt kunnen uitoefenen. De duif bad God om de gunst, te mogen handelen naar 's Meesters bevelen, en tot middelaarster te dienen tusschen dezen en de geesten. De reg∴ M∴ blies haar op het gelaat, onder het uitspreken van een formulier, waarna zij werd opgesloten in den tabernakel, eene plaats, met wit behangen en van een tafeltje met drie brandende waskaarsen voorzien, en achter en boven den Meestertroon daargesteld. Door een daarin aangebragt venstertje kon zij hare stem doen hooren. Nu bad de Meester, en beval de zeven geesten zich aan de duif te vertoonen. De duif hunne verschijning berigt hebbende, gelastte hij haar, een der bij name door hem genoemde engelen te vragen, of de Kandidaat de vereischte hoedanigheden had, om tot Meester aangenomen te worden. Dit bevestigd zijnde, volgden nog andere plegtigheden, en dan de aanneming. Was de Kandidaat van het vrouwelijke geslacht, dan zat de handelende Meesteres voor, die dan koningin van Scheba heette. De twaalf oudste Meesteressen waren Sibyllen. De vrouwelijke Kandidaat knielde na het binnenkomen neder met al de aanwezigen, behalve de Meesteres, die, staande, zich God aanbeval. Dan gaf de Meesteres een slag met het zwaard op den altaar, waarop alle, behalve de aannemelinge, opstonden. Deze laatste bukte het aangezigt ter aarde, en zeide dan in het Fransch, den Psalm miserere mei Deus op. Vervolgens deed de Meesteres op de bovenvermelde wijze den Engel verschijnen, en beslissen of men de aannemelinge den derden graad mogt geven. Viel die beslissing gunstig uit, dan hieven drie zusters het veni creator aan. De adspirante werd nu tusschen wierookvaten geplaatst en door geurige dampen ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||
zuiverd. Daarop zeide de Meesteresse: ‘het eerste geschenk u gegeven zijn rijkdommen,’ en blies zij haar hier eenige stukjes bladgoud toe. Bij deze daad zeide de Ceremoniemeesteres: sic transit gloria mundi (aldus gaat 's werelds heerlijkheid voorbij). Nadat dit verrigt was, dronk de neophhiet van den drank der onsterfelijkheid, knielde in het midden der zaal, waarop de pupil de aartsengelen beval, de versierselen voor de aangenomene bestemd, door hunne handen te laten gaan en te zegenen. De bevorderde werd nu met het schootsvel, den ordeband en de handschoenen versierd, en zette de Meesteres haar eene rozenkroon op het hoofd, waarmede de aanneming was afgeloopen. | |||||||||||||||||||
[Merci. (van)]MERCI. (Prins VAN) De 26e. graad van het uit Amerika naar Frankrijk ingevoerde zoogenaamd oud-Engelsch systema. (De Loge noemt zich de derde hemel.) De troonhemel, waaronder de troon is, is van groene, witte en roode stof; de tafel, die zich voor den troon bevindt, is bedekt met een tapijt van dezelfde kleuren. In plaats van eenen moker, bedient de achtbare zich van eenen pijl, waarmede hij op den altaar slaat; de veêren van den pijl zijn rood geschilderd aan de eene, en groen aan de andere zijde; het hout is wit, met eene gouden punt. Op het altaar is een standbeeld, voorstellende de waarheid, bedekt met eenen driekleurigen sluijer. Dit is het Palladium der Orde. De zeer uitmuntende Prins is gekleed met eenen langen mantel van drie kleuren, en draagt eene kroon op het hoofd met gouden punten. De andere leden der loge dragen een rood tablier, in welks midden een witten en groenen driehoek is geschilderd of geborduurd, benevens een kordon met de drie kleuren der Orde, en sautoir, waaraan voor juweel een regthoekige gouden driehoek hangt. | |||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||
[Mercia]MERCIA, in de vroegere geschiedenis, een koningrijk in Brittanje, Op het einde der zevende eeuw werd de kroon daarvan gedragen door kenred. Deze was een groot beschermer der kunsten en wetenschappen, voornamelijk der bouwkunst, en deed bekwame bouwkundigen uit Frankrijk naar Brittanje komen, tot het bouwen van kasteelen en kerken, en ook, om de Saksers te onderrigten in de gildwetten en gebruiken, welke uit de verwoestingen der Gothen gered waren. In 680 benoemde hij bennet, Abt van Wirral (zie bennet), tot opperhoofd der bouwlieden. | |||||||||||||||||||
[Merzdorf, (Joh. Fred. Lodew. Theod.)]MERZDORF, (JOH. FRED. LODEW. THEOD.) Doktor der wijsbegeerte en letteren, geboren 1812. Deze geleerde Broeder woonde vroeger te Leipzig, waar hij Bibliothekaris en Archievaris der Loge Apollo was. Zijne geleerdheid gaf aanleiding dat de Loge Minerva (zie het Art. leipzig), hem opdroeg hare boekerij in orde te brengen, en de werken uit te schieten, welke verkocht konden worden, en van welke verkooping hij den katalogus opmaakte. Later naar Oldenburg beroepen, als Bibliothekaris van den Hertog, deed hij aldaar de ingesluimerde Loge zum goldnen Hirsch, die hem tot haren gedeputeerd Meester benoemde, herleven. Hulde doende aan zijne talenten, benoemden hem de Groote Loge, en de Loges Ferdinand zum Felsen, Boanerges te Hamburg, Friedrich te Kopenhagen, zur Piramide in Plauen, tot lid van eer. Hij is schrijver van het welgeschreven werkje: Die Symbole, die Gesetze, die Geschichte, der Zweck der Masonei schlieszen keine Religion aus (Zie verder saksen en uitsluiting). | |||||||||||||||||||
[Mesmer, (Anton Frederik)]MESMER, (ANTON FREDERIK) geboren te Mörsburg, aan het meer van Konstanz, in het jaar 1734, overleden aldaar 6 Maart 1815, was een geneesheer, die zich, door zijne leer van het dierlijk magnetisme en de daarop gegrondveste geneeswijze, bekend heeft gemaakt. Hij was een ijverig aanhanger van de mystiesche stelsels der Vrijmetselarij, en stichtte in 1783, gedurende zijn verblijf in Frankrijk, de harmoniesche gezelschappen, die, vereenigd met eenige aan het mysticcisme | |||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||
verkleefde Loges, zijn leer in geheime vereenigingen mededeelden en trachtten aan te wenden. Vooral was het te Parijs, waar mesmer, zoowel als cagliostro, een' geweldigen opgang maakten. Mesmer drukte zich met gezochte duisterheid uit. Zelfs deze duisterheid diende hem tot steun, omdat zij eene groote diepzinnigheid in zijne wetenschap moest doen veronderstellen. De ten zijnen huize gehouden bijeenkomsten, deden denken aan de eleusieniesche mysteriën. Om er toegelaten te worden, moest men zich van een novieciaat onderwerpen, en moest men voorbereid worden, alvorens over den drempel te mogen treden. Ongewijden werden niet toegelaten, en menigeen werd voor altijd er buiten gesloten. Er bestonden tweederlei geheimenissen, groote en kleine. Hij, dien men waardig keurde, toe te laten, werd dan met veel praal ingewijd. Mesmer werkte veel op de verbeelding en de zenuwen. Vele zijner aanhangers verzekerden overtuigd te wezen, terwijl zij slechts beguicheld waren. Doch de beguicheling verdween allengs, en van dit oogenblik taande ook mesmer's luister. Zijne laatste dagen leefde hij eenzaam, en antwoordde hun, die hem kwamen ondervragen, ongaarne en weinig. Mesmer was zeer laatdunkend, en kwam dit gebrek soms op de meest belagchelijke wijze voor den dag. Zoo zeide mesmer eens tot een geneesheer (egg genaamd), op diens vraag, waarom hij steeds rivier-, en nooit bronwater tot voetbaden liet nemen, dat dit geschiedde, omdat het rivierwater door de zon was beschenen geworden, en, ging hij voort, water, dat door de zon beschenen is, heeft een volstrekt voordeel boven elke andere soort van water. Reeds voor twintig jaren (hij zeide dit in 1804), heb ik de zon gemagnetiseerd, en daardoor is zij sedert ook veel werkzamer, dan zij ooit te voren is geweest. Uitvoeriger berigten, omtrent hem en zijn stelsel, vindt men in het Conversations Lexicon, Art. Magnetismus en Mesmer, en in de opstellen: die Heilkunde des achtzehnten Jahrhunderts, en über Mesmer und Mesmerismus, in het Morgenblätt, 1820, No. 71, 283 en 284, S. 287, 1133 en 1138. | |||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||
[Metselaarsbeitel]METSELAARSBEITEL, of ook wel enkel Beitel (Hoogd. meissel, Eng. the chisel. Fr. ciseau), is een werktuig, dat door de Fransche Loges op het tableau bij de andere is gevoegd, en strekken moet ter bearbeiding van den ruwen steen. De beitel vertoont de voordeelen van goede tucht en opvoeding. Het gemoed is, even als de diamant, in den oorspronkelijken toestand onzes levens, ruw. Doch even als deze, door behoorlijke bearbeiding van het uitwendige, zijne schoonheid en glans vertoont, zoo brengt ook de opvoeding de verborgen hoedanigheden van het gemoed aan den dag, als wanneer zij het toppunt der menschelijke kennis, die van onze verpligtingen jegens God en de menschen doet ontvouwen. | |||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||
Gezellen der zeer achtbare en heilige Johannes-Loge. Sedert het invoeren der diploma's, is het afvorderen van zoodanigen groet nogtans in onbruik geraakt. In de oudste tijden hadden meest alle gilden hunne geheimenissen, aan welke ieder zijne gildemakkers kon herkennen; want vermits het schrijven slechts bekend was aan de geleerden (geestelijken en monniken), zoo waren ook de schriftelijke berigten bij de ambachtslieden niet in gebruik. Elk hunner vereenigingen vond alzoo groeten en teekens uit, waardoor zich een Gezel als zoodanig aan zijne makkers kon bekend maken, en bewijzen, dat hij een ambachtsman was, die zijn bedrijf bij het gild had geleerd; en deze teekens werden zeer geheim gehouden. In de nieuwere tijden werd dit door de schriftelijke berigten verdrongen. Maar het Metsclaarsbedrijf behield die in Duitschland het langste; ja zelfs bestaat er een onderdeel hiervan, die zich woord-Metselaars (Wortmaurer) noemen, en nog heden ten dage een dergelijk geheimenis bezitten, waardoor zij zich onderling als echte woord-Metselaars bekend maken; doch mogen deze hunne mondelinge groeten, noch hunne teekens, anders dan bij gesloten deuren mededeelen of overgeven. Zij behoeven dus ook geene schriftelijke bewijzen, maar bestaan, met hulp dezer geheimenissen, in Engeland en in Duitschland. Tot in de twaalfde eeuw onderscheidden zich de Groet- of Woordmetselaars alleen daardoor, dat zij zich onderling, door middel van zekere woorden, teekens en gebruiken, te kennen gaven, van de Schriftmetselaars of Briefbezitters, d.i. van zoodanige handwerkslieden, die zich door attesten, mededeelingen, enz. wettigden, en wier gildeligchamen, even als andere, welke zich alleen op dergelijke wijze legitimeeren, in Duitschland omstreeks de vijftiende en zestiende eeuwen, en in Engeland omstreeks de zeventiende eeuw zijn ontstaan. Eigenlijke gilden bestonden toen nog niet; maar de metselaars van beroep hielden zich toen bij de Architekten op, die hen voordeel aanbragten. De bouwkunst toch was in zekere mate de eenige vrije kunst, welke toen bloeide, en achting, vrienden, begunstigers en beschermers vond, weshalve de monniken, | |||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||
