Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren. Deel 3
(1845)–Anoniem Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biographisch woordenboek voor vrijmetselaren– Auteursrechtvrij
[pagina 296]
| |||||||||
[Uitgesloten van de Loges]UITGESLOTEN VAN DE LOGES. Zie uitsluiting, ontzetten onwaardig en straffen. | |||||||||
[Uitsluiting]UITSLUITING. De uitsluiting van personen van de inwijding in de Orde, alleen uithoofde hunner belijdenis der Israëlietische godsdienst, en nog meer dan dat, de weigering, zoodanige BB∴ bij den Logearbeid toe te laten, omdat zij opgenoemde belijdenis zijn toegedaan, ofschoon door andere wettige en regelmatige werkplaatsen aangenomen en in het bezit der noodige bewijzen, is zeker eene der belangrijkste gebeurtenissen in de jaarboeken der Orde, en met de beslissing van welk punt de algemeenheid en vlekkeloosheid der Ordebeginselen, en dus de Orde zelve moet staan of vallen, en waarom wij dat onderwerp hier breeder zullen behandelen.
De weigering tot aanneming van Israëlieten tot BB∴ VV∴ MM∴ en de toelating der elders aangenomen BB∴, de Mozaïsche godsdienst belijdende, tot de werkzaamheden der Loges, nog voor weinige jaren in verschillende gedeelten van Duitschland plaats gehad hebbende, bepaalt zich voor het tegenwoordige nog grootendeels bij de werkpl∴, arbeidende onder het regtsgebied der drie GG∴ OO∴ van Berlijn, te weten: Die Grosse Landes-Loge fur Deutschland, Die Nat∴ Mutter-Loge zu den drei Weltkugeln, en Die Grosse Loge Royal York zur Freundschaft. En van deze zijn zelfs eenige in strijd met eene achtenswaardige minderheid in haar, die, gelukkig voor de eer der Orde in Pruissen, meer verlichte denkbeelden aankleeft. Reeds de letter van de statuten (Grundverträge) dier Loges, nog geheel een uitvloeisel van, en doorsult met den geest van dweepzieke heerschzucht en eene alles overtreffende onverdraagzaamheid, levert de sterkste bewijzen voor de onzuivere, met de ware V∴ M∴ geheel strijdige beginsels van hare stichters, of voor den blinden waan, waardoor zij zich vroeger lieten verstrikken door afgerigte bedriegers, fanatieken en heerschzuchtigen. Even levendig straalt die geest door in zoo menig Artikel, in de tijd- | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
schriften verschenen, en dat door blinden hartstogt en vooringenomen aanhankelijkheid aan on-Maçonnieke beginsels geschreven, door drogredenen en klinkenden onzin ondersteund, eene gedragslijn, een stelsel trachtte te verdedigen, dat door een aantal Broederen onder hunne landgenooten, met evenveel kracht en waarheid als bekwaamheid en op afdoende gronden, is bestreden. De Pruissiesche GG∴ LL∴, op kleingeestige grondslagen rustende, en te zeer ingenomen met de titels en versiersels, haar aangebragt door de Strikte Observantie, het tempel- en klerikaal systeem, en met den mystieken onzin, bij haar binnen gebragt door goudmakers, theozofen en uitzinnigen, hebben zich nimmer kunnen plaatsen op een standpunt, zoo zuiver en vrij, als de ruime beginsels der eigenlijke V∴ M∴ dit vorderden. Van hier dan ook, dat deze in Duitschland, maar vooral in Pruissen, van oudsher het bedroevend schouwspel vertoonde van uiterlijk vertoon, haat, twist, vervolging, verkettering en onderlingen ban. Eerst in later tijd is de G∴ Loge Royale York, de eenige, die eene wettige Konstitutie heeft, daarvan teruggekomen, en meer genaderd tot de wezenlijke grondslagen der V∴ M∴, terwijl het ook zij is, die de minst bekrompen beginsels huldigt. Van de beide andere, echter zelve op geen wettigen grondslag gevestigd, miskent de meest fanatieke, de Grosse Landes-Loge - welke eene leer belijdt, zoo onverdraagzaam en despotiek, als slechts te verwachten ware in een Profes-huis der Jezuïten, terwijl zij openlijk de leer voorstaat: geen heil buiten mij - de beginselen der V∴ M∴ geheel en al. Zij hoont en vertrapt en verguist de Gr∴ L∴ van Engeland, de moeder der nieuwere V∴ M∴ door het prediken der leer, dat die Gr∴ L∴ eigenlijk geene V∴ M∴ beoefent, maar geheel vreemde zaken, in Maç∴ vormen gehuld, door dat, zegt zij, die Gr∴ L∴ niet weet van V∴ M∴ is, eene wetenschap alleen in háár bezit. En van daar dan ook, dat zij, als het hoogst bewijs harer verdraagzaamheid, de andere Maç∴ ligchamen duldt, als haar onverschillige ligchamen, welke nimmer de eer eener innige betrekking waardig kunnen zijn. Bij het gebrek aan een centraal punt voor de Maç∴ ligchamen der verschillende landen, konden sommigen het als onverschillig aanzien, welke grondbeginselen beleden worden, door het een of ander ligchaam. Zoodra die echter naar buiten werken, en inbreuk maken op de onverjaarbare regten van andere, gelijk staande, ja zelfs oudere ligchamen, dan verandert de zaak geheel en al van aard. Dat dit werkelijk het geval is, zal het volgende bewijzen. Reeds in den jare 5799, was er eene aanklagte ingekomen van zekeren Br∴ abraham emden, bij de achtb∴ L∴ Concordia vincit Animos, in het O∴ van Amsterdam gevestigd, en door tusschenkomst van deze ter algemeene vergadering van het Gr∴ O∴ van Holland gebragt, vermeldende, dat aan evengenoemden Br∴ toegang tot en bijwoning van de werkzaamheden in den 3en. graad zouden zijn geweigerd, in de Loge zu den drei Rosen te Hamburg, uithoofde hij van geboorte een Jood was. Hierop werd in de algem∴ vergadering besloten, dat, namens het Ned. Gr∴ O∴, aan de L∴ zu den drei Rosen, te Hamburg, zoude worden geschreven, dat deze Gr∴ Loge hare verwondering niet kon ontveinzen, wegens het niet admitteeren van | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
den Br∴ a. emden, voorzien van een behoorlijk patent, door eene wettige Loge dezer Republiek verleend, en dat zij van hare billijkheid verwachtte, dat die L∴, bij nadere overweging, van hare opvatting, in deze zou terug komen. Hoezeer gekommitteerden van diezelfde achtbare Loge ook ter vergadering melding maakten van eene gelijke weigering aan een harer oud-Off∴, met name e. cohen, door de Loge Royal York zur Freundschaft, te Berlijn, zoo vinden wij in de rezolutiën van die vergadering niet, dat ook deswege bij de Gr∴ L∴ van Holland eenige reklamatiën zijn gedaan. Dat er toen, in een opvolgend tijdsbestek van bijna twintig jaren, geene bekende klagten zijn aangebragt, is meer dan waarschijnlijk toe te schrijven aan de staatkundige gebeurtenissen van dien tijd, waarin der Franschen wapenen en vrijzinnige beginselen ook daar hunnen invloed uitgeoefend, en ten minste de aanwending van het uitsluitingsbeginsel in onbruik hebben gebragt. Men vindt daaromtrent meer dan zekerheid, doordien, nog in het jaar 5815, in eene Loge te Kleef, welke hare Konstitutie van de Landes-Loge had (van haar, die de V∴ M∴ voor eene Christelijke instelling verklaart en het sterkst tegen het opheffen der uitsluiting ijvert), nog Israëlieten in de Orde opgenomen zijn. De uitsluitingsmaatregelen zijn dus eerst na dien tijd weder met strengheid hernieuwd; want ook in den jare 5819 wendde zich de achtb∴ Loge Willem Frederik, in het O∴ van Amsterdam, tot den H∴ E∴ G∴ M∴ Nat∴, zich beklagende van de weigering, die een harer kinderen, de Br∴ philip amsel, jr. te Emrick, ondervonden had, door, alhoewel voorzien van een behoorlijk diploma, namens dit Gr∴ O∴ afgegeven, aldaar bij de werkzaamheden der Loge niet te zijn toegelaten, en zulks ten gevolge eener kort te voren van hare Gr∴ Loge te Berlijn ontvangen teekenpl∴, waarbij aan alle belijders van de Israëlietiesche godsdienst het bezoeken der werkpl∴, onder het gebied van die Gr∴. L∴, ten stelligste werd ontzegd. De achtbare L∴ Willem Frederik verzocht den H∴ E∴ G∴ M∴ N∴ zijn invloed bij dat Gr∴ O∴ van Berlijn aan te wenden, ten einde het hiervoren aangehaald besluit, immers, voor zoo ver het betreft de BB∴ belijders van de Israëlietische godsdienst, welke onder het Gr∴ O∴ van Nederland opgenomen zijn, te doen intrekken, of anders aan de Loge Willem Frederik die voldoening te verschaffen, welke met den hoon, haar aangedaan, is overeenkomende. Belangrijk en des H∴ E∴ echt vrijzinnig Maç∴ gevoelen kenschetsende, is het antwoord, daarop in 5820 door den H∴ E∴ G∴ M∴ Nat∴ gegeven, waarbij Z∴ H∴ E∴ in substantie verklaarde: Dat het geheel strijdig met zijn gevoelen was, dat de belijdenis der Joodsche godsdienst, zoude beletten, onze natuurgenooten als VV∴ MM∴ te erkennen, en Z∴ H∴ E∴ dan ook de reden, waarom de B∴ amsel in de Loge te Emrick niet was toegelaten, afkeurde, en Z∴ H∴ E∴ daarin een blijk zag, dat de V∴ M∴ niet overal is, hetgeen zij behoorde te wezen. Z∴ H∴ E∴ verzekerde voorts, zoo veel in hem was, te zullen trachten, der Loge Willem Frederik voldoening te verschaffen, hoezeer niet ontveinzende, dat, even gelijk dit Gr∴ O∴ (het Nederlandsche) | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
onafhankelijk is, ook dat van Berlijn zulks zijn moet, waardoor het Z∴ H∴ E∴ onmogelijk was, dat te noodzaken, het besluit in te trekken, waarbij bepaald wordt, dat de Joden niet in de Broederschap aangenomen mogten worden. Dat de pogingen en bemoeijingen van den H∴ E∴ G∴ M∴ N∴ zonder vrucht schijnen gebleven te zijn, blijkt uit eene teekenpl∴, in den jare 5827 op nieuw aan Z∴ H∴ E∴ toegezonden door een aantal der achtingswaardigste Israëlietische BB∴ te Amsterdam, den Z∴ V∴ Br∴ j. mendes de leon, aan het hoofd hebbende, inhoudende, gelijke klagten en gelijke reklamatiën, ondersteund door eenige VV∴ MM∴ der Amsterdamsche Loges. Niet lang daarna, en wel in de vergadering van de Gr∴ L∴ van Bestuur, gevestigd te 's Hage, gehouden in 5828, werd door den reg∴ M∴ der achtb∴ L∴ l'Union Maçonnique, in het O∴ van Groningen, den Br∴ s.j. van coeverden, mede een voorstel gedaan, strekkende, dat door tusschenkomst dier Gr∴ L∴ van Bestuur, pogingen zouden worden aangewend, ten einde aan de herhaalde klagten en grieven, wegens de wederregtelijke weigering tot toelating van Israëlietische BB∴ in de Pruissiesche Loges, herstel en voldoening mogten worden verkregen. Dit voorstel, in de opgevolgde algemeene vergadering van 5829 behandeld zijnde, luidt als volgt: Is door den Br∴ 1en. Gr∴ Opziener te kennen gegeven, dat het verlangen van dien Br∴, om, door tusschenkomst dezer Groote Loge van Bestuur, herstel der ingebragte grieven te verkrijgen, niet wel in deliberatie gebragt kon worden, omdat de korrespondentie met vreemde Gr∴ O∴ buiten de attributen dezer Gr∴ Loge was; dat evenwel Gr∴ Dignitarissen gaarne op zich wilden nemen, om, zoodra het bij de statuten tot die briefwisseling gewettigd ligchaam, de Hooge Raad, zoude zijn gekonstitueerd, het verlangen des voorstellenden Broeders aan dat ligchaam over te brengen, en men inmiddels zich de tegenwoordigheid van den H∴ E∴ Gr∴ M∴ te Berlijn ten nutte wilde maken, om Z∴ H∴ E∴ te verzoeken, te willen bewerken, dat voorloopig alle certifikaten, door wettiglijk gekonstitueerde Nederlandsche Loges uitgegeven, door de Loges, onder het Gr∴ O∴ van Berlijn werkende, zouden worden gerespekteerd. De voorstellende Broeder hiermede verklarende genoegen te nemen, is konform het voorstel van den Br∴ 1en. Gr∴ Opziener besloten. Getrouw aan de strekking van dit Woordenboek, onthouden wij ons van het herhalen en het ontvouwen van de welligt niet ongepaste aanmerkingen van andere BB∴, welke op dit besluit der Gr∴ L∴ van Bestuur en de konsideratiën er van gemaakt zijn, maar achten het altijd betreurenswaardig, dat de vermoedelijk aangewende pogingen, waarvan echter nimmer een officieel rapport is verschenen, wederom vruchteloos zijn gebleven, vermits toch in 5834 andermaal klagten hebben moeten ingebragt worden bij den H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴ (nadat in 1833, zoo al niet bij al de drie Gr∴ LL∴ van Berlijn, in allen gevalle bij eene van deze, de Royal York zur Freundschaft, de gelegenheid bestond tot wettige wijziging harer statuten [Grundvertrag], ten aanzien dezer wederregtelijke en anti-Maçonnieke uitsluiting. Zie Grundvertrag der G∴ F∴ M∴ L∴ R∴ Y∴ z∴ Fr∴, Berlin 1800, p. 72), door en van wege de achtb∴ L∴ de Geldersche Broederschap, in het O∴ van Arnhem, blijkens eene teekenpl∴ van haren reg∴ M∴ den Z∴ V∴ | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
