Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermdZaad.Als er zaad in 't bakje is, kan de vogel pikken. (Zie bak.) Een mosterdzaadje wordt welhaast een groote boom. (Zie boom.) Groote vogels eten geen kort zaad. (Zie vogel.) Het is al kwaad: Zak en zaad.Ga naar voetnoot10 Het is er zoo vol als zaad.Ga naar voetnoot11 Het is maar late boekweit; zij staat mooi op het land, maar er zit geen zaad in. (Zie boekweit.) Het zaad is wel onder de sneeuw, als de oude man onder den pels. (Zie man.) Hij is geen oliezaad waard. (Zie olie.) Hij is zoo belust als eene grage musch op het zaad. (Zie musch.) Hij is zoo vet, of hij hennepzaad gegeten had. (Zie hennep.) Hij klopt zijn zaad. Hij loopt op zijn laatste gras (of: zaad). (Zie gras.) | |
[pagina 485]
| |
Hij schiet zaad. [Hij betaalt zijne schuld.] Hij schijnt der wereld wijs te willen maken, dat men meloenen uit raapzaad telen kan. (Zie meloen.) Hij slacht de duiven, die de witte kooijen beminnen, daar men kennepzaad strooit. (Zie duif.) Hij strooit (of: zaait) kwaad zaad.Ga naar voetnoot1 Hij zal nog kennepzaad uit mijne hand komen eten. (Zie hand.) Hij zal zijn zaad wel krijgen. Hij zit op zwart zaad.Ga naar voetnoot2 [Dat is: zijne goede dagen zijn uit; daar van al zijne bezittingen alleen nog zooveel is overgebleven, dat hij niet van honger omkomt. Men zegt dit van den man, die met schulden overladen is. De spreekwijze is ontleend aan het zwarte vogeltjeszaad, door de vogelen veel minder dan het witte geacht; waarom zij gewoonlijk eerst het witte opeten.] Met den duivel om raapzaad gaan. (Zie duivel.) Onraad Neemt zak en zaad. (Zie onraad.) Overdaad Verdoet zak en zaad. (Zie overdaad.) Verkoop niet aan uwe vrienden, en koop geen zaad van de rijken. (Zie rijke.) Zend den gek om raapzaad. (Zie gek.) Zulk zaad gezaaid, Zulke vrucht gemaaid. (Zie vrucht.) | |
Zaag.Dat bijt als eene zaag, die geene tanden heeft. (Zie tand.) Het is eene zaag, al snijdt ze niet.Ga naar voetnoot3 Het is eene zaag, die geen hout snijdt. (Zie hout.) Korte zagen, goede zagen.Ga naar voetnoot4 Men moet met eene zaag kunnen boren, en met eene boor kunnen zagen. (Zie boor.) | |
Zaagsel.Het is zoo droog als zaagsel. Wat zullen wij zagen, als de planken te kort zijn! knuppelkoek, en dan eet men het zaagsel op. (Zie knuppel.) | |
Zaak.Aan die zaak moet gij niet tornen. Al denkende, wordt men der zake wijs. (Zie wijs.) Alle zaken, die men ziet, zijn bedriegelijk, en al wat geschiedt, is onvast. Als de zaak gedaan is, dan is het te laat, om te raadplegen. Als gij meent, de zaak het naast bij te zijn, zijt gij er dikwijls het verst van verwijderd.Ga naar voetnoot5 Arme lieden bedrijven arme zaken. (Zie lieden.) Beleg uwe zaken wel.Ga naar voetnoot6 Bemoei u niet met zaken, Die u niet raken (of: met eens anders zaken).Ga naar voetnoot7 Bij tijds een zaak voorzien, Is 't werk van wijze liên. (Zie lieden.) Bij veel zaaks Voegt weinig spraaks. (Zie spraak.) Bind de zaak niet te sterk aan.Ga naar voetnoot8 Daar zou ik eene gewetenszaak van maken. (Zie geweten.) Dat is de gewone loop der wereldsche zaken. (Zie loop.) Dat is de zaak in quaestie. (Zie quaestie.) Dat is de ziel van de zaak.Ga naar voetnoot9 Dat is het einde en slot van de zaak. (Zie einde.) De beste zaak heeft nog een' goed' advocaat noodig. (Zie advocaat.) De beste zaak kan verloren worden. Degelijke zaken zet men gaarne hoog.Ga naar voetnoot10 De hardste zaken gaan door 't gebruik te niet. (Zie gebruik.) De kleine zaken Doen dikwijls de groote aanraken.Ga naar voetnoot11 De liefde heeft niet altijd aangename zaken te zeggen; zij is onafscheidelijk van de waarheid. (Zie liefde.) De man een vriend; maar daarom de zaak eene partij. (Zie man.) De naam doet niets tot de zaak. (Zie naam.) De omstandigheden veranderen de zaak. (Zie omstandigheid.) De verstandigen weten eene zaak te behandelen. (Zie verstandig.) De Vlamingen zien het einde der zaken, en de zaken het einde der Spanjaarden. (Zie einde.) De vos weet vele zaken, maar de egel weet er eene van belang. (Zie belang.) De weet van alle zaken ligt in het tegendeel. (Zie tegendeel.) De zaak heeft haar beslag. (Zie beslag.) De zaak is gezond. De zaak is in de S (Esse). (Zie s.) De zaak is nog ver te zoeken.Ga naar voetnoot12 De zaak is op een' goeden weg. (Zie weg.) De zaak is uitgelekt.Ga naar voetnoot13 De zaak ligt ertoe.Ga naar voetnoot14 De zaak van een' vriend is bijna altijd goed, - die van een' vijand bijna altijd kwaad. (Zie vijand.) De zaak wil niet vlotten.Ga naar voetnoot15 Die de zaak misprijst, die koopt ze.Ga naar voetnoot16 [De listige man geeft zijne verachting over eenig voorwerp, dat hem bevalt, te kennen, om het daardoor des te gemakkelijker te kunnen bekomen. In gelijken zin zegt men: Die de peren versmaadt, die wil ze eten, en met salomo (zie Spreuk. xx: 14): Kwaad, kwaad, zegt de kooper; maar als hij 't heeft, zal hij 't roemen.] Die kan hooren en zwijgen, Groote zaken kan hij krijgen.Ga naar voetnoot17 Die lang leven en ver reizen, Leeren op hun zaken peizen.Ga naar voetnoot18 Die lang leven en verre waken, Hooren en zien veel vreemde zaken.Ga naar voetnoot19 Die naar raad wil hooren, zal vele zaken weten te redden. (Zie raad.) Die te hooge zaken bestaan, Ziet men spoedig ondergaan.Ga naar voetnoot20 Die van eene zaak beroofd is (of: Die eene zaak | |
[pagina 486]
| |
missen moet), leert eerst hare waarde kennen. (Zie waarde.) Die wijn drinken zonder smaak, Doen eene onbesuisde zaak. (Zie smaak.) Die zaak gaat mank. Die zaak heeft eene andere gestalte gekregen. (Zie gestalte.) Die zaak is bekuipt.Ga naar voetnoot1 Die zaak kan gevolgen hebben. (Zie gevolg.) Die zaak verdwijnt in rook. (Zie rook.) Die zaak zal wel dood bloeden. Die zaak zit nog in wijde zakken. [Er is hier sprake van eene ver verwijderde zaak.] Die zijn rijker geeft en zijn wijzer leert, Is dikwijls van den weg (of: Is ver van de wijsheid) gekeerd (ook wel: Doet zijne zaken verkeerd). (Zie rijke.) Eene goede zaak behoeft niet vele woorden. (Zie woord.) Eene kleine zaak baart somtijds een groot kwaad. (Zie kwaad.) Eene zaak doen stuiten.Ga naar voetnoot2 Eéne zaak moet niet door vele handen gaan. (Zie hand.) Eene zaak wel doorzien.Ga naar voetnoot3 Eene zaak wel knaauwen.Ga naar voetnoot4 Eene zaak wikken en wegen. Een goed filozoof stoort zich aan geene wereldsche zaken. (Zie filozoof.) Een zaak begonnen Is half gewonnen.Ga naar voetnoot5 Elk bemoeije zich met zijne eigene zaken.Ga naar voetnoot6 Elk, dien eene zaak aangaat, moet men voor het regt eischen. (Zie regt.) Er gaan veel zaken in eene mand. (Zie mand.) Gaan uwe zaken naar uw wenschen, Dank God, maar poch niet bij de menschen. (Zie god.) Gedane zaken hebben (of: nemen) geen' keer. (Zie keer.) Geen aardsche zaken, Die lang vermaken. (Zie aarde.) Geene goede trouw houdt stand, wanneer men over ééne zaak tweemaal manen moet. (Zie stand.) Geene kwade gewoonte verschoont eene zaak. (Zie gewoonte.) Geene woorden, maar zaken. (Zie woord.) Geoorloofde zaken Mag een ieder niet aanraken.Ga naar voetnoot7 Groote zaken hebben groote hulp van nooden. (Zie hulp.) Het is eene moeijelijke zaak.Ga naar voetnoot8 Het is eene splinterige zaak. (Zie splinter.) Het is eene zonderlinge zaak in deze wereld: men laat het geluk liggen, om het vermaak na te jagen. (Zie geluk.) Het is geene kleine zaak, eens konings schoonzoon te zijn. (Zie koning.) Het is zaak, de vijf zinnen bij elkander te houden. Het proces (of: Die zaak) hangt aan den spijker. (Zie proces.) Het teeken wijst de zaak. (Zie teeken.) Hij drijft de zaak al zeer sterk.Ga naar voetnoot9 Hij gaat van die zaak zwanger. Hij geeft eene goede plooi aan de zaak. (Zie plooi.) Hij heeft grooten last in kleine zaken. (Zie last.) Hij houdt de zaak slepende.Ga naar voetnoot10 Hij houdt de zaken op het sleeptouw. (Zie touw.) Hij is doorkneed in die zaak. Hij is jong, maar hem heugen oude zaken. (Zie jong.) Hij is met de zaak verlegen.Ga naar voetnoot11 Hij is zeker van zijne zaak. Hij kent de zaken zoo goed als een pater zijn brevier. (Zie brevier.) Hij komt vooruit (of: De zaken gaan er voort,) gelijk eene luis op eene teerton. (Zie luis.) Hij laat de zaak drijven.Ga naar voetnoot12 Hij loochent de zaak met stijve kaken. (Zie kaak.) Hij maakt er eene halszaak van. (Zie hals.) Hij stuurt de zaken in de war. (Zie war.) Hij vat de zaak in het gewricht (of: bij het haar). (Zie gewricht.) Hij weet de oude zaken wel op te warmen. Hij weet de zaak wel te bekleeden.Ga naar voetnoot13 Hij weet de zaken gaande te houden.Ga naar voetnoot14 Hij weet zijne zaken wel te bezwachtelen.Ga naar voetnoot15 Hij zal die zaak wel bedisselen.Ga naar voetnoot16 Hij ziet van de zaak af.Ga naar voetnoot17 Hoop en troost zijn twee zaken, Die droeve harten blijde maken. (Zie hart.) Ik ben die zaak al beu.Ga naar voetnoot18 Ik laat mij met die zaak niet in.Ga naar voetnoot19 In alle werk en alle zaak Vindt elk geen' smaak. (Zie smaak.) In de meeste zaken Heeft men enklen slechts, die het rad aanraken. (Zie rad.) In de stilte zien wij, hoe de zaken gaan moeten, - bij 't gedruisch, hoe ze gaan. (Zie gedruisch.) In hopelooze zaken is dikwijls het grootste geweld. (Zie geweld.) In kwade zaken goeden moed, Dat dient een' man tot voorspoed (of: in tegenspoed). (Zie man.) In onmogelijke zaken bestond nooit verbindtenis. (Zie verbindtenis.) In twijfelachtige zaken scheidt het lot. (Zie lot.) Kleine zaken raken nooit groote heeren aan. (Zie heer.) Krijgszaken wisselen alle dag: Die gisteren gaf, krijgt nu den slag. (Zie dag.) Look en rook, uijen en bruijen, waken en braken Zijn zes zaken, die kwade oogen maken. (Zie look.) Magtspreuken zijn de laatste toevlugt van degenen, die hunne zaak verloren achten. (Zie magt.) Men kan eene zaak niet dood kijven, maar wel dood zwijgen. Men moet de zaak aan het regte einde vatten. (Zie einde.) Men moet die zaak rijp laten worden. | |
[pagina 487]
| |
Men moet geene actie maken Van ongeregte zaken. (Zie actie.) Men moet zich de zaken zoo sterk niet aantrekken. Moeijelijke zaken Doen in den hemel geraken. (Zie hemel.) Niemand is wijs in zijne eigene zaken. (Zie wijs.) Niemand kan (of: mag) regter zijn in zijne eigene zaken. (Zie regter.) Niemand verstaat de zaak beter, dan die haar bij de hand heeft. (Zie hand.) Niet te lang bij ééne zaak, dan wordt gij niet dol. (Zie dolle.) Nieuwe zaken worden eens oud.Ga naar voetnoot1 Noch advocaat, noch procureur Zien ooit hun eigen zaken deur. (Zie advocaat.) Nu geeft het punt (of: Dat is de punt van die zaak). (Zie punt.) Om eene kleine zaak bijt (of: eet) de wolf het schaap. (Zie schaap.) Om kleine zaken Korte spraken. (Zie spraak.) Op de zaken gepast, Brengt het goud in de kast. (Zie goud.) Op krijgs- en oorlogszaken Is nimmer staat te maken. (Zie krijg.) Over die zaak moet men met zijne hoofdpeluw te rade gaan. (Zie hoofd.) Over geringe zaken mag men ligt heen stappen.Ga naar voetnoot2 Peper en kalk verteren menige zaken. (Zie kalk.) Rare zaken Beter smaken.Ga naar voetnoot3 Steek u in geene staatszaken. (Zie staat.) Stijf in de kaken, Slap in de zaken. (Zie kaak.) Tegen eene gedane zaak is geen remedie. (Zie remedie.) Te veel bemoeijens met anderer lieden zaken maakt zich zelven ongerust. (Zie lieden.) Van die zaak heeft hij al lang den roem en den room afgeschept. (Zie roem.) Van kleine beginselen komt men tot groote zaken. (Zie begin.) Van twee zaken moet men dagelijks de waarde meer leeren kennen: geld en geloof. (Zie dag.) Van vergift en kwade zaken Mag men geen verdeeling maken. (Zie verdeeling.) Vele zaken der wereld zijn gemeenlijk, zoo de oordeelen besluiten. (Zie oordeel.) Wanneer de zaak is in 't begin, wees dan op raad bedacht. (Zie begin.) Ware het zaak, dat gij hooi aat, gij zoudt een paard zijn. (Zie hooi.) Wat koers zullen de zaken nemen? (Zie koers.) Wereldsche zaken redden zich zelven. (Zie wereld.) Wijs te zijn, en dan te minnen, Is geen zaak, om te verzinnen. (Zie wijs.) Woorden zijn ruilzaken. (Zie woord.) Zaak-waarnemen is ook godsdienst. (Zie godsdienst.) Zaken gaan vóór. Ze dronken een glas, Ze p..... een' plas, En ze lieten de zaak, zoo als ze was. (Zie glas.) Zeeroovers, tegen huns gelijken, doen zelden goede zaken. (Zie gelijk.) Zij hebben het (of: de zaken) in één schip. (Zie schip.) Zijne zaakjes doen. Zoo ge een zaak niet wel verstaat, Is het best, dat gij die laat.Ga naar voetnoot4 Zorgen en waken Zijn heeren-zaken. (Zie heer.) Zulke zaken, zulke woorden. (Zie woord.) | |