bij uitsluiting, alles, ter harte namen, wat tot de bouwkunst behoorde, zoodat zij zorgden, dat er onderwijs in die kunst werd gegeven, en zelven het hoogere gedeelte der kunst leerden aan hun. welke zich aan den geestelijken stand wilden wijden, of lust tot die kunst aan den dag legden. Door de bouwkunst werden de beeldhouw- en schilderkunst, en verdere schoone kunsten ontwikkeld, welke alle in de Katholieke godsdienst eene magtige beschermster vonden. Nademaal het in de zaak zelve ligt, dat de bouwlieden toen, op eene plaats, niet bij voortduur bezigheid konden vinden, zoo gaven de kloosters aan hunne bouwkundigen verdere aanbevelingen; en als ergens een prachtig gebouw, een klooster, of eene kerk, enz. moest worden gebouwd, werden zij daarheen beroepen. Van lieverlede kwam het er toe, dat dergelijke bouwkundigen bij hoopen van het eene land naar het andere moesten trekken; al na zij nu hier, dan daar, groote gebouwen hadden daar te stellen. Die gestadige omgang met monniken gaf ook aanleiding, dat de metselaars van beroep zich in de Monniken-broederschappen deden aannemen, en hunne bijeenkomsten in de kloosters hielden. Hun rondreizen nogtans, en het verschil huns landaards was oorzaak, dat zij ook zekere gebruiken, graden en andere eigendommelijkheden instelden, ten einde de kunstgenooten in alle landen en streken naauwer aan elkander te verbinden, en een zekeren esprit de corps voort te brengen, die later als gildegeest de weldadigste gevolgen voor het geheel heeft gehad. Voor Duitschland heeft het besluit van den Rijksdag, strekkende tot het wegruimen der misbruiken onder de handwerksgezellen (het besluit is vervat in het keizerlijk patent van 16 Aug. 1731), in § 9 alle verschil tusschen de groeters en briefbezitters opgeheven, en verbiedt in § 10 den nieuwen Meesters den eed op te leggen, dat zij de heimelijkheden van het gilde zullen verzwijgen en aan niemand openbaren. | |||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||
breidde er zich snel, nadat het rijk onafhankelijk was geworden. Op den 29sten September 1825 werdt de Groote Nationale Loge te Mexiko plegtig geinstalleerd door den Br∴ poinset, Minister der vereenigde Staten, in zijne hoedanigheid van oud-Grootmeester der Groote Loge van Zuid-Karolina. Terzelfder tijd werd door de Groot-Officieren van dat nieuwe Gr∴ O∴ de gelofte in die hoedanigheid aan hem afgelegd; welke Gr∴ Officieren bestonden uit leden of ambtenaren van het hoofdbestuur der republiek Mexiko. Men had aldaar als beginsel aangenomen, dat elke plaats, die 300 zielen bevatte, eene Loge zou hebben. Onder degenen, die de Orde daar te lande hielpen bevorderen, muntte een Katholijk Priester, azispe genaamd, bovenal uit. Van toen af kon men haar in dat rijk als gevestigd beschouwen, ofschoon er reeds, gedurende den onafhankelijkheidsoorlog, verschillende Loges waren ontstaan, die hare Konstitutiën van de Groote Loges der vereenigde Staten hadden ontvangen. Eerst arbeidende volgens het oud Engelsche stelsel, sloop er later ook het Schotsche stelsel binnen, ten behoeve waarvan men een suprême conseil vormde. Spoedig begon er de Vrijmetselarij te kwijnen; want de twee staatkundige partijen kozen (1827) de Loges tot brandpunten, zoodat de twee Maç∴ stelsels, ook in het staatkundige, tegenover elkander stonden, en elkander beurtelings onderdrukten. De Vrijmetselarij, zoo onvereenigbaar met staatkundige woelingen, heeft zich van dien schok nog niet hersteld. De Orde kwijnt er, en telt over het geheel eenige weinige Loges. | |||||||||||||||||||
[Mey, (van der)]MEY, (VAN DER) Sekretaris van den Prins Erf-Stadhouder der Nederlanden (Prins willem V), was Groot-Sekretaris der Groote Nationale Loge der Vereenigde Nederlanden, welke hem in den jare 1767, als Gedeputeerde, naar de Groote Loge zu den drei Weltkugeln te Berlijn zond, om de gronden te ontwikkelen, waarom zijne Groote Loge weigerde, de hoogere graden, door deze Loge voorgeslagen, aan te nemen. | |||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||
opend wordt, om te arbeiden. Het zuiden is het meest verlichte gedeelte des Tempels, de plaats voor de Meesters en Medgezellen. | |||||||||||||||||||
[Middeleeuwsche Bouwkunde]MIDDELEEUWSCHE BOUWKUNDE. Het is zonderling, maar niettemin eene waarheid, dat, terwijl de meeste takken van kennis in de middeleeuwen in verval waren, de werkdadige Bouwkunst in grooten bloei verkeerde. Hiervan zijn dan ook in Europa zeer menigvuldige bewijzen voorhanden, in de hoofdkerken van Amiens, Antwerpen, Arrezzo, Bamberg Bath, Beauvais, Bern, Bordeaux, Cantorbery, Châlons, Chartres, Coutances, Durham, Exeter, Florence, Freyburg, Keulen, Lincoln, de Westminster-Abdij te Londen, Laon, Mantes, Meissen, Metz, Milaan, Munchen, Nantes, Narbonne, Norwich, Orleans, Parijs, Pisa, Praag, Regensburg, Rheims, Rochester, Rouaan, Spiers (Speyer), Venetië, Weenen, Winchester, Worchester, York, behalve een groot aantal, in dien tijd gebouwde, kasteelen, vorstelijke paleizen en raadhuizen. Deze middeleeuwsche gebouwen zijn meestal zeer uitgebreid, en van eene konstruktie, die blijk geeft van groote kunde en volmaakte uitvoering, niet slechts van metselaars- en steenhouwersarbeid, maar ook door merkwaardige voortbrengselen van beeldhouwkunst, keurige en goedgeteekende versiersels en heerlijke glasschilderijen. De stevige, vaak met zorg bewerkte en buitengewone stukken hardsteen zijn door werktuigen tot op eene verbazende hoogte gebragt. De gewelven en steenen wenteltrappen zijn voorbeeldig uitgevoerd. De baksteenen zijn van de beste hoedanigheid, en overtreffen de voortbrengsels der meeste hedendaagsche steenbakkerijen. Het plan en de uitvoering aan vele gebouwen bewijzen, dat de daarstellers diepe kennis van statica en mechanica, en tevens gevoel hebben gehad van het verhevene en de uitwerksels, die door bouwwerken kunnen voortgebragt worden. De beschouwer staat bij het onderzoek dan ook verbaasd over de hechtheid der gebouwen en de goede keus der bouwstoffen. De Architekten dezer gebouwen waren meestal geestelijken (zie het Art. metselaarsgroet), en vindt men dit bij de schrijvers over de bouwkunde uitvoeriger be- | |||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||
schreven. Op het voorbeeld der Romeinsche bouwkorporatiën (zie het Art. korporatie) hadden zich in de middeleeuwen geheime vereenigingen van werklieden gevormd. Zij noemden zich (Vrije) Metselaars, ofschoon de leden niet slechts uit Metselaars, maar ook uit Steenhouwers, enz. bestonden. In de dokumenten van dien tijd worden de Meesters Magistri Lapicides, of Magistri Fabricae, en de bouwkunstenaaars Rectores Fabricae genoemd. De leden herkenden elkander, door zekere teekens, en waren door een' broederlijken band aan elkander gehecht. (zie het Art. vrijmetselaars.) De plaats, waar zij bijeen kwamen, om nieuwelingen aan te nemen, om te beraadslagen over de aangelegenheden der vereeniging, of over eenig uit te voeren werk, heette Loge. Onder zoodanige Hoofd-Loge, of, als men wel zeide, Hoofd-Hut, stonden verschillende Loges of Hutten. Op deze wijze werd Duitschland verdeeld in verschillende Loge-afdeelingen. In 1459 kwamen de Meesters dezer Hutten te Regensburg bijeen, en vaardigden daar, den 25sten April, eene akte van verbroedering uit (bekrachtigd door Keizer ferdinand I), waarbij het aantal Hoofd-Hutten op vier werd bepaald, als: te Straatsburg, Weenen, Zurich en Keulen. (zie het Art. charter.) Deze akte in vele opzigten overeenkomstig met de Yorksche Konstitutie van 926 (zie de Art. constitutie en york), werd later nog verder vernieuwd en bevestigd door de Keizers maximiliaan, karel V, enz. De Hoofd-Hut te Weenen - onder welke die van Hongarije en Stiermarken stonden - wendde zich in gewigtige gevallen tot die van Straatsburg. Zij had onbepaalde magt, en deed, zonder beroep, uitspraak naar de statuten, die in 1459 en 1565 werden herzien. Over de Zurichsche Hoofd-Hut vindt men vele bijzonderheden in het werk: De drie oudste geschiedkundige Gedenkstukken, enz. door heldmann (zie dat Art.) De overblijfselen der symbolen door de arbeiders gebezigd, ziet men nog aan eenige door hen gebouwde kerken. Zoo bevindt zich voor de poort van het doodenhuis, bij den uitgang van den Dom te Wurtzburg, aan de eene zijde, op het kapiteel eener kolom, het geheimzin- | |||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||
nige opschrift Jachin, en op de kolom aan de andere zijde het woord Boas. Op het einde der zeventiende eeuw schijnen de voorregten der Broederschap te hebben opgehouden. De Br∴ von wiebeking, heeft in het eerste deel van zijn werk over de burgerlijke Bouwkunde, de meening geuit, dat verscheidene Vrijmetselaars getrokken zouden zijn naar de Tyroolsche valleijen, waar men nog geheele vereenigingen vindt van zeer bekwame steenhouwers, die tevens metselaars zijn; zoo als die dan ook bij de versterking van Koblentz, bij gebrek aan bekwame Duitsche steenhouwers, met het beste gevolg, in groot aantal werden gebruikt. In Italië bestond de Broederschap in onderscheidene takken. Zoo was er in 1292 een aanzienlijke Loge of Hut te Sienna, welker Konstitutie, naar men zegt, nog bestaat. Toen de hoofdkerk dier stad werd gebouwd, vergaderden daar tachtig Meesters. Te Orvietta bevond zich nog in 1402 eene gelijksoortige Hut, welker Meester jan van freyburg was. Die werkvereenigingen gingen echter langzamerhand te niet, en van toen verloren de voortbrengselen ook dat eigenaardig voortreffelijke, in de uitvoering en de keuze der materialen. | |||||||||||||||||||