Br∴ nedermeijer van rosenthal. Hiervan werd door den H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴, aan de Gr∴ L∴ van Bestuur van dat jaar, mededeeling gedaan, en zulks naar aanleiding van twee teekenpl∴, van BB∴ in het O∴ van Arnhem aangenomen, bezwaren inhoudende over de voortdurende afwijzing, welke zij, hoewel van wettige diploma's voorzien, uithoofde hunner Israëlietische geloofsbelijdenis, bij de Loges in Pruissen moesten ondervinden. Die werkplaats verzocht den H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴, deze bezwaren nader onder de oogen van de verschillende GG∴ OO∴ te brengen, en, zoo mogelijk, opheffing dezer, met de beginselen der K∴ K∴ strijdende uitsluiting te verkrijgen De H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴ verklaarde daarop, aan dit verlangen gehoor te geven, en op zich te nemen, tot het bedoelde einde, het verzoek der beide BB∴ (de BB∴ melon latz en isaak meijer) aan de GG∴ OO∴ te Berlijn over te brengen en te ondersteunen. Deze mededeeling werd dan ook door de vergadering met dankbaarheid ontvangen (zie Resolutiën der Gr∴ L∴ van Bestuur, 18den dag, 3de maand 5834). Twee jaren wachtten de reklamanten en de met hen belangstellenden te vergeefs op een bemoedigend antwoord, zoodat in 1836 uit het O∴ van Wezel, door een dertiental Israëlietische BB∴, meerendeels kinderen van Nederlandsche LL∴, eene teekenpl∴ uitging aan al de werkpl∴, onder het regtsgebied van de Gr∴ L∴ van Bestuur van 's Hage arbeidende, alsmede aan hare GG∴ Dignitarissen. Daarbij vertrouwden deze BB∴ op eene allezins gepaste en hoogst waardige wijze, hunne belangen en die van de zuivere beginselen der Orde, aan den Maç∴ ijver en verdedigingsmiddelen der Ned. Broederschap aan, verzoekende hare hulp en medewerking tot het verkrijgen eener opheffing van uitsluitingswetten en maatregelen, welke, reeds op zich zelven onregtvaardig, het gezag van het erkende Nederl∴ Gr∴ O∴ in zijne afgegeven certifikaten miskennen en beleedigen. Bij deze hoogstbelangrijke teekenpl∴ (welker uitgebreidheid ons belet die te kunnen mededeelen) waren gevoegd twee kopijen van zoodanige cirkulaires, gerigt aan de drie GG∴ OO∴ van Berlijn, en aan al de onder hun regtsgebied behoorende Loges, waarin niet alleen op de meest bescheidene en welsprekendste wijze de intrekking van de uitsluitingsbepaling werd gevraagd, maar waarbij de wederregtelijkheid en het ongegronde van het beweren der Pruissiesche GG∴ OO∴ op de ontegensprekelijkste en overtuigendste wijze werd bewezen en uiteen gezet. Op deze rondgaande teekenpl∴, die voorzeker bij elke Loge in Nederland eenen treffenden indruk hebben te weeg gebragt, is door de achtb∴ L∴ Willem Frederik, in het O∴ van Amsterdam, een besluit genomen, in de konsideratiën waarvan zij verklaarde, dat de vertoogen der klagende BB∴ waren billijk en gegrond, en hunne afwijzing in vreemde LL∴, strijdig met den geest der Orde en onbroederlijk, alsmede, dat het buiten hare kompetentie lag, van de GG∴ OO∴ te Berlijn en elders, de erkenning en eerbiediging van de door het Gr∴ O∴ van Nederland uitgereikte certifikaten zonder onderscheid, te vorderen, en zij (de Loge Willem Frederik) derhalve aan het Nederlandsche | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
Gr∴ O∴ zelf de handhaving van zijn gezag en de certifikaten door dit ligchaam afgegeven, moest overlaten, terwijl het besluit zelve het navolgende bevatte:
Zoo ook bragt de achtb∴ Loge Orde en Vlijt, in het O∴ van Gorinchem, het navolgende voorstel, in de algemeene vergadering van de Gr∴ L∴ van Bestuur te 's Hage van 5837, en ondersteunde het door eene zeer uitgebreide en hoogst belangrijke memorie, waarin het hooge gewigt der zaak klaar en met duidelijkheid was uiteengezet; voorts, onder aantasting en bestrijding van het uitsluitingsbeginsel, in het wel begrepen belang der Orde werd aangewezen, dat de haar daardoor aanklevende smet ten spoedigste moest worden uitgewischt. Het voorstel was van den navolgenden inhoud: De Gr∴, L∴ van Bestuur, enz. gevestigd in 's Gravenhage, gehoord de herhaalde klagten van BBr∴ Vrijmetselaren, wier certificaten of diploma's, afgegeven in naam en van wege het Gr∴ O∴ van Nederland, door wettiglijk gevestigde Nederlandsche LL∴, door LL∴, ressorteerende onder de drie Gr∴ OO∴ van Berlijn, niet zijn erkend geworden, doordien aan derzelver houders den toegang tot die werkplaatsen is ontzegd, en zulks op grond, dat die houders zijn belijders van de Mozaïsche godsdienst, - verklaart, dat, ten gevolge der algemeen erkende beginselen der Orde, dusdanige klagten noodwendig aanleiding geven tot gepaste vertoogen, ter verkrijging van herstel dier grieven. | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
OO∴ zal zijn bepaald, zullen zijn daargesteld, BBr∴ Gr∴ Dignitarissen, onder dankbetuiging, der Broederschap voor derzelver geopende bemoeijingen en onderhandelingen, van deze magtiging en lastgeving zullen zijn ontslagen, en zij aan de nieuw erkende en bevoegde magt de aangevangene onderhandelingen mededeelen, en alle stukken en bescheiden, daartoe betrekkelijk, zullen overgeven; zullende, in dit geval, deze hun opvolgende magt gehouden zijn, de aangeknoopte onderhandelingen en bemoeijingen voort te zetten, en tevens te voldoen aan het verzoek, ten aanzien van het rapport uitbrengen in de eerstvolgende Pinkster-Loge. Dit voorstel werd in dezelfde vergadering aangenomen, nadat door de afgevaardigden der voorstellende Loge was toegestemd de woorden: bij de drie GG∴ OO∴ van Berlijn in het voorstel uit te laten, als de te nemen maatregelen der BB∴ Gr∴ Dign∴ te zeer aan banden leggende. Dit was werkelijk, hetgeen toen besloten is; intusschen luiden de resolutiën der Gr∴ L∴ van Bestuur, van den 14den dag, 3de maand 5817, als volgt: ‘Waaromtrent is besloten, dat BB∴ GG∴ Dign∴ zullen worden uitgenoodigd, om pogingen in het werk te stellen, ter bereiking van het doel, door de achtb∴ L∴ Orde en Vlijt voorgesteld, met uitnoodiging tevens aan alle BB∴, om ter kennis van Gr∴ Dign∴ te brengen alle zoodanige stukken, bescheiden en gebeurtenissen, als tot dat gewigtig onderwerp betrekking hebben.’ Tegen deze redaktie der resolutiën is door de Loge Orde en Vlijt gereklameerd, terwijl door haar een aantal van 17 stukken, als bijlagen en bewijzen aan BB∴ GG∴ DD∴ zijn gezonden. Men zoude dus, om aan de resolutiën getrouw te blijven, in stede van het bovenste aangehaalde kunnen zeggen: ‘Waaromtrent werd besloten, dat BB∴ GG∴ DD∴, en verder als hier boven. In de daaropvolgende algem∴ verg∴ van het alstoen reeds herstelde GG∴ OO∴ van Nederland, bragten GG∴ Off∴ (vroeger Gr∴ Dign∴), naar aanleiding van het vastgestelde bij het aangenomene voorstel der Loge Orde en Vlijt, het gewenschte rapport uit van derzelver aanvankelijke verrigtingen, waarin, wel is waar, èn door de voorstellende Loge, èn door de daaraan door de vergadering gegeven bekrachtiging, onder dankzegging genoegen genomen werd, doch onder het uitdrukkelijk beding der voorstellende Loge en der daaraan gehechte algemeene goedkeuring van de overige Loges, dat op de daaropvolgende vergadering van 5839, wèlke ook de uitslag der pogingen van BB∴ GG∴ Off∴ zijn mogt, een meer uitvoerig en afdoend rapport zoude worden uitgebragt, ten einde het besluit, door de Gr∴ L∴ van Bestuur in 5837 genomen, algeheel en volledig effekt verkrijge, namelijk: dat alsdan door het Gr∴ O∴ die verdere middelen zouden worden geprovoceerd, welke het belang der zaak vorderde. Van de weinige vordering, welke de pogingen van GG∴ Off∴ in het belang der goede zaak hebben gemaakt, getuigt het in 5839 onvermijdelijk geworden rapport, in de algem∴ vergad∴ uitgebragt, en luidende als volgt: BB∴ Groot-Officieren hebben met aandacht overwogen het punt van beschrijving der achtb∴ L∴ Orde en Vlijt, betrekkelijk het niet erkennen van diploma's van Nederlandsche BB∴, de Mozaïsche godsdienst belijdende, | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