Zachtmoedig.Een gezonde is geschikt tot wandelen, een wijze tot handelen en een zachtmoedige tot verduren. (Zie gezond.) | |
Zachtzinnigheid.Men wint meer door zachtzinnigheid dan door kwaadaardigheid. (Zie kwaadaardigheid.) Zachtzinnigheid is een huiselijk juweel. (Zie huis.) | |
Zadel.Dat het paard doet, kan de zaâl niet boeten. (Zie paard.) Dat paard wil wel eten, maar geen' zadel dragen. (Zie paard.) Dat past hem als de zadel aan eene zog.Ga naar voetnoot7 De zadel is gereed, eer het paard gekocht is. (Zie paard.) De zadel past den ezel niet. (Zie ezel.) Die den voet in den stijgbeugel krijgt, zal ligtelijk in den zadel geraken. (Zie beugel.) Die Hans meent te wezen in alle straten, wordt wel door een Hansje uit den zadel geworpen, en landmeter gemaakt. (Zie hans.) Die het paard niet slaan kan, sla den zadel. (Zie paard.) Die in den zadel niet kan, moet tevreden zijn, op de kroppier te zitten. (Zie kroppier.) Een gouden zadel maakt geen' ezel tot een paard. (Zie ezel.) Een paard drukken met den zadel. (Zie paard.) Hij heeft zich in den zadel gezet.Ga naar voetnoot8 Hij ligt (stoot, of: werpt) hem uit den zadel.Ga naar voetnoot9 Hij rijdt een ongezadeld paard. (Zie paard.) Hij wordt in den zadel geholpen. Hij zal wel van zadel veranderen. Hij zit vrij vast in den zadel. Menigeen legt den zadel op de merrie, en een ander rijdt erop. (Zie merrie.) Zonder stijgbeugel in den zadel springen. (Zie beugel.) | |
Zak.Aan nieuwe zakken blijft het meel hangen. (Zie meel.) Aan zakken te binden en huwelijken te maken, kan men zelden eer behalen. (Zie eer.) Alle avonden den zak vol. (Zie avond.) Als de muis in den meelzak zit, denkt zij, dat ze de molenaar zelf is. (Zie meel.) Als de zak komt, werpt men den buidel achter de kist. (Zie buidel.) | |
[pagina 488]
| |
Als de zak te vol is, dan is hij niet wel toe te binden. Als de zak vol is, knoopt men hem toe.Ga naar voetnoot1 [Men zegt dit van den gulzigaard, die zoo lang eet, tot hij niet meer kan.] Als de zak vol is, zoo regt hij zijne ooren. (Zie oor.) Als eene muis op een' haverzak, zoo zaten ze er. (Zie haver.) Als een koolzak: zwart van buiten, en nog zwarter van binnen. (Zie kolen.) Als gij ze in één' zak doet, krijgt gij altijd een' kwade bij den kop. (Zie kop.) Als God ons meel geeft, sluit de duivel den zak toe (of: neemt de duivel den zak weg). (Zie duivel.) Als men dat het varken biedt, zal de zak gereed zijn. (Zie varken.) Als men den zak ontbindt, dan ziet men, wat erin is.Ga naar voetnoot2 Als men eene els in den zak doet, steekt er ligt de punt door. (Zie els.) Als men te huis komt, wordt de reiszak op zolder geworpen. (Zie huis.) Al te veel scheurt den zak.Ga naar voetnoot3 Beter één goede raad dan veel zakken raads. (Zie raad.) Beter een stuk brood in den zak dan eene veêr op den hoed. (Zie brood.) Bier tappen (of: Jenever schenken) is de laatste nering voor den broodzak. (Zie bier.) Boter in de pap, spillen in den zak en hoeren in de kooi kijken gaarne uit (of: komen ten laatste al uit). (Zie boter.) Daar gaan veel beden in een' zak. (Zie bede.) Daar gaan veel woorden in een' zak, en eenden in eene kooi. (Zie eend.) Daar is een aap te vlooijen: wilt gij den zak ophouden (of: den staart vasthouden)? (Zie aap.) Dat is uit den aaszak gespeeld. (Zie aas.) Dat kan je voelen aan het draaijen van je zak. Dat sluit als haspels in een' zak. (Zie haspel.) Dat vlijt zich als een zak met haspels. (Zie haspel.) Dat vult den zak niet. De eene koolzak maakt den anderen zwart. (Zie kolen.) De geldzak en de bedelzak hangen zelden vijf en twintig jaar aan eene deur. (Zie bedelzak.) De knoop moet op den zak. (Zie knoop.) De Mei (of: Lente) koel en nat, Koren in het vat (of: Als de Mei is koel en wak, Brengt ze koren in den zak, ook wel: Maart droog en April nat, Geeft veel koren in het vat). (Zie april.) De naad breekt den zak. (Zie naad.) De sterkste stopt den zwakke in den zak. (Zie sterk.) Deugd geeft geen spek in de worsten (of: geene suiker in de rijst, ook wel: geen meel in den zak). (Zie deugd.) De wijsheid van een' boer, De schoonheid van een hoer En zakkedragers kracht: 't Is al niet veel geacht. (Zie boer.) De zak is ontbonden.Ga naar voetnoot4 Die den ander over kan, steekt hem in zijn' zak. Die kunt gij in uwen zak steken. Die niet mest, krijgt niets in den zak.Ga naar voetnoot5 Diepe zakken en geen geld. (Zie geld.) Die zaak zit nog in wijde zakken. (Zie zaak.) Die zak is sterk genoeg.Ga naar voetnoot6 Die zich met zijn' sterker vergezelt, wordt van hem in den zak gestoken. (Zie sterk.) Die zoo spreken, zijn maar kaaskoopers en peperzakken. (Zie kaas.) Een almanak, Een leugenzak. (Zie almanak.) Een broodje daags gespaard, maakt een' goeden zak tarwe 's jaars. (Zie brood.) Een gebroken zak houdt geen graan. (Zie graan.) Een ledige zak kan niet regt op staan.Ga naar voetnoot7 Eens duivels zak is zijn leven niet vol. (Zie duivel.) Een versleten zak en een oude schoen behoeven veel gelapt te worden. (Zie schoen.) Een volle zak kan staan, maar een ledige zak niet.Ga naar voetnoot8 Een zakkedrager, die in kolen werkt, behoeft den schoorsteenveger zijne zwartheid niet te verwijten. (Zie drager.) Er gaat veel gerijfs in een' zak. (Zie gerijf.) Er gaat veel zeggens in een' zak.Ga naar voetnoot9 Geen' halven cent in den zak en drie gulden aan het voorhoofd. (Zie cent.) Geen leelijk lief noch schoonen koolzak. (Zie geliefde.) Geen zak zoo kwaad, of hij is eene bede waard. (Zie bede.) Gij moet aan dien zak niet heffen.Ga naar voetnoot10 Haspelen in zakken en hoeren in schuiten zullen altijd boven anderen uitmunten. (Zie haspel.) Heb oorlof stroozak: ik heb een bed verkregen. (Zie bed.) Het gaat al verkeerd, als de zakken den ezel dragen. (Zie ezel.) Het gaat hem als den kooplieden uit Westfalen, die gewoonlijk de beste kousen onder in den zak hebben. (Zie koopman.) Het geld danst hem in den zak. (Zie geld.) Het is al kwaad: Zak en zaad. (Zie zaad.) Het is al verloren, wat men in oude zakken schudt (of: doet).Ga naar voetnoot11 [De weldaden, die men aan oude lieden doet, blijven onvergolden, niet ‘dewyl zy [nl. de oude lieden] sterven,’ zoo als tuinman zegt; maar omdat die weldaden verloren gaan, naardien de oude lieden er geen genot van kunnen hebben.] Het is een edelman, als zijne broek een peperzak. (Zie broek.) Het is een haarzak. (Zie haar.) Het is een hoop kakelaars, die veel zakken raads te sluiten heeft. (Zie hoopen.) Het is een natte zak.Ga naar voetnoot12 [Hij is geen bruikbaar mensch; hij deugt nergens toe.] | |
[pagina 489]
| |
Het is een regte hooizak. (Zie hooi.) Het is een regte meelzak: hoe meer men erop klopt, hoe meer hij stuift. (Zie meel.) Het is een regte zoutzak van een' mensch (of: Hij zit in elkander als een zoutzak). (Zie mensch.) Het is een vette kafzak. (Zie kaf.) Het is een zuurmond: hij ziet niet anders, dan of hij zakken scheuren wil. (Zie mond.) Het is niet noodig, dat men zakken met zijde naait: men doet het wel met blaauw garen. (Zie garen.) Het is nog al goed, dat de kleinen den grooten niet in den zak behoeven te kruipen, zei het kleine Geusje. (Zie geus.) Het is nog al goed, zei het kleine mannetje, dat de grooten ons niet in den zak steken. (Zie groote.) Het laatste geld in den zak weegt het zwaarste. (Zie geld.) Het mag wel uit een' zak met boonen geteld worden. (Zie boon.) Het moet van den zak of van den band. (Zie band.) Hij denkt alleen, om zijnen zak te vullen.Ga naar voetnoot1 Hij denkt ook: laat den haas maar loopen, ik heb toch den brief in den zak. (Zie brief.) Hij draagt eene els in den zak. (Zie els.) Hij draagt het geld in zijnen zak, maar er is een gat in. (Zie gaten.) Hij draagt zijnen adelbrief in den zak. (Zie adel.) Hij geeft al uit den grooten zak.Ga naar voetnoot2 Hij heeft den zak vol. Hij heeft een' brief in zijn' zak. (Zie brief.) Hij heeft een scherp gezigt: hij ziet door eenen reiszak, zoodat er niets in blijft. (Zie gezigt.) Hij heeft een' slag met den meelzak weg. (Zie meel.) Hij heeft geene scheur in den zak (of: Zijn zak is niet kapot). (Zie scheur.) Hij heeft geen' rooden duit op zak. (Zie duit.) Hij heeft het verstand in den zak. (Zie verstand.) Hij heeft veel kak, Maar weinig geld op zak. (Zie geld.) Hij heeft zeker een' roldaalder in den zak. (Zie daalder.) Hij heeft zijne blaauwe zakken wel gevuld.Ga naar voetnoot3 [De blaauwe zakken staan niet in den besten reuk, naardien zij het geld bevatten, dat op oneerlijke wijze verkregen is.] Hij heeft zijne borgen in den zak. (Zie borg.) Hij heeft zijne oogen op zak. (Zie oog.) Hij heeft zijne vrienden in den zak. (Zie vriend.) Hij heeft zijn' zak genomen.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: hij heeft zijn afscheid genomen; of wel: hij is vertrokken.] Hij heeft zijn zondags goed alle dagen aan, en zijn' schat in den zak. (Zie dag.) Hij houdt zijne pijpen in zijn' zak. (Zie pijp.) Hij is een regte geldzak. (Zie geld.) Hij is met een' natten zak om de ooren gesmeten. (Zie oor.) Hij is zoo bekwaam als eene kous tot een' peperzak. (Zie kous.) Hij kan een' zak met wijn vullen. (Zie wijn.) Hij kan van zijnen mond geen' zak maken. (Zie mond.) Hij klopt hem het geld uit den zak. (Zie geld.) Hij klopt op den meelzak, dat het stuift. (Zie meel.) Hij komt ook nog een' duit in het zakje leggen, om er een oordje weêr uit te halen. (Zie duit.) Hij koopt kat in den zak. (Zie kat.) Hij krijgt den zak, met de banden erbij. (Zie band.) Hij laat zich in den zak p......Ga naar voetnoot5 Hij liegt, dat men er zakken bij droogen zou.Ga naar voetnoot6 Hij loopt altijd met de handen in den zak. (Zie hand.) Hij loopt in geen' zak. Hij loopt op eens anders zak. Hij moet altijd den laatsten man den zak opgeven. (Zie man.) Hij omhangt zich met een' natten zak, om droog te worden. Hij praat, alsof hij eene schapeschaar in zijn' zak had. (Zie schaap.) Hij praat zich zelven in den zak.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: het is een leugenaar, die zooveel onwaarheden voortbrengt, dat hij er den zamenhang van verliest, en zich in zijne eigene woorden verwart. Aan tuinman ‘schijnt het spreekwoord toe, ontleent te zyn van de zakken aan de troktafel, waar in een onvoorzigtig of ongeoefent speler zijnen eigen bal wel schiet.’ v. Eijk haalt dit aan, de troktafel ‘een dergelijk spel als ons tegenwoordig billiard’ noemende; doch vereenigt zich later met de hem gemaakte aanmerking, dat deze afleiding ‘wat ver gezocht’ is, ‘liever denkende aan het jagtgebruik, om gevogelte of andere dieren in een zak, b.v. die van een fuik of eendenkooi, te lokken.’ Doch daar hier van geen lokken sprake kan zijn, is het veel eer ‘wat ver gezocht’ te noemen, om aan een' zak van eene fuik of eendenkooi te denken.] Hij schaamt zich als een ezel, wien de zak ontvalt. (Zie ezel.) Hij slaat zijn paard met den haverzak om de ooren. (Zie haver.) Hij sloeg den zak, en meende den ezel. (Zie ezel.) Hij steekt ze allen in den zak. Hij vertrekt met pak en zak. (Zie pak.) Hij zal den zak wegdragen.Ga naar voetnoot8 Hij zal er niet veel van in zijn' zak steken. Hij zal klopzak hebben.Ga naar voetnoot9 Hij zit in den schuurzak. [Dat is: hij wordt van beide zijden bestreden. Men zegt dit vooral in het omberspel, wanneer de slagen van den hoofdspeler over en weder worden afgetroefd.] Ieder zal ter molen gaan met zijnen zak. (Zie molen.) Iemand den hopzak zenden. (Zie hop.) Iets vullen, gelijk de kat een' hopzak doet. (Zie hop.) Ik heb hem in mijn' zak. [Ik ken hem door en door.] | |
