Alle de brieven. Deel 12: 1696-1699
(1989)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| ||||||
Korte inhoud:Over de bloedsomloop in de staart van een jonge aal. Beschrijving van de overgang van arteriële in veneuze haarvaten. Over het verband tussen de dikte van de wand van de bloedvaten en de viscositeit van het bloed. | ||||||
Figuur:Ga naar margenoot+De oorspronkelijke tekening is verloren gegaan. | ||||||
Opmerking:De hier afgedrukte tekst is die van uitgave A. | ||||||
Letter No. 195 [112]
| ||||||
Published in:
| ||||||
Summary:About the blood circulation in the tail of a young eel. Description of the transition of arterial into venous capillaries. About the connection between the thickness of the wall of the blood vessels and the viscosity of the blood. | ||||||
Figure:Ga naar margenoot+The original drawing has been lost. | ||||||
Remark:The text as here printed is that of edition A. | ||||||
Delft in Holland den 20. Septemb. 1698.
Wel Edele Gestrenge HeereGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Wanneer ik eenige tijd geleden, buyten onse Provintie, by een Hoog Leeraar was, quamen wy onder andere redenen te spreeken van den ommeloop van het Bloet; en wel voornamentlijk wegens de menigvuldige seer kleyne vaaten, die in een seer kleyne spatie waren, en hoe net men konde sien die vaaten die men Arterien en Venae noemt, en te gelijk, dat die selfde vaaten bysondereGa naar voetnoot2) namen hebbende, egter een en deselve Bloet-vaaten sijn, en dat men dese loop soo klaar konde bekennen, als wy met onse bloote oogen het water uyt een Fonteyn sien om hoog springen, en weder nederwaarts daalen, en schoon ik dien Heer tragte te bewegen, dat mijn seggen geliefde aan te nemen, soo hadden egter alle mijne redenen geen ingang by den selven, als oordeelendeGa naar voetnoot3) sulks voor hem onbegrijpelijkGa naar voetnoot4). Ga naar margenoot+TerwijlGa naar voetnoot5) ik nu dien Heer niet konde overreden, heeft hy dikwils in mijn gedagten geweest, en nu nog van de Soomer, als ik Aaltjens hadde van de lengte van onse kleynste Vinger, als wanneerGa naar voetnoot6) ik tot my ontbood een konst schilder, die seer opmerkend is, en daar by een naeuwkeurig oog heeft, welke ik oordeelde dat wel eenige bloet-vaatjens soude afteykenen. Ik hebbe dan een verhaalt Aaltje in een glase tuba, van de wijdte als een Schrijf-penne, gedaan, en het selve voor een vergrootglas gestelt hebbende, gaf ik het den Schilder in de hand, met byvoeginge dat den selven seer naeuwkeurig soude agt geven op de loop van het bloet, in eenige weynige bloet-vaatjens, die als doen seer naakt voor sijn oog waren, namentlijk dat alle de vaaten, waar in het bloet na de uytterste deelen wierd gevoert, den naam van Arterien hadden, en dat wanneer het bloed in de dunste vaatjens was gekomen, en weder te rugge liep, dat die vaaten | ||||||
Delft in Holland, the 20th of September 1698.