door eenige LL∴, ressorteerende onder de drie Gr∴ OO∴ van Berlijn. Zij hebben zich deze zaak aangetrokken met ernst en volharding, omdat zij, wat het wezen der klagt betreft, geheel het gevoelen der achtb∴ L∴ Orde en Vlijt zijn toegedaan; zij zullen geene melding maken van hetgeen, zonder tot een' regtstreekschen maatregel te besluiten, in het belang van het voorgestelde doel is kunnen worden gedaan. De BB∴ afgevaardigden zullen bescheidenheid veroorloven, bij hetgeen niet vatbaar is voor openlijke mededeeling, zij zullen tevens, ter juiste beoordeeling van den eigenlijken stand der zaak, niet uit het oog verliezen, dat, wanneer de Nederl∴ V∴ M∴ allezins bevoegd is, om voor eigene regten en voor onafhankelijk bestaan te waken, het echter geenszins kan vrijstaan, om inbreuk te maken, of invloed uit te oefenen op hetgeen tot de onafhankelijkheid in de inwendige huishouding der Broederschap in de andere Gr∴ OO∴ behoort. Het eenige punt, dat alzoo ten deze in aanmerking komt, is, niet het gevoelen der LL∴ in Pruissen, omtrent het onvereenigbare van Jodendom en Vrijmetselaarschap; niet het gedrag der LL∴ in Pruissen, bij het opnemen of afwijzen der belijders van deze of gene kerkdienst; maar alleen het niet erkennen van diploma's door Nederlandsche LL∴, wettiglijk afgegeven, in dien zin, alsof de houders van dergelijk diploma niet bevoegd zijn, om zich alleen krachtens hetzelve, en ten gevolge van de daardoor bewezen inwijding hier te lande, op al de regten van de Vrijmetselaarsschap te beroepen. Groot-Officieren zijn alzoo van meening, dat alhier minder te letten is op de omstandigheid der belijdenis van de Joodsche kerkleer, dan wel in het algemeen op de bewering der LL∴ in Pruissen, dat het aan dezelve zoude vrijstaan, te onderzoeken, of alhier in Nederland in de Orde worden opgenomen menschen, om deze of gene omstandigheid, van de Orde moesten wezen uitgesloten. Het geldt een algemeen beginsel, minder eene toevallige en persoonlijke toepassing. Door de wettigheid of onwettigheid der alhier te lande gedane aanneming, aan eenig nader onderzoek te onderwerpen, wordt er inbreuk gemaakt op de regten en op de onafhankelijkheid van dit Gr∴ O∴, en in dien zin zullen namens hetzelve, en door den Gr∴ M∴ Nat∴ en BB∴ Groot-Officieren, regtstreeksche en officieele pogingen worden aangewend, daar, waar zulks zal behooren, ter verkrijging der onbepaalde en onvoorwaardelijk erkentenis der diploma's, door Nederlandsche LL∴ afgegeven, zonder daarbij eenig ander of nader onderzoek te veroorloven, naar hetgeen, om deze of gene reden, tot de geldigheid der aanneming zelve betrekking heeft, als zijnde, bij eene wettige en erkende Loge, deswege alleen aan het Hooger Gezag der Orde verantwoordelijk, de Loge zelve, die de aanneming heeft gedaan, maar nimmer de houder van het diploma, die, krachtens hetzelve, zijne betrekking tot de algemeene Broederschap in alle oorden der wereld moet kunnen doen gelden. BB∴ Groot-Officieren brengen wijders ter kennis van het Gr∴ O∴, dat bereids officieele pogingen bij het Gr∴ O∴ van Berlijn worden aangewend, doch dat alsnog geen antwoord is ingekomen. Hetzij de vroeger laauwe behandeling dezer voor het bestaan en den bloei der Orde zoo hoogst belangrijke kwestie der voorstellende Loge, reeds vooraf geen gunstig resultaat deed verwachten, hetzij haar, door hare eigene onvermoeide werkzaamheid, dat ongunstig gevolg bij de hardnekkigheid en bekrompen Maç∴ inzigten der Pruissiesche GG∴ OO∴ bereids bekend was, nog in dezelfde algem∴ verg∴, en na het afhooren van het evenvermeld rapport, maakten GG∴ OO∴ een voorstel ter behandeling in eene opvolgende vergadering, die van 5840, aanhangig, hetwelk wij gemeend hebben, hier niet te moeten achterwege laten. Het Gr∴ O∴ van Nederland gehoord het rapport van BB∴ GG∴ Off∴, uitgebragt ter dezer vergadering, naar aanleiding van een besluit, genomen door de Gr∴ L∴ van Bestuur, in derzelver gewone Pinkster-Vergadering van 5837, op het voorstel der achtbare L∴ Orde en Vlijt, in het O∴ van Gorinchem, welk voorstel en besluit zijn omschreven in de gedrukte Rezolutiën van gemelde Gr∴ L∴ van B∴, op bl. 6 en 7, alsmede naar aanleiding der later algemeen goedgekeurde rezerve van voornoemde | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
werkplaats, ter gewone vergadering van dit Gr∴ O∴ gehouden, op den 10den dag der 4de maand des vorigen jaars, omschreven in derzelver Rezolutiën, bl. 5. Besluit bij deze:
| |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
Dit voorstel (waarvan het vijfde lid verwerpelijk is) werd echter, tot veler bevreemding, in de vergadering, waarop het als punt van beschrijving was aangewezen, niet behandeld, maar na in eenige opvolgende jaarlijksche alg∴ verg∴ telken male ter behandeling uitgesteld, of aangehouden te zijn, ten laatste door de voorstellende Loge wederom ingetrokken, zonder dat daarvoor officieel eenige andere redenen zijn te kennen gegeven, dan de mondelinge verklaring, dat, ten gevolge van den weinigen indruk, welke de kennis van zoodanig voorstel, bij de drie GG∴ LL∴ van Pruissen gemaakt had, gepaard aan de vruchtelooze bemoeijingen van BB∴ GG∴ Off∴, en van de ingeroepen, doch gewis te vergeefs beproefden invloed en voorspraak van den H∴ E∴ G∴ M∴ N∴, Prins frederik der Nederlanden, bij zijnen bloedverwant den Prins van Pruissen, Protektor der drie GG∴ LL∴ van Pruissen, de Loge Orde en Vlijt, als nu haar voorstel, met de konsideratiën, niet meer doelmatig beschouwde, zich voorbehoudende, zoo noodig, later op dit belangrijk onderwerp terug te komen. Inmiddels is het jaar 5842 voorbij gegaan, waarop gelegenheid was tot wettige intrekking van het alom gelaakt en allerzijds bestreden anti-Maçonniek beginsel, ten gevolge eener gehoudene vergadering van de vereenigde GG∴ MM∴ der GG∴ LL∴ in Pruissen, om over dit gewigtig onderwerp te beraadslagen, zonder dat bij de drie GG∴ LL∴ zich de gunstige teekenen des tijds hebben geopenbaard, of dat de geest van onverdraagzaamheid, die bij haar gelijken tred houdt, met die der Pruissiesche staatsinstellingen, ten aanzien der belijders van de Mozaïsche godsdienst, eenige verbeterende verandering hebbe ondergaan, en zonder dat het gunstig voorbeeld der Loges van Hamburg, Saksen, Hanover en andere gedeelten van Duitschland, de bestrijders van licht, waarheid en regtvaardigheid de oogen heeft kunnen openen. | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
Ten einde men een behoorlijk overzigt van de zaak hebbe, zullen wij eene korte geschiedenis der questie in Duitschland geven, tot aan het tijdpunt waarop zij, laat genoeg, de aandacht van het buitenland heeft opgewekt. Reeds in 1785, heeft de geleerde Br∴ von kortum een werk uitgegeven, bevattende voordragten, gehouden in de Loge zum Biedermann, te Lemberg, waarin hij het verkeerde der uitsluiting bewees; welke meening, mede op bondige, afdoende wijze, werd bewezen door Br∴ boscamp, in zijn werkje, getiteld: Werden und können Israëliten zu Freimaurern aufgenommen werden (Hamburg 1788, 8vo.). In Duitschland werkte dit echter niet veel uit. Evenzeer als, ja nog sterker dan in Frankrijk, geraakte de V∴ M∴ daar op doolwegen. De lange en bedekte pogingen van den Engelschen Pretendent slopen tot daar in. Ook Jezuïten dreven er hun spel: met het inschuiven van den eenen graad na den anderen, kreeg er de V∴ M∴ geheel het aanzien eener Jezuitiesch-politieke vereeniging (nicolai über die Tempelherren und Entstehung der F∴ M∴ Gesellschaft, II. p. 200. ff.). Alle pogingen dit tegen te gaan, waren vruchteloos, daar men er de V∴ M∴ als een spel voor groote kinderen behandelde, en men wel Engelsche Konstitutiën haalde, maar niet in den geest daarvan arbeidde. De genius der V∴ M∴ ontvlood, men voerde den eenen hoogen graad na den anderen in, dreef zijn spel met onzigtbare opperhoofden, en maakte er edellieden en Tempeliers van, hield er zich bezig met alchemistiesche en theozofiesche droomerijen, zocht den steen der wijzen, en deed de V∴ M∴ strekken tot een middel van misleiding en tot eene goudmijn voor bedriegers, waar schubart, johnson, rosa, starck, schröpfer en zinnendorf (zie al die Art.) hunne rol speelden, en zoo velen een langen tijd bedrogen. Reeds in 1790 vinden wij eenige pogingen ten goede, door de toenmalige Tolerantie-Loge (zie dat Art.) te Berlijn, welke echter te niet ging, door tegenwerking der Gr∴ Landes-Loge, die hoofdkampioen van het obscurantisme, de onverdraagzaamheid en allerhande fanatieke droomerijen. Te vergeefs deed de Gr∴ L∴ Royal York te Berlijn, meer arbeidende in den oorspronkelijken geest en minder aangedaan door de Anti-Maçonnieke smetstof, die de andere Berlijnsche GG∴ LL∴ aankleefde, bij monde van Br∴ fessler, van hare gevoelens dienaangaande blijken (die gute Sache der F∴ M∴ in ihrer Würde dargestellt, p. 29); het hielp niet, en de zaak bleef in denzelfden toestand tot Duitschland door de Franschen werd overwonnen, en het niet waagde tegen de binnengedrongen, meer onbekrompen zienswijze op te komen. Toen liet men niet slechts de Israëlietische BB∴ als bezoekers toe, maar nam ze ook vaak (zelfs nog in 1815 in de Loge te Kleef, behoorende tot de Gr∴ Landes-Loge) in het verbond op. Nadat de Franschen echter Duitschland hadden verlaten, en men er weder grootendeels terugkeerde tot de meest bekrompen zienswijze, kwam ook, ten gevolge van een eigendunkelijk besluit, die aangelegenheid weder in denzelfden toestand. Men ontzag zich zelfs niet den Br∴ meijer, die in de Loge te Kleef was aangenomen, en zich te Berlijn, bij eene der Loges, als bezoeker aangemeld en zijn diploma had inge- | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
leverd, niet slechts den toegang te weigeren, maar ook bovendien het betoonde vertrouwen te misbruiken, en hem zijn wettig en met zijn geld betaald eigendom wederregtelijk te onthouden, dat hij ook nooit heeft terug gekregen. Wij willen het voorbeeld niet aanhalen van een Israeliet, die te Petersburg, in de daar bestaan hebbende Loge Astrea is aangenomen geworden, maar voeren aan, dat zelfs in Duitschland het stelsel van uitsluiting niet algemeen werd aangekleefd. Zoo heeft de Gr∴ L∴ te Hamburg altijd het tegenoverstaande gevoelen voorgestaan, zoodat zelfs eene der Pruissiesche Gr∴ L∴ (dezelfde welke de bakermat der V∴ M∴ in Zweden zoekt, en leert, dat buiten haar geene V∴ M∴ bestaat; dat al de andere Groote Loges en tot deze behoorende werkplaatsen, dwaalbegrippen leeren) deze in den ban heeft willen doen, omdat zij een Israel. Br∴ had geaffilieerd. Door de vastberaden houding der Hamb. Gr∴ L∴ bleef dit echter achterwege. Hamburg en de werkpl∴ dier Gr∴ L∴ zijn dan ook voortgegaan met het toelaten, affilieeren en aannemen van Israëlieten. Een der BB∴
door de Gr∴ L∴ van het eklektiesch verbond te Frankfort. a.M., belast met het opmaken van een rapport in die zaak, had verklaard, dat de Bul In Eminenti, van clemens XII (zie het Art. bul, D. I. bl. 65), zich juist grondde op de omstandigheid, dat de V∴ M∴ menschen van alle godsdiensten en sekten aannam (cujuscunque religionis et sectoe homines), en dat een verbond, hetwelk het geheele menschdom tot voorwerp zijner werkzaamheid heeft, onmogelijk eene uitsluitende strekking kon aannemen, zonder de grondslagen om te werpen. Hierna nam die Gr∴ L∴ een besluit, waarin zij te kennen gaf, het als dringende pligt aan te zien, de te lang bestaan hebbende uitsluiting op te heffen, welk besluit eenstemmig werd genomen. De Gr∴ L∴ Royal York gaf te kennen, wat haar betrof besloten te hebben, terug te komen van eene handelwijze, die zoo zeer in strijd was met den geest der Orde. Reeds vroeger was dit stelsel voorgestaan en beoefend door de Loges Apollo, te Leipzig, de te Nienburg, Stuttgard enz. Later heeft de Gr∴ L∴ van Saksen een besluit in denzelfden geest genomen, gelijk de Agrippina te Keulen, behoorende tot de Gr∴ L∴ Royal York, zich reeds op zeer krachtige wijze ter gunste der opheffing had doen hooren, in hare cirkulaire van 24 Junij 5838, een stuk, dat hoogst belangrijk en uiterst lezenswaardig is. In Engeland is dat gevoelen ten opzigte van de algemeenheid der Orde, steeds aangekleefd, ja zelfs vond men er voor lang