[pagina 490]
| |
Ik kan hem wel in mijn' zak steken (of: stoppen). Ik kan met mijn' elleboog niet in mijn' zak komen. (Zie elleboog.) Ik vijst mout: wilt gij den zak ophouden? (Zie mout.) Ik zal den zak zelf naar den molen brengen, omdat ik het meel liefst wil terug halen. (Zie meel.) Ik zou hem wel een' knapzak vol hooi toevertrouwen, had ik borg voor het leêr. (Zie borg.) In een' zak daarmede.Ga naar voetnoot1 [Laat dat maar over boord geworpen worden.] In zak en asch. (Zie asch.) Knipjes in den aaszak slaan. (Zie aas.) Kom met een' zak om soppen. (Zie sop.) Luthersch in 't geloof en Luthersch in den zak. (Zie geloof.) Men bergt geene naalden in een' zak. (Zie naald.) Men bindt den zak wel eens toe, al is hij niet vol (of: eer hij vol is, ook wel: Men bindt den zak wel ten halve toe).Ga naar voetnoot2 [Dit spreekwoord wordt toegepast op babbelaars, gulzigaards, hebzuchtigen, ontevredenen en al degenen, die overdadig handelen. Men geeft erdoor te kennen, dat zij zich wat behooren in te binden.] Men brengt geene schoone zakken ter molen. (Zie molen.) Men diende wel met de hand in den zak te staan. (Zie hand.) Menigeen draagt een' zak, en noemt zijn' buurman een' ezel. (Zie buurman.) Menig goede raad bederft in den zak van den gemeenen man. (Zie man.) Men kan de oogen niet in den zak steken. (Zie oog.) Men kan hem eerder een' tand uit den mond trekken, dan een' duit uit den zak kloppen. (Zie duit.) Men kan niemand regt kennen, zoo lang men geen' zak zout met hem gegeten heeft.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Men moet den zak naar den drager maken. (Zie drager.) Men moet het van den zak nemen, daar men den zak mede lapt.Ga naar voetnoot4 [Dat is: het volk moet zelf de belasting opbrengen, waarmede de legers worden betaald, om het in toom te houden. Toen maximiliaan van oostenrijk, in 1488, te Brugge door de burgers in hechtenis werd genomen, zeide hij onder anderen: ‘Gij klaagt over de belastingen. Ik zou dezelve kunnen verminderen, indien gij mij, door uwe woelingen, niet noodzaaktet, om legers op de been te houden, ter handhaving van de openbare rust, en ter voorkoming, dat gij elkander onderling verteert.’] Men moet uit één' zak geen dubbel mout nemen. (Zie mout.) Men moet zaaijen naar den zak.Ga naar voetnoot5 [Die de verklaring kent van het spreekwoord: Men moet de tering naar de nering zetten, is vrij, om ze van dit te zoeken.] Men speelt knuppel uit den zak. (Zie knuppel.) Men ziet wel ezels, die nooit zakken dragen. (Zie ezel.) Met eene hand vol geweld komt men verder dan met een' zak vol regt. (Zie geweld.) Met een' ledigen zak te beginnen is beter, dan met een' ledigen zak te eindigen. Met geld in den zak is men overal t' huis. (Zie geld.) Met list brengt men een ei in een' hopzak. (Zie ei.) Mijn geld rammelt in mijn' zak, zei kale Geurt, als Noordsche bokkenkeutels in een' vilten hoed. (Zie bok.) Niemand en geen man bijten elkander in den zak. (Zie man.) Nooit is de zak zoo vol, of daar kan nog wel een graantje in. (Zie graan.) Nu is hij in een' zak.Ga naar voetnoot6 [Men heeft hem zoo in de engte gebragt, dat hij er zich niet meer weet uit te redden.] Onder in den zak vindt men de rekening. (Zie rekening.) Onraad Neemt zak en zaad. (Zie onraad.) Overdaad Verdoet zak en zaad. (Zie overdaad.) Pas op de halve centen, het worden guldens in den zak. (Zie cent.) Pas op uwe zakken. Steek uwe kogels (of: kegels) in den zak: uw spel is ten einde. (Zie einde.) Twee natte zakken droogen malkander niet.Ga naar voetnoot7 Uit eens anders zak is het goed tellen.Ga naar voetnoot8 Veel (of: Schoone) woorden vullen geen' zak. (Zie woord.) Vrouw, maak mij toch den beker eens nat, zei de zuiper, hij is zoo droog als een meelzak. (Zie beker.) Vul alleen uwen zak.Ga naar voetnoot9 Wenschens en vijstens gaat er veel in een' zak.Ga naar voetnoot10 Wie den zak ophoudt, is zoo erg als hij, die hem vult. [Dit spreekwoord komt in zin overeen met: De heler is zoo goed als (of: niet beter dan) de steler.] Wie staâg de vuisten in de lijf-zakken laat blijven, houdt die zijne handen ook regt? (Zie hand.) Woel niet, of gij krijgt uw' zak.Ga naar voetnoot11 Zakken vol spijt. (Zie spijt.) Zie, hoe gij de zakken op zolder krijgt. Zij bedenken wel allerlei kwaad, maar hebben het nog niet in den zak, wat hun in 't hoofd ronddwarrelt. (Zie hoofd.) Zij hebben de koppen in éénen zak. (Zie kop.) Zijne zakken zijn van duivelsleêr: zij kunnen geen kruis behouden. (Zie duivel.) Zijn zak rammelde als een vossenstaart in een' lederen vijzel. (Zie leder.) Zij slacht den molenaars hond: die lekt den mond, eer de zak open is. (Zie hond.) | |
[pagina 491]
| |
Zij steken malkander het hoofd in den zak. (Zie hoofd.) Zijt gij met een' zak vol wolven geladen, zet hem vrij op de markt neder, gij zult er geene lammeren uit halen. (Zie lam.) Zij zijn daar in eenen zak gevoerd.Ga naar voetnoot1 Zoo krijgt hij wat op zijn' zak.Ga naar voetnoot2
Een zak guldens en goede vrienden scheiden niet gemakkelijk. (Zie gulden.) | |
Zakpijp.Al die liedjes komen uit dezelfde zakpijp. (Zie lied.) Als de zakpijp niet vol (of: nat) is, zoo schreeuwt zij niet.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Hij meent mij te stellen als eene zakpijp.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: hij denkt, dat hij met mij leven kan naar zijn welgevallen, gelijk de speelman met zijne zakpijp doet, daar hij op speelt van al wat hem lust.] Hij zit in de zakpijp. Speel dat liever op de ruispijp, dan kan niemand van de boeren het verstaan. (Zie boer.) Wat doet de ezel met de zakpijp! (Zie ezel.) | |
Zalf.Als de zalf goed is, besmeer er u zelven meê. Daar is geen zalf aan te strijken. [Voor die zaak helpt niets.] Dat is maar luizenzalf. (Zie luis.) De doode vliegen bederven de goede zalf. (Zie vlieg.) Den een helpt de zalf, en den ander het potje. (Zie pot.) Het is een ongevoelig Lazarus-zeer, waaraan geene zalf te strijken is. (Zie lazarus.) Het is een zalfje voor hem. Het is goed voor lapzalf. Hij laat zich zijn vuil smeer voor zalf betalen. (Zie smeer.) In kleine doosjes en potjes bewaart men de beste specerijen (of: zalven). (Zie doos.) Met ééne zalf allerhande wonden genezen. (Zie wond.) Was zijne zalf goed, hij smeerde er zich zelven mede. | |
Zalig.Die ten einde toe volhardt, zal zalig worden. (Zie einde.) Hij is half zalig.Ga naar voetnoot5 [Men bezigt dit van den dronkaard. Zijn half zalig is dus, even als in de spreekwijze: Hij is in den Heere! in spottenden zin gemeend. Zalig beteckent eigentlijk vol (gelukzalig is vol geluk; rampzalig is vol ramp). Tuinman neemt de spreekwijze in allen ernst op, en bezigt half zalig voor half gek; ‘om dat men,’ zegt hij, ‘simpele menschen aan de jonge kinderen gelijk stelt, die niet daadelijk (zo men acht) zondigen.’] Ik zat, alle zaligen zat.Ga naar voetnoot6 Wij zijn zoo zalig in voddebaai als in goud- of zilverlaken. (Zie baai.) Zalig is hij, die zijnen God alle dagen ziet, en zijnen landheer eenmaal 's jaars. (Zie dag.) | |
Zaligheid.Al gelooft gij het niet, gij zult er nogtans niet om verdoemd zijn (of: de zaligheid is er niet aan verbonden). Die den kost wint ter zaligheid, Besteedt hier wel zijn' arrebeid. (Zie arbeid.) Die zijne zaligheid bezorgen kan, moet het niet tot morgen uitstellen. (Zie morgen.) Het meeste goed geeft de meeste zaligheid niet. (Zie goed.) Iemand zijne zaligheid zeggen.Ga naar voetnoot7 In den tegenspoed is menige zaligheid gevonden. (Zie tegenspoed.) Langzame rijkdom is zaligheid. (Zie rijkdom.) | |
Zalm.Als de zalm gevangen is, zoo zuigt hem de aal uit. (Zie aal.) De spiering doet den kabeljaauw (de bolk, of: den zalm) afslaan. (Zie bolk.) Een' haring uitwerpen, om een' zalm te vangen. (Zie haring.) Een man als een zalm, maar zoo vet niet. (Zie man.) Het is het neusje van den zalm. (Zie neus.) Het zal hem geen zalmpje meer in het net brengen. (Zie net.) Hij is niet veel meer op zijn gemak dan een zalm op eene piramide. (Zie gemak.) Hij is zoo gerust als een zalm.Ga naar voetnoot8 Hij verstaat er zooveel van als een zalm van op de koord te dansen. (Zie koord.) Meer om zalmen dan om vorschen te vangen. (Zie kikvorsch.) Men zal hem met den zalm laten eten. [Den bullebak nl.; opdat hij zich leere intoomen. Van den stillen, rustigen mensch zegt men integendeel: Hij is zoo gerust als een zalm.] | |
Zand.Beter door een' ezel gedragen, Dan door een paard in 't zand geslagen. (Zie ezel.) Boven het zand, de halve reis. (Zie reis.) Dat betert als de visch, die in het zand ligt. (Zie visch.) Dat is een zandje aan den hoop. (Zie hoopen.) De een zei: ik zou pannekoeken bakken, maar het meel was te duur, - en de ander: ik zou messen slijpen, maar het zand was op. (Zie koek.) De hoop ligt in het zand. (Zie hoop.) De zanden zijn zeer verloopen.Ga naar voetnoot9 Een dubbeltje op het zand zetten. (Zie dubbeltje.) Er begint zand in de oogen te vallen. (Zie oog.) Het hangt aan elkander als droog (of: heet, ook wel: geknoopt) zand.Ga naar voetnoot10 Het is een zot, die in het zand (of: voor de voeten) werpt, hetgeen hij vast in de hand heeft. (Zie hand.) Het zandmannetje komt. (Zie man.) Hij bijt in het zand.Ga naar voetnoot11 Hij bouwt op een' zandgrond. (Zie grond.) Hij gaat een zandwinkeltje doen. (Zie winkel.) | |
[pagina 492]
| |
