Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren. Deel 1
(1844)–Anoniem Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren– Auteursrechtvrij
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G.G is die letter, welke in de Loges gewoonlijk in het midden der vlammende ster staat, en welker beteekenis den Medgezellen medegedeeld wordt. Vele Vrijmetselaren beschouwen dezelve als het middelpunt van alle geheimen der Vrijmetselarij, overigens wordt zij onderscheiden als de aanvangsletter der namen: God, Groot, Geometrie, Glorie, Goël, enz. opgegeven. Daar de Geometrie onder de mathematische wetenschappen geheel en al op de bouwkunde betrekking heeft, zoo gaf dit in latere tijden, bijzonder bij de nieuwe Engelsche Vrijmetselaren, aanleiding, om onder Geometrie de geheele kunst der Vrijmetselarij te verstaan, en de, te voren uit geheel andere gewigtige gronden gebruikte letter G, alleen op Geometrie of op God betrekking te doen hebben, om daardoor den inhoud van den Medgezellengraad uit te breiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gabaon]GABAON. (Eigenlijk Gibeon, Heuvel.) Zie 2 Chron. I:3, welke de Vulgata in Gabaon veranderd heeft. Deze plaats heet ook Gibea (zie 1 Sam. VII:1 en 2 Sam. VI:3 en 4), de naam van de plaats, waar de Israëlieten in oorlogstijden de Arke des Verbonds verborgen. Het is de zinnebeeldige naam van eenen Meester, en beteekent, dat een Meester over de onderhouding der Orde en de naauwkeurige naleving der ingevoerde grondregelen moet waken; ook nog, dat het hart van eenen Vrijmetselaar zoo zuiver moet zijn, dat hetzelve God tot eenen aangenamen tempel strekke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gädicke, (Johann Christiaan)]GäDICKE, (JOHANN CHRISTIAAN) geboren den 14den December 1763, was Groot-Hertogelijk Kommissieraad te Weimar en Boekhandelaar te Berlijn. Hij werd in 1792 in de Loge Joseph zur Einigkeit, te Nurnberg, tot V∴ M∴ aangenomen, en in 1804 bij de tot het verbond der Groote Loge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de drie Wereldbollen behoorende Loge de drie Seraphynen, in Berlijn, geaffilieerd. Behalve zijne technologische en andere werken, heeft hij uitgegeven: a. Eene getrouwe opgave der BB∴ VV∴ MM∴, welke naar het systema der Groote Loge de drie Wereldbollen arbeiden. Berlijn, bij Br∴ gädicke, gr. 8vo. 1e. druk 1810, 2e. 1813, 3e. 1817. b. Vrijmetselaars-Lexicon, na veeljarige ondervinding en de beste hulpmiddelen bearbeid. Berlijn 1818, in 8vo. Dit werk bevat, in eenen alphabetischen rang, narigten van geheime gezelschappen van den ouden en hedendaagschen tijd, van Duitsche Loges, van personen, die zich in Maçonnieke en in andere, met deze in betrekking staande vereenigingen, meer of minder bekend hebben gemaakt, hetzij door hunne bijzondere mede- of tegenwerking. De schrijver verzet zich bijzonder in de voorrede tegen die BB∴, die vóór het drukken des werks deszelfs verschijning meenden tegen te gaan, omdat daarin zooveel van de hieroglyphen, symbolen en gebruiken der Vrijmetselaren zou bekend gemaakt worden, hetwelk zonder pligtverzaking niet kon geschieden. Wegens de uitgave van dit werk werd tegen den Br∴ gädicke, door een besluit van het Oud-Schotsche Directorium der Groote Nationale Moeder-Loge de drie Wereldbollen, op den 10den Maart 1818, de verbanning uitgesproken. De gebeurtenissen, ten opzigte der verschijning van dit werk, werden door wijlen den Br∴ j.c.f. gerlach medegedeeld, in het volgende geschrift: Logen-Hierarchie, besonders in bezug auf Krause's, heldman's und gädicke's Freimaurerschriften. Nebst 34 Actenstucken. Freiberg, bei craz und gerlach, 1819. In gr. 8vo. (Zie heldman.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelver herstelling verkozen in 1459 en overleden in 1500. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gassicourt (de)]GASSICOURT (Cadet DE) ontwikkelde in zijn werk: het Graf van jacob molay, ten jare 1796 uitgegeven, de stelling, dat het de Vrijmetselarij was, die de Fransche omwenteling had voortgebragt, en, zoo ver de hooge graden aangaat, ten doel had, om altaren en troonen omver te werpen. Later bekende hij, dat hij in zijn Graf van jacob molay niets anders had gedaan, dan het beweerde van den Abt lefranc en van robison na te schrijven en uit te breiden. Hij verzocht zelfs in de Metselarij te worden ingewijd, hetwelk ook in 1805 in de Loge der Abeille, te Parijs, plaats had. Hij bekleedde achtereenvolgend in die Loge de waardigheid van Redenaar en van Achtbare Meester. In 1809 Adjunct-Redenaar van de Loge Sainte Joséphine zijnde, sprak hij zelfs de lofrede uit van dienzelfden ramsay, wiens hooge graden hij met zoo veel heftigheid en verontwaardiging had aangevallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gaston, (Johan)]GASTON, (JOHAN) de laatste Groot-Hertog van Toskane, uit het huis der Medicis, vaardigde in 1737 een streng Edict tegen de VV∴ MM∴ uit, hetwelk echter na zijnen dood, in hetzelfde jaar, nog door zijnen opvolger, den Hertog frans van lotharingen, die naderhand Roomsch Keizer werd, weder werd ingetrokken. (Zie frans L) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gedaante eener Loge]GEDAANTE EENER LOGE, (De) is een langwerpig regthoekige vierhoek, waarvan de lengte door het oosten en het westen, en de breedte door het noorden en het zuiden bepaald wordt. Hare hoogte gaat van de aarde tot den hemel, en hare diepte van de oppervlakte der aarde tot derzelver middelpunt. De opgave van de vlakken duidt den omvang en de uitgebreidheid eener Loge aan, als de verzamelplaats der Vrijmetselaren en de algemeenheid der wereldburgerlijke grondstellingen. De hoogte geeft de vereeniging met een hooger Wezen en de verheffing tot het oneindige te kennen, gelijk de diepte de bewondering der voor ons liggende natuur aanwijst. (Zie vierhoek.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gedike, (Frederik)]GEDIKE, (FREDERIK) Opper-Consistorieraad, Directeur van het Frederik-Werdersche Gymnasium te Berlijn, geboren den 15den Januarij 1754 en overleden den 2den Mei 1803, heeft zich als Vrijmetselaar zeer beroemd gemaakt, door zijne aanvallen in het Berlijner maandschrift, op de Jezuitische strekking, welke men in de jaren 1776-1785 aan de Vrijmetselarij wilde geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingen, aan welke zich de Priesters of Magiërs toewijdden. (zie magiër.) De grondstellingen dezer leer verbreiden zich meer en meer onder verschillende wijzigingen en uitvloeisels, en zijn zelfs tot ons overgekomen, waar zij zich bepaalden tot de leer, dat de mensch door ligchamelijke en geestelijke reiniging, door het gebed, en door de kennis der verwantschap van zekere getallen en woorden met de natuurkrachten, niet alleen gelijken gang met de natuur houdt, maar zich zelven tot heer derzelve maken kan. De magie der laatste tijden bestond niet in de kennis der natuur, maar enkel in waarzeggerij, voorzeggingen en geestverschijningen, en ook aan deze kunst heeft de Vrijmetselarij, in de laatste helft der achttiende eeuw, tot eenen dekmantel moeten dienen. Cagliostro, schröpfer en andere Magiërs, hebben niet alleen door hunne schandelijke bedriegerijen, maar vooral omdat zij Vrijmetselaren waren, de Vrijmetselarij aan de grootste bespotting en verachting blootgesteld. (Zie magier.) De magie werd door de ouden voor de hoogste en heiligste aller wetenschappen gehouden, en bij alle volkeren onder den sluijer der mysteriën ingevoerd en geleerd. Zij bestond, naar de begrippen van den toenmaligen tijd, in de kennis van alle zigtbare en onzigtbare krachten des heelals en deszelfs geheime of openbare werkingen, en bevatte de verklaring der gansche natuur, de kennis van de onderlinge betrekking en afkeerigheid aller dingen en de daaruit voortvloeijende gevolgen. Zij strekte zich zoowel over het geestelijke als zinnelijke gebied uit. Men verdeelt dezelve in physische of natuurlijke, mathematische of hemelsche, en in theologische of ceremonieele magie. De physische magie bevat de leer der natuur van alles, wat in de wereld is, derzelver oorzaken, werking, krachten en veranderingen. Het mathematische deel verklaart de bewegingen en den loop der sterren, als ook de leer en den invloed van de boven- op de benedenwereld. Het theologische deel handelt over de Godheid, over des menschen ziel, over de goede en kwade geesten, over heilige gebruiken en mysteriën. Verder over het geloof, de wonderen, de kracht van zekere woorden en figuren, en over geheime werkingen. Onder de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oudste wijsgeeren hebben zich zamolxis en zoroaster bijzonder beroemd gemaakt, zoodat men hen voor de uitvinders derzelve hield. Meer waarschijnlijk echter stamt zij van de Chaldeën af, bij welke zij door overlevering werd voortgeplant; zij was het doel en de hoofdaangelegenheid aller mysteriën, en de meeste wijsren des ouden tijds lieten zich inwijden, en onderwierpen zich aan de strengste proeven, om slechts met deze leer bekend te worden. Onder dezen behooren orpheus, pythagoras, abaris, hermippus, apollonius en anderen. De Joodsche geschiedschrijver mozes liet zich in alle Egyptische geheimen inwijden, waartoe zijne opvoeding aan het Egyptische hof hem ruime gelegenheid gaf. Egyptenaren, Perzen en Grieken, en de oudste der ons bekende volken geloofden aan wonderen en geheime krachten. De Priesters waren overal in het uitsluitend bezit dezer leer, en daar zij zich als dienaren Gods en als menschen van buitengewone kennis voordeden, waren zij ook bij het volk geacht. Zoo ontstonden dan ook van lieverlede de mysteriën door een priesterdespotismus; men stapelde wonderen op wonderen; de eenvoudigste werkingen der natuur werden ingekleed, en als raadsels en geheimen beschouwd, die alleen door de Priesters en hunnen aanhang opgelost konden worden. De volksmenigte geloofde blindelings, dewijl men derzelve alle gelegenheid, om zelf te oordeelen, benam, en men alles aan de werking van goede of kwade geesten, en niets aan die der natuur toeschreef. De hemel, de vaste sterren, de planeten en de gansche aarde werden met goden vervuld, die men eerbiedigen en welker toorn men moest trachten te doen bedaren. Zoo ontstonden offergaven en de meeste godsdienstige verordeningen. De leer van een hoogste Wezen, van den toestand der wereld, van het geestelijk aanzijn des menschen, en deszelfs waarschijnlijke voortduring na den dood, werden zoo zeer verholen en onder zoo velerlei raadsels en beelden verstoken, dat de waarheid voor den oningewijde onmogelijk te begrijpen was. De bestgezinde wijsgeeren, onder de ingewijden van Grieken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land, werden door de Priesters zoo zeer tot geheimhouding aangespoord, dat niemand van hen het wagen durfde, dezelve te openbaren. Zij beproefden hunne leerlingen lang en op menigerlei wijze, alvorens hen de waarheid mede te deelen. Het publiek of de oningewijden kregen hiervan niets te weten. De regeringsvorm, die geheel in handen der Priesters was, zoo als in Egypte, of die grootendeels van hen afhing, zoo als in Griekenland, waakte met zorg voor de geheimhouding. Alles, wat van aanzien was, moest zich laten inwijden, en diegenen, welke het weigerden, of vrijer in hunne denkwijze waren, werden als godslasteraars veracht, en somtijds met den dood gestraft. (Vergelijk hiermede het Art. mysteriën.) Hoe stellig zich de wijsbegeerte tegen de geestenzienerij heeft verklaart, en zelfs kant, in zijne Träume eines Geistersehers, erläutert durch Träume der Metaphysik, daartegen de pen heeft opgevat, hoezeer die wetenschap heeft bewezen, dat alle beroep op ondervinding ten deze niets bewijst, omdat de veronderstelling van het aanwenden eener optische begoocheling en het zelfbedrog eener verhitte verbeeldingskracht, nog altijd mogelijk, ja stellig is, zoo blijft toch altijd de groote menigte zeer geneigd tot het geloof aan de mogelijkheid van geestverschijningen. Uit dien hoofde hebben ook in der tijd de geschriften van jung stilling, over de geestenwereld, zulk een' grooten bijval gevonden. (Zie ook het Art. swedenborg.) Uit de gewone geestenbezwering vloeide ook het nog geenszins geheel verdwenen geloof aan amuletten voort, gelijk ook de vroeger bestaan hebbende meening van de magt, die de eene mensch over den anderen had, wanneer deze de wapenafbeelding van een' anderen bezat. In de heksenverhalen vindt men vaak vermeld, dat men zulk een afbeeldsel voor het vuur deed smelten, of met spelden prikte, en dat de persoon, daardoor verbeeld, dezelfde smarten moest lijden, alsof hij-zelf gepijnigd werd. De meer poëtische zijde van het gebied der magie vindt men behandeld in de verhalen, getiteld: Duizend en één nacht, enz. Ook de geschiedenis van het dierlijk magnetismus geeft opheldering omtrent eenige onderwer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen. Zeer zeker is het, dat de oude magie grootendeels gegrondvest was op eene zeer grondige kennis der natuurkrachten. Op dezelfde wijze behoort ook de geschiedenis van den zeilsteen, en eene menigte daarmede in verband staande verschijnselen, tot het gebied dezer leer. De neiging tot het bijgeloof wordt bepaald door de menschelijke natuur, en vloeit voort uit het geloof aan hoogere wezens. Het geloof aan werkelijken invloed van goede en booze geesten op het ondermaansche was dienvolgens een volksgeloof, dat algemeen heerschte, en is dit zelfs in het N.T. en het Christendom niet geheel te miskennen. Uit die algemeenheid van dat geloof vloeit ook de verscheidenheid van vorm, dewijl het zich met elken trap van individueele beschaving kan vereenigen. Hoe afwijkend echter ook de vormen en de uitkomsten mogen zijn, steeds ligt er één hoofddenkbeeld ten grondslag, het streven namelijk, om door middel der magie niet slechts te geraken tot eene grondiger kennis der natuur, maar ook zelfs, om deze door medewerking van verhevener magten, volgens derzelver geheime krachten en werkingen, aan zich te onderwerpen, en zich daardoor te verheffen tot meester over zijn eigen en anderer lot. De afzonderlijke vormen der magie wijzigen zich in de verschillende toover-theoriën hoofdzakelijk naar de verschillende denkbeelden, welke de onderscheiden volken van de geestenwereld en haren invloed op de natuur en het lot voeden. In latere tijden heeft men zelfs de heidensche daemonomagie uitgebreid, en er eene veel vreesselijker diabolomagie van gemaakt, welke men in de heksenprocessen van de 15e., 16e., 17e. en ten deele nog in de 18e. eeuw niet zonder afgrijzen waarneemt. Magie en tooverij zijn woorden, die gelijke beteekenis hebben; zij worden nogtans verdeeld in witte of goede, natuurlijke, en in zwarte, of kwaadaardige, of wel bovennatuurlijke. Terwijl de laatste ons bij afwisseling weemoedig maakt, of van afgrijzen vervult, is de eerste, die eene onschuldige, op studie en natuurkennis gegrondveste kunst is, vatbaar voor de meestmogelijke volmaking, en kan van veel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewigt worden voor de kennis der natuur, welker beoefening voornamelijk gegrond is op het onderzoek der verwantschap, of van de gewigtige wetten van antipathie en sympathie. Even als al het goede nogtans misbruikt kan worden, zoo was het ook gelegen met de witte of natuurlijke magie, die alleen den naam van magie verdient. Deze werd door onverstandigen of boosaardigen soms met de zwarte magie verbonden, dat is, tot misdadige einden, tot volksbedriegerijen of allerhande slechtaardige goochelkunsten misbruikt en vernederd. Past zij daarentegen hare proeven met ernst en eerbied toe op de nog lang niet geheel onderzochte of bekende geheime krachten der natuur en van den menschelijken geest, dan draagt zij eindelijk bij, tot het volmaken van de kennis der natuur in den verhevensten zin, waarbij tevens zoo menige wonderkracht zich als natuurkracht doet zien. Van deze magie, en wij voeren als voorbeeld van hare volmaakbaarheid en verheffing tot wetenschap, slechts de astrologie (sterrewigchelarij), die thans tot astronomie (sterrekunde) is geworden, van deze magie onderscheidt zich de theosophische magie, welke het denkbeeld en de strekking van het toovergeloof tracht te vermengen met het geloof aan den eenigen eeuwigen God. In alle stelsels van toovergeloof spelen de bezweringen van onderscheiden aard eene hoofdrol. Wat nu de wijsgeerige geschiedenis der magie over het algemeen verder betreft, moet men wel in aanmerking nemen, dat de geheime kunsten bij alle volken vooral in de kindschheid der beschaving behooren. In zoodanigen toestand zijn zoowel de aanleidende oorzaken, als de vatbaarheid daartoe, in gelijken graad aanwezig. De onwederstaanbare aanleiding daartoe ligt vooral in de zucht tot het bewaren van leven en gezondheid, en de vrees voor ziekte. Wie daartoe middel weet, is bij elken mensch welgezien. De geneeskunde van den ruwen wilde kan geene natuurlijke wetenschappelijke middelen aan de hand geven. Voor dezen moeten de ziekten, even als alle werkingen der natuur, het werk van onzigtbare wezens zijn, welke men op geene andere wijze kan tegenwerken, dan door de kunst, met deze onzigtbare wezens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om te gaan, hen te verzoenen, of te bedwingen, en dienvolgens is ook de kunst van den arts en de wijsheid der priesters bij zulke volken in denzelfden persoon vereenigd. Deze opmerking is reeds door plinius (Hist. natur. LXXX. C. 1.) gemaakt; derzelver waarheid moet echter thans nog veel beter in het oog vallen, dan ten zijnen tijde, omdat zij thans door al de wilde volken, met welke wij door wijsgeerige reizigers bekend werden, ten volle bezegeld en bevestigd is. Eene tweede aanleiding ligt in de algemeene zucht des menschen, om het verborgene, en in zonderheid de toekomst te kennen. De kunst van dit te onderzoeken, welke in den beginne op de wigchelarij en verklaring van den rook, der wolken en het vliegen der vogels berustte, werd later, toen zich meer kundige geleerden met het waarnemen van den sterrenhemel bezig hielden, verheven tot de hooger staande kunst der astrologie. Van hier dan ook, dat de oude volken, die de magie als het toppunt en einddoel der menschelijke wijsheid aanzagen, hunne wetgevers, zoo als, b.v. zoroaster, enz. voor magiers hielden. Gaat men nu de geslachtsrekening der magie na, dan wordt men alras geleid op de Cabbala (zie dat Art.), en vooral op de nieuw Platonische wijsbegeerte; deze is een tak der Pythagoreesch-Platonische wijsbegeerte, die zich van uit Allexandrië verbreidde, nadat zij de mythen (zie dat Art.), van pythagoras en plato in haar stelsel had ingeweven. Deze mythen bevatten de ruwste volksdenkbeelden, over de natuur der hoogere wezens en hunne gemeenschap met den mensch; dezelve werden nogtans door plato alleen gebezigd tot het volmaken of opluisteren, van zijne wijsgeerige voordragt. Het bijgeloof, dat op dergelijke wijsbegeerte gebouwd is, staat gelijk met die, welke men bij alle ruwe volken vindt; en is