Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren. Deel 2
(1845)–Anoniem Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |||||
L.[Lacorne]LACORNE, dansmeester te Parijs, werd in 1761 tot gedeputeerd Grootmeester benoemd, door den Graaf van clermont (zie dat Art.), die Grootmeester der Groote Loge van Frankrijk was, en in wiens genegenheid hij zich had weten te dringen, door zijne diensten, bij gelegenheid van zekere geheime bijeenkomsten, tot de inwijding van vrouwen strekkende. De oude leden der Groote Loge, weigerden hem in die hoedanigheid te erkennen, of onder zijn voorzitterschap bijeen te komen, ten gevolge waarvan lacorne eene nieuwe Groote Loge vormde, Groot-Officieren van zijn slag benoemde, en op dezelfde wijze als de oude Groote Loge, het oppergebied over de Fransche Broederschap uitoefende, konstitutiën verleende, enz. Nadat de beide Groote Loges, gedurende een jaar in de grootste vijandschap nevens elkander hadden bestaan, benoemde eindelijk de Graaf van clermont, den Broeder chaillon de joinville, in diens plaats, tot zijn gedeputeerd Grootmeester (Zie ook het Art. orleans). | |||||
[Ladder]LADDER (zie jakobsladder). Ook in den graad van kadosch (Sch. R. 30e. gr.), komt een dubbele ladder als mystiek zinnebeeld voor. De eene zijde der ladder wordt genoemd Oheb Ellohah (הוֹלאֱ בהֵא, minnaar van God). De tweede zijde wordt genoemd Oheb Kerebo (וֹבלק בהֵא, minnaar van den naaste). De sporten der eene zijde, voeren den naam van Tsedakah (הקׇדׇצְ, regtvaardigheid, weldadigheid); Shor-Laban (ןבׇלׇ דוֹשׁ, witte os, onschuld); Mathok (קוֹחמָ, zoet of zoetheid); Emounah (הנׇומאֱ, geloof, standvastigheid, waarheid); Gnamal Sagghi (איגׅשַׂ למׇצׇ, groote arbeid); Sabal (לכׇםַ, last dragen), en Gemoul Binah Tebounah (הנׇובתְּ הנׇיבּׅ לוּמגְ loon van verstand en kennis). De sporten der andere zijde, heeten Astronomia, Musica, Geometria, Arithmetica, Logica, Rhetorica, Grammatica. | |||||
[pagina 162]
| |||||
[Lalande, (Charles Florentin Jacques Mangon)]LALANDE, (CHARLES FLORENTIN JACQUES MANGON) Inspekteur der Fransche domeinen, te Douai, geboren 1 Februarij 1770, was een zeer ijverig, verlicht en geleerd mensch. Hem, heeft de daar arbeidende Loge la Paix, welker Reg∴ M∴ hij gedurende vele jaren was, de oprigting van eene Vrijmetselaars-bibliotheek, gelijk ook van eene verzameling van handschriften, schilderijen en zeldzaamheden, te danken. Onderscheidene zijner Maçonn∴ verhandelingen en gedichten zijn in druk verschenen, onder anderen: Defense et Apologie de la Franche Maçonn∴, ou refutation des accusations dirigées contre elle, à differentes époques et par divers auteurs. Paris 1814, 8vo. | |||||
[Landmarks, (The old)]LANDMARKS, (THE OLD) of ook wel the old Marks, is eene uitdrukking, welke zoowel in het nieuw-Engelsch Konstitutieboek, als ook op andere plaatsen in onderscheidene beteekenissen wordt gebezigd. Ter vermijding eener verkeerde uitlegging is het niet overbodig, dat wij die hier toelichten. Reeds in het Angelsaksisch, beteekent Mark een teeken, eene vaan, eene grens, en het woord Landmark, word reeds in philipp's New world of words, verklaard, 1e. door landgrens; 2e. als een sein, of teeken voor schippers, b.v. een rots, een toren, enz. waaraan zij bemerken, in welke rigting zij zeilen; en in het werk, sheridan improved (Londen 1818), wordt Landmark door grensteeken verklaard. Hierdoor worden al de beteekenissen verklaarbaar, waarin die woorden in Maç∴ geschriften voorkomen. De uitdrukking old Marks is meer algemeen: deze beteekent, de oude verordeningen en ordonnantiën, en wordt vaak gebezigd in denzelfden zin, als the old charges (de oude wetten). Een gedeelte dezer old charges, bevatte | |||||
[pagina 163]
| |||||
nogtans bepalingen, ten opzigte van hetgeen de Maçon (Mason), als zoodanig geheim moest houden; en deze wettelijke bepalingen heeten hoofdzakelijk, the marks of secrecy (de grensbepalingen der geheimhouding). Zij bestaan daarin: 1.) dat de kunst, steenen te vormen, en over het algemeen allen eigenlijken steenhouwersarbeid, voor lieden, die slechts metselaars waren, en voor daglooners, geheim gehouden moest worden; 2.) dat daarom T∴ W∴ en A∴, slechts aan de deelgenooten der Broederschap mogten medegedeeld worden; 3.) dat elk lid eener bijzondere Loge, de bijzondere bouwaangelegenheden en de daarmede in verband staande beraadslagingen, niet mogt uitklappen. Op deze drie punten, doelt de echte, oude bepaling (old regulation), welke zich bij de Yorksche Konstitutie bevindt, de oude regels (charges), en grenzen der geheimhouding (marks of secrecy), bij alle Logebesluiten voor oogen te houden. Onder de old charges of old marks, bevonden zich echter ook bepaalde verordeningen ten aanzien van het gebied, of eigenlijker het regtsgebied van elke Loge, binnen hetwelk alle, door het gild erkende Meesters en Gezellen (Masters and Fellows), moesten blijven, en binnen hetwelk zij-alleen bevoegd was, het daarstellen van gebouwen te ondernemen, uit welke ondernemingen geen harer Meesters, door een ander Meester uit een ander gebied, dorst worden verdrongen; ten welken einde ook elke Loge een eigen en bijzonder teeken en herkenningsseinen had, welke voor alle andere Loges geheim werden gehouden. Alleen de oude verordeningen, welke betrekking hadden op het bepalen van dat gebied, heeten eigenlijk landgrenzen (landmarks), maar na het oprigten van verschillende Groote Loges in Engeland, Schotland en Ierland, werd deze uitdrukking, op zeer juiste wijze, toegepast, op de bepaling van het wederzijdsch onschendbaar gebied van elke van haar, binnen hetwelk zij metselaars maken, gewone en provinciale Loges konden oprigten. Als echter preston (Illustrations ed. 1812, p. 215) zegt, dat the ancients Landmarks, de grenzen beteekenen, die als muren zijn opgerigt tegen alle nieuwigheden (the boundaries set up as checks to innova- | |||||
[pagina 164]
| |||||
tion), dan wijkt hij van de oorspronkelijke beteekenis dezer uitdrukking af, en neemt die, gelijk dit ook in de beide uitgaven van het nieuw-Engelsche Konstitutieboek, van 1723 en 1738, geschiedt, aan, als gelijk staande met old charges, of old marks. Daarmede vergelijke men de Art. meester, regerend meester en wetten. | |||||
[Langes, (Savalette des)]LANGES, (SAVALETTE DES) koninklijk Thesaurier te Parijs, was in 1773 hoofdstichter en een der opperhoofden van het stelsel der Philaleten, in de Loge des Amis Réunis te Parijs, van welke hij vele jaren reg∴ M∴ was. Door zijne verlichte grondstellingen in de Vrijmetselarij, muntte hij in dien tijd uit. en gaf, ten einde de zucht naar hooge graden paal en perk te stellen, aanleiding tot de beide zoogenaamde Conventen van Parijs (zie het Art. convent), in 1785 en 1787, welke nogtans geen gevolg hadden. | |||||
[Lanz]LANZ. Een Roomsch-Katholijk priester en uitstekend wiskundige, werd in het jaar 1785, op eene wandeling aan de zijde van weishaupt, door den bliksem gedood; ten gevolge waarvan men, bij het onderzoeken van het lijk, papieren vond, welke betrekking hadden op de Illuminaten-Orde, waarvan hij lid was. Van deze papieren bediende men zich, om het strafbare van de grondstellingen dier Orde te betoogen. | |||||
[Larmenius. (Jean Marcus)]LARMENIUS. (JEAN MARCUS) In 1806, werd te Parijs, door middel van in menigte verspreide circulaires, aangekondigd, het bestaan van het genootschap, geheeten: de Orde van den Tempel, met de installatie van een huis van inwijding, eene groote postulantie en een groot aartsbisschoppelijk Convent. De hoofden van deze Broederschap verhaalden, dat jacob molay, in de Bastille zittende en de naderende afschaffing der Tempel-Orde voorziende, tot zijnen opvolger een' zekeren jean marcus larmenius had benoemd, wien hij de magt gaf om de Orde te herstellen, en haar zelfs na zijnen dood te besturen; dat werkelijk na de teregtstelling van molay, larmenius zich belast had met het geheim bestuur der Orde van den Tempel, welker over- | |||||
[pagina 165]
| |||||
schot zich om hem geschaard en zijn gezag erkend had; dat hij eene oorkonde had opgesteld, opdat de Orde bij zijn overlijden niet zonder opperhoofd zou zijn, en dat hij het Grootmeesterschap daarbij had vermaakt aan den Ridder theobald, van Alexandrië, aan wien hij het vermogen had verleend, om insgelijks eenen opvolger aan te wijzen; dat op deze wijze de Orde van den Tempel voort had geduurd en de waardigheid van Grootmeester, uit die afgelegen tijden, tot op onzen tijd was voortgezet. Tot staving van al dit beweerde, vertoonde het nieuwe genootschap: 1o. Het oorspronkelijk Charter van overdragt door larmenius, geschreven in hieroglyphische letters op een groot blad perkament, naar den smaak dier tijden versierd, met gothiesch bouwkunstige teekeningen, randversieringen, gekleurde en verzilverde letters, gezegeld met den krijgsstempel der Orde, en houdende: ‘eigenhandig’, de aannemingen der Grootmeesters van larmenius af; 2o. de statuten der Orde, herzien in 1705 en geteekend, philips van Orleans. Later bragt men nog ter versterking van die bewijzen, te voorschijn: een koperen relikie-kastje, in den vorm eener gothiesche kerk, bevattende vier stukken van verbrande beenderen, aan de brandstapels, van de martelaars der Orde, ontnomen; een ijzeren degen met eenen bal van boven, waarvan jacob molay zich zou bediend hebben; een ijzeren helm met goud versierd, naar gissing dien van guy, den broeder des Dauphins van Auvergne, een bovenstuk van een bisschopsstaf en drie myters, die als dekoratiën der Orde hadden gediend, enz. Daar het geheim van dit historiesch bedrog, in het bezit van vele personen was, kan het geene verwondering baren, dat het ontdekt werd. | |||||