Hij gaat naar de zanderige vleeschhal. (Zie hal.) Hij heeft land noch zand. (Zie land.) Hij is een zandruiter geworden. (Zie ruiter.) Hij is uit zand-kruijen. [Dat wil zeggen: hij werkt in 't zand. Men zegt dit van den doode.] Hij is wijzer dan Tulles: die bond het zand met goed stoppelvlas. (Zie stoppel.) Hij ligt in het voetzand. (Zie voet.) Hij ploegt het strand, En zaait in 't zand. (Zie strand.) Hij strooit (of: werpt) hem zand in de oogen. (Zie oog.) Hij strooit zand tegen den wind. (Zie wind.) Hij timmert (of: bouwt een' toren) op het zand. (Zie toren.) Hij zeurt als eene oude zandschuit. (Zie schuit.) Hij ziet land noch zand. (Zie land.) Hij zoekt zand in de duinen. (Zie duin.) Landen verzanden, Zanden verlanden. (Zie land.) Land en zand rondreizen. (Zie land.) Niet altijd rijdt het karretje op eenen zandweg. (Zie kar.) Over zee, over zand. Plant geen' wijngaard in de laagte, noch zaai op het drijfzand. (Zie laagte.) Rosmalen is een ellendig land: 's Winters in het water, en 's zomers in het zand. (Zie land.) Schippers! wacht u voor zanden en stranden. (Zie schipper.) Zand schuurt de maag. (Zie maag.) Zij moet een schepel zand ophebben, voor zij trouwt. (Zie schepel.) Zijn karretje gaat op eenen zandweg: van daag is 't kermis, en morgen Sint Joris. (Zie dag.) | |
Zandlooper.De zandlooper van al zijne hoop heeft den geest gegeven (of: staat stil). (Zie geest.) Elk is een dief in zijne nering, zei de prediker, en hij stootte aan den zandlooper. (Zie dief.) Hij heeft te dikwijls aan den zandlooper gestooten. [Dat doet de jenever-drinker, en daardoor krijgt hij te veel. Het stooten aan den zandlooper doet dien spoediger voortgaan, en dit past de genoemde drinker op zijn glas (zijn' zandlooper) toe, om den tijd tot vullen en ledigen wat te bespoedigen.] Keer den zandlooper om.Ga naar voetnoot1 Koster! stoot eens aan den zandlooper. (Zie koster.) | |
Zang.Alle blijdschap is vergankelijk, behalve der engelen zang. (Zie blijdschap.) Alle lofzangen hebben een einde. (Zie einde.) Beter in der vogelen zang Dan in der heeren klank. (Zie heer.) Dat is de kommerzang. (Zie kommer.) Dat is zoo klaar als een neus in een zangstuk. (Zie neus.) De duivel heeft hem den armen Judas-zang geleerd. (Zie duivel.) De raaf heeft de eere van den zang boven den nachtegaal. (Zie eer.) De zang wil niet gebeden zijn.Ga naar voetnoot2 Dwang Leert zang. (Zie dwang.) Het is koekoek éénen zang. (Zie koekoek.) Het is van ouderdom, dat de vogel niet meer zingt (of: zijnen zang laat). (Zie ouderdom.) Het liedje van rust: de doodenzang. (Zie doode.) Hij heeft eenen barmhartigen zang.Ga naar voetnoot3 Hij heeft veel nooten in (of: op) zijn' zang. (Zie nooten.) Hij zingt zijn' zwanenzang.Ga naar voetnoot4 [Wanneer men van iemand, aan wien men veel vernuft toeschrift, ofschoon men in den laatsten tijd niets van hem hoorde, op zijn' ouden dag nog een teeken van geestesgaven ontwaart, dan zegt men: Hij zingt zijn' zwanenzang, dat is: zijn laatste lied. Ook past men het al boertende toe op hem, die meermalen zich alle moeite gaf, om iets vernuftigs voort te brengen, maar waartoe hem blijkbaar de krachten ontbraken, wanneer hij eindelijk eene laatste mislukte poging doet. De wijsgeeren en dichters der ouden hebben de zwanen in haren zang uitermate verheven, en deze dieren zelfs tot hare eigene profetessen gemaakt. Volgens hen toch was der zwanen zang ontzettend welluidend, wanneer zij zich in den doodstrijd bevonden; haren laatsten snik op zoo melodieuze wijze voortbrengende, dat men er tevens door geroerd en gestreeld werd. Ondertusschen is het lang reeds uitgemaakt, wat men van dien zang te denken hebbe. Onze tamme zwanen doen geen' bek open. Met de wilde zwanen hebben de natuurkundigen herhaalde proeven genomen, om haar tot zingen te brengen; maar de slotsom was steeds, dat zij ja geluiden voortbrengen, maar toch altijd alleen zoodanige geluiden, die in 't geheel niet den naam van zang mogen dragen.] Hoe barmhartiger zang, hoe aangenamer bij God. (Zie god.) Ik heb die lijstertjes aan den zang gekend. (Zie lijster.) Ik zal u den zang van Luitje doen zingen. (Zie luit.) Is de tong met goud bedropen, zoo zingt zij den bovenzang. (Zie goud.) Liefde en zang Lijden geen' dwang. (Zie dwang.) Liever in der vogelen zang Dan in der ijzeren klank. (Zie ijzer.) Men hoort aan den zang wel, wat vogel het is (of: Men kent den vogel aan zijn kwinken en tirelieren). (Zie vogel.) Moeten is dwang, En huilen is kinderen-zang. (Zie dwang.) Zang verwildert.Ga naar voetnoot5 Zij is geen vogeltje, welker zang altijd goed weêr beduidt. (Zie vogel.) Zijn morgen- en zijn avond-zang: Zij geven niet denzelfden klank (of: Zijne morgensprookjes en avondpraatjes verschillen magtig, ook wel: Zijne morgen- en zijne avondredenen komen niet overeen). (Zie avond.) | |
[pagina 493]
| |
Zoete zang Baart ondergang. (Zie ondergang.) | |
Zat.De een mag niet eten, en de ander is zat.Ga naar voetnoot1 Die den buik vol heeft, meent ook, dat anderen zat zijn. (Zie buik.) Hij is zat. [Men zegt dit van den man, die zich vol gedronken heeft.] Ik zat, alle zaligen zat. (Zie zalig.) | |
Zaturdag.Dat is een zaturdags kind. (Zie kind.) Dat is een zaturdags werk. (Zie werk.) Geen zaturdag zoo kwaad, Of de zon schijnt vroeg of laat. [De Joden wandelen veel op sabbat; en nu meent het volksgeloof, in Amsterdam heerschend, dat de zon, om den wille der Joden, zich altijd voor korter of langer tijd op zaturdag vertoont.] Hij weet er net zooveel van als eene kraai van den zaturdag. (Zie kraai.) Van den maandag tot den zaturdag. (Zie maandag.) Zij houden zaturdag. | |
Zavel.Het zavel gaat te grond. (Zie grond.) Hij heeft een zavel in. [Daar een zavelboom een jeneverboom is, teekent men met deze spreekwijze den dronkaard.] | |
Zebedeus.Het is een Zebedeus.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit van een' sukkelaar, omdat zebedeus geene beteekenis schijnt gehad te hebben dan als vader van jacobus en johannes, en alzoo slechts voor anderen genoemd wordt.] Wie was de vader van de kinderen van Zebedeus? (Zie kind.) Zij zochten kinderen van Zebedeus te worden. (Zie kind.) | |
Zeden.Andere tijden, andere zeden. (Zie tijd.) De zeden uws vriends zult gij kennen, maar niet haten. (Zie vriend.) Het is ligter, oude schoenen te verwerpen dan oude zeden. (Zie schoen.) In elk liedje eene goede zedeles. (Zie les.) Kwade gezelschappen (ook wel: redenen) bederven goede zeden (of: doen dolen). (Zie gezelschap.) Kwade zeden en goede taarten moeten gebroken worden. (Zie taart.) Ligter kan men zijne slechte kleederen uitschudden dan slechte zeden. (Zie kleed.) O tijden! o zeden! (Zie tijd.) Uit de reden Kent men de zeden. (Zie reden.) Verandering van stede Verandert niemands zeden. (Zie stede.) Zoo menig land, zoo menigerlei zeden. (Zie land.) | |
Zee.Aan zee laten staan.Ga naar voetnoot3 Aan zee wenden.Ga naar voetnoot4 Alle baat helpt, zei de muis, en zij waterde in de zee. (Zie baat.) Alle rivieren loopen in de zee. (Zie rivier.) Beter arm te land, dan rijk op zee. (Zie arme.) Beter met een' ouden wagen in de heide dan met een nieuw schip op zee. (Zie heide.) Daar is onweêr in zee. (Zie onweder.) Daar verdrinken er meer in wijn- (of: jenever-) flesch (of: glas) dan in de zee. (Zie flesch.) Dat het zeewater zoo zout is, komt van al de pekelharings, die erin zwemmen, zei de oude vrouw. (Zie haring.) Dat is eene groote wetering, zei de boer, en hij zag de zee. (Zie boer.) Dat is een mal (lastig, of: ongemakkelijk) zeeschip. (Zie schip.) Dat is vergeten, zei kapitein Schrijver, en hij voer zonder boter in zee. (Zie boter.) Dat is zoo diep als de zee.Ga naar voetnoot5 Dat kan al het water van de zee niet afwasschen. (Zie water.) Den bezem op den mast, om de zee schoon te vegen. (Zie bezem.) De visch aardt naar de zee. (Zie visch.) De visschen bewonen de diepten der zee, de arenden zweven in de lucht, - men kan de eerste met een' haak, de laatste met een' pijl treffen; maar 's menschen hart is op geringen afstand niet te doorgronden. (Zie afstand.) De zee, een wijf, een vier: Elk is een kwaad dier. (Zie dier.) De zee is zonder water. (Zie water.) De zee kan veel afwasschen.Ga naar voetnoot6 De zee Maakt gedwee.Ga naar voetnoot7 De zee verzwelgt veel.Ga naar voetnoot8 De zee vuurt.Ga naar voetnoot9 [Het vuren der zee, dat is: haar vurige stralen schieten, is het phosphorische lichten der zee, meerder of minder sterk, naarmate van de meerder of minder snelle vaart van het schip. Dan eens spat dit licht in glinsterende sterren, dan weder in vurige klompen voor den boeg uit, om daarna in het kielwater te verdwijnen. Wat dit lichten of vuren is, of liever: waardoor het ontstaat, is nog niet uitgemaakt; maar zeker is het, dat het door wrijving wordt opgewekt. De zeelieden willen, dat het vooral sterk is bij een' opkomenden storm; en is dat zoo, dan zou de zee vuurt kunnen beteekenen: de zee wordt den zeeman vijandig, en schiet hare vurige stralen op hem uit, of wel: de zee waarschuwt hem, op zijne hoede te wezen.] De zee zal wat nieuws opwerpen. (Zie nieuw.) De zee zoekt vijgen. (Zie vijg.) Die de zee weet leêg te drinken, kan droogvoets aan land komen. (Zie land.) Die een matroos van zoet water geboren is, zal kwalijk het zoute water der zee verdragen. (Zie matroos.) | |
[pagina 494]
| |
Die niet durft hazarderen, Zal de zee niet passeren.Ga naar voetnoot1 Die niet ter zee vaart, weet niet, wat God is. (Zie god.) Die op zee is, heeft den wind niet in zijne handen. (Zie hand.) Die ter zee gewend is, kan op het land niet aarden. (Zie land.) Die veel over zee gaan, veranderen wel van lucht, maar niet van manieren. (Zie lucht.) Die wil leeren bidden, moet zich op zee begeven. Een boeijer Is een zeeknoeijer. (Zie boeijer.) Eene zee van jammeren overdekte hem. (Zie jammer.) Een goed geloof en eene kurken ziel: dan drijft men de zee over (of: altijd boven). (Zie geloof.) Een schip op strand is eene baak in zee. (Zie baak.) Een wrak in zee dient voor een baken. (Zie baak.) Fielten goed te doen, is water in de zee te dragen. (Zie fielt.) Ga maar zee in. Geene baar (ook wel: golf, of: zee) komt hem te hoog (of: te na). (Zie baar.) Gij zijt de man niet, om zonder beschuit in zee te gaan. (Zie beschuit.) Het baat zooveel, alsof eene mug de zee wilde leêg drinken. (Zie mug.) Het is als de baren van de zee. (Zie baar.) Het is eene openbare zee. Het is koel op zee, zei de snijder, en hij voer over de Rotte. (Zie rotte.) Het is (of: Zij zijn) in zee (ook wel: In zee steken, of: Zich in zee begeven).Ga naar voetnoot2 Het is water (ook wel: een druppel) in de zee. (Zie druppel.) Het is zoo gereed, alsof het in de zee lag, en dreef.Ga naar voetnoot3 Het ligt toch niet in de zee. [Men zegt dit tot iemand, die eene groote beweging maakt over iets, dat niet moeijelijk te verkrijgen is.] Het lijkt wel verloren arbeid, zei gekke Dries, en hij wilde de zee leêg scheppen. (Zie arbeid.) Het schip, dat naar geen roer meer hoort, Wordt eindlijk in de zee versmoord. (Zie roer.) Het schip giert onder zee. (Zie schip.) Het was daar eene beroerde (of: holle) zee.Ga naar voetnoot4 Het water loopt altijd naar de zee. (Zie water.) Het zeegat of armoede is zijn voorland. (Zie armoede.) Hij gaat diep (of: ver) met hem in zee.Ga naar voetnoot5 Hij geeft op als de zee (of: als de baren van de zee). (Zie baar.) Hij gelijkt de visch, die noch modderig noch zout wordt, door de onstuimigheid en door het zout der zee. (Zie modder.) Hij heeft eene zee van geld. (Zie geld.) Hij heeft met eene te hooge zee willen zeilen. Hij heeft zeevoeten (of: zeeschoenen). (Zie schoen.) Hij is al grooter zee overgevaren.Ga naar voetnoot6 [Hij is al grooter gevaren te boven gekomen, en ziet daarom tegen de mindere niet op.] Hij is eene grondelooze kolk (of: zee). (Zie grond.) Hij is een goed stuurman op zee. (Zie stuurman.) Hij is ter halver zee.Ga naar voetnoot7 Hij is wel zeeziek; maar hij geeft niet over.Ga naar voetnoot8 [Die zeeziek is, moet gewoonlijk braken (overgeven). Is hij nu wel zeeziek, dat is: gevoelt hij wel al het ongemak eener hem ongewone zaak; maar geeft hij toch niet over, dat is: weet hij zich te verharden, hij is de persoon, die zich in het geval van overgeven bevindt, maar die toch niet overgeeft. Men zegt het van hem, die niet scheutig is, die niet gaarne afschuift, die niet tot overgeven te bewegen is, hoe hij daartoe ook wordt gedrongen, dat is: van den gierigaard. Het spreekwoord bevat alzoo eene woordspeling.] Hij is zeehard.Ga naar voetnoot9 [Hij weet van wankelen noch bezwijken.] Hij ligt voor zee.Ga naar voetnoot10 Hij meent, dat hem de zee over het lijf zal loopen, als hij den stuurman van hoog weêr hoort stoffen. (Zie lijf.) Hij weet zooveel van de zeevaart als een speenvarken van vedelen. (Zie vaart.) Hij wil de zee uitbranden.Ga naar voetnoot11 Hij zal het schip wel over zee brengen. (Zie schip.) Hij zeilt met eene te hooge zee. Hij ziet veel onweêr te voren, om niet in zee te gaan. (Zie onweder.) Hij zou de zee uitdrinken.Ga naar voetnoot12 [Hij tracht naar dingen, die onbereikbaar zijn.] Hij zou wel zeggen, dat in de zee geen water was. (Zie water.) Hoe holler zee, hoe sterker winden. (Zie wind.) Iemand te zee helpen.Ga naar voetnoot13 [Iemand in zijne ondernemingen alle hulp en bijstand verleenen.] Ik geloof eerder, dat de zee zonder water is, dat dat ik dat geloof. (Zie water.) Ik hoor aan uw praten wel, dat gij eerst versch uit zee komt. Ik moet het schip aan de zee overgeven. (Zie schip.) In zee arbeiden.Ga naar voetnoot14 Kwel mij niet met oude zeebrieven en blinde kaarten. (Zie brief.) Men behoeft de gansche zee niet uit te drinken, on te proeven, dat haar water zout is. (Zie water.) Men vindt veel valken, die hun leven geen zee gezien hebben. (Zie leven.) Met al die zeestralen! (Zie straal.) Mij is al menig zeewater over het hoofd gegaan. (Zie hoofd.) Neem 't mes naar de scheê, En 't schip naar de zee. (Zie mes.) Om de versche zoô ter zee gaan. Onder de zee liggen geene balken. (Zie balk.) Onder zee leggen (of: gelegd zijn).Ga naar voetnoot15 Over zee, over zand. (Zie zand.) | |
[pagina 495]
| |
Prijs de zee, maar blijf aan wal. (Zie wal.) Regt door zee gaan.Ga naar voetnoot1 Van daar dan voort naar zee toe. Wanneer de zeeëijeren breken, dan stinken ze meer, dan wanneer de landeijeren breken. (Zie ei.) Wat zal de zee al opleveren (of: opwerpen)!Ga naar voetnoot2 Wat zal men u koken? knollen met zeespek? (Zie knol.) Werp hem in zee, en spoel hem de voeten. (Zie voet.) Wij komen met ééne zee aan land. (Zie land.) Zaai geen geld op zee: 't mogt zinken. (Zie geld.) Zee en lucht zijn aan malkander. (Zie lucht.) Zeeroovers, tegen huns gelijken, doen zelden goede zaken. (Zie gelijk.) Zee winnen.Ga naar voetnoot3 Zijgt gij van een goed verstand, Zoo eer de zee, en blijf te land. (Zie land.) Zonder schip in zee gaan. (Zie schip.) Zoo er nog vuiler rog in zee was, hij zou mij aan boord komen (of: zijnen staart opsteken). (Zie boord.) Zuidwesten snee, Noordoostenwind in zee. (Zie noordoosten.) | |
Zeef.Dat is eene zeef, die geen nat houdt. (Zie nat.) Dat vrouwen weten, blijft gesloten Als melk, in eene zeef gegoten. (Zie melk.) Die ligt gelooft, schept het water met eene zeef. (Zie water.) Het is, alsof het door eene zeef gezift is. Het zal regenen, want de zeefkramers loopen. (Zie kramer.) Hij gaat met eene zeef water halen. (Zie water.) Hij loopt met eene zeef. Hij slacht de zeef, die alleen het gruis behoudt, en de blom van zich wegwerpt. (Zie blom.) Hij vangt regenwater in eene zeef. (Zie regen.) Zoo digt (ook wel: Zoo lek) als eene zeef.Ga naar voetnoot4 | |
Zeel.Aan een zwak touw (een krank zeel, of: een' kwaden reep) moet men zachtjes trekken. (Zie reep.) Als men den hond hangen wil, zoo krijgt men welhaast een zeel. (Zie hond.) Het zijn gezeelde ossen. (Zie os.) Hij heeft de ijzeren zelen aan. (Zie ijzer.) Hij heeft de zelen op de hakken genomen. (Zie hak.) Hij is met een hennepzeel geboren. (Zie hennep.) Zij trekken al één zeel.Ga naar voetnoot5 | |
Zeeland.Brabandsche lucht, Zeeuwsche renten. (Zie braband.) Het is eene Zeeuwsche beuzeling. (Zie beuzeling.) Hij gaapt als eene Zeeuwsche oester, die in de warmte komt. (Zie oester.) Hij heeft er den haat op als een Zeeuwsche schipper op een' Zuidwester storm. (Zie haat.) Holland, bol land; Zeeland, geen land: Ik houd het met den heikant. (Zie heide.) | |
Zeeldraaijer.Hij gaat voorwaarts gelijk de zeeldraaijers.Ga naar voetnoot6 [Omdat de zeeldraaijers hun handwerk achteruitgaande verrigten, wordt dit spreekwoord ironisch gebruikt, om averegtschen of slechts schijnbaren vooruitgang aan te duiden.] | |
Zeem.Eene volle ziel treedt wel op honigzeem. (Zie honig.) Verwacht niet veel van de menschen, dien gij het zeem om den mond strijkt, en weinig daarin steekt. (Zie mensch.)
Iemand zoo gedwee maken als een zeemlederen handschoen. (Zie handschoen.) Zijn geweten is een zeemlederen lap: het geeft en het neemt. (Zie geweten.) | |
Zeeman.De zeeluî zijn even rijk.Ga naar voetnoot7 De zeeman noemt ze regte dwazen, Die visschen willen zonder azen. (Zie aas.) Een goed zeeman (of: schipper) valt wel eens over boord (zeilt wel eens tegen een' paal, of: wordt wel eens nat). (Zie boord.) Een landman spreekt het liefst van zijne ossen, een zeeman van zijne stormen. (Zie landbouwer.) Zeeman, Geen man. (Zie man.) | |
Zeemanschap.Dat gaat zijn zeemanschap veel te na. Hij weet zeemanschap te gebruiken.Ga naar voetnoot8 [‘Seemanschap,’ zegt winschooten, is ‘kennis van de seevaart en het regt, dat daar toe behoord, en hier van: seemanschap gebruiken, reedelijk en rekkelijk sijn.’ Men kan op zee niet altijd, zoo als men wil. Het manoeuvreren moet met veel overleg en naar de mogelijkheid der omstandigheden geschieden. Daarom gaat een zeeman meermalen buiten gewoonte of instructie, wanneer hij door weêr of wind als anderzins daartoe genoodzaakt wordt.] | |
Zeep.Dat gaat zoo glad, alsof het met zeep besmeerd is.Ga naar voetnoot9 Die een ezelshoofd wil wasschen, verspilt zijn water en zijne zeep. (Zie ezel.) Het huishouden kan om zeep loopen. (Zie huishouden.) Het is, alsof er zeep aan den pot gesmeerd is. (Zie pot.) Het zijn zeepbellen. (Zie bel.) Hij heeft hem zonder zeep geschoren. [Hij heeft hem ongemakkelijk beetgenomen, al vrij wat afgezet.] Hij is om zeep.Ga naar voetnoot10 [Dat wil zeggen: hij is dood. Ofschoon verschillende afleidingen van dit spreekwoord worden gegeven, zal de door tuinman gegiste, | |
[pagina 496]
| |
en door bilderdijk, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, vi. bl. 227, stellig verzekerde verklaring waarschijnlijk wel de ware wezen, dat men hier te denken hebbe aan de kruisvaarten naar Jeruzalem. De (Jeruzalemsche) zeep, die men in dien togt zou medebrengen, bleef achter, daar de kruisvaarders veelal in de gevaren, aan den togt verbonden, omkwamen.] Hij is zoo wit als eene ingezeepte kraai. (Zie kraai.) Laat komen de zeep, zei de meid, morgen zullen wij wasschen. (Zie meid.) Men moet geene zeep voor boter, geen stijfsel voor rijst verkoopen. (Zie boter.) Waar iedereen zich alles aantrekt, daar gaat alles om zeep.Ga naar voetnoot1 | |
Zeer.Daar het zeer is, daar is de hand. (Zie hand.) Dat is een ongelukkig zeer, zei Trijn, en zij kreeg een paar kakhielen. (Zie kakhiel.) Dat is het oude zeer, zei Lazarus, en hij kraauwde zijn' kop. (Zie kop.) Dreigen doet geen zeer voelen.Ga naar voetnoot2 Hartzeer en pijn eten vleesch en bloed. (Zie bloed.) Hartzeer is geen buikpijn. (Zie buik.) Hartzeer is meisjes-verdriet. (Zie hart.) Hartzeer slijt Met der tijd. (Zie hart.) Het is een ongevoelig Lazarus-zeer, waaraan geene zalf te strijken is. (Zie lazarus.) Het is nog oud zeer. Hij brengt hem een deerlijk zeer aan (of: toe).Ga naar voetnoot3 Hij is op zijn zeer geraakt (getast, of: getrapt).Ga naar voetnoot4 Hij krabt de oude zeeren op.Ga naar voetnoot5 Hij ziet zijn hartzeer. (Zie hart.) Men bindt de doekjes wel, daar het zeer niet is. (Zie doek.) Men kraauwt zich wel, al is er geen zeer.Ga naar voetnoot6 Men moet een kwaad zeer niet ten halve genezen. Mijn zeer is zoo goed als zijn schurft. (Zie schurft.) Niemand hinkt van (of: aan) eens anders zeer.Ga naar voetnoot7 Oude zeeren breken ligtelijk weder op (of: zijn kwaad te heelen).Ga naar voetnoot8 Waar geen eer is, Daar geen zeer is. (Zie eer.) Zij groeijen in eens andermans zeer als de luizen. (Zie luis.) | |
Zegel.Een rustig bezit van een derde deel van honderd jaren gaat voor alle zegel en brief. (Zie bezitting.) Geld, geweld en gunst Breekt regt, zegel en kunst. (Zie geld.) Gij hebt daar zegel en brief van. (Zie brief.) Hang zulke zegels vrij eener zog voor het achterste. (Zie achterste.) Het eenvoudige is het zegel van het ware. (Zie eenvoudig.) Het is bezegeld laken. (Zie laken.) Hij drukt er zijn zegel op. Hij hecht (steekt, of: hangt) er zijn zegel aan.Ga naar voetnoot9 [Dat is: hij is met dat gevoelen, die uitspraak of die handelwijze in volkomen overeenstemming. Tuinman zegt: ‘'t Is ontleent van de koopbrieven en diergelijke, waar aan elk der Schepenen tot bekragtiging hun zegel hangen.’] Hij heeft het zegel daarvan aan zijn hemd. (Zie hemd.) Mijn woord is mijn zegel. (Zie woord.) | |
Zegen.Aan Godes zegen Is 't al gelegen. (Zie god.) Bij loterij-geld is geen zegen. (Zie geld.) Gesmokkeld vleesch brengt geen' zegen aan. (Zie vleesch.) In Godes wegen Is Godes zegen. (Zie god.) In het huis van den geloovige woont rijke zegen. (Zie geloovig.) Kinderen zijn een zegen des Heeren; Maar zij houden de noppen van de kleêren. (Zie heer.) Wilt Ezau's staat voor u niet kiezen, En zegen voor de jagt verliezen. (Zie ezau.) Zonder zegen wordt honig tot gal. (Zie gal.) | |
Zeil.Al de zeilen dragen.Ga naar voetnoot10 [Dat wil zeggen: alles loopt te zamen, om eene goede uitkomst der zaak te gemoet te kunnen zien. Winschooten brengt deze spreekwijze aldus bij: ‘Draagen werd de Seilen toegeschreeven, die de wind als draagen. Soo seid een Seeman: alle de Seilen draagen, dat is: alle de Seilen hebben de wind gevat, alle de Seilen staan geswollen of gespannen van de wind.’] Alle zeilen bijzetten (of: bijhalen).Ga naar voetnoot11 Alle zeilen blank (ook wel: Blank zeil maken (of: spelen)).Ga naar voetnoot12 [Terwijl witsen bij deze spreekwijze bloot van ‘wech zeilen’ spreekt, en v. lennep ‘er alles op wagen’ als hare beteekenis aanneemt, denken winschooten en tuinman, en zeker te regt, aan de handelwijze der zeeroovers (tuinman neemt er de vrijbuiters bij), die alles voor goeden prijs verklaren. v. Alkemade zegt: ‘dit ziet op claas compaan, een voornaam Zeerover, die vriend nog vijand verschoonde, maar alles wegnam.’] Als de wind in het zeil waait, moet de schoot gevierd worden. (Zie schoot.) | |
[pagina 497]
| |