Right Honourable SirGa naar voetnoot1),
Ga naar margenoot+When some time ago, outside our Province, I called on a Professor, we got to speak, amongst other things, about the circulation of the Blood; and this especially because of the numerous very small vessels that were present in a very small space, and how nicely one could see those vessels we call Arteries and Veins, and at the same time that the said vessels, [though] having different names, yet are the same Blood-vessels, and that one could discern this flow as plainly as we see with our naked eyes the water from a Fountain spouting up and falling down again; and though I tried to persuade that Gentleman to accept what I said, all my argumentsGa naar margenoot+ failed to convince him, because he considered this incomprehensibleGa naar voetnoot2). Although I could not therefore persuade that Gentleman, I often thought of him, and that also this Summer, when I had little Eels the length of our little Finger; on this occasion I sent for a painter who is very observant and also has an accurate eye, who would, I thought, be able to draw a few little blood-vessels. I therefore put one of the said little Eels in a glass tube having the width of a Writing quill, and having placed it before a magnifying glass, I handed it to the Painter, adding that he must observe very carefully the flow of the blood in a few little blood-vessels which were then very clearly exposed before his eyes, viz. that all the vessels through which the blood is conveyed to the extremities had the name of Arteries, and that when the blood had entered the thinnest vessels and flowed | ||||||
den naam van Venae hebben, schoon hy seer klaar konde sien, dat het een en deselvige vaaten warenGa naar voetnoot7). In dit gesigt konde de Schilder sig niet genoeg verwonderen, over de loop van het bloet, en dat in soo kleyne vaaten, die uyt grooter vaaten waren voortkomende, en daar benevens hoe het bloet uyt kleyne vaaten weder in grooter bloet-vaaten wierd gestort, en alsoo dit Aaltje boven gemeen lang, sonder beweginge van de staart, stil lag, vermaande ik den selven een en andermaal, dat hy soo lange soude blyven staroogen op de loop van het bloet, als hem doenlijk was, op dat soo doende in sijn Hersenen soude ingevormt wesen het geene hy quam te sien, eyndelijk settede den selven de Teyken-pen op het Papier, en trok in 't rouwe eenige bloet-vaatjens met haar takjens: dit gesigt en teykenen hervattede den Teykenaar verscheyde maal, en bragt soo doende ses distincte bloet-vaaten op 't papier, alsGa naar voetnoot8) drie Arterien, en drie Venae, met haar takjens, voor soo veel hem doenlijk was, seggende nu heb ik soo veel als my van noode is, ik sal het nu wel in 't net teykenen, en de Vaaten haar dikte en dunte wel opvolgen. Ga naar margenoot+Tusschen 1.2.3.4. verbeelde ikGa naar voetnoot9) de verhaalde ses bloetvaaten, die ik geordonneert hadde dat hy wat grooter soude afteykenen, als deselvige in 't eerst op het papier waren geschetst, op dat men door sulk doen des te beter de bloet-vaaten soude konnen onderscheyden; en dus sijnse ontrent tweemaal soo groot geteykent, als de Schilder die heeft komen te sien. Dese bloet-vaaten lagen niet in 't uyterste eynde van de staart van het Aaltje, maar die lagen een weynig beneden het eynde van de staart, in 't uyterste van de vinne. De Huyt nu van het Aaltje, met alle de bloet-vaaten, die de Schilder door het Vergroot-glas quam te sien, oordeelde ik dat soo veel lighaams grootteGa naar voetnoot10) niet soude uytmaken als een grof sand inhoutGa naar voetnoot11), want laat de huyt, die door het vergroot-glas was te bekennen, soo een uytgestrektheid hebben, dat het van vier groote sanden soude konnen bedekt worden, soo heeft de huyt, waar in de bloetvaaten waren, op verre na geen vierde deel van een sand dik geweest. Dit soo sijnde, sijn in de spatie van minder als een grof sand grootte, soo een groote menigte van bloet-vaaten, en dat in de vinne van een Aaltje, als tusschen 1.2.3. en 4. sijn aangewesen. Ga naar margenoot+Nu was A een bloet-vat dat men een Venâ noemt. B een Arterie. C een Venâ. D een Arterie E weder een Venâ F een Arterie. Om nu de loop van het bloed in de verhaalde vaaten aan te wijsen, namentlijk, hoe verre men de Bloet-vaaten, schoon het een en deselvige vaaten zijn, egter | ||||||