[Lata (Observantia)]LATA (OBSERVANTIA). (De ruime of minder strenge regel of Orde.) In 1767, ontstond er te Weenen eene scheuring in de Orde der Strikte Observantie. Zij, die zich afzonderden, en die door de leden der Strikte Observantie bestempeld werden met den naam van klerken der Observantia lata, of van den ruimeren Ordesregel, wilden zich niet aan de nieuwigheden der Strikte Observantie onderwerpen, maar begeerden een nieuw stelsel te vormen. Sedert nogtans de zoogenaamde Strikte Ob- | |||||
[pagina 166]
| |||||
servantie geheel is te niet gegaan, heeft ook de tegenstelling opgehouden, en noemt men dat systema thans algemeen, dat van zinnendorf (zie dat Art. en het Art. starck). Gelijk bekend is, poogt dit stelsel een kannonieken grond of glimp, voor al de als overgeleverd opgegevene gebruiken, aan te voeren, en belemmert elken stap ter verbetering. Zij vleiden zich alleen de geheimen der Broederschap te bezitten, en de plaats te kennen, waar de rijkdommen der Tempeliers waren nedergelegd. Zij kenden zich zelven niet slechts eene meerderheid toe, op de Orde der Strikte Observantie, maar ook op de gewone Metselarij. Het voorwerp van hun onderrigt bestond in het bevel over de geesten, het zoeken van den philosophischen steen en het vestigen van het duizendjarig rijk. Hunne kundigheden waren verdeeld in tien graden, of trappen van onderwijs, en wared genaamd: Leerling, Gezel, Meester, Afrikaansche Broeder, Ridder van St. Andries, Ridder van den Arend, of uitverkoren Meester, Schotsch Meester, Souverein Magiër, Provinciaal Meester van het roode Kruis, en Magiër, of Ridder van den Glans en het Licht. Deze laatste graad was onder-verdeeld in vijf deelen, bevattende: den Ridder van het derde Jaar, den Ridder van het vijfde Jaar, den Ridder van het zevende Jaar, den Ridder Leviet en den Ridder Priester. Men moest Roomsch-Katholijk zijn en al de militaire graden van de Strikte Observantie hebben, om in de geheimen der klerken te kunnen ingewijd worden. De leden dezer Orde verhaalden, dat zij onbekende oversten hadden, maar de openbare hoofden der Broederschap, waren de Baron van raven, in Mecklenburg, de godsdienstleeraar starck, te Koningsbergen, enz. (Zie verder het Art. zinnendorf en observantia stricta). Onder al de stelsels heeft er zich geen onverdraagzamer betoond dan dat der late Observantie, welker opperbestuur, de Groote Lands-Loge te Berlijn is. Men vervolgde zelfs de zoodanige reg∴ MM∴, welke blijk gaven van eenige verdraagzaamheid, ten opzigte van Loges, die andere stelsels waren toegedaan. | |||||
[pagina 167]
| |||||
[Lausanne]LAUSANNE. In die stad werd de eerste Loge van het Pays de Vaud gesticht, onder den naam van la parfaite Amitié, ten gevolge van een Konstitutiebrief van den Engelschen Grootmeester, Hertog van Montague, van 2 Februarij 1739. Tevens werd aldaar een Maçonn∴ hoofdbestuur gevestigd, onder den naam van Helvetiesch-romaniesch Directorium. De herhaalde verbodschriften van den Bernschen Raad tegen de Maç∴ vereenigingen, gaven wel aanleiding dat dit Directorium in 1782 uiteen ging; doch werd inmiddels het bestuur der loopende zaken opgedragen, aan eene kommissie van drie Broeders. Na het schrikbewind in Frankrijk, onstonden er onderscheidene Loges, en in 1810 vertoonde zich het Directorium weder, onder den titel van Grand Orient National helvetique roman (Nationaal, romaniesch-helvetiesch Groot-Oosten). Zie zwitserland. | |||||
[Lawrie, (Alexander)]LAWRIE, (ALEXANDER) Boekhandelaar te Edinburg, is schrijver en uitgever van het bekende werk: History of Free-Masonry, drawn from authentic sources of information; with an account of the Grand Lodge of Schotland, (Geschiedenis der V∴ M∴, uit authentieke bronnen geput; benevens een berigt over de Groote Loge van Schotland) Edinburg 1804, (XX en 340 bl.) zie ook het Art. vrijmetselarij. Dit werk wordt vooral door de Franschen beschouwd, als eene uitmuntende geschiedenis der V∴ M∴ (zie hieromtrent het werk van thory, getiteld: Acta Latomorum, T. II. p, 344). Het werk heeft nogtans veel meer goedkeuring ontvangen dan het verdient. Deze geschiedenis is namelijk verdeeld, in de oude, middelbare en nieuwe. De oude, bevat de onbepaalde tijdruimte van het ontstaan der Vrijmetselarij, in Egypte, tot aan het te niet gaan van het Esseësch verbond , in de vijfde eeuw; de middelbare geschiedenis loopt van daar, tot aan | |||||
[pagina 168]
| |||||
de stichting der Groote loge van Schotland, in 1736, terwijl de nieuwe, de gebeurtenissen mededeelt, van dien tijd, tot 30 November 1803, in die Groote Loge voorgevallen. Hoewel de schrijver in zijn voorberigt belooft, eene kritiesch en op gronden steunend berigt te geven, over den oorsprong en den voortgang der instelling, zoo beantwoordt hij daaraan niet, althans niet geheel, want de beide eerste tijdvakken zijn niet kritiesch behandeld, en steunen die niet op degelijke gronden. Het laatste tijdperk wordt gevuld door uittreksels, uit de notulen der Groote Loge. | |||||
[Le-Bauld-de-Nans. (Claude Etienne)]LE-BAULD-DE-NANS. (CLAUDE ETIENNE) geboren in 1736, te Besançon, overleden in 1789; aanvankelijk een geliefkoosd Fransch tooneelspeler, werd hij later Directeur de la Gazette litteraire, te Berlijn, en eindelijk in 1788 en 1789, reg∴ Meester van de Berlijnsche Loge Royale York de l'Amitié, aan het zamenstellen van welker statuten (gedrukt 1789), hij een groot aandeel nam. | |||||
[Leerling]LEERLING. (De) De bezitter van den eersten graad der Vrijmetselarij in alle systema's. In dezen bestaat de geheele Maçonnieke kleeding, in een wit schootsvel en in witte handschoenen. Oudtijds wist men bij de Broederschap van geene graden of trappen; de eenmaal in dezelve aangenomene, had volle aanspraak op de mededeeling van alle zinnebeelden en leerstellingen der geheele Vrijmetselarij, gelijk er dan ook maar eene soort van gebruiken, bij inwijdingen en vergaderingen bestonden. De eenige achtbare, maar met veel zinledige zamenraapsels omhulde en onderdrukte kiem van het menschelijke, ligt in den Leerlingsgraad. Dat is, juister uitgedrukt, in het overoude gebruik der aanneming tot Vrijmetselaar. In dien graad nogtans, welke, na de instelling van den Medgezellen- en Meestergraad, veelzins beroofd, verminkt, en door raadselachtige toevoegsels verontreinigd is geworden, lag nogtans geenszins grond of beweegreden, hoogere graden in de V∴ M∴ in te voeren. | |||||
[pagina 169]
| |||||
In den katechismus over den Leerlingsgraad van het zinnendorf's systema, vindt men de volgende opmerkenswaardige vragen en antwoorden:
Vr. Waar zijn de plaatsen der Leerlingen? Antw. In het noorden. Vr. Wat moeten zij doen? Antw. Arbeiden, gehoorzaam zijn en zwijgen. Vr. Hoe reizen de Ridder-Leerlingen? Antw. Van het oosten naar het westen. Vr. Waarom? Antw. Om het licht te zoeken. Vr. Hoe oud zijn zij? Antw. Drie jaren en daar boven. Vr. Waarom antwoordt gij aldus? Antw. Ik heb in de drie voorhoven des Tempels en in zijne portalen gearbeid. Vr. Hebt gij uw erfloon ontvangen? Antw. Ik ben tevreden. In eenen anderen kathechismus vindt men de volgende vragen en antwoorden: Vr. Welke is des Leerlings hoofdpligt? Antw. Den ruwen steen door onvermoeiden arbeid effen te maken, opdat hij tot een gebouw moge dienen. Vr. Hebt gij het noodige ouderrigt daartoe ontvangen? Antw. Ja, op mijne reizen. Vr. Wordt gij ook voor uwen arbeid beloond? Antw. Ik ben tevreden. Vr. Hoe oud zijt gij? Antw. Ik ben minderjarig. Het geheele Rituaal van den Leerlingsgraad is een zinnebeeld van zedelijke geboorte en wijding. Wij worden mensch, als wij geboren worden; wij wijden ons aan de schoone menschelijkheid, zoodra wij in het Vrijmetselaarsverbond treden. Zonder bewustheid kwamen wij in de wereld, met bewustheid behooren wij de regten en pligten van een waar wereldburger te vervullen. Ons intreden in de Orde geschiedt met een opregt hart, met toewijding van den geheelen zedelijken mensch, vandaar al de | |||||
[pagina 170]
| |||||
vragen tot den zoekende (den naar waarheid zoekende). Geheel zonder aanwending van eigen krachten, wordt hij ondersteund en geleid, langs een' weg die onbegrijpelijk, onverstaanbaar voor hem is, maar die hem toch voert tot het doel, waar regt en licht ten troon zitten. | |||||