[Middelen. (Het doel heiligt de)]MIDDELEN. (HET DOEL HEILIGT DE) Het algemeen bekende Jezuïtiesche beginsel: het doel heiligt de middelen (zie het Art. jezuïten), van hetwelk de schriften van eenen bellarmin, turretin, busenraum, escobar en anderen op iedere bladzijde getuigen, is reeds daarom zoo verwerpelijk, dewijl het de zedelijke Orde der dingen ten eenemale omkeert, en nog te meer, als het doel niets anders, dan iets ingebeeld goeds is, of aan de daad zelve eene voorgewende goede bedoeling wordt toegekend. Zoo vervolgt men, b.v. de zoogenaamde Ketters, om het welzijn der kerk, of de eer Gods, of ook soms wel om het zielenheil der Ketters zelve, te bevorderen. IJdele voorwendsels, om eene onregtvaardige, en mitsdien zedelijk slechte, daad te regtvaardigen. Het doel heiligt de middelen! of zoo als de geliefkoosde leuze en zinspreuk der Jezuïtiesch-Hierarchiesche propaganda in eenen eenigzins anderen vorm luidt: Omnia ad majorem Dei gloriam! (alles ter grootere eere Gods!) Onder deze | |||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||
benaming had eens de Parijsche bloedbruiloft plaats, (den 24sten Augustus 1572), benevens het bloedbad in Ierland en Valle-Tellina. Zoo slagtten de Spanjaarden eenmaal de Amerikanen, de Portugezen de Indianen! Zoo kwam de buskruid-zamenzwering te Londen, en de vergiftiging van gewijde hostieën tot stand! Zoo werden de koningsmoorden beproefd en gepleegd! Alles ad majorem Dei gloriam! Het doel heiligt de middelen! Onder dit voorwendsel worden oorkonden vervalscht, of nieuwe en valsche ontworpen; zoo wordt de bewustelooze, zwakke toestand eens Prelaats op zijn sterfbed misbruikt; zoo verschoonen loyola's volgelingen iederen door hen aangelegden en bestierden opstand; de door hun toedoen te weeg gebragte wanorde en ondergang van staten en huisgezinnen; de opzettelijke onderdrukking van menschelijke veredeling en beschaving; met één woord, al het kwaad en de onheilen, welke zij in de wereld reeds hebben gesticht. | |||||||||||||||||||
[Middelpunt der aarde]MIDDELPUNT DER AARDE. Zie ook het Art. gedaante der loge. Ten opzigte van de diepte der Loge vindt men het volgende in de instruction raisonnée du grade de Compagnon, bij bazot (Manuel Maçonn∴) Vr. Welke was de diepte der Loge? Antw. Van de oppervlakte der aarde, tot aan het middelpunt. Vr. Waarom antwoordt gij aldus? Antw. Om te kennen te geven, dat al de V∴ M∴ op de oppervlakte der aarde slechts een eenig volk uitmaken, die door dezelfde wetten worden beheerd en gelijke gebruiken hebben. | |||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||
door laurens natter gegraveerden penning slaan, op welks voorzijde zijn borstbeeld is voorgesteld, met het omschrift: carolus sackville, Magister Fl.(orentinus). Op de keerzijde ziet men den god der stilzwijgendheid, harpokrates, met eene bloem op het hoofd, en den wijsvinger der regterhand op de lippen. In den linker arm draagt hij een met bloemen en vruchten gevulden hoorn van overvloed, en laat dien rusten op eene afgebroken zuil; ter regterzijde voor zijne voeten ziet men een kubieksteen en verschillende Maç∴ werktuigen; ter linkerzijde het mystieke eleusiniesche kistje, met de slang, den Thyrsus-staf van bacchus en een punthamer, met het omschrift: Ab origine (van den aanvang af). De medaille is afgebeeld in de Numotheca Latomorum van Br∴ e. zacharias, (zie dat werk, Liv. 1, No. 1. | |||||||||||||||||||
[Miguel]MIGUEL, (Don) Infant van Portugal. Deze vorst, even ontaarde zoon, als slecht regent en zedeloos mensch, gaf, op den 30sten April 1824, een bevelschrift uit, waarbij hij zeide, een komplot tegen den koning ontdekt te hebben, en dal gesmeed zou zijn door de toen in Portugal niet bestaande Vrijmetselaars. In deze ordonnantie zegt hij dan ook, dat hij ze wil uitroeijen. Zijn trouwe medestander, de Kardinaal souza, Aartsbisschop van Lissabon, versterkte dit bevelschrift, door een gelijktijdig uitgegeven herderlijken brief, waarin de woede des volks aangehitst wordt tegen de Vrijmetselaars. Het gevolg van dit alles was, dat het volk eenige Konstitutioneelgezinden eerst martelde, en toen zonder vorm van proces ophing, omdat zij, werd er gezegd, het voorkomen van Vrijmetselaars hadden. (Zie verder het Art. portugal.) | |||||||||||||||||||
[Militaire Loges]MILITAIRE LOGES. Zie loges. (ambulante) In Frankrijk en Engeland bestaan ze ook in vredestijd. | |||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||
[Mitrha]MITRHA (Mysteriën van). De stichter dezer mysteriën onder de oude Persen is onbekend; velen schrijven ze aan zoroaster (zie dat Art.) toe. De eerste zoroaster - er waren, gelijk men weet, onderscheidenen van dien naam - leefde voor 5000 jaren, en woonde in Egypte, welligt om deelgenoot der mysteriën te worden, en de wetenschappen te beoefenen. De mysteriën van mithra hadden plaats op den winter-zonnestilstand. De inwijding was verdeeld in trappen of graden, die niet konden worden verkregen, dan na het ondergaan van zware proeven. Die proeven, 80 in getal, waren alle verschrikkelijk streng, klommen steeds in strengheid op, en bedreigden soms het leven des Kandidaats. Hierna werd hij gevoerd in eene spelonk, die de wereld verbeeldde, en al de afdeelingen des hemels en der hemelligchamen vertoonde. Men zuiverde de Kandidaat door eene soort van doop, en drukte een teeken op zijn voorhoofd. Hij offerde brood en water; daarna bood men hem op de punt van een' degen eene kroon, en plaatste ze op zijn hoofd; maar hij wierp ze af, onder den uitroep: ‘mithra is mijne kroon!’ Dan was hij soldaat. De eerste eigenlijke graad was voor de mannen die van leeuw, en voor de vrouwen die van Hyena; dan volgden die van 2. Leeuw, 3. Priester of Raaf, 4. Pers of Pars, 5. Bromius (bijnaam van bacchus), 6. Helios (de zon, de Balder der Scandinaviërs, en eindelijk van 7. Vader. In den eersten der zeven graden, die op de planeten betrekking hadden, zuiverde men zijne tong en handen met honig. In den laatsten werd hij Sperwer genoemd (die vogel was bij de Egyptenaren aan de zon gewijd), en stond onder het onmiddellijk opzigt van het opperhoofd. Bij de inwijding in een der graden, stak men den Kandidaat eene slang, in de opening van het gewaad, op de borst, gelijk dit ook in de mysteriën van bacchus plaats had; welk dier, elk jaar van huid verwisselend en nieuwe krachten ontvangende, een beeld der zon was, wier kracht, met elke lente zich schijnt te vernieuwen. In een' an- | |||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||
deren graad maakte men de vertooning, als offerde men den Kandidaat. En wanneer tertullianus, justinus en hieronymus verhalen, dat de Romeinen de mysteriën van mithra in spelonken vierden, en daarbij menschen en stieren offerden, zoo is dit laatste waarschijnlijk of eene vergissing, of opzettelijk ter neder gesteld, om er de menschen een afschrik van in te boezemen; dit gevoelen wordt versterkt door het berigt van lampridius, in zijn Leven van Keizer kommodus, waaruit blijkt, dat deze, toen hij de mysteriën van mithra bijwoonde, een man met zijne eigene hand offerde, doch haast zich deze er bij te voegen, dat dit slechts was, eene schijnvertooning, waarbij geen bloed werd gestort. Men bragt den Kandidaat geraamten en gedeelten daarvan onder het gezigt, ten einde hem een tastbaar en indrukwekkend beeld der vergankelijkheid te vertoonen, en hiertoe hebben dan ook stellig de schedels en beenderen gediend, welke men bij het openen der spelonk van mithra in Alexandrië, vond, en die julianus de Afvallige, theodosius, sozomenus en anderen, deden veronderstellen en zeggen, dat het de overblijfselen van menschen waren, die men er had geofferd. Bij de inwijdings-ceremoniën, die niet slechts zinspeelden op de dubbele beweging der vaste sterren en der planeten, maar ook op de trapsgewijze zuivering der zielen, bij hare reize door de planeten, besteeg de Kandidaat eene ladder, langs welke zeven poorten, en aan het boveneinde eene achtste waren aangebragt. De eerste poort was van lood, en door de Romeinen aan saturnus geheiligd; de tweede, van tin, aan venus; de derde, van koper, aan jupiter; de vierde, van ijzer, aan merkurius; de vijfde van gemengd metaal, aan mars; de zesde, van zilver, aan de maan; de zevende, van goud, aan de zon. De achtste was die van den hemel der sterren, de plaats van het eeuwige licht, van waar de zielen afkwamen, toen zij de aarde kwamen bewonen, om zich met de stof te vermengen, en de hereeniging met hetwelk, de zielen zich tot hoogste doel van haar streven moesten stellen. In Perzië ontstaan, werden die mysteriën ook overgebragt naar Armenië, Kappadocië, enz. en eindelijk ook naar Rome, waar zij, schoon ten tijde van pompejus ingevoerd, eerst | |||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||
onder trajanus begonnen te bloeijen, en afwisselend door de verschillende vorsten werden bestreden en verboden, of beschermd en opgeluisterd. Het eerste had plaats onder hadrianus; het laatste onder kommodus en konstantyn en de volgende keizers. Kommodus liet zich zelfs inwijden, en bekleedde er betrekkingen in. Van uit het Romeinsche rijk verspreidden zij zich door al de wingewesten, en vooral in het eiland Brittanje, en later ook bij de Gaulers. In 378 werden zij door den Senaat verboden, en de gewijde spelonk verwoest. Bij de Perzen werd mithra afgebeeld met het aangezigt van een' leeuw, en eene soort van myter of Perziesche muts op het hoofd, omdat de zon in hare kracht is, als zij in het teeken van den leeuw staat. Men vindt thans nog te Rome onderscheidene basrelieven, die godheid voorstellende, op een' stier gezeten, en diens horens vasthoudende. Door deze allegorie wilde men te kennen geven, dat de maan, welke men stieren offerde, en welker zinnebeelden de stierhorens waren, geen ander licht had, dan wat zij van de zon ontving. Ook de Gaulers aanbaden deze godheid, zoo als duidelijk blijkt uit den grafsteen van den Opperpriester chyndonax, die in 1398 nabij Dijon werd ontdekt, en waarop het volgende opschrift in twee cirkels, bij wijze van kransen, stond: In het bosch van mithra dekt dit graf het ligchaam van chyndonax, Opperpriester. Verwijder u, goddelooze! want de bevrijdende goden hoeden mijne asch. Op deze wijze ziet men, dat de Perziesche mithra in naauw verband stond met den Chaldeeuwschen en Feniecieschen belus, den Egyptieschen osiris (zie dat Art.), en diens zoon horus met den Moloch der Ammonieten, en eindelijk met den Balder der Scandinaviërs. De Grieken en Romeinen verwarden meestal de zon met apollo, en de maan met diana, of de eerste ook wel met bacchus of dionysus, zoo als blijkt uit de regels van virgilius (Georgic. C. I.)