Als het hemd (of: het zeil) scheurt, dan is (of: heeft) het een gat. (Zie gaten.) Als hij met hoog weêr zeil voert, dan kent hij zijn want wel. (Zie want.) Als men onder zeil gegaan is, moet men aan boord blijven. (Zie boord.) Als men zijn zeil te hooge stelt, Is 't ligtlijk, dat de wind het velt. (Zie wind.) Buijig weêr, klein zeil. (Zie weder.) Dat zijn zeilen op stootgaren. (Zie garen.) De zeilen liggen blind.Ga naar voetnoot1 De zeilen ophalen (of: ophijschen).Ga naar voetnoot2 De zeilen staan ter dragt. (Zie dragt.) Die in toorn handelt, gaat in storm onder zeil. (Zie storm.) Die zijne zeilen te breed uitzet, loopt gevaar van om te slaan. (Zie gevaar.) Een man zonder geld is een schip zonder zeilen. (Zie geld.) Een vrouwenhaar trekt meer dan een marszeil (of: kabeltouw). (Zie haar.) Een zeil dood aanslaan.Ga naar voetnoot3 Een zeil op den dijk. (Zie dijk.) Er komt een zuchtje in het zeil. Haal (of: Bind) de zeilen in.Ga naar voetnoot4 Heil in 't zeil drinken. (Zie heil.) Het geluk blaast in het zeil. (Zie geluk.) Het is altemaal wind, zei Fop, en hij blies in het zeil. (Zie fop.) Het kleine zeil Geeft rust en heil. (Zie heil.) Het waait daar eene bramzeilskoelte. (Zie bram.) Het waait hem in 't zeiltje.Ga naar voetnoot5 Het zeil gaat over.Ga naar voetnoot6 Het zeil laten loopen.Ga naar voetnoot7 Het zeil (of: Den schoot) aanhalen. (Zie schoot.) Het zeil (of: Den schoot) vieren. (Zie schoot.) Hier liggen wij met de zeilen voor den mast. (Zie mast.) Hij behoeft noch zeilen bij noch af te zetten.Ga naar voetnoot8 Hij doet een reef in het zeil. (Zie reef.) Hij gaat er zeil op maken.Ga naar voetnoot9 Hij gaat met de laatste schepen onder zeil. (Zie schip.) Hij gaat met haar onder zeil. [Dat wil zeggen: hij zal zich met haar in het huwelijk begeven.] Hij gaat op het zeil af.Ga naar voetnoot10 Hij haalt zijn zeil te hoog (of: in top). (Zie top.) Hij heeft den wind in zijne zeilen gekregen. (Zie wind.) Hij heeft de volle zeilen eerst aan den wind overgegeven, toen hij den kwaden hoek te boven was. (Zie hoek.) Hij heeft geen zeil voor dat schip. (Zie schip.) Hij heeft het zeiltje gestreken.Ga naar voetnoot11 Hij houdt het zeil in den band. (Zie band.) Hij is stijf onder zeil.Ga naar voetnoot12 [Dit spreekwoord bezigt men bij verschillende gelegenheden. Men verstaat er nl. door: hij is met zijn werk gereed; of: hij bevindt zich in staat, om het lang uit te houden; ook wel: hij is ingeslapen; en eindelijk: hij kan vrij wat sterken drank verdragen.] Hij komt met een opgestoken (opgezet, of: opgetogen) zeil aanzetten.Ga naar voetnoot13 Hij komt met een vol zeil t'huis. (Zie huis.) Hij laat de zeilen vallen.Ga naar voetnoot14 Hij laat het marszeil op den rand loopen. (Zie mars.) Hij loopt met een nat zeil.Ga naar voetnoot15 Hij moet zeil verminderen (of: zijn zeil intrekken).Ga naar voetnoot16 Hij schept de zeilen.Ga naar voetnoot17 [Dat is: hij bevindt zich in ongewone omstandigheden, maar weet er zich wel uit te redden. ‘Dit wert gezegt,’ zoo leest men bij witsen, ‘als de zeilen op of tegen de masten leggen, en niet ter wintvang staen, uit oorzaeck van 't schip-draeiing, en dat men dan wint vangt met het verleggen van 't roer.’] Hij trekt zijne zeilen in. Hij trekt zijn zeil al hooger en hooger. Hij voer er met eene bramzeilskoelte heen. (Zie bram.) Hij voert groot (of: klein) zeil.Ga naar voetnoot18 Hij voert veel zeil op een klein schip. (Zie schip.) Hij zal alles van-boven-neder halen met zijn stout zeil-voeren. Hij zal den buik van het zeil gorden. (Zie buik.) Hij zal het zeil moeten reven, en de vaart minderen. (Zie vaart.) Hij zal met het voormarszeil betalen. (Zie mars.) Hij zet de lijzeilen bij. (Zie lij.) Hij zet een' riem onder het zeil. (Zie riem.) Klein schip, klein zeil. (Zie schip.) Komt wind vóór regen, Dan is er niet aan gelegen; Doch komt regen vóór wind, Berg dan je zeilen gezwind. (Zie regen.) Laat het zeil bijstaan. Men moet de zeilen naar den goeden wind stellen. (Zie wind.) Men moet een oog in het zeil houden. (Zie oog.) Men moet het zeil naar den wind zetten, zei de man, en hij zette zijne fok op den neus. (Zie fok.) Men moet het zeil niet te hoog halen (of: trekken).Ga naar voetnoot19 Met de voorschepen te zeil wezen. (Zie schip.) Met een opgeregt (of: opgestreken) zeil iemand aan boord komen. (Zie boord.) Met een staand zeil daar heen laveren. Met volle zeilen.Ga naar voetnoot20 [Dat wil zeggen: met kracht en geweld.] Met zeil en treil (of: Zoo als het treilt en zeilt). (Zie treil.) | |
[pagina 498]
| |
Onder een staand zeil is het goed roeijen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Op eens anders woord te zeil gaan. (Zie woord.) Op zulk eene schuit past geen zoo overgroot zeil. (Zie schuit.) Schippers poozen niet, als zij onder zeil zijn. (Zie schipper.) Smak het zeil om (of: Leg het zeil over).Ga naar voetnoot2 Voer een laag zeil, of raak onder water. (Zie water.) Wie zal op de zeilen passen? Zet je zeil kant. (Zie kant.) Zijn schip voert te groote zeilen. (Zie schip.) | |
Zeilsteen.Hij trekt het al, gelijk de zeilsteen 't ijzer trekt. (Zie ijzer.) Zij is een ware zeilsteen voor hem. | |
Zeissen.De zeissen k... niet.Ga naar voetnoot3 [Het land moet niet maar altijd gemaaid worden, om er het meeste voordeel van te trekken.] De zeissen voedt den beemd. (Zie beemd.) Eene kwade zeissen moet goede klavers hebben. (Zie klaver.) Een slecht maaijer heeft nooit eene goede zeissen. (Zie maaijer.) Het Maartgras hoort u niet (of: Maartgras komt niet voor de zeis). (Zie gras.) Hij slaat zijne zeissen in eens andermans koren (of: oogst). (Zie koren.) Hij weet zijne zeissen goed te slaan. | |
Zekerheid.Als de roest zich eens in een uurwerk zet, daar is geen regel meer in zijne beweging, noch zekerheid in zijnen wijzer. (Zie beweging.) De wantrouw is de moeder der zekerheid. (Zie moeder.) Het geschiedt om de zekerheid, zei dokter Hasius, en hij trok zijn mes tegen een Siams haantje. (Zie dokter.) Zekerheid maakt rust. (Zie rust.) | |
Zelfkant.De zelfkant is erger dan het laken. (Zie laken.) Hij is zoo wat van den zelfkant. [Dat wil zeggen: hij behoort ja nog tot de familie, maar het is alleen door aanhuwelijking en verre verwantschap. De spreekwijze is ontleend aan den breeden zoom van het laken. In denzelfden zin zegt men: Het zijn vrienden van vriendswege. De vriend van den zelfkant staat dus tegenover den vriend van het laken zelf.] | |
Zemelen.Alle graan heeft zijne zemelen. (Zie graan.) Die zich onder de zemelen laat mengen, zal van de varkens gegeten worden. (Zie varken.) Eene rat, die zemelen eet, deugt bij het meel niet. (Zie meel.) Het is een zemelknooper. (Zie knooper.) Menigeen verkoopt zijne zemelen zoo duur, als hij zijne blom. (Zie blom.) Men kan geen varken met zemelen mesten. (Zie varken.) Zoo kort malen als zemelen.Ga naar voetnoot4 | |
Zes.Die dikwijls werpt, krijgt wel twee zessen. Hij is van zessen klaar.Ga naar voetnoot5 [Dat wil zeggen: hij is rondom klaar, in allen opzigte voor zijne betrekking geschikt. Het spreekwoord is aan de paarden ontleend, die, zullen ze schoon en voor het werk geschikt zijn, 4 gave beenen en 2 goede oogen behooren te bezitten.] Hij zet vijf, en haalt zes uit. (Zie vijf.) Ik zet het je in zessen. Veel vieren en vijven (of: vijven en zessen). (Zie vier.) Zes tegen één. (Zie één.) Zij zet vijf, en zij beurt zes. (Zie vijf.) | |
Zesthalf.Die heb ik gepierd, zei de boer, en hij gaf twee zesthalven voor acht stuivers. (Zie boer.) | |
Zestig.Heb goeden moed, het zal nog wel komen, zei besje, en ze was al zestig. (Zie besje.) Zijt gij zestig (of: zeventig)?Ga naar voetnoot6 [Dat is: begint gij te suffen? omdat men dit wel eens beschouwt als een gevolg van den ouderdom. Van welke omstandigheid deze spreekwijze haar aanwezen verkreeg, kan ik niet bepalen. Wel weet ik, dat hij, die zestig jaar oud is, zich van eene voogdij, waartoe hij benoemd wordt, kan verschoonen, en dat op zeventig-jarigen leeftijd een hoogleeraar emeritus wordt. De Romeinen hadden eene dergelijke spreekwijze als de onze; maar wij behoeven daarom nog niet te veronderstellen, zoo als v. | |
[pagina 499]
| |
zutphen doet, dat de onze van de Latijnsche zoude ontstaan zijn. Evenmin is er grond voor, om met v. eijk, die zulks van brender à brandis overneemt, het ontstaan van onze spreekwijze bij de zestig Atheensche narren te zoeken.] | |
Zet.Dat is een heele zet. [Die taak is moeijelijk.] Dat is een Mennisten-zet. (Zie mennist.) Dat is een vuile zet. Hij geeft hem een' zet. [Dat is: een' steek onder water.] | |
Zeug.Aan de vuilste zeug komt de grootste drek toe. (Zie drek.) Alle baat helpt: de zog hapt naar de mug. (Zie baat.) Als de zog Tot den trog. (Zie trog.) Als de zog zat is, dan werpt zij den trog om. (Zie trog.) Als men de zog in den nek kittelt, gaat zij in het slijk liggen. (Zie nek.) Dan is hunne zeug vet. Dat hoort de zog liever dan op het orgel spelen. (Zie orgel.) Dat past hem als de zadel aan eene zog. (Zie zadel.) De gewasschen zeug wentelt zich in het slijk. (Zie slijk.) De honig is voor de zeugen niet. (Zie honig.) De stille zeug eet al den draf op. (Zie draf.) De vette zeug weet weinig, hoe de magere te moede is.Ga naar voetnoot1 De wijven hebben drie huiden, te weten: eene hondenhuid, eene zeugenhuid en eene menschenhuid. (Zie hond.) De zeug gaat daar om den haard. (Zie haard.) De zeug heeft liever draf dan rozen. (Zie draf.) De zeug is met den tap gaan loopen. (Zie tap.) De zeug vindt eer een' drek dan een stuk gouds. (Zie drek.) De zeug ziet geen' drek aan. (Zie drek.) Eene koe (of: zeug) moet men geene gouden huif opzetten. (Zie goud.) Hang zulke zegels vrij eener zog voor het achterste. (Zie achterste.) Hierna Mei, zei de zeug, toen sloeg haar de hagel voor den aars. (Zie aars.) Hier trekt de zeug den tap uit. (Zie tap.) Hij is er zoo schielijk af te krijgen, als eene zog van eene appelmand. (Zie appel.) Hij is er zoo wel ontvangen als de zog bij den Jood in huis. (Zie huis.) Hij scheidt er zich uit als de zeug uit de varkens. (Zie varken.) Hij slacht Wiggert Wiggerts (of: Reiger Reigers), een' kenner van alle vogelen: hij zag eene zog (of: een' rog) voor eene tortelduif aan. (Zie kenner.) Hij wil de zog veel te net maken.Ga naar voetnoot2 Luipende zeugen eten duivels draf. (Zie draf.) Met de zeug door ééne school loopen. (Zie school.) Wanneer men eene zog een gouden kleed aantrok, zoo lag zij toch midden in den drek. (Zie drek.) Wat de zeug doet, moeten de biggen ontgelden. (Zie big.) Wat maakt de zog aan het spinrokken! (Zie spinrokken.) Wat weet eene koe (of: zeug) van saffraan eten! (Zie koe.) Zij zijn als een troep biggen uit eene vruchtbare zeug voortgekomen. (Zie big.) | |
Zeven.Alle ding is zeven. (Zie ding.) Hij brengt er drie om met eene kaars, en zeven met een' kandelaar. (Zie drie.) Hij heeft er al zeven te voren (of: boven een ander vooruit).Ga naar voetnoot3 Hij is half zeven. [Dat wil zeggen: hij is zoo dronken, dat hij niet staan kan. Zijn scheef loopen, is misschien de oorzaak van dit zeggen, even gelijk het scheef staan der muts, als men zegt: Hij zet zijne muts op half elf (of: half zeven).] Hij kan er zeven doen dansen, en staan zelf niet stil. [Hij brengt alles in beweging.] Hij moet in (of: Hij heeft) nommer zeven. (Zie nommer.) Hij zet zijne muts op half elf (of: half zeven). (Zie elf.) Zeven en zeven aan een' bak. (Zie bak.) Zeven is eene galg vol. (Zie galg.) Zij kunnen met hun zevenen zooveel niet uitwisschen, als één schoorsteen veger kan vuil maken. (Zie schoorsteenveger.) | |
