Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren. Deel 2
(1845)–Anoniem Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |||||||||||||||
heel, en zelfs zwijgen alle Engelsche geschiedschrijvers daarvan. In den jare 1730 rigtte jacob king, Lord Burggraaf kingston, die het jaar te voren Grootm∴ der Engelsche Gr∴ L∴ te Londen geweest was, er eene op, onafhankelijk van het Iersche Grootmeesterschap, naar de Constitutie en gebruiken der oude Metselaren. Op den 27sten December 1813 was, bij de vereeniging der beide GG∴ LL∴ van Engeland, ook de toenmalige Groot-Secretaris van Ierland, w.f. graham, tegenwoordig. Naar men wil zoude de Iersche Gr∴ L∴ 300 werkplaatsen onder haar beheer hebben. Volgens die berigten, behooren tot de Iersche Gr∴ L∴ een Gr∴ Kap∴ van Royal Arch, en een Gr∴ Kap∴ van Herodom van Kilwinning. | |||||||||||||||
[Iersche Graden]IERSCHE GRADEN. De uitgewekenen, tot het gevolg van jacobus behoorende, en de aanhangers van zijnen zoon frans eduard stuart, hadden eene poging gedaan, om de Vrijmetselarij tot een staatkundig doel aan te wenden. Het eerste middel, dat zij daartoe bezigden, bestond daarin, dat zij aan de symbolen en allegoriën der drie graden eene beteekenis toekenden, die met hunne bedoelingen strookte. Zoo beweerden zij, dat de Maçonnieke Broederschap geene voortzetting was van de bouwende werklieden, maar dat zij een nieuw genootschap daarstelde, eene wezenlijke zamenzwering, die ten doel had, om den weg te banen tot de herstelling van het huis van stuart op den troon van Engeland. Volgens die leer moest de dood van adon-hiram zinspelen op het treurig einde van karel I, en de booze gezellen verbeelden cromwell en de andere Parlementsmannen. Die uitlegging werd in Engeland voortgeplant door de geheime aanhangers van de partij der stuarts; zij werd er het onderwerp van eene tweede inwijding, tot welke die Metselaars werden toegelaten, die men geschikt oordeelde, om in de zamenzwering deel te nemen. In Frankrijk gaf men ze aan eenige hooggeplaatste personen, die men voor de zaak had gewonnen, en wier invloed men wilde te nutte maken, om het bewind van lodewijk XIV te bewegen, gewapenderhand ten | |||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||
voordeele van de gevallen dynastie tusschen beide te treden. Het avontuurlijk karakter van deze heeren maakte hun die zoogenaamde openbaringen regt welkom; hunne verbeelding maakte zich gemakkelijk diets, dat men nog andere geheimen achter hield, en zij drongen ernstig aan op de mededeeling van deze. Dit was een lichtstraal voor de uitgewekenen. Van toen af schiepen zij allerlei graden, zoo als de Iersche Meester, de volmaakte Iersche Meester, de magtige Iersche Meester en andere, welke zij aanwendden, om den ijver der nieuwelingen aan te prikkelen, en van de menigte af te zonderen, terwijl zij de inwijding tot die graden duur deden betalen. Vele emigranten waren van bestaanmiddelen verstoken; de opbrengst der receptiën voorzag in hunne dringenste behoeften, en toen deze bron was opgedroogd, werd zij weder door andere nieuwigheden gevoed. Het geheel werd toen eene geldzaak. | |||||||||||||||
[Illuminaten]ILLUMINATEN. (illuminés, de verlichten) In de eerste Christenkerk werden alle Christenen na den doop Illuminati, dat is: door de goddelijke genade verlicht, genoemd. Maar het woord Illuminé is ook synoniem aan geestdrijver, enz. en in dien zin moet men het genootschap beschouwen, dat zich door geheel Duitschland verspreidde, en niet alleen de strekking had, om over de vorsten te regeren, maar ook, om hen van den troon te stooten. De eerste Illuminés verschenen in 1575 te Sevilla, onder den naam van Alombrados. In hunne geestverrukking, die zij onder elkander Baptos heetten, meenden zij God te zien in al zijne heerlijkheid, en dachten, dat men in dit leven reeds door de zuiverheid der ziel met Hem vereenigd konde zijn. Na hen was er in Frankrijk (1634) eene secte, Guérinets geheeten, naar pierre guérin, Priester van St. Georges de Roye, een hunner voornaamste Apostels. De beide eerste secten zijn het model van alle dergelijke, welke later in Europa bestaan hebben. De derde, van de jaren 1750-1788, in België bestaan hebbende, had ook eene politiek-mystieke bedoeling. (Zie kruisbroeders.) | |||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||
De vierde secte was eindelijk de door weishaupt, in het jaar 1776 in Beijeren opgerigte Illuminaten-Orde. Als voorgangers der Illuminés noemt men de jufvrouw la motte guyon en haren vader lacombe, jan senius, antoinette bourignon, catharina de boer, martinez paschalis, martin, swedenborg, de profetesse labroasse, den Abt pontard, enz. Jean weishaupt, was Professor in de regten aan de Hoogeschool van Ingolstadt. Zijn systema was op Jezuitische gronden gebouwd, en zijne leerstellingen hadden, als gezegd, de omverwerping der troonen en herstelling van algemeene gelijkheid ten doel. Ofschoon velen meenen, eenige gelijkvormigheid in zijn systema met de vroegere Illuminaten te ontwaren, is dit echter van allen schijn ontbloot. Dit bewijst het werk, dat hij zelf over dat systema heeft geschreven, en waarin hij zijne gronden bloot legt. In de maand Mei van genoemd jaar (1776) hield hij te Ingolstadt, de eerste bijeenkomst van Illuminaten, van welke nog nimmer in Duitschland gesproken was. Hunne graden worden op de volgende wijze verdeeld: 1e. Klasse. Kweekschool.
2e. Klasse. Symbolische Vrijmetselarij, welke in hare verschillende deelen, zonder eigenlijke aanneming, den bevorderde werd medegedeeld, waarop hij tot de Schotsche overging.
Illuminatus dirigens, of Schotsche Ridder. Deze graad moest de ingang tot de zoogenaamde hoogere Vrijmetselarij, of de mysteriën zijn. 5e. Klasse. A. Kleine Mysteriën.
B. Groote Mysteriën.
| |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
Deze Orde bestond in den beginne zonder eenige verbinding met de V∴ M∴. Noch weishaupt, noch de eerste medeleden zijner Orde, waren Vrijmetselaren. In eenen brief van weishaupt van December 1778, geeft hij zijn voornemen aan cato (zwack), die medelid eener Loge geworden was, te kennen, dat ook hij dit wenschte te doen. Inderdaad liet hij zich in de Orde der Vrijmetselaren inwijden, om zoo doende eenige personen tot zijn systema over te halen, hetgeen ook gebeurde, zoodat hij spoedig eene menigte menschen bijeen had, die hij het Heilige Legioen noemde. Weinig tijds daarna liet hij zich in de hoogere Maçonnieke graden inwijden, eeniglijk, om dezen te kennen en dezelve in zijne geheime leer in te lasschen. Weishaupt wilde de kennis aan de hoogere graden der Vrijmetselarij voor zijne Orde bewaren, doch wilde tevens, dat alle Areopagiten (dit was de naam der Ordebroeders) zich in de drie eerste graden der V∴ M∴ lieten inwijden. Er werden dan te Athene (Munchen) en te Erzerum (Eichstädt) behoorlijke Loges opgerigt, die naar zwack's plannen de kweekscholen der Orde moesten zijn, zoo als dan ook weishaupt en zijne agenten vele Vrijmetselaren in hunne Orde hebben medegesleept. Vele Loges echter, die zij tot hunne belangen zochten over te halen, besloten, liever hunne werkzaamheden te willen eindigen, dan zijn voorbeeld te volgen. Welke pogingen weishaupt en zijne aanhangers ook in het werk stelden, al noemde hij zijne Orde ook de verhevene Orde der Vrijmetselarij, nimmer gelukte het hem, het meerendeel der Vrijmetselaars in zijne belangen over te halen, of hen tot zijne aanhangers te maken. Der Illuminaten doel werd voornamelijk, niet slechts om proselieten te vormen, maar ook om de Vrijmetselarij in het hatelijkst daglicht te plaatsen, door zich zelve in haar gewaad te kleeden. Reeds in het jaar 1780 werd diomedes (de Markies costanzo von costanza) afgezonden, om ook in de Protestantsche-Duitsche Loges, Illuminatengezelschappen op te rigten. Te Frankfort leerde hij den Vrijheer von knigge kennen en won | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
dezen voor het verbond. Knigge werd daarop een ijverig voorstander en arbeider der vereeniging, doordien weishaupt hem zijn vertrouwen had geschonken, en hem verzekerde, dat het genootschap reeds oud was, zonder te bedenken, dat het zijne bemoeijing nog noodig had, om van Constitutie en Ritualen voorzien te worden. Knigge door weishaupt's brieven aangemoedigd, nam in de voornaamste steden van Duitschland vele voorname geleerde en regtschapene mannen tot Minervalen aan, en deelde hun hetzelfde regt der aanneming mede. Binnen korten tijd zoude hij vele honderden menschen onderwijzen, bevorderen en hunne groote verwachtingen bevredigen. Toen echter begon de groote aandrang eenigzins te verminderen; want de veelvuldige bedreigingen, toen reeds door regtschapene mannen in de Duitsche Loges ondervonden, maakten velen wantrouwend. Knigge vorderde daarbij van weishaupt de plannen van het gansche systema, maar bekwam tot antwoord, dat hij de regeling der Orde wel in zijn geheugen maar nog niet op het papier had; dat echter de kweekschool in sommige Katholijke Provinciën in werking was, en dat hij de heerlijkste bouwstoffen voor de hoogere graden verzameld had; dat hij hem als den eenigen medearbeider gebruiken kon, wien hij al zijne papieren zoude mededeelen; met wien hij alles zoude bewerken, en alles naar diens goedvinden zou inrigten, en daarom begeerde hij (weishaupt), dat knigge naar Beijeren kwam. Bij deze zamenkomst van knigge en de hoofden der Orde in Beijeren, werd besloten, dat knigge al de bouwstoffen voor de hoogere graden zoude bearbeiden. Daarbij zoude elk Areopagiet zijne aanmerkingen maken; dan moesten, naar weishaupt's oordeel, alle graden zuiver afgeschreven, aangenomen en in alle omstreken ingevoerd, en zoude tot op een volgend Areopagieten-Convent niets daarin veranderd mogen worden. Op het daaropvolgende Convent te Willemsbad had knigge volmagt, om al die BB∴ in de Orde in te wijden, te onderrigten, en met de zaken bekend te maken, op welker toetreding hij kans zag. Spoedig kwamen al de Gedeputeer- | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
den van genoemd Convent bij knigge, en verlangden van hem de aanneming in de Illuminaten-Orde. Gedurende het Convent zelve nam knigge echter niemand aan, maar liet hen eene acte onderteekenen, waardoor zij zich tot stilzwijgen verbonden. Onder anderen won hij hierdoor ook bode, die, als afgevaardigde van den Hertog ernst van Saksen-Gotha, het Convent bijwoonde, en die den bijzonderen last had, om de dwalingen in de Vrijmetselarij ontstaan, tegen te gaan, en haar zuiver zedelijk doel weder te herstellen. Na het einde van het Convent werd hij tot Illuminatus minor aangenomen, en nadat knigge hem had overtuigd, dat het geen Jezuitismus was, dat zich achter deze Illuminaten-Orde verborg, en dat reeds vele achtbare mannen daaraan deel hadden genomen, deelde hij knigge zijne plannen, inzigten en geschiedenis der Vrijmetselarij en van de Rozenkruizers mede. Hierop liet bode zich tot Illuminatus major en tot Illuminatus dirigens aannemen, en beloofde trouw en ijverig voor de Orde te zullen werken, dezelve de overhand in de Vrijmetselarij te doen verwerven, en zijne kennis in de V∴ M∴ ten nutte van anderen uit te breiden en mede te deelen. Bode zoude zijne belofte wel vervuld hebben, indien de Orde niet vroeger ten onder had moeten gaan. Tot dezen ondergang werkten vooral de Boekhandelaar strobl, de Kanonnik danzer en de Hoogleeraar westenrieder mede, welke in 1783 hunne stemmen luide tegen de VV∴ MM∴ en de Illuminaten verhieven. In den jare 1784 werden door een Keurvorstelijk bevel alle geheime verbroederingen dadelijk verboden. De VV∴ MM∴ en Illuminaten gehoorzaamden, sloten hunne Loges en hielden geene vergaderingen meer. Wel wendden zij zich tot den Keurvorst, met verzoek, om alles bij hen te onderzoeken, doch dit baatte niets; een tweede verbod werd door den Pater frank en kreitmayr uitgelokt tegen alle geheime verbroederingen. De Illuminaten waren de eenigen, die volstrekt gehoorzaam waren en bleven. Intusschen werden toch de regtschapenste hunner medeleden gestraft. Weishaupt werd in 1785, van zijn ambt als Hoogleeraar ontzet, tot eene open- | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
lijke bekentenis veroordeeld, uit Ingolstadt gebannen en tot alle verdediging onbevoegd verklaard. In het volgende jaar liet de Keurvorst de papieren der Illuminaten in beslag nemen; men vond daaronder, tegen sommige leden, bewijzen van kuiperij, misleiding en bedrog, alsmede van gevoelens en daden, strijdig met hunnen voorgewenden ijver voor de deugd. Deze feiten, welke den leden op zich zelven aangingen, werden beschouwd als van toepassing te zijn op de Orde in het algemeen. Er had eene geheime instructie plaats, ten gevolge van welke weishaupt ter dood werd veroordeeld; doch deze kreeg tijdig van dit vonnis kennis en nam de vlugt. Er werd eenen prijs uitgeloofd aan dengene, die hem zou verraden. Hij vond eene wijkplaats te Regensburg, waarop de Keurvorst zijne uitlevering vorderde, en daar de regering deze niet durfde weigeren, en toch niet besluiten kon, dezelve te bewilligen, maakte men hem de middelen, om weg te komen, gemakkelijk. Hij begaf zich naar het hof van ernst, Hertog van Saksen-Gotha, die hem tot zijnen bijzonderen Raadsheer benoemde. Nu eischte weishaupt, zich dus in veiligheid ziende, dat er tegen hem, als stichter van de Orde der Illuminaten, eene regelmatige beschuldiging opgemaakt, en aan het onderzoek der regtbanken onderworpen werd; doch deze billijke eisch bleef altijd onbeantwoord. Weishaupt is den 18den November 1830, in den ouderdom van 83 jaren, te Gotha overleden. Kort na de vervolging van weishaupt begon ook die tegen zwack, hertel, costanzo en savioli, van welke deze verbannen, gene afgezet werden, terwijl anderen bescherming vonden in of door hunnen rang, hunne geboorte, eereposten en familiebetrekkingen, of ook door de persoonlijke gunst van den Keurvorst, of van Pater frank. Men verbreidde overal, dat de Illuminaten zich met staatsaangelegenheden bemoeiden, dat zij de papieren van den Regeringsraad zwack, bij zijne afwezigheid, hadden mede genomen, en die onder den titel van: Oorspronkelijke geschriften der Illuminaten-Orde, hadden doen drukken. Zwack redde zich door de vlugt. De opheffing der Illuminaten-Orde was in zich zelve, vol- | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
gens de bestaande staatswetten en wegens werkelijke misbruiken en wederregtelijke aanmatigingen, volkomen regtvaardig. Dit verbond was een wezenlijke staat in den Staat; het bemagtigde zich van de gehoorzaamheid van de leden des Staats, wilde alle staatsbeambten met hare medeleden vereenigen, en openbare gelden voor haar doel beschikbaar maken, en had voor Beijeren dit doel reeds werkelijk ten deele bereikt. In 1788 hebben deze Illuminaten Frankrijk moeten verlaten; tegen dezelve, zoowel als tegen de Vrijmetselarij, worden in Beijeren nog heden de verbodsbevelen stipt gehandhaafd; van tijd tot tijd zijn de Illuminaten te niet gegaan en versmolten. Zie beijeren. | |||||||||||||||
[Indië]INDIë. De Vrijmetselarij werd in Indië ingevoerd door Sir george pomfret, die in dit zelfde jaar eene eerste Loge te Calcutta vestigde. Eene tweede werd in 1740 opgerigt, onder den titel van Star in het Oosten. Van toen af maakte de Orde snelle voortgangen in dit gedeelte van de Engelsche bezittingen, en in 1799 was er naauwelijks ééne stad in Hindostan, waar men geene Maç∴ werkplaatsen vond. Deze Loges bestonden niet enkel uit Europeanen; zij telden ook in hunne rijen de meesten der aanzienlijke inboorlingen. In dat zelfde jaar 1779 gaf de Loge van Trichinapoli, bij Madras, het Maç∴ licht aan omdut ul omrah bahauder, oudste zoon van den Nabob van Carnatica. Deze Prins woonde geregeld de werkzaamheden zijner Loge bij; hij voerde derzelve vele proselieten zijner natie toe, bijzonder zijnen broeder omur ul omrah. | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
De Groote Loge van Engeland, onderrigt van deze zaak, zond den Prins eenen brief van gelukwensching, begeleid van een rijk geborduurd schootsvel en een exemplaar van het boek der constitutiën, op de prachtigste wijze ingebonden. In het begin van 1780 ontving zij antwoord van den Prins. De brief was in het Perzisch geschreven, en besloten in een' omslag van gouden stof. De Groote Loge liet daarvan een afschrift maken op velijn, hetwelk in eene lijst werd geplaatst, welke men in de vergaderzaal, op feestdagen en algemeene bijeenkomsten ophangt. | |||||||||||||||
[Indië. (Oost- en West-)]INDIë. (OOST- en WEST-) In alle deelen der beide Indiën geniet de Vrijmetselarij een groot aanzien, en heeft de talrijkste en ijverigste aanhangers. Er is bijna geene stad, waar men niet eene of meer Loges aantreft, die de ver van hun vaderland verwijderde Europeanen eene schoone gelegenheid aanbieden, om zich onderling naauwer aaneen te sluiten. Zie pomfret. | |||||||||||||||
[Ingewijde Aziatische Broeders]INGEWIJDE AZIATISCHE BROEDERS. Eene laatste scheuring der Duitsche Rozenkruizers (zie rozenkruizers) vestigde zich omstreeks 1780 in Oostenrijk en Italië, onder de benaming van ingewijde Broeders van Azië. Deze verbroedering had ten doel, de beoefening der natuurlijke wetenschappen en het uitvorschen van het elixir der onsterfelijkheid. Hare voornaamste oprigters waren de Baron ecker van eckhoffen, de Hoogleeraar spangenberg en de Graaf wrbna. Zij stond, even als de afdeelingen van het Rozenkruis, in correspondentie met de hermetische Loges van Frankrijk, en had slechts een kort bestaan. In 1785 werd zij door de Policie verontrust, en later bragt een Hoogduitsch schrijver, rollin geheeten, haar den doodslag toe, door hare mysteriën te openbaren in een geschrift, dat in 1787 het licht zag. | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
[Inquisitie]INQUISITIE. (De) Dat de menschheid ontteerend gerigt was steeds de bitterste vervolger der Vrijmetselarij en van hare medeleden. Geene gelegenheid, geene middelen, geen invloed liet zij onbeproefd, om deze Broederschap te verdelgen, zoo ver hare magt reikte. De staatkundige gebeurtenissen van 1814 en 1815, die in sommige landen alle misbruiken van den ouden tijd weder invoerden, hergaven ook in Spanje de naar auto-da-fés smachtende Inquisiteurs de oude magt weder, en hernieuwde den vervolgingsijver, doch is in Spanje, door de jongste staatsomwenteling, gelukkig in verval geraakt. | |||||||||||||||
[Inri]INRI. Onder de menigvuldige beteekenissen, in welke deze vier letters in de hooge Fransche graden gebruikt worden, zijn de volgende de gebruikelijkste: Jezus Nazarenus Rex Judeorum. - Judea, Nazareth, Raphaël, Juda. - Ignem Natura Regenerando Integrat. - Igne Natura Renovatur Integra. - Igne Nitrum Roris Invenitur. | |||||||||||||||
[Inspecteur, Inquisiteur en Commandeur]INSPECTEUR, INQUISITEUR en COMMANDEUR (De Groot) is de 10e. graad van het Schotsch philosophisch systema in Frankrijk, en de 31e. graad van het zoogenaamde oud-Engelsche Rituaal, waarin het gewoonlijk verkort de een en dertigste (trente-unième) wordt genoemd; tevens is het de 65e. graad van het Mitzraïmitisch systema. | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
[Installatie]INSTALLATIE (De) is de cermonie, waardoor eene nieuwe Loge, of een nieuw Kapittel van eene Moeder-Loge, of van een Groot-Oosten, ingewijd en erkend wordt, en bij welke gelegenheid aan hetzelve de Constitutiebrief feestelijk wordt overgegeven. De installatie der Officieren heeft jaarlijks plaats, bij welke de nieuwe achtbare Meester door den afgaande geïnstalleerd, en de overige Officieren door den nieuwen achtbaren Meester bevestigd worden. Zie opening. | |||||||||||||||
[Instituut tot onderwijs voor Blinden]INSTITUUT TOT ONDERWIJS VOOR BLINDEN. Eene inrigting, die der V∴ M∴ en geheel Nederland tot eer en sieraad verstrekt. Eeuwen lang dacht men, dat het onmogelijk was, blinde kinderen te onderwijzen. Het was valentin hauy, gewezen tolk bij de Admiraliteit in Frankrijk, die door de uitmuntende proeven van de blinde virtuose therese van paradies, op de piano en het orgel, aangespoord werd, om eene school in zijn eigen huis te stichten, ten einde te onderzoeken, of de blinde werkelijk onvatbaar was, om onderrigt te ontvangen. Deze school kwam in het jaar 1784 tot stand, en de waardige man, met geestdrift voor het geluk der blinden bezield, liet het werk, dat hij begonnen had, niet varen, ofschoon de hinderpalen zich onophoudelijk vermenigvuldigden; zijne weldadige stem drong tot alle troonen van Europa door. Hij werd weldra door den Keizer van Rusland naar Petersburg geroepen, om daar een Instituut voor Blinden op te rigten. Zijne doorreize gaf ook in Pruissen aanleiding tot oprigten van het Blinden-Instituut te Berlijn, dat in 1806 in werking kwam. Maar reeds waren in Engeland, naar het voorschrift van hauy, te Liverpool in 1790, te Edimburg in 1791, en te Londen in 1800 dergelijke instellingen ontstaan. In 1808 rigtte men soortgelijke leerscholen op te Amsterdam, Weenen en Praag, en deze zijn door eene menigte anderen gevolgd. Terwijl de | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
meeste dezer instellingen door den Staat zijn gesticht, vindt men ook dezulke, die hunne oprigting aan de liefdadigheid van bijzondere personen te danken hebben, en onder deze laatste behoort ook het Instituut tot onderwijs van Blinden te Amsterdam. Het dagteekent zijn bestaan van het jaar 1808, toen het door Vrijmetselaren werd gesticht, wier oproeping aan de Nederlandsche liefdadigheid niet vruchteloos was; maar weerklank vond in veler harten. Hoewel dus klein in beginsel, is het Instituut van langzamerhand uitgebreider geworden. De namen der Broederen w. holtrop (zie dit Art.), g. vrolik, Hoogleeraar, en p. diepvest, stichters en eerste Bestuurders dezer inrigting, zullen intusschen altijd met zegening genoemd worden door de talrijke beweldadigde ongelukkigen, die aan deze stichting hunne geheele of gedeeltelijke vorming te danken hadden. De eerste proeven werden in de school van den met roem bekenden j. van wijk, rz. genomen, waar men eenige blinde kinderen aan het onderwijs liet deelnemen, dat evenwel in vele opzigten naar hunnen toestand moest gewijzigd worden. Spoedig zag men echter in, dat, om eenigzins te slagen in hetgeen men zich had voorgenomen, eene bijzondere school voor Blinden moest worden daargesteld. Men vond een gebouw in de Koestraat, en stelde een' afzonderlijken onderwijzer aan, terwijl een leermeester voor de handwerken bij de jongens, en eene leermeesteres voor vrouwelijke handwerken hem behulpzaam waren. Nog werden al deze leerlingen in het Instituut slechts opgenomen als in eene leerschool; zij woonden bij hunne ouders, en kwamen slechts op gezette tijden, om onderwijs te ontvangen. Te regt begrepen Bestuurderen in der tijd, dat enkel onderwijs den Blinde niet konde vormen tot hetgeen hij zijn moest; zij verbonden er dus de opvoeding mede, en zoodra de vermeerderde deelneming er hen toe in staat stelde, kochten zij eene woning aan op de Prinsengracht, waar de kweekelingen, van wier verdere vorming men zich iets goeds | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
konde beloven, werden aangenomen en verpleegd, waardoor de inrigting meer den vorm van eene kostschool verkreeg, dien het ook heeft behouden. Bij toenemende aanvragen werd ook dit gebouw te klein bevonden, en daarop is het Instituut verplaatst in een ruim en fraai gebouw op de Heerengracht, waar het zich thans nog bevindt, en van tijd tot tijd door vermeerderde deelneming ook meer kinderen heeft kunnen opnemen. Het tegenwoordige Bestuur der inrigting is zamengesteld uit de Heeren: d.d. büchler, als President; g.j. boissevain, als Secretaris; n.j. pook van baggen, als Thesaurier. De drie overige leden zijn: Mr. j.j. holtzman, Dr. j. van geuns en Dr. h. van beek vollenhoven. Elk der Bestuurderen heeft zich, behalve met de werkzaamheden, die de betrekking van bestuurder noodzakelijk medebrengt, belast met het oppertoezigt over een of ander bijzonder vak van opvoeding, onderwijs, kunsten of handwerken, terwijl onder hun bestuur een Directeur de werkzaamheden regelt. Overeenkomstig Art. 15 van het Reglement zijn drie der Bestuurderen Vrijmetselaren, namelijk de Heeren d.d. büchler, Dr. j. van geuns en Dr. h. van beek vollenhoven. Met het jaar 1841 gaf het bedanken van den onderwijzer, die van de oprigting af werkzaam was geweest, Bestuurderen van dat gesticht aanleiding, het onderwijs uit te breiden, door het benoemen van Br∴ j.j. alberda tot Directeur en Hoofdonderwijzer onder Bestuurderen. De uitbreiding is ook gevolgd. Van 36 kweekelingen klom het getal in 1845 tot 57, en de deelneming der menschenliefde verminderde niet. Om zoo vele kweekelingen wel te verzorgen, waren veranderingen en verbeteringen noodzakelijk, die dan ook door Bestuurderen ruimschoots zijn aangebragt, en nog voortdurend een bijzonder voorwerp hunner zorg uitmaken. Zoo is er veel door hen in het werk gesteld, dat regtstreeks de bevordering der gezondheid bedoelt, en dragen daarvan slaapzalen, bad- en ziekenkamers enz. overtuigende bewijzen. De gymnastiek is door hunne zorg, als dagelijksche | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
werkzaamheid der kinderen, onder de leervakken opgenomen; er zijn ten behoeve der blinden verschillende spellen naar hunne behoeften gewijzigd, door hen bewerkt en aangeschaft; er is door Bestuurderen gezorgd voor eene meer passende gelijkvormige kleeding, en behalve dit alles nog zeer veel, wat niet wel in bijzonderheden kan worden opgegeven; maar boven dit alles heeft ook het onderwijs in wetenschappen, kunsten en handwerken, door hunne zorg, eene hoogst belangrijke uitbreiding erlangd. Dit onderwijs omvat thans de kennis hunner moedertaal, gegrond op het redekundig ontleden, terwijl daaraan zoo veel mogelijk de kennis van de juiste beteekenis der woorden wordt verbonden, en zij, ter toepassing van de aangeleerde regelen, hunne gedachten, door middel van schrift, op onderscheidene wijzen kunnen mededeelen, waartoe evenwel het puntschrift van braille bij voorkeur wordt gebezigd, omdat de kweekelingen, hetgeen zij hebben geschreven, dan ook kunnen lezen. Met eenige kweekelingen is de proef genomen en aanvankelijk vrij wel geslaagd, om hen ook eenige kennis aan vreemde talen bij te brengen. De geschiedenis bepaalt zich tot algemeene, vaderlandsche en bijbelsche geschiedenis, en wordt altijd met de aardrijkskunde verbonden, waardoor de twee wetenschappen wel ieder op zich zelve onderwezen, maar te zamen als een geheel beschouwd en behandeld worden. Hierdoor werd het volstrekt noodzakelijk, om niet alleen de hedendaagsche geographie te kennen, maar ook iets van de oude en middelbare aardrijkskunde te weten. Bovendien heeft men in de wis- en natuurkundige aardrijkskunde het middel weten te vinden, om de leerlingen te brengen tot denken en oordeelen, waarom deze deelen der wetenschap dan ook naauwkeurig en uitvoerig behandeld worden. Ook de algemeene en vaderlandsche geschiedenis zijn vruchtbaar in beschouwingen, ten aanzien van oorzaak en uitwerksel, het verband der voorvallen, enz. en leveren menigmaal genoegzame stof op tot scherping van verstand en oordeel, vernuft en scherpzinnigheid. | |||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||
Meer regtstreeks, ter opwekking en verlevendiging van het godsdienstig gevoel, wordt de bijbelsche geschiedenis voor de meer gevorderden behandeld; ook tracht men dat gevoel te verheffen, door het uitkiezen van zoodanige gedachten, die tot het gemoed spreken, en waarvan zij eene groote menigte getrouwelijk in het geheugen bewaren. Men laat het verder aan de godsdienstleeraars over, om het gebouw der godsdienstige vorming elk op zijne wijze te voltooijen. Ieder kweekeling, die den noodigen graad van vatbaarheid daartoe bezit, ontvangt leerstellig godsdienstig onderrigt door den Leeraar der gemeente, waartoe hij behoort. Rekenkunde, algebra en meetkunde worden aan het Instituut met de uiterste zorg onderwezen. Vooral in deze vakken onderscheidt zich het onderwijs door eenen geheel bijzonderen gang, waardoor het mogelijk is, door middel van rekenen uit het hoofd, bijna alles te verrigten, wat de ziende met behulp zijner lei kan volvoeren. Natuurkunde en natuurlijke historie volgen zeer gepast, nadat de voorbereidende oefeningen daartoe behandeld zijn, en worden, door middel van opzettelijk daartoe vervaardigde meetkundige figuren, of door modellen en verzamelingen, hun ten hoogste duidelijk gemaakt, zoodat hunne antwoorden daarin de getuigenis geven van hun juist begrip. Behalve dit, worden zij meer regtstreeks tot het inkeeren in zich zelven opgeleid, door de lessen, die hun gegeven worden in de zielkunde, waarmede de zedekunde verbonden wordt. Zoo vaak mogelijk worden zij bekend gemaakt met hetgeen de zamenleving van hen eischt, vooral door het voorlezen van werken, die betrekking hebben op menschenkennis en het kennen van het bijzondere en eigenaardige van hunnen toestand, waardoor zij geene vreemdelingen in de burgerlijke zamenleving behoeven te zijn, wanneer die hen, na volbragten leertijd, weder opneemt. Overigens onderscheidt zich het onderwijs misschien eenigzins daardoor, dat het, na verscheidene moeijelijke bereidingen van | |||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||
hulpmiddelen, mogelijk geworden is, klassikaal werkzaam te zijn. Om de kweekelingen, na het verlaten des gestichts, door gepaste ontwikkeling van het bezoeken van zulke plaatsen af te houden, waar gesprek en handeling hun als onedel en laag moesten voorkomen, om hunnen omgang gezocht en nuttig te maken, en hunne familiën het bezit van zulk een lid derzelve meer tot nut, dan tot last te doen zijn, droegen Bestuurders ook zorg, dat de kweekelingen iets leerden, waardoor zij in hun levensonderhoud konden voorzien, waartoe handwerken en muzijk het meest geschikt gevonden werden. Onder de handwerken, die thans aan het Instituut tot onderwijs van blinden worden aangeleerd, bekleedt het mandemaken de eerste plaats. Het onderwijs in dit handwerk wordt dan ook zoo volledig als mogelijk gegeven. Gewoonlijk vangt het aan met het dertiende jaar van den kweekeling; in de laatste jaren (van zestien tot achttien) is de toekomstige handwerker dagelijks acht en een half uur werkzaam, waarvan vier onder het opzigt van zijnen leermeester en de overige alleen. Van het grofste tot het fijnste werk wordt hun geleerd, en niets is boven hun begrip; zoodat zij somtijds, niet zonder wel te slagen, met ziende arbeiders kunnen wedijveren. Het stoelenmatten, eene gemakkelijker, maar niet zoo winstgevende werkzaamheid, is de tweede. Als eene andere nuttige werkzaamheid leeren zij ook het bevlechten van stoelzittingen met spaansch riet; eene werkzaamheid, die in de Instituten van het naburige Duitschland het beste middel van bestaan oplevert, en bij genoegzame aanvrage, of bestellingen op tijd, een zeer goed middel konde worden, om in hun levensonderhoud te voorzien. Verder leeren zij allerlei draadwerk vervaardigen; knoopwerken, van het eenvoudigste net tot de meest zamengestelde figuren op weitasschen; het bekleeden van flesschen met spaansch riet, enz. Er zijn proeven genomen, om hun het timmeren te leeren, en in alles zijn de blinden uitstekend geslaagd. Ook in dit opzigt zoekt men hen den zienden zoo nabij moge- | |||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||
lijk te brengen, om zoodoende, zoo veel zulks kan geschieden, hen tot nuttige leden der zamenleving te vormen. De vrouwelijke handwerken, waarin de kweekelingen onderwezen worden, zijn: het breijen van onderscheidene kleedingstukken, uit wol en katoen, dat zelfs wordt voortgezet tot het breijen van fijn werk. Vooral echter wordt het vlechten van beurzen uit zijde, op daartoe bijzonder vervaardigde machines, aangeleerd. Buitendien krijgen zij onderrigt in het maken van fijne vrouwelijke handwerkjes: Ook leeren zij eenigzins naaijen. Het is echter moeijelijker, de meisjes in staat te stellen, met die handwerken haar onderhoud te verdienen, dan zulks het geval is bij den knaap, en slaagt bij haar niet altijd even goed, als bij dezen. Ook de muzijk, het andere middel van bestaan, wordt aan het Instituut met zorg aangekweekt. Voor bijna allen dient zij, door den zang, tot veraangenaming des levens, tot eene goede stemming des gemoeds, en, met gepaste woorden verbonden ter verheffing en veredeling des gevoels, waardoor zij een gedeelte der opvoeding uitmaakt. Als kunst heeft men voornamelijk het orgelspel op het oog, en de kweekeling, die gewoonlijk van zijn achtste jaar af reeds de voorbereidende oefeningen studeert, wijdt zich met het twaalfde of dertiende jaar aan de muzijk, komt met het veertiende of vijftiende jaar bepaaldelijk aan het orgel, dat het Instituut in bezit heeft, en heeft dus drie jaren lang gelegenheid, om zich gedurende acht en een half uur per dag op hetzelve te oefenen, waarvan drie of vier uren les-uren zijn. Opzettelijk heeft men verkozen, onderwijs in het orgelspel te laten geven, en weinig op andere instrumenten te doen aanleeren, opdat het zoo veel te meer voor den kweekeling onmogelijk zoude worden, door het land rondtrekkende als reizend muzijkant, bedorven te worden en anderen te bederven. Het blijkt dus, dat Bestuurderen de wetenschappelijke rigting bij het onderwijs aan blinde kinderen voorstaan, maar dat de middelen, om in hun levensonderhoud te voorzien, door eigene werkzaamheid, een voorwerp van hunne aanhoudende | |||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||
zorg uitmaakt, en niet minder de aandacht tot zich heeft getrokken. Men ziet hieruit, dat de rigting van die vorming niet uitsluitend verstandelijk, noch uitsluitend technisch is, maar dat beiden vereenigd worden, en men zoo doende op de beste wijze het doel bereiken kan. Geheel verstandelijk ingerigt, zoude hun zulk eene vorming, in lateren leeftijd, tot eene kwelling zijn; geheel technisch zoude er eene zonde begaan worden aan hunnen redelijken geest, die zoo duidelijk zijne begeerte naar denken, zijne behoefte aan stof tot denken te kennen geeft. Voor het laatste huisselijk examen (Mei 1844) waren in het gesticht 54 leerlingen, die (met enkele uitzonderingen, wanneer het kinderen van ouders uit den meer deftigen burgerstand waren) op zoodanige wijze werden geleid. Wat de kweekelingen aangaat, die voor de muzijk werden opgeleid, zij zijn, over het algemeen, vrij wel geslaagd in hunne pogingen, om eene broodwinning te verkrijgen. Zoo volkomen kan men dit niet zeggen van hen, die voor handwerken werden gevormd. Het gebeurde menigmaal, dat zij in het huis hunner ouders geene gelegenheid hadden om werk te bekomen, waardoor dus datgene, wat hun aan de inrigting met zorg en moeite was bijgebragt, voor hen zonder nut bleek te zijn, en spoedig vergeten werd. Bestuurderen begrepen daarom reeds jaren lang, dat een gesticht voor volwassene blinden behoefte was voor zoo menigeen, die, bij zijne terugkomst in de ouderlijke woning, weinig vooruitzigten had. In de redevoering van den Br∴. Voorzitter, d.d. büchler, ter gelegenheid van het openbaar examen der kinderen uitgesproken (Mei 1843), werd deze bedenking, op eene indrukmakende wijze, door de volgende woorden aangeduid: ‘Ziedaar de treurige toekomst van velen, die, na volbragten leertijd, het Instituut verlaten. Is het derhalve zonder grond, wanneer wij dat oogenblik met bezorgdheid te gemoet zien? Mogen wij ons niet met reden bekommeren, dat de vruchten van zoo veel inspanning, zorg en opoffering zullen verloren gaan; maar meer | |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
nog, dat zij, wier krachten men geoefend heeft, om in eigene zedelijke en stoffelijke behoeften te voorzien, door den toestand, waarin zij verplaatst worden, beroofd zijn van de gelegenheid, hunne krachten in toepassing te brengen, en thans nog armer worden, dan zij vroeger waren? Inderdaad, geen uwer zal hier in het antwoord met ons verschillen. Maar te regt vraagt gij: is er dan geen middel, om dit kwaad te keer te gaan? Kan er niet voorzien worden in die bedroevende omstandigheid, die, buiten het Instituut gelegen, deszelfs heilzame pogingen voor een groot deel verijdelt? Ik zeide het reeds, het was het onderwerp der meest ernstige overwegingen onzer voorgangers, dit middel te vinden. In andere landen was ook de weg bereids aangewezen; want daar vond men, wat tot dus verre hier ontbrak, en waarlijk niet langer ontbreken mogt. Ik bedoel de daarstelling van een, gelijk de Franschen het heeten, asyle, dat is: van een gesticht, waarin mingegoede, wel onderwezen blinden, bij het verlaten van het Instituut, eene toevlugt vinden; waar zij het geleerde kunnen uitbreiden; waar zij al de hulpmiddelen aantreffen, die, in overeenstemming met hunnen toestand, hen in staat stellen, ten minste gedeeltelijk in eigene behoeften te voorzien, een gesticht eindelijk, dat, in verband met het tegenwoordig Instituut, de vruchten van het gegeven onderwijs en van de opvoeding moest vergaderen, bewaren en verder doen gedijen, en zulks bepaaldelijk ten behoeve van die blinden, van welke het te voorzien was, dat deze vruchten in hunnen maatschappelijken toestand zouden verloren gaan. Dezen nu sedert lang gekoesterden wensch in vervulling te brengen, was aan belangrijke zwarigheden en vele wisselvalligheden onderworpen. Aan het tegenwoordige bestuur heeft het echter mogen gelukken, thans dezen wensch te verwezenlijken; er zijn ten minste maatregelen genomen, dit te beproeven.’ Korten tijd daarna is die proeve genomen en aanvankelijk wel geslaagd. De oprigting van het Gesticht voor volwassene Blinden heeft plaats gehad in Augustus 1843. Thans telt hetzelve reeds tien blinden, waarvan zes tot het mannelijke en vier tot het vrouwelijke geslacht behooren, en is in een afzon- | |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
derlijk fraai en ruim gebouw gevestigd op de Heerengracht. Daar worden blinden opgenomen, die door handwerken een zeker kostgeld verdienen, dat voor hun onderhoud bepaald is, terwijl hunne overwinst door hen zelven wordt genoten, of voor hen bewaard. Tot dus verre is er vooral voor de mannelijke blinden overvloedig werk voorhanden. In dit tweede gesticht worden, in de eerste plaats, blinden aangenomen, die op het Instituut hunnen leertijd volbragt hebben, en dus werken hebben geleerd; maar ook vervolgens dezulken, die niet aan het Instituut geweest zijnde, genoegzame bevatting toonen, om bij eenig onderrigt het ontbrekende te kunnen aanvullen. Misschien wordt in vervolg van tijd die gunst ook nog tot andere blinden uitgestrekt, waardoor de kroon gezet wordt op de menschlievende pogingen, ten voordeele der blinden. Door al het hierboven medegedeelde heeft men eenigermate den omvang van het onderwijs kunnen opmaken. Wij zeiden opzettelijk eenigermate, dewijl men zich de bewonderenswaardige hoogte, den omvang en de grondigheid van het gegeven onderwijs, of de tallooze zegenrijke vruchten, die het voortbrengen moet, onmogelijk zou kunnen voorstellen, zonder dat onderwijs te hebben bijgewoond, waartoe elken woensdag, van tien tot twaalf ure gelegenheid bestaat, aan het gebouw des gestichts. In welk geval de opmerkzame bezoeker ook in staat gesteld wordt, behalve het uitstekende van het onderwijs, ook de zindelijkheid en doelmatige inrigting des gebouws, gelijk ook het zielroerende van de liefdevolle en vaderlijke behandeling der kweekelingen, te bewonderen. Dat, wat echter den meesten bezoekers ontgaat, en wat nogtans zoo zeer onderscheiding en hulde verdient, is de ijver, de hartelijkheid en de onvermoeibare belangstelling, waarmede het gesticht wordt bestuurd, zoowel wat het algemeen betreft, als wat de bijzonderheden aangaat, en hoezeer Bestuurderen, zoowel als de Directeur, er steeds op bedacht zijn, de vindingen van het menschelijk vernuft dienstbaar te maken aan de voortgaande verheffing en verbetering der inrigting, en waarvoor zij de belooning in hunne | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
harten vinden. Menige gevoelvolle bezoeker, zendt dan ook onder het opwellen van eene dankbare traan, in stilte, heilbeden voor hen op aan den O∴ B∴ v∴ h∴ H∴, terwijl ook zij, die dergelijke inrigtingen in vreemde landen bezochten, en ook vreemde bezoekers, het Nederlandsche Instituut den hoogsten lof toezwaaijen. Wij moeten hier tevens vermelden, dat het gesticht, onder de tegenwoordige Bestuurders, niet slechts die bewonderenswaardige verbetering en uitbreiding van opvoeding en onderwijs heeft verkregen, maar ook op zulke ruime grondslagen is gevestigd, als overeenkomstig zijn met den stand der beschaving, en met de beginselen der Broederschap die het stichtte. De kweekelingen worden er hetzij geheel op kosten van het Instituut, hetzij met eene toelage van de zijde der ouders en door deze zelve te bepalen, verzorgd, en blijven er tot den ouderdom van 18-20 jaren. | |||||||||||||||
[Instructie-Loges]INSTRUCTIE-LOGES zijn die vereenigingen, waarin geene aannemingen plaats hebben, maar alleen onderrigt in, of voorlezingen over de leer en gebruiken der Vrijmetselarij gegeven wordt. In Londen alleen bestaan er 9 Instructie-Loges. Vaak echter loopt het onderrigt over andere nuttige wetenschappen. Zoo heeft men reeds voor verscheidene jaren in België, een begin gemaakt met de aanwezigen geregeld te onderwijzen in sterre- en natuurkunde; zoo heeft de la Clemente Amitié, een leercursus geopend voor maatschappelijke huishoudkunde (économie sociale). Op dezelfde wijze heeft de Eendragt maakt Magt, in het O∴ van 's Hage, hier te lande, het voorbeeld gegeven van wetenschappelijke vergaderingen, in welke onderwerpen werden behandeld, die min of meer met de V∴ M∴ in verband stonden. Te wenschen ware het, dat deze uit- en inlandsche voorbeelden algemeen werden nagevolgd. Aan de personen die tot het ontwerpen en volvoeren van zulke plannen geschikt zijn, ontbreekt het in den boezem ook der minst talrijke niet. Daardoor zouden de op meer dan eene wijze der maatschappij nuttig kunnen worden, en zouden zij zich steeds meer en meer nuttig betoonen aan het | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
menschdom; zij zouden een middel te meer hebben ter onderrigting, ter verbetering en veredeling des menschen, terwijl menige werkpl∴, thans aan het kwijnen, door het toestroomen van arbeiders, daarenboven verlevendigd zouden worden, en behalve een meer verwijderde, ook eene dadelijke vergelding zouden smaken voor haar edel pogen. | |||||||||||||||
[Inwijding van eenen nieuwen Tempel]INWIJDING VAN EENEN NIEUWEN TEMPEL. De plegtigheden, bij die gelegenheid te vieren, worden natuurlijk nu eens minder, dan eens meer gewijzigd door de omstandigheden, of de plaatselijke gesteltenis. Het hierondervolgend Rituaal kan in zoodanige gevallen zeer goed tot handleiding verstrekken, in welke men, naar gelang der omstandigheden, eenige wijzigingen kan brengen. De tempel zij met smaak, en zoo dit doenlijk zij, ook met bloemkransen, slingers en festoenen van bloemen en loof versierd. De fakkels van den Achtb∴, van de Opz∴, des Reden∴, van den Secret∴, gelijk al de overige lichten, behooren geheel nieuw te wezen. Wanneer er eenig vlammend licht aanwezig is, behoort ook dit onaangestoken te zijn. Voor het altaar bevinde zich, op smaakvolle wijze, eene wierookvaas geplaatst. Een der Ceremoniemeesters, de Onderzoeker en de Dekker, die alle drie behoorlijk gewapend moeten zijn, moeten zich binnen in den Tempel en zonder licht bevinden. De poorten moeten behoorlijk gesloten zijn, en zal de Dekker den sleutel in bewaring hebben. De deputatiën der naburige en bevriende Loges, welke uitgenoodigd zijn geworden ter bijwoning der plegtigheid, zoowel als de kommissie uit het Gr∴ O∴, bevinden zich in een afzonderlijk vertrek. De Loge opent hare werkzaamheden in den eersten graad, hetzij in de banketzaal, hetzij in eenig | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
ander vertrek. Na het openen der vergadering noodigt de Achtb∴ den Secretaris uit tot het voorlezen van het besluit van het Gr∴ O∴, waarbij de werkplaats wordt geconstitueerd. Onmiddellijk na deze lezing stelt de Redenaar voor, dadelijk over te gaan tot de inwijding, dat, na het daarop gevallen besluit der leden van de Loge, te werk wordt gesteld. De trein is op de volgende wijze zamengesteld: de Standaarddrager en de Zwaarddrager; 2. de Reg∴ M∴ tusschen de beide Opz∴; 3. de drie Hoofdwaardigheidbekleeders van elke der Loges, die ten gevolge der uitnoodiging zijn opgekomen, gaande naar rang van ouderdom der Loges; 4. de Redenaar en Secretaris der Loge, die ingewijd wordt; 5. de Visiteurs; 6. de leden der Loge, volgens de graden. De stoet begeeft zich naar de buitenste poort des nieuwen Tempels, terwijl de kapel zich onder den marsch en bij de tusschenpoozen doet hooren. De stoet aan de poort gekomen zijnde, geeft de Reg∴ M∴ drie L∴ slagen met den M∴. De Onderzoeker, die zich in den Tempel bevindt, zegt thans luid: ‘BB∴! weest op uwe hoede, er bevindt zich iemand voor de poorten des Tempels.’ De reg∴ M∴ zegt: ‘Ik hoor binnen in den Tempel spreken.’ Hij klopt en zegt: ‘Wie heeft het durven wagen, in den Tempel door te dringen?’ O∴ Het zijn de werklieden, die den Tempel hebben helpen daarstellen, en aan wie men de bewaking van denzelven heeft opgedragen. R∴ M∴ ‘Opent de poorten; ik verlang dit in naam der mij verzellende BB∴. De Dekker ontsluit de poort, en opent die ten halve, daarbij tevens vragende: ‘Wat wilt gij in dezen Tempel doen?’ R∴ M∴ Het werk voltooijen, door dien ter eere van den O∴ B∴ v∴ h∴ H∴ toe te wijden aan Hem, aan de deugd en aan de waarheid. D∴ (na het openen) Aangezien de Tempel tot een zoo edel doel moet strekken, stel ik u den sleutel ter hand, en | |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
zullen wij ons bij u voegen tot het volbrengen van een zoo prijselijk werk. Thans spreekt de R∴ M∴ de Broeders aan over duisterheid en licht, en over de inwijding, en besluit met een gebed, om eene vonk van het natuurlijk licht, dat door den O∴ B∴ v∴ h∴ H∴ in de geheele natuur is daargesteld, en niet minder van dat zedelijk licht, waardoor de V∴ M∴ aan zijne hooge en edele roeping beantwoordt, en dat door Zijne hulp het ook hier licht moge worden. Hierna ontsteekt hij eene nog niet gebruikte fakkel, en zegt: ‘BB∴! laat ons den Tempel binnentreden, en het werk voleinden, dat wij hebben begonnen.’ Bevindt zich een vlammend symbool in de , dan wordt dit het eerste ontstoken, onder het uitspreken van gepaste woorden, met betrekking tot het gewigtige van het hoogere licht, als onmisbaar tot het veredelen der werklieden, in het pogen naar hun verheven doel, tot het verdrijven van de duisternis der vooroordeelen, ten einde het pad der waarheid steeds en zonder afwijking te kunnen bewandelen. In enkele plaatsen worden eensklaps en te gelijk hiermede ook de overige fakkels ontstoken.
Vervolgens ontsteekt de A∴ de fakkels, die den T∴ verlichten, daarna uitwijdende over wijsheid, regtvaardigheid en goedheid van den O∴ B∴. Hierna wordt de R∴ M∴ door twee Ceremoniemeesters afgehaald, en verzeld naar de plaats der Opz∴, waar hij mede de fakkels ontsteekt, daarbij tot onderwerp van zijne woorden nemende, den gloed der deugd, der menschelijkheid en der weldadigheid. De fakkels des Redenaars en van den Secretaris ontstekende, neemt hij als thema het zedelijk licht, dat de inwijding verschaft, en de leering der teekenpl∴ Na het ontsteken van al de fakkels is het hier en daar het gebruik, den wierook te plengen, onder het uitspreken der toewijding aan den O∴ B∴ aan de waarheid en de deugd. De A∴ naar zijne plaats teruggekeerd, beveelt, onder gepaste uitweiding en leering, het aanvoeren der noodige werktuigen, | |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
terwijl hij, bij het aanvoeren van elk werktuig, over gebruik en beteekenis spreekt. Daarna, wordt de keten gevormd en gaat het w∴ rond. Wanneer dit alles is geschied, dan verklaart de A∴, en doet dit aan de kol∴ verkondigen, dat de nieuwe Tempel ter eere van den O∴ B∴ van de deugd en van de waarheid is ingewijd, onder den naam van....., waarop de BB∴ hunne goedkeuring door toejuiching te kennen geven. Zoodra dit afgeloopen is, roept hij den Dekker, en zegt hem bij het ter hand stellen van den sleutel des Tempels, dat hij dien aan zijne getrouwe hoede aanbeveelt, en hem het weren van ongewijden opdraagt. Vervolgens verklaart de A∴ de inwijding volbragt. Is het slechts een nieuw lokaal, dan gaat men onmiddellijk over tot den gewonen arbeid. Is het nogtans eene nieuw opgerigte Loge, of eene werkplaats, die lang heeft gerust, dan volgt de installatie, of reïnstallatie, door eene afgevaardigde van het G∴ O∴, te beginnen met het voorlezen van het hierboven vermelde besluit. Wanneer dit alles is verrigt, dan wordt de tegenwoordigheid aangekondigd van de deputatie uit het G∴ O∴, die, zoodra de geloofsbrieven nagezien en goedgekeurd zijn, door eene deputatie van negen MM∴, gewapend en van fakkels voorzien, wordt binnengeleid, terwijl de A∴ en de Opz∴ de deputatie aan de poort ontvangen, en de drie MM∴ aanbieden. De inhaling geschiedt onder geleide der kapel, onder het stalen gewelf door, en terwijl de MM∴ aanhoudend slaan. De Voorzitter der deputatie gezeten zijnde, leest hij het besluit van het G∴ O∴ en de Constitutie voor, en installeert de , namens het G∴ O∴, na alvorens de poort te hebben doen sluiten tot na de installatie.Hierna stelt de Voorzitter der deputatie, de Constitutie in handen van den R∴ M∴, ter plaatsing in de Archieven, en noodigt den R∴ M∴ en de Opz∴ uit, zich voor het altaar te plaatsen, waarop hij hen de gelofte hunner betrekkingen afneemt, en ze namens het G∴ O∴ installeert, en hun magt verleent, om hunne betrekkingen te vervullen. Hij verklaart de | |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
geinstalleerd, laat die verklaring aan de beide kolommen herhalen, en stelt den M∴ ter hand aan den reg∴ M∴, die de deputatie bedankt, en na het afloopen der werkzaamheden op de zelfde wijze buiten den Tempel doet leiden.
| |||||||||||||||
[Isis]ISIS. (De Ceres der Grieken) De voornaamste Egyptische Godin, het zinnebeeld der wereld en der geheimvolle natuur, wordt gewoonlijk voorgesteld met zeven of meer borsten, of met eenen stierenkop en groote horens, in welker midden zich eene groote schijf bevindt, vaker met de lotusbloem, haar zinnebeeld in de gedaante van eene halve maan, en eenen kogel in het midden. Overigens herkent men haar bijzonder aan de citer, die zij in de hand houdt. Osiris, (zie dat Art.) haar gemaal, de Bacchus of Dionysius der Grieken, was het zinnebeeld der zon, en van de bevruchtende kracht der natuur, en werd met eenen havikskop met ossenhorens, of met den aardbol op het hoofd, in een vlammend gewaad afgebeeld. Hun kind was Horus. De Isis der Egyptenaren willen sommigen afgeleid zien van het Hebr. חשא, als de vrouw en moeder en voedster bij uitnemendheid, terwijl zij ceres in verband brengen met ץרק kerets, (verderf, slagting, jez. XLVI:20) en persephone of proserpina van ירפ (peri), vrucht of koren, en ןפס (saphan), verbergen of bedekken, en aldus van הנפכרפ (persephone), het bedekte koorn. De bekende mythe der Grieken, die de godin ceres door de Egyptenaren leerden kennen, is, dat zij de godin der akkerbouw was, en dat hare dochter proserpina door pluto geschaakt zijnde, jupiter op hare klagten besliste, dat zij de helft van het jaar bij haren echtgenoot, en de andere helft bij hare moeder zoude wonen. De allegorische zin van deze fabel kan op twee wijzen | |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
worden uitgelegd, en wel, ingeval men proserpina als de maan beschouwt, als beduidende den tijd, gedurende welken zij al of niet op de aarde zigtbaar is, en ingeval proserpina de oogst is, dan verbeeldt het de moeijelijkheden des akkerbouws, het onder de aarde bedelven en weder uitkomen van het graan, enz. | |||||||||||||||
[Isistafel]ISISTAFEL. (De) Dit zoo voor de Vrijmetselaren gedenkwaardig overblijfsel der oude Egyptische hooge geheimen, is eene koperen plaat, op welker grond zich een zwart geëmailleerd werk bevindt, met ingelegde zilveren platen kunstig door elkander vermengd. Daarop staan Isis en Osiris, de hoofdfiguren, en overigens verscheidene hieroglyphen gegraveerd, welke godsdienstige handelingen moeten voorstellen. In den jare 1527, na de verovering der stad Rome, kwam deze tafel aan den Kardinaal bembo; vervolgens aan den laatsten Hertog van Mantua, en eindelijk in het museum van oudheden te Turyn. | |||||||||||||||
[Italië]ITALIë. Ongeveer acht jaren later, dan naar Frankrijk, baande zich de Vrijmetselarij eenen weg naar Italië, onder den naam van la Cucchiara (de Metselaarstroffel). In het jaar 1773 werd door Lord karel sackville, Hertog van Middelesex, oudste zoon van den Hertog en Graaf van Donlet, de eerste Loge te Florence opgerigt, weshalve de aanwezige BB∴ hem ter eere eenen gedenkpenning lieten slaan. De Vrijmetselarij bestond echter niet lang onaangevochten in een land, waarin hare bitterste vijanden in de Pausen en de geestelijkheid gevonden werden. Reeds in het jaar 1737 vaardigde johan gaston, de laatste Groot-Hertog van Toskane uit het Duitsche huis, een zeer streng Edict uit tegen de Vrijmetselaren, dat evenwel, na den spoedig daaropvolgenden dood van denzelven, nog in hetzelfde jaar werd opgeheven door stephanus frans I, Roomsch Duitsch Keizer en gemaal van maria theresia van Oostenrijk, die in het jaar 1731, toen hij nog Hertog van Lotharingen was, in den Haag, onder het voorzitter- | |||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||
schap van den Graaf van Chesterfield (zie dormer stanhope), werd aangenomen. Dit tijdpunt was allezins van gewigt; want terwijl de Vrijmetselaren (1738) ook in Frankrijk vervolgd werden, deed hij de vervolgingen in Toskane ophouden, en nam de Broederschap tegen de geestelijkheid in bescherming. Deze laatste wilde daar om allen voortgang der Vrijmetselaren belemmeren, vervolgde de medeleden met hardheid en gruwzaamheid, maar kon dezelve echter niet uitroeijen, zoodat in het jaar 1742 de in Rome levende Vrijmetselaren, ter eere van den toenmaligen President van het Koninklijk Gezelschap der wetenschappen te Londen, de Gedeputeerde Grootmeesters der Groote Loge (onder den Hertog karel van Richmond) eene medaille met zijne beeldtenis deden slaan. In het midden der achttiende eeuw stichtte een Griek, die zich te Napels had nedergezet, eene Loge, waartoe spoedig de voornaamste staatsleden en burgers behoorden. Toen nu de regerende Koning van Napels, karel III van Spanje, hiervan kennis kreeg, vaardigde hij, den l0den Julij 1751, een Edict uit tegen de Vrijmetselaren, hen beschouwende als gevaarlijke menschen, en bedreigde allen, die zijn verbod niet wilden opvolgen, met de straf, welke naar de wet allen te beurt viel, die openlijke rustverstoorders waren. Later moet karel III zich met de Broederschap verzoend hebben, en zelfs de opvoeding zijns zoons ferdinand hebben opgedragen aan een lid derzelve, wien hij tot diens Biechtvader had verkozen. Hierdoor bekwamen de Vrijmetselaren den moed, om van de nieuw-Engelsche Groote Loge eene constitutie te verzoeken, tot het oprigten eener Provinciale Loge, waarop zij zich later van haar verwijderd, en (1756) eene Nationale Loge gevormd hebben, die met de Duitsche Loges in verband stond. Deze Nationale Loge werd den 27sten Februarij 1764, zoo als het berigt uit de Loge del la Vittoria, in het O∴ van Napels, van den 28sten Maart, mededeelt, door den Schotschen Grootmeester, Ridder diego naselli, geïnstalleerd, en bestond destijds uit 31 medeleden. Dezelfde ferdinand IV, wiens opvoeder een Vrijmetselaar geweest was, liet zich, na zijne troonsbeklimming, door zijnen | |||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||
eersten staatsdienaar, den Staats-Secretaris, Markies bernardo tannucci, bewegen, door een Edict van den 12den September 1775, het vroegere verbod zijns vaders tegen de Vrijmetselaren te hernieuwen. Deze Staatsdienaar wist de Staats-Junta over te halen, de overtreders des Edicts eigenmagtig, naar krijgsgebruik, als majesteitsschenders te straffen, ja zelfs eene gruwelijke vervolging tegen de Vrijmetselaren in te stellen, ofschoon zij, volgens het vorig bevelschrift, regt hebbende op dulding en bescherming, zich nogtans dadelijk onderworpen en hunne bijeenkomsten gestaakt hadden. Ondertusschen werd de gemalin van ferdinand IV, karolina, dochter van den Duitschen Keizer frans I, de beschermgeest der Vrijmetselarij; want zij redde, door hare voorspraak en hare bescherming, in 1775, niet alleen de vervolgde medeleden der opgehevene Loge, maar wist het zelfs daarheen te brengen, dat alle tegen de Vrijmetselaren uitgevaardigde verordeningen herroepen werden, ja, dat tanucci-zelf, in een bevelschrift van den 28sten Januarij 1783, aan den Prezident der Junta, den Markies cito, bekend moest maken, dat de Koning de ingestelde beschuldigingen vernietigd had, en de overtredingen, zoo zij bestonden, ongestraft wilde laten, waarbij hij echter der Junta bevel gaf, om zorgvuldig op het gedrag der Vrijmetselaren acht te geven, indien de secte der VV∴ MM∴ ten aanzien der godsdienst en des Staats verdenkingen op zich zoude laden. Een berigt van de Groote Nationale Loge in het Koningrijk der beide Siciliën, die zich del zelo noemde, van den 7den December 1775, door den Prins di caramanica als Grootmeester onderteekend, deelt mede, dat er toenmaals in Napels vier wettige en drie geheime Loges bestonden; de wettige waren: Della Vittoria, Dell' Uguaglianza, Della Pace en Dell' Amicizia. Een jaar later was er reeds eene van de geheime Loges erkend, en vier nieuwe Loges in het koningrijk hadden constitutiën bekomen. Desniettemin werden de Vrijmetselaren voortdurend door de wereldlijke magt en ook door de geestelijkheid in Italië vervolgd, en ook in Sicilië moesten zij later weder vervolgingen ondergaan. | |||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||
In de maand November des jaars 1772 was er eene Loge te Venetië en eene tweede in Verona opgerigt, doch ook deze mogten zich niet over eenen langen duur verheugen. In het jaar 1785 gaf de Senaat een verbod tegen de Vrijmetselaren, van welke vele met hunne familiën uit het land werden gedreven, doch dit wordt door anderen weder tegengesproken. Toen Italië onder den Franschen invloed, en voornamelijk onder de Prinsen jozef napoleon en murat stond, bloeiden de Loges weder; de arbeid werd weder voortgezet. Murat gaf toestemming tot de oprigting van een Groot-Oosten, hetwelk op den 24sten Junij 1809 werd geïnstalleerd, en hij zelf nam de Grootmeesterlijke waardigheid op zich. Na napoleon's val begonnen ook weder de vervolgingen van den Staat en der geestelijkheid tegen de Vrijmetselarij; ja, in de wet van den 8sten Augustus 1816, in de bekendmaking van den 28sten Maart 1821, en in het koninklijke decreet van den 17den Mei deszelfden jaars, werd de deelneming aan de Orde bij galeistraf verboden. Sedert heeft de Vrijmetselarij in Italië haar graf gevonden; al de Loges werden gedekt, en niemand waagt het, van het verbond te spreken. Wel wordt in den Franschen Vrijmetselaars-Almanak, voor het jaar 1820, van drie Loges en één Kapittel der hoogere graden in Messina gesproken, doch het is niet bewezen, dat zij werkelijk op dien tijd bestaan hebben. Ongetwijfeld is het, dat ook deze zijn te niet gegaan; want nergens wordt er meer van gerept. Onder de stukken, door het G∴ O∴ van het koningrijk Napels uitgevaardigd, zijn er vooral twee merkwaardig, als: een van 7 December 1775, en onderteekend Prins di caramanica, Grootmeester Nationaal, Prins di canneto, Gedep∴ G∴ M∴ N∴, diego naselli en eugenio de soria, N∴ G∴ Opz∴ en felice lioy (zie dat Art.), N∴ G∴ Sec∴, en waarin gezegd wordt: De KK∴ heeft hier snelle vorderingen gemaakt. In het jaar 1754 vereenigden zich onderscheidene BB∴, en arbeidden aanvankelijk onder het gezag van de Loge te Marseille. In het jaar 1760 verkregen zij van de Gr∴ Loge van Holland eene nieuwe Constitutie. | |||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||
Aangezien echter ook deze hun niet voldoende was, besloten zij in 1767 (welligt zal dit 1762 moeten wezen), hunne Loge door Engelsche BB∴ te doen constitueeren, enz. In het tweede stuk, van 6 December 1776, onderteekend door Cavalière diego naselli, als G∴ M∴ N∴, benevens de verdere G∴ Off∴ kiliano caraccioli, joseph antonio tschudy, felice lioy en francisco valignani, zeggen zij, dat de Koning ingezien had, dat de beschuldiging, opgeworpen door de kwaadwilligheid van eenige zijner Ministers, valsch was, en dat zelfs de Markies della sambuca, die tanucci opgevolgd was, een zeer goed denkbeeld van de V∴ M∴ had opgevat, en het publiek te Napels van deszelfs vooroordeel teruggekomen was. | |||||||||||||||
|