Vos o clarissima mundi
Lumina, labentem, coelo quae ducitis annum,
Liber et alma Ceres.
| |||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||
Gij helder fakkelpaar, die schittrend d'aard verlicht,
Die jaarlijks om dien bol, uw' vasten loop verrigt,
En jaargetijden vormt; o, bacchus! moeder ceres!
En nogtans was de zon geheel afgescheiden, zoowel van bacchus, als van apollo, gelijk men duidelijk kan opmaken uit de basrelieven van Arundel en andere oude gedenkstukken. Zelfs bij de mithra der Perzen heerscht eenige verwisseling tusschen deze godheid en de zon, waarover men kan naslaan Memoires de l'Academie des belles lettres, Tom. XXIV: p. 382 en T. XXXI: p. 419-426, terwijl men de wijze van aanbidding van mithra omstandig beschreven vindt in anquetil du perron, Le Zend-avesta, Paris 1771, 3 Tomes, 4o. De dienst van mithra schijnt eene soort van natuurdienst te zijn, of althans eene vermenging van het sabeïsmus (planetendienst), met de vuurdienst, welke laatste natuurlijk symboliesch was. (Dit wordt in hyde, de Relig. vet. Pers. C. 4-8, en op verschillende plaatsen door anquetil bewezen). Door de betrekkingen met de Perzen kwamen de mysteriën van mithra wel uit het oosten naar het westen, en bestonden nog ten tijde van plutarchus (in vita Pompeji), maar men zou dwalen, als men den waren en oorspronkelijken toestand zou willen beoordeelen naar de wijze, waarop ze bij de westersche volken werden gevierd; evenzeer als dit het geval ware, wanneer men de Egyptiesche mysteriën (zie dat Art.) wilde vergelijken bij dat, wat ze in Rome en andere plaatsen waren, waar de Isis-Priesters bedelend langs de straat liepen, vaak het Isis-beeld mede omvoerden, omdat zij geen dak hadden, waar zij het onder konden brengen, en de inwijding ook ieder aanboden, die hen wilde betalen. Merkwaardig blijft het altijd, dat men, bij verschillende volken der oudheid, het beweenen van den dood van den god des lichts vindt. De Egyptenaar beweende osiris; de Pers betreurde mithra, de Scandinaviër beklaagde balder. Even als dit bij frigga of freya, de aardmoeder, ten opzigte van den dood haars zoons plaats had, beweende ook afrodite, dien | |||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||
[Mitzraïmietiesch Systema]MITZRAïMIETIESCH SYSTEMA, (Het) is eene der nieuwste monsterachtige verschijnselen in de Vrijmetselarij. In 1814 verbreidde men in Frankrijk, dat het van overouden, Egyptieschen oorsprong was, en zijn vroegeren hoofdzetel van Venetië en de Jonische eilanden naar Parijs had verlegd, waar dan ook op den 14en Mei een Hoofd-Kapittel werd opgerigt. Het publiek dat voor deze nieuwe leer was gekozen, verloochende ook bij deze gelegenheid zijn aard niet. Het kon dan ook de aanlokselen der (negentig) verschillende graden, waaruit dit stelsel bestaat, met al de verschillende plegtigheden, ordeskleederen, linten en sterren (reeds in de 33 Schotsche graden zoo overtalrijk en verlokkend) niet weêrstaan, en geloofde het de verzekeringen der harams (zie dat Art.), dat al de stelsels, zonder onderscheid, slechts afgescheurde twijgen van hun echt Maçonnieken boom waren, dat hunne eerwaardige instelling van de oude Egyptenaars afstamde, en dat te dien aanzien, oorkonden in het Chaldeeuwsch gesteld, in hunne archieven voorhanden waren, enz. enz. Het bestaat uit 90 graden, die in 4 afdeelingen, als: A. Symboliesche; B. Philosophiesche, C. Mystieke, en D. Hermetiesch-Cabbalistiesche verdeeld zijn. De benamingen dezer graden zijn de volgende: | |||||||||||||||||||
A. Symboliesche.1.) De Leerling. 2.) Medgezel. 3.) Meester. 4.) Geheime Meester. 5.) Volkomen Meester. 6.) Meester uit Nieuwsgierigheid. 7.) De Iersche Meester. 8.) Engelsche Meester. 9.) Uitverkoren van 9. 10.) Uitverkoren des Onbekenden. 11.) Uitverkoren van 15. 12.) Volkomen Uitverkoren. 13.) De Verlichte (Illustre). 14, 15 en 16.) De Drievuldigheids-Ridders. 17.) De Schot Panissière. 18.) De Schotsche Meester. 19.) Onbekende Schot der JJJ. 20.) De Groot-Schot van het heilige Graf van jakobus VI. 21.) De Schot van den heiligen andreas. 22.) De kleine Architekt. 23.) De Groot-Architekt. 24.) De Opper-Architekt (of eigenlijk Architektuur). 25, 26 en 27.) De volkomen Architekt. 28.) De Engelsche volkomen Architekt. 29.) Verheven Schot. 30.) De Schot van Herodom. 31.) | |||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||
De Koninklijke Boog. 32.) De Ridder van de Koninklijke Bijl. 33.) De Ridder van de Keuze (Chevalier du Choix), Opperhoofd van de 1e. symbolieke Serie. | |||||||||||||||||||
B. Filozofiesche.34. De Groot-Ridder van de Keuze. 35.) De Pruissische Ridder. 36.) De Ridder van den Tempel Professus. 37.) De Ridder van den Adelaar, of de volkomen Bouwmeester. 38.) De Ridder van den zwarten Adelaar. 39.) De Ridder van den rooden Adelaar. 40.) De Ridder van het witte Oosten. 41.) De Ridder van het Oosten. 42.) De Kommandeur van het Oosten. 43.) De Groot-Kommandeur van het Oosten. 44.) De Ridder van den Tempel. 45.) De Prins van Jeruzalem. 46.) De Ridder R. †. van Kilwinn. en Herod. 47.) De Ridder van het Westen. 48.) De verheven Filozoof. 49.) De eerste stilzwijgende Cahos. 50.) De 2e. of wijze Cahos. 51.) De Zonneridder. 52.) De Gr. Komm. der Sterren. 53.) De zeer verheven Filozoof. 54-57.) Clavis Muratorum. 58.) Echte Vrijmetselaar Adept (vrai Maçon Adepte). 59.) De Souverein Uitverkorene. 60.) De Souverein der Souvereinen. 61.) De Meester der Loges. 62.) De verheven en magtige Grootmeester der Meesters. 63.) De Ridder van Palestina. 64.) De Ridder van den witten Adelaar. 65.) De Groot-Inspekteur, of GrootUitverkorene kadosch. 66.) De Opper-Regter. | |||||||||||||||||||
C. Mystiesche.67.) De weldadige Ridder. 68.) De Ridder van den Regenboog. 69.) De Ridder ranuka. 70.) De zeer wijze Prins Israëliet. 71.) De Regter van het Opper-Tribunaal Talmudim. 72.) De Opper-Konsistorieraad. 73.) De Souvereine Prins hasid. 74.) De Souvereine Prins haram. 75, 76.) De Prins van het Tribunaal der 75 en 76 graden. 77.) De verheven, Groote, algemeene Raad der Groot-Inspekteurs, Generaal-Intendanten en Regelaars der Orde. | |||||||||||||||||||
D. Kabbalistiesche.78.) De Souvereine Prins van den 78en graad. 79-86.) De Souvereine Prins van de Tribunalen dezer graden. 87.) De Konstitueerende Grootmeesters dezes graads. 88-90.) De Opper-Raden van dezen graad. De Moeder-Loge is de Loge de l'Arc-en-ciel (de Regenboog), | |||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
te Parijs. Er zijn twee ordefeesten bij de lente- en herfst-eveningen, zijnde genaamd: ontwaken en rust der natuur. In 1805 te Milaan uitgedacht en zamengesteld, breidde het Mitzraïmietiesch stelsel zich in Italië uit, terwijl het later ook in Frankrijk, Ierland en Zwitserland werd overgeplant. Dit stelsel had zich reeds in 1817, en ook in 1821 gewend tot het Grand Orient de France, ten einde door dat Maç∴ ligchaam erkend te worden; doch is dit niet slechts geweigerd, bij besluiten van 27 December 1817 (27. 12. 5817) en van 27 Augustus 1821 (27. 6. 5821), maar is ook dat systeem onder interdict gelegd. Gedurende de maand Januarij 1818 stelde dat stelsel verschillende pogingen te werk, om zich in de Nederlanden te vestigen, hetzij door het afgeven van certifikaten, als anderszins. In dien tijd zijn er dan ook in de Maç∴ wereld in België vele vlugschriften, zoo ter verdediging als ter bestrijding van dat stelsel geschreven, ja zelfs hebben een groot aantal leden van het Schotsche stelsel, verlangende, om het Maç∴ toppunt te bereiken, door het bestijgen der 57 trappen, die nog boven hunne 33 waren, dit stelsel in den beginne met ijver aangenomen, ofschoon zij het later weder bestreden; eene handelwijze, welker reden wel niet ligt geheel ontdekt zal worden. Het Schotsche Hoofdbestuur in België heeft ook nimmer durven tegenspreken, dat het, bij behoorlijk geteekende missieve van 4 April 1818, bedarrides, het hoofd des stelsels, aanvrage heeft gedaan, om gekonstitueerd te worden als Suprême Conseil General du 87e. degré. Kort daarop werden de statuten van het stelsel te Brussel gedrukt en verspreid. Van de zijde der Schotten was men in de keuze der middelen, waarmede men later het Mitzraïmietiesch stelsel bestreed, niet zeer kiesch. Zoo had, b.v. een B∴, die zich buiten het verschil wilde houden, een afschrift ontvangen van het in België nog onbekend besluit van het Gr∴ O∴ de France (van 27 December 1817), en had het aan een' Br∴ geleend, onder uitdrukkelijke voorwaarde, van er geen ander gebruik van te maken, dan het door te lezen. In weerwil hiervan, werd het nog in denzelfden nacht nagedrukt en in | |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
grooten getale verspreid, zoodat de genoemde Br∴ een afdruk ontving, vóór hij weder in het bezit van zijn oorspronkelijk exemplaar was. Onder al het zonderlinge munt het meest uit het gedrag van den Generaal daine, die, bij zijne circulaire van 10 Augustus, als Reg∴ M∴ der Loge Les Amis Réunis, te Nijmegen (te vinden Annales Maçonniques, Tom. III. pag. 368-376), verklaarde, het stelsel te verlaten; welke Loge nogtans als onwettig en onregelmatig beschouwd werd, zoodat zij door het Hoofdbestuur niet geregulariseerd is geworden. De circulaire van den H∴ E∴ Grootmeester Nationaal, van den 18 November 1818, op de rapporten der verschillende Groot-Dignitarissen en na gezet onderzoek te Brussel geteekend, heeft dat stelsel in het koningrijk der Nederlanden den genadeslag gegeven. In die circulaire zegt de H∴ E∴ Grootm∴ N∴, met leedwezen gezien te hebben, dat men namen van BB∴ had geplaatst op uitgegeven lijsten, als behoorden zij tot het stelsel, terwijl dit nogtans niet het geval was, gelijk men het even leugenachtige gerucht had trachten te verspreiden, dat ook hij het Mitzraïmietiesch stelsel was toegedaan en daarin was ingewijd. Dat hij (de Gr∴ M∴ Nat∴) allen arbeid in het Mitzraïmietiesch stelsel als onwettig beschouwde, en die nooit door hem erkend zoude worden. Deze circulaire was gecontrasigneerd door den gedep∴ Grootm∴ Nat∴ voor de zuidelijke Provinciën, Prins de gavre. En ofschoon men nu ook wilde, dat dat stelsel desniettemin in België in het geheim zou hebben voortbestaan, zoo heeft het later daar niet weer van zich doen hooren. Dit stelsel moet nogtans niet verward worden met den Rite de Memphis, of Egyptieschen Ritus, door cagliostro ingesteld. (Zie de Art. cagliostro en memphis.) | |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