back again, those vessels have the name of Veins, though he could see very plainly that they were the same vesselsGa naar voetnoot3). When he saw this, the Painter could not stop marvelling about the flow of the blood, and that in such small vessels, which came out of larger vessels, and further how the blood was poured from small vessels into larger blood-vessels again; and as this little Eel lay still uncommonly long, without any movement of the tail, I again and again exhorted the painter to gaze at the flow of the blood as long as he could, so that a picture of what he saw might be impressed upon his Brain. At last he put the Drawing-pen on Paper and roughly drew a few little blood-vessels with their little branches. The Draughtsman repeated this observation and drawing several times, and thus put six different blood-vessels on paper, viz. three Arteries and three Veins with their little branches, as far as he was able to do so, saying: now I have as much as I need; I will now draw a fair copy of it and depict properly the thickness and thinness of the Vessels. Ga naar margenoot+Between 1.2.3.4. I show the said six blood-vessels, which I had ordered him to draw a little larger than they had first been sketched on the paper, in order that the blood-vessels might thus be discerned better; and so they have been drawn about twice as large as the Painter saw them. These blood-vessels did not lie in the extremity of the Eel's tail, but they lay a little below the end of the tail, in the extremity of the fin. Now I thought that the volume of the Skin of the Eel, with all the blood-vessels which the Painter saw through the Magnifying glass, would not equal the volume of a coarse grain of sandGa naar voetnoot4), for if the skin that could be discerned through the magnifying glass had an area such that it could be covered by four large grains of sand, the skin in which were the blood-vessels would not by a long chalk have had a quarter of the thickness of a grain of sand. This being so, in the space of less than one coarse grain of sand there are as many blood-vessels, and that in the fin of an eel, as are denoted between 1.2.3. and 4. Ga naar margenoot+Now A was a blood-vessel called a Vein, B an Artery, C a Vein, D an Artery, E again a Vein, and F an Artery. In order to indicate the flow of the blood in the said vessels, viz. to what extent the Blood-vessels, though they are the same vessels, are yet given different names, | ||||||
bysondereGa naar voetnoot2) namen geeft, hebbe ik van de voorverhaalde Bloetvaatjens alleen maar een vaatjen, dat men de naam van Arterie geeft, aangewesen. D is de geseyde Arterie, uyt welke een kleyn Adertakje komt, dat met G werd aangewesen, welk takjen aan H weder in twee takjens werd verdeelt, als HIK, dit soo sijnde, konnen wy het bloet takje GHI een Arterie noemen, om dat tot soo verre het bloet aan I is gekomen, het selve van het Hert is afgestooten, en IK moeten wy een Venâ noemen, om dat van I na K het bloet weder na het Hert is toe loopende. In het andere takje dat mede uyt H is voortkomende, als HLM, werd het bloet aan M in de Venâ E gestooten of gestort, en alsoo het aan M eerst na het hert wert gesonden, moeten wy het aan M eerst den naam van Venâ geven. In het verhaalde Bloet-vaatje GH sien wy dat den Teykenaar seer naeuwe agtinge heeft gegeven, op de dikte van het Bloet-vaatje, gelyk men ook doorgaansGa naar voetnoot12) gewaar werd, te weten, dat in 't Bloet-vat, 't welk sich in een ofte meer spranken komt te verdeelen, de Bloet-vaaten, die men Arterien noemt, dunder werden, en soo gaat het met Bloet-vaaten die men Venâ noemt, die weder in dikte toenemen daarze het bloet uyt de Arterien ontfangen. Alle de Bloet-vaatjens heeft den Teykenaar niet met linien, maar met stippels aangewesen, welke stippels verbeelden de deeltjens bloet, die den selven seer onderscheydenGa naar voetnoot13) in de vaatjens heeft sien voortloopen, en welke deeltjens die geene sijn, die het bloet doen root schijnen, en welke deeltjens haar maaksel, ik, soo veel in mijn vermogen was, voor desen heb aangewesenGa naar voetnoot14). Alle de dunne Bloet-vaatjens, over een komende in dunte met HIK ofte HLM zyn soo naeuw, dat ik vast stelGa naar voetnoot15), dat wanneer men een grof sandGa naar voetnoot11), dat in ons schuur zand is, quam te verdeelen in tienmaal hondert duysent deelen, het selve nog te groot soude wesen, om door soodanige vaatjens te konnen gaan. Dit soo sijnde kan men wel besluyten, de uytnemende dunte van de vaatjens, waar in het bloet komt te Circuleren, en soo het anders waar, stel ik vastGa naar voetnoot15), hoe souden alle de deelen van de lighamen geduyrig voetsel ontfangen? Vorders sien wy, hoe uyt de geseyde Arterie D aan N mede een takje komt, dieGa naar voetnoot16) in de Venâ E als met O aangewesen is, het bloet weder instort. Een weynig hooger, als met P word aangewesen, komt weder een dun Arterie voort, die aan Q in 't bloetvat E weder instort. | ||||||
I indicated only one of the aforesaid little Blood-vessels, which is given the name of Artery. D is the said Artery, out of which springs a small branch of a Vein, which is denoted by G, which branch is again divided at H into two branches, viz. HIK; this being so, we may call the branch GHI of the blood-vessel an Artery, because as far as the blood has arrived at I, it has been expelled from the Heart, and we must call IK a Vein, because from I to K the blood flows to the Heart again. In the other branch also coming out of H, viz. HLM, the blood is thrust or poured at M into the Vein E, and since it is only at M that it is conveyed to the heart, we must give it the name of Vein only at M. In the said little Blood-vessel GH we see that the Draughtsman has given very close attention to the thickness of the Blood-vessel, a thing we also perceive everywhere, to wit, that where a Blood-vessel divides into one or more branches, the Blood-vessels called Arteries become thinner, and the same happens with Blood-vessels called Veins, which increase in thickness again where they receive the blood from the Arteries. The Draughtsman has denoted all the little Blood-vessels not by lines, but by dots, which represent the blood corpuscles, which he saw very distinctly flowing through the little vessels and which are those corpuscles which make the blood appear red and whose constitution I have previously described as well as I couldGa naar voetnoot5). All the thin little Blood-vessels having the same thinness as HIK or HLM are so narrow that I firmly believe that, if one were to divide a coarse grain of sandGa naar voetnoot4) such as is in our scouring-sand into ten times one hundred thousand parts, such a part would still be too big to pass through such little vessels. This being so, one may no doubt draw a conclusion about the extreme thinness of the little vessels in which the blood Circulates, and I firmly believe that, if it were otherwise, how would all the parts of the bodies continually receive nutrition? We further see how from the said Artery D at N also a little branch comes forth, which again pours the blood into the Vein E, as designated at O. A little higher up, as designated at P, another thin Artery comes forth, which again pours the blood at Q into the blood-vessel E. | ||||||
Ook sien wy mede hoe aan RGa naar voetnoot17) uyt deselve Arterie een kleyn Aderke voortkomt, het welke aan S daar de Venâ C het bloet, soo uyt de Arterie D, als ook uyt de Arterie B in een kleyn Ader takje ontfangt, ook alsoo in de Venâ C word ingestort. Wijders sien wy uyt de Arterie D een kleyn Bloet-vaatje aan T voortkomen, dat sig in twee takjens alsGa naar voetnoot18) aan V verspreyt, en alsoo op twee distincte plaatsen, als aan W en XGa naar voetnoot18), het bloet in de Venâ E instort. Ook mede sien wy hoe dat uyt de Arterie D, als met Y werd aangewesen, weder een Adertakje komt, dat aan Z sich in twee Adertakjens verspreyd, welke twee Adertakjens haar Bloet instorten in de Venâ C, als met a en b werden aangewesen. Niet verre van de geseyde Y komt weder een seer dun takje uyt de geseyde Arterie D, dat sijn Bloet mede in de Venâ C instort, ofte vereenigt, als met d werd aangewesen. Vorders sien wy nog hoe dat uyt de selve Arterie D als met e werd aangewesenGa naar voetnoot18) een kleyn Arteritje voort komt, als e f, die aan deselve f in twee kleynder takjens verspreyt werd, welke kleyne takjens haar vereenigen in het Bloet-vat anders Venâ geseyt E, als met g en h werd aangewesen. Een weynig hooger aan deselfde Arterie D als aan I sien wy weder een kleyn Arteritje voortkomen, als met i k en l werd aangewesen, die aan deselfde l in twee takjens verspreyen, en dus in de Venâ E het bloet storten ofte vereenigen, als met m en n werd aangewesen. Digte by de laatst geseyde I, sien wy twee kleyne sprankjens te voorschijn komen, als met o werd aan gewesen, die haar beyde vereenigen in de Venâ C, als aan p en q. Nog komt uyt deselve Arterie aan RGa naar voetnoot19) een kleyne Arterie, als met r en s werd aangewesen, die aan s in twee kleynder takjens werd gedeelt, waar van het eene als r t vereenigt in de Venâ C, en het andere als s u w x aan x in de Venâ E. Laatstelijk werd de uytterste of dunste van de Arterie D, hier aangewesen met r y z, die sig vereenigt in de Venâ E in A, welke kleyne Arterie digte by de letter u, weder in twee spranken verdeelt word, als u b, welke u b sig vereenigt in de Venâ C, digte by de letter t. Hier sien wy Wel Ed: Gestrenge Heer wat al kleyne spranken of Adertakjens, doorgaansGa naar voetnoot20) uyt zulke kleyne vaaten, als B D ofte E, sijn voortkomende, die haar alle weder in de soo genaamde Venâ, A C en E, vereenigen, en daar benevens, schoon de Bloet-vaaten haare bysondere namen hebben, dat het egter een en de selvige vaaten zyn. | ||||||
We also see that at RGa naar voetnoot6) a small Vein comes forth out of the said Artery, which vein at S, where the Vein C receives the blood from the Artery D as well as that from the Artery B, via a small Vein branch also pours the blood into the Vein C. Further we see a little Blood-vessel springing at T from the Artery D, which little vessel divides into two branches, viz. at V, and thus pours the blood into the Vein E in two distinct places, viz. at W and X. Again we see how out of the Artery D, as designated at Y, springs another little Vein branch, which divides at Z into two Vein branches, which pour their Blood into the Vein C, as is designated at a and b. Not far from the said Y another very thin branch comes out of the said Artery D, which branch also pours its blood into the Vein C or joins it, as is designated at d. Further we also see how out of the said Artery D, as designated at e, a small Artery comes forth, viz. e f, which is divided at the said f into two smaller branches, which join the Blood-vessel or Vein E, as is designated at g and h. A little higher up on the said Artery D, viz. at I, we again see a small Artery coming forth, as is designated by i k and l, which at the said l divides into two branches, which thus pour the blood into the Vein E or join it, as is designated at m and n. Close to the last-mentioned I, we see two small branches coming forth, as is designated at o, both of which join the Vein C, viz. at p and q. Again there springs from the said Artery at RGa naar voetnoot7) a small Artery, as is designated by r and s, which is divided at s into two smaller branches, of which the one, viz. r t, joins the Vein C, and the other, viz. s u w x, at x joins the Vein E. Finally the most extreme or thinnest part of the Artery D is here designated by r y z, which joins the Vein E at A, and this small Artery is divided again, close to the letter u, into two branches, viz. u b, which u b join the Vein C close to the letter t. Here we see, dear Sir, what numbers of little branches or Vein branches come forth on all sides from such small vessels, viz. B, D, or E, all of which again join the so-called Veins A, C, and E, and further that the Blood-vessels, though they have different names, are yet the same vessels. | ||||||