Zeventiger.Het is de jongheid, zei besje, en toen speelde een zeventiger met buitelmannetjes. (Zie besje.) | |
Ziek.Als de dokter komt, is de zieke beter. (Zie dokter.) Als de zieken dun k....., Laten zij de apothekers bakken. (Zie apotheker.) Als het gasthuis brandt, kent men de zieken. (Zie gasthuis.) Als wij ziek zijn, wil de geheele wereld ons een drankje koken. (Zie drank.) Dat is, om landziekig te worden. (Zie land.) De doode heeft geen' vriend, de zieke eenen halven. (Zie doode.) Den dokter halen, als de zieke dood is. (Zie dokter.) | |
[pagina 500]
| |
De oogen van den zieke kunnen geen licht verdragen. (Zie licht.) Die oud is, of ziek, of moê, Dien komt alleen het rusten toe. (Zie moede.) Die te veel eet, wordt ziek. Een troostelijk woord is der zieken spijs. (Zie spijs.) Eet gij salade zonder wijn, Gij zijt in nood, om ziek te zijn. (Zie nood.) Het is nog vroeg in het gasthuis: de zieken slapen nog. (Zie gasthuis.) Het is te ongezond, om ziek te zijn. Hij is altijd ziek en nooit dood. (Zie doode.) Hij is buikziek. (Zie buik.) Hij is er ziek aan. [Men zegt dit, wanneer iemand van eene zaak gaarne af wil zijn.] Hij is hard ziek. [Hij heeft groot gebrek aan het vermogen, om anderen wat mede te deelen.] Hij is venster-ziek, niet deur-ziek. (Zie deur.) Hij is wel zeeziek; maar hij geeft niet over. (Zie zee.) Hij is wervel-ziek. (Zie wervel.) Hij ziet er zoo sober uit, alsof hij zeven jaren aan de lepelzucht geleden had (of: Hij is ziek aan de lepelzucht). (Zie jaar.) Toen de zieke weêr genas, Was 't erger, dan 't te voren was.Ga naar voetnoot1 Wie een ding vindt, eer het verloren is, die sterft, eer hij ziek is. (Zie ding.) Wie van het minnen ziek is, zal hoenderpooten eten. (Zie hoen.) Wij zijn al even ziek.Ga naar voetnoot2 Zal men een' zieke vragen, of hij gezond wil worden! (Zie gezond.) Zieken en gezonden Hebben niet eener stonden. (Zie gezond.) Zij zijn niet al ziek, die stenen.Ga naar voetnoot3 | |
Ziekte.Als de ziekte in merg en bloed is, komt de drank te kort. (Zie bloed.) Bij mij in huis is de knorziekte, zei Pieter. (Zie huis.) Daar kan geene ergere ziekte wezen, dan die niet genezen wil zijn.Ga naar voetnoot4 De lange ziekte is de gewisse dood. (Zie dood.) De remedie is al zoo zorgelijk als de ziekte zelve. (Zie remedie.) De ziekte komt met haast gereden, En gaat met langzame ezels-schreden. (Zie ezel.) De ziekte moet tijd hebben, om te genezen. (Zie tijd.) De ziekte van den wolf is het behoud van het schaap. (Zie behoud.) De ziekte wordt hoe langer hoe oolijker. Die van eene ziekte weder instort, heeft een grooter kwaad. (Zie kwaad.) Eene slapelooze jeugd ligt op het ziekbed. (Zie bed.) Een goed gepoetst paard Blijft voor ziekte bewaard. (Zie paard.) Geen kwaad, dat verder is verspreid, Dan ziekten en onwetendheid. (Zie kwaad.) Het is eene zoete ziekte, die vreugde geeft. (Zie vreugde.) Hij geneest alle ziekten met hetzelfde recept. (Zie recept.) Hij heeft de geldziekte (of: geldzucht). (Zie geld.) Hij heeft de hondenziekte. (Zie hond.) Jonge kinders moeten spelen, Of van pijn en ziekte kwelen. (Zie kind.) Na groote ziekte zeven jaar te fraaijer. (Zie jaar.) Ouderdom is ziekte genoeg. (Zie ouderdom.) Rijke lieden ziekte en arme lieden weelde wordt men spoedig gewaar. (Zie lieden.) Rijke lieden ziekte en schamele lieden pannekoeken verneemt (of: ruikt) men verre. (Zie koek.) Tegen de ziekte zijn middelen te gebruiken, tegen den Godswil niet. (Zie god.) Uit groote ziekte komt men tot groote (of: langdurige) gezondheid. (Zie gezondheid.) Van ziekte of bedevaart wordt niemand beter. (Zie bedevaart.) Voor de ziekte is soms baat (of: Voor alle ding is nog eens baat), Maar voor den dood is geen raad. (Zie baat.) Wanneer meest al de lieden zijn Bevrijd van koorts, en zonder pijn: Dat 's ziekte voor den medicijn. (Zie koorts.) Ziekte drukt, maar gezondheid voelt men niet. (Zie gezondheid.) Ziekte spaart brood, maar geen geld. (Zie brood.) | |
Ziel.Als de zielmis gelezen is, vergeet men den doode. (Zie doode.) Als 't geldje in de kist klinkt, Het zieltje uit de hel springt. (Zie geld.) Al zwemt het lijf in vollen lust, De ziel is daarbij niet gerust. (Zie lijf.) Broeders gekijf Komt om (of: Gaat aan) ziel en lijf. (Zie broeder.) Brugman zocht zielen, en ik zoek geld. (Zie brugman.) Daar zit geene ziel in. Dat bewijst niets voor de onsterfelijkheid der ziel. (Zie onsterfelijkheid.) Dat gaat mij door de ziel. Dat is de ziel van de zaak. (Zie zaak.) De adel der ziel is meer waardig dan alle adel des geslachts. (Zie adel.) De boer zit op een' cent, als de duivel op eene ziel. (Zie boer.) De duivel is een arm gezel: hij heeft noch lijf noch ziel. (Zie duivel.) De mond, die liegt, doodt de ziel. (Zie mond.) De wolf hapt nog naar het schaap, als hem de ziel uitgaat. (Zie schaap.) De wolf zal geene zielen eten. (Zie wolf.) De ziele smelt, Als 't ligchaam kwelt. (Zie ligchaam.) De ziel is een omvleeschde engel; Het lijf is een onrein gemengel. (Zie engel.) De ziel is erin verroest.Ga naar voetnoot5 De ziel rammelt hem in 't lijf. (Zie lijf.) De ziel wordt met de el niet uitgemeten. (Zie el.) De zonde schendt ligchaam en ziel. (Zie ligchaam.) Eene goede ziel weet van alle steenen brood te maken. (Zie brood.) | |
[pagina 501]
| |
Eene volle ziel treedt wel op honigzeem. (Zie honig.) Eene vrouw zonder man is eene vrouw zonder ziel. (Zie man.) Een goed geloof en eene kurken ziel: dan drijft men de zee over (of: altijd boven). (Zie geloof.) Een man zonder vrouw is eene keuken zonder vuur (een schip zonder kiel, of: een ligchaam zonder ziel). (Zie keuken.) Eerst de ziel over het rak gehangen, dan naar deugd omgezien. (Zie deugd.) Eten en drinken houdt ziel en ligchaam bij elkander. (Zie ligchaam.) Geld is de ziel van de negotie. (Zie geld.) God hebbe die ziel. (Zie god.) God maakt de ziel in hare zwakheid sterk. (Zie god.) God zij zijner ziele genadig. (Zie god.) Goed verloren, niet verloren; Moed verloren, veel verloren; Eer verloren, meer verloren; Ziel verloren, al verloren. (Zie eer.) Het gelaat is de spiegel der ziel. (Zie gelaat.) Het huisje van de ziel. (Zie huis.) Het is, alsof zijn zieltje op een kruiwagentje reed. (Zie kruiwagen.) Het is een buikje vol zielen. (Zie buik.) Het is eene grappige ziel (ook wel: een grappige duivel): de drollen hangen zijn gat uit. (Zie drol.) Het is eene wandelende ziel.Ga naar voetnoot1 Het is een ligchaam zonder ziel. (Zie ligchaam.) Het is een zieltje zonder ziel. Het is een zieltje zonder zorg. Het is een zielverkooper. (Zie verkooper.) Het kleeft op malkander als de duivel op de ziel van een' monnik. (Zie duivel.) Het ligchaam is een stinkend kleed, dat de ziel bederft. (Zie kleed.) Het lijf der galg, en de ziel dengenen, die ze wil, zei de deugniet. (Zie deugniet.) Het moet een slechte duivel zijn, die zich van zulk eenen eene ziel laat ontnemen. (Zie duivel.) Het zijn zieltjes van potaarde. (Zie aarde.) Hij bezit zijne ziel in lijdzaamheid. (Zie lijdzaamheid.) Hij gaapt ernaar als de duivel naar eene ziel. (Zie duivel.) Hij hangt er met lijf en ziel aan. (Zie lijf.) Hij heeft een stuk van een oud net gegeten, waardoor hem de ziel in het lijf verward is. (Zie lijf.) Hij heeft een zieltje, week als was. (Zie was.) Hij houdt zijne ziel tusschen zijne tanden. (Zie tand.) Hij is al voor lang naar de oudvaderen (of: ter ziele) gereisd. (Zie voorvaderen.) Hij is erbij, eer er nog eene Christen-ziel van weet. (Zie christen.) Hij is ermede verlegen als Anna met hare moêrs (of: mans) ziel. (Zie anna.) Hij is er met lijf en ziel voor. (Zie lijf.) Hij is moederziel alleen. (Zie moeder.) Hij is op de duiten, als de duivel op een zieltje. (Zie duit.) Hij is ter ziele. [Dat wil zeggen: overleden.] Hij krijgt (of: geeft hem wat) op zijne ziel.Ga naar voetnoot2 Hij legt er zich met hart en ziel op toe. (Zie hart.) Hij loopt met zijne ziel onder den arm. (Zie arm.) Hij steent, of hem de ziel achter uit wou. Hij wil hem op zijn' bast slaan, dat zijn zieltje op zijn' rug blijft hangen. (Zie bast.) Hij wil zijne ziel niet verbrouwen.Ga naar voetnoot3 Hij wil zijne ziel niet vermeten.Ga naar voetnoot4 [In de beide laatste spreekwoorden wil men zeggen: hij zal zijne ziel geene schade doen door slecht te brouwen, dat is: door slechte zaken onder zijn brouwsel te mengen, - of door slecht te meten, dat is: door geene goede maat te geven.] Hij zou zijne ziel aan den duivel verkoopen. (Zie duivel.) Hoe hooger hart, hoe lager ziel. (Zie hart.) Hoe komt de duivel aan een zieltje? (Zie duivel.) Hoe meer zieltjes, hoe meer vreugd. (Zie vreugde.) Ik mag het met hart en ziel lijden. (Zie hart.) Koperen geld, koperen zielmis. (Zie geld.) Leugen, zonder nood, Brengt de ziel ter dood. (Zie dood.) Licht in de kamer geeft licht aan de ziel. (Zie kamer.) Man en wijf Zijn twee zielen in één lijf. (Zie lijf.) Menigeen verdoemt, om vrouw en kinder-wille, lijf en ziel. (Zie kind.) Met ziel en zin. Over des duivels ziel koopen. (Zie duivel.) Wie rijk wil worden, moet zijne ziel eenen tijd lang op den tuin hangen, en als hij rijk is, haar er weder afnemen. (Zie rijke.) Zalig is het lijf, dat voor de ziel arbeidt (of: lijdt). (Zie lijf.) Zij hangt hem aan met lijf en ziel. (Zie lijf.) Zij is meerder verloren dan Judas' ziel. (Zie judas.) Zijnen buik eene zielmis doen. (Zie buik.) Zijne ziel in het gras jagen. (Zie gras.) Zijne ziel is al naar Frankrijk. (Zie frankrijk.) Zijne ziel is hem in 't lijf geworteld. (Zie lijf.) Zij zijn één hart en ééne ziel. (Zie hart.) Zoek vreugd, staat, rijkdom, Oost en West, Uw ziele weldoen is u 't best. (Zie oosten.) Zoo moet God u aan de ziel tasten. (Zie god.)
Een knoopsgat maken, dat er de ziel door ontvliegt. (Zie gaten.) Hij heeft eene ziel in de asch gevonden. (Zie asch.) | |
[pagina 502]
| |
De hoovaardij schuilt zoowel in wollen laken als in zijden stoffen; maar schaamte moet deksel hebben. (Zie deksel.) De liefde schuilt zoowel onder de grove pij als onder het zijden kleed. (Zie kleed.) Eene lederen beurs zal geene zijden beurs worden, al doet men daar veel geld in. (Zie beurs.) Fluweel en zijde is zeldzaam kruid: Het bluscht het vuur der keuken uit. (Zie fluweel.) Het is niet noodig, dat men zakken met zijde naait: men doet het wel met blaauw garen. (Zie garen.) Het is zoo zacht als zij.Ga naar voetnoot1 Het past erbij als een zijden doek op een' varkenskop. (Zie doek.) Hij zal er geene zijde bij (of: van) spinnen.Ga naar voetnoot2 Men kan niet altijd zijde spinnen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Overal is zijde met floret gemengd. (Zie floret.) Schapen en zijdewormen worden meest geëerd bij groote en kleine menschen. (Zie mensch.) Stap op met je zijden kousen en spaansch-lederen schoenen. (Zie kous.) Van grof werk kan men geene fijne zijde spinnen. (Zie werk.) Wij kunnen niet allen zijde spinnen.Ga naar voetnoot4 Zijn leven hangt aan eenen zijden draad. (Zie draad.)