dezelfde geheimzinnige wijsheid, welke alle onbeschaafde natiën bij hunne vermeende wijzen veronderstellen. Dusdoende heeft men hare bron bij de oudste volken en hunne vroegste wetgevers gezocht, en die, naar aanleiding van eene verkeerd begrepen plaats bij plato (Alcibiades I. Cap. 17), bij de Perzen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne magiers en hunnen zoroaster, meenen te vinden, en haar daarom magie genoemd. Aangezien de magie op de mythische daemonenleer der Grieksche volksgodsdienst gebouwd was, zou men ook kunnen veronderstellen, dat de ondergang van deze laatste ook de vernietiging der eerste had moeten ten gevolge hebben. Desniettemin was dit niet het geval, en is zij zelfs heden ten dage nog niet geheel verdwenen. Het eenige, wat zij door den ondergang der heidensche volken heeft verloren, is de vorm, welke zij van deze ontving, en die zij thans voor eene andere heeft verwisseld. Deze daadzaak moet nogtans minder verwondering baren, dan men bij den eersten oogenblik wel zoude denken; want even als alle bijgeloof, heeft ook dit magtige steunsels in de menschelijke natuur, die zich nooit geheel van hetzelve heeft ontdaan. Dit is zelfs het geval bij velen, welke door hunne edele denkwijze boven alle verzoeking van eerzucht in hare slechte beteekenis en eigenbaat zijn verheven. Bij de zoodanigen kunnen slechts twee soorten van beweeggronden bestaan, welke hen tot zoodanige waarnemingen der natuur leiden, en wel verwondering en kennis. Zoo lang hen de wetenschappelijke navorsching der natuur te moeijelijk is, trachten zij naar het geheimzinnige. Hij, wiens krachten nog niet voldoende zijn, om te leeren kennen, tracht naar het genoegen te gevoelen. Het duistere, het huiveringwekkende van het geheim, heeft voor de ziel van den ongeleerde eene even onwederstaanbare bekoorlijkheid, als er voor den geleerden kenner der wetenschap is gelegen in het bevredigen des verstands, door het aanschouwen der waarheid, de eenige, die op hem kan werken, en hem tot prikkel kan worden. Op eene andere wijze kan men wel kwalijk het raadsel verklaren, waarom overal de meest ongeoefende, wien nog de eerste letters in het alphabeth der wetenschap vreemd zijn, zich zonder vrees of aarzeling waagt aan zoodanige opgaven, welke den geoefendsten kenner onoplosbaar zijn. Hij, die nog bij de eerste leerstellingen der wiskunde is, wil de quadratuur des cirkels vinden, en hij, wien de meest bekende wetten der ligchamen onbekend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, wil vaak zelfs het onzigtbare rijk der geestenwereld beheerschen. Uithoofde hem het duidelijke en bekende der wetenschap te moeijelijk is, tracht hij naar het geheimzinnige, en vermits hij zich niet kan vermaken in het aanschouwen, behelpt hij zich met fictiën. Zoo is het met elk individu, en even zoo is het met geheele volken gelegen. Voor dat de astronomie den hemel kende, profeteerde de astrologie uit de sterren; voordat de chemie de grondstoffen der ligchamen dieper en op meer doordringende wijze had onderzocht, beproefde zij reeds hare gedaanteverwisseling. Overal was, gelijk aristoteles zegt, de verwondering, de moeder der kennis, of volgens eene meer naauwkeurige geslachtsrekening, der opmerkzaamheid, die langzamerhand de wetenschap heeft voortgebragt. Bij velen echter blijft de verwondering onvruchtbaar, of in plaats van dezelve, langs de uitgestrekte baan des onderzoeks te leiden, voeren zij haar op het pad van het bovennatuurlijke. Deze weg zoude zeker de kortste voor de wetenschappen wezen, als hij slechts begaanbaar ware. Het zoude inderdaad gemakkelijk wezen, met een' sprong het einddoel der wetenschap te bereiken, als men zich daarbij niet aan het blinde toeval zou moeten overgeven. Ondertusschen loopen al deze beweeggronden, de liefde voor het geheimzinnge, het ongeduld, om spoedig het doel te bereiken, te zamen, om dien weg allen aan te bevelen, wier onwetendheid hen de oogen doet sluiten voor al deszelfs moeijelijkheden. Met deze zucht, die in 's menschen natuur is geweven, kan men wel kwalijk verwachten, dat het einde der Grieksche volksgodsdienst ook tevens de magie konde doen eindigen. Het Christendom verwierp de magie; maar de Christenen hielden daarom niet op, de magie als wetenschap aan te zien, want het Christendom had haar verworpen op gronden, bij welke zij altijd nog had kunnen bestaan. Op deze wijze ging het in de Christelijke godsdienst, en op dezelfde wijze was het bij de Joodsche gebeurd. Langen tijd voor de Christelijke godsdienst, sprak men het banvonnis over de wijsgeerige magie uit, was hare veroordeeling luide verkondigd in de schriften van het Oude Verbond; maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evenzeer niet als een bijgeloof, waarover zich het gezond verstand moest schamen, maar als huldiging van vreemde goden, en als een inbreuk op de regten van den waren God, door de Israëlieten vereerd wordende. Hieruit volgt dan ook, dat het Christendom niet alle magie over het algemeen, en uithoofde dit een bijgeloof was dat met de rede streed, zoude hebben verworpen. Het verklaarde zich slechts tegen de heidensche magie, omdat deze door de krachten der heidensche goden werkte, welke men niet zoozeer loochende, dan wel die als krachten van kwaadaardige daemons hield. De geheele verandering, welke men, na het ontstaan des Christendoms, in de magie kan waarnemen, bestaat dus alleen daarin, dat de Christelijke leer deze in onderscheiden afdeelingen verdeelde, van welke zij er eenige toeliet, andere verwierp. De hoofdafdeeling is afgeleid van de geesten, door welker krachten de geheimzinnige werkingen plaats hebben. Hieruit ontstonden twee soorten, en wel de goddelijke en daemonische magie, van welke de eerste op de krachten der goede, en de andere op de krachten der booze geesten berustte. De Kerkvaders hielden beide soorten voor werkzaam; de goddelijke werd zelf aangezien als het aandeel der lievelingen van God. Beide soorten bedienden zich, hetzij van zekere voorbereidingsplegtigheden, wijdingen (consecrationes) en bezweringen (incantationes) genoemd, of men verrigtte de handelingen zonder eenige voorafgaande plegtigheid. De wijdingen werden bij de Magie door goede geesten gebezigd; deze heette dan Theurgie (zie dat Art.) De bezweringen werden bij de magie door booze geesten aangewend; deze heette goetie, of in de latere spreekwijze zwarte kunst. In het heidendom waren beide soorten van geesten daemons, en nademaal het christendom al de heidensche daemons voor booze geesten verklaarde, moest het ook al de heidensche magie veroordeelen. Het is niet te ontkennen, dat de magie der ouden, onder de groote menigte bijgeloovige en dweepachtige gevoelens, ook veel goeds bevatte. Zoo is, bijv∴ de leer van de mogelijkheid der geestelijke vereeniging van den mensch met de god- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid, van de afzondering der ziel van haar ligchaam, van de magt der driften en de volmaaktheid, die de mensch daardoor erlangen kan, zeer verheven en vertroostend, als ook vele andere leerstellingen, welke naderhand, onder den naam van philosophie, onafhankelijk van de magie zijn verbreid. Toen men, bij het ontstaan van het Christendom, heidensche wijsbegeerte met christelijke godsdienstbegrippen vereenigde, en het zoogenaamde nieuw-platonische systema oprigtte, zonk alles weder in de vorige duisternis terug. De reine en eenvoudige leer van christus werd door bijgeloof en dweeperij verward; het ceremonieele verdrong overal de godsdienst des harten. Men vergenoegde zich niet, om het uitzigt op een toekomend leven door reine zeden en werkdadige liefde tot den naaste te verhoogen; men wilde de toekomst door bijgeloovige ceremoniën weten. Waarzeggerij, hekserij, doodenbezwering, de leer van eene algemeene artsenij, de steen der wijzen, sympathie en antipathie, en alle onzin van oude tijden werden weder te voorschijn gebragt en tot geloofsartikelen gemaakt. Vertrouwen op levenlooze dingen verdrong het vertrouwen op God, en dwaze gebruiken veroorzaakten allerlei zonden. Het licht der waarheid, dat den mensch ook in zijnen meest verworpen toestand niet geheel verlaat, begon na eenen geruimen tijd van duistere barbaarschheid weder door te blinken, en eenige geleerden verbreidden in alle wetenschappen meer kennis en licht. Kepler, newton, leibnitz, galilei en anderen, ontdekten de wetten der beweging, den loopbaan der sterren en de gesteldheid der aarde, en wierpen daardoor ten eenenmale het schaduwbeeld der Astrologie, als sterkste steunsel der oude magie, omver. Na hen betraden anderen den eenmaal gebaanden weg, en vermeerderden door hunne ontdekkingen het gebied der menschelijke kennis. Het bijgeloof werd met het wapen des verstands en met behulp der ervaring bestreden. Menig heilig wonderwerk, menige duisterheid verdween, dewijl men door natuur- en scheikunde in staat werd gesteld, om dingen op eene natuurlijke wijze te verklaren, die te voren als onnatuurlijk werden beschouwd. Zoo als het licht immer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schaduw is omgeven, zoo werden ook in veel lateren tijd, in weerwil van al de gemaakte vorderingen in de kennis der natuur, velen nog door het oude bijgeloof beheerscht; en, gelijk men reeds van de vroegste tijden af opmerkt, schijnt het 't lot der menschen te zijn, dat verlichting en beneveling des geestes, zoowel als licht en duisternis, gedurig met elkander in strijd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geheimen]GEHEIMEN. Of de Vrijmetselarij tegenwoordig nog voor de oningewijden eenige geheimen bevat, en welke die zijn, is aan geenen twijfel onderworpen. Zelfs het met eigen oogen aanschouwen der voorwerpen en het met eigen ooren hooren van de leer, die men verkondigt, is nog voor de oningewijden een geheim, ofschoon ook ingewijden zien en hooren en toch niet begrijpen. Over deze omstandigheid van nadenken en navorschen, van gelooven en verwerpen, van dwaling en bedrog, in ouden en lateren tijd, zouden vele plaatsen uit verschillende schrijvers kunnen aangevoerd worden, waardoor men veel daarvan beproeven en zelf zou kunnen beoordeelen. De eerste, die eene theorie der geheime vereenigingen heeft geschreven, was adam weishaupt, de stichter der Duitsche Illuminaten-Orde. Na derzelver opheffing gaf hij een werk uit, getiteld: Pythagoras, of Beschouwingen over de geheime Wereld- en Regeringskunst. Frankf. en Leipzig 1790. In dit werk weidt hij uit zoowel over de nuttigheid, als schadelijkheid der geheime vereenigingen, en zegt, dat elke der tegenwoordige geheime vereenigingen reeds in den beginne de kiem tot hare vernietiging bevat, en heeft hij dat, wat deze zaak groot, wezenlijk en bij een rijp geworden menschengeslacht uitvoerbaar maakt, in het behoorlijke licht tracht te plaatsen, om het zoo diep gezonken geloof aan eene veredeling en volmaking van ons geslacht te verheffen. Zie hier eenige vragen en antwoorden uit een geacht werk, over de stilzwijgendheid omtrent de geheimen. Vr. Waarin bestaan onze geheimen? Antw. In de stof en in den vorm der Vrijmetselarij. Vr. Welke is de stof? Antw. Kunsten en wetenschappen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vr. Welke is de vorm? Antw. Het middel, om in deze wetenschappen vorderingen te maken, en de wijze van onderrigt, welke voor allen die geene VV∴ MM∴ zijn, verborgen gehouden wordt. Vr. Welke kunsten worden er voornamelijk behandeld? Antw. Elke ruwe stof in eenen vorm te brengen, gebouwen te vervaardigen, handel en welvaart te doen bloeijen; den band der liefde onder de Broederen vast te knoopen, en middelen uit te vinden, om degenen, die zich uit gebrek aan arbeid in nood bevinden, te helpen. Vr. Welke zijn de haar eigendommelijke wetenschappen? Antw. Geometrie en bouwkunst. Vr. Hoe wordt men in deze wetenschappen onderwezen? Antw. In eene Loge van Meesters en van anderen, die van hunne kennis en stilzwijgendheid voldoende proeven hebben gegeven. De V∴ M∴ is dus aan te zien als eene edele, verhevene wijsbegeerte, die hare leden beter tracht te maken. Het hem toevertrouwde geheim te bewaren, ziedaar het streven van den verstandigen en eerlijken Br∴ Dat geheim uit te vorschen, dit was reeds sedert lang het onophoudelijk pogen van dwazen. En nademaal zelfzuchtigen en slechtaards, met dat pogen bekend zijnde, daarvan gebruik en eene speculatie maakten, en aan de nieuwsgierige ongewijden dingen in de hand gaven, waarin deze opzettelijk misleid werden, of hen, onder aanlokkende titels, allerhande nietigheden in de hand duwden, zoo laat het zich eenigermate verklaren, waarom de ligtgeloovige ongewijde zich nog altijd aan die nietigheden blijft vergapen, niettegenstaande hij reeds zoo dikwijls daardoor misleid en bedrogen is geworden, en hij reeds voorlang had moeten komen op het denkbeeld, dat al die schrijvers, en daaronder ook zoogenaamde ingewijden, de mededeeling der geheimen wel beloofden, doch niet konden volbrengen, en daarvoor iets anders in de plaats moesten geven, en dat er weder anderen waren, die dit eenigzins beter konden doen, maar dat juist deze het niet wilden, en dat hij, die zich vernedert tot zulke speculatiën, schoon ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in naam tot de Orde behoorende, nimmer op de hoogte stond om dit te kunnen doen. De theologanten trachtten nu eens naar de vereeniging van alle godsdiensten in eene enkele, al ware die ook eene natuurlijke, dan eens naar eene algemeene herstelling van het Katholicismus, en dit in weerwil van alle inwendingen der Broeders, dat de Orde zich niet bekommerde om de uiterlijke geloofsbelijdenis of kerkpartijen, maar zich als algemeene orde aan de eerste oude grondwet hield, vervat in de oude pligten (zie Art. oude pligten), en dat zij zich zelfs met die partijgeschillen niet dorst bemoeijen. Dat alles was vruchteloos, en diende alleen om het vermoeden te versterken, dat het geheim daarin moest gelegen zijn. Zoowel Katholijke als Protestantsche Inquisiteurs vielen de Broeders met gelijke heftigheid aan, welke beschuldigd werden, nu eens atheïsmus, dan weder het jezuïtisme te prediken. Nog heden ten dage hebben beide meeningen, over den aard van het geheim der Vrijmetselaars, nog eene menigte evenzeer verbitterde aanhangers. Godsdienstige dweepers zochten in de Vrijmetselarij (en door zelfbedrog misleid, meenden zij het er ook in te vinden) een godsdienstig geheim, en ook dat van eene innige vereeniging met God, die van innerlijke verlichting uitging, en tot de zedelijke volkomenheid verhief. Anderen zochten het in eene verbindtenis met de zalige geesten, die den tempel der Vrijmetselarij nog niet hadden verlaten, en den V∴ M∴ een voorsmaak van toekomstige zaligheid gaven; weder anderen zochten het in eene verhooging der menschelijke krachten tot een' graad, van verre gelijkende naar die des Scheppers, door een geloof, dat bergen verplaatst, en door de gaven van den Goddelijken geest, zoo als zij die in de eerste eeuwen des Christendoms dachten te vinden. En deze dweepers hebben hun stelsel met niet minder bitterheid verdedigd, dan de theologen het hunne. De beminnaars der natuur geloofden, dat des Vrijmetselaars pligt en doel bestond, in het indringen tot in het binnenste der natuur. Dat zijn geheim bestond in de gedane ontdekkingen, zoo als: goudmakerij, steen der wijzen (zie die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art.) en kostelijke Arcana (geheime geneesmiddelen), tegen alle mogelijke ligchaams- en zielkwalen, zoo als dan ook menige van dezulken, zoo als de goud- en rozenkruizers, zich afzonderden van de overigen, om ongestoord op onderscheiden heilige en onheilige wegen tot in dat binnenste te dringen, en het gordijn weg te schuiven, dat de geheime werkplaats der natuur bedekt. Andere bespiegelende geesten geloofden, dat der Vrijmetselarij door den allesvernielenden tijd, haar geheim wel moest ontnomen zijn, en trachtten haar dit veronderstelde verlies te vergoeden, door haar een ander onder te schuiven. Geschiedkundigen zagen dit in eene Orde van reeds lang vergeten ridders, en intriganten, in het Clerikaat, of eene zoogenaamde geestelijke Orde. Ieder van dezen wilde naar zijn stelsel Commanderijen stichten, welke voor de BB∴ bestemd zouden wezen. Het eene plan verving het andere, hetgeen des te gemakkelijker konde geschieden, omdat de wind hunnen op mullen zandgrond gebouwden tempel telkens omblies. Eindelijk beproefden eenige denkers, te philosopheren over het geheim eener Orde, die met zoo veel nadruk en ernst staande hield, dat zij er een bezat, tot welks kennis slechts weinige menschen konden geraken. Welke verlichte mannen zich daaronder ook bevonden, zoo vond toch menigeen niets, gaf aan zijne lnim der vrijen teugel, en maakte satires, op het geloof aan een iets, dat niets was. Anderen weder, gelijk de edele lessing (zie dat Art.) in zijn Ernst en Falk beweerde, geloofden, dat haar geheim moest gelegen zijn in de gevolgen, welke een zoo uitgebreid verbond kon en moest hebben, en dat zij de banden vaster snoerde, op welker losknooping zoo aanhoudende aanvallen werden gedaan, door het vooroordeel van Staten en volken, van godsdienst en secten, van standen en bedrijven, van dwaling en onnoozelheid. Elke vereeniging behoort bij hare daarstelling en bij haar in wezen blijven te weten, waarom zij deze of gene zaak doet, of moet doen, en wat hare wezenlijke bestemming zij; dit is ook het geval met de V∴ M∴ Eenige vereenigingen ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kondigen het publiek hun waarom, andere niet het wezenlijke, of slechts ten deele, of ook wel volstrekt niet. Alle hebben de magt, het publiek onwetend te laten, ten opzigte van de wezenlijke gronden hunner vereeniging. Alle kunnen dus iets geheim houden, en voor het groote publiek een geheim, ja, vele geheimen bezitten; want wat toch is een geheim? niet, dat, wat de wereld niet kan begrijpen of verstaan, al werd het ook gezegd. Deze verklaring van het woord is door eenige theologen gevonden, om voor eenige van hunne dogmen een' gemeenschappelijken naam te hebben, onder welken die in het stelsel aan elkander konden worden geschakeld. Deze beteekenis is nogtans niet de ware, en is als zoodanig niet overgenomen geworden in het gewone leven, waar zij geheel zonder zin zoude zijn. Volgens het spraakgebruik, dat hier beslissend is, noemt men geheim: 1o. wat niet bekend is bij hen, die het gaarne zouden willen weten; want hij, die iets niet verlangt te weten, geeft aan zoodanig hem onverschillig iets, den naam van onbekend. 2o. Dat, wat zij niet moeten of mogen weten, die het gaarne zouden willen weten. 3o. Dat, wat zij, die het weten, niet mogen mededeelen, opdat het niet door hun toedoen verder of algemeen bekend worde. Van hier dan ook, dat verschillende zaken van zeer onderscheiden aard met gelijk regt geheimen genoemd worden. Na deze beteekenis van het woord geheim, bezit dan ook de V∴ M∴ werkelijk een geheim, of zelfs wel geheimen. Zij bevat iets, dat vele nieuwsgierigen gaarne willen, maar niet mogen weten; iets, dat niet gezegd kan worden, opdat de ongewijde het niet ervare; iets, dat de nieuwsgierige niet weten kan en niet weten mag; iets, dat alleen op den geest der Orde betrekking heeft. Na dit alles zullen wij nog eenige woorden laten volgen over hetgeen, dat geheim al of niet kan wezen. De old charges (oude pligten) behelzen reeds de leer, dat de Vrijmetselarij niets tegen God, niets tegen den Staat, niets tegen de goede zeden bevat. Overeenkomstig deze overoude leeringen kan geen onderwerp, dat in strijd is met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een dezer grondbeginselen, er aanspraak op maken, dat een zoodanig het geheim der orde zoude wezen. Diezelfde oude aanwijzingen vorderen drie graden, in welke men op eene geleidelijke wijze het geheim aanleert, opdat men in het volle bezit daarvan kome. Hoe schoon dus ook het wijsgeerige denkbeeld van den voortreffelijken lessing zij, zoo kan dit nogtans niet doorgaan voor het echte geheim van den Vrijmetselaar. De denkende leerling toch kon dit geheele geheim al dadelijk na zijne inwijding in de Orde vinden, en zoude dan niet noodig hebben, eerst langs meer graden tot het bezit van het algeheele licht te geraken. Wat lessing als het geheim der Vrijmetselarij voorstelt, is slechts een gevolg, dat natuurlijk en noodwendig moest voortvloeijen uit de algemeene verspreiding der vereeniging en de enge onderlinge verbindtenis der leden. Evenmin kunnen ook de gebruiken der Vrijmetselaars het eigenlijke geheim uitmaken, hoezeer het waar zij, dat zij, in weerwil der vele zoogenaamde werken over Vrijmetselarij, altijd nog behooren onder die dingen, welke voor de wereld verborgen zijn, omdat alleen de ingewijde het ware van het valsche in de mededeelingen kan onderscheiden, en hij-alléén het ware gedeelte op eene juiste wijze kan toepassen. Zij zijn dus geheimen voor de wereld, maar niet het geheim der Orde. Op zich zelve beschouwd kunnen die gebruiken der Vrijmetselaars slechts die beteekenis hebben, welke men daaraan toekent. Onbetwistbaar is het, dat zij waarde bezitten, omdat de BB∴ elkander daaraan erkennen, maar zij zijn zoo willekeurig, dat zij naar verkiezing, zonder groot nadeel, in elken willekeurigen vorm konden overgegoten worden, als alle Vrijmetselaars zich slechts onderling met elkander verstonden. Ook deze kunnen dus het geheim niet uitmaken. Geheel afgescheiden van de buitenwereld, is de Loge eene wereld op zich zelve, geheel ondoordringbaar voor het oog van den ongewijde, en toch zoo groot als de wereld. Geene van al de onderscheidingen van het maatschappelijke leven, geen van al de verschillen, door Staat, de gewoonte of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooroordeel geschapen, geen van al de aangeworven voordeelen, die buiten den mensch liggen, verzellen den Vrijmetselaar tot binnen in het heilige tempelgewelf. Allen zijn gehoorzaam aan de wetten, aan welke-alléén de magt is toegekend. Zelfs de regerende Meester is slechts meester, zoo lang hij den gebiedenden M∴ voert; hij voor zich is bedienaar van dien M∴, is mensch is broeder en niets meer. Eer, achting en gehoorzaamheid is het eigendom der wet. Liefde is het erfgoed van de Broeders, zoowel der sterke, als der zwakke Broeders; verschoonende inschikkelijkheid, tegemoetkomende opwekking, om aan een elk zijne veredeling gemakkelijker te maken; en, als geene broederliefde, geen aansporen, geene aanmoediging meer helpt, als de Broeder, de mensch, met bloedend harte, verpligt is, de hoop geheel en al op te geven, van den vijand zijner eigene veredeling op een beter pad te geleiden, als hij met grond moet vreezen, hem slechts als beletsel voor het edele, als struikelblok voor het goede, als hinderpaal voor het verhevene te ontmoeten, dan eerst, dan volgt eerst de straf, de eenige straf, de afscheiding van het verbond. Met den broedernaam sluit zich hier de vorst aan den onderdaan, de kunstenaar aan den geleerde, de rijke aan den arme, de Nederlander aan den Zuid-Amerikaan, de Brit aan den Franschman; kortom, al wat in de groote wereld van elkander afwijkt, nadert elkander hier wederkeerig. Liefde en menschelijk gevoel bedekken alle scheuringen, en verscheidenheden. Alle kloven zijn gevuld, alle hoogten onder het gemeenschappelijke waterpas gebragt; allen slaan op gelijke vlakte, en alle zijn - dat, wat zij waren bij de geboorte, en wat zij na het verscheiden zullen wezen - menschen. Slechts dat, wat den mensch belang inboezemt, is een waardig onderwerp voor de burgers dier ideale maatschappij. Niets van den Staat. De verscheidenheid van leerstellige geloofsbegrippen kan daar geen belang inboezemen. Maar wat verdwaalden terugbrengt, onverschilligen aanspoort, overijlden bedachtzaam maakt, al wat menschen tot menschenadel verheft, en uit de strikken van het verderf redt, dit is het onderwerp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunner leer, hunner gesprekken, het voorwerp van hunnen arbeid. Allen bevelen, allen gehoorzamen; niet de mensch aan den mensch, maar de Broeder aan den Broeder. Waar volkomenheid ten troon zit, daar worden verordeningen, noch heerschers gevorderd. De wet is door der waarheid gouden stift in aller hart gegrift. Wij zouden de geschrevene kunnen ontberen, wanneer zich ook niet zwakken onder ons bevonden, en langen, langen tijd schreef men daarom ook niet. In ons leeft de wet, daarom zijn wij alle wetgevers, en onze kunst is de Kon∴, die der wetgevers. Wij behoeven geene beheerschers, om eerbied voor de wet te doen ontstaan. De herinnerende M∴slag is voor den zwakke, die hulp of ondersteuning noodig heeft. Deze M∴ wordt gevoerd door een' mensch, door een' B∴, zonder onderscheiding van naam; hij heet Br∴ als wij. Ieder van ons, die daartoe de vereischten bezit, heeft aanspraak op deze eerste plaats; die vereischten zijn niet geboorte, rang, vermogen of kundigheden, met welke wij in de burgerlijke maatschappij alleen schitteren, zonder daarom altijd nuttig te wezen, maar waarde als mensch en werkzaamheid als mensch. Tot de schoone geheimen der Orde voeren drie trappen; heeft de Kandidaat deze bestegen, dan ziet hij het symbool der Orde; hij ziet den tempel, waarin alle VV∴ MM∴ werkzaam zijn, en uit dat, wat zich aan zijne, met verwondering en opgetogenheid rondstarende oogen opdoet, moge hij dan beproeven, het symbool van den tempel te verklaren, en het schitterende licht te naderen, dat in deszelfs heiligdom glanst. Het is inderdaad reeds grootsch, zich zoodanig doel te stellen; nogtans zoude men verkeerd handelen, met dit reeds al dadelijk aan te zien als werkelijkheid, of als voorlang bereikt. De ondervinding toont veeleer het tegenovergestelde, en moet dit des te meer ten spoorslag verstrekken, om dat verheven ideaal al meer en meer te naderen. Deze omstandigheid moet geene verwondering baren, aangezien de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toestand van het geheel en de inwendige zamenstelling der Orde het niet kunnen doen veronderstellen, dat men het meerendeel der medeleden reeds dadelijk dit doel kon doen bereiken. Het is toch wel niet te ontkennen, dat er onder honderd individus, die zich doen inwijden, slechts een klein getal gevonden wordt, die in staat zijn, eene voldoende reden voor dezen hunnen stap te geven, Het grootst aantal Kandidaten worden gedreven, of door nieuwsgierigheid, door begeerte naar het bekend worden met de geheimen, of soms ook uit geldelijk belang. Slechts een klein gedeelte is er onder, dat tot ons toetreedt met het edele doel, om wijzer en beter te worden, of uit eenige andere wezenlijk vereerende reden. De meesten van de zich aanmeldenden haasten zich, om in graden te stijgen, alleen met het doel, om een nieuw versiersel te ontvangen, en als dezulken (voor wie het eigenlijke licht der Orde nooit opgaat) tot den hoogsten graad zijn gestegen, en zij daar staan, omringd door den glans van het O∴, en men vraagt hen dan: wat weet, of wat denkt gij van onze geheimen? dan zal men van hen een antwoord ontvangen, dat slechts medelijden inboezemt, en bewijst, dat zij nimmer hebben nagedacht, en nog minder zich een denkbeeld hebben kunnen vormen, dat juist ware, en u konde overtuigen, dat zij ooit met vrucht in de Loge gearbeid hebben. De V∴ M∴ zal van alle vereenigingen altijd de beste zijn, en door de in haar besloten geheimen altijd het meest verlicht wezen, en alzoo het gezegde bevestigen: Luci nox addit honorem (de duisternis der nacht verhoogt den glans van het licht). Deze geheimen vielen altijd slechts aan een zeer klein getal ten deele, en dit zal wel altijd zoo zijn en blijven, aangezien een groot deel die geheimen op paden en wegen zal zoeken, waar die niet te vinden zijn, en langs welke zij zich langs hoe meer van het einddoel verwijderen, verblind en medegesleept, als zij worden door allerlei uiterlijkheden. De beste VV∴ MM∴, zijn dus zij, die, zonder te trachten naar het bereiken van dingen, die geheel buiten hunnen kring liggen, al hunne beste pogingen aanwenden, om zich het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zit van de geheimen der Orde waardig te maken door een achtingswaardig gedrag, door verbetering en veredeling van zich zelven, en door de liefde tot hunne naasten in het algemeen, en voor hunne broeders in het bijzonder. Wanneer de oude volken de verhevenste definitiën bezigden voor hunne mysteriën, wanneer zij deze beschouwden als de quintessentie van alles; als het licht, als het edelste, als het begin van een volmaakt leven, zoo kan men met gerustheid hetzelfde zeggen van het geheim der Vrijmetselarij, ofschoon deze met de oude mysteriën niets gemeens heeft. Alles is daar bestemd en berekend, om de geestdrift op te wekken. Alles is er geschikt, om het hart te openen, en zoowel den geest, als de verbeeldingskracht, bezig te houden. Het doel der Orde is te gelijker tijd de verspreiding zoowel, als de bewaring harer geheimen. Dit was het in den beginne, dit zal het altijd blijven. Ieder V∴ M∴ zoekt, gelijk wij reeds zeiden, het doel der Vrijmetselarij; weinigen zijn er echter, die het dáár zoeken, waar zij het zouden kunnen vinden. De Vrijmetselarij in den mantel der hieroglyphen en allegoriën gehuld ziende, trachten velen al dadelijk te raden, wie zij is, die zich onder dezen sluijer verbergt, in plaats van eerst tot de beteekenis van dezen door te dringen. Van hier dan ook, dat vele ingewijden meenen, dat zij reeds door den naam van Vrijmetselaar datgene zijn geworden, wat zij niet anders kunnen bereiken, dan door het beoefenen der Maç∴ en Prof∴ pligten, en door hetwelk zij alleen kunnen geraken tot de wezenlijke kennis der geheimen. Een der hoofdbedoelingen der Vrijmetselarij kan in niets anders bestaan, dan in de zedelijke beschaving en opvoeding. Deze wordt in twee klassen verdeeld, en wel die van het verstand en die van het hart, of van den wil, op beide is de Vrijmetselarij gegrondvest; over het algemeen is zij eene school der beoefenende zedeleer, en het geheele stelsel der Vrijmetselarij is zoodanig ingerigt, dat men zijn verstand moet inspannen, om tot de kennis van het geheim te geraken. Daarom kunnen Broeders, die geen' aanleg tot denken, en geene voorbereidende kennis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of inzigt met zich in de Loge brengen, noch naar het verkrijgen daarvan trachten, op geene wijze hoegenaamd tot het innerlijke wezen des geheims doordringen, ofschoon zij, wat hunne zedelijkheid betreft, zeer waardige en achtbare Broeders kunnen wezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geheim-Secretaris]GEHEIM-SECRETARIS, (De) Secretaire intime ou Maître par curiosité, is de zesde graad van den conseil des Empereurs d'Orient et d'Occident te Parijs, zoowel als van het daarheen uit Amerika overgevoerde oude en aangenomen, of zoogenaamde oud-Engelsche, en ook tevens van het in Frankrijk bestaande Egyptische of Mitzraïmitische stelsel. De kleeding is wit, met rooden rand en voering; op de klep bevindt zich een gouden geborduurde driehoek. Het juweel bestaat uit twee in elkander geslingerde driehoeken, aan een' rooden band. De beide voorzittende BB∴ stellen salomon en hiram, Koning van Tyr, voor, waarbij nog een hoofdman en onderhoofdman der wacht komen. De overige BB∴ verbeelden salomons lijfwacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geloof, Hoop en Liefde]GELOOF, HOOP EN LIEFDE zijn drie hoofdbeginselen of deugden der Orde van het Rozenkruis, in welke de drie kolommen der Vrijmetselarij: W∴ K∴ en S∴ veranderd zijn. Hoe ook voor het overige de zin dezer woorden moge zijn, zoo kende de oude overgeleverde Vrijmetselarij dezelve niet, maar zijn die eerst later ingevoerd geworden. De Fransche graad: Souverein Prins van het Rozenkruis, gebruikt deze drie deugden bij de receptie in dien graad. Het Geloof is de grondslag der Geregtigheid, de band der Eendragt en de eerste steun van een Genootschap. De Hoop is het onwankelbare anker der ziel, en dringt tot in de verborgenste dingen door. Liefde is de proefsteen en het beste bewijs van de godsdienst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gelijkheid]GELIJKHEID. (Zie vrijheid.) Zal onze vereeniging als een afbeeldsel van het denkbeeld der oorsprong van den mensch, ja, gelijk aan eene naauwe vereeniging in den kring van goede menschen, een krachtig middel bevatten, uit hetwelk eene toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadering tot dezen oorsprong voortvloeijen kan, zoo moet daarin bovenal de gelijkheid tot grondslag gelegd worden, welker de vrijheid, de wettigheid en de vriendschap de zusters zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Generaal-Inspecteur (De Souverein Groot-)]GENERAAL-INSPECTEUR (DE SOUVEREIN GROOT-) en Souverein Groot-Inspecteur-Generaal is de 33ste en laatste graad van het in Frankrijk ingevoerde zoogenaamde Oud-Engelsche systema. In het midden der zaal bevindt zich een vierhoekig, met karmozijnrood tapijt bekleed altaar, waarop een Bijbel, en een ontblootte degen ligt. In het noorden der zaal staat een menschengeraamte, dat in de linkerhand de Ordevaan en in de regter een' dolk houdt. Boven den ingang staan de woorden: God en mijn regt. De vergadering noemt zich verheven Raad. De Grootmeester draagt den titel van zeer magtige Souverein, Groot-Kommandeur, en verbeeldt frederik II, Koning van Pruissen. De eerste Opziener heet Souverein, Luitenant-Kommandeur. Bovendien heeft men een' Schatbewaarder van het Heilige Rijk, een' Kapitein der wacht, en de Medeleden dragen den naam van verheven Souvereinen, Groot-Inspecteurs-Generaal. Op hun kleed bevindt zich het roode kruis der Duitsche Ridders. Het kleinood is een tweehoofdige zwarte adelaar, met een zwaard in de klaauwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geneve]GENEVE. Reeds in 3737 werd er te Genève, op bekomen magtiging van het G∴ van Engeland, door Sir george hamilton eene provinciale Groote Loge gesticht. Doch reeds in 5738 werd de opgerigte Loge door den Magistraat verboden, Later nogtans begon men weder met veel ijver te arbeiden, zoo als de Vrijmetselarij daar ter plaatse steeds met warmte werd behartigd, en er in die stad, in verhouding tot het aantal inwoners, een groot aantal Loges ontstonden. In 1773 werd aldaar uit zeven der bestaande Loges, zijnde: 1. la Franche Amitié, 2. l'Union des Coeurs, 3. la Parfaite Égalité, 4. la Triple Union et Amitié, 5. les Amis sincères, 6. (eene Duitsche Loge) l'Heureuse Rencontre; en 7. la Bienfaisance, eene groote Loge gesticht, welke zich nogtans zeven jaren later met het G∴ O∴ van Frankrijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbond. Thans bestaan er drie werkplaatsen te Genève, en wel: 1. l'Amitié, 2. la Prudence, en 3. les Amis-Unis. De eerste, is door het Groot Oosten van Genève in 5797 gesticht. Nadat hare werkzaamheden van 5804 tot 5806 gerust hadden, opende zij hare tempelpoort weder, waartoe zij gemagtigd was door het Fransche G∴ O∴, dewijl het Groot-Oosten van Genève op dat tijdstip niet meer bestond. In 5816 schaarde zich deze Loge onder het Helvetische Groot-Oosten, te Lausanne zitting houdende (zie het Art. zwitserland), uit hetwelk later, door ineensmelting met de Engelsche Provinciale Groote Loge te Bern, de Zwitsersche Groote Loge ontstond. Voor korten tijd nam zij het besluit, afwisselend in de Fransche en Duitsche talen te arbeiden. Eene andere werkplaats, onder den naam van la Prudence, in 5750 gesticht, wendde zich, bij het te niet gaan van het Geneefsche Groot-Oosten, naar dat van Frankrijk. Thans, na onderscheiden malen haren arbeid gestaakt te hebben, werkt zij onder de Zwitsersche Groote Loge. De derde Loge, des Amis-Unis, in 5789 door het Groot Oosten van Genève geconstitueerd, arbeidde daaronder tot in 5794, het tijdstip, waarop het Schrikbewind begon, en de revolutionnaire stormen zich deden gevoelen, gedurende welke zij haren arbeid staakte. In 5801 hare werkzaamheden, onder de Provinciale Groote Loge van Genève hervat hebbende, staakte zij die weder in 5803. Naderhand hare werkzaamheden hervattende, schaarde zij zich onder de oppermagt van het Mitzraïmitisch systema, dat zij omhelsde. Nadat die Loge onder het bewerken van dat stelsel had gebloeid, stond het opperbestuur van dat stelsel ten doel aan onderscheiden aanvallen, ten gevolge waarvan het alle briefwisseling met de onder hetzelve staande werkplaatsen afbrak. Aangezien nu de BB∴ door de leden der andere Loges niet als wettig werden aangezien, wendden zij zich tot de Groote Loge voor Zwitserland. Deze weigerde de constitutie, door het bestuur van het Mitzraïmitisch stelsel uitgevaardigd, te erkennen. Ten gevolge hiervan, moest de Loge een ander constitueerend patent nemen, dat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog bezit. In 5826 omhelsde de Loge het stelsel der oude en aangenomen VV∴ MM∴. Behalve de opgenoemde werkplaatsen, bestond er nog eene Duitsche L∴, onder den titel van l'Heureuse Rencontre, maar deze is later te niet gegaan, door dat hare bestanddeelen, ten gevolge van gebrek aan eene gestrenge keuze in het aannemen van Kandidaten, zoodanig waren, dat zij te gronde moest gaan, en zelfs nadeelig werkte op de andere Loges. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geometrie]GEOMETRIE, (De) is de wetenschap van de vormen, die eene groote uitgebreidheid bezitten. Zij is eene voor de bouwlieden noodzakelijke wetenschap, daar zij door dezelve alleen aan hunnen arbeid sterkte, juistheid en schoonheid kunnen geven. De symbolische metselaars wenden de grondstellingen der meetkunde op hunnen arbeid en handelingen aan, en behouden in eenen zedelijken zin hetzelfde doel. (Zie Art. g.) Naar het systema der nieuw-Engelsche Groote Loge van Londen, zijn geometrie en Metselarij oorspronkelijk uitdrukkingen van gelijke beteekenis. (Zie het Art. orchard halliwell). De geometrie handelt over de krachten en eigenschappen der hoegrootheden, in zoo verre daarbij lengte, breedte en hoogte in aanmerking komen. Zij wordt verdeeld in lagere en hoogere meetkunde. Tot de lagere meetkunde behoort het grootste gedeelte der navorschingen, over de regte lijn, over de figuren, die binnen regte lijnen bepaald zijn, over de ligchamen binnen platte vlakken besloten, en over den cirkel, den bol en den cilinder. De hoogere meetkunde houdt zich met kromme lijnen, vlakken en ligchamen bezig. Deze begint gewooonlijk met kegelsneden, en gaat daarna over tot andere sneden en vlakken. Bij haar onderzoek bedient zij zich meestal van de differentiaal- en integraalrekening. De methode der nieuwe Geometrie is van die der oude Grieken wezenlijk onderscheiden, door dat in de eerste de mathematische analysis op de geometrische onderwerpen wordt toegepast, terwijl de oude volken zich bepaalden bij de onmiddellijke beschouwing van de figuren. De laatste vordert meer scherpzinnigheid; de eerste is gemakkelijker en leidt tot algemeene resultaten, waartoe men in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de laatste niet zoo wel kan geraken. Men noemt de methode der oudere volken de synthetische, die der nieuwere de analytische methode. Door deze wetenschap wordt de bouwkundige in staat gesteld, zijne ontwerpen ten uitvoer te brengen, het legerhoofd zijne soldaten in slagorde te stellen, de ingenieur de plaats voor het veldleger aan te wijzen, de aardrijkskundige den aardbol te meten, teekeningen van den omvang der zeën te leveren, en de afdeelingen van geheele rijken en provinciën te bepalen; ook wordt daardoor de sterrekundige in staat gesteld, zijn onderzoek steeds verder te brengen en den loop der hemelligchamen te berekenen; kortom, de meetkunde is de grondslag der bouwkunde, de bron der werktuigkunde. De geometrie heeft haren oorsprong voornamelijk aan de Egyptenaren te danken, die door de natuur genoodzaakt waren, dezelve te beoefenen, dewijl zij anders door den Nijl overvallen werden, die hare akkers onder water zettede, en bij het verwaarloozen van de noodige kennis, om de verschillende vormen en den inhoud der verschillende gronden te berekenen en te bepalen, de grootste verwarring onder de eigenaars zou hebben te weeg gebragt, aangezien de afscheidingen bij het afloopen van het water niet te onderkennen waren. Men noemde deze kunst eerst geometrie of geodesie (aardmeetkunde), maar haar nut strekt veel verder; alle zaken toch, die naast elkander liggen, of in reeksen op elkander volgen, en eene ruimte vervullen, of schijnen te vullen, zijn onderwerpen voor deze wetenschap. Zoo kan men zelfs de snelheid door regte lijnen voorstellen, zoodat de geometrie ook daar te pas komt, waar men van snelheid in de beweging spreekt. Dewijl men zich eindelijk ook den tijd kan voorstellen, als zamengesteld uit deelen, die elkander geregeld en onophoudelijk opvolgen, en dus als een' draad, kan men ook den tijd door eene regte lijn verbeelden. De Geometrie is dus niet alleen dienstig bij het onderzoek naar de tallooze voortbrengselen van natuur en kunst, maar kan ook op vele wetenschappen toegepast worden, en is zelfs onmisbaar voor het uitbreiden der kennis van de hoogere gedeelten van deze. Zij scherpt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verstand, en stelt ons in staat, om alle zaken heter in te zien, en eene naauwkeuriger kennis van deze te verkrijgen. Hierom lieten de oude wijsgeeren niemand tot de studiën toe, die deze wetenschap niet tot eene zekere hoogte had beoefend. Men verdeelt de lagere geometrie in elementaire (ook wel beschouwende of leerstellige genoemd) en in beoefenende. Uit Egypte kwam zij in Griekenland, waar zij door thales, pythagoras, archimedes, euclides en anderen, veel wijzigingen bekwam. Des laatsten grondstellingen getuigen van de groote volkomenheid, tot welke deze wetenschap bij de ouden gebragt was, en zoo doende is zij allengs meer uitgebreid en naar omstandigheden gebruikt geworden. Hoe hoog moeten wij alzoo deze wetenschap niet achten, door welke de mensch den loop der hemelligchamen, en hunne veranderingen, ontdekt, om daardoor tot de heerlijkheid der schepping op te klimmen, en zoo tot den O∴ B∴ H∴ te mogen naderen. Het is dus niet te verwonderen, dat de eerste stichters onzer Orde deze wetenschap voor heilig hielden, en dezelve bezigden, om daardoor der Godheid nader te komen, en den eeuwigen, almagtigen Schepper meer en meer te leeren eerbiedigen en beminnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gerlach, (Joh. Christoph. Friedrich)]GERLACH, (JOH. CHRISTOPH. FRIEDRICH) geboren den 15den November 1756, overleden den 24sten September 1820, was Boekdrukker en Boekhandelaar te Freiberg, in het Saksische Ertsgebergte, en heeft van zijnen prof∴, en bijzonder van zijnen Maç∴ levensloop, een berigt gegeven in het werk, genaamd: Anti-Sarsena. Hij was een ijverig V∴ M∴, die door het drukken en uitgeven van Maç∴ werken, bijzonder door die van fessler, veel tot verbreiding van goede inzigten in het gebied der Vrijmetselarij heeft mede gewerkt; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook was hij een vurig vriend van degenen, wie hij zijn vertrouwen had geschonken. Zie heldman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geschiedenis der Kruistogten]GESCHIEDENIS DER KRUISTOGTEN. Het was in het Oosten een overoud gebruik, om bedevaarten en godsdienstige reizen te doen naar plaatsen, die als heilig werden beschouwd, en waar vrome menschen hadden geleefd. Zoo werd de Caäba, te Mecca, sedert onheugelijke tijden door pelgrims en karavanen van bedevaartgangers bezocht, en zoo had men ook elders in Azië dergelijke plaatsen van godsdienstige vereering. Daar het den mensch eigen is, om gaarne voorwerpen en plaatsen te beschouwen, waaraan groote herinneringen zijn vastgehecht, zoo is het niet vreemd, dat ook bij vrome Christenen in Europa een godsdienstig verlangen werd opgewekt, om Jeruzalem en Golgotha te aanschouwen, benevens het heilige graf, waarin het ligchaam van christus was besloten geweest. Sedert de vierde eeuw was het dan ook niet zeldzaam, pelgrims derwaarts te zien trekken, en met de uitbreiding van het Christendom begon het geloof veld te winnen, dat deze bedevaarten een Gode welgevallig en verdienstelijk werk waren. Overal vonden de pelgrims milde handen, die hen onderweg van het noodige voorzagen, en hetgeen eerst uit godsdienstigheid, daarna uit nieuwsgierigheid was geschied, begon nu ook wel eens uit hebzucht en eigenbaat ondernomen te worden, zoodat deze bedevaarten zeer menigvuldig werden. Zoo lang Jeruzalem in handen der Arabische Kalifen was, vonden de pelgrims aldaar bescherming; maar nadat Palestina door de Turken was veroverd, werden de bedevaarten naar het heilige graf, door de knevelarijen van dit volk, steeds gevaarlijker. Van dien tijd af begon men er in Europa aan te denken, om het heilige land aan de ongeloovigen te ontweldigen; maar de eerste uitnoodigingen daartoe, door de Pausen gedaan, bleven zonder gevolg. Het gelukte eindelijk eenen eenvoudigen pelgrim van gemeene afkomst, geheel Europa in beweging te brengen. Deze pelgrim was pieter van amiens, bijgenaamd de Heremiet. Op zijne bedevaart naar Palestina was hij getuige geweest van de verdrukkingen, welke de Christenen, daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komende, te lijden hadden, en onder goedkeuring en bescherming van Paus urbanus II, trok hij, in eene ruwe pij gekleed, blootvoets, met een kruisbeeld in de hand en op een ezel gezeten, rond, met al de kracht zijner welsprekendheid, de ontheiliging van het Christendom door de ongeloovigen schilderende. In Frankrijk maakte hij den meesten opgang, en toen daarop urbanus II, eerst te Piacenza, en daarop te Clermont, in Frankrijk, eene groote Kerkvergadering hield, was de toevloed van geestelijke en wereldlijke grooten verbazend, en de geestdrift zoo geklommen, dat vele duizenden, Bisschoppen en andere Geestelijken, edelen en burgers, hun verlangen betuigden, naar het heilige land te trekken. Zij hechtten allen, tot een teeken van hun voornemen, een rood kruis op den regter schouder vast; van daar kregen zij den naam van Kruisvaarders, en de onderneming zelve dien van kruistogt, en daar het grootste aantal Kruisvaarders uit Frankrijk was, zoo werd aan al de Kruisvaarders veelal den algemeenen naam van Franken gegeven. Terwijl de vorsten nog bezig waren toebereidselen tot hun vertrek te maken, begaven zich reeds ongeduldige hoopen volks, geleid door pieter van amiens en andere dergelijke aanvoerders, ten jare 1095 op marsch; maar van niets voorzien wat tot zulk eenen togt noodig was, en onbekend met de wegen en de landen, die zij moesten doortrekken, vergingen de meesten van gebrek, of vielen door het zwaard der Turken. Men zegt, dat 300,000 menschen reeds op die wijze het leven hadden verloren, toen de vorsten van Europa, nog in hetzelfde jaar, hunnen togt aanvingen. De voornaamste dezer vorsten waren godfried van bouillon, Hertog van Neder-Lotharingen, robert, Hertog van Normandië, robert, Graaf van Vlaanderen, hugo, broeder des toenmaligen Konings van Frankrijk, en raimund; Graaf van Toulouze. Na het doorstaan van vele moeijelijkheden kwamen zij met een leger, hetwelk op 600,000 menschen wordt begroot, voor Konstantinopel, staken van daar over naar Azië, en drongen, onder gedurig vechten met de Turken, tot in Syrië. Aldaar viel de hoofdstad Antiochië door verraad in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne handen, en eindelijk, in 1098 voor Jeruzalem gekomen, namen zij, na een' hardnekkigen tegenstand van de Saracenen, en een vreesselijk bloedigen strijd, de stad, het doel van hunnen togt, ten jare 1099, in. Aldus werd het heilige graf aan de magt der ongeloovigen ontrukt, en godfried van bouillon werd, in weerwil van zijne weigering, om eene koningskroon te dragen, waar christus een' doornenkrans gedragen had, ten jare 1100 verkozen tot Koning van Jeruzalem. Na dit nieuwe Christelijke rijk verhieven zich op gelijke wijze een Graafschap Edessa, een vorstendom Antiochië, en daarna een koningrijk Cyprus, waarover de voornaamste der Kruisvaarders vorsten werden. Doch deze nieuwe Staten konden zich niet staande houden. Tallooze scharen van Turken of Arabieren kwamen gedurig opdagen, en bedreigden de Christenen, zoodat er, door de welsprekendheid van bernhard, Abt van Clairveaux, tot een' tweeden kruistogt besloten werd, waaraan weder velen deel namen, uitgelokt zijnde door de voordeelen, welke de Paus daaraan verbond. Keizer koenraad III en lodewijk VII, Koning van Frankrijk, voerden ten jare 1148 dezen tweeden kruistogt aan, welke zonder veel voorspoed afliep. Zelfs werd daarop Jeruzalem door saladyn, Sultan van Egypte en Syrië, heroverd, waardoor er een derde kruistogt noodzakelijk werd. Drie aanzienlijke vorsten van Europa, (Keizer frederik I, bijgenaamd Barbarossa of Roodbaard, filips augustus, Koning van Frankrijk, en richard leeuwenhart, Koning van Engeland), togen in den derden kruistogt met hunne legers naar het heilige land. Keizer frederik verdronk, ten jare 1190, op den togt in eene rivier van Azië; duizenden kwamen om door de pest, en Jeruzalem kon niet weder veroverd worden. De vierde kruistogt was merkwaardig, door dat de Kruisvaarders, voornamelijk daartoe aangespoord door den haat der Latijnsche geestelijken tegen de Grieksche, in 1202 Konstantinopel stormenderhand innamen, en boudewijn, Graaf van Vlaanderen aldaar tot Keizer verkozen, terwijl de overige Kruisridders de landen van het Byzantynsche rijk onder elkander ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelden. Al deze nieuwe Staten waren van korten duur, en Konstantinopel werd, in het jaar 1261, door de Grieksche Keizers heroverd. De vijfde kruistogt werd aangevoerd door andreas, Koning van Hongarije, en bijgewoond door willem I, Graaf van Holland, die in het jaar 1219 de vesting Damiate, in Egypte, innam. Bij deze verovering onderscheidden zich de burgers van Haarlem op eene buitengewone wijze. Aan de overzijde der stad Damiate lag een sterke toren, vanwaar er sterke ijzeren kettingen over de rivier gespannen waren, die de schepen beletteden, hooger op te zeilen. Reeds wilde men den aanslag opgeven, toen de Haarlemmers voorstelden, en dit ook ten uitvoer bragten, om hunne schepen onder de kiel van zagen te voorzien, en de kettingen al zeilende door te zagen, terwijl de Hollanders en Vriezen op twee schepen eene soort van toren daarstelden, van waaruit zij den toren van Damiate aanvielen, en na eene mislukte poging veroverden. De afbeelding dezer schepen hangen nog in de Groote Kerk te Haarlem; ook worden aldaar elken avond, gedurende een half uur, zekere klokjes geluid, Damiaatjes geheeten. Willem I stierf in 1222. Overigens was deze togt zonder belangrijke uitkomsten. In het jaar 1227 voerde Keizer frederik II eenen zesden kruistogt aan, doch was de laatste Christelijke held, die de Europesche wapenen in Palestina met kracht deed gelden. Onlusten in zijne Italiaansche Staten riepen hem naar Europa terug, en de Turken vielen daarop van alle zijden weder in het heilige land, plunderden Jeruzalem en staken het in brand. Toen werd nog eenmaal, maar ook voor het laatst, de geestdrift opgewekt, om het heilige graf aan de magt der ongelovigen te ontrukken. Lodewijk IX, Koning van Frankrijk, liet in zijn rijk iedereen ter kruisvaart uitnoodigen, en rigtte met een leger van Franschen zijnen aanval tegen Egypte; hij nam Damiate stormenderhand in, maar viel in 1250 met zijn geheele leger in handen der Sarracenen. Voor eene groote som gelds kocht lodewijk zich vrij, en in zijn rijk teruggekeerd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakte hij groote toebereidselen tot eenen nieuwen logt. Deze zou nu over Tunis gaan, maar bij die stad gekomen, rukte eene aanstekende ziekte, in het jaar 1270, een groot deel des Franschen legers en ook den Koning weg, wien den eernaam van den heilige werd gegeven. Na dien tijd namen de volken van het Oosten al de plaatsen, door de Christenen bezet, weder in, en met verlies van de stad Ptolemaïs (St, Jean d'Acre), gingen in 1291 al de veroveringen der Kruisvaarders verloren, welke, zoo men de gedane opgaven gelooven mag, in minder dan 200 jaren, aan zeven millioenen Europeanen het leven hadden gekost. Na den zevenden kruistogt, onder lodewijk IX, hadden er geene togten van dien aard naar Palestina meer plaats; maar het vervolgen en uitroeijen van allen, die van de algemeen aangenomene Kerkleer, of van het Christendom in het algemeen, afkeerig waren, bleef nog lang daarna voortduren. Tot de eerstbedoelden, die met den algemeenen naam van ketters werden bestempeld, behoorden de Waldenzen, aldus genoemd naar petrus waldus (pierre de vaux), een rijk koopman uit Lyon, en de Albigenzen, naar de stad Albi, in Languedoc, beide in het zuiden van Frankrijk. Onder degenen, die in het algemeen van het Christendom afkeerig waren, en daarom vervolgd werden, waren, behalve de Joden, ook de Heidensche bevolking in Lijfland en Pruissen, en vooral de Mooren of Arabieren, in Spanje en Afrika. Wat deze laatsten betreft, zoo hadden reeds vóór de kruistogten de West-Gothen hen verscheidene landstreken van Spanje ontweldigd, en daaruit bijzondere Staten gevormd, als de koningrijken Leon en Arragon, en het Graafschap, naderhand koningrijk Kastilië, welks Koningen ook Portugal in bezit kregen. Vele Kruisridders voegden zich bij de West-Gothen, om de vijanden des Christendoms te bestrijden, en een hunner hendrik van bourgondië, kreeg de dochter eens Kastiliaanschen Konings ten huwelijk, en het Graafschap als leen. Zijn zoon alfonsus 1 nam, met toestemming van den Paus, den koningstitel aan, en was dus de eerste Koning van Portugal, Van twee belangrijke inrigtingen der middeleeuwen, de Monni- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken- en Ridder-Orden, heeft de eerste zich, gedurende de kruistogten, bevestigd en uitgebreid, de laatste eenen aanvang genomen. Zij verdienen eene bijzondere vermelding. Het klooster- en kluizenaarsleven was reeds veel vroeger in Egypte ontstaan. Toen het zich ook over Europa had uitgebreid, werden er vaste leefregels voor de Monniken gemaakt door benedictus van nursia, en die dezelve volgden, heetten Benedictijnen. Na den tijd van karel den Grooten, die het stichten van kloosters bevorderde, als een middel, om de Christelijke godsdienst meer algemeen te verspreiden, werden deze leefregels in onderscheidene kloosters veranderd, en hierdoor kwamen er verschillende geestelijke Orden, die den naam kregen naar het klooster, welks leefregels zij volgden, of naar den Geestelijke, door wien zij waren ingesteld. Zoo ontstonden de Karthuizers, aldus genoemd naar het klooster, in de toen nog woeste landstreek Chartreuse, bij Grenoble, en de Dominicanen, die hunnen naam kregen van den Spaanschen Geestelijke domingo guzman; deze werden ook Predikheeren genaamd, omdat zij meer bijzonder hun werk maakten van het prediken der erkende Kerkleer aan de ketters. Een tijdgenoot van domingo was franciscus van assisi, stichter van de Orde der Franciscanen, die zich ook Minne- of Minderbroeders (Fratres Minores) noemden, en in Frankrijk den naam van Cordeliers kregen, naar den riem, dien zij om het lijf droegen. In dezelfde stad Assisi. in Italië, stichtte gelijktijdig eene geestelijke dochter, clara, de Nonnen-Orde der Clarissen. Gedurende de kruistogten groeiden deze verschillende geestelijke Orden tot meer dan twintig aan, en dewijl het afgezonderd leven der kloosterlingen tijd en gelegenheid gaf tot het beoefenen van letteren en wetenschappen, en tot het afschrijven van boeken, aangezien de boekdrukkunst toen nog onbekend was, zoo zijn daardoor de werken der oude schrijvers behouden gebleven, zonder welke wij thans genoegzaam niets van de oude geschiedenis zouden weten. De Ridder-Orden hadden haar bestaan aan de kruistogten te danken. Ridders waren oorspronkelijk de vrije Leenmannen, die het voorregt hadden, om de krijgsdienst te paard te doen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarom zij ook in Frankrijk Chevaliers genoemd werden, van Caballus, een rijpaard. Zij moesten in handen der Geestelijken eene plegtige gelofte afleggen, waarbij zij zich verbonden, om vrouwen en hulpelooze menschen te verdedigen, en de vijanden der Kerk overal en altijd te vervolgen en te bestrijden. Gedurende de kruistogten in Azië verbonden zich aldaar vele dezer Ridders onderling, om de pelgrims te beschermen, om voor het onderhoud en de verpleging der zieken te zorgen, en zich aan andere dergelijke werken van barmhartigheid toe te wijden. Ook namen zij eene bepaalde kleeding, of een zeker onderscheidingsteeken aan, stelden regelen vast, waarnaar zij zich te gedragen hadden, welke door den Paus goedgekeurd werden, en zoo ontstonden er geestelijke Ridder-Orden. De oudste was die van St. jan van Jeruzalem van 1099, ook Hospitaal-Ridders genoemd (zie het Art. charter van keulen), omdat zij te Jeruzalem een hospitaal voor pelgrims gesticht en toegewijd hadden aan St. jan. Toen het heilige land voor de Christenen weder was verloren gegaan, zetteden zij zich op het eiland Rhodus, en ten laatste op Maltha neder, waarom zij sedert Malthezer-Ridders genoemd werden. Eene dergelijke Orde was die der Tempelheeren of Tempeliers, die hun verblijf hadden bij den Jeruzalemschen Tempel, en zich vervolgens in Europa verspreidden. Deze maakten zich daarna door trotschheid en ongebondenheid gehaat, en hebben, na een bijna tweehonderdjarig bestaan, een treurig einde gehad; want velen hunner zijn in verscheidene landen om het leven gebragt, en is de Orde in 1311 voor ontbonden verklaard. Eene derde Orde was die der Duitsche Ridders of Kruisheeren, die te Jeruzalem een gasthuis voor Duitsche pelgrims hadden gesticht. Zij kregen vaste bezittingen in Polen, waarheen zij zich vervolgens begaven, en waar zij, door het bestrijden der heidenen in Lijfland en Pruissen, ten jare 1222, hun gebied vergroot, het Christendom uitgebreid, en veel hebben toegebragt tot het beschaven der nog ruwe volken in de landen, die thans het koningrijk Pruissen uitmaken. De onafhankelijke Bouwvereenigingen van Frankrijk gingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te niet door het verbod van frans I tegen alle werkgezelschappen, in 1539 uitgevaardigd. In Duitschland bleven zij langer bestaan, en schijnen zelfs tot een omkleedsel gebruikt te zijn voor de pogingen ter Hervorming. Ten minste verhieven zij zich kort voor en na de Hervorming tegen de Duitsche Vrijmetselaars (vóór 1440 Johannes-Broeders genoemd, dewijl de bouwhutten, bij den Straatsburger torenbouw, den heiligen johannes tot schutspatroon hadden). Onder anderen beschuldigde men hen van de Tempelheeren-Orde te herstellen, en wraak aan allen te nemen, die hen stoorden; zich alle voormalige Ordebezittingen toe te eigenen, oproer aan te stoken tegen alle wereldlijke en geestelijke magten, en alleen de eigene opperhoofden te willen gehoorzamen. Toen vergaderden op den Johannes-dag in 1535, te Keulen aan den Rijn, de opzieners en afgevaardigden van negentien vereenigingen (niet alleen enkele Loges), uit verscheidene landen bijeengekomen, die in eene opzettelijke oorkonde verzekerden, dat zij met de Tempelheeren-Orde niets gemeens hadden, maar alleen de zuivere leer der Orde wilden herstellen. (Zie het Art. charter.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geschiedenis der Vrijmetselarij]GESCHIEDENIS (De) DER VRIJMETSELARIJ. Geene geschiedenis was tot heden zoo onderhevig aan willekeur, en geene ontbeerde meer de echte geloofwaardige bronnen, dan die van den oorsprong en voortgang der Vrijmetselarij. Dikwijls schreef elk systema zich een' eigen oorsprong voor. Zoo noemde men de Jezuiten, de Rozenkruizers, christophorus wren, de Tempelieren, de Esseërs, als hunne eerste stichters, of het Pythagoreesche verbond, de Eleusinische, ook de Egyptische geheimen als hare wieg. Adam zelfs zou reeds in het paradijs met het schootsvel bekleed zijn geweest. Voor ongeveer 40 à 50 jaren heeft men reden gehad, om te gelooven, dat eenige geleerde Vrijmetselaren, als: fessler, schneider, krause, mossdorf en anderen, en voor hen de Broeders bode, nicolaï en vogel, den knoop zouden doorhakken, de geschiedenis der Orde op geloofwaardige gronden vaststellen, en haar met de Prof∴ geschiedenis gelijken gang zouden doen houden. Volgens deze geschiedkundige navorschingen zou de tegenwoordige Vrijmetselarij uit de bouwvereenigingen der middeleeuwen ontspringen. Toen alfred en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
atbelstan in de tiende eeuw Fransche, Engelsche, Italiaansche, Spaansche en Grieksche Bouwlieden naar Brittanje riepen, om geestelijke en andere gebouwen te vervaardigen, verkregen deze burgerlijke en geestelijke vrijheid, en bekwamen hun eigen vierschaar. Deze vrijheden waren voor hen des te noodzakelijker, dewijl despotismus en geloofsdwang dier eeuw, met de gevoelens van zoo verschillende natiën en geloofsgenooten moesten strijden, en zij door hun te zamen wonen, eene dezen tijd vooruitijlende zedeleer beoefenden, waarvan de oude Yorksche constitutie van Prins edwin, in 926, een sprekend bewijs oplevert (zie yorksche constitutie). Als ketters moesten zij zich verbergen, en waren aan de hevigste vervolgingen blootgesteld; welke hen bewogen, om eene geheime aanneming hunner Medeleden, den eed van stilzwijgendheid en de zinnebeeldige mededeeling hunner leer en kennis in te voeren. Koningen, Prinsen, Grooten en Prelaten des Rijks, en geleerden werden hunne beschermheeren, of deels hunne Medeleden, onder den naam van aangenomene Metselaars; ook vermeerderde het getal der laatsten meer en meer, toen de bouwkunde ook door nietbouwkundigen beoefend werd, en bijzonder, toen zij de partij van karel I opgevat hadden, zoodat in 1717 de toenmalige Loges alleen uit vrije en aangenomene Metselaars bestond. Van dit tijdstip begon de Vrijmetselarij zich ook uit te breiden over alle deelen der aarde, zoo ver als de Europesche beschaving reikte, en heeft zij zich eindelijk, na de menigvuldigste afwisselingen in verscheidene landen, zoo gevestigd, als wij dezelve tot heden voor ons zien. De V∴ M∴ moge in het uiterlijke wijzigingen hebben ondergaan, de berigten uit de allervroegste tijden mogen ons geheel ontbreken, die uit lateren tijd mogen slechts gedeeltelijk tot ons gekomen zijn, zoo is het nogtans voor den onbevoordeelden onderzoeker, uit de nog voorhanden berigten en uit de aaneenschakeling van de bouwcorporatiën, met de vereeniging der Therapeuten, Esseërs en der Egyptische mysteriën, bewezen, dat de V∴ M∴ met de Mozaïsche geschiedenis van het menschelijke geslacht begint, en dit te meer, dewijl het Maç∴ karakter rust op grondslagen, die de menschelijke natuur veredelen, zoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat die vereeniging vroeger aanwezig moet geweest zijn, dan eenige vereeniging, uitsluitend onder den naam van V∴ M∴ bekend. Het is reeds opgemerkt, dat de bouwkunst de eerste kunst was, tot welke de menschen aanleiding kregen. Ook ten dezen opzigte, hoewel de sporen der Orde, onder den huidigen vorm, niet hooger dan tot salomo's tempelbouw opstijgen, is de Maç∴ kunst in de uitoefening en de grondstellingen van gelijken ouderdom, als de mensch zelve, zoo als anderson teregt aanmerkt. De echte oudere geschiedenis der Broederschap was reeds bij de BB∴ der nieuwe Engelsche LL∴ algemeen bekend. Anderson geeft in zijn Constitutieboek van 1723 en 1738 slechts, zoo als hij zelf zegt, wenken over de geschiedenis der Broederschap; want men besloot daaromtrent eenige speelruimte te laten aan de fantasie der nieuw aangenomen BB∴. De wenken van anderson bleven lang nutteloos, dewijl men die voor verdichting aanzag. De op andersons opgaven gegronde onderzoekingen van navorschers hebben eindelijk de nevelen der Maç∴ geschiedenis meer op doen klaren, en den waren oorsprong, als ook het hoofdpunt van de ontwikkeling der V∴ M∴ Broederschap, meer bepaald. De eerst ontstane bouwcorporatiën in de middeleeuwen, zijn veel vroeger in de vereenigingen der Bouwlieden bij de Romeinen te zoeken. Numa pompilius had reeds vijftig jaren na de bouwing van Rome de Romeinsche burgers naar hunne bezigheden afgedeeld. Dat deze gezelschappen (Collegia) of genootschappen (Sodalitia) der kunstenaars en handwerkers reeds bij de Romeinen bestonden, daarvan vinden wij onloochenbare bewijzen bij de Romeinsche schrijvers, op de gedenkteekenen en in het Corpus juris. Zij hadden het regt van eenen zedelijken persoon (universitas), eene genootschapskas, beambten, waaronder zich de Meester en de Opzieners onderscheidden, eigene wetten en vierschaar, eenen eigen Beschermgod en eigene Priesters, die de godsdienstige aangelegenheden des gezelschaps bezorgden; ook namen zij de aanzienlijksten uit alle standen op, als een bewijs van eer en om door hen beschermd te worden. Verder is het uit de getuigenissen des ou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derdoms bewezen, dat bij de tempels der Hoofdgoden, onder de Grieken en Romeinen, corporatiën van Bouwkundigen waren, welke door hunne gemeenschap met de Priesters, en bijzonder later met de mysteriën der Grieken en Romeinen, waarin de uit Indië komende, meer reine godenleer onderhouden en plegtig werd voorgesteld, in zulk eene vereeniging stonden, dat de uitoefening der mysteriën daaraan verbonden werd. Dat dit alles het geval bijzonder is geweest met de Bouwverenigingen der Bouwkunstenaars, in alle deelen van het Romeinsche rijk, leeren ons dezelfde geschiedkundige bronnen. Had een aanzienlijk Romein het der moeite waardig gekeurd, over het gildewezen te schrijven, wij zouden hiervan zeker meer weten. Over de kunstleer en de levensregelen der Romeinsche Bouwvereenigingen in het bijzonder, welke zij van de Architecten ontvingen, hebben wij van vitruvius slechts eenige aanteekeningen bekomen. Deze schrijver handelt eigenlijk meer over de voor eenen Bouwkundige noodige vorming; intusschen is het merkwaardig, dat de Yorksche Constitutie zoo bijzonder op vitruvius doelt, en zich met oude Romeinsche wetten en gebruiken der Romeinsche Bouwvereenigingen in Brittanje bezig houdt, en dat het verhoor, uit de tijden van Koning hendrik VI, in dezen zelfden geest is vervat. Welken omvang en invloed op den Staat, welk een aanzien in geheele Romeinsche rijken, zoo als in Brittanje, de corporatiën der Bouwkunde hebben gehad, leeren ons de talrijke overblijfselen der Bouwkundige werken, die overal gevonden worden, waar het gezag der Romeinen zich uitstrekte, als ook vele getuigenissen van geloofwaardige schrijvers en de ten dezen aanzien gegevene staatswetten. Ook naar Brittanje kwamen vroegtijdig Romeinsche Bouwvereenigingen; want elk Romeinsch legioen had er eene bij zich en moest dezelve hebben, dewijl deze legioenen niet alleen bestemd waren, om krijg te voeren, maar ook, om Romeinsche beschaving en zeden in de veroverde provinciën te verbreiden, en om aan de Romeinsche staatsinrigtingen meer kracht en klem te geven. De leden dezer Bouwvereenigingen beschouwden zich altijd als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondergeschikte werklieden, die weder onder andere Meesters stonden. De Romeinsche beschaving vatte onder cesars regering, in Brittanje bijzonder goed wortel, en de vredelievende inlanders leefden onder de Romeinen zeer gelukkig. De verdraagzaamheid der Romeinen bewerkte eene vermenging van de leer, de wijsheid, zeden en vorming der Druïden met die der Romeinen; later ook met het Christendom, te gelijk ook met de Stoïcijnsche en Platonische wijsbegeerte, en door de op de Britsche eilanden verbreide leer der Gnostieken (zie gnostiek) ontstond er eene vereeniging met de oud-Perzische leerbegrippen. In Brittanje werden velen, zoowel inlanders als Romeinen, Christenen, en daar reeds vroeg vele Christelijk Godsdienstige gebouwen werden opgerigt, zoo is het niet te betwijfelen, dat zij ook daar, nog vóór den jare 449, Bouwvereenigingen onder de Christenen hebben opgerigt. Deze bloei der beschaving werd in Brittanje reeds vroeg door de invallen der Picten en Schotten tegengegaan. De Romeinen, die het rijk tegen de Noorsche, Duitsche en Iersche zeeroovers niet konden verdedigen, verlieten hetzelve geheel in het jaar 426. Reeds lang te voren waren de Christenen door diocletianus vervolgd geworden, en waren genoodzaakt, zich in het gebergte Wallis, en op de eilanden tusschen Engeland, Schotland en Ierland, bijzonder op Anglesey en Man, op te houden, waarheen ook vroeger de Druïden hunne toevlugt hadden genomen. Voor de Britten bleef dus ook niets anders over, wilden zij zich voor de ruwheid der Picten en Schotten bevrijden, dan zich ook daarheen te begeven, waar nog tot heden oud-Britsche spraak en zeden in gebruik zijn. Daar onthielden zich ook de Bouwkunstenaars, onder hunne oude Constitutie, wetten en gebruiken. In 597 zond Paus gregorius I den Monnik augustijn met nog veertig andere Monniken naar Brittanje, om de Saksische Koningen te bekeeren, en om in hunne landen onder hem-zelf staande Bisschoppen aan te stellen, waarvan voornamelijk beda ons vele goede narigten heeft gegeven. Deze geestelijken vonden daar de Bouwvereenigingen en Loges, en vereenigden zich met deze. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anderson-zelf duidt in zijn Constitutieboek hierop, waarvan de gansche Yorksche Constitutie een duidelijk bewijs oplevert. Door de rijkdommen der Koningen en grooten ondersteund, verhieven zich spoedig prachtige kerken en kloosters, waartoe de Geestelijken Bouwkunstenaars behoefden, en dezen tot zich moesten lokken, wilden zij goede Bouwmeesters vormen. Welk eenen uitgebreiden en gewigtigen kring de middeleeuwsche Bouwcorporatiën aanboden, daarvan kan men zich overtuigen, wanneer men de groote kunststukken beschouwt, die door eene algemeene vereeniging zijn opgetrokken, als de Dom te Straatsburg, te Keulen, te Weenen, te Milaan, te Siena en te Parijs, alsmede der groote kloosters b.v. te Batalha, enz. Van lieverlede begonnen de ervarene Bouwmeesters echter te verminderen, en de Bouwlieden zelven werden dommer. Daarbij kwam nog, dat de Bouwlieden zich bij alle Europesche volken en gilden verdeelden, dat zij zich meer in bloeijende steden plaatsten, en zich aan stedelijke wetten onderwierpen. De onder hen bestaande vertrouwelijkheid, welke door zamenwonen, zamen reizen en een zelfstandigen regeringsvorm en regtbank werd onderhouden, zonk spoedig te niet, en het is de vraag, of dezelve niet geheel zoude zijn verloren gegaan in de zeventiende eeuw, indien inigo jones, christoph. wren en anderen, zich niet met kracht op het behouden en bewaren der corporatiën hadden toegelegd. Indien in 1717 niet de ijver ware opgewekt door eenige verstandige Broeders, dan ware de Orde zeker voor lang of voor altoos verloren geweest. Onder deze verlichte en ijverige BB∴ telde men voornamelijk anderson en desaguliers, die het ondernamen, om, op het voetspoor van ch. wren en inigo jones, de niet zeer talrijke leden der Gr∴ Loge in 1717 te vereenigen, waarbij van toen af een rein, edel en verheven zedelijk doel werd erkend; en zoo gelukte het hen, het oude overgeleverde V∴ M∴ verbond te bewaren, het tot eene nieuwe vereeniging te brengen, en dit tot een zelfwerkend ligchaam te verheffen. De Groote Loge te York nogtans was ijverzuchtig op hare jongere zuster; zij beschuldigde haar, in het herzien der oude pligten al te willekeurig te werk te zijn gegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spanning hield aan, en werd vermeerderd, door dat de ontevredenen in het zuiden van Engeland zich met haar vereenigden, en (1739) een afzonderlijk ligchaam daarstelden, waarbij zij, even als de Schotten, bij uitsluiting den naam van oude Metselaars (ancient Masons) aannamen, terwijl de Gr∴ Loge van Londen den naam voerde van nieuwe Metselaars (Modern Masons). De geschillen en afscheiding bleven voortduren tot in 1813, toen die beide gedeelten der Orde zich onder het bestuur van den Hertog van sussex, tot een ligchaam vereenigden, dat den naam aannam van Groote Loge van Engeland (zie verder nieuwe en oude metselaars), waarbij men den in 1777 ingevoerden graad van Royal Arch (zie dat Art.) bleef behouden. Doch vooral in andere landen ontstonden ook spoedig in de V∴ M∴, behalve de bestaande drie Johannes-graden, eene menigte andere graden, onder den naam van hoogere graden bekend, waardoor zwakheid, tweedragt, wantrouwen en dwang in de V∴ M∴ moesten ontstaan. (Zie verder de Art. hooge graden, schotsche graden, mitzraïmitische graden, enz.) Zoo werd dan de V∴ M∴ in hare huidige vormen uit den voortijd tot ons overgebragt. Reeds van haren oorsprong was zij eene hoogst gewigtige instelling, en bevatte een van die oorspronkelijke moederdenkbeelden, die den mensch treffen en verlichten. Zij bragt tot stand, wat noch kerk, noch staat vermogt; zij bevorderde de zedelijke en godsdienstige volmaking, en bragt door broederliefde en verdraagzaamheid tot elkander, wat door de inrigting der maatschappij gescheiden was; zij bleef staan, wat ook rondom haar viel. De geschiedenis van hare uitbreiding en van haar ontstaan in andere landen, vindt men op de verschillende Artikels aangewezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bindt (zie verder het Art. oud-meester). Het zinspeelt op de liefderijke zorg der Voorzienigheid, die ons met zoo vele teederheid omvat, en onder hare bescherming houdt, zoo lang wij in ons leven en in onze handelingen de vier godsdienstige hoofddeugden: de matiging, de standvastigheid, de wijsheid en de geregtigheid zonder afwijking tot doorgaand rigtsnoer nemen. Bovendien behoort het ons te herinneren, dat wij in onzen arbeid nooit de schoonheid durven veronachtzamen, aangezien het goede en het schoone door een' hemelschen band met elkander is verbonden. Hoe verstrooid onze BB∴ ook zijn over de geheele oppervlakte des aardbols, zoo worden zij nogtans allen omsloten door een' gemeenschappelijken band, en daarop wordt gezinspeeld door het geslingerd koord. Deze band is de belangstelling in hunne zaak, door de natuur gestrengeld, onderhouden door de verwantschap der geesten, verheven door een gemeenschappelijk doel des harten, en bevestigd door de Orde en hare betrekkingen, en wordt hier alzoo aangetoond, hoezeer vereenigde kracht kan werken, waar de alleenstaande niets vermag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Getal]GETAL. In de Vrijmetselarij bestaat een punt van gelijkvormigheid met de leer der oude mysteriën, namelijk, het gebruik der geheimzinnige getallen, dat zich enkel tot de onevene, als de volmaakste bepaalt. Numero Deus impare gaudet. De Leerling is drie jaar oud, zijnde dit het getal der volbrenging, welke onder de drie voorwaarden: een werkend, een bewerkt en een voortgebragt wezen, bestaat. De Medgezel is vijf jaar oud, het getal van het werkdadig leven, in den mensch gekenteekend door de vijf zinnen. De Meester telt zeven jaren, het volmaakte getal, met zinspeling op de zeven aanvankelijk bekende planeten, welke het zonnestelsel volmaakten, doelende ook op de zuiveringen, welke der zielen bij haren togt door de zeven werelden te beurt vielen, en die haar geschikt maakten, den toegang te verwerven tot het lichtend verblijf, den zetel en het brandpunt van den geest der schepping. Tot het leerstelsel van pythagoras (zie dat Art.) behoorde vooral ook de getallenleer. Deze wijsgeer zeide: ‘Het getal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een, of de Monas, is het oorspronkelijke, het aan zich zelf gelijke, het op zich zelf bestaande, het op zich zelf gedachte,’ enz. Deze eenheid is het grondbeginsel van alle dingen, God, het goede op zich-zelf, de eeuwige wijsheid, het ware, het goede, het schoone. Op deze wijze verkreeg de leer van Gods eenheid, die in dadelijken strijd was met de veelgoderij der tijdgenooten, een mystiek aanzien, gelijk dit ook zeer wel paste bij de toenmalige mysteriën. Over het algemeen strekte deze ver voortgezette getalleer tot een voorbeeld, hoezeer de eerste verklaring van alle physieke voorwerpen, niet uit de stoffelijke, maar uit de intellectuële ideënwereld, waartoe het begrip der getallen behoort, getrokken worden. Pythagoras streefde vooral naar de bevordering van: a. De vereering der goden, b. Het uitoefenen van deugd. c. De liefde tot den naaste en de broedermin. Even als de Esseërs, leidde hij, ofschoon van een ander grondbeginsel uitgaande, nogtans op gelijke wijze, de leer der pligten van elkander af, en bragt ook de verhoudingen der getallen tot de zedeleer. Tevens gebruikte hij daarbij twee leerwijzen, waarvan de eene voor den grooten hoop, en de andere voor zijne vertrouwelingen bestemd was. De eerste bepaalde zich tot het praktische der ervaring, terwijl de tweede zich uitstrekte tot de natuur der dingen. Aldus ontstond de exoterische en de esoterische leer (Zie die Art.) Het zoogenaamde Verhoor (zie dat Art.) van hendrik VI, stelt, in het antwoord op de eerste vraag, de wetenschap der getallen, gelijk ook die van gewigt en maat, als het hoofdzakelijkste mysterie der Vrijmetselaren, en in de oudste Engelsche Leerlingsvragen wordt op de 81e. vraag geantwoord, dat de arithmetica ons de eigenschap (natuur, virtue, volgens the three distinct knocks, of het gebruik, use volgens Jachin en Boaz) der getallen leert. Lezenswaardig is hetgeen in dat opzigt medegedeeld wordt in krause, die drei ältesten Kunsturkunden der Freimaurerei, Deel I. Afd. I. bl. 203-206, en vooral in de noot 94. In deze beproeft hij, aan de getallen eene beteekenis te geven, ten opzigte van eenheid, gelijkmatigheid en harmonie, als grondvorm van het leven in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den geest des menschdoms, en toont aan, dat de getallen een' diepen zin hebben, die toegepast kan worden op de levenskunst; een' zin, die niet slechts bevattelijk zij voor elken Mathematicus, maar ook voor elken mensch, als mensch, ligt en duidelijk te bevatten zijn. Hieruit leidt hij tevens een' op wijsbegeerte en gezond menschenverstand gevestigden grond af, voor de spreekwijzen van heilige en volkomene getallen, welke in de Orde gebruikt worden. Te gelijker tijd verdedigt hij zich reeds bij voorbaat, tegen eene mogelijke beschuldiging, dat hij op dezelfde lijn te stellen ware met diegenen, welke uit mangel aan wijsgeerige helderheid van denkbeelden, de getallen met dweeperij vereeren, als hebbende daartoe eene te duidelijke, wijsgeerige kennis van het zamenstel der mathematische wetenschappen, en dewijl hij ook wist, dat zelfs in de wiskunde, die hoogere, wezenlijke en algemeene getalleer (eigenlijk leer der getalheden) nog altijd ontbreekt; diezelfde getalleer, welker bestaan door pythagoras en plato vermoed, maar die door hunne opvolgers door allerhande bijgeloof werd ontwijd. En inderdaad spreekt zelfs kant van eene metaphysica der getallen. In de toonkunst hangt de diepte en hoogte der toonen af van het aantal trillingen, door een ligchaam binnen eene gegeven tijdruimte ondervonden. Een toon van bepaalde hoogte heeft altijd in denzelfden tijd een gelijk aantal trillingen, door welk ligchaam die ook voortgebragt worde, hetzij dit lucht, metaal of hout zij, terwijl die ligchamen des te minder trillingen in denzelfden tijd ondervinden, naar mate zij minder innerlijke spanning hebben. Door de bepaalde verhoudingen der getallen tusschen de trillingen van elken afzonderlijken toon, worden de intervallen of toonafstanden bepaald, waarop zoowel de harmonie als melodie gegrondvest zijn. Voor zoo verre de toonen, die eene bepaalde getalverhouding hunner trillingen hebben, te gelijk klinken, vormen zij de harmonie, en voor zoo ver zij zich achtervolgens aan het oor merkbaar maken, leveren zij de melodie. Zoowel harmonie als melodie berusten dus, wat hare verschijning betreft, op denzelfden eeuwigen grondslag, de verhouding der getallen, terwijl zij, wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar innerlijk wezen aangaat, gegrond zijn op de aaneenschakeling van de geheele bewerktuiging der wezens en der wereld, welker eeuwige vorm en orde zich in de getallen en in de getalverhoudingen vertoonen. Onderscheidene bepaalde toonen, die, achtervolgens of te gelijk klinkende, ons gemoed bevredigen, noemen wij welluidende toonen, of consonanten; die, welke daarentegen ons gemoed spannen, en verwachting voortbrengen, noemen wij tegenklanken, of dissonanten. Deze dissonanten vereischen, dat men ze door consonanten bevredige, of daarin oplosse, gelijk elke spanning van onderling tegenoverstaande krachten van de schoonheid en gezondheid des levens, zich weder tracht op te lossen in eene harmonische bevrediging of zamensmelting. Elke interval - consonerend of dissonerend - is de uitdrukking eener bepaalde getalverhouding, of anders gezegd, deze stelt in het rijk der toonen een of meer bepaalde getallen levendig voor. Al de octaven worden door het getal 2 bepaald, de quinten door 3, de groote of harde tertsen door het getal 5, de kleine of mineur tertsen door de vereenigde 5 en 3, de kleine of wezenlijke septima oorspronkelijk door het getal 7, doch in ons tegenwoordig toonstelsel door de vereenigde getallen twee en drie, of drie en vijf, en de groote none, gelijk op eene andere wijze ook de kleine none, door de getallen twee, drie en vijf. Aangezien nu de geheele harmonie en melodie op deze intervallen berust, zoo kan ook, dewijl de septime door twee en drie in de uitoefening wordt bepaald, in zoo verre gezegd worden, dat de grondgetallen een, twee, drie en vijf den grondslag van ons geheel toonstelsel uitmaken, en dit wel met des te meer grond,. dewijl ook de muzikale Rhytmus dezelfde getallen volgt. Daarom zeide reeds leibnitz, dat de ziel, bij het hooren en gevoelen van muzijk, eene hoogere arithmetica uitoefent, en, zonder het te weten, tevens telt. De ziel volbrengt nogtans deze telling niet, maar haar wordt toegeteld; het is het gevoel van bevrediging, of van verwachting, dat zij in toonkunstig geordende klanken onmiddelijk gewaar wordt. Reeds pythagoras stelde vast, dat de grond van bevrediging en niet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevrediging, welke wij bij bepaalde intervallen gewaar worden, daaruit voortvloeit, dat de intervallen, in bepaalde volgorde, in getallen, de eeuwige, goddelijke wetten van het wereldgebouw daarstellen, op welke alle leven en alle schoonheid berust. De reden van het welbehagen, dat wij in al het goede en schoone vinden, ligt daarin opgesloten, dat het goede en schoone, in zijne eindigheid en bepaalden vorm, de eigenschappen van God-zelf voorstelt, en juist daardoor naar God gelijkend, ja goddelijk is. Dit denkbeeld stemt overeen met dat van pythagoras; want de getallen zijn oorspronkelijk eene eigendommelijke voorstelling van de goddelijke eigenschappen, van de wetten des wereldbouws en van het algemeene leven, naar derzelver vorm, terwijl de wereld-zelve in hare eindelooze aaneenschakeling, zoowel als in haar tijdelijk bestaan, een eindig, maar getrouw afbeeldsel is der volkomenheid van God, haren Schepper, Onderhouder en Bestuurder. Zie verder de Art. drie, vijf, zeven, negen, volmaakt, loge, driehoek, vier, vierhoek, zeshoek, tien, twaalf en ormuzd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Getalverhouding]GETALVERHOUDING. Getalverhoudingen en meetkundige figuren zijn in dingen en gedachten volkomen hetzelfde. De sterren zijn naar getalverhoudingen geregeld, bare banen zijn geometrische figuren. De stof, uit welke de menschelijke ligchamen zijn zamengesteld, is naar bepaalde arithmetische verhoudingen vermengd. Andere verhoudingen heerschen in dierenen plantenligchamen. De levende ligchamen, zoowel als hunne kleinste deelen, hebben meetkundige gedaanten, die van hare arithmetische betrekkingen afhangen. De muzikale betrekkingen, die des menschen geest zoo sterk in beweging brengen, die hem de reinste verrukking verschaffen en hem in eenen bovenaardschen toestand kunnen verplaatsen, zijn arithmetische verhoudingen. De snaren eener lier, eener harp, die de grondtoonen bevatten, vormen geometrische lijnen in bepaalde verhoudingen tot elkander. Alle schoonheid, alle harmonie berust op getalverhoudingen. De magtige, schoone bouwkunde, die zoo veel tot bescha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ving der menschheid heeft bijgedragen; berust op de zorgvuldigste aanwending der meetkunde. Bij den harmonischen, eeuwigen loop der sterrenbanen liggen de muzikale verhoudingen tot grondslag. Kortom, alles, alles in de zedelijke, zoowel als in de ligchamelijke wereld, is getal en vorm. Het grondgetal, de bron van alle harmonie en schoonheid, is de Godheid (Zie verder het Art. getallen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gewelf. (Azuren)]GEWELF. (AZUREN) De Loge, die zich uitstrekt van het oosten naar het westen, van het zuiden naar het noorden, van de oppervlakte der aarde tot aan deszelfs middelpunt, wordt bekroond door het azuren gewelf, daar met gouden teekens de waarheid is bezegeld, dat de wolken, dat wel tijdelijk kunnen benevelen, maar dat straks, na het verdeelen dier wolken, de gouden glansen van dat gewelf weder zullen afdalen. Deze overtuiging doet den V∴ M∴ zich boven tijd en ruimte verheffen tot God, die boven de tallooze menigte zonnen en werelden troont. Van hier dan ook, dat het oude Rituaal opgaf, dat het Oosten versierd was door een groot licht, in goud en azuur gehuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gewelf]GEWELF (Het stalen) wordt door de wederzijdsche zamenvoeging der degenspitsen afgebeeld, zoodat iemand daaronder doorgaan kan, en dient tot eerbewijzing bij de intrede of uitgang van een' Groot-Dignitaris eener Groote Loge, of van eenen achtbaren Meester (Zie het Art. eerbewijzen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gezang]GEZANG. (Het) Eenige Loges openen en sluiten hare werkzaamheden onder gezang. Het meerendeel zoekt den geest harer medeleden door poëzy en melody tot den arbeid voor te bereiden, ten einde dan het zegel op het gezang te drukken. De gezangen bij de Tafel-Loges zijn niet zoo ernstig, als die der Arbeid-Loges, maar hebben daarom niet minder invloed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit onderwerp is over het algemeen belangrijker, dan velen denken, en wanneer dus het gezang bij den tafel-arbeid meer en meer wordt verzuimd, kunnen wij dit niet anders toeschrijven, dan aan het onbeduidende van het meerendeel der stukken in het bestaande gezangboek. Dubbel te wenschen is het daarom, dat men zich beijvere, door BB∴, die den Nederlandschen zangberg tot sieraad verstrekken, een nieuw gezangboek te doen vervaardigen, welks inhoud den hoogen stand der Nederduitsche poëzy en deszelfs edele en geestverheffende bestemming waardig zij. Te betreuren is het daarom, dat eene eerste poging daartoe, schipbreuk heeft geleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gezel, ook Medgezel]GEZEL, ook MEDGEZEL. Deze tweede graad der V∴ M∴, van alle systema's, dient als overgang van Leerling tot Meester. De gezel is een persoon, die zijnen tijd als Leerling wel heeft volbragt en besteed, en zich door de opneming in dezen graad, in de Vrijmetselarij wil bekwamen. De Gezellengraad is later ontstaan, dan de Meestergraad, en vormt eene afgezonderde afdeeling der BB∴, die minder doel heeft; want de Gezellen oefenen doorgaans geen hun eigendommelijk beroep uit, dat hen van de Leerlingen onderscheidt. De aanneming tot gezel is het beeld van de zedelijke vorderingen des menschen op de baan der menschelijkheid, zij voert hem de troosteressen des levens, en der menschenkennis (de schoone kunsten, de veredeling des geestes en de ware gezellige vriendschap) in de armen. De plegtige gelofte des Gezels, (Journeyman) luidde oudtijds als volgt: ‘Ik beloof, dat ik alle menschen zoo zal behandelen, als ik wensch, dat zij mij zullen doen; dat, wanneer ik voor anderen arbeid, ik zulks met allen ijver doen zal, even als ware het voor mij zelven; dat ik zorgvuldig bedacht zal zijn, nimmer iets te beloven, dan hetgene geoorloofd en regtvaardig is, en deze mijne belofte zal terug nemen, noch verbreken; dat ik mij naar mijne meeste krachten zal beijveren om te arbeiden; dat ik mij jegens een' ieder eerlijk zal gedragen; dat ik het schoone geslacht alle achting zal bewijzen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij niet onbescheiden in woorden, werken of daden zal gedragen, niet eerder zal huwen, voordat ik het zekere vooruitzigt heb, eene familie te kunnen onderhouden, en dat ik na het huwelijk mijne vrouw zal liefhebben, met achterstelling van alle andere, enz.’ In het vraagstuk van den eersten graad der Koninklijke Orde van Herodom, wordt als oorzaak, waarom vijf BB∴ eene Medgezellen-Loge vormen, opgegeven: 1o. Omdat er vijf tijdperken zijn, naar welke wij onze handelingen inrigten, namelijk: minuten, uren, dagen, maanden en jaren. 2o. Omdat er vijf orden in de Bouwkunde zijn, welke de gebouwen versieren, namelijk: de Toskaansche, Dorische, Jonische, Korinthische en de Zamengestelde. 3o. Omdat er vijf punten in het Meesterschap zijn, die de VV∴ MM∴ vereenigen of moeten vereenigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gezigt]GEZIGT. Ofschoon het geval zich uiterst zelden opdoet, is het nogtans van belang na te gaan, of het gezigt behoort onder de vereischten, om tot V∴ M∴ te kunnen worden aangenomen, en of men alzoo een' duisterling, die van de geboorte af blind is geweest, of zulks later bij toeval is geworden, al of niet tot de Orde mag toelaten en inwijden. Deze belangrijke vraag werd aan het Groot-Oosten van Frankrijk onderworpen, en door hetzelve ontkennend beantwoord, in deszelfs zitting van den 4den dag der 2e. maand des jaars 5783. Toen er nu in 5800 nieuwe statuten werden vervaardigd, en deze geene melding maakten van uitsluiting om blindheid, nam de Loge des Amis de la Sagesse, te Parijs, dit stilzwijgen te baat, om op den 2den dag der 11e. maand van het jaar 5805 het licht der Orde te schenken aan daniël heilmann, Directeur van het Museum der blinden, en sedert zijn zevende jaar zelf blind. Ook later heeft men hier te lande een' enkelen keer een' blinde ingewijd. Wanneer men echter het vraagpunt bedaard overweegt, dan zal men moeten toetreden tot de meening, van zeer geleerde en verlichte BB∴, die vaststellen, dat men nim- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mer een blinde, hetzij hij blind geboren, of zulks door toeval is geworden. in de Orde behoort op te nemen. De old charges, door anderson medegedeeld, zeggen dan ook (3e. pligt): ‘Zij, die Vrijmetselaars willen worden, moeten wezen vrijgeborenen (of geene lijfeigenen), van rijpen ouderdom en welgevormd, sterk en gezond, en op het oogenblik hunner aanneming noch aan het ligchaam, noch aan de ledematen verminkt (geschonden). Vrouwen en gesnedenen worden niet toegelaten.’ Deze old charges zijn bij het overnemen en vertalen, door andere volken meestal op eene zeer willekeurige wijze verminkt, zoodat men in de pligten, Wetten, of algemeene Reglementen der Vrijmetselaren ('s Hage, 4o. 1772. en ook 8o. 1773. IIIe. Pligt, bl. 14.) slechts vindt: ‘Degenen, die als leden van eene Loge aangenomen worden, moeten eerlijke en deugdzame mannen zijn, van een' rijpen en bescheiden ouderdom, een afkeer hebbende van een ergerlijk en aanstootelijk leven, en lieden, die ter goeder naam en faam staan.’ Terwijl eene oudere editie (1736) nog heeft: ‘Dat zij geene slaven, geene ontuchtige, of schandelijke personen, geene vrouwen, maar mannen van een goed karakter moeten wezen.’ Deze tekst verminkingen zijn zeer laakbaar, omdat zij 1o. de eerwaardigheid dezer overoude gedenkstukken met heiligschennende hand ontwijden; 2o. geen nut aanbrengen, en 3o. omdat personen, noch ligchamen, de magt hebben, die grondbeginselen, zoo ruim, zoo edel en verheven, en welke aan geene verjaring onderhevig zijn, eigendunkelijk te veranderen; en wanneer men al moge voorgeven, dat er bepalingen in zijn, zoo als, bij voorbeeld, die van de vrijgeborenen, welke niet voor den tegenwoordigen tijd berekend zijn, zoo geeft dit nog geen regt, om die bepalingen, welke de naleving der overige niet beletten, eigenmagtig door te strijken. Overigens is het blijkbaar, dat dit voorgeven meer schijnbaar, dan wezenlijk is, omdat er landen zijn, waar de lijfeigenschap thans nog bestaat. Men heeft verder een grond voor die verminkingen willen vin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den in het voorwendsel, dat men bij het daarstellen dezer bepalingen slechts het oog had geslagen op de Werkmetselarij. Maar ook deze schijngrond houdt geen steek, want hebbe ook de wezenlijke lijfeigenschap opgehouden, de Vrijmetselarij vordert leden, die zedelijk vrij zijn, wier beschaving en vrijheid van vooroordeelen een behoorlijk bestuur der driften mag doen veronderstellen. Zij vordert in de personen, die zij inwijdt, ongeschonden ledematen, en zeer zeker zintuigen die niet vernietigd zijn; niet slechts, omdat een ziekelijk ligchaam vaak eene zwakke ziel moet doen veronderstellen, maar ook omdat de Kandidaat moet kunnen hooren, wat er medegedeeld wordt, en dat, wat niet gezegd, niet medegedeeld kan worden, tot hem kunne ingaan, en zegenrijken invloed op hem kunne uitoetenen, terwijl dat zich, door middel van zijne oogen, in zijne ziel prent; hij behoort tevens zijn spraakvermogen te bezitten, om de leeringen en beginselen der Orde, zoo veel mogelijk, niet slechts door daden, maar ook door woorden te helpen verbreiden en vruchtbaar maken. Hierom dan ook mag vooral het aannemen van eenen blinde voor ongeoorloofd, voor onwettig gehouden worden. Behalve de eerwaardige old charges, door anderson medegedeeld, is er in den jongsten tijd door james orchard halliwell, append tif 320 clean (zie het Art. orchard halliwell) een zeer oud stuk medegedeeld, waarin eene plaats voorkomt, bijna gelijkluidende met die van het Constitutieboek van anderson, zijnde als volgt:
Articulus quintus.
The fyfthe artycul ys swythe good,
So that the prentes be of lawful blod;
The mayster schal not, for no vantage,
Make no prentes that ys outrage;
Hyt ys to mene, as įµ¹e mowe here,
That he have hys lymes hole alle y-fere;
To the craft hyt were gret schame,
To make an halt mon and a lame,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
For an unparfyt mon of suche blod,
Schulde do the craft but lytul good.
Thus įµ¹e mowe knowe everychon,
The craft wolde have a myįµ¹hty mon;
A maymed mon he hath no myįµ¹ht,
įµ¹e mowe hyt knowe longe įµ¹er nyįµ¹ht.
Vijfde Artikel.
Het vijfde Artikel is zeer goed,
De Leerling zij van echtlijk bloed;
De Meester voer ook om gewin,
Als Leerling, nooit een schandvlek in.
't Is wenschlijk, men verneem het hier,
Dat gaaf zijn leên zijn alle vier;
Hij die verminkt is of ontmand,
Doet aan het gilde groote schand;
De ontmande of spruit van schandlijk bloed,
Doet aan het gilde luttel goed.
Zoo leere het een ieder dan,
De kunst vereischt een krachtvol man;
Want die verminkt is heeft geen magt,
Neem dit uw leven lang in acht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Giblim]GIBLIM, eigenlijk Ghiblim. Een woord in den Meestergraad volgens het nieuw Engelsche en Fransche systema. De Ghiblims waren bewoners eener streek bij den berg Libanon, staande onder de heerschappij van de Koningen van Tyrus, en werden door Koning salomo bij den Tempelbouw gebruikt. zie 1 Kon. V:18. Koning eduard III heeft, bij het bouwen van het Slot Windsor, onder andere den Bouwmeester john de spoulee aangesteld, en hem den naam van Meester der Ghiblim gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einde der zeventiende eeuw, eene mystiek-godsdienstige secte, Engelen-Broeders genaamd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Giffard, (Walther)]GIFFARD, (WALTHER) Aarts Bisschop van York, was onder de regering van Koning eduard I (van 1272-1307), zoo als na hem gilbert de clare, Graaf van Gloucester, en ralph, Lord van Mount Hermer, Groot-Opziener der Engelsche Bouwlieden. Onder hun opzigt werd de Westminster abdij voltooid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Girtanner, (Christoph)]GIRTANNER, (CHRISTOPH) Hooglecraar te Göttingen, geboren in 1760, te St. Gallen, en overleden den 17den Mei 1800, was een geacht genees- en staatkundig schrijver, en overigens in Duitschland de weerklank van den Abt barruel, dewijl hij, even als deze, de Vrijmetselarij aangreep, hoezeer hij van de zaken geene kennis droeg, en die dus op eene ongerijmde en onregtvaardige wijze beoordeelde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Glayre, (Petrus Maurits)]GLAYRE, (PETRUS MAURITS Ridder van) geboren in het jaar 1743, en overleden in 1819, was een der Bestuurders der voormalige Helvetische republiek, en werd in 1810 tot Grootmeester Nationaal van het Romanische Groot-Oosten van Helvetië te Lausanne aangesteld. In het jaar 1764 plaatste hij zich aan het hoofd der Broederschap in Polen, en werd haar hersteller in dat rijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gloucester, (Gilbert de Clare)]GLOUCESTER, (GILBERT DE CLARE, Graaf van) was onder de regering van Koning eduard I Groot-Opziener der Engelsche Bouwlieden. Zie giffard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gnosis]GNOSIS, Gnostiek, Gnosticismus, was een stelsel in de tweede eeuw der Christelijke telling, die de theoriën van het Oostersch philosophisch systema zocht toe te passen. Het woord Gnosis beteekent eigenlijk: met een grondig inzigt erkennen, altzoo: aanschouwing of wetenschappelijke erkenning. Geschiedkun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dig genomen, is deze ten opzigte van de Gnostieken en Mystieken, een meer vermoedend, dan op wetenschap gegrond en helder begrijpen van bovenzinnelijke onderwerpen. De Gnostische godsdienstpartijen hielden der Joden God dan eens voor eenen boozen geest, dan weder voor een wezen dat aan den hoogsten God, dien de Christenen moesten aanbidden, ondergeschikt en tevens onvolmaakt was. Hieruit moest natuurlijk volgen, dat zij het Jodendom voor eene valsche, of onvolkomen godsdienst hielden, die met eenen hoogeren graad van verlichting niet was te vereenigen. Zij verwierpen haar daarom, en lieten zich er bijzonder aan gelegen liggen, om het Christendom geheel van haar af te scheuren, en elk spoor van de eerste daaruit weg te wisschen. Zij trachtten, meer dan de Platonischgezinde, regtzinnige Christenen, eene vereeniging tusschen de toenmaals zoo uitgebreide Pythagorisch-Platonische philosophie en hun Christendom tot stand te brengen, en deze hunne nieuwe leer te hullen in het heilige en indrukwekkende gewaad der mysteriën, welks magtigen invloed en groote werking zij, in de tweede, zoo uiterst geheimzuchtige eeuw, overal konden waarnemen. Daardoor bekwamen zij, boven alle andere Christelijke genootschappen, onmiskenbaar een dubbel voordeel. Hunne geheimvolle leer was veel meer overeenkomstig met de denkwijze dier eeuw, dan het oorspronkelijke Christendom dit was. De aard dezer vereeniging noodzaakte haar tot grootere opmerkzaamheid en strengheid in de keuze en aanneming der medeleden, en maakte het haar tot eene hoofdwet, alleen hen aan te nemen en geheel te vertrouwen, die ten volle beproefd waren. Naar hun stelsel was het Christendom niet meer eene dochter van het Jodendom, eene leer, blijkbaar door de daadzaken wedersproken, maar het was eene heilige leer van verborgene mysteriën, tot welke niet de groote hoop, maar de verlichtste en verstandigste menschen moesten toegelaten worden. Hun stelsel schijnt van den staat dezelfde achting te hebben genoten, als de andere mysteriën. Wij vinden werkelijk sporen, uit welke schijnt te blijken, dat de Romeinsche Overheden, in hunne onderzoekingen ten opzigte der Christenen, behoedzamer en zachter te werk gingen, zoodra zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanleiding kregen, het Christendom aan te zien als eene leer die met de mysteriën verwant was, en dat de Gnostieken in het algemeen zelden vervolgingen hebben geleden. Dat nu de Gnostieken werkelijk vele inrigtingen van de mysteriën, of van de met deze verwante philosophische scholen van vroegeren en van hunnen leeftijd, ontleend hebben, wordt uit het weinige, dat verscheidene Kerkvaders van dezen melden, zeer waarschijnlijk. Uit hunne geheimzinnige inrigting en de door hen zoo streng gevolgde geheimhouding hunner leer en huns stelsels, is het duidelijk, waarom wij ook bij de volledigste verzameling en vergelijking van alle brokstukken en narigten, welke in de Kerkvaders uit vele eeuwen daarvan voorhanden zijn, zoo weinig grond vinden, om te vermoeden, dat hunne Constitutie een' volkomen Kerkelijken vorm en eene naauwe overeenstemming met de wetten der Roomsche Kerk hebbe gehad. Voornamelijk onderscheidt zich de Alexandrijnsche school daardoor, dat zij in de schrift een' verborgen en hoogeren zin zocht; ook in de geschiedkundige plaatsen derzelve, dezen zin naspoorde; de bekendheid met dezen voor eene geheime wetenschap (Gnosis) hield, welke niet ieder begreep, en die over de leer der Christendoms philosopheerde. Van daar, dat de geschriften van clemens en origenes opgevuld zijn met allegorische beteekenissen en vreemde wijsgeerige beschouwingen, over den geestelijken zin der schrift, welke alleen door diegenen begrepen kon worden, die zich boven eene woordelijke vertaling verhieven. Dit geheimzinnig spreken en schrijven is dezen menschen dan ook zoo eigen, dat hetzelve in al hunne schriften voorkomt. Men heeft wel eens beweerd, dat de ware geheimen, welke jezus in den schoot eener geheime orde zou hebben nedergelegd, bij deze secte nog eenen tijd lang bewaard waren gebleven. Het is ook inderdaad niet te ontkennen, dat de meeste Gnostische partijen iets geheims in zich hadden. Menige van hen, namelijk de Valentinianen, waren dan ook zoo voorzigtig bij de keuze dergenen, die zij in hun gezelschap opnamen, en zoo ternghoudend bij de trapswijze mededeeling hunner geheimen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als eenige geheime vereeniging ter wereld. Zij hadden bovendien veel met symbolen te doen, en onloochenbaar ligt eene hoofdoorzaak van de ondoordringbare duisternis, in welke de leer van alle Gnostische secten is gehuld, in de hoogst mystieke spraak, waarvan zij zich bedienden. Hoe duister ook alles is, wat men van hunne leer en meeningen weet, zoo laat zich toch eenigzins begrijpen, dat zij datgene, wat men eene geopenbaarde godsdienst noemt, wilden doen vervangen door eene godsdienst der rede. In de schriften der Apostelen vindt men dikwijls sporen, dat zij menige stelling der Gnostische partijen tegenspreken. Inzonderheid schijnt het hoofddoel van johannes bij al zijne geschriften te zijn geweest, het bestrijden van eenige hoofd-leerstukken dezer secte, die toen reeds met het Christendom begonnen vermengd te worden, ofschoon hare verdedigers nog geene Gnostieken genoemd werden. De Basilidianen en al de Gnostische partijen hebben zich van de zijde der Kerkvaders, vooral van epiphanius, de beschuldiging van ketterij en ondeugd op den hals gehaald. Zij verwijderden zich, namelijk, van de heerschende voordragt der leer en van de Joodsche gebruiken van het toenmalig Christendom, gaven aan hunne godsvereering een geheimzinnig aanzien, en hielden zich, uit hoofde hunner bovennatuurkundige kennis, voor verstandiger dan anderen. Zij hadden hunne eigene leer van de goddelijke kracht, die in den persoon des Heilands was. Deze kracht had zich, zoo zij zeiden, eerst bij zijnen doop met hem, in de gedaante eener duif, vereenigd, en is voor den kruisdood weder van hem gescheiden. Van daar volgde ook, dat de dag van jezus dood hen niet zoo gewigtig was, als die van zijnen doop. Ook stond johannes de Dooper bij hen hoog aangeschreven. Hieruit blijkt nu wel de ketterij, doch nog geenszins de ondeugd. Integendeel betuigt clemens van Alexandrië, dat zij eene gestrenge levenswijze leidden, en dat zij het wezen der godsdienst meer inwendig, dan ceremonieel beschouwden. In deze oude goedhartige dweeperijen, door zucht naar bespiegeling over het wezen van God, liggen vaak merkwaardige sporen van Oostersche Cosmogonie (leer van het ontstaan der wereld). Van deze zijde beschouwd kan het oude, dat op den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eersten aanblik zonderling en vreemd toeschijnt, voor den onderzoeker aanlokkend worden, voor zoo verre hij daarin de pogingen van vroegere wijsgeeren ontdekt, om het ontstaan der dingen buiten God, zinnebeeldig voor te stellen. De Gnostieken, die in de tweede eeuw zeer veel geruchts maakten, vooronderstelden, dat er acht, van elkander onderscheiden hemelen waren, en dat ieder van dien door zijnen bijzonderen vorst geregeerd werd. De vorst van den zevenden hemel, dien zij Sabaoth noemden, schiep den hemel en de aarde, de zes hemelen onder zich en een groot getal engelen. In den achtsten hemel plaatsten zij hunnen Barbelo of Barbero, dien zij somtijds den vader en somtijds de moeder van het heelal noemden. Al de Gnostieken onderscheidden den Schepper van het Heelal, van God, die zich zelven door zijnen Zoon, dien zij voor den christus erkenden, aan de menschen bekend maakte. Zij loochenden, dat het Woord was vleesch geworden, en beweerden, dat christus niet geboren was uit de maagd maria; dat hij alleenlijk een ligchaam had gehad in schijn, en dat hij in wezenlijkheid niet had geleden. Zij geloofden noch eene opstanding, noch een toekomend oordeel, maar verbeeldden zich, dat zij, die in hunne grondstellingen niet onderwezen waren geweest, in de wereld zouden wederkeeren, en dan in de ligchamen van zwijnen en andere dergelijke dieren overgingen. Zij hadden verscheidene apocryphe boeken, als: het Evangelie van philippus, de Openbaringen van adam, het Evangelie der Volmaaktheid, enz. zij leerden verder, dat de Īį½»ĻĻ±ĪæĻĪ¹Ļ (verzoening) langs zedelijken weg plaats had, en een gevolg was van de goddelijke ĪĪ½įæ¶ĻĪ¹Ļ (godsdienst der volkomenheid) en van ĪĻĪµĻĪ· (een vroom leven). De Gnosis van clemens bevatte de, hetzij geschiedkundige of wijsgeerige kennis, die buiten den gezigtskring der oningewijden lag, en alleen uit dit gezigtspunt is de Gnosis voor de Vrijmetselarij nuttig. Als het waar is, dat de V∴ M∴ kennis kan opzamelen, die voor den prof∴ ontoegankelijk, en toch voor den mensch bereikbaar zij, wanneer wij in het binnenste heiligdom der V∴ M∴ iets meer, dan zedekundige allegoriën en verouderde hieroglyphen, en toch iets minder dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovennatuurlijke, mystieke verschijningen aantreffen, zoo moeten wij aannemen, dat ook, de Gnosis niet onbelangrijk voor ons is, vooral wanneer wij in het ooghouden, dat er een afstand van verscheidene eeuwen bestaat, tusschen de toen levende Gnostieken en de tegenwoordige Vrijmetselaars. De overeenstemming van de leeringen, zinnebeelden en gebruiken der Veda-schriften en Vedanta-philosophie, met den inhoud der oudste V∴ M∴ oorkonden, blijft voor de VV∴ MM∴ altijd merkwaardig, zelfs dan nog, als de zekerheid der geschiedkundige overlevering derzelve, aan de VV∴ MM∴ der middeleeuwen, onbewijsbaar ware. Wanneer men nu zegt, dat de oud-Indische leer, leerteekens en gebruiken aan de VV∴ MM∴ der middeleeuwen stellig zijn overgeleverd, dan beteekent dit daarom niet dat alle leerstellingen en gebruiken der middeleeuwen, zonder onderscheid van daar haren oorsprong hebben bekomen; ook kan men stellen, dat de gezelschappen der Christelijke VV∴ MM∴ in de middeleeuwen, als gezelschappelijke vereenigingen, van de Indiërs, Egyptenaren of Perzen, van derzelver Priesters en wijsgeeren, of van de geheime verbonden derzelven afstamden. Ten dezen laatsten opzigte is het nog veel meer bewezen, dat de Maç∴ Bouwvereenigingen der middeleeuwen onmiddelijk, in onafgebroken opvolging uit de Romeinsche Collegiën zijn ontstaan, en zich door wederkeerige vereeniging met de Kuldeërs, de Pausgezinde Monniken-Orden en met de in dezen tijd gevormde volken en Staten verder hebben uitgebreid. De Romeinsche Collegia en de Bouw-Collegiën in het bijzonder, zijn naar Hellenische, en deze weder naar Egyptische en Indische voorbeelden gevormd. De overlevering dezer oud-Indische leer, leerteekens en gebruiken geschiedde in den oudsten tijd door de oud-Perzen, en de nog ten deele bij de Parsen overgebleven leer van zerduscht; door de Egyptenaren, die, zoo als thans geschiedkundig bewezen is, hunne vorming aan Indië te danken hebben; door de Phoeniciërs en door de Druïden, bij alle Celtische en Germaansche volken, welker vroegste inrigtingen aan de Indische gelijk zijn, en die hunnen Indischen oorsprong ook door mondelinge overleveringen en door de taal bewijzen; vervolgens door de Hebreën, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonder door mozes en de Profeten; door de Hellenen, Etruskers en Romeinen; verder door de Soefi in Perzië, later echter door de Gnostieken, bijzonder door manes, aan welke zich eindelijk de Kuldeërs en de gansche rij der Christelijke Mystieken, in verschillende graden van verwantschap en vereeniging aansluiten. In den Hellenischen tak zijn pythagoras, plato en de Stoïcynen in dat opzigt vooral merkwaardig, ook wegens den invloed, die zij op de Esseërs, Gnostieken en Kuldeërs gehad hebben. De Gnostieken, voornamelijk de aanhangers van manes, vereenigden in zich de overleveringen van vele der genoemde takken, bijzonder der Perzische, der Egyptische en die der Esseërs, alsmede die der Soefi (Perzen) en de nieuw-Platonische, en maakten den hoofdtak der zoogenaamde Heidensche Christenen uit, die zich, in tegenstelling der Joodsche Christenen (Nazareërs), reeds in de eerste eeuw des Christendoms vormden; ook schijnt hunne Constitutie met de oud-Maçonnieke gelijkvormig te zijn. Wat de Soefi betreft, heeft malcolm in de geschiedenis van Perzië aangetoond, dat de leer en levenswijze derzelve uit Indië voortkomen; dat zij met de Vedanta-philosophie in alles overeenstemmen; dat zij mozes, pythagoras, plato en jezus als Soefi beschouwen, en den Esseërs zoo gelijkvormig zijn, dat deze als afstammende van de Soefi kunnen worden aangemerkt, en dat der laatsten afgezonderd leven, even als dit door johannes den Dooper en jezus werd geleid, de merkwaardigste overeenstemming aanwijst. Zoo houden zij veertigdaagsche vasten, dragen eenen ongenaaiden leeraarsmantel en dergelijke meer. Ook is het blijkbaar, dat de leer der Soefi volkomen overeenstemt, zoowel met die der Kuldeërs als met die der VV∴ MM∴ in de middeleeuwen, zoo verre onze drie oudste kunstoorkonden aanwijzen, en nog staan zij in dezelfde betrekking tot het hedendaagsche Islamismus, als vroeger de Kuldeërs tot de heerschende Pauselijke kerk. Ook leeren de Soefi, blijkens het boek Musnavi, algemeene liefde en algemeene welwillendheid jegens alle menschen (zie het Art. soefi). De Druïden eindelijk staan, door de Kuldeërs, met de VV∴ MM∴ der middeleeuwen in geschiedkundigen zamenhang. Dat hunne leer, teekens, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruiken, enz. uit Indië zijn gekomen, wijst ons naauwkeurig de geschiedenis aan, die wij voornamelijk aan de Engelsche geleerden te danken hebben. De eerste Christenleeraars, kluizenaars en Monniken werden bij alle Celtische en Germaansche volken, in vele opzigten navolgers der Druïden, zij namen de betrekking van onderwijzers in de voor het leven onontbeerlijke kundigheden van hen over; zij maakten zich hunne leer en symbolen zoo veel mogelijk eigen, en rigtten hunne kluizenaarscellen en kerken op, in plaatsen die van oudsher der Druïden heilig waren, bij eikenboomen, in grotten en bij der Druïden steencirkels. De in de Britsche landen, bijzonder in Schotland en Ierland, nog voorhanden zijnde Druïdische en andere leerteekenen en symbolen op obelisken, kolommen en steenen kruizen, wijzen nog den Druïdischen, Gnostischen en Kuldeeschen oorsprong aan, en waar men op de plaats van Druïdische heiligdommen, tempels bouwde, behield men de drie steenen kolommen, welke in alle opene Druïden tempels onmisbaar waren, die zich ook in de Maç∴ in de drie groote kolommen vertoonen, welke de Loge schragen. (Zie verder het Art. kolommen.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Godsdienst]GODSDIENST is eigenlijk elke handeling, die verrigt wordt uit gehoorzaamheid aan God en tot zijne eer. Evenzeer beteekent het een bijzonder zamenstel van godsdienstige waarheden, naar de bijzondere bevatting van godsdienstige wetgevers, zoowel als de waarheden, naar welke wij al onze daden moeten regelen, ten einde het hoogste Wezen te vereeren. Aan den eenen kant wordt de godsdienst verdeeld in godsvereering (cultus), en eigenlijke godsdienst (religio), terwijl alle handelingen, die naar de voorschriften van den stichter van eenigerhande godsdienst, of de bepalingen van eene kerkelijke vergadering zijn ingevoerd, godsdienstige gebruiken genoemd worden. Het verschil der godsdiensten ligt in het onderscheid der godsdienstige voorstellingen, ofschoon ook het verschil van karakter, wetten en andere omstandigheden hebben bijgedragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot het daarstellen en bevestigen van dat verschil. De meest onvolkomen godsvereering is de Fetischdienst, die zonder invloed op de zedelijkheid is. Eene min onvolkomen godsvereering is die, welke de zon en de sterren als goddelijke wezens beschouwt, en welk stelsel Sabaeïsmus genoemd wordt. Een meer verheven stelsel is dat, hetwelk zich betrekt op wezens, die, ofschoon in het verondersteld bezit van bovenmenschelijk vermogen, nogtans naar menschen gelijken, en menschelijke zwakheden en gebreken hebben, dit is het Polytheïsmus, en van dien aard was onder andere de godsdienst der Grieken en Romeinen. De waardigste en volmaaktste godsdienst nogtans is die, welke gevestigd is op het geloof aan eenen almagtigen, eeuwigen en heiligen God, die, boven alle menschelijke beperkingen verheven, het Heelal met liefde en regtvaardigeid regeert. Dit stelsel heet het Monotheïsmus, en behooren hiertoe de Mozaïsche of Israëlitische, de Christelijke (al de verschillende Christensecten hieronder begrepen) en de Mahomedaansche godsdienst. De godsdienst wordt verder onderscheiden in natuurlijke en geopenbaarde godsdienst. De natuurlijke godsdienst is die, welke de menschen kunnen kennen, naar aanleiding van het licht der natuur en van de gewone regels van het gezond verstand, alleen door het onderzoek en zonder behulp der openbaring, en welker wetten zij ook zonder deze verpligt zijn te volgen. De geopenbaarde godsdienst is die, welke het Opperwezen, hetzij door middelijke, hetzij door onmiddelijke tusschenkomst, heeft bevolen op te volgen. Hiertoe behooren de Mozaïsche en Christelijke godsdiensten. De geopenbaarde godsdienst bestaat uit twee hoofddeelen, het geloof en de betrachting. De godsdienst is het levendig geloof aan het hoogste goed: God en onsterfelijkheid, gelijk ook het geloof dan eerst levendig kan heeten, wanneer dat het wezen der stervelingen doordringt, en zich derhalve ook in edele handelingen en daden openbaart en vruchten voortbrengt. Godsdienst, is dus het geloof aan God en zijne Voorzienigheid, alsmede aan de krachten van zijnen geest op de gemoederen der menschen, het geloof aan een tijdstip van vergel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding en aan eene eeuwige voortduring. Van den inwendigen kant beschouwd, is godsdienst het streven van den mensch, om zich ook het wezen en den geest dier uitwendige vormen zoo veel mogelijk eigen te maken, en in hare luisterijke volkomenheid is zij het leven, bewegen en zijn in God, het schier onwillekeurig werken en wandelen in dien geest. Godsdienst mag dus voor den mensch, en des te minder voor den veredelden mensch, den Vrijmetselaar, nooit een bloot voorwerp van koele verstandsoverweging, nog veel minder alleen eene zaak van het geheugen, of van geschiedkundige voorstelling zijn, maar de geest van een hooger inwendig leven. Men kan eene groote mate van godsdienstkennis hebben, onwankelbaar vast in zijne geloofsbelijdenis wezen, en hetgeen door den grooten hoop geloof genoemd wordt, bezitten, zonder daarom nog schijn of schaduw van godsdienst te hebben. Evenmin als, bij voorbeeld, om ons van eene gelijkenis te bedienen, de kennis der beeldende kunsten den schilder of beeldhouwer maakt, kan ook de kennis der Kerkelijke belijdenis en gezindtelijke grondstellingen op zich zelf den godsdienstigen mensch uitmaken. De geest, het leven en de kracht kunnen alleen van binnen voortkomen. Het verkeerd verstaan, de verwisseling en het misbruik dezer onderscheiding heeft, reeds van ouds, vele huichelaars, schijnheiligen, bedriegers en bedrogenen doen ontstaan. Hier staat de echte Vrijmetselaar aan het scheidpunt, waar hij duidelijk ontdekken moet, wat in dit opzigt zijne bestemming van hem vordert. De Oude Pligten (zie dat Art.), zeggen daaromtrent als eerste pligt: ‘De Vrijmetselaar is hierdoor verpligt, der zedewet als een echte Noachiet te gehoorzamen, en als hij de kunst goed verstaat, zal hij nimmer een dwaze Atheïst, noch een roekeloos vrijgeest wezen, noch tegen zijn geweten handelen. In oude tijden waren de Vrijmetselaars verpligt, zich te schikken naar de gebruiken van alle landen, waar zij werkten, of hadden te doen. Aangezien echter de Vrijmetselarij wordt aangetroffen onder alle volken, zoo zijn zij thans verpligt tot die godsdienst te behooren, waarin alle menschen overeenkomen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en elken B∴ zijne bijzondere meening te laten, d.i. men vordert slechts, dat zij deugdzame en getrouwe menschen zijn; dat zij eer en eerbaarheid in eere houden, ofschoon zij ook voor het overige, op welke wijze ook, door deze of gene namen, godsdiensten of meeningen van elkander onderscheiden zijn; want zij stemmen allen in de drie groote punten van noach overeen, dat volstaat, om den band der Loge te bewaren. De vereeniging der Vrijmetselaren is aldus het middelpunt van vereeniging van goede en gemoedelijke menschen, en het gelukkige middel, om trouwe vriendschap te stichten onder mannen, die zonder deze in bestendige verwijdering hadden moeten blijven leven.’ Zij dus iemands godsdienst, of zijne wijze, om God te vereeren, zoo als zij wil, dit sluit hem geenszins uit van het genootschap der Vrijmetselaren, als hij slechts aan den eeuwigen Bouwmeester des hemels en der aarde en aan de onsterfelijkheid der ziel gelooft, en in zijne daden aan de hooge verpligtingen der zedelijkheid beantwoordt. De Vrijmetselaar knoopt, met de deugdzamen van iedere geloofsbelijdenis, den stevigen en bekoorlijken band van broederlijke liefde. Men leert hem de dwalingen des menschelijken geslachts met innige smart beschouwen, en er naar streven, om door reinheid van eigen' levenswandel de hooge voortreffelijkheid van het geloof, dat hij belijdt, aan den dag te leggen. Daaruit volgt echter ook, dat de Atheïst, schoon ook door doop of besnijdenis tot het Christendom, Mozaïsmus of Islamismus behoorende, in de Orde niet mag worden aangenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich met de Engelsche Loge-Constitutie bekend gemaakt heeft, was van 1766 Engelsche Grootmeester der Frankische en Opper- en Neder-Rijnsche Kreitsen te Frankfort aan den Main. Met zijnen dood, in 1782, verviel dit Grootmeesterschap, door de Groote Loge van Londen opgerigt waardoor aldaar de Eclectische Vrijmetselarij ontstond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gordon, (Jakob)]GORDON, (JAKOB) Ridder der Koninklijk Spaansche Orden, werd in 1806, door de Groote Loge der Koninklijke Orde Herodom van Kilwinning, tot Provinciaal Grootmeester benoemd van de te Xeres de la Frontera, in Andaluzië, voor geheel Spanje opgerigtte Groote Loge, en van het Groot-Kapittel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gotha, (Ernst Lodewijk)]GOTHA, (ERNST LODEWIJK) Hertog van Saksen en Altenburg, geboren den 30sten Januarij 1745, overleden den 20sten April 1804, regeerde onder den naam van ernst II. Hij was een edel, wetenschappelijk gevormd vorst, zoo als er weinigen zijn of waren, en was ook een ijverig Vrijmetselaar. In den jare 1774 door eenen Schotschen Meester in de Broederschap aangenomen, werd hij den 30sten Junij 1775 Grootmeester der Groote Lands-Loge van Duitschland, en deze keuze werd den 30sten Junij 1776 vernieuwd; evenwel bedankte hij voor deze waardigheid den 24sten December des laatsten jaars, omdat hij den strijd der Loge-systema's niet goedkeurde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gotha. (Saksen-)]GOTHA. (SAKSEN-) In weinige landen geniet de Vrijmetselarij eene zoo hooge achting, als in dit Hertogdom, dewijl niet alleen de daar bestaande Loges in de keuze hunner medeleden zeer voorzigtig zijn, en de Vrijmetselarij uit een hooger gezigtspunt beschouwen, maar ook, omdat zij de bescherming der Landvorsten op eene zeer bijzondere wijze geniet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Goudgulden]GOUDGULDEN, (Een) of het Johannes-offer. Ieder medelid der Strikte Observantie, in Duitschland, was verpligt, om aan zijne Loge de uit de oude riddertijden gebruikelijke som van eenen dukaat, of ten minste 1 thaler en 16 groschen (f 3, -), op den Johannes-dag ten offer te brengen; een gebruik, dat, zelfs na het verloren gaan van de Orde der Strikte Observantie, in vele Loges, ter dienste van hulpbehoevenden is blijven bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Goudmakerij]GOUDMAKERIJ, ook Alchemie, (zie dat Art.) aldus heeft men de kunst genoemd, door chemische bewerkingen, onedele of geringere metalen in edele te veranderen. De waarneming, dat er bij de zamensmelting van verscheidene metaalsoorten, een mengsel ontstaat, van eene geheel verschillende kleur, verbonden met den wensch, goud en zilver voort te brengen, leidde reeds vroeg tot het denkbeeld, de edele metalen uit de rijkelijk voorhanden onedele metalen te vormen. Tevens zocht men een algemeen middel, waardoor alle ziekte genezen, het leven verlengd en het ligchaam verjongd kon worden. Tot het veranderen der metalen dacht men een middel noodig te hebben, dat de grondslag van alle metalen in zich bevatte, en alzoo het vermogen bezat, alles in zijne bijzondere deelen op te lossen. Dit algemeen oplossingsmiddel, of menstruum universale, dat door kunst echt goud voortbrengen, en tegelijk de kracht hebben zou, alle ziektestof uit het ligchaam te verbannen en het leven te vernieuwen, werd de steen der wijzen, (Lapis philosophorum, het groote magisterium, de roode tinctuur, of het groote elixir genoemd. Het middel, om zilver voort te brengen, heette de steen der tweede orde, het kleine magisterium, of de witte tinctuur. De bezitters der wetenschap noemde men wijzen; hen, die licht zochten, heette men philosophen; de meesters der kunst Adepten; de leerlingen werden alchemisten genoemd. Hoe minder de alchemisten zelven duidelijke begrippen hadden van de verschijnselen, die zich bij hunnen arbeid vertoonden, des te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer trachtten zij ook, zich in beelden en gelijkenissen uit te drukken, die zij ook later bleven bijhouden, om hunne geheimen voor de oningewijden te bedekken. Naar den Egyptischen hermes trismegistus werd deze kunst ook de hermetische genoemd. Zeker is het, dat de oude Egyptenaren zekeren graad van chemische en metaalkundige kennis bezaten, doch daaruit is nog niet te bewijzen, dat de oorsprong der alchemie bij hen zou zijn te zoeken. De Grieken werden door de Egyptenaren met de alchemie bekend. Ook onder de Romeinen verbreidde zich in lateren tijd de lust tot de magie, tot theosophische dweeperijen, en bijzonder tot de alchemie, die hen onmiddellijk goud in menigte beloofde. Calligula beproefde reeds uit auripigmentum (operment, geel gezwaveld rattenkruid), goud te maken. Diocletianus daarentegen beval, dat men al de boeken, die over de chemie van goud en zilver handelden, zou verbranden. Dit besluit werd uitgelokt, door dat namelijk in dezen tijd door Egyptische monniken en kluizenaars, vele boeken over de alchemie vervaardigd, en met beroemde namen der oude tijd, b.v. demokriet, pythagoras en hermes, als opschrift, voorzien werden. In de middeleeuwen bleven de monniken zich op de alchemie toeleggen. Ofschoon zij later door de Pausen verboden werd, zoo vond toch johannes XXII veel smaak in haar. In de dertiende en veertiende eeuw was raimund lully, of lullius, een der beroemdste alchemisten, die bij zijne aanwezigheid in Londen voor Koning eduard I eene hoeveelheid van 100 ponden kwikzilver in goud zou hebben veranderd, waaruit men de eerste Rosenobles zou hebben gemunt. Ook paracelsus, roger bacon en basilius valentinus waren beroemde alchemisten. Niet voor dat de gezuiverde chemie en philosophie de verschijnselen bij de chemische bewerkingen begonnen te verklaren, nam de drift tot alchemistische proeven van lieverlede af, ofschoon in het geheim nog vele voorname lieden zich daarmede bezig hielden. Overigens is de alchemie, der chemie en zelfs der heelkunde nuttig geweest. De eerste en zorgvuldigste bearbeiding der chemie heeft in de alchemie haren oorsprong, zoo als wij dan ook aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken en aan het geduld der alchemisten, menige nuttige uitvinding, b.v. verschillende kwikzilver-preparaten, het porselein, enz. te danken hebben. Over de mogelijkheid der metaalverandering laat zich niets met zekerheid beslissen. Wel is waar heeft de nieuwere chemie de metalen onder de eenvoudige stoffen gerangschikt, en daardoor de mogelijkheid ontkend, dat eene stof in de andere, en dus ook een geringer metaal in goud veranderd konde worden. Daar intusschen in de chemie immer meer opmerkelijke ontdekkingen gemaakt worden, en het van vele, toen als eenvoudig erkende stoffen nu bewezen is, dat zij zamengesteld zijn, zoo kan men de mogelijkheid niet volstrekt ontkennen, metaal voort te brengen uit andere zelfstandigheden, welke de stof daartoe bevatten, en het eene metaal in het andere te veranderen, of liever te veredelen. Ook mag men niet alle alchemisten als bedriegers aanzien, want velen onder hen werkten in wezenlijke overtuiging en hoop, om tot hun doel te geraken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Graad]GRAAD, Trap. Hoogere graden, zijn afdeelingen der Maçonnieke wetenschappen, welke in hunne opeenvolging te zamen de verscheidene systema's in de Vrijmetselarij uitmaken. Oorspronkelijk behoefde men, volgens eenigen, slechts eene eenige aanneming tot het toetreden in de Broederschap, en bestond het onderscheid van Meesters, Medgezellen en Leerlingen, alleen daarin, dat uit de eersten de voorzittende achtbare Meester en de Officieren gekozen werden, dat de tweede de vereenigingen bijwoonden, en de laatsten de diensten vervulden. Met den dood van karel I van Engeland, in 1649, maakten de koningsgezinden van Engeland zich de verborgenheid der Maçonnieke vereenigingen ten nutte, om den Meestergraad tot hun doel in te rigten, en van den Medgezellengraad een tusschen- of beproevingsgraad te maken. Na de troonsbestijging van karel II verloren deze beide graden hun doel, doch werden onder eene symbolisch zedelijke beteekenis bijgehouden, en maakten, sedert dien tijd, het geheel der Maçonnieke mededeelingen uit, totdat in het begin der achttiende eeuw, het lot van jacobus II deszelfs aanhangers noodzaakte, zekere geheime orden op te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rigten, tot welker beproevingsgraden men evenwel de Vrijmetselarij noodig had. Hoe meer nu deze orden zich van het tijdstip harer stichting verwijderden, en hoe onwaarschijnlijker de uitvoering hunner plannen werd, des te meer werden zij tot de algemeene zaak der Vrijmetselarij gemaakt, en in Frankrijk door jacobus III en deszelfs zoon, den Ridder stuart, tot hoogere graden der V∴ M∴ verklaard. Van dit tijdperk dagteekent men dan ook het bestaan der hoogere graden, die den kwakzalvers, het bedrog en der dweeperij, den toegang in de Loges baanden, en niet alleen eene Babylonische verwarring onder de Fransche Broeders voortbragt, welke tot den aanvang der negentiende eeuw eene algemeene ergernis gaf, maar ook de nadeeligste gevolgen op het wezen der ware Vrijmetselarij had. Er bestaat geene doling van den menschelijken geest, die toenmaals niet in de hoogere graden gepredikt werd. Geestenzienerij, alchemie, theosophie, piëtismus, kruistogten, enz. waren de onderwerpen die in meer dan 1800 verschillende hooge graden geleerd werden, en de uit dezelve zamengestelde hierarchiën, werden, door het dwaze hunner benamingen, kleeding en ceremoniën, oorzaken van bespotting, ja zelfs, van verachting. Duitschland heeft, sedert eenen geruimen tijd, dit der Vrijmetselarij in alle opzigten onwaardig stelsel verlaten; in Nederland heerschte het nooit, alleen Frankrijk lijdt nog aan deze zucht naar titels, linten, sterren en zinledige ceremoniën, en zal bezwaarlijk daarvan genezen worden, zoo lang de Vrijmetselarij in dat land uit een te min verheven oogpunt, en ten hoogste als eene vereeniging van weldadigheid beschouwd wordt. Ofschoon de stelsels der hooge graden de drie eerste graden met kleinachting beschouwen, zijn deze nogtans de eenige ware, en worden die bij uitsluiting in de oorkonden vermeld. Zie verder hooge graden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
remoniën, formulieren en hieroglyphen een' ingewikkelden zin hebben, waarvan een gedeelte eerst in eenen volgenden nog hoogeren graad wordt medegedeeld, hetwelk dan zoo lang van graad tot graad voortgaat, als elk Loge-systema noodzakelijk keurt. Deze hoogere graden liggen echter buiten het doel en wezen der Vrijmetselarij, hinderen de goede zaak der Broederschap, en verwijderen daardoor de weldenkenden vroeg of laat van haar. Dikwijls waren de hoogere graden het net, waarin de BB∴ van mindere graden verward werden, en gaven deze aanleiding tot vele onaangenaamheden, twisten, heerschzucht, bijgeloof en dweeperij. Behalve de Hamburgsche vereenigde Loges (van de nieuwe Engelsche Constitutie) en die van het Eclectische stelsel, hebben alle systema's hunne hoogere graden. De Engelschen hebben de Royal-Arch; de Franschen hunne Élus en Chevaliers. De Nationale Moeder-Loge der drie Wereldbollen en de Groote Loge Royale York vieren ook hoogere mysteriën, terwijl de Groote Lands-Loge van Duitschland zich daarin regelt naar de Zweedsche Ritualen. Ook hier te lande worden de hoogere graden beoefend, onder den naam van Kapittelgraden, echter niet zoo hartstogtelijk, als in andere landen. Zie verder hooge graden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Graf. (De Ridders van het heilige)]GRAF. (DE RIDDERS VAN HET HEILIGE) Deze Tempelheerengraad werd in 1812, onder den dekmantel der Vrijmetselarij, door eenen opticus (gezigtkundige) in Parijs, met name chevalier, Achtb∴ Mr∴ der Loge les Admirateurs de l'Univers (de bewonderaars van het Heelal), medegedeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
appels versierd, dat in de Vrijmetselarij eene zinnebeeldige beteekenis heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Grasse-Tilly]GRASSE-TILLY. (Graaf van) Een Franschman, die zich langen tijd in Noord-Amerika heeft opgehouden. De Suprème Conseil van den 33en graad van het oud en aangenomen systema in Charlestown, gaf hem den 21sten Februarij 1802 de volmagt, om overal Vrijmetselaren tot den 33sten graad te bevorderen, en overal Loges, Kapittels, Conseils en Consistoriën op te rigten. Na zijne aankomst te Parijs, in 1804, vereenigde hij zich met hacquet en pyron, stichtte daar zulk een systema, en zat zelf als Souverein Groot-Kommandeur-Generaal voor, tot 1806, toen cambacères tot die waardigheid werd benoemd. Verder stichtte hij een' dergelijken Conseil in 1805, te Milaan, en in 1811 te Madrid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Grieken]GRIEKEN. Ongeveer duizend jaar voor de Christelijke tijdrekening, werden de mysteriën van bacchus, door eene volkplanting van Grieken, in Klein-Azië ingevoerd. Daar volmaakten de Dionysische werklieden hunne kunst, en voerden ze tot dien verheven trap, waarvan de nog bestaande bouwvallen der door hen opgerigte gedenkteekenen getuigenis dragen. Zij bezaten het uitsluitend voorregt, door het gansche land tempels, schouwplaatsen en andere openbare gebouwen op te rigten. Hun aantal wies er sterk aan, en men vindt hen onder dezelfde benaming in Syrië, Perzië en Indië weder. Hunne inrigting te Teos, dat de Koningen van Pergamus, omtrent drie honderd jaar voor christus, hen tot verblijf hadden aangewezen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertoont eene treffende overeenkomst met die der Vrijmetselarij, op het einde der zeventiende eeuw. Zij hadden eene bijzondere inwijding, met herkenningswoorden en teekens. Zij waren verdeeld in afzonderlijke gemeenten, even als Loges, die men collegiën, synoden of genootschappen noemde, en die ook door eigenaardige namen van elkander werden onderscheiden, zoo als: de gemeente van Attalus, de gemeente der gezellen van Eschines, enz. Elke dezer gemeenten stond onder het opzigt van eenen Meester, alsmede van Presidenten of Opzieners, welke zij jaarlijks verkoos. In hunne geheime plegtigheden bedienden de Broeders zich op zinnebeeldige wijze van de gereedschappen tot hun beroep behoorende. Zij hadden op zekere tijden banketten en algemeene vergaderingen, in welke zij prijzen aan de bekwaamste werklieden toekenden. De rijken onder hen waren tot hulp en onderstand aan de behoeftigen en de zieken verpligt. Voor hen, die zich jegens de Broederschap verdienstelijk hadden gemaakt, rigtte men grafteekenen op, gelijk men daarvan nog sporen ziet in de begraafplaatsen van Siverhissar en Eraki. Dikwijls werden ook personen, die niet tot het bouwkundige vak behoorden, als beschermers of eereleden onder hen opgenomen, en, volgens een grafschrift, door chandler aangehaald, is het waarschijnlijk, dat attalus, Koning van Pergamus, in zoodanige betrekking tot het genootschap stond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Grolman, (Lodewijk Adolf Christiaan van)]GROLMAN, (LODEWIJK ADOLF CHRISTIAAN VAN) was Geheimraad van den Groot-Hertog van Hessen, Regeringsen Consistoriaal-Directeur te Giessen, en overleed in zijn achtenzestigste jaar, op den 25sten December 1809. Hij was medelid van verschillende in die omstreken ontstane en weder verdwenen systema's, en behoorde tevens tot het verbond dergenen, die het geloof zochten te verbreiden aan eene voor den Staat nadeelige Illuminaten-Orde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede de gronddenkbeelden, die zij aankweekt, zijn van de meest nuttige en heilrijke gevolgen. Zij zijn volkomen overeenkomstig met de grondregels, in de school der Esseërs en Therapeuten geleerd, waarvan de mysteriën in de zedeleer gegrondvest waren (zie het Art. oude pligten). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Grootmeesters van Engeland]GROOTMEESTERS VAN ENGELAND.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Grootmeesters nationaal van Frankrijk]GROOTMEESTERS NATIONAAL VAN FRANKRIJK.
Er zijn in Frankrijk geene Grootmeesters geweest sedert de restauratie van het huis der Bourbons. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Grootmeesters nationaal in Nederland]GROOTMEESTERS NATIONAAL IN NEDERLAND.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zie verder tempelieren (geschiedenis der) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Grossinger, (Frans Mattheus)]GROSSINGER, (FRANS MATTHEUS) die in 1752 geboren werd, en onder den valschen naam van f.r. von grossing vele bedriegerijen heeft gepleegd, stichtte, om de ligtgeloovigen des te beter op te ligten, in het laatste gedeelte der vorige eeuw, eerst de Rozen-Orde (zie dat Art.), en, toen zijne bedriegerijen ontdekt waren, onder den naam van Lord staff, de Harmonie-Orde; beide gingen echter spoedig te niet. Over dezen persoon bestaat een werkje van friedrich wadzeck, getiteld: Leben und schicksale des berüchtigten f.r. von grossing. Frankf. und Leipzig 1789, kl. 8vo., zonder naam van uitgever. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, na hunne herstelling verkozen in 1330, overleden in 1332. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gugomos (van)]GUGOMOS (Baron VAN) was vroeger Edelman des Vorsten van Fürstenberg, naderhand Hofraad van den Markgraaf van Baden, te Rastad, vergezelde den Prins lodewijk van Hessen-Darmstadt op zijne reizen, en gaf voor, dat de Engelsche Pretendent stuart hem te Rome tot Ridder had geslagen. Hij was medelid der hoogere graden van de Strikte Observantie. Op het Brunswijker Convent in 1775 trad hij ook op, noemde zich Dux, Hoogepriester van den H. Stoel van Cyprus, en zeide, dat hij gekomen was, om den VV∴ MM∴, tot hun heil en verlichting, de bevelen hunner onbekende overheden over te brengen. Hij beloofde hen de kunst mede te deelen, om goud te maken, geesten te doen verschijnen, verborgene schatten te vinden, en andere geheime wetenschappen te leeren. Hij vond echter weinig of geen ingang, zoodat hij vlugtte, en in 1781, in eenen brief aan den Grootmeester ferdinand van brunswijk, beleed, door booze menschen misleid te zijn. Hij was het werktuig der Jezuiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gustaaf III]GUSTAAF III, Koning van Zweden, geboren den 24sten Januarij 1746, en overleden den 29sten Maart 1792, aan eene wond, hem den 17den Maart, door eenen sluipmoordenaar toegebragt, was Grootmeester der Broederschap in Zweden tot 1780, toen de Hertog karel van südermannland deze waardigheid bekwam. Hij was voortdurend een ijverig beschermer der Vrijmetselarij; ook had hij het plan de Orde te veranderen in eene openlijk weder herstelde Tempelheeren-Orde. (Zie verder het Art. zweden.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam. In 1793 was hij, onder voorzitting zijns ooms, den Hertog karel van südermannland (zie karel XIII), tot V∴ M∴ aangenomen, en vaardigde in 1803 een bevelschrift uit, waarbij alle geheime genootschappen verboden werden, uitgezonderd de Vrijmetselarij, die hij onder zijne persoonlijke bescherming stelde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gymnosophisten]GYMNOSOPHISTEN, of naakte wijzen, was de naam, door de Grieken aan de Indische priesters gegeven. Deze laatsten waren bij de volken der oudheid beroemd om hunne veelzijdige kundigheden. Zij kleedden hunne leer in zinnebeelden. De door hen vereerde godheid was eene soort van drieëenheid, bestaande uit den scheppenden, den vernielenden en den onderhoudenden God (brama, siva en vishnou). Zij werden in drie klassen verdeeld, namelijk: in Leerlingen, Brachmanen en Sarmanen. Men kon slechts na langdurige en zware proeven, trapsgewijze bevorderd worden. De leer werd mondeling medegedeeld, en het onderwijs, waartoe meer dan het derde gedeelte eener eeuw gevorderd werd, mogt niet opgeschreven worden. Deze wijze van inwijden werd later door Gallische en Scandinavische priesters (Druïden en Drotten) overgenomen. (Zie verder indiën en hindoos). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gymnosophisten van Meroë]GYMNOSOPHISTEN VAN MEROë. Deze stamden af van de oudere Gymnosophisten. Een gedeelte van deze verliet den Ganges, en vestigde zich op het eiland Meroë, in Ethiopië. Zij waren de raadslieden der koningen, die uit hun midden gekozen werden, en verzetteden zich vaak tegen onwettige daden. Een der vorsten (hergamenes), tijdgenoot van den Egyptischen ptolomeus-philadelphus, die raadgevingen en beletselen moede zijnde, zocht middel, om zich daarvan te bevrijden, en verborg zijn' haat, tot hij gelegenheid vond dien te voldoen, door de priesters te verzeilen op hunnen togt naar eenen tempel, ten einde den goden te offeren, en hen allen, toen zij daarin bijeen waren, door zijne soldaten te doen ombrengen. Deze moord had echter ten gevolge, dat de beschaving, en dienvolgens ook de magt vernietigd werd van dat land, hetwelk vroeger in allen deele met Egypte kon wedijveren. |
|