[Lefèvre (Jean François)]LEFÈVRE, (JEAN FRANÇOIS) geboren te Suffach, in Elsas, den 23 October 1755, was van geringe ouders en had reeds vroeg zijnen vader verloren, zoodat hij onder de voogdijschap van zijnen oom stond. Hij had lust in den wapenhandel, trad in 1790, in het regiment der Fransche gardes, en steeg daarin, door braafheid en bekwaamheden, tot den rang van Maarschalk, en werd tot hertog van Dantzig benoemd. Als Vrijmetselaar mogt de Suprême Conseil roem dragen, hem als haar lid te mogen tellen. Hij overleed in den jare 1820, en werd door zijne Broeders, om zijne regtschapenheid en wezenlijke verdiensten, betreurd. | |||||
[Legpenning, of Medaille]LEGPENNING, of MEDAILLE, is eene munt, die geslagen wordt, zoo om eene gewigtige daad, of eene merkwaardige gebeurtenis te vereeuwigen, als ook tot een herkenningsteeken, wanneer men zekere hoogere Nederlandsche graden bekomen heeft. Het aantal Maç∴ gedenkpenningen, is reeds zoo groot, dat men te vergeefs zou wenschen eene kompleete verzameling daarvan te zien. Het meest uitgebreide Maç∴ penningkabinet, is voor zoo verre bekend, dat van de Loge Minerva zu den 3 Palmen te Leipzig, en in Frankrijk, dat van de Schotsche Moeder-Loge. Sedert eenigen tijd is ook het Fransche Groot-Oosten, een zoodanige verzameling beginnen aan te leggen. Sedert eenigen tijd geeft de geleerde Br∴ ernst zacharias, Sekretaris van het koninklijk-Saksisch hof van Appel te Dresden, een hoogst belangrijk Maç∴ penningkundig prachtwerk uit, getiteld: Numotheca Numismatica Latomorum. Dit werk in 4to gedrukt, wordt uitgegeven in afleveringen, van welke de schrijver voornemens is 30-36 afleveringen het licht te doen | |||||
[pagina 171]
| |||||
zien. Elke aflevering is van een allegorischen titel voorzien (zie verder het Art. zacharias). Onder de Nederlandsche Maç∴ gedenkpenningen, verdient genoemd te worden: 1. de gedenkpenning, vervaardigd door den Br∴ schaasberg, en door dezen, het Groot-Oosten van Holland aangeboden, bij gelegenheid van het verdrag te Frankfort aan den Main, in Maart 1781, gesloten tusschen de Loges der Strikte Observantie, en de Hollandsche Groote Loge. Op de voorzijde ziet men twee zuilen, door een snoer verbonden; bij de eene rust een wit paard (het wapen van den Hertog van Brunswijk), achter deze zuil vertoont zich een palmboom; bij de linker zuil, den pijlbondel vertoonende, rust de Hessische leeuw (Prins frederik van Hessen-Kassel), of die der Nederlanden, achter deze zuil bevindt zich eene andere gebroken kolom, op den achtergrond zijn twee bergen voorgesteld. De kolommen worden bestraald door eene zon, in welker stralen zich de letters M.S.T., (magnus superior templorum) bevinden. Op de keerzijde leest men: monumentum sedulitati tutelae magnaeque sapientiae tuae murarii socii tribuunt XXVI. Daarom bevindt zich als randschrift: felicissimo foederi testim. grat. et hilar. frat. belgic. 18, 19, 21 mart. CCCCLXVII. 2. Die op het halve eeuwfeest, van het bestaan van het Hollandsche Groot-Oosten in 1808 geslagen, en verbeeldende op de voorzijde een tempel, door de stralen der zon verlicht, en omringd door de drie lichten. Hiervoor bevindt zich een springende fontein, met hare vruchtbaarmakende droppels, de zeven tempeltreden bevochtigende. Op den voorgrond bevinden zich twee zuilen; voor de onderste treden liggen de ruwe en de kubieke steen, op
welke laatste de fakkel des lichts gloort; boven den tempel ziet men de vijfpuntige ster. Op de keerzijde leest men de woorden: liberorvm qvi in regno hollandiae, svnt caementariorvm sodalitio festiva dimidio peracto saecvlo dies illvxit IƆCCCVIII. 3. De penning, geslagen ter herinnering der installatie van de Groote Loge van Bestuur, in de zuidelijke provinciën, op den 11 April 1818. Op de voorzijde, vertoont deze penning het borstbeeld van den H∴ E∴ Grootmeester Nationaal, met het omschrift: frederic pr∴
| |||||
[pagina 172]
| |||||
des pays bas. De keerzijde vertoont een groep van door elkander geslingerde Maç∴ gereedschappen en akasiatakken, waarboven een stralende zon. Het omschrift luidt: inst∴ de la gr∴ l∴ d'adm∴ des prov∴ merid∴ du royaume des pays-bas. Deze penning, door Br∴ simon gegraveerd, heeft het gebrek, dat er de dagteekening, ja zelfs het jaartal op wordt gemist. 4. De penning, geslagen bij gelegenheid van het huwelijk, van den H∴ E∴ Grootmeester Nationaal, met H.K.H. Prinses louisa van Pruissen, op den 21sten Mei 1825. Op de voorzijde ziet men ter wederzijde van den penning eene der beide zuilen. Voor de eene dezer staat een akasia-, en voor de andere een rozenstruik in bloei. Tusschen deze zuilen staat latomia, op eene verhevenheid, waarheen drie treden voeren, zij draagt een diadeem op het hoofd, die door stralen is omgeven. In de regterhand houdt zij een akasia-tak, en in de linker, boven twee schilden, het een met de letter F, en het andere met de letter L, een krans van rozen. Aan den voet der treden, bevinden zich Maç∴ werktuigen. Het opschrift in oud cijferschrift, luidt: ornat et auget. De keerzijde, bevat een stralenden driehoek, in welken de letter G schittert. Het omschrift in hetzelfde cijferschrift luidt: ‘in memoriam augustissimarum nuptiarum fratrum, libera ac fideli silentii lege operantium, florentissima in belgio societas.’ 5. De penning, geslagen ter gedachtenis van het 3e. eeuwfeest van het Keulsche Charter, op last der Loge la Bien Aimée te Amsterdam, en gegraveerd door den Br∴ schouberg. Op de voorzijde ziet men een driehoek, door zonnestralen omgeven. Langs de driehoekszijden leest men: charta fratr∴ col∴ agrip∴ d∴ XXIV, jvn∴ MDXXXV; in den driehoek leest men de woorden: ‘principia nostrorvm actvvm hisce dvobvs praeceptis envnciantvr: omnes homines velvti fratres et propinqvs ama et dilige: deo qvod dei, imperatori qvod imperatoris est tribvito.’ Op de keerzijde ziet men 19 sterren, die de volgende woorden omgeven: conventvm fratr∴ lib∴ cementar∴ col∴ agrip∴, Ao. MDXXXV, habitvm grati celebrant fratres neerlandici ordinis in patria sva restavrati festvm secvlare agentes Ao. MDCCCXXXV. | |||||
[pagina 173]
| |||||
6. Voor dezen penning, zie het Artikel schouten. 7. De penning, ter viering van het vijfentwintigjarig Grootmeesterschap van den H∴ E∴ Grootmeester Nationaal (1841). Op de voorzijde bevindt zich het welgelijkende portret van den vorstelijken Broeder, tot omschrift voerende: willem frederik karel, prins der nederlanden. Op de keerzijde ziet men den band, door den G∴ M∴ gedurende 25 jaren gedragen, waaraan het teeken zijner waardigheid hangt. Bovenaan is de band vereenigd door eene stralende zon. In het midden der zon is eene vlammende ster met de letter G. Binnen in de ruimte door den band gevormd, leest men: hem bestrale steeds het licht uit den hooge. Als randschrift: XXV. j∴ gr∴ m∴ nat∴ d∴ o∴ v∴ vv∴ mm∴ in ned∴ o∴ l∴ en kol∴ Onder aan: hulde der broederschap. Toen deze penning was afgewerkt en ook reeds geslagen was, schijnt men te hebben opgemerkt, dat hierbij dezelfde misslag had plaats gehad, als waarvan boven bij de penning No. 3. is melding gemaakt, en heeft men dit zoo veel als mogelijk verholpen. Althans heeft men onder de laatst aangehaalde woorden, het jaartal MDCCCXLI, dat er niet meer in relief op kon worden gebragt, door ponsen ingeslagen. De stempel is gegraveerd door Br∴ schouberg. 8. Den volgenden penning, hier te lande geslagen, vermelden wij, ofschoon die eigenlijk niet tot de Ned. gedenkpenningen behoort. Gedurende de Fransche overheersching, en den voor altijd gedenkwaardigen, en zoo edelen als manmoedig gevoerden strijd, aan de zijde van het Hollandsch Groot-Oosten, tegen het Fransche Grand-Orient, over de onafhankelijkheid der eerstgenoemde Maç∴ magt, van de laatste (zie nederlanden), rigtten in 1811, eenige Fransche en Nederlandsche BB∴ te 's Hage eene Loge op, onder den naam van le Berceau du roi de Rome, met eene Konstitutie van het Grand-Orient van Frankrijk, aan welker hoofd de Prefekt de stassart stond, en die bij de omwenteling in 1813, natuurlijk weder te niet ging. Ter herinnering aan die stichting; werd de penning geslagen. Op de voorzijde ziet men de wieg door de stad Parijs, aan den koning van Rome ten geschenke gegeven, waarop eene, | |||||
[pagina 174]
| |||||
tusschen de wolken doorbrekende zon, die in het midden het woord הוהי voert, hare stralen doet vallen; rondom leest men anno lucis 5811. Op de keerzijde ziet men het woord merito, door een krans van eiken- en irisbladeren omgeven; rondom: berceau du roi de rome, orient de la haye. Deze penning is zeer zeldzaam, daar er slechts vijf exemplaren in brons van zijn geslagen. Verder heeft men nog eene soort van penningen, zoo verre wij weten, alleen in Frankrijk in gebruik. Om de leden der Loges een geldelijk belang te doen hebben bij hun geregeld opkomen, en alzoo de vergaderingen zoo talrijk mogelijk te doen zijn, en wetende, met hoe vele onaangenaamheden en moeijelijkheden het invorderen van boeten, op hun niet verschijnen, verzeld gaat, heeft men een tegenovergestelden weg ingeslagen, en de kontributie algemeen iets hooger gesteld, waartegen de leden, die vóór de opening ter vergadering verschijnen, telkens een penning (jeton de présence) ontvangen, welke eene bepaalde waarde heeft, of, tegen eene bepaalde waarde, bij de kontributie in betaling kan worden gegeven. Onder deze jetons zijn er, wier stempel uitmuntend gegraveerd is. Ook bij het Grand-Orient de France bestaan er zulke jetons, ter waarde van 2 franken (Art. 579 en 713 der thans in werking zijnde statuten). | |||||