reeds GG∴ Off∴ dier gezindte. Noord-Amerika is van hetzelfde gevoelen, en heeft de Gr∴ L∴ van New-York die aangelegenheid aan de GG∴ LL∴ van Hamburg en de Nederl. bij herhaling op het hart gedrukt, onder verklaring, dat zij represailles zou moeten nemen tegen de leden der Loges die het grondbegrip der algemeenheid verkrachtten. Het Gr. O∴ van Frankrijk belijdt dezelfde leer, en zeide reeds in zijne cirkulaire van den 28sten dag, 4de maand 5799, le principe inné de la Maç∴ est celui, que tout Maç∴, est Maç∴ partout. Van hetzelfde gevoelen is de Suprême Conseil (zie Ann. Maç∴, T. VI, p. 268 en 269, Brux. 5829). Ook België (zie Ann. Maç∴ T. III, p. 692, Brux. 5824, en T. VI, p. 918). In Hannover zijn op 4
| |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
September 5788 en 7 Mei 5795 Turksche BB∴ toegelaten in de Loge zum Schwarzen Bär. Ook bestonden er toen Loges te Lissabon, waarvan Israëlieten leden waren. Verder is het bekend, dat tippo saib, de Nabob van Arout, de oudste zoon van den Nabob van Carnate, benevens omdat al omrah, in de Orde zijn aangenomen, terwijl in Frankrijk (5804) de Turksche Ambassadeur te Parijs, en in Londen (24 Nov. 5808) de Perziesche Ambassadeur bij het Engelsche hof in de Orde werden ingewijd. Het Zwitsersche Gr∴ O∴ heeft zich gehaast zijn gevoelen luide te verkondigen, door ongevergd in een officieel stuk bekend te maken, dat de Loge la Prudence, te Genève, reeds in 1839, een Israëliet had ingewijd; omtrent de toelating als Bezoekers bestond daar nooit twijfel. Het Groot-Oosten van Hannover, heeft in § 279 van hare laatste statuten hetzelfde beginsel gehuldigd. Reeds in 1785, uitte zich de Loge zum Rautenkranz in denzelfden algemeenen geest, en scheidde zich daarom af van de onverdraagzame Gr∴ Landes-Loge. Van hetzelfde gevoelen is Br∴ decius (Prof. reinhold), in zijn werk over de V∴ M∴ (Leipz. 1788, 8vo.). De reg∴ M∴ der Loge Ferdinande Karoline, heeft in 1841 in opene Loge, de tegenstanders gevraagd (later is dit in een officieel stuk herhaald), hoe zij nog langer bij hun stelsel konden blijven volharden, na in die Loge, wetende dat Israëlietische BB∴ aanwezig waren, en ook met een zoodanigen, in hun bijzijn geaffilieerd Br∴, de Broederketen te hebben gevormd, zoowel vóór als nà zijne affiliatie. Verder wordt het beginsel aangekleefd door de Loge zur freien Einigkeit, te Essingen, zu den drei Pfeilern, te Neurenburg, de Loge te Nienburg, de L∴ Libanon zu den drei Cedern, te Erlangen, en de Loge Archimedes zu den drei Reissbrettern, te Altenburg, een gevoelen dat zich oplost in de stelling, dat ieder, van welke belijdenis ook, die aan God, zedeleer en onsterfelijkheid gelooft en dit belijdt - Atheïsten, Pantheïsten en Materialisten dienen uitgesloten - V∴ M∴ kan worden. Buitendien heeft de Groote Loge van Hamburg reeds onderhandelingen te Berlijn aangeknoopt, en zal voortgaan al hare krachten in te spannen, ter bereiking van dat doel (cirk. 5842), noemende zij dit eene aangelegenheid, waarbij het menschdom en zijne regten zoo zeer belang heeft. De Loges Minerva en Balduin zur Linde, die vroeger geene Israëlieten inwijdden, lieten ze als bezoekers toe. Doch beschouwt men de hooge graden, waaromtrent de geleerde Broeder merzdorf (zie dat Art.) zegt, dat die, benevens hunne uitgedachte geschiedenis, druischen tegen den waren geest der reine V∴ M∴, dan ziet men dat ook deze, schoon blijkbaar met Christelijke elementen doorweven, evenwel in Frankrijk, Amerika, Nederland, België en Brazilië ook Israëlieten toelaten. De Grootmeester van de Groote Loge van Engeland, verklaarde in een officieel stuk duidelijk: ‘de V∴ M∴ moet voor geene beschaafde menschen, welke godsdienst zij dan ook mogen belijden, zoo zij waardig bevonden zijn, hare werkplaatsen sluiten.’ De Loge Apollo verklaarde in 1839, dat de opheffing der uitsluiting den verblijdendsten invloed heeft uitgeoefend op de werkzaamheden en het gezellig verkeer. Na het opheffen der uitsluiting, bij een- | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
parig besluit, heeft de Groote Loge van het Eklektiesch verbond verklaard, het hare te willen doen, om die ook in andere Loges van Duitschland te doen opheffen. De Broeder cretzschmar zegt, in zijn lager te vermelden werkje: De oude grondwet der Vrijmetselarij, maakt de VV∴ MM∴ ten pligt het aanhangen der godsdienst waarin alle menschen overeenstemmen, dit nu, zegt hij, is de vereering van den eenigen God, die aller menschen Vader is, en die aan al zijne kinderen gelijk regt heeft verleend, zijne dienaars, d.i. werklieden van den grooten bouw op aarde te zijn. Opdat nu allen dat kunnen zijn of worden, zoo mag niemand zich bekommeren om des anderen meening (geloofsbelijdenis en godsdienstig systeem). Men ziet het, dit echt Maç∴ beginsel wint in Duitschland hoe langer zoo meer veld. Velen komen van hunne bekrompen inzigten meer en meer terug; ja, er zijn sommige streken in Duitschland die ons beschamen. Zelfs in Pruissen beginnen velen het verkeerde en onverdedigbare van het heerschend stelsel duidelijk in te zien, en wenschen op eene eervolle wijze den geest der Vrijmetselarij te huldigen, gelijk nog kort geleden de vergadering der Grootmeesters te Berlijn, aan den Protektor heeft verzocht, officieel over dat onderwerp te schrijven, opdat het op eene wettelijke wijze kan worden beslecht. Van deze aannadering ten goede, moet worden uitgezonderd de Gr∴ Landes-Loge (zie de Art. pruissen, bl. 181, zinnendorf en boven in dit Art.), die het onverdraagzaam Tempel- en Riddersysteem der Strikte Observantie aankleeft, en die eene V∴ M∴ op hare eigene hand heeft, waar één persoon in het bezit is van den sleutel, of het geheim van haar stelsel. Eene leer, die de noodlottigste vruchten moet dragen, gelijk wij dan ook alreeds in het openbaar (Evangelische Kirchenzeitung voor 1843; No. 8 en 9 100) zien leeren, dat er slechts ééne oude, ware V∴ M∴ bestaat, die over Zweden naar Duitschland is gekomen, welke, alleen echte V∴ M∴, aan de Katholijken, daarin wenschende opgenomen te worden, tot voorwaarde stelt, dat zij voor altijd het papisme vaarwel zeggen. Voorwaar geene bevordering van de algemeenheid der Ordeleer! Wij zullen ons dus slechts bezig houden met de Gr∴ L∴ de drie Wereldbollen en Royal York. De eerste dier beide had reeds in 1840 van hare overal doorstralende inconsequentie blijk gegeven, door dat haar Gr∴ M∴ Br∴ o'etzel (die persoonlijk het uitsluitingsstelsel sterk afkeurt), bij het sluiten des verdrags tot wederzijdsche affiliatie met de Gr∴ L∴ te Hamburg, heeft verklaard, dat de hooge graden zijner Gr∴ L∴, de vier zoogenaamde groene graden, slechts moesten beschouwd worden als Erkenntnissstufen Historischer und Moralischer Tendenz, geenszins echter als wezenlijke hooge graden, op de wijze van het stelsel der Gr∴ Landes-Loge van Duitschland en de Fransche en Hollandsche Loges. Vroeger had zij aan hare Dochter-Loges bevel gegeven, de bezoekers, die de Israëlietiesche geloofsbelijdenis waren toegedaan, oogluikend toe te laten, maar hunne diploma's niet af te teekenen, zoo als dezelfde Gr∴ L∴, met en benevens de Gr∴ L∴ Royal York, in de vergadering der GG∴ MM∴ in 1841, reeds had gestemd voor de toelating van bezoe- | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
kende BB∴ van de Israëlietische godsdienst, doch daartoe de Gr∴ Landes-Loge niet had kunnen overhalen. Een van de Dochter-Loges van R. York (Agrippina te Keulen), die reeds vroeger en krachtig voor opname en toelating had gepleit, heeft dit onderwerp, bij een bezoek van den Prins Protektor aldaar, weder op mannelijke wijze behandeld, bij welke gelegenheid door dien Prins is gezegd, dat in deze aangelegenheid op den weg der verbetering zou worden voortgegaan, en zij vroeger of later in den geest der Orde hare bevredigende oplossing moest vinden. De Duitsche Loge zum Pilgrim, te Londen, in het stelsel der 3 Wereldbollen arbeidende, neemt wel geene Israëlieten in de Orde op, maar laat ze als bezoekers toe. In dien geest heeft de Gr∴ L∴ zu den drei Weltkugeln, te Berlijn, gehandeld, en, zich beklagende, dat zij, als lid van de Gr∴ L∴ te Berlijn (bestaande uit de GG∴ MM∴ enz. der drie GG∴ LL∴), een ontwijkend antwoord heeft moeten geven op de klagt van het Nederlandsche Gr∴ O∴, thans, ten bewijze, dat het haar opregt ernst is, voortaan elk echt V∴ M∴, van welke godsdienst ook, den toegang tot haren arbeid toe te staan, aan hare onderhoorigen op nieuw heeft voorgesteld: elken Br∴ V∴ M∴, die zich behoorlijk legitimeert als lid eener Werkpl∴, door eenige Gr∴ L∴ als wettig erkend, in hare LL∴ toe te laten, binnen de grenzen, waarin het bezoek van BB∴ van een ander systeem wordt gedoogd, in den graad, door hem bekleed (de drie graden). Hierop hadden zich, na lange debatten, 16 voor en 11 tegen de toelating verklaard, waardoor de toelating was afgewezen, als wordende ⅔ der stemmen vereischt, om een voorstel te doen aannemen. De Gr∴ L∴ zu den drei Weltkugeln, had te kennen gegeven, dat voorstel in het volgende jaar op nieuw in behandeling te zullen brengen. De Gr∴ L∴ Royale York, zij, die het naast is gebleven bij, of teruggekeerd is tot de ware beginselen der Orde, heeft reeds in 1838, voorloopig, tót de toelating besloten, maar de uitvoering uitgesteld tot in 1845, in welk jaar de herziening harer statuten moest plaats hebben. Wanneer men, na het beschouwen van dien algemeenen vooruitgang, zelfs in het brandpunt van bekrompen Maç∴ inzigten, in Duitschland, en meer bijzonder in Pruissen, vraagt, wat hier te lande is gedaan, dan zal men moeten komen tot het antwoord, niets, of zoo goed als niets, ten minste van de zijde des Hoofdbestuurs, en dat, wàt er nog gedaan is, geheel verkeerd was. Nimmer toch zijn er door het Hoofdbestuur onmiddellijke en pozitieve stappen gedaan. Wat er verligt is, werd door enkele Loges gedaan. En met dat al waren antecidenten voor de behartiging van het onkreukbare regt van toelating hier. Toen - vóór 1811 - zekere Loge, hier te lande, nog geene Israëlieten inwijdde, liet zij ze niet slechts als bezoekers toe, maar er bestaan zelfs voorbeelden, dat, op een tijdstip, dat toen eene Zuster-Loge in dezelfde stad, niet arbeidde, zij een Kandidaat van de Israel. geloofsbelijdenis, voor hare laatstgenoemde Zuster, in de Orde inwijdde. Wat nu de weigering van bezoekers buiten 's lands betreft, zoo heeft men het voorbeeld, dat een Israëlietisch Br∴, door de Loge Concordia, te Amsterdam, aangenomen, in Berlijn (1815) als bezoeker gewei- | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