Ga naar margenoot+Als wy nu vaststellen, dat de alderdunste Bloet-vaatjens, naGa naar voetnoot21) der selver dunte, soo wel met een rokjeGa naar voetnoot22) zyn versien als de grooter Bloet-vaaten, gelijk by my voor desen meer malen is geseyt, en daar benevens ons dan inbeelden uyt wat onsienlijke dunne vliesjens soodanige ader rokjens moeten bestaan, en daar by dan overwegen, hoe ligt de dunne stoffe uyt het Arteriael Bloet, yder na sijn aart, door dese ader-rokjens werd gestooten, of doorgedrongen, om alsoo het gantsche lighaam door geduurig nieuw en noodig voetsel toe te brengenGa naar voetnoot23). Dit dan zoo sijnde, soo konnen wy ons ten genoegen voldoenGa naar voetnoot23), dat het Arteriaal Bloet, soo als het uyt het Hert komt, een dunder of vloeybaarder stoffe heeft ontfangen, als het Bloet hadde eer het in 't Hert was gestort; dit Bloet nu, soo lang als het in de groote Arterien is, kan van sijn dunne sappen niet verliesen, en tot dien eynde, beeld ik my inGa naar voetnoot24), sijn de rokken van de Arterien, soo verre die wijt zijn, stark en dik. De deeltjens Bloet, die het Bloet root in onse oogen doen schijnen, maaken een blyd roodeGa naar voetnoot25) couleur uyt, alsze in een dunne vogt zijn, gelijk als voor desen meermaal by my is geseytGa naar voetnoot26). Ga naar margenoot+Het Bloet nu, soo ras als het in de kleyne Arterien is gevoert, geeft aldaar aan de omleggende deelen, yder na sijn aart, van desselfs sappen over, waar door het Bloet in de Venâ gekomen zijnde, veel van de dunne sappen is berooft, waar door het ook van desselfs blyd-roode Couleur in een bruynderGa naar voetnoot27) root is verandert, en nog meerder van de dunne stoffe over gedaan hebbende, in een swartagtig wesen ons voorkomt. Ik weet dat UE. Wel Ed. Gestrenge Heer wel bewust is, dat de loop van het Bloet, als verhaalt is, werd te weeg gebragt, en dat het dierhalven onnodig was sulks aan UE. Wel Edele Gestr: Heere te schryven: Maar aan de andere zyde overdenkende dat ik dese afteykeningen in geen beter handen konde leveren, als aan die geene, die my konde beschermen tegens die geene, die myn seggen geen geloof geven. Neemt dan wel Ed: Gestrenge Heere, de Vrymoedigheit, die ik in dese kome te gebruyken, ten goede, en sal onder des blyven, &c.Ga naar voetnoot28)
A. van Leeuwenhoek. | ||||||
Ga naar margenoot+If we now assume that the thinnest Blood-vessels of all, according to their thinness, are provided with a coat just as well as the bigger Blood-vessels, as has frequently been said by me before, and if in addition we imagine of what invisible thin membranes such vein coats must consist, while moreover we bear in mind how easily the thin substance from the Arterial Blood, each according to its nature, is thrust through these vein walls or penetrates through them, in order thus to carry continually fresh and necessary nourishment through the whole body, we can explain satisfactorily that the Arterial Blood, such as it comes out of the Heart, has received a thinner or more fluid substance than the Blood contained before it was poured into the Heart. Now this Blood, as long as it is in the big Arteries, cannot lose any of its thin saps, and for this purpose, I imagine, the coats of the Arteries are strong and thick to the extent that they are wide. The Blood corpuscles which make the Blood appear red to us produce a bright red colour when they are present in a thin fluid, as has frequently been said by me beforesGa naar voetnoot8). Ga naar margenoot+Now as soon as the Blood has been conveyed into the small Arteries, it there delivers to the surrounding parts, each according to its nature, some of its saps, in consequence of which the Blood, when it has entered the Vein, has been largely deprived of the thin saps, as a result of which its bright red Colour has also been changed to a darker red, and when even more of the thin substance has been delivered, appears blackish to us. I know that You are aware that the circulation of the Blood is brought about as related, and that consequently it was unnecessary to write this to You. But as I reflected on the other hand that I could remit these drawings to no better hands than those which might protect me against those who do not believe what I say, please forgive me, Dear Sir, the Liberty I am taking in this matter. Meanwhile I remain, etc.Ga naar voetnoot9)
A. van Leeuwenhoek. |
|