Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdliteratuurEtym: Lat. litteratura = letterschrift, letterkunde < littera = letter. Algemene aanduiding voor alle mondeling (orale literatuur) of schriftelijk overgeleverde teksten die men op uiteenlopende gronden van andere teksten onderscheidt vanwege hun veronderstelde specifieke, meestal kunstzinnige karakter. Doorgaans hanteert men daarbij een aantal esthetische normen (esthetica), bijv. het fictieve karakter ervan (fictie), de autonomie van een literaire tekst of het specifieke taalgebruik (bijv. het gebruik van vers, beeldspraak, e.d.) dat in literaire teksten een rol speelt, enz. Vaak treedt een betekenisvernauwing op, waarbij men met de term literatuur alleen ‘grote’ literatuur bedoelt, bijv. ter onderscheiding van meer populaire of utilitaire genres. De term literatuur wordt dan synoniem met literaire canon-1: Literatuur ‘met grote L’. Deze wordt dan vaak begrepen als een nationale literatuur die zich synchronisch/diachronisch zou onderscheiden van andere nationale tradities binnen de wereldliteratuur. In de praktijk blijkt de literatuuropvatting van individuen (subjectieve appreciatie) en vooral van bepaalde groepen (intersubjectieve appreciatie, zie ook norm) van doorslaggevende betekenis in wat tot de literatuur en tot de literaire canon gerekend wordt in een bepaalde tijd. De invloed van die literatuuropvattingen laat zich goed aflezen uit de verschillende bloemlezingen en literatuurgeschiedenissen, waarin sommige teksten en auteurs bij de ene geheel ontbreken en bij een ander juist veel plaats krijgen toegemeten, terwijl de normen daarvoor niet worden gegeven en men toch de indruk wekt naar een zekere volledigheid te streven. Ook in de literaire kritiek worden dergelijke opvattingen over literairheid (vaak impliciet) gehanteerd, zoals bijv. blijkt uit het feit dat een auteur als Jos van Manen-Pieters doorgaans niet, en Jan Wolkers doorgaans wel besproken wordt. Hetzelfde kan gezegd worden over bepaalde genres of subgenres. Absoluut geldende, statische definities van literatuur zijn m.a.w. niet te geven. Wat men wel kan doen is het beschrijven van de literatuuropvattingen die in een bepaalde periode-1 ervoor gezorgd hebben dat bepaalde teksten wel en andere niet tot de literatuur gerekend werden. Een dergelijke beschrijving zou dan voor elke culturele situatie een historisch gebonden literatuurdefinitie kunnen opleveren. Vooral vanaf het Russisch formalisme begon de literatuurwetenschap aandacht te schenken aan de historiciteit en veranderlijkheid van het literair feit (Tynjanov). Voortbouwend op de ideeën van Tynjanov betoogt de cultuursemioticus J. Lotman (Sovjetsemiotiek) dat we het onderscheid dat elk cultureel systeem in de praktijk maakt tussen ‘literaire’ en ‘niet-literaire’ teksten, kunnen benaderen vanuit twee gezichtspunten: enerzijds de culturele functie van de tekst, anderzijds de interne organisatie ervan. Vanuit het eerste gezichtspunt kan men als literatuur beschouwen: elke verbale tekst die binnen een bepaalde cultuur een esthetische functie vervult. Dit is niet uitsluitend afhankelijk van de bedoelingen van de auteur. Zo kan een sacrale tekst uit de oudheid in een latere cultuur als ‘literatuur’ worden gerecipieerd. Maar om esthetisch te kunnen functioneren, moet een tekst wel op een specifieke manier zijn opgebouwd (zie ook poëtische functie en literariteit) en hier komt dus de vraag van de interne tekstorganisatie aan de orde. Een definitie van literatuur impliceert aldus zowel een specifieke functionering van bepaalde teksten binnen een systeem van teksten die tot een gegeven cultuur behoren, als een eigengeaarde structurering. De relatie tussen beide wordt bepaald door het type van cultuur waaronder de teksten ressorteren (zie esthetiek van de identiteit/oppositie). Het zijn m.a.w. de modellen, normen en waarden van een gegeven cultuur die in de bepaling en ontwikkeling van de literatuur een belangrijke rol spelen. Deze ideeën werden verder uitgewerkt in de polysysteem(theorie). Hier wordt duidelijk dat literatuur veel meer is dan een geheel van teksten en dat ze veeleer beschouwd kan worden als een geordende vorm van artistieke communicatie die allerlei overlappingen en interacties kan vertonen met andere vormen van artistieke communicatie. Het moderne concept ‘literatuur’ ontwikkelde zich overigens pas aan het einde van de 18de eeuw, blijkbaar parallel met een groeiende autonomie van het literaire systeem. De grenzen tussen ‘literatuur’ en ‘niet-literatuur’ blijven onvast en variabel. Denk aan genres als de opera (muziek/theater/literatuur) of aan de manier waarop de moderne media en digitale multimedia (intermedialiteit) het klassieke literatuurbegrip onder druk zetten. Ook vanuit sociologische hoek is er de laatste jaren een toenemende belangstelling te constateren voor de totstandkoming van de literaire canon en voor de sociale interacties die een dergelijke canon in stand houden. Franse onderzoekers als Escarpit en Bourdieu hebben laten zien dat verschillende instituties als scholen, uitgeverijen, boekhandels, literaire kritiek, verenigingen van letterkundigen, prijzenstelsels e.d. daar een belangrijke rol in spelen. Het onderzoek op dit gebied is bij uitstek het terrein van de empirische literatuursociologie. Als voorloper hiervan kan de smaaksociologie gelden, die onderzoek doet naar de evoluerende literaire smaak (bijv. Schücking en Huygens). In de literatuurwetenschap is het niet ongebruikelijk om de letterkunde zelf aan te duiden als primaire literatuur (object-niveau) en de geschriften over deze primaire literatuur als secundaire literatuur (meta-niveau). Lit: L.L. Schücking, Die Soziologie der literarischen Geschmacksbildung (1923) G.W. Huygens, De Nederlandse auteur en zijn publiek (1946) R. Escarpit, ‘La définition du terme ‘littérature’’ in Proceedings ICLA (1962), p. 77-89 J.P. Sartre, Wat is literatuur? (1968; orig. 1947/1948) R. Escarpit, Sociologie de la littérature (19682) W. Müller-Seidel, Probleme der literarischen Wertung (19692) F.C. Maatje, Literatuurwetenschap (1970) J. Lotman, ‘The content and structure of the concept of literature’ in PTL (1976), p. 339-356; Ned. vert. in B. van Heusden e.a. (red.), Tekstboek literaire cultuur (2001), p. 152-166 P. Hernadi (red.), What is literature? (1978) P. Bourdieu, La distinction (1979) P. Gebhardt (red.), Literaturkritik und literarischen Wertung (1980) J.J.A. Mooij, Idee en verbeelding (1981) J. van Luxemburg e.a., Inleiding in de literatuurwetenschap (1981), p. 19-30 J.J. Oversteegen, Beperkingen (1982) R. Robin, ‘Extension et incertitude de la notion de littérature’ in M. Angenot e.a. (red.), Théorie littéraire (1989), p. 45-49 But what is literature? Literary studies and the question of definition, themanummer van SPIEL (1992) A. Marino, The biography of ‘the idea of literature’: from Antiquity to the Baroque (1996) N. Laan, Het belang van smaak. Twee eeuwen academische literatuurgeschiedenis (1997) W. van den Berg, Over literatuur (2000) D. Attridge, The singularity of literature (2006).
|