[Leipzig]LEIPZIG. De daar bestaande Loge Minerva, zu den drei Palmen, welke in 1741 werd gesticht, door den Provinciaal Grootmeester van Opper-Saksen, Br∴ von marschall, die zijne benoeming had ontvangen van de Groote Loge van Engeland, is eene van de oudste in Duitschland. Deze werkplaats behoort onder de weinige, welke een penningkabinet en eene zeer aanzienlijke boekerij bezitten. Deze Loge heeft op verschillende feestelijke gelegenheden, drie gedenkpenningen doen slaan, waarvan de tweede, tot een onderscheidingsteeken harer medeleden dient. Die Loge bezit een eigen gebouw, met een tuin. Zij heeft een zeer loffelijk en navolgenswaardig voorbeeld gegeven, door hare weldadigheid. Bij eene duurte der levensmiddelen, in het Erts-gebergte, verbond zij zich met de Lo- | |||||
[pagina 175]
| |||||
ge zu den drei Schwerdtern, in Dresden, tot het doen van bijdragen. Toen de nood geweken en er een overschot was gebleven, grondvestte men uit het overschot der bijdragen in 1772, te Dresden, een opvoedingsgesticht voor arme kinderen, in hetwelk dertig weezen, niet slechts onderwijs ontvingen, maar ook gevoed en gekleed werden. Later, kocht men het eerst in huur genomene huis, terwijl het aantal kweekelingen in 1773, op veertig werd gebragt. In 1774 kocht men, vooral door den bijstand der Loge Minerva, een tweede huis aan, en bestemde het eene tot een gesticht voor knapen, en het andere voor meisjes; het gezamenlijk aantal van welke kweekelingen, sedert 1822 tot op 88 is gebragt. Buitendien bestaat bij deze Loge nog eene inrigting van weldadigheid, ten gevolge van welke, jaarlijks, de onderwijzers van al de daar ter stede bestaande armenscholen, eenige kinderen voorstellen, die door vlijt en goed gedrag hebben uitgemunt, en deze kinderen, soms honderd in getal, worden jaarlijks in eene der zalen van het Logebouw, feestelijk onthaald, terwijl zij kleedingstukken, enz. ontvangen. En eindelijk bestaat er bij de Loge eene derde inrigting, waaruit men jaarlijks brandhout aan behoeftigen uitdeelt. In 1836 werd haar, door haar overleden medelid, B∴ kneisel, sr. een legaat gemaakt van f 900, met bepaling, dat de renten dier som, jaarlijks op zijn sterfdag, onder hulpbehoevende weduwen en weezen van VV∴ MM∴, zouden verdeeld worden. In 1837 werd de Loge benoemd tot erfgename van haar overleden Br∴ mehnert, met bepaling, dat het kapitaal (f 9000) in kusting, of lands-schuldbrieven moest belegd worden; dat het kapitaal nimmer, maar uitsluitend de renten mogten worden gebezigd, en dat wel niet ten haren eigenen behoeve, maar tot weldadige einden. De Loge-Bibliotheek, is door eene verkooping onder de Broederen, van 13400 nummers doubletten, van het overvloedige gezuiverd en geheel in orde gebragt, door den geleerden Br∴ merzdorff (zie dat Art.). De Loge vierde haar eerste eeuwfeest, op den 20sten Maart 5841, in het bijzijn van 700 Broeders, waaronder zich ook bevonden de geleerde BB∴ winkler en zacharias (zie die beide Art.). | |||||
[pagina 176]
| |||||
De tweede Loge te Leipzig, is genaamd Balduin zur Linde, en arbeidde eerst naar het stelsel der Groote Lands-Loge van Duitschland, te Berlijn, doch werd, door de Engelsche provinciale Loge van Hamburg, in 1809 op nieuw geconstitueerd, en trad in 1815 tot de Groote Loge van Saksen (zie saksen) toe. Zij heeft eene zondagsschool gesticht, waarin een aantal ambachtsgezellen, wier opvoeding en onderwijs vroeger veronachtzaamd was, onderwezen worden in het lezen, schrijven en rekenen, enz. De derde Loge dier stad, Apollo, in 1801 gekonstitueerd. Zij trad in 1805 toe tot de Groote provinciale Loge van Hamburg, en in 1815 tot de Groote Loge van Saksen (zie verder de Art. uitsluiting en saksen). | |||||
[Lengte]LENGTE. De zinnebeeldige lengte eener Loge gaat van het oosten tot het westen. Zie gedaante. | |||||
[Lenoir, (Alexandre)]LENOIR, (ALEXANDRE) administrateur van het koninklijk museum der Fransche gedenkteekenen, te Parijs, een zeer verdienstelijk oudheidkenner. Gedurende het jaar 1812, hield hij onderscheidene voorlezingen in de Parijsche Conventen, van het Schotsch-philosophiesch stelsel, waarin hij zijne veronderstelling verklaarde, dat de Vrijmetselarij haren oorsprong heeft gehad in de Indiesche en Egyptiesche mysteriën, en heeft hij hierover te Parijs, in 1814, een deel in 4to uitgegeven, onder den titel van la Franche Maçonnerie, rendue à sa veritable origine, ou l'antiquité de la Franche Maçonnerie, prouvée par l'explication des mystères anciens et modernes (De V∴ M∴ tot haar waren oorsprong teruggebragt; of de oudheid der V∴ M∴ bewezen, door de verklaring der oude en nieuwe mysteriën), met 10 schoone platen van moreau jeune. | |||||
[pagina 177]
| |||||
April 1826 eene Bulle, die drie bladz. in folio besloeg, en waarbij alle geestelijke en wereldlijke magten der Katholijke Christenheid, werden aangespoord en vermaand, de geheime genootschappen uit te roeijen. | |||||
[Lernais, (Gabriël)]LERNAIS, (GABRIëL Markies de) vaak ten onregte vermeld onder den naam van bernez. Hij kwam als Fransch krijgsgevangene in 1757 naar Berlijn, waar hij met den Baron van prinzen, de hooge graden van het Parijsche Chapitre des Empereurs d'Orient et d'Occident verbreidde, en bij de Groote Loge de drie Wereldbollen aldaar, in 1758, een Hoofd-Kapittel dier graden grondvestte. D toenmalige aanwezigheid van het Fransche leger in Duitschland, bevorderde het verspreiden dier hooge graden op buitengewone wijze, en vergrootte de zucht om daar geheimenissen, den sleutel der V∴ M∴ te vinden; eene zucht niet weinig gevoedsterd, door de weidsche praal en den blinkenden sluijer, waarmede men die uitwendig wist te omhullen. | |||||
[Leroy, (Denis)]LEROY, (DENIS) logementhouder te Parijs, werd in 1745 door het Parlement (Chatelet) veroordeeld, tot eene boete van 3000 livres, omdat er eene Maç∴ bijeenkomst in zijn huis was gehouden. Op dezelfde wijze werd zekere chapelot, Logementhouder in het nabij Parijs gelegen dorp la Rapée, in 1737 door het Chatelet te Parijs veroordeeld, tot eene geldboete van 1000 livres, en tot het, voor den tijd van zes maanden, digt gemetseld blijven zijner huisdeur, omdat hij, in strijd met het verbod der politie, eene vergadering van Vrijmetselaren ten zijnent had toegelaten. | |||||
[pagina 178]
| |||||
den, heeft hij zich bij de Vrijmetselaars Broederschap door een Maçonniek werkje beroemd gemaakt, zijnde: ernst en falk, Gesprekken voor Vrijmetselaren, benevens het vervolg daarop. In dit werkje ontvouwt hij, als wijsgeer en V∴ M∴, op scherpzinnige wijze, een gedeelte van het doel der V∴ M∴ voor den denkenden lezer. Wat nogtans het historiesche gedeelte betreft, begaat hij daarin onderscheidene misslagen, en levert daardoor het bewijs, dat hij de studie van het ontstaan en den voortgang der V∴ M∴, niet grondig genoeg voortgezet hebbe. Dit is destemeer te bejammeren, dewijl niemand beter dan hij, die zoo scherpzinnig was, in staat ware geweest een uitmuntend werk te leveren, zoo hem de echte bronnen ter dienste hadden gestaan. De toen in Duitschland heerschende stelselzucht, en het jagen naar hoogere graden, waren ook oorzaak, dat men de echte V∴ M∴ (die der johannes-graden) verwaarloosde, of, wat erger is, opzettelijk verkeerd behandelde, waardoor de aangenomene dadelijk op een verkeerd standpunt werd gebragt. De gesprekken zijn bij herhaling in andere - ook de Nederduitsche - talen overgebragt. Wat den stijl dier gesprekken betreft, moet men erkennen dat zij al die eenvoud, dat zoete, al het diepzinnige, die gelukkige mengeling van scherts en ernst bezitten, welke men in de zamenspraken van plato bewondert. Zijn broeder k.g. lessing, direkteur van de Munt, heeft zijne levensgeschiedenis uitgegeven. | |||||
[Letterkunde]LETTERKUNDE. (De Maçonnieke) Na het, op last der nieuw-Engelsche Groote Loge, verschijnen van het Konstitutieboek van anderson, in 1723, werd de weg geopend tot de Maçonnieke letterkunde. Sedert dien tijd verschenen in allerlei talen eene menigte goede werken over de Vrijmetselarij, maar werden er bovenal eene menigte boeken verspreid, die, telgen van dweepzucht en dwaasheid, vele menschen op eenen dwaalweg bragten, en dit middel werd ook door bedriegers gebezigd, om hun doel te bereiken en de menschen te misleiden. Desniettemin is het jammer, dat men nergens eene eigenlijk kompleete Maç∴ bibliotheek vindt, en dat er zelfs niet eens een doelmatig werk, of ten minste een katalogus, over die literatuur, deze | |||||
[pagina 179]
| |||||