gerd zijnde, zich daarover wendde aan zijne Moeder-Loge, die na onderzoek en vertoogen, met eenige Amsterdamsche Loges, besloot, in zóóverre het regt van vergelding aan te wenden, dat er van toen af geen Br∴, in eene Berlijnsche Loge aangenomen, als bezoeker zou worden toegelaten. Dit besluit werd weldra toegepast. Een bezoeker, kind of lid eener Berlijnsche Loge, zich hebbende aangemeld, werd hem de toegang alleen vergund, onder voorwaarde, dat hij beloofde, te Berlijn stappen te doen tot het bestrijden van die schending der wederkeerige pligten en regten, wat ook - schoon vruchteloos - door dezen, blijkens overgezonden bewijzen, is geschied. De eerstvolgende stap is gedaan door de Amsterdamsche Loge la Bien Aimée, die, na de ingekomen klagt van haar kind, Br∴ jakob meijer te Wezel, dat hij in zijne woonplaats als bezoeker was geweigerd, de zaak kommissoriaal maakte, en ze stelde in handen der BB∴, a. abeleven, Sekretaris, a. van lee, Adjunkt-Redenaar, en h.r. linn, Fiskaal, welke kommissie eene concept-teekenpl∴ aan de Loge het gouden Zwaard, te Wezel, inleverde, die goedgekeurd, en door den reg∴ M∴ Br∴ j.j. voute, s. ez. en a. abeleven onderteekend, in 1836 werd afgezonden. Een verdere en krachtiger stap was het besluit der L∴ Willem Frederik (hierboven bl. 300 aangehaald), van den 17den Februarij 1837. Die slaperigheid bij het Hoofdbestuur heeft dan ook niet bijgedragen dat de uitsluitingsbepalingen in Duitschland niet voorlang zijn afgeschaft, zoodat de regten zijner kinderen en van dat ligchaam zelven bij voorduring worden verkracht en vertreden. Geheel verkeerd is er ook gehandeld, om met een enkel woord te reppen van de geloofsbelijdenis, waartoe de klagers behoorden. Men had eenvoudig moeten klagen over schending van het regt van wederkeerigheid; en ware er dan tot verontschuldiging geantwoord, dat men ze had geweigerd, omdat zij tot de Israëlietische godsdienst behoorden, dan had het wederantwoord moeten zijn: Het Gr∴ O∴ weet niet, welke geloofsbelijdenis zijne kinderen in de burgerlijke maatschappij zijn toegedaan (en inderdaad is er menig geval, waarin die onbekend is, zelfs bij de Loge, die de aanneming heeft gedaan). Men heeft mijne certifikaten, en daardoor mijn regten geschonden, en daarvoor eisch ik vergoeding, en voortaan erkenning van al mijne afgegeven bewijzen. Nimmer ook had men van de welwillendheid der H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴ moeten misbruik maken, door hem de persoonlijke behandeling dier zaak op te dragen; daar zijn maatschappelijk standpunt te hoog was, om die naar eisch te behandelen, en door te zetten bij personen, die in het maatschappelijke zoo veel lager staan. Dit alles is dan ook oorzaak, dat die aangelegenheid in denzelfden staat zal voortsleuren, tot dat een enkel krachtig vertoog, of gepaste maatregel, van de zijde van Frankrijk, Engeland, of eenige andere Maç∴ magt, den geheelen stand van zaken zal doen veranderen (men heeft het hierboven gezien, de tijdgeest en de tegenstrijdigheid met zich zelve, hebben het onverdedigbaar stelsel in Pruissen in zulken toestand gebragt, dat er nog maar eene enkele goede poging wordt vereischt, om het verouderde gebouw van Anti-Maç∴ onverdraagzaamheid ineen te doen storten), en aan zoodanige magt | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
eene gemakkelijke zege zal verschaffen. En deze eer had zich Nederland nimmer moeten laten ontwringen. Dit toch is het land, waar de eerste stem werd gehoord, die de geschonden regten bepleitte, waar zelfs, ten opzigte der zoogenaamde oppergraden, eene meening werd verkondigd, als wij die lezen in het rapport der kommissie voor de oppergraden (zie Deel II, bl. 55-60). Gaat men de redenen na, welke er worden gegeven, ter vergoêlijking dier handelwijze, dan vindt men er twee; en wel 1e. dat men toch niet alle certifikaten, maar alleen die weigert, welker houders de Israëlietische godsdienst belijden, en 2e. dat men de Israëlietiesche BB∴ den toegang weigert, omdat de V∴ M∴ eene christelijke instelling zoude zijn. Telt men de stemmen, dan ziet men weldra die argumenten begraven onder eene vijftigvoudige overmagt; want tegenover Pruissen staan dan de Maç∴ Hoofdbesturen van bijna de geheele wereld. Weegt en toetst men de gronden daartegen, dan geeft dit wel meer moeite, maar voert toch tot dezelfde uitkomst. Het weigeren van een enkel certifikaat onder 2000, verkort, hoond en verkracht evenzeer de regten van het Bestuur, dat die certifikaten heeft afgegeven, alsof dit aan 200 ware geschied; het is slechts de herhaling van hetzelfde misdrijf; en één individu heeft even veel aanspraak op de handhaving van zijn heilig, onschendbaar en onverjaarbaar regt, als zijne 199 overige BB∴ Eene moeder toch, die zich zoude laten afhouden, van in de bres te springen voor haar kroost, zoo dit mishandeld, gehoond en beroofd werd, door de gedachte, dat het niet aan al hare kinderen, of het meerendeel harer telgen te beurt viel, ware eene gevoellooze, ware eene ontaarde stiefmoeder; de kleinste heeft dezelfde aanspraak op bescherming, als de grootste. Buitendien wordt het heiligste regt geschonden, door eenen enkele te vragen naar zijne geloofsbelijdenis, die soms onbekend is bij haar die dien Br∴ heeft aangenomen. Wat het tweede argument betreft, namelijk, dat de V∴ M∴ eene Christelijke instelling zoude zijn, vragen wij al dadelijk, bestaat er iets meer Christelijks, dan eene Christen Kerk, en wien is het tot hiertoe ingevallen, den Israëliet toegang tot zoodanige gebouwen en het bijwonen der daarin uitgeoefende godsdienstplegtigheden, als het avondmaal, de mis, of de predikatie, enz. te weigeren. Wil men het maatschappelijk leven niet als voorbeeld nemen, wij vragen, of er in de V∴ M∴ iets meer Christelijks bestaat, dan de hoogste der zoogenaamde hier beoefende oppergraden, de graad van Soeverein Prins van het Rozenkruis, en hoe men hier te lande over de toelaatbaarheid van Israëlieten tot dien graad denkt, heeft het officieele orgaan des Hoofd-Kapittels beantwoordt, door het bekende rapport van zijne kommissie (te vinden D. II, bl. 55-60). Die tweede reden, welke men kan beschouwen als het hoofdargument van hen die het on-Maçonniek beginsel der uitsluiting van Israëlieten, èn als Kandidaten, èn als bezoekers toelaten, en bestaande daarin, dat de Orde eene Christelijke instelling zoude zijn, is eene uitdrukking, welke in de onderwerpelijke zaak zoo dikwerf is gebezigd, dat wij haar hier willen ontleden. Zij kan | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
geene andere beteekenis hebben, dan dat de Orde, hetzij door, hetzij voor Christenen zou zijn daargesteld. Alvorens wij het eerste lid onderzoeken, moeten wij doen opmerken, dat al ware zij door Christenen gesticht, dit haar, alsdan eene instelling van Christenen, maar nog niet tot eene Christelijke instelling zoude maken. Zoo zijn b.v. de prijsinstellingen van monthyon geene Christelijke, noch de weldadige stichtingen van heyne te Hamburg, geene Joodsche instellingen, ofschoon de stichter van de eerste de Christelijke en die der laatste de Joodsche godsdienst beleed. Onderzoeken wij thans het eerste, namelijk of de Orde door Christenen is gesticht. Voor hem die niet aan de schil blijft hangen, maar tot de kern doordringt, kan het antwoord niet twijfelachtig zijn. Immers reeds bij de Egyptenaren, de Grieken, de Israëlieten en bij nog oudere volken, vindt men afgesloten, geheime vereenigingen van den aard der Eleusinien, van de Esseesche en Pythagoreesche verbonden, waarin men eerst na het afleggen van proeven werd opgenomen, en die, bij het stichten van onderlinge verknochtheid, ten doel hadden, den mensch wijzer en beter te maken. Zij bestonden dus lang voor het begin der Christelijke tijdrekening. De stelling die de Vrijmetselaars doet afleiden van de Romeinsche bouwkorporatien, werpt deze meening niet omver, omdat ook die inrigtingen niet door Christenen zijn ingesteld en weder van oudere instellingen bij de Grieken zijn nagevolgd. Zoo zijn dan ook de symbolen der eigenlijke of blaauwe Maç∴ niet aan de Christelijke godsdienst ontleend, maar wel aan die der Israelieten, en zouden dus veeleer, gelijk te regt door Prof. reinhold, in zijn bovenaangehaald werk is aangemerkt, op Israelietischen oorsprong wijzen. Maar aangenomen dat er eenige overeenkomst te vinden zij tusschen de symbolen der Vrijmetselarij en die der Christelijke godsdienst, welker oudste sekte zoo vele Joodsche gebruiken heeft bewaard, dan bewijst dit niets anders, dan dat de Orde na een eeuwen lang bestaan, in landen, welker inwoners voor het overgroote gedeelte de Christelijke godsdienst belijden, in het uitwendige eenige lokale kleur hebbe aangenomen van de godsdienst der bewoners van de landen waar zij bestond, misschien uit voorzorg van de zijde der leden, om geene ergernis te geven aan dweepzieke oningewijden. En in dien geest, zegt ook de katechismus op de vraag: waar de Orde haren oorsprong nam? Bij de eerste menschen in het Oosten (zie D. II. bl. 23). Buitendien krijgen wij een duidelijk denkbeeld van zulke wijzigingen, door de later er op geënte en tusschengeschoven hoogere graden, de kenmerken dragende van de politieke, Jezuitiesche, theozofiesche, alchemistiesche, of mystieke bedoelingen der stichters. Zij is dus niet door Christenen gesticht. Hiermede zou dan ook vervallen het onderzoek, of zij voor Christenen - d.i. uitsluitend voor dezen - gesticht ware. Doch ook deze vraag willen wij op zich zelve onderzoeken. Een bewijs voor het toestemmend antwoord op deze vraag te zoeken, in de overeenkomst van de leer der Orde met de zedeleer des Christendoms, bewijst te veel en dus niets. Elke godsdienst toch, heeft - wanneer zij de zaden harer spoedige vernietiging niet met zich zal voeren, en wanneer | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
zij de goddelijkheid van haren oorsprong, waarop alle aanspraak maken, niet dadelijk zal logenstraffen - de zedeleer tot noodwendigen grondslag. Deze nu is één en onveranderlijk, als de waarheid, als de Godheid, waarvan beide afkomen. De zedeleer van alle beschaafde godsdiensten moet dus op hetzelfde zedelijke punt nederkomen. Men neme vier godsdiensten, welke in het uitwendige hemelsbreed van elkander verschillen: Die van zoroaster en de Joodsche, de Chineesche en de Christelijke. Vinden wij nu bij de Perzen (Vispered. Ve. Cardé: Ehorem mezdanm enz. vad retofretîm) ik doe izeschné (izeschné, is een gebed, waarin men de grootheid verheft van dengeen tot wien men zich wendt), aan alle heiligen der wereld, welke zij ook mogen zijn, ik maak hun néaesch (nederige en onderdanige bede), ik wil hun behagen, ik doe wenschen voor hen. - Bahman! waak over hen allen, die regtvaardige en godvruchtige werken doen. - Hij, die op edele wijze het voordeel van anderen bevordert (beoogt), hetzij zoodanig mensch thans leeft, hetzij hij zal bestaan, of hetzij hij geweest is, diens reine ziel zal naar het verblijf der onsterfelijkheid stijgen, zelfs dan, als die man onderdrukt mogt worden. (Anquetil du perron, le Zend-Avesta de zoroaster, T. I. (a) Paris 1771. 4to. p. 124, 128, 194. Vendidad sade izeschné et vispered. Vispered 5e. carde - XIVe. en XLIVe. Ha); en beval zoroaster op onderscheiden plaatsen, zijne volgelingen: bemint, onderwijst, helpt elkander, zoo vinden wij in Levitikus XIX:18 en 34: Gij zult uwen naasten beminnen gelijk u zelven. De vreemdeling, die als vreemdeling bij u verkeert, zal onder u zijn, als een inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als u zelven. Er wordt geleerd onzen naasten niet te benijden, in Exod. XX:14. Onzen beleediger en vijand niet te haten, in Lev. XIX:17 en 18. Den naaste en zelfs den vijand te helpen, wordt voorgeschreven in Exod. XXIII:5. Deut. XXII:1 en 4. Deut. XXIV:14. Maleachi II:10, hem niet slecht te behandelen, in Lev. XIX:13, 14, 16. Voorschriften, oneindig versterkt in זי en ב קרפ תוכא, en het gebedformulier, den Jood voorgeschreven, luidende: ‘Ik ben bereid, het gebod van de liefde tot den evennaaste volkomen uit te oefenen; ik vergeef allen mijnen vijanden; o God! wil hun ook vergeven.’ - Vinden wij bij confucius (Ann. Maç. T. VI. p. 6) den wetgever der Chinezen: bemint uwen naaste, gelijk u zelven; doet anderen niet, wat gij niet wilt, dat u geschiede; schenkt uwen vijand vergiffenis; verzoent u met hem, en roept God ten zijnen voordeele aan. Zoo vinden wij in matth. VII:12. Alles, wat gij wilt, dat u de menschen doen zullen, doet hun dat ook, en 1 Joh. IV:7. Laat ons elkander liefhebben. Maar dit ter zijde latende, en dë stelling, dat de Orde eene Christelijke instelling zou zijn, voor een oogenblik gaaf aannemende, dan valt ook het verkeerde er van in het oog, en kan men gerust besluiten, dat zij geene Christelijke instelling in den algemeenen zin is, daar het kerkhoofd van het grootste gedeelte der Christenheid - der Katholieken - en de geestelijkheid, tot den stoel van St. petrus behoorende, de Orde en hare medeleden bij herhaling in den ban hebben ge- | |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
daan, en het deelnemen er aan hebben verboden, op doodstraf en bij verbeurte der bezittingen (zie de Art. bul en pauselijke bul), gelijk ook de Inquisitie te Rome, in 1739, een Maç∴ geschrift, getiteld: Rélation apologétique et Historique de la Societe des Fr∴ Maç∴, door beulshanden heeft doen verbranden. Is de Orde dus eene Christelijke instelling, dan is zij geene algemeen Christelijke, maar uitsluitend eene Protestantsch-Christelijke instelling, en dan mogen de Pruissiesche Loges, en wie haar stelsel aankleeft, evenmin Katholieken als Joden, in de Orde opnemen. De Orde wordt dan eene vereeniging eener bijzondere sekte, eene hulpkerk en onverdraagzame Prozelieten-fabriek, dat haar niet hooger plaatst; en behalve, dat hier dan te pas komt, hetgeen wij D. III. p. 61 (reg. 12 v.o. en volg.) hebben medegedeeld, verliest de Orde daardoor veel van hare waarde, die juist daarin is gelegen, dat zij, boven kerkgrenzen verheven, elk lid in zijne bijzondere godsdienstige denkwijze vrij laat. Ware de Orde eene Christelijke instelling, dan zou dit zeer zeker door de jaartelling moeten worden aangewezen; maar neen, de VV∴ MM∴ tellen van de schepping der wereld, d.i. van het oogenblik, waarop de O∴ B∴ v∴ het H∴ zeide: er zij licht. Toen bestond noch Christendom, noch geloofspartij. Het eerste menschengeslacht had één geloof: het geloof aan God. Dit gewigtige symbool geeft alzoo te kennen, dat de V∴ M∴ voor elk mensch, van welke godsdienst ook, mits geloovende aan het bestaan van God, geschikt is, en deze in de Orde kan worden opgenomen. Gaat men het punt, ten aanzien der nieuwere V∴ M∴, in een historiesch en krietiesch opzigt na, dan zal men geene gegronde aanmerking kunnen maken op de volgende redenering. De nieuwere V∴ M∴, of de Orde gelijk zij thans bestaat, is afkomstig uit Engeland, welk land de Orde in alle andere landen (bijna uitsluitend) onmiddellijk ingevoerd, en alzoo het aanzijn heeft gegeven aan de Maç∴, ligchamen hier en elders bestaande. Het is ook dat land, waar de meeste oorspronkelijke overoude Maç∴ gedenkstukken aanwezig zijn. In de eerste plaats dient men dus na te gaan, Wat de denk- en zienswijze, en de geest is, daar te lande heerschende, hierna behoort men inhoud en strekking der aldaar aanwezige gedenkstukken te beschouwen, en die te vergelijken, om daaruit op te maken, of er tusschen deze en de zienswijze der Engelschen ook eenig verschil, eenige tegenstrijdigheid heerscht, met al hetwelk men later de geest der drie Berlijnsche GG∴ LL∴ kan vergelijken. De denk- en handelwijze der Eng. Gr∴ L∴ en hare onderhoorigen nu, blijkt genoegzaam uit het bovenaangehaalde. Wij hebben ons dus slechts met de oorkonden bezig te houden, zijnde:
En eindelijk de Konstitutien en pligten, op deze Old Charges en Old Marks gegrond, en welke zelfs door hen worden er- | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
kend, welke het hier bestreden stelsel aankleven. De eerste dan der genoemde oorkonden (te vinden D. II. bl. 136) zegt duidelijk in Art. 1. De eerste pligt is, dat hij God opregt vereere, en de wetten der Noachieten (zie deze in het Art. noachietische geboden) opvolge, dewijl het Goddelijke wetten zijn, die de geheele wereld moet nakomen. - En in Art. 3, Hiermede stemt nu ook geheel overeen de inhoud van den eersten pligt, vermeld in anderson's Constitutieboek, luidende, naar de uitgave van 5723, aldus: Een V∴ M∴ is, door zijne roeping, verpligt, de zedewet te gehoorzamen (in de uitgave van 5738 volgt nu, nog meer overeenkomstig met de Konstitutie van York, en wat ook in al de latere uitgaven is bijbehouden: als een trouwe Noachiet), en zoo hij de kunst regt verstaat, zal hij noch een stompzinnige Godloochenaar, noch een ongodsdienstige vrijgeest zijn. Ofschoon dan nu ook de VV∴ MM∴, in oude tijden, in elk land verpligt waren, te behooren tot de godsdienst van dit land, of dat volk - welke het ook mogt zijn - zoo wordt het echter thans dienstiger geacht, hun alleen die godsdienst tot pligt te maken, waarin alle menschen overeenstemmen, maar hun-zelve hunne bijzondere meeningen te laten; dat is: goede en trouwe mannen te zijn, of mannen van eer en regtschapenheid, door welke benaming of overtuiging zij ook mogelijker wijze onderscheiden mogen zijn. Zoodoende wordt de V∴ M∴ het middelpunt ter vereeniging, en het middel, trouwe vriendschap te stichten onder menschen, welke, buiten dat, aanhoudend van elkander verwijderd hadden moeten blijven. In de uitgave van 5738 wordt anderson iets duidelijker; want in plaats van: ofschoon dan nu ook, enz. vervolgt hij aldus: In oude tijden rustte op de Christelijke V∴ M∴ (aldus bestonden er ook niet-Christelijke) de pligt, zich naar de Christelijke gebruiken van elk land te rigten, waarin zij reisden of arbeidden. Aangezien echter de V∴ M∴ onder alle volken, zelfs van verschillende gadsdiensten, wordt gevonden, zoo rust thans nog slechts de pligt op hen, die godsdienst aan te kleven, in welke alle menschen overeenstemmen, - elken Br∴ zijne eigene bijzondere meeningen overlatende - d.i. goede en trouwe mannen te zijn, mannen van eer en regtschapenheid, door welke mogelijke benamingen, godsdiensten of overtuiging, zij ook mogen onderscheiden zijn; want zij stemmen allen overeen in de drie groote Artikelen van noach, dat genoeg is, het cement der Loge te bewaren. Zoo doende is de Metselarij het middelpunt hunner vereeniging, en het gelukkige middel, menschen te vereenigen, welke, buiten dat, aanhoudend van elkander verwijderd hadden moeten blijven. Deze is de echte tekst, en elke vertaling of aanhaling, welke een anderen zin heeft, moet als vervalscht worden aangezien. (Men vergelijke hiermede de Old Charges, bij krause Kunst-Urkunden II. p. 253). Ook het oude gebed (vermeld bij krause, t.a. pl. I, bl. 143, volg.) is merkwaardig, en bevat de volgende plaats: O Heere God! schenk ons, bij ons geloof, deugd; bij de deugd, kennis (erkentenis); bij de kennis, gematigdheid; bij de gematigdheid, verstand; bij het verstand, geduld; bij het geduld, godsvrucht; bij de godsvrucht, Broederliefde; en bij de Broederliefde, algemeene liefde; en geef het o Heer! dat de Metselarij gezegend zij door heel de wereld, en uwe vrede over ons zij, o Heer! en geef dat wij allen mogen vereend zijn als een eenig mensch, enz. | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
Teregt dan ook zegt cretschmar, in zijn lager vermeld werkje, bl. 36, 37, 41 en 44. Het V∴ M∴ verbond heeft met de Christelijke religie niets meer te doen, dan met elk ander religieus systeem, dat de vereering van den eenigen God ten doel heeft. Dit verbond heeft, in zijne oude pligten, bij oorkonde bevestigd, dat het een Gods-verbond, maar ook aan het geheele menschdom gewijd is; het heeft in den eersten pligt op voldoende wijze verklaard, dat het met zijne werkdadigheid alle menschen wilde omvatten, zonder te zien naar hunne geloofsbelijdenis, en heeft dus geenszins zich voor eene Christelijke instelling willen uitgeven, noch het Christendom tot zijn onderwerp gemaakt. Uit al die daadzaken volgt dus, zonder nog iets verders aan te voeren, dat alle Christelijke voorwaarden (Bedingungen), welke sedert in de Metselarij werden ingevoerd, met den eersten pligt in strijd zijn en als vervalschingen van dezen moeten worden beschouwd. | |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
andere Christelijke instellingen, zich aan algemeenen aanval zou hebben blootgesteld, en zich met de onvermijdelijke beschuldiging zou hebben belast, ongeloof en dwaalleeren te verbreiden, het Christendom te misvormen, en dit, door zijne toepassing op de Metselarij, eene daaraan geheel vreemde instelling, te profaneeren, enz. Ook de geleerde Br∴ merzdorf zegt in zijn gemeld werkje (bl. 38). Dit verheven denkbeeld, elken mensch tot een volkomen harmoniesch mensch te vormen, en daardoor geluk, heil en zegen in de geheele wereld voort te brengen, is alle moeite, alle inspanning waard om het te verwezenlijken, opdat het hoogste, het toppunt (der Sonnengipfel), het doelwit van ons streven als Metselaars en menschen, worde bereikt. Gevolgelijk mag het verbond, welks bestemming algemeen is, dat wil zeggen, dat het den mensch datgene kan en zal verschaffen, wat Staat en Kerk, wat gezin en vriendschap niet kunnen tot stand brengen, namelijk alzijdige, gelijkvormige volmaking der geheele menschelijke natuur in ongestoorden vrede - dit verbond, zeg ik, mag geene geloofsbelijdenis uitsluiten. In denzelfden geest, spreekt op krachtige en bondige wijze, de even geleerde en achtingswaardige als ijverige Br∴, Baron von wedekind, in zijne Anmerkungen für nachdenkende Brüder (Frankf. a. M., 1818). Gaat men het symbool der Loge na, dan vindt men (zie de Art. gedaante en loge) in den oorspronkelijken Leerlingskatechismus, op de vraag: ‘welke gedaante de Loge heeft? het antwoord: zij is een langwerpige regthoekige vierhoek. - Hoe lang is zij, Br∴? van het oosten naar het westen. - Hoe breed? Tusschen het Noorden en Zuiden. - Hoe hoog? Van de aarde tot den hemel. - Hoe diep, Br∴? Van de oppervlakte der aarde tot aan het middelpunt. - Waarom wordt er gezegd, dat uwe Loge van de oppervlakte der aarde tot aan het middelpunt strekt? Daarom, dewijl de Metselarij algemeen is.’ Op dezelfde wijze toont het antwoord, op de vraag: waar de V∴ M∴ aanving? dat de Orde met het menschelijk geslacht in het algemeen zóó is ineengeweven, dat zij te gelijk er mede ontstond en slechts daarmede kan vallen, zijnde zij datgene, wat den mensch met den medemensch in alzijdige aanraking brengt, waarom zij dus met regt van den eersten mensch wordt gedagteekend. De Metselarij is, gelijk krause zegt, het inwendige en het uiterlijke, het zelfstandige en gezellige leven van alle menschen, waarin ieder een geheele harmoniesche mensch is, en allen vereenigd één menschdom uitmaken. De Metselarij beschouwt dus alle menschen als Broeders, en sluit niemand uit die aan God, zedeleer en onsterfelijkheid gelooft. Hieruit volgt dan ook klaar en ontegenzeggelijk: Dat den Monotheïsten van alle geloofsbelijdenissen, het opnemen en het deelnemen in de V∴ M∴ moet worden toegestaan, en dat aldus on-Christenen - wanneer zij de zedelijke vereischten bezitten - moeten beschouwd worden als volkomen geregtigd tot het deelneman aan het verbond, en dat dus de toegang niet mag worden geweigerd aan Israëlieten en Mahomedanen (cretschmar, t.a. pl. bl. 51, volg.). Wij hebben opzettelijk uitsluitend het gevoelen van Duitsche Broeders opgegeven, omdat ons, Ned. BB∴ vroeger, d.i. voor dat een allezins verwerpelijk stuk onze gelofte heeft vervangen, ook door deze geleerd is, wat te denken van eenig te maken verschil, uithoofde van geloofsbelijdenis. Wij toch weten het, en | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
moeten het ook - althans wat de eigenlijke of blaauwe graden betreft - met hart en ziel belijden, dat de Orde afgescheiden is van alle pozitieve en dogmatiesche godsdienst, en met bevreemding vragen wij, of dan ieder zijn bijzonder godsdienststelsel niet als te goed, als te verheven moet houden, dan dat het noodig zou hebben als een bouwvallig huis, door van buiten aangebragte stutten geschoord te worden, een stand van zaken, die èn de godsdienst, en de daartoe gebezigde instelling in gelijke mate onteert. En wat zou er buitendien van eene Orde moeten worden, waarin men zoo velen opneemt, die, volgens het Pruissiesche systeem, niet tot de Orde mogen toegelaten worden, en waarvan er zelfs (de Perziesche Ambassadeur te Londen) aangenomen zijn door den Staatsminister perceval, in tegenwoordigheid van den H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴, den Hertog van Sussex. Wanneer wij uitgaan van het denkbeeld dat er twee stelsels in de Vrijmetselarij kunnen bestaan, en de Pruissiesche Groote Loges het regt en de magt hebben, eenlingen, die het zedelijk waard zijn tot het verbond toegelaten te worden, terug te stooten, alleen om hunne belijdenis van de oudste monotheïstiesche (ééne godheid huldigende) geloofsleer, van waar dan kunnen zij ooit het regt halen, Broeders, in wettige, erkende en geregelde Loges ontvangen, en voorzien van de noodige, door bevoegde besturen afgegeven bewijsstukken, te weigeren; den pligt van onderlinge Broederpligt te schenden, het regt en de magt van erkende oudere Zusterligchamen te verkrachten en met voeten te treden, en den Broeder van zich te schoppen, met het woord van liefde in den mond, voorgevende daartoe gedwongen te worden door eene geloofsleer die algemeene menschenliefde predikt, en met het aangeprezen voorbeeld van den barmhartigen Samaritaan voor zich, maar doof en blind er voor? Van waar halen deze het regt hem, wiens ziel hunkert naar geestelijk voedsel, onbevredigd, hongerig en dorstig uit te werpen, en zij, die priesters zijn van eenen Tempel daar algemeene liefde en veredeling wordt geleerd, den smachtende te verstooten, in den naam van Hem, die volgens de opmerking van den verstokten, ongeloovigen nushirvan, den graanhalm van den Muzelman geen rijker of schraler oogst doet afwerpen, dan dien van Jood of Christen, en de zon voor allen doet schijnen? Het bestaan van twee Maç∴ stelsels is echter een onzin: er kan slechts een enkel bestaan; middelweg is hier niet; een van beiden moet hier een dwaalspoor betreden. Is dit nu het geval bij al de Maç∴ ligchamen ter wereld, met uitzondering van de drie Berlijnsche Groote Loges, dan zijn wij, Nederl. VV∴ MM∴, onwettige, valsche Broeders, wij zijn dan bastaarden en de Ned. Loges met het Groot-Oosten aan het hoofd, die zooveel onwaardigen ontvangen, verraders jegens de Orde, dan moet niet slechts de Israelietische Broeder, voorzien van een buitenlandsch certifikaat, van zoodanige afdwalende, onwettige en valsche Loge, maar dan moeten alle certifikaten, van zoodanig ligchaam uitgaande, hetzij ze door Christen of Jood worden vertoond, volstrekt afgewezen worden, en het toelaten van één eenig zoodanig Broeder, van zulk een stuk voorzien, is meineed en verraad jegens de Orde. Wij | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
spreken nog niet eens van de vele certifikaten, door Officieren mede onderteekend en afgegeven, welke tot de Israelietische godsdienstleer behoorende, en welke de houders voor en boven alle anderen moesten doen uitsluiten. Maar men ga met de gezonde reden te rade, en vrage, hetzij men aantal of wigtigheid der gronden tegen het Pruissiesche stelsel onderzoekt, wie hier de uitzondering is, wie hier het dwaalspoor betreedt in eene Orde, waarvan lessing - een schrijver, bij elken denker hoog vereerd, en in de Pruissiesche Loges vaak behandeld en gelezen - met zoo veel waarheid zegt: Eene grondwet der VV∴ MM∴ is: Zijn de drie Berlijnsche GG∴ LL∴ nu daarentegen op het dwaalspoor, waarom, vraagt men dan met regt, waarom heeft dan het Ned. Gr∴ O∴ nimmer direkte middelen aangewend, om zijne eer, die zijner certifikaten, die zijner kinderen, zoo herhaaldelijk aangeschonnen, verkracht, vertrapt en bezoedeld, te verdedigen en op te houden. Men was dit aan zich-zelven, en vooral aan zijne kinderen verschuldigd. Met welken verzachtenden naam kan men wel de handelwijze noemen van eene Loge, of een Hoofdbestuur, dat voor gereed en gangbaar geld een bewijsstuk verkoopt, als geldig door de geheele wereld, terwijl de bezitter ziet, dat hij naauwelijks de grenzen heeft overschreden, of het staat een ieder vrij, zijn heiligdom, zijn onkrenkbaar regt, zijn bewijs, voor leugenachtig, voor ongeldig uit te krijten, hem en zijne moeder voor onwaardigen, voor verraders jegens de Orde te verklaren, en beiden ongestraft te beleedigen. Men wete het wel, men is die kinderen bescherming verschuldigd, omdat er, zonder tegenspraak, wederkeerigheid van regten en pligten moet bestaan. Men is hun bescherming verschuldigd, en de geheele Orde heeft er belang bij, daar, zonder dat, de Orde misleiding en bedrog wordt, en men met pascal van haar met regt zou kunnen zeggen: Verité en deça mensonge au delà. Maar welk middel, zal men welligt vragen, is hier aan te wenden, om herstel te verkrijgen? Al vast niet dat, van slechts vertoogen te doen, dat tot niets leidt, en eene stemme is, roepende in de woestijn. Handelen past den man, en de V∴ M∴ moet man zijn. Het eenige middel, dat tot herstel kan leiden, is dat, hetwelk zelfs door vele geleerde BB∴, en daaronder leden van Pruissiesche Loges is aangeraden, namelijk, Represailles. Neen! roept er een, aanstonds door een grooten hoop gevolgd, geene represailles! - Waarom niet? - Deze zijn onbroederlijk, onedel, onregt! - Maar wanneer eene bende geestdrijvers u overvalt, u bezittingen ontsteelt, waarop gij de heiligste regten hebt, u uitplundert, is het dan onedel, wanneer gij het erfgoed uwer ouders, uw eigendom, de toekomstige bezitting uwer kinderen verdedigt? Is dit onedel, of is het het vervullen van heiligen pligt, jegens zich zelven en de zijnen, of is het niet | |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
noodweer, of ware het edel, regt en billijk, met bedaardheid en over elkander geslagen armen, als een ellendige lafaard, u met de uwen, door het onregt aan den dijk te laten zetten? - Maar zij zijn VV∴ MM∴! - Neen, die zijn ze niet! - Maar zij hebben onze WW∴, onze TT∴, onze AA∴ - Zijn dan WW∴, TT∴ en AA∴ de V∴ M∴? zoudt gij, b.v. een lid eener Jezuïtenvereeniging, een Carbonaro, een Élu-Cohen in uwe LL∴ toelaten? - Neen! - Waarom niet? - Omdat deze onder een gelijk uiterlijk, een verschillend wezen verbergen - Welnu, het is hier hetzelfde; wij hebben een wereldverbond, dat niets dan liefde ademt; zij een onverdraagzaam kerkverbond; zijn zij ons nu meer gelijk, dan de Carbonaro met zijn' politiek, de Élu-Cohen met zijne theozofie, of de Jezuït met zijn religieus-politiek stelsel? - Neen! - Waarom dan geene represailles? Deze hier aan te wenden, is niet alleen geoorloofd, maar het zou pligt, dure, hooge pligt zijn. Een lid van eene der werkpl∴, arbeidende onder de drie Berlijnsche G∴ L∴, toe te laten, zoo lang zij hun stelsel aankleven, is meineed en verraad jegens de Orde; een spelen met, en vertrappen en schenden van de heiligste verpligtingen, gelijk staande met het invoeren of toelaten van profanen, waarop, niet lang geleden, de infameerendste straf door het Nederl. Gr∴ O∴ is toegepast. Hopen en wenschen wij, voor de eer en luister der Orde, voor den gewenschten vooruitgang van beschaving en verlichting onder de BB∴, voor de meerdere toenadering tot een meer eenstemmig Loge-systeem in Duitschland, en de werkpl∴ over den geheelen aardbodem verspreid, voor de erkenning eindelijk van algemeene menschenwaarde, dat het jaar 5845 (waarin de Gr∴ L∴ Royal York zur Freundschaft, te Berlijn, bereids naar aanleiding van een in 5838 voorloopig genomen besluit, bij de alsdan plaats hebbende herziening harer wetten, de toelating der Israëlietische BB∴ bepaald had), metterdaad een jaar des waren lichts zij, opdat die lichtstralen zich verspreiden over de andere GG∴ Loges, en vooral over de zuster Gr∴ LL∴ zu den drei Weltkugeln en de Grosse Landes-Loge, te Berlijn, in de beslissing der groote zaak, zoo al niet eenstemmigheid, dan toch ten minste die meerderheid van twee derden aanbrengen zal, welke, volgens de statuten der eerste noodig zijn, om tot de gewenschte toelating te besluiten, en zonder welke bepaalde meerderheid de zaak bereids gunstig zoude zijn beslist geweest. Hij, die verlangend is, van dit onderwerp meer te weten, kan zijn wensch bevredigd zien in de volgende werken:
Drey Freymaurer Reden, nicht im Freymaurerischen styl gehulten oor dem 12 Dec. 1785, in der Loge zum Biedermann, zu Lemberg, 1785 (de schrijver is Br∴ von kortum). boscamp, Werden und konnen Israeliten zu Freimaurern aufgenomen werden, u.s.w. Hamb. 1788. 8vo. Bekenntniss der Loge zur Toleranz, Berlin bij unger, 1790. 4 bladz. 8vo. Die gute Sache der Freymaurerer in ihrer Würde dargestellt. Züllichau 1798. 8vo. (zie vooral bl. 29.) Br∴ bürman, Maur∴ Archiv. Band I. 1e. hälfte. Mannh. 5809. 8vo. waarin bl. 42-44 volg. zeer goede wenken worden gegeven. | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
Analecten der Loge Amalia, te Weimar, 1810. 8vo. (voornamelijk de voordragt van Br∴ wieland.) Br∴ gerlach, in het 2e. Deel van Sarsena (bl. 207), Freiberg 1817. Br∴ l. albanus, Kurzgefasste Charakteristik der heutigen Israëlieten und ihrer würdigung zur Freymaurerey, Leipzig 1818. 8vo. Br∴ von wedekind, Das Johannisfest in der Maurerey, u.s.w. Frankf. a. M. 1818, vooral bl. 21, 82-89, 101, 120, op enkele plaatsen van zijn werk: Der Pythagoreische Orden, u.s.w. en van de Baustücke, ein Lesebuch fur Frei-Maurer, Giessen 1820, 11 vol. 16mo. Altenburger neues Journal, Bd. I. I. p. 584. - Zeitschrift für Frei-Maurer, 1824. II. bl. 124 vol. zijnde een opstel van Br∴ ουλ, over het doel der V∴ M∴ --- 1827 en 1828, bl. 318, in het opstel Türkische Maurerei, van Br∴ blumenhagen, bl. 403, en in Können Nichtchristen, besonders Juden, zur Frei-Maurer Brüderschaft zugelassen werden, van Br∴ g. schneider. - neue Zeitschrift fur Frei-Maurer, 1833, 1834, p. 23 volg. in het opstel van Br∴ röth, over het doel der V∴ M∴, naar de Old Marks. Br∴ krause, die drei ältesten Kunst-Urkunden der Frei-Maurer Brüderschaft, u. s w. 2e. Ausgabe, Dresden 1819-21. IV. vol. 8. Freie Bekenntnisse eines Veteranen der Maurerei, u.s.w. Leipzig 1824, vooral afdeeling V en VI (de schrijver is Br∴ v. schütz). Br∴ a. wendt, Ueber zweck und Mittel, Gegenwart und Zukunft der Freimaurerei, Leipzig 1828, voornamelijk bl. 19. Die Deutsche Litteratur von w. menzel, Stuttgart 1828, D.I. bl. 277. De Cirkulaire der Loge Balduin zur Linde im Or. Leipzig van 1829, p. 6. -- zum Frankfurter Adler, te Frankf. a. M. van 17 April 5833 en 29 Julij 5835. -- Apollo, te Leipzig, 1835. p. 4. Hepata oder denkwürdigkeiten und bekenntnisse eines Freimaurers, Leipzig 1836, 8vo. waarin op bl. 3, 84, 167, 261, 272 volg. de zaak, hoezeer oppervlakkig, wordt aangeroerd. Cirkulaire der Gr∴ L∴ van Hamburg, 24 Junij 1836. Br∴ j.f.l. merzdorf, jr. Die Symbole, die Gesetze, die Geschichte, der Zweck der Masonei schliessen keine Religion von derselben aus. Leipz. 5836. 8vo. Cirkulaire der Loge Agrippina, te Keulen, 24 Junij 1838, bl. 2 volg. Br∴ p.j. cretzschmar, Religionssysteme und Freimaurerei, Frankf. a. M. 5838. 16mo. Extrakt uit de buitenl. korrespondentie, ingekomen bij het Gr∴ O∴ van Ned. Ie., IIe., IIIe. en IVe. stuk. Le Globe; acchives des initiations aniennes et modernes, 3. vol. Année 1841. 6me. livrais. Juin p. 217 suiv. Referat des Br∴ Grossredners (Br∴ e. zacharias), in der Gr∴ Landes-Loge van Sachsen 1841. s. 11, 12, 14, 20. | |||||||||
[Uitverkoren Koëns]UITVERKOREN KOëNS, van het Hebreeuwsche woord ןהכ (kohen, priester). Eene mystieke sekte in de Vrijmetselarij, die zich bezig hield met de kabbala, de alchemie en het onderzoek aangaande den val en de wedergeboorte des menschen. Zij bestond uit negen graden, in twee klassen. A. 1.) Leerling. 2.) Medgezel. 3.) Meester. 4.) Uitverkoren. | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
B. 5.) De Koën-Leerling. 6.) De Koen-Medgezel. 7.) De Meester-Koen. 8.) De Groot-Architekt. 9.) De Groot-Kommandeur. | |||||||||
[Uitverkoren Meester Opper-Uitverkoren Meester]UITVERKOREN MEESTER en OPPER-UITVERKOREN MEESTER zijn de namen der afdeelingen van den Meestergraad, in 5819 door den H∴ E∴ Grootmeester Nat∴ Prins frederik der Nederlanden gesticht. Het zijn niet zoo zeer nieuwe graden, als wel eene wijsgeerige ontwikkeling van den Meestergraad, en zijn te beschouwen als de graden, welke in Duitschland wissenschaftliche Grade of Erkentniss-stufen worden genoemd. Deze afdeelingen van hoog wijsgeerige aard en strekking zijnde, was het al dadelijk denkbaar, dat zij door het gros der Broederen even weinig verstaan, als met gretigheid aangenomen zouden worden, en dit te meer niet, daar deze afdeelingen het regt niet gaven tot het dragen van regenboogverwige linten en schitterende dekoratiën (de geheele dekoratie bestaat in een kleinen zilveren penning), noch den leden ongerijmde, klinkende titels schonken, gelijk dit in de verschillende oppergraden het geval is. Weinig was het echter bij de instelling te voorzien, dat de voorstanders der hooge graden, op zoo vinnig eene wijze zich daartegen zouden aankanten als men heeft zien gebeuren; eene wijze, die zoo verregaand was, dat men alle Maç∴ beginsels uit het oog verloor, en zelfs het Charter van Keulen bestreed, omdat de mededeeling van het vinden dier oorkonde de vestiging der afdeelingen vooraf ging, zoodat velen het Charter bestreden, alleen omdat zij van meening waren, dat de afdeelingen daarop waren gegrond. Dat men bij de vestiging der afdeelingen beloofde, hun die er in toetraden, de cahiers der hooge graden mede te deelen, was misschien min wenschelijk, maar zulks gebeurt bij alle wetenschappelijke graden (Erkentniss-stufen en Engbünde) in Duitschland, zonder dat er aanmerking op valt. Er was dus geene voldoende reden voor het vinnige van den langdurigen aanval. Evenmin wenschelijk was het, dat men bij de vestiging der verheven wijsgeerige graden, voor het kleiner aantal geschikt, de deelneming open stelde voor allen die er in toetraden. Later heeft men | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
echter de mededeeling der cahiers achterwege gelaten, en is thans zeer kiesch ten aanzien van kandidaten. Onbegrijpelijk is het, dat de almanak voor VV∴ MM∴, die toch de Kapittels der oppergraden vermeldt, niet ook opgeeft de Loges die in deze afdeelingen arbeiden. Door dit stilzwijgen zou menig een op het denkbeeld kunnen komen, dat er thans niet meer in werd gearbeid. Dit is nogtans volstrekt het geval niet. Er bestaan thans in Nederland meer dan een dertigtal zoodanige Loges. In den laatsten tijd zelfs zijn de werkzaamheden op aanmerkelijke wijze toegenomen; zoo is b.v. de Loge l'Union Frédéric, welker afdeelingen door den H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴ worden geprezideerd, weder tot den arbeid teruggekeerd. Ook is op den 22sten dag der 11e. maand 5844, het 25jarig bestaan der Afdeelingen te 's Hage, onder het Voorzitterschap van Prins frederik gevierd, in tegenwoordigheid van 56 afgevaardigden en bezoekers, welke bij die gelegenheid niet slechts feestelijk zijn onthaald, maar ook aan elk aanwezige, door den H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴ een zilveren gedenkpenning is geschonken, vertoonende aan de eene zijde een straalkrans, waarin zich twee stippen vertoonen, omgeven door een' cirkel, en aan de keerzijde in een fraai bewerkten Broederband de woorden: Het vijf en twintig-jarig-bestaan, gevierd 1844. Bij deze gelegenheid heeft de H∴ E∴ Gr∴ M∴ Nat∴, ter beschikking der kamer van Administratie gesteld, eene som van vijftien duizend gulden, welke gift, tot weldadige doeleinden bestemd, de hartelijke genegenheid, en de geestdrift der BB∴ ten top voerde. | |||||||||
[Uitverkoren van Negen]UITVERKOREN VAN NEGEN (Élu des Neuf ct de Perignan). De 9e. graad van het zoogenaamd oud-Engelsch systema, dat in Frankrijk uit Amerika kwam, insgelijks van den Raad van Keizers van Oosten en Westen, en van het Mitzraïmietiesch systema, en de 5e. graad van de Uitverkorenen der Waarheid. Zie meester van negen. (uitverkorene) | |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
De 10e. graad van het Mitzraïmietiesch systema te Parijs. | |||||||||
[Uitverkoren en Verlicht Opperhoofd der Twaalf Stammen]UITVERKOREN EN VERLICHT OPPERHOOFD DER TWAALF STAMMEN. Zie chef. | |||||||||
[Uitverkoren van Vijftien]UITVERKOREN VAN VIJFTIEN (Élu des Quinze). De 10e. graad van het zoogenaamde oud-Engelsche, uit Amerika in Frankrijk ingevoerde systema, van den Raad van Keizers van Oosten en Westen, alsmede van het Mitzraïmietiesch systema te Parijs; ook de 6e. graad van de Uitverkorenen der Waarheid. | |||||||||
[Uitverkoren der Waarheid]UITVERKOREN DER WAARHEID. Onder dezen naam bestaat in Frankrijk een systema, in 1776 te Rennes gesticht, dat in twee klassen verdeeld is, en de volgende 12 graden bevat. A. Klasse der Ridder Adepten. 1.) Leerling. 2.) Medgezel. 3.) Meester. 4.) Volkomen Meester. Het hoogste doel was vroeger hermetiesch, later werd het theozofiesch. | |||||||||
[Urim en Thumim]URIM EN THUMIM. (De) (םימוטו םידוא, zie Exod. XXVIII:4 en 15-20). Openbaring en waarheid, of licht en regt. Deze geheimvolle voorwerpen bevonden zich in den borstlap der Joodsche Hoogepriesters, en maakten een deel uit van het pleeggewaad des Hoogepriesters. De Urim was het middelbaar orakel, door hetwelk Jehovah zijnen wil openbaarde, en de Thumim was het zinnebeeld der verbinding van het ambt van Opperregter met dat van Opperpriester, of van de vereeniging | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
van de hoogste staatkundige magt, met de hoogste geestelijke waardigheid. De Aziatiesche Broeders hadden, in hunnen laatsten hoofdgraad, gouden kettingen aan den hals, waaraan een Urim en Thumim hing. |
|