galeistraf en verbeurdverklaring zijner bezittingen moest worden gestraft. In 1824 eene centrale en speciale kommissie te Milaan eenige personen uit de hoogste klassen, en daaronder den Markies d'arconati visconti, ter dood veroordeeld hebbende, als behoorende tot geheime genootschappen, vond de Hertog van Modena daarin aanleiding, door bevelschrift van den 1sten Maart 1824, zijne bovengemelde ordonnantie niet slechts tegen de Carbonari (zie dat Art.), Adelphen (zie het Art. palladium), enz. maar ook tegen de Vrijmetselaars te hernieuwen. In de Bulle (zie dat Art.) van Maart 1326, door Paus leo XII gegeven, vond hij herhaalde aansporing, om de Vrijmetselaars met nieuwe straffen te dreigen, en met verdubbelde gestrengheid te vervolgen. | |||||||||||||||||||
[Moira, (Frans Rawdon)]MOIRA, (FRANS Baron RAWDON, Graaf van) een uitstekend veldheer en staatsman, geboren 1754, was steeds ijverig verkleefd aan koning george IV, vroeger prins-regent (zie het Art. Prins van walis), en werd door dezen, op den 24sten November 1790, tot gedeputeerd Grootmeester benoemd. Door zijne bemiddeling werd er in 1806, een naauw verbond gesloten tusschen de beide Groote Loges van Schotland en Engeland. | |||||||||||||||||||
[Molart, (William)]MOLART, (WILLIAM) Prior van Canterbury, ten tijde van den Aartsbisschop hendrik chicheley. Volgens preston's Illustrations of Masonry, zouden de bouwkorporatiën, - in weerwil van het verbodschrift des Engelschen Parlements, tegen de geheime bijeenkomsten van deze - onder zijne bescherming, steeds hebben voortbestaan, en wordt die Aartsbisschop dan ook als Groot-Meester der Bouwlieden in Engeland van af 1413 tot 1443 vermeld. In 1429 hielden de Bouwmeesters, onder zijne bescherming, in Canterbury eene groote vergadering. Deze omstandigheid wordt bevestigd in een Handschrift, dat zich thans nog bevindt op de Bibliotheek te Oxford, en ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
titeld is: Liberatio generalis Domini gulielmi, Prioris ecclesiae Christi Cantuarensis erga festum natalis Domini, 1429. In dit door molart nagelaten handschrift vindt men, dat in 1429 aldaar eene aanzienlijke Loge zou zijn gehouden, en worden er thomas stapylton als Meester, en john morris, als Custos de la Lodge Lathomorum, of Opziener der Metselaars-Loge, benevens 15 gilde-Gezellen (fellow craffts) en 3 opgenomen Leerlingen genoemd. | |||||||||||||||||||
[Molay, (Jakob van)]MOLAY, (JAKOB VAN) stamde uit eene oud-adelijke familie in de provincie Bourgondië, in den omtrek van Besançon, hij was de laatste (27e.) Grootmeester der Tempelieren (in 1301 tot deze waardigheid verkozen). Zijn leven wordt ons omstandig door beaujeu verhaald (Zie tempelieren). | |||||||||||||||||||
[Montague, (John Montague)]MONTAGUE, (JOHN MONTAGUE, Hertog van) Grootmeester der Groote Loge van Engeland (van de Modern Masons) in 1721. In de vergadering der Groote Loge, van den 27sten December van dat jaar, gaf die Grootmeester aan 14 geleerde Broeders de last, het Handschrift van het door anderson opgestelde Konstitutieboek te onderzoeken, en deze gaven, in de vergadering van 25 Maart 1722, verslag, dat zij dit werk, na eenige daarin gebragte verbeteringen, goedkeurden, waarop de Grootmeester last gaf, het te drukken. Toen het voleindigd was, stelde anderson het nieuwe Konstitutieboek, door desaguliers voorzien van eene opdragt aan den Hertog van montague, op den 17den Jannarij 1723, in handen van de Groote Loge, die hare goedkeuring, te voren daaraan gegeven, bevestigde. Thans overtuigden zich verstandige (ingenious) mannen uit alle vakken en standen (faculties and stations), dat liefde en vriendschap het cement der Loge was, en verzochten dringend aangenomen te worden, daar zij deze vreedzame Broederschap stelden boven andere vereenigingen, in welke de goede verstandhouding vaak werd gestoord door hartstogtelijke woordentwist. | |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
De uitmuntende wijze van beheer des Grootmeesters montague, deed de uitstekendste onder de Broeders verlangen, hem die waardigheid nog een jaar op te dragen, en zij verschoven daarom de toebereidselen voor het Groote Logefeest. De Hertog van wharton (zie dat Art.), sedert kort tot Broeder aangenomen, reikhalsde nogtans, naar het bekleeden van den stoel, en trok een aantal Broeders tot zich, die op den 24sten Junij 1722 met hem in Stationers-Hall bijeenkwamen. Deze Broeders deden in die vergadering, bij afwezigheid van een Groot-officier, den stoel bezetten door den oudsten Meester V∴ M∴, die - wat evenzeer onregelmatig was - niet eens de waardigheid van reg∴ M∴ eener Loge had; en deze riep, zonder het in acht nemen der herkomstige plegtigheden, met luider stem, genoemden Hertog tot Grootmeester der VV∴ MM∴, en josua timson, een hoefsmid, en willem hawkins, een metselaar, tot Groot-opzieners uit; maar de Loge was niet in behoorlijken vorm geopend of gesloten, en ook benoemde de Hertog geen gedeputeerd Meester. Onder die omstandigheden erkenden die BB∴, welke geene onregelmatigheden wilden dulden, den Hertog van wharton niet in zijne waardigheid, tot eindelijk Br∴ montague de breuk der eendragt heelde, door het bijeenroepen der Groote Loge (17 Jan. 1723), in welke de Hertog van wharton, na gedane belofte, gemoedelijk en trouwgezind (true and faithfull) te zijn, door den Gedeputeerden Groot M∴ beal, Med. Dr., tot Gr∴ M∴ uitgeroepen, en door de fungeerende Groot-Officieren en Officieren van 23 Loges plegtig werd geinstalleerd, waarna hij Dr. desaguliers tot Gedeputeerd Gr∴ M∴, en jozua timson en jakob anderson tot Groot-Opzieners benoemde. | |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
[Montmorency, (Anne Karel Sigismund van Montmorency]MONTMORENCY, (ANNE KAREL SIGISMUND VAN MONTMORENCY, Hertog van) Zie luxemburg. | |||||||||||||||||||
[Montpellier, (Akademie der ware Metselaars van)]MONTPELLIER, (AKADEMIE DER WARE METSELAARS VAN) was eene vereeniging, in 1778 daargesteld door de Groote Loge van het Graafschap Venaissin (zie venaissin en pernetti). De graden bestonden uit zes, als:
Zij beoefenden den hermetieschen Ritus, die ten doel had, een zinnebeeldig verklarend onderrigt te geven, in de scheikundige gedaanteverandering der metalen, en het daarstellen van een algemeen geneesmiddel en levens-elixer. | |||||||||||||||||||
[Moordenaars, (Orde der)]MOORDENAARS, (ORDE DER) of beter, orde der ismaëlieten van het oosten, of orde der assassynen. Deze vereeniging heeft haren naam van moordenaars ontvangen, door verkeerde uitlegging van het woord assassynen, tot welke verkeerde uitlegging men is geleid door den bloeddorstigen aard der leden. De naam assassynen is eene verbastering van het Arabiesche woord haschischin, en beteekent: kruideneters; omdat zij de nieuwelingen een' bedwelmenden drank gaven, vervaardigd uit kruiden, haschische genaamd. Deze Orde werd, op het einde der elfde eeuw, gesticht door een' zendeling der Karmathieten (zie het Art. rawendi), die hassan-ben-sabah-homaïri genaamd werd. Hassan, te Khorasson geboren, had in zijne jeugd een vriendschapsverbond gesloten met een' makker, nisalmolmoulk, waarbij zij wederkeerig beloofden, elkander voort te helpen en te ondersteunen. De laatst genoemde Groot-Viezier geworden zijnde, herinnerde hassan hem het bezworen verdrag, deze verklaarde zich bereid, er aan te voldoen, stelde hem aan den sultan voor, die hassan, op zijne voorspraak, | |||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||
eerbewijzen en schatten schonk. Groot geworden zijnde, wilde hassan op alle wijzen den val zijns weldoeners bewerken. Nisalmolmoulk ontdekte zijne plannen, en deed hassan met schande verjagen. Woedend om het mislukken zijner pogingen en zijne welverdiende, te zachte straf, stichtte hassan de Orde der assassynen, die den sultan en zijn viezier weldra ombragten. In 1090 veroverde hij de bergvesting Alamout, nabij Jasbin, in de Provincie Irak (Perzië), welk kasteel hij versterkte, van water en andere benoodigdheden voorzag, zoodat het een lang beleg kon doorstaan. Het leerstelsel der Ismaëlieten (zie het Art. rawendi) was vroeger in twee klassen verdeeld, die der Refik (Gezellen) en der Daï (Meesters). Hassan voegde er nog eene bij, en wel die der Fedavi (de Gewijden, die zich opofferen). Deze naam was echter niet gelijkluidend met ingewijden; want voor die klasse werden de geheimen juist met zorg geheim gehouden. Zij vormden de lijfwacht van het algemeen Opperhoofd, waren de blinde werktuigen hunner hoofden, en steeds gewapend, om den hun gelasten moord te volbrengen. Vond men een jongeling, dien men geschikt achtte een der fedavi te worden - dit was de eerste of minste klasse - dan noodigde het algemeen Opperhoofd, of een der mindere hoofden, hem ten eten, of tot een bezoek. Hier werd hij door zekeren drank bedwelmd, en in dien toestand naar een hunner lusttuinen gebragt. Deze tuinen, gelegen te Alamout, in Perzië, en Masziat, in Syrië, leverden alles op, wat de zinnen kon streelen, bloembedden, vruchtboomen, grasperken, boschjes, priëelen, murmelende beekjes van helder water, enz. Alles was zoo schilderachtig aangelegd, en met weelderig gemeubelde kiosken versierd, dat men daardoor getroffen moest worden. Keurige spijzen en dranken werden er, in prachtig vaatwerk, toegediend door schoone meisjes. De mengeling van het gezang der vogelen, van harptoonen, zoetluidende menschenstemmen en het murmelen der beken, maakten de betoovering volkomen, zoodat de jongeling, die er heen gebragt werd, na het wijken zijner eerste bedwelming, door den zwij- | |||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||
mel der zinnen in een' nieuwen roes kwam, waarbij hij waande in het paradijs te zijn, door mahomet aan de vrome Muzelmannen toegezegd. Achtte men, dat hij zich genoeg in zingenot en wellust had gebaad, dan zorgde men, dat hij weder bedwelmd, en buiten de tuinen gebragt werd. Bij zijn ontwaken bevond hij zich in tegenwoordigheid van een der hoofden, die het voorgevallene ten nutte maakte, om hem te belezen, dat hij een hemelsch gezigt, en een voorsmaak had gehad van het genot, tot loon beschoren aan hen, die het geloof verbreidden, en blinde gehoorzaamheid aan hun Opperhoofd betoonden. Was de weelderige opvoeding van den jongeling, die toegetreden was, voltooid, dan wapende men hem, om al degenen te moorden, die de Orde, of hare vrienden beleedigd hadden, en op welke moorden zij, geholpen door vermomming, met zoo veel list te werk gingen, dat hun dolk niet te ontgaan was. Zij die in het uitvoeren van hunne last vielen, werden beschouwd als martelaars, wie de hoogste zaligheid was beschoren. Door de inrigting der Orde had het Opperhoofd grenslooze magt over den geest der fedavi. De Sultan melek schah, ontrust door het aantal bergvestingen, in korten tijd door hassan gebouwd, deed hem door een' Officier aanzeggen, die te ontruimen. Hassan, die den Officier goed ontvangen had, liet zich niet uit, maar beval een fedavi, zich te doorsteken, en een ander, zich van een' toren te werpen. Dit werd dadelijk zonder aarzelen of morren ten uitvoer gebragt. Nu zeide hassan tot den Officier, die door het gezigt der beiden lijken verplet stond: ‘Zeg uwen meester, wat gij hebt gezien, en dat ik het bevel voer over zeventigduizend evenzeer aan mij verknochte mannen.’ Nu en dan gebruikte men andere middelen, om magtige vijanden in bedwang te houden en af te schrikken, zonder noodeloos bloed te storten. Zoo kocht hassan eens een slaaf eens sultans om, die, terwijl de vorst sliep, naast zijn leger een dolk in den grond moest steken. De sultan liet echter den schrik, bij het ontwaken daarover gevoeld, niet merken. Kort daarop schreef hem het Opperhoofd: ‘waren | |||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||
wij den sultan niet genegen, de dolk ware in zijne borst, niet in den grond gestoken.’ Waarop de sultan zijne uitgezonden troepen terug trok, vrede maakte en hassan een jaargeld toelegde. Behalve de fedavi, was er eene klasse van lassik, of Kandidaten tot de Orde, die mede een deel der wacht van het Opperhoofd vormden. De Orde werd bestuurd door het Opperhoofd, of den Grootmeester, door de schrijvers ook wel de Oude van den berg genoemd. Op dezen volgden de Daïlkebir, of Hoofdwervers, die de drie Provinciën Dschebal, Kouhistan en Syrië bestuurden (welke aan het gezag der Orde waren onderworpen), en die een groot aantal burgerlijke en militaire ambtenaren onder zich hadden. Tegen de helft der twaalfde eeuw had de Orde haar gezag uitgebreid over de streek, bepaald door de grenzen van Khorassan, het Syriesche gebergte, Musdoramus, den Libanon, de Kaspiesche en Middellandsche Zeeën. Alles onderwierp zich sidderend, of werd cynsbaar. Hassan stierf in 1124, en had kia-buzurgomid tot zijn opvolger gekozen, als de Daï, die hem daartoe het geschikst voorkwam; doch werd die waardigheid spoedig erfelijk. De Orde bloeide tot 1254. Toen viel djengis-khan's kleinzoon, mangou-khan, met zijne Mongoliërs in het oosten, onderwierp Perzië, vernietigde het khalifaat van Bagdad, en ook tevens de Orde der assassynen. Alamout en bijna al de verdere sterkten vielen in zijne magt, en de leden werden grootendeels gedood, gevangen genomen, of verstrooid. Zij hield zich echter langer staande in Syrië, waar ze nog in 1326 bestond. | |||||||||||||||||||
[Mopse]MOPSE. Eene deelgenoote eener Vrouwen-Loge, Mops-Loge genaamd. In het koningrijk der Nederlanden bestaan zulke Loges niet; ook zijn zij aldaar verboden door de Groote Loge. Te Weenen ontstond ten jare 1738 en 1740 eene zoodanige Vrouwen-Orde, en werd ook in Frankrijk erkend. Zie verder de Artikels maçonnerie d'adoption en vrouwen-orde. | |||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||
den Heere ten offer, en naar 2 Kron. III:1, is op dezen berg den Tempel gebouwd geweest. | |||||||||||||||||||
[Morin. (Stephan)]MORIN. (STEPHAN) Deze Br∴, geboortig van Parijs, beroofde het eerst het oud-Engelsche stelsel in Amerika van zijne oorspronkelijke eenvoudigheid, door het toevoegen der bontkleurige Fransche hooge graden. Toen hij in 1761 daarheen reisde, verkreeg hij van den Conseil des Empereurs d'orient et d'occident, te Parijs, een patent (lettres patentes pour constitutions), gedagteekend 27 Aug. 1761, waarbij hem de waardigheid van Deputé Grand-Inspecteur van alle deelen der nieuwe wereld, en de magt werd gegeven, aan gene zijde des oceaans, de V∴ M∴, door de mededeeling van alle door den Conseil erkende 25 hooge graden, te verbreiden, waaronder ook begrepen was, dat hij de Officieren naar zijn welbehagen kon kiezen. Hij stond toen ingeschreven als Grand Élu parfait et ancien Maître sublime Prince Maçon, Chevalier et Prince sublime de tous les Ordres de la Maçonnerie de Perfection. | |||||||||||||||||||
[Mossdorf, (F.)]MOSSDORF, (F.) Koninklijk-Saksiesche Hof- en Kanselarij-Sekretaris, geboren den 2den Maart 1757. Gedurende den tijd dat hij als student de Akademie te Jena bezocht, had hij zich doen voorstellen bij de Loge Amalia, te Weimar. Bij deze Loge bestond nogtans eene wet, volgens welke geene studenten mogten worden aangenomen; zoodat men daar aan zijn verlangen niet kon voldoen. Men beval hem nogtans der Loge Minerva zu den drei Palmen, te Leipzig, aan, | |||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||
waar hij dan ook (15 Oct. 1777) werd aangenomen. Na zijne aanneming in de Broederschap wijdde hij haar den warmsten ijver en de trouwste verkleefdheid. Aangespoord door eene onvermoeibare zucht naar onderzoek, poogde hij in te dringen tot datgene, wat de mystieschgezinde VV∴ MM∴ van die dagen, de Maç∴ kundigheden noemden. Hij maakte ook gebruik van de gelegenheid tot het bezoeken van Loges, die in verschillende stelsels arbeidden; en onder alle was er geen, dat minder tot zijn gemoed sprak, dan dat van zinnendorf, met zijne lastige ceremoniedienst. Door dit onpartijdig en degelijk onderzoek maakte hij zich een tamelijk juist gevoel eigen, om zoowel werkzaamheden als arbeiders naar waarde te schatten. In de zoogenaamde hooge graden heeft hij zich nooit laten inwijden. Van de meeste dezer verschafte hij zich, door het onderzoeken der Manuscript-Ritualen, eene juiste kennis. In 1789 werd hij geaffilieerd bij de Loge zu den drei Schwerdtern, te Dresden, welker Sekretaris hij was van 1798 tot 1803, en van 1805-1810. Hij was de steller eener cirkulaire (te vinden in het Maurerische Tasschenbuch, Berlin 1806, s. 169-174, en het neue Maurerische Tasschenbuch, 1806 en 1807, Freyberg, bl. 172), van de maand Julij 1805, waarin hij zijne zienswijze, de vrucht van zijn rusteloos onderzoek naar de geschiedenis der Broederschap, ontwikkelt, ten aanzien van den toestand en de instellingen dier vereeniging, en berigt geeft van het afschaffen der Schotsche graden bij die Loge, grootendeels door hem bewerkt. Hij stond met fessler in briefwisseling, en gaf eenige van diens schriften uit. Gelijk hij ook in het bezit was van diens manuscript, zijnde eene krietiesche geschiedenis der Orde (in 4 deelen in folio, behalve de bijlagen). Mossdorf nam deel aan de hoogere Erkenningsgraden, door fessler, bij de Loge Royal York, gesticht, zoodra die waren ingevoerd bij de Loge zu den drei Bergen, in Freyberg. Ook met den in de V∴ M∴ bekenden Grootmeester te Hamburg, Br∴ f.l. schröder, stond hij in niet min levendige briefwisseling. Deze briefwisseling had ten gevolge, | |||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||
dat mossdorf, in 1807, de inrigting van de zoogenaamde historischen Kenntnissstufe bij het Hamburgsche Logenverbond, bestaande, en waarvan een wezenlijk gedeelte ligt in eene onderlinge briefwisseling der verschillende verbonden (zie het Art. verbond [wetenschappelijk]), bij de Loge zum goldnen Apfel, te Dresden hielp grondvesten, en daarbij de post van Archievaris en Sekretaris waarnam. Met krause bekend geworden, hielp hij dezen in het uitgeven van zijn werk: die drie ältesten Kunst-Urkunden der Freymaurer Brüderschaft, uithoofde waarvan die beide Broeders door de Loge zu den drei Schwerdtern, (17 Dec. 1810), voor onbepaalden tijd, buiten de Loge werden gesloten, ten gevolge - zegt het besluit - van eenige meeningen en grondstellingen, in dat werk vervat. Mossdorf bedankte nogtans, op den 20sten derzelfde maand, geheel voor zijn lidmaatschap. In 1818 gaf hij een werk uit, getiteld: Mittheilungen an denkende Freimaurer (Dresden 1818, gr. 8o.), bevattende, onder anderen, mededeelingen uit het Maç∴ leerstelsel van Br∴ krause, en de Duitsche vertaling van een opstel over de Masony, uit de Encyclopaedia Londinensis, met aanmerkingen des vertalers. Kort hierna verscheen een tegenschrift van Br∴ silber, welks uitgave de regtschapen, ijverige en waarheidlievende Br∴ mossdorf-zelf bevorderde en ze bezorgde. Reeds in het Art. Letterkunde hebben wij melding gemaakt van mossdorf's doel, ter uitgave van een Handboek voor geleerde VV∴ MM∴, waartoe hij, sedert zijne inwijding, de bouwstoffen had verzameld. Die verzameling van Maç∴ boekwerken, handschriften, aanteekeningen en uittreksels, heeft niet slechts, ten opzigte van haar omvang en de zeldzaamheid van eenige stukken, haar wedergade niet, maar verkrijgt een nog veel grooter gewigt, door de uitgebreide en met het andere een geheel vormende briefwisseling, over Maç∴ onderwerpen, met vele in de V∴ M∴ beroemde Broeders. Ten einde dit geheel niet zou worden versplinterd, waardoor de bijzondere waarde van zulk eene verzameling zou zijn verloren | |||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||
waar hij dan ook (15 Oct. 1777) werd aangenomen. Na zijne aanneming in de Broederschap wijdde hij haar den warmsten ijver en de trouwste verkleefdheid. Aangespoord door eene onvermoeibare zucht naar onderzoek, poogde hij in te dringen tot datgene, wat de mystieschgezienden VV.. MM.. van die dagen, de Mac.. kundigheden noemden. Hij maakte ook gebruik van de gelegenheid tot het bezoeken van Loges, die in verschillenden stelsels arbeidden en onder alle was er geen, dat minder tot zijn gemoed sprak, dan dat van zinnendorf, met zijne lastige ceremoniedienst. Door dit onpartijdig en degelijk onderzoek maakte hij zich tamelijk juist gevoel eigen, om zoowel werkzaamheden als arbeiders naar waarde te schatten. In de zoogenaamde hooge graden heeft hij zich nooit laten inwijden. Van de meeste dezer verschafte hij zich, door het onderzoeken der Manuscript-Ritualen, eene juiste kennis. In 1789 werd hij geaffilieerd bij de Loge zu den drei Schwerdtern, te Dresden, welker Sekretaris hij was van 1798 tot 1803, en van 1803-1810. Hij was de steller eener cirkulaire (te vinden in het Maurerische Tasschenbuch, Berlin, 1806, s. 169-174, en het neue Maurerische Tasschenbuch, 1806 en 1807, Freyberg, bl. 172), van de maand Julij 1805, waarin hij zijne zienswijze, de vrucht van zijn rusteloos onderzoek naar de geschiedenis der Broederschap, ontwikkelt, ten aanzien van den toestand en de instellingen dier vereeniging, en berigt geeft van het afschaffen der Schotse graden bij de Loge, grootendeels door hem bewerkt. Hij stond met fessler in briefwisseling, en gaf eenige van diens schriften uit. Gelijk hij ook in het bezit was van diens manuscript, ijnde eene krietische geschiedenis der Orde (in 4 deelen in folio, behalve de bijlagen). mossdorf nam deel aan de hoogere Erkenningsgraden, door fessler, bij de Loge Royal York, gesticht, zoodra die waren ingevoerd bij de Loge zu den drei Bergen, in Freyberg. Ook met den in de V.. M.. bekenden Grootmeester te Hamburg, Br.. f. l. schröder stond hij in niet min levendige briefwisseling. Deze briefwisseling had ten gevolge, | |||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||
aan mossdorf vereerd, zijn reeds bij zijn leven door hem aan de laatstgenoemde Loge gegeven. Wat echter moet beklaagd worden, is, dat het koncept tot de krietiesche geschiedenis van fessler, met de bijlagen, in 1841, tot zeer geringen prijs verkocht is aan de Groote Loge zu den drei Weltkugeln, te Berlijn. Zijn voornemen, ter uitgave van een Handboek voor geleerde VV∴ MM∴, liet hij geheel varen, na een gesprek, dat hij, op den 2den Junij 1817, had gehouden met den Broeder e.f.k.a. Vrijheer van werthern, vroeger reg∴ M∴ der Loge zum Goldnen Kreuze, in Merseburg, later lid der Loge Astrea zur grünenden Raute, in Dresden, en gedeputeerd Grootmeester Nationaal der Lands-Loge van Saksen. Onder den naam van lenning, schreef hij het Freimaurer Lexicon. | |||||||||||||||||||
[Mostaardkorrel, (De Orde van de)]MOSTAARDKORREL, (DE ORDE VAN DE) die sedert lang te niet is gegaan, was in 1739, in den schoot der Evangeliesche Broedergemeente ontstaan. Hare medeleden noemde men geestelijke Vrijmetselaars. Zij was gegrond op het Evangelie van markus IV:30-32, en had ten doel, het rijk van christus door de geheele wereld te verbreiden. Het Ordeteeken was een gouden ring, waarin de woorden: Geen van ons leeft voorzich-zelf waren gegraveerd, en eene bloeijende mostaardplant, onder een gouden of zilveren kruis, met het omschrift: Quod fuit ante nihil (wat te voren niets was). De Broeders hielden jaarlijks eene bijeenkomst in de Slotkapel te Gnadenstadt, en vierden buitendien den 15en Maart en 16en April. | |||||||||||||||||||
[Motewilis]MOTEWILIS, zijn even als de Nosaïris en de Druzen eene vereeniging, die zich in Syrië bevindt. Hare geheime bijeenkomsten worden des nachts gehouden; volgens de regtgeloovige Muzelmannen zouden het zwelgpartijen zijn. Het eenige, wat men van deze drie Orden of sekten weet, is: dat de Druzen zich uiterlijk schikken naar de oefening van alle erkende eerdiensten, terwijl zij onder elkander bijzondere leerstellingen hebben. De graden van inwijding zijn menigvuldig, en de plaatsen van inwijding, voor elken graad, in eene andere streek gelegen. Bijzonder daartoe gestelde personen, bewaken de plaatsen hunner bijeenkomsten; elk ongewijde, die daar binnen dringt, wordt gedood. | |||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||
[Mount-Hermer, (Ralph)]MOUNT-HERMER, (RALPH, Lord van) was onder de regering van Koning eduard I Groot-Opziener der Engelsche Bouwlieden (Zie het Art. giffard). | |||||||||||||||||||
[Mouton, (Alexander Jakob)]MOUTON, (ALEXANDER JAKOB), jan thomas bruslé en jan coustos. Zie portugal. | |||||||||||||||||||
[Mozes]MOZES. Dit woord komt voor in den Sch. R. 22e. gr. en is het H∴ W∴ in den 25en. Deze voortreffelijke man, door farao's dochter als kind aangenomen (Exod. II:10), ontving aan het hof de meest uitstekende opvoeding, en genoot ook al de voorregten eens Egyptenaars van den hoogsten rang, zoodat men er geen oogenblik aan behoeft te twijfelen, dat hij in de hoogste klassen der Egyptiesche mysteriën ingewijd was. | |||||||||||||||||||
[Munster]MUNSTER, (De) afkomstig van het Latijnsche woord monasterium, een klooster; en dus zoo veel als kloosterkerk. Zoo heeft melis stoke (B. II.)
Die Monster van Rensborch mede
Dede si maken op van gronde,
Die noch scone staet ter stonde.
Sommigen onderscheidden het ook van klooster, als in Florijs en Blanchefloer f 1 c.
Cloesters, Monstre en Gods huus
Dede te storen die Coninc Fenus.
maerlant maakt het gelijk beteekenend met kerk.
ene kerke
Te makene van dieren gewerke:
Die Monster stont, willie u cont maken,
Tote dattene die Romeyne braken.
De laatste schrijver gebruikt ook dit woord voor het Heilige der Heiligen in salomo's Tempel, en noemt dan het Heilige de voormonster. Later werd het in den zin van hoofdkerk gebezigd, en werd vooral gebruikt van de hoofdkerk te Straatsburg, een van de oudste en schoonste gedenkteekenen der gothiesche bouwkunst, tot welke in 1015 de eerste steen werd gelegd. Nadat de bouw der kerk in 1275 voleindigd was, | |||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||
nam erwin van (uit) Steinbach, in het Badensch gebied, een beroemd bouwkundige uit dien tijd, den bouw van den daartoe behoorenden toren op zich, waarin hij na zijn' dood (16 Februarij 1318) opgevolgd werd door zijn' zoon johan. Deze in 1338 overleden, werd opgevolgd door johannes hultz van Keulen, die, bij zijn overlijden in 1365, den langdurigen bouw nog niet had voltooid, aangezien de voleindiging van dezen eerst op St. Jansdag 1439 plaats had. Dr. de wette, in zijne scherpzinnige Beschouwingen over de Straatsburgsche Munster (Erheiterungen, Jaarg. 1822, Aarau, klein 8o. bl. 141-166), noemt die een meesterstuk der kunst, de vrucht van stouten moed en gloeijend geloof, het gedenkstuk eens grooten vervlogen tijds, waarin zich grootheid met rijkdom en overvloed, het stoute met het vlugge, verhevenheid met vuur en bekoorlijkheid verbindt. (Men zie ook te dien opzigte Dr. stieglitz, von Altdeutscher Baukunst (Leipzig 1820, 4o, bl. 127 volg.) De toren is 445 voeten hoog, en wordt voor den hoogsten op den geheelen aardbol gehouden. Over de Hoofd-Bouwhut, die bij den bouw der Munster bestond, en uit welker inrigting men tot de verklaring kan geraken van de voornaamste beelden, gebruiken en inrigtingen der hedendaagsche Vrijmetselaars-Broederschap, zie de Art. korporatie en middeleeuwsche bouwkunde, en de Kunst-Urkunden van krause, Deel I. afd. 2. bl. 361, en D. II. afd. 2. bl. 233-251. | |||||||||||||||||||
[Muratori, (Lodewijk Antoon)]MURATORI, (LODEWIJK ANTOON) een der geleerdste en verlichtste mannen van Italië, geboren 1672 te Vignola, in het Hertogdom Modena, en overleden 1750, stond in 1740 bloot aan de vervolgingen der geestelijkheid, die hem, door de overeenkomst met den Italiaanschen naam Franchi Muratori, als den stichter der Vrijmetselarij opgaf; maar hare lasteringen vonden geen ingang bij Paus benediktus XIV, en deze stelde hem integendeel daaromtrent door een eigenhandigen brief gerust. | |||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||
Als lid der hooge graden van de Strikte Observantie, voerde hij den naam Eques a Caprimulgo, of a tribus Capellis, en vatte het doel van dat systeem, het herstel der Tempeliers-Orde, in goeden ernst op, zoodat hij den Hertog ferdinand van Brunswijk beloofde 50,000 man te leveren, welke hij zeide, in Wallachije bijeen te zullen brengen, ten einde de verloren bezittingen der Orde te heroveren. | |||||||||||||||||||
[Mussin Puschkin]MUSSIN PUSCHKIN, (Graaf van) keizerlijk Russiesch gezant te Londen, lid van de hooge graden der Strikte Observantie, onder den naam van Alexander Eques ab Elephante. De leden dier hooge graden hadden zich gevleid met de hoop, de Tempelheeren-Orde eens in haar ouden glans weder hersteld te zien, en zeer velen hadden reeds den tijd te gemoet gezien, waarop zij openlijk konden belijden tot de Tempelieren te behooren, en met het schoone roode kruis en de geheele rusting der oude ridderschap voor den dag zouden komen. Inderdaad zou men het voornemen hebben gehad, de Vrijmetselarij in dat stelsel eens te doen eindigen, en, had men eens de noodige gelden bijeengebragt, met de Ridderschap der Tempelieren-Orde openlijk voor den dag te komen. Om dit plan nog vroeger, en niet eerst door het langdurige middel der Tontine (zie het Art. schubart) te bewerkstelligen, waren eenigen reeds van meening geweest, eene kolonie van Tempelridders naar Saratow te voeren, waarheen toen uit Duitschland vele kolonisten trokken, en van de Russiesche Keizerin (katharina II) bescherming en openlijke erkenning te verzoeken. Dit voornemen had niet slechts de goedkeuring verkregen van Baron van hund, maar zou ook de Graaf mussin puschkin, vermoedelijk de hier behandelde persoon, dien men in de Orde had ingewijd, tot dit denkbeeld toegetreden zijn, en de Orde verzekerd hebben, haar alle mogelijke voordeelen te verschaffen. Dit berigt wordt bevestigd door Br∴ goué, in zijne aanmerkingen over den Anti St. Nicaise, waar hij zegt: ‘van de kolonie te Saratow heb ook ik iets gehoord. Een Broeder, die naauw met mij verbonden was, berigtte mij eens, dat reeds eenige Ridders waren afgereisd, om, op kosten der Orde, als vrij- | |||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||
willigers, bij de Russiesche vloot te dienen.’ (Zie verder het Art. ordes konstitutie.) | |||||||||||||||||||
[Mussin Puschkin-Bruce, (Bazilius)]MUSSIN PUSCHKIN-BRUCE, (BAZILIUS, Graaf van) keizerlijk Russiesch geheimraad, kamerheer en Ridder van onderscheiden Ordes, was sedert 1815, Grootmeester der Russiesche Groote Loge Astrea (Zie het Art. rusland.). | |||||||||||||||||||
[Mystagoog]MYSTAGOOG, Hierophant, (De) was de Opper-Priester der Eleusieniesche geheimen (zie eleusiniën), wiens aanzien in de toenmalige tijden bijna aan het bovenmenschelijke grensde. | |||||||||||||||||||
[Mysteriën]MYSTERIëN (De) der ouden waren soms geheime feesten, tot welke men, na voorafgegane beproevingen, was voorbereid, en die ten oogmerk hadden, of om de goden te danken voor genotene weldaden, of om hunne genade en gunstbetooningen te verdienen, of om hunne ongenade en straffen af te wenden. De Grieken bezigden niet slechts die benaming van de Egyptenaren, maar ook tevens de woorden τελε\τη en ὄζγια, als gelijk beteekenende uitdrukkingen. Deze mysteriën waren echter, over het algemeen, bij de oude volken, als Egyptenaren, Grieken, enz. geheime bijeenkomsten van een' godsdienstigen en ook wetenschappelijken aard, en bevatteden eene geheime godsdienst, die verhevener, meer gezuiverd, en vaak in strijd was met de algemeene volksgodsdienst. Tot deze mysteriën mogt niet slechts geen ongewijde naderen, maar de ontheiliging van deze werd ook door de maatschappelijke wetten ten strengste gestraft. Zij ontstonden in de vroegste tijden, en, gelijk reeds zoo even met een woord is gezegd, was hun doel, door zedelijke en wetenschappelijke leer en beschaving der ingewijden, dezen zoodanige leerbegrippen en gebruiken der godsdienst op te helderen en te verklaren, welker beteekenis men voor het volk geheim wilde houden. Zij waren daarom nuttig en weldadig voor den Staat, en waren ook noodig, omdat men het volk, zonder algemeen nadeel, niet kon bevrijden van zijn bij- | |||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||
geloof, zijne onwetendheid en zijne vooroordeelen. Daarom beschermden de regeringen die. Zij werden des nachts gevierd. De ingewijden waren verpligt tot de strengste geheimhouding. In alle mysteriën hadden voorstellingen plaats van eenige daden der vereerde godheid, of van zinspelingen op de hemelligchamen. Behalve de Egyptiesche mysteriën (zie het Art. egypte), waren de voornaamste: de Eleusienische (zie het Art. eleusiniën), overgenomen van de eerstgenoemde, doch zeer naar plaatselijke omstandigheden gewijzigd. Behalve de leer der eenheid van het Opperwezen, de hoofdinhoud der groote mysteriën, schijnen er (ook zelfs in de kleine mysteriën) de onsterfelijkheid der ziel, en de belooning en straf in een toekomstig leven te zijn verkondigd. Dit wordt bewezen door de volgende plaatsen uit isokrates, cicero en plato, welke alle ingewijd waren: ‘De ingewijden hebben blijdere hoop op 's levens einde en de geheele eeuwigheid.’ (Isokrates, Panegyr. Cap. 6.) ‘Ik heb uit de mysteriën niet slechts de kunst geleerd, gelukkig te leven, maar ook met vrolijke hoop te sterven.’ (Cicero, over de Wetten, II. 14.) ‘Het doel der mysteriën is: de ziel te volmaken, en die harer bestemming nader te brengen.’ (Plato, in den Phedon.) Aldus drongen de mysteriën, bij de ingewijden, tot een rein, vlekkeloos leven, en maakten hen dus beter, geruster en gelukkiger; onloochenbaar is het dus, dat zij, in hunnen reinen toestand, heerlijke en eerbiedwaardige instellingen waren. Maar zij kwamen eindelijk in verval; want reeds in de 70e. tot 80e. olympiade werden in de Eleusieniesche geheimen, zonder onderscheid van stand of ouderdom, mannen, vrouwen en kinderen aangenomen, als zij de bijdragen konden betalen. Hunne leerstellingen kwamen van lieverlede onder het algemeen, werden verbasterd, bedorven, en verloren de mysteriën geheel en al hun doel. 2. De Perziesche mysteriën (zie mithra). 3. De Samotraciesche mysteriën (zie dat Art.). Deze stamden uit Kreta en Frygië, en werden in het eerste dier landen ter eere van jupiter gevierd. Uit deze landen kwamen zij tot de Thraciërs of Pelasgers, op het eiland Samothracië (Samandraki), en plantten zich van | |||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||
daar verder voort in Griekenland. De Dionysiesche kwamen uit Thracië en Thebe, en hebben groote overeenkomst met de vorige. Men vierde ze om het andere jaar, en stelde er den overgang van den mensch, uit den staat van ruwheid tot dien van beschaving, voor. De vrouwen kleedden er zich met dierenhuiden, namen een staf, met klimop omwonden (Thyrsus), ter hand, trokken naar den berg Citheron, en voerden daar, na het verrigten van godsdienstige plegtigheden, wilde dansen uit, die eindigden, door dat zich de priesteressen en de ingewijden in de nabijgelegene bosschen verstrooiden. Ook deze hadden symbolen, die grootendeels betrekking hadden op bacchus of dionysus, de held dezer mysteriën. Reeds ten tijde van epaminondas werden zij, als nadeelig voor de zeden, in Thebe, en later in geheel Griekenland verboden. 5. De Orpiesche, niet verschillende van de Eleusieniesche. 6. De mysteriën van isis, welke in griekenland geenen, maar daarentegen in Italië, en vooral te Rome véél bijval vonden. In den oorsprong was ook het Christendom een mysterie en hadden er inwijdingen plaats. Daarom zeide clemens van Alexandrië van die godsdienst: ‘O, waarlijk heilige mysteriën! O, zuiver licht ! Bij den glans der fakkels valt de sluijer neer, die God en den hemel bedekt. Ik word heilig, zoodra ik ben ingewijd. De Heer-zelf is Hierophant. Zietdaar de feestmalen mijner mysteriën! komt en laat u er in opnemen!’ Ook in de Evangeliën vindt men vele bedekte spreekwijzen en zinspelingen op de Christelijke inwijding. Veel te dien opzigte vindt men in luk. XIV. en matth. XVII. De nadenkende vindt er menige gelijkheid met de allegorie van de omwenteling der zon. Over die inwijdingen zegt een schrijver het volgende: ‘Het schijnt zelfs wel, dat er in de vergaderingen der Christenen, die, althans te Rome, in onderaardsche begraafplaatsen werden gehouden, iets gebeurde, dat naar een gewaand ten offer brengen des Kandidaats geleek, in de mysteriën des Heidendoms bewerkstelligd.’ Zie hier de redenering, die minutius felix aan den Heiden cicilius toeschrijft. ‘“Het ceremonieel, dat de Christenen in acht nemen, wanneer | |||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||
zij iemand tot hunne mysteriën toelaten, is afgrijslijk. Men plaatst voor den aannemeling een kind, met deeg bedekt, om hem den moord te verbergen, dien hij zal begaan. Op het hem gegeven bevel, treft hij het slagtoffer bij herhaling met een mes: het bloed vloeit naar alle zijden heen, dat de aanwezigen gretig opzuigen. Dan deelen zij de ledematen van het slagtoffer onder elkander, en de gezamenlijk gepleegde misdaad is tevens de algemeene waarborg der geheimhouding.”’ Wel verre van dit, als de oningewijden, naar de letter op te nemen, en te gelooven, dat er een mensch werd geofferd, moet men hierin, even als bij de mysteriën van mithra (zie dat Art.), niets anders zien dan eene allegoriesche voorstelling. (Zie verder het Art. theogenesie. [inwijding der]) | |||||||||||||||||||
[Mysticismus]MYSTICISMUS, Mystiek. De geheime leer van het goddelijke en van de onmiddelbare gemeenschap des menschen met het bovenaardsche. Het is de afdwaling van het godsdienstige gevoel, waardoor de mensch meent het goddelijke te kunnen bevatten en te aanschouwen, door uitwendigen zin, en er naar streeft, in eene voelbare verbindtenis te komen met de boven zinnelijke wereld. Het komt voort, uit een onbeteugelde verbeeldingskracht en een overspannen gevoel, gevoedsterd door zinnelijke, godsdienstige voorstellingen, dat vaak verbonden was met het ontvlieden der wereld en het tuchtigen des vleesches. Het mystiesche, is slechts de subjektieve vorm van beschouwing eener vreemde, hoogere wereld, door het verstand niet bevat. Den mystieke wordt elk verschijnsel tot een symbool des Eeuwigen, en deze mystiek is de poëzy van een gemoed, dat van zucht voor godsdienst, op buitengewone wijze, doordrongen, en daarbij levendig en prikkelbaar is. Maar even als dit het geval is, als de Godsvereering in vormen van het begrip gedwongen wordt, zoo wordt ook de mystiek, door zich te beperken op gemeene symboolvormen, tyranniesch, en vernielt haar | |||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||
eigen beeld. Het beeld, als symbool heilig, matigt zich absolute heiligheid en uitsluitende zelfstandigheid aan. Men ziet reeds sporen van het mysticismus, in de eerste eeuwen van den Christelijken tijd. Vooral werd het nogtans bevorderd, door de geschriften van dionysius den Areopagiet, welke in de vierde eeuw verspreid werden. In het Christendom, zegt herder, verbond het zich met het nieuw-platonisme, dat vele takken ter vereeniging aanbood, en was ook buiten het platonisme, bij alle volken en godsdiensten, eindelijk het doel der beschouwing. Er zijn ook zoo vele dingen, die het mystiecismus, het lievelingskind onzer werkzaamheid en traagheid, in eene grof of zijden hulsel uitbroeit, en ze eindelijk de vleugels van den hemelschen Amor aanbindt. En nogtans even onontbeerlijk den mensch deze strekking naar het voortreffelijkste en volkomenste is, zonder welke hij als eene rups rond zou kruipen en vergaan, even ledig blijft echter de ziel, als zij slechts op vleugelen der verbeelding, in den zwijmel der geestdrijverij voortzwevende, in onmetelijke woestenijen ronddwaalt.’ Ook de Vrijmetselarij heeft hare mystieke graden. (Zie het Art. mitzraïmietiesch systema, als ook montpellier, enz.) Een staal van den onzin, in die graden uitgekraamd, zie men in het Art. melesino. | |||||||||||||||||||
|