gaping aanvult. Wel is waar, de Br∴ mossdorf, te Dresden (zie het Art. mossdorf), heeft een plan ontworpen, naar hetwelk hij het bestaan der geschriften in onderscheidene talen, tot het gebied der Maç∴ letterkunde behoorende, systematiesch aantoonen, en hunne waarde of onwaarde onpartijdig aan het toetsend oordeel der lezers wilde voorstellen en onderwerpen, en ook voornemens was, de uitgave te bewerkstelligen van een handboek voor de kennis der geschriften, die betrekking hebben op mysteriën en geheime vereenigingen in den ouden tijd, zoowel als op enkele leden der laatstgenoemde, en vooral op de V∴ M∴ Broederschap; dat hij dit alles met ophelderende aanmerkingen en berigten en krietiesche noten wilde verrijken; doch dit plan is niet verwezenlijkt, ofschoon die Br∴ zelfs reeds voorloopig den inhoud had opgegeven, welke in 42 hoofdafdeelingen was verdeeld. Te bejammeren is het inderdaad, dat die geleerde, verlichte en ijverige Br∴, die zelf eene uitgebreide verzameling van belangrijke en zeldzame boekwerken en handschriften bezat, en die in allen deele tot dien arbeid bevoegd was, door ouderdom en menigvuldige beroepsbezigheden belet zij geworden, dit voornemen ten uitvoer te brengen. Ten einde nogtans, zoo veel in hem lag, het ten uitvoer brengen van dien wenschelijken arbeid te bevorderen, had Br∴ mossdorf verklaard, dat hij bereid was, een of ander daar toe bevoegd, geleerd Br∴, die dit werk mogt willen ondernemen, en zich met hem in betrekking zou stellen, op zijne aanvrage, alle in zijn magt staande inlichtingen te geven en hulp te bieden. In weerwil hiervan, heeft er zich geen zoodanige opgedaan. In het jaar 1783, verscheen te Stendal het eerste stukje, van eene zoogenaamde aanleiding tot het verzamelen eener Hoogd. V∴ M∴ bibliotheek (44 bladz.), en in 1788 het tweede stuk (68 bladz.), dat echter niets anders is, dan een onordelijke, onkompleete en onnaauwkeurige boekenlijst, waar soms zelfs de opgave ontbreekt van formaat, jaargetal of plaats der uitgave. Dergelijke dorre opgaven bestaan er meer, onder anderen: 1. katalogus van de boekerij der Moeder-Loge de drie Wereldbollen, Berlijn 1776, 36 bladz.; 2. katalogus van de boe- | |||||
[pagina 180]
| |||||
kerij der vier Loges te Hamburg, 1794, 52 blaz.; 3. katalogus van de boekerij, verzameld door de vereenigde Loges Zorobabel en Friedrich, te Koppenhagen, 1801, 187 bladz. De laatstgenoemde katalogus heeft bijzondere waarde, dewijl die, zamengesteld door den geleerden Bisschop munter, en verdeeld in 18 hoofd- en 3 andere rubrieken, van een zeer belangrijk voorberigt is voorzien, waarin die Br∴ het volgende zegt: Tot hiertoe bezitten wij nog geene geschiedenis der V∴ M∴, voor zoo verre die uit openbaar bekende bronnen kan worden geput, en desniettemin, ware het niet slechts voor de Ordeleden, maar ook in het algemeen voor elken denkenden wereldburger belangrijk, dat deze werd opgesteld. Het is toch eene waarheid, dat eene vereeniging, die in de meeste landen in en buiten Europa is verbreid, welker werkzaamheid, zoo veelzijds gewigtig en weldadig voor het menschdom is geweest, en welker vrienden en vijanden, haar met gelijken ijver hebben bestreden en verdedigd, zonder twijfel eene wijsgeerige ontvouwing van die gebeurtenissen verdient, welke ten haren aanzien bekend zijn geworden. Zij verdient dat de verschillende sekten, in welke zij is verdeeld, de grondstellingen waarvan deze zijn uitgegaan, de invloed dien zij vermeend of werkelijk hebben uitgeoefend, met strenge onpartijdigheid, maar ook met voldoende zaakkennis, getoetst, naar waarde geschat en ontvouwd worde. Dit alles kan nogtans slechts geschieden door een' man, wien alle, of de meeste verstrooide hulpmiddelen ter dienste staan; en eene Maç∴ bibliotheek is in zulk opzigt, het eerste en meest wezenlijke vereischte. Buitendat zal ook aan elk Broeder, die de Orde, hare geschiedenis, middelen en bijpaden wil leeren kennen, waarop nieuwsgierigheid, ijdelheid en dweeperij zoo vele Broeders hebben geleid, al ware deze zucht slechts ontstaan uit begeerte naar eigen onderrigt, en al zou die zich te vreden houden met een minderen of meerderen graad van volkomenheid, voorzeker nog het gewigt eener zoodanige boekverzameling blijkbaar worden. Daardoor zal hij bevrijd worden van menig nutteloos onderzoek, en zal gemakkelijker datgene op het spoor komen, wat waarheid in de V∴ M∴ is; hij | |||||
[pagina 181]
| |||||
zal op een meer juist gezigtspunt worden geplaatst, waaruit hij hare geschiedenis kan overzien, en bovenal, hare moreele doeleinden leeren eerbiedigen en bearbeiden. Evenzeer als uitgebreide kunde, bijna in alle dingen, een der zekerste middelen is tegen dweepzucht van allen aard, zoo is het dit ook in de V∴ M∴, in welke de bijpaden zich zoo zeer hebben vermenigvuldigd, dat er niet weinig kennis, beleid en rijpheid des verstands toe behoort, om zich te vrijwaren voor het geraken op een bijpad. Wanneer dan ook minder kundige Broeders in zulke katalogussen menig boek vinden, van hetwelk zij niet kunnen bevroeden, hoe men het onder Maç∴ geschriften heeft kunnen opnemen, dan zullen zij later leeren inzien, dat gebeurtenissen in de Orde of de prof∴ maatschappij, eene of andere plaats in zulk een boek gedenkwaardig hebben gemaakt, of dat de stoffe in dat boek behandeld, in eenige betrekking staat met Maç∴ onderwerpen. Wie de geschiedenis der Orde beoefent, en daarbij de bronnen tot eigene nasporing aangewezen wil zien, zal bij zulke katalogussen veeleer menig boek missen, dan dat hij er vele geheel overbodig zal vinden.’ Ook de bekende Maç∴ schrijver, Br∴ thory heeft een zoodanigen, voor de Fransche literatuur zeer bruikbaren katalogus geleverd, in Acta Latamorum, I, p. 347-400, en II, p, 401, welke 415 nummers bevat, en eindelijk bestaat er een in 1818 gedrukte katalogus van 332 bladz., van de vier vereenigde Hamburgsche Loges. | |||||
[Letterschrift]LETTERSCHRIFT. (Maçonniek) Het Maçonniek alfabet, bestaat uit teekens, waardoor de Broeders elkander spoedig herkennen, en in het schrijven, dadelijk van de oningewijden weten te onderscheiden. De onderscheidene stelsels en graden, hebben ook verschillende soorten van schrift aangenomen. Zie verder de Plaat bij dit Werk. Fig. 1, is de afbeelding van het oude stelsel van schriftkarakters. Fig. 2, die van het thans gebruikelijke, beide voor de blaauwe graden. Fig. 3, die der Souv∴ P∴ van het Rozenkruis (Sch. R. 18e. gr. Ned. en Fr. R. 7e. gr.). | |||||
[pagina 182]
| |||||
Fig. 4, die der Prinsen des Tabernakels (Sch. R. 24e. gr.). Fig. 5, die der Ridders kadosch (Sch. R. 30e. gr.). Fig. 6, die der Groot-Inspekteurs, Inquisiteurs, Kommandeurs (Sch. R. 31e. gr.). Fig. 7, die van de Subl∴ Pr∴ du Royal secret (Sch. R. 32e. gr.). Fig. 8, zijn de cijfers der Rozenkruisen van Kilwinning (Mitzr∴ of Egypt. R. 46e. gr.). Fig. 9, die der Adoptie-Loges (Maçonnerie d'Adoption). Fig. 10, die der Tempelieren. | |||||
[Levenslang]LEVENSLANG. (ad vitam, inamovible). Voormaals werden door de Groote Loges van Engeland en Frankrijk, aan enkele Broeders diploma's afgegeven, waardoor hun, levenslang, het voorregt werd verleend eene Loge op te rigten; ipso facto, levenslang regerend Meester van deze te zijn, en haar als onbeperkt opperhoofd te regeren. Het was zulk eenen achtbaren Meester wel geoorloofd zijne betrekking vrijwillig neder te leggen, maar afgezet konde hij niet worden. Zelfs was het hem vergund, zijn diploma, en al de voorregten daaraan verbonden, aan een ander Broeder af te staan. Het misbruik van dergelijke diploma's gemaakt, en de geest des tijds, die ook op de V∴ M∴ niet zonder invloed bleef, gaf reeds in het midden der verloopen eeuw aanleiding, dat alle Groote Loges besloten, dergelijke diploma's niet meer voor Europa af te geven, en dit gebruik alleen te bepalen bij andere werelddeelen; en bij de keuze der daarmede te begiftigen Broeders, met de grootste oplettendheid te werk te gaan. Dit gebruik heeft nu opgehouden te bestaan, alzoo tegenwoordig de achtbare Meesters, benevens de andere Officieren der , door de leden der Loges verkozen worden. | |||||
[pagina 183]
| |||||
kloosters, werd opgedragen, uit deze, zoodanige boeken en oorkonden, in zekerheid te brengen, welke waardig zouden wezen bewaard te worden. Bij deze gelegenheid vond hij het eigenhandige manuskript van hendrik VI, hetwelk eenige vragen en antwoorden bevatte, waarvan hij zelfs, omstreeks den jare 1536, een afschrift maakte, dat zich thans in de Bodleyaansche bibliotheek, te Oxford, bevindt, en bekend is onder den naam van Vrijmetselaars-verhoor (zie het Art. hendrik VI). | |||||
[Libanon]LIBANON. (De) Een gebergte, dat noordelijk Palestina van Syrië scheidt, en met de voor scheeps- en huisbouw zoo beroemde cederen bedekt is. In de bosschen van dit gebergte, liet koning hiram het hout kappen, dat tot salomo's Tempel noodig was. Daar werd ook volgens de mythe van den Meestergraad, de verslagen Meester gevonden. | |||||
[Licht]LICHT, (Het ware) is dat licht, hetwelk de Kandidaat het eerst aanschouwt, en dat zoowel, door de leer der Vrijmetselarij, de Broederen verlicht, als ook in het geheel der Maçonnieke deugden en hare uitoefening bestaat.
Vr. Waarom zijt gij Vrijmetselaar geworden? Antw. Omdat ik in de duisternis was, en het licht wenschte te zien. Vr. Wat beteekent dat licht? Antw. De kennis, en het geheel van al de deugden, het zinnebeeld van den O∴ B∴ H∴ d∴ H∴ Licht, is te allen tijde en bij alle volken, van hunne eerste ontwikkeling af, tot aan den hoogsten bloei van hun zelfbewustzijn, een beeld van kennis en geheel levendige aanschouwing geweest. Het is gepast, de eeuwige waarheid onder het vervrolijkend beeld des lichts, af te schetsen. Waarheid is voor den geest, naar kennis trachtende, wat het licht is voor de zinnen des ligchaams. Licht is zoodanig aan warmte verbonden, als | |||||
[pagina 184]
| |||||
kennis aan gevoel. Licht en warmte staan evenzoo tot elkander in betrekking bij alle werkende krachten der natuur, als kennis en gevoel, tot de krachten des geestes. Daarom is het zeer juist, de kennis van oneindige dingen, in hunne eeuwige en oorspronkelijke begrippen en denkbeelden (ideën en idealen), en ook in hunne oorspronkelijke, bezielende en verheerlijkende toepassing op het werkelijke leven, bij voorkeur op zinnelijke wijze, door het licht voor te stellen, en dit licht een hooger, en bij uitnemendheid een groot, dat is wetenschappelijk uitgedrukt, een licht van verhevener aard, te noemen. In dezen zin nu, is de naam des lichts bij uitnemendheid, bij alle oostersche volken in gebruik. Zoo kenden de Magiërs der oude Perzen een oppersten god, die tevens schepper van het heelal was; ter zelfder tijd namen zij nogtans twee andere beginsels aan, zijnde het eerste, de bewerker van het goede, dat zij door het licht voorstelden, en het andere, de bewerker van het kwaad, dat zij door de duisternis verzinnelijkten. Op het zinrijkste en zuiverste is echter dit denkbeeld uitgedrukt, in de oorspronkelijke en wetenschappelijke leerstellingen van den Indischen Vedam, in eene oorspronkelijke en krachtige afspiegeling van de godsdienst des lichts, die van zerduscht, in de Zend-avesta. Hetzelfde geschiedt, hoewel reeds op eene zwakkere en min heldere wijze, in de sterrendienst der Sabeërs, gelijk ook bij de Egyptenaren, welke, voor zoo verre onze historiekennis tot den voortijd opklimt, de schoonste, uit Indië afkomstige, bloesemknop des menschdoms in Afrika waren. Van hen is het verzinnelijkende spraakgebruik, dat onder het denkbeeld licht, de bezielende (praktische) kennis aanduidt, ook overgegaan tot de Grieken en Romeinen (vooornamelijk in het heiligdom van vesta), en, onafhankelijk van de laatsten, onmiddelijk van uit Indië en Perzië, tot de bewoners van noordelijk Europa, in de wouden en tempels der Druïden; wanneer al niet, welligt, of, ten gevolge van de navorschingen, over den oorsprong en het verband der Noordsche talen met de oud-Indische taaltakken, mag men het liever aannemen, stellig, de Keltische taal en menschelijke beschaving, een eerwaardig over- | |||||
[pagina 185]
| |||||
blijfsel zij van een oorspronkelijk volk, dat, hetzij oorspronkelijk (Aziatiesch) Indiesch, hetzij Afrikaansch, veel overeenkomst hebbe met een Indieschen stam, voor duizenden van jaren, met een groot gedeelte van het bewoonbare land, te niet gegaan. Kortom, in alle, uit de oostersche landen afkomstige, godsdiensten, wijsheidsbegrippen en mythologiën, verheugt ons de afkaatsing van dat hoogere licht, hetwelk, op gelijke wijze, de Christelijke geschriften des Nieuwen Verbonds, en voornamelijk het Evangelie van johannes, versiert. Immers het is meer dan waarschijnlijk, dat de leer van johannes den Dooper, ten aanzien van het licht, evenzeer overeenstemde met de leer der Zend-Avesta, hetwelk opgemaakt kan worden, uit de voor heilig gehouden geschriften der Zabiërs of johannes-Leerlingen. Op deze wijze stroomde dan ook tot de latere beschavende hervormers der V∴ M∴ Orde, dit zinnebeeldig gebruik van het licht, uit verschillende, elkander kruisende bronaders, toe. Gelijk het licht door den blindgewordene op het vurigste wordt begeerd, zoo behoort het licht door de Orde gegeven, die kennis te wezen, naar welke de V∴ M∴ het vurigste behoort te verlangen. Het licht is het natuurlijkste, meest verheugende beeld van ware aanschouwelijke kennis. De oude Metselaars, deden den aannemeling hopen op eene nieuwe, der toenmalige wereld, geheel vreemde kennis, die hem moest opwekken en bezielen, dewijl al het goede en schoone, slechts in aanschouwelijke kennis kan worden volmaakt, gelijk alle natuurlijke voorwerpen slechts in het licht gedijen. Als hij op die plaats komt, is hij, naar men vooraf onderstelt, in het hart reeds voorbereid, en ook reeds vatbaar voor de kunst, ook zonder hoop of vrees, volmaakt te worden; voor de broederlijke en algemeene menschenliefde, en voor de algemeene en innige vereeniging der schepselen in eene gelijke liefde tot God. In die gesteldheid heeft hij de meeste behoefte aan kennis, zonder welke het beste hart zwak en de beste wil blind is; gelijk over het algemeen eene kennis die den mensch niet geheel doordringt, zijn hart niet verwarmt, en met de koude helderheid en onvruchtbare pracht der ijsvelden aan de polen, kan | |||||
[pagina 186]
| |||||
worden vergeleken. Kennis kan de mensch, slechts door eigene werkzaamheid, in zich-zelf voortbrengen Hij-zelf moet den geest en het gemoed daarvoor openen; maar personen, voor wie dit licht reeds schittert, kunnen, als opvoedings- en onderwijsmiddel, kunstrijke aanleiding geven, tot het beschaven van den eigen innerlijken aanleg, en tot het op juisten weg zoeken der waarheid, terwijl zij tevens en op gelijke wijze, kunnen werken op het gemoed en het verstand van dengeen, wiens opleiding beoogd wordt. Eene doelmatige en gemoedelijke liturgie, is juist daarom zoo opwekkend, omdat zij tegelijkertijd op het gemoed en op het verstand werkt. In dezen zin konden de BB∴ wel zeggen, dat zij iemand tot het licht voeren, dat is tot het licht brengen, maar niet hem het licht geven of ontsteken, dat niet in 's menschen magt ligt. In den Schotschen Leerlingsgraad heeft men de volgende vragen en antwoorden:
Vr. Arbeidt gij bij het schijnen des lichts? Antw. Altijd. Vr. Waarom dat? Antw. Dewijl men ons geleerd heeft ons licht te laten schijnen voor de menschen, waardoor zij onze goede werken zien, en eene betere gedachte van onze vereeniging erlangen, dan gewoonlijk de meerderheid uit vooroordeel van ons heeft. Vr. Waarin schijnt uw licht het helderst? Antw. In de uitoefening van de godsdienst, de stilzwijgendheid en de broederlijke liefde. Vr. Waarom dat? Antw. Dewijl ieder hieraan erkennen zal, dat wij Vrijmetselaren zijn, en dat onder de Vrijmetselarij niets verstaan kan worden, dan hetgeen goed is. Vervolgens in den Medgezellengraad: Vr. Welk licht hadden zij? Antw. Lichten, die op de groote lichtbollen van het wereldgebouw geleken. In een ander systema heeft men de volgende vragen: Vr. Waar bevindt zich gedurende den arbeid de achtbare Mr∴? Antw. Aan het altaar in het oosten; want vandaar gaat het licht uit. | |||||
[pagina 187]
| |||||
Vr. Waar de beide Opzieners? Antw. In het westen; want daar wordt het licht teruggekaatst. In het oudste systema wordt onder anderen gevraagd en geantwoord: Vr. Wat verlangt gij het meeste, na uwe verbindtenis? Antw. Tot het licht gebragt te worden. Vr. Wie bragt u tot het licht? Antw. De Meester en de overige Broeders. | |||||
[Lichten]LICHTEN, namelijk zinnebeeldige, die in het innerlijke der Vrijmetselarij schijnen, d.i. kennis van aanschouwelijke waarheden, welke de Vrijmetselaren bij de uitoefening hunner K∴ K∴ innerlijk verlichten. Volgens het oud-Engelsche Rituaal heeft de Vrijmetselarij drie groote lichten, als: den Bijbel, om ons geloof te regelen en te leiden, den winkelhaak, om onze handelingen regthoekig, dat is: overeenkomstig met de wetten te maken, en den passer, om de behoorlijke grenzen met alle menschen, en bijzonder met onze Broeders in acht te nemen. De kleine lichten zijn: De zon om den dag, de maan om den nacht, en de achtbare Meester om zijne Loge te regelen, als eene zinspeling, dat de Vrijmetselaar onafgebroken arbeiden en de leiding zijns Meesters moet volgen. Het nieuw-Engelsche systema, noemt deze lichten de groote. Dit was mede een punt van verschil, tusschen de beide Groote Loges van Engeland. In lateren tijd heeft men in den graad Ecossais (op dien des Meesters volgende), den katechismus aldus zamengesteld: Vr. Waar legdet gij uwen eed af? Antw. Op den derden trap van het Oosten, voor den altaar, met mijne linker knie en mijnen naakten voet; mijn ligchaam in eene regtstandige houding, mijne regterhand op den Bijbel, den winkelhaak en passer. Vr. Nadat gij uwen eed had afgelegd, wat was de eerste vraag welk men u deed? Antw. Men vraagde mij of ik meer begeerde. Vr. Welk was uw antwoord? Antw. Het licht. | |||||
[pagina 188]
| |||||
Vr. Wie gaf u het licht? Antw. De Meester en al de Broeders. Vr. Toen gij het licht zaagt, wat trof toen uw gezigt? Antw. Een Bijbel, een winkelhaak en een passer. Vr.. Wat zeide men dat zij beteekenden? Antw. Drie groote lichten in de Vrijmetselarij. Vr. Leg mij dit nader uit? Antw. De Bijbel regelt en bestuurt ons geloof, de winkelhaak onze daden, en de passer bepaalt ons tot de regtvaardige perken omtrent alle menschen, en bijzonder omtrent onze Broeders. Vr. Wat vertoonde men u vervolgens? Antw. Drie verhevene lichten: de zon, de maan en de achtbare Meester. Vr. Waarom dat? Antw. De zon om den dag, de maan om den nacht, en de achtbare Meester om de Loge te regelen. In een ander werk, eindigt de katechismus te dien opzigte aldus: Vr. Waardoor moet de V∴ M∴ zich onderscheiden? Antw. Door een onberispelijken levenswandel, door eene denkwijze zonder vooroordeel en door eene vriendschap jegens zijn Broeders, die den toets houdt. Dit zijn eigenlijk de drie groote lichten, die den schoonsten glans over onze algemeene Loge verspreiden. Br∴ fessler heeft dit leerstuk op de volgende schoone wijze uitgelegd: Vr. Welke zijn deze groote lichten? Antw. Godsdienst, regt en wet. Vr. Wat verlichten en leiden deze? Antw. Zij verlichten de rede, het verstand en den wil, zij leiden het geloof, de inzigten en denkwijze, zij omvatten en volmaken den geheelen mensch.
De drie kleine lichten verklaart hij aldus: De zon regeert slechts gedurende den dag, en de maan slechts gedurende den nacht, en alzoo den beperkten tijd van onzen arbeid. De Meester regeert slechts de Loge, en aldus slechts de beperkte plaats onzes arbeids. De drie groote lichten, herinneren ons dus de strekking der V∴ M∴, door tijd noch ruimte bepaald. Volgens de uitlegging van nieuwere systema's, beteekenen de lichten die het tableau versieren, de drie groote lichten | |||||
[pagina 189]
| |||||
der Vrijmetselarij, en heeten: de zon, de maan en de achtbare Meester. Tegelijk zijn zij ook de drie groote pilaren, welke de Loge schragen: wijsheid, kracht en schoonheid. | |||||
[Lidmaatsteeken]LIDMAATSTEEKEN, ook Logeteeken (byou de Loge), is een bijzonder teeken door eene Loge aangenomen, dienende tot onderscheiding harer leden, die zulks, hetzij om den hals, hetzij in het knoopsgat, aan een lint van de kleur der Loge, dragen. Het bestaat gewoonlijk in eene medaille, een of ander Maç∴ werktuig, enz. Dergelijke teekens moeten wel onderscheiden worden, van de byoux de l'Ordre en de byoux des Grades. | |||||
[Liefde]LIEFDE, (De) is de naam van den derden pilaar van een Rozenkruis-Kapittel, en de derde sport van den jakobs ladder. Liefde is de grondslag der Vrijmetselaars Orde, zij is de gelukkigste, vruchtrijkste en onuitputtelijkste aller deugden; zij komt van den hemel en vervult ons hart, dewijl zij ons niet alleen eene hartelijke neiging tot hulp onzer lijdende Medebroeders inboezemt, maar ons ook aanspoort, om de ellende onzer medemenschen te verminderen. Zoo leert zij ons te leven en te sterven, in welwillendheid en liefde met de gansche wereld, en wanneer wij dezen pligt betrachten, dan zal het in ons blijkbaar worden, dat wij welgezind en vereenigd leven met de geheele wereld, en vooral onder elkander, als BB∴ en VV∴ MM∴ De ouden, beeldden de milddadigheid, als een gevolg van de liefde af, in het karakter van eene godin, op eenen elpenbeenen stoel gezeten, met een gouden, met edelgesteenten omzet hoofdversiersel; van haar hemelsch gelaat straalde de welwillendheid af; haar troon was niet door driften en vooroordeelen bezoedeld, en de steenen van haar' diadeem beteekenden de onschatbare zegeningen, die van haar afkwamen. De Charites of bevalligheden (aglaja, thalia en eufrosyne), stelden zij onder drie personen voor. Eene van haar was zoo afgebeeld, dat zij den beschouwer den rug toekeerde, als ging zij van hem weg. | |||||
[pagina 190]
| |||||
De beide andere stonden nogtans met het aangezigt naar hem toegekeerd, om aan te toonen, dat men voor eene bewezen weldaad dubbelen dank had te wachten. Men stelde haar naakt voor, om aan te toonen, dat liefdediensten zonder vermomming of huichelarij moeten bewezen worden; jong, ten teeken, dat het herdenken van weldaden nooit mag verouderen; lagchende, om ons aan te toonen, dat wij het goede met genoegen en gaarne moeten doen; met om elkander geslagen armen, om ons te leeren, dat de eene weldaad de andere bevordert, en dat de band der liefde onoplosbaar moet zijn. Zij waren gewoon zich aan de bron van Acidalië te wasschen, dewijl weldaden, geschenken en gedienstigheden, rein en louter, maar niet vuil, gemeen of bedorven moeten zijn. De leer der algemeene liefde (ἀγὰπη), is vooral in het nieuw-Engelsch Rituaal uitvoerig en voortreffelijk voorgesteld en verklaard. Reeds bij de Essëers werd het hoofdpunt hunner zedeleer in het woord liefde zamengevat, gelijk ook bij de Kuldeërs en Soofi. Heerlijk heeft de onschatbare Duitsche dichter Br∴ herder, in zijne nagelatene Maçonnieke gedichten, de liefde bezongen. | |||||
[Lindner, (Friedrich Wilhelm)]LINDNER, (FRIEDRICH WILHELM) geboren 1779, te Weida, in het Groot-Hertogdom Weimar, schreef een werk (in het Nederduitsch vertaald, onder den titel van het stellige der V∴ M∴), getiteld: Mac Benac, er lebet im Sohne, welk werk, bij enkele goede zijden, ontsierd wordt door verwarde gezigtspunten, door overdreven en onbekookte oordeelvellingen, dat juist de reden moge geweest zijn, welke den vertolker tot de overzetting heeft aangezet. | |||||
[Lindsay, (John)]LINDSAY, (JOHN) Graaf van Crawfurd, Grootmeester der Groote Loge van Engeland (der modern Masons), in 1734. Gedurende zijn beheer werd de V∴ M∴ veronachtzaamd, en braken er in hetzelfde jaar openlijke oneenigheden uit, tusschen de Groote Loges van Engeland en York, dewijl de eerste | |||||
[pagina 191]
| |||||
in het regtsgebied der tweede, eenige Loges had gekonstitueerd. | |||||
[Lioy, (Felix)]LIOY, (FELIX) Advokaat te Napels. Aan dezen ijverigen Broeder, werd het lidmaatschap der Loge les Coeurs unis, in 's Hage, gegeven, en den titel van vreemd Korrespondent, door de Groote Loge van Holland opgedragen, uit erkentenis voor zijnen ijver en zijnen moed ter verdediging der Orde. In 1776 had hij eene verdediging doen drukken der VV∴ MM∴ die toen te Napels gevangen zaten. Dewijl hij nogtans de zaak der vervolgden vermengde met de Broederschap, tot welke hij-zelf behoorde, en die met te grooten ijver voorstond, werd hij (1777) uit zijn vaderland verbannen, en vlugtte eerst naar Frankrijk en toen naar Holland, waar hij goed werd ontvangen. | |||||
[Locke, (John)]LOCKE, (JOHN) geboren 29 Augustus 1632, overleden 28 October 1704. Een der grootste Engelsche wijsgeeren, die onder de klassieke schrijvers geteld wordt, zijn beroemdste werk is: Essai sur l'entendement humain (Proeve over het menschelijk Begrip). Hij was het, die het eerst in 1696, in de Bodleyaansche bibliotheek, het daar zijnde oude Vrijmetselaars verhoor vond, dat hij met kritische noten verrijkte, en waardoor hij, op 64jarigen ouderdom, zich gedreven gevoelde, om zich tot V∴ M∴ te laten aannemen (zie het Art hendrik VI). | |||||
[Lodewijk VIII]LODEWIJK VIII, Landgraaf van Hessen-Darmstadt, geboren den 5den April 1691, overleden 17 October 1768, was een buitengewoon werkzaam lid der Broederschap, die hij met den meesten ijver in zijne Staten onderscheidde en trachtte te verbreiden, hij liet ook, in 1779, een Maç∴ gedenkpenning slaan. | |||||
[pagina 192]
| |||||
Broederschap niet genegen, en verbood zelfs al de personen van zijn hof ten strengste, het deelnemen aan de V∴ M∴, en ontzegde hare aanhangers den toegang tot het hof. In weerwil van dit verbod, nam de Hertog van antin, (de 3e. levenslang gekozen Grootmeester van Frankrijk) die waardigheid aan, en bekleedde haar tot aan zijn' dood, in 1743. | |||||
[Loge]LOGE. Werkplaats, Bouwhut, Voorhof, ook Tempel genoemd, is de plaats, waar de Vrijmetselaren zich in behoorlijken vorm tot hun doel vereenigen; ook de verzameling van zulk een aantal Broederen, als er noodig zijn, om, onder eenen bepaalden titel, zich met dingen bezig te houden, die de Vrijmetselarij betreffen. Het woord Loge komt van Locus, Logis, Logian, Loggia of Loja, welk laatste woord een klein breed huis, of eene hut beteekent, zoo als nog, bij ondernomene groote bouwwerken, de arbeiders hutten opslaan, om hunne werktuigen te kunnen bergen, en zich in oogenblikken van rust te vereenigen. Over den vorm eener Loge is reeds (zie gedaante) genoeg gezegd; hier valt echter nog het volgende bij te voegen. Eene Loge is een vierhoekig vlak, van geene bepaalde lengte of breedte, gelegen in eene juiste rigting van het oosten naar het westen in de lengte, van het noorden naar het zuiden in de breedte, en op eenen grondslag, die zoo diep, als het middelpunt der aarde is, en met een dak voorzien, zoo hoog als het uitspansel. De aarde is de plaats, waar alle vereenigingen der Broederschap gehouden worden, onverschillig op welke plaats en in welk gedeelte, omdat de V∴ M∴ onder alle hemelstreken en in alle jaargetijden uitgeoefend moet en kan worden, en dat zij doelt op de menschelijke volmaking, voor zoo verre zij door eigen krachten en het innerlijk leven, met Gods hulp mogelijk is. Volgens het oude Leerlings-Rituaal maken 3, 5 of 7 Vrijmetselaren eene Loge uit. De rede van 3 is deze: Omdat drie groote Bouwmeesters aan de bouwing van salomo's Tempel bezig waren. In de koninklijke Orde van herodom worden de volgende gronden opgegeven: | |||||
[pagina 193]
| |||||
De oorzaken van vijf en zeven zullen bij deze getallen opgegeven worden. | |||||
[Loge van aanneming]LOGE VAN AANNEMING (d'adoption). Een feest, gewijd aan de dames in Frankrijk, die Loges houden (Zie het Art. maçonnerie d'adoption). | |||||
[Loge, (Ambulante-)]LOGE, (AMBULANTE-) ook Veld-Loge, is eene bij een militair korps gekonstitueerde Loge, welke echter geene vaste plaats heeft, maar gewoonlijk met den regementstaf van plaats verandert. Zij geniet dezelfde regten, als elke andere Loge; zij wordt meest gehouden in oorlogstijden, doch in dien van vrede vaak gesloten. | |||||
[Loge (Militaire)]LOGE (MILITAIRE) worden zoowel in de garnizoensplaatsen der regementen, als gedurende de veldtogten gehouden. Zie loge.(ambulante-) | |||||
[Loge. (Moeder-)]LOGE. (MOEDER-) Is die, waarin een profaan het eerste licht aanschouwde, of, dat hetzelfde is, aangenomen werd. Een Vrijmetselaar moet het zich voor eenen pligt rekenen, om tot zijne Moeder-Loge te behooren, hetzij als werkzaam, of als korrespondeerend Lid. Hij moet haar verzoeken, hem toe te staan, zich bij eene andere Loge te voegen, of andere graden, die hij niet bezit en bij zijne Moeder-Loge niet kan bekomen, aan te mogen vragen. | |||||
[pagina 194]
| |||||
Eene Moeder-Loge is in meer algemeenen zin eene Loge, die andere (dochter-) Loges daarstelt. In alle landen is deze naam thans gelijkluidend met dien van Groote Loge of Groot-Oosten, uithoofde zij thans alleen de bevoegdheid heeft nieuwe Loges te konstitueeren, terwijl elke Loge op het vaste land, voorheen eene andere Loge kon stichten. Zie loge, constitutie en londen, en het Art. meester (groot-). | |||||
[Loge. (Provinciale)]LOGE. (PROVINCIALE) Is eene van het Groot-Oosten verre verwijderde Groote Loge, welke echter aan het Groot-Oosten ondergeschikt is. Zij moet ten minste tweemaal 's jaars vergaderen, moetende eene bijeenkomst op het feest van st. johannes den Dooper plaats grijpen. Aan haar is, door de Groote Loge, een gedeelte der regtsmagt over de Loges van eene bepaalde landstreek, opgedragen. De prov∴ Loges bestaan in de Engelsche Gr∴ L∴ en ook in Pruisen. | |||||
[Loge (Rouw-)]LOGE (ROUW-) worden tot een aandenken van afgestorvene Broeders gehouden, hetwelk met zeer veel eerbied en plegtigheid geschiedt. Dit gebruik is afkomstig van de plegtigheden en eerbewijzingen der ouden, omtrent hunne dooden. Het beeld des doods was bij de ouden zacht, roerend en schoon. Hij was de vriendelijke broeder van den slaap, een gevleugelde Genius, in eene rustende houding, den linker voet over den regter geslagen, met een gebluschte fakkel in de hand (Zie verder het Art. rouw-loge). | |||||
[Loufton]LOUFTON, of Loefton, wordt de zoon eens Vrijmetselaars genoemd, en geniet bij de Broederschap bijzondere voorregten. (Zie aanneming van eenen loefton.) Het woord Loefton beteekent: Kweekeling in de bouwkunde. In vele Fransche Loges begeeft zich de Aalmoezenier, of anders een geneesheer onder de Broeders, naar de echtgenoot van een der leden, zoodra het tijdstip der bevalling genaderd is, vraagt naar haren welstand, en biedt, is dit noodig, geneeskundige of geldelijke hulp aan. Op den negenden dag na de bevalling, bezoeken de reg∴ MM∴ en de beide Opz∴ haar, en wenschen haar namens de | |||||
[pagina 195]
| |||||
Loge geluk. Is het kind van het mannelijk geslacht, dan wordt de Loge bijeengeroepen om het kind plegtig te adopteeren. Bij die gelegenheid wordt de Tempel versierd. Het kind wordt benevens de min in een belendend vertrek gebragt. De werkzaamheden worden geopend, en eene deputatie van vijf Broeders met de Opzieners aan het hoofd, begeven zich geheel gekleed naar het kind. Daar gekomen, drukt het hoofd der deputatie, der min op het gemoed, wel te zorgen voor des kinds gezondheid en verstandelijke ontwikkeling, en hem liefde voor deugd en waarheid in te prenten. Men neemt hem dan van haar af, plaatst het op een kussen en brengt het in de Loge. Die het kind draagt wordt beschouwd als zijn Maç∴ peet, antwoord voor den Loufton, en geeft hem op uitnoodiging van den reg∴ M∴, bij zijn naam nog een kenmerkenden Maç∴, als; broederliefde, edelmoedigheid, enz. Daarna legt de reg∴ M∴ zijne handen op het hoofd des kinds, bidt voor hem en spreekt de Leerlingsgelofte uit, welke de beide peten herhalen. De Loufton ontvangt het voorschoot en wordt tot aangenomen kind der Loge verklaard. Daarna schetst de reg∴ M∴ de verpligtingen der peten, deze antwoorden daarop, waarna het kind aan zijne min wordt teruggebragt. Door deze adoptie nemen al de leden der Loge den pligt op zich, een oog op zijne opvoeding te houden, en des noods hem behulpzaam te zijn als hij zich vestigt. De vader ontvangt een uittreksel uit de notulen der plegtigheid. Door het indienen van welk stuk, de Loufton op verderen leeftijd, bij zijne aanneming, van vele dingen is ontheven. Hier te lande, kan de Loufton op jongeren leeftijd dan andere personen worden aangenomen, en heeft, zoo zijn vader een bepaald aantal jaren lid der Loge was, nog andere voordeelen. | |||||
[Luxembourg, (Anne Charles Sigismond de Montmorency]LUXEMBOURG, (ANNE CHARLES SIGISMOND DE MONTMORENCY, Hertog van) werd in het jaar 1771, door den Hertog van chartres, Grootmeester der Groote Loge van Frankrijk, tot zijn Substituut of Administrateur General benoemd, in welke betrekking hij, gedurende de jaren 1771-1778, een groot aandeel nam in de twisten, tusschen de Groo- | |||||
[pagina 196]
| |||||
te Loge en het Groot-Oosten van Frankrijk. In het jaar 1784, werd hij ook benoemd tot Grootmeester en beschermer van den Rite Egyptien de Cagliostro (zie verder het Art. orleans). | |||||
[Lyon]LYON. Hoofdstad van het Fransche departement du Rhone. De Loges en medeleden der Observantia Stricta, in Frankrijk, en de overige aanhangers van het Tempelheerenstelsel te Lyon, hielden aldaar van 25 November tot 27 December 1778, onder voorzitterschap van Br∴ villermoz, naar aanleiding van het Convent te Brunswijk (zie het Art. convent), een dergelijk, dat bekend is onder den naam van Convent des Gaules. Het geheime doel daarvan, was het stelsel der Observantia Stricta, in Frankrijk nog meer te verbreiden, daaraan het overwigt te verschaffen, boven de vele andere in Frankrijk bestaande stelsels, en den Hertog ferdinand van brunswyk, ook daar te lande, aan het hoofd des stelsels te plaatsen. De bemoeijingen en kuiperijen met dit doel aangewend, deden nogtans eene tegenovergestelde werking, daar van dien tijd af, onderscheidene Loges zich van dat stelsel afscheidden. Het eenige resultaat van belang, was het ontstaan van het stelsel der Chevaliers bienfaisants de la Cité sainte (de weldadige Ridders der heilige stad). Zie het Art. stad. | |||||
|