Aan iemands groene zijde zitten. Alles heeft zijne goede en zijne kwade zijde. Als de aap een houten rapiertje op zijde heeft, meent hij don Diëgo van Salamanca te zijn. (Zie aap.) Als de beleefdheid (vriendschap, of: liefde) slechts van ééne zijde komt, duurt zij niet lang. (Zie beleefdheid.) Als er een pendant van haar komt, dan zullen we ze aan de beide zijden van den schoorsteen plaatsen. (Zie pendant.) Daar kan geen ding zoo kwaad zijn, of het is nog wel ergens goed voor (ook wel: of het heeft toch zijne goede zijde). (Zie ding.) Dat is de keerzijde van den penning. (Zie penning.) Dat kind gaat over beide zijden mank. (Zie kind.) Dat mes snijdt aan alle kanten (of: aan beide zijden). (Zie kant.) De grim aan de eene zijde zetten. (Zie grim.) De koe is op de regte zijde gevallen. (Zie koe.) De muts staat hem op zij. (Zie muts.) Den hypocriet aan de eene zijde zetten. (Zie hypocriet.) De nood voorbij, God staat ter zij. (Zie god.) Den zwartselpot op zijde dragen. (Zie pot.) De pollepel hangt hem op zijde. (Zie lepel.) Die het eerst begint te schelden, heeft het onregt aan zijne zijde. (Zie onregt.) Die matig den darm vult, van pas den nek warm houdt, en zijne vrouw verre van zijne zijde verwijdert, leeft in gezondheid. (Zie darm.) Die schamen en mijden, Staan dikwijls ter zijden.Ga naar voetnoot5 Die zich met den inktpot geneert, moet den koker aan de regte zijde hangen. (Zie inkt.) Elke medaille heeft twee zijden (of: eene keerzijde). (Zie medaille.) Elk speurt, aan welke zijde zijn brood best geboterd zal worden. (Zie boter.) Geef mij aan de andere zijde ook wat.Ga naar voetnoot6 [Tuinman zegt, dat dit spreekwoord genomen is uit Matth. 6 [lees: v]: 39. Maar daar het gebezigd wordt van aangename zaken, en uit kortswijl, zou het misbruik al zeer grof, en de voorstelling daarenboven onnatuurlijk zijn.] Hebt gij een water-hart, gij moet geen staal aan uwe zijde dragen. (Zie hart.) Het is een ootmoedige schalk: hij kan het hoofd over ééne zijde laten hangen (of: op den schouder leggen). (Zie hoofd.) Het varken is op de regter zijde gevallen. (Zie varken.) Hij draagt den fleempot altijd op zijde. (Zie pot.) Hij hangt over beide zijden (of: boorden). (Zie boord.) Hij heeft de lagchers op zijne zijde. (Zie Lagcher.) Hij heeft geen' tijd, om zijn zijdgeweer te trekken. (Zie geweer.) Hij heeft gierst gegeten: zijn hoofd staat op zij. (Zie gierst.) Hij heeft het regt aan zijne zijde. (Zie regt.) Hij hinkt op (of: gaat mank aan) beide zijden.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) [Dit spreekwoord is misschien ontleend aan 1 Kon. xviii: 21.] Hij kaatst over beide zijden.Ga naar voetnoot8 Hij kraauwt aan de zijde, daar de beurs hangt. (Zie beurs.) Hij loert als eene kat op eene zij spek. (Zie kat.) Hij maakt zijsprongen. (Zie sprong.) Hij onderzoekt, wat de menschen aan de andere zijde van de linie doen. (Zie linie.) Hij pakt (of: vat) hem aan zijne zwakste zijde aan. Hij steekt de lont aan beide zijden aan. (Zie lont.) Hij zeilt hem in de zijde.Ga naar voetnoot9 [Dat is: hij benadeelt hem voorbedachtelijk op de meest mogelijke wijze. Wanneer de voorsteven van een schip in de zijde van een ander schip stoot, wordt het aan het zwakste deel aangetast.] Iemand op zij liggen (of: Aan iemands zij liggen).Ga naar voetnoot10 Iemand over zij (of: over schouder) aanzien. (Zie schouder.) In het huwelijk moet men van weêrszijden één oog toedoen. (Zie huwelijk.) Leg af je zijdgeweer, Gij zijt geen krijgsman meer. (Zie geweer.) Men moet het schip aan de eene of andere zijde sturen. (Zie schip.) Met eene metworst naar eene zij spek smijten. (Zie spek.) Nood moet de schaamschoenen aan eene zijde zetten. (Zie nood.) Scherts ter zijde. (Zie scherts.) Van zwaard- en spilzijde. (Zie spil.) 't Vergelijken staat u vrij: Kies de beste aan uw zij. (Zie goede.) Zij heeft de tasch op zij. (Zie tasch.) Zij vrijt hem (of: heeft hem lief) op de zijde, daar hem de tasch hangt. (Zie tasch.) | |
[pagina 503]
| |
Zilver.Dat is met zilveren pannen gedekt. (Zie pan.) De wijn smaakt beter, al naardat het zilver is. (Zie wijn.) Een goede naam Is beter dan een zilverkraam. (Zie kraam.) Een goed vriend is beter dan zilver en goud. (Zie goud.) Een zilveren hamer verbreekt ijzeren deuren. (Zie deur.) Het is goed, met de zilveren spil te spinnen. (Zie spil.) Het is zoo goed als gelouterd zilver.Ga naar voetnoot1 Het is zoo zuiver (rein, of: schoon) als zilver.Ga naar voetnoot2 Het zilver heeft een' zilverklank. (Zie klank.) Hij heeft ook al een' zilveren lepel in den mond. (Zie lepel.) Hij is geschoten met eenen zilveren boog. (Zie boog.) Hij schiet met zilveren hagel. (Zie hagel.) Iets voor valsch zilver houden.Ga naar voetnoot3 Ik heb alles van goud en zilver, zelfs mijne koperen ketels, zei de grootspreker. (Zie goud.) Met den zilveren (of: gouden) hengel visschen. (Zie goud.) Niets is zoo goed, zilver noch goud, als te leven buiten schuld. (Zie goud.) Spreken is zilver, zwijgen is goud. (Zie goud.) Verstand is meer waard dan goud of zilver. (Zie goud.) Wij zijn zoo zalig in voddebaai als in goud- of zilverlaken. (Zie baai.) Zend hem naar den berg Potosi, dan kan hij zilver graven. (Zie berg.) Zij is zijn zilverwerk. (Zie werk.) Zilver is geen goud waard. (Zie goud.) Zilverwerk is zoo goed als geld in huis. (Zie geld.) | |
Zin.Alles met zinnen.Ga naar voetnoot4 Als Maria Lichtmis de klei wegdraagt, dan kalven de koeijen en legt de hin: Dan gaat het den boeren naar den zin. (Zie boer.) Andre visschen, andre vinnen; Andrelieden, andre zinnen. (Zie lieden.) Arme lieden, arme zinnen. (Zie lieden.) Arme lieden hebben eenen zin meer dan anderen. (Zie lieden.) Berooide beurs, berooide zinnen. (Zie beurs.) Boter maakt zoeten zin. (Zie boter.) Daar zou men arme zinnen van krijgen. Dat is een man van zijnen zin. (Zie man.) De duivel zelfs is goed, als hij zijn' zin heeft. (Zie duivel.) De een heeft zin in de moeder en de ander in de dochter, en zoo geraken zij beide aan den man. (Zie dochter.) De monnik ligt zijn kap wel af, Maar houdt zijn zinnen op het graf. (Zie graf.) Den zin der woorden mag men in het regt aanmerken. (Zie regt.) Des menschen zin is zijn hemelrijk. (Zie hemel.) De vloek heeft steeds een' goeden zin: Waar hij uitgaat, daar komt hij gaarne weder in. (Zie vloek.) De vrijsters hebben eenen zin; Maar de weduwen hebben den drommel in. (Zie drommel.) De zinnen moeten werk hebben, zei de knecht, en hij lapte met nieuwe hemden de oude. (Zie hemd.) Die zijne gezonde leden en vijf zinnen behoudt, heeft God veel te danken. (Zie god.) Die zijn' vijand wil verwinnen, Die moet wezen koel van zinnen, Die moet met verlies beginnen. (Zie verlies.) Doe mijn' zin, en doe kwalijk.Ga naar voetnoot5 Een aangezigt is een doolhof, zei de vrijer, als er iemand komt, die er zin in heeft. (Zie aangezigt.) Eendragtig van zin Voedt vrede en min. (Zie eendragt.) Een gemeene overgang maakt een' zachten zin. (Zie overgang.) Een gramme zin, Die kropt zich in; Zoo maar de geest Den Heere vreest. (Zie geest.) Een koud begin, De beste zin. (Zie begin.) Een' kwaden zin: Stuit in 't begin. (Zie begin.) Een leelijk aangezigt is bewaard voor geile zinnen. (Zie aangezigt.) Een vriendelijke waard en eene vleijende waardin maken blijde geesten, domme zinnen, kromme leden en slappe beurzen. (Zie beurs.) Elk leeft naar zijnen zin.Ga naar voetnoot6 Elk mag zijn huis wel naar zijnen zin vermaken, als hij zijnen buurman maar niet te na komt. (Zie buurman.) Geen man had zulk een' wijzen zin, Of daar zat wel een gekje in. (Zie gek.) Geen mensch heeft het naar zijn' zin. (Zie mensch.) Geen nutter ding voor gramme zinnen, Dan stil te zijn en tijd te winnen. (Zie ding.) Gekruld haar, gekrulde zinnen. (Zie haar.) Groote weelde, botte zin; Maar armoê brengt subtielheid in. (Zie armoede.) Hadden wij allen éénen zin, wij liepen allen éénen weg. (Zie weg.) Het heeft hem het verstand en zijne zinnen gekost. (Zie verstand.) Het heeft slot noch einde (of: zin). (Zie einde.) Het heeft veel snaps in, om van tien zinnen er vijf te maken. (Zie snap.) Het is zaak, de vijf zinnen bij elkander te houden. (Zie zaak.) Het kan niet al naar onzen zin gaan.Ga naar voetnoot7 Het komt mij niet eens in den zin.Ga naar voetnoot8 Hieruit kent men vrouwen-zinnen: Veeltijds spieglen, zelden spinnen. (Zie vrouw.) Hij heeft zijne vijf zinnen alle drie.Ga naar voetnoot9 Hij heeft zijne vijf zinnen niet bij elkander.Ga naar voetnoot10 Hij kan het meel niet naar den zin behandelen. (Zie meel.) Hij zet zijne zinnen Op het minnen. Ik heb geen' kwaden zin in hem.Ga naar voetnoot11 In gramschap overwinnen, Is 't werk van sterke zinnen. (Zie gramschap.) | |
[pagina 504]
| |
Kinderen, die minnen, Hebben geen zinnen. (Zie kind.) Lange kleêren, korte zinnen. (Zie kleed.) Ledige beurzen maken kranke zinnen. (Zie beurs.) Liever krijgt niet altijd zijnen zin. (Zie lief.) Losse zinnen doen het hoofd dwalen. (Zie hoofd.) Luttel woorden en veel zin. (Zie woord.) Men kan het iedereen niet naar den zin maken. Men kan iemand wel minnen, Maar niet zinnen. Men leert zinnen kennen, als men bij verscheiden volk omgaat. (Zie volk.) 's Menschen zin is 's menschen leven. (Zie leven.) Met ziel en zin. (Zie ziel.) Om de zinnen wat te verzetten.Ga naar voetnoot1 Ongewoonte maakt zachte zinnen. (Zie ongewoonte.) Onze zin was op een ander veld. (Zie veld.) Plompe zinnen onthouden naauwkeurig (of: houden vast).Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Plompe zin, Plompe min. (Zie min.) Tien zinnen moeten in vijf veranderen. [Zal het huwelijk gelukkig zijn, dan behoort dat zoo. Dat het echter niet altijd even gemakkelijk gaat, toont het spreekwoord: Het heeft veel snaps in, om van tien zinnen er vijf te maken.] Veel hoofden, veel zinnen. (Zie hoofd.) Waarover men des daags peinst, dat rijst dikwijls des nachts voor onze zinnen. (Zie dag.) Wie den baard laat wassen, die heeft eene schalkheid gedaan, of heeft er eene in den zin. (Zie baard.) Wie kan het allen man van pas maken (of: naar den zin doen)? (Zie man.) Zijne zinnen spelen schuilewink. (Zie schuilewink.) Zijne zinnen Zijn uit minnen.Ga naar voetnoot3 Zijne zinnen zijn van huis. (Zie huis.) Zijn hart en zijn zin. (Zie hart.) Zin is koop. (Zie koop.) Zoo blijft gij bij uwe zinnen (of: bij uw verstand). (Zie verstand.) Zoo menige mensch, zoo menige zin. (Zie mensch.) Zware hoofden zijn vol doffe zinnen. (Zie hoofd.) | |
Zindelijk.Hij is zoo zindelijk, dat hij een strontje van eene bank zou likken, en niemand zou de plaats vinden, waar het gelegen had. (Zie bank.) Men zou haar peterselie in (of: op) het gezigt zaaijen, zoo zindelijk is zij. (Zie aangezigt.) Zindelijk maakt beminnelijk.Ga naar voetnoot4 | |
Zode.Dat brengt geene (of: weinig) zoden aan den dijk. (Zie dijk.) Een leeuwerik op een zoodje. (Zie leeuwerik.)
Daar hebt gij 't heele zoodje. Eene oude hen geeft vette zoden. (Zie hen.) Eer men eene zoô mosselen zieden zoude. (Zie mossel.) Het is een bakzoodje. Het is een ligt zoodje.Ga naar voetnoot5 Het is een schraal zoodje. Hij heeft weinig vuur noodig, om in de zoô te geraken. (Zie vuur.) Kwaad vleesch gaf nooit goede zode. (Zie vleesch.) Om de versche zoô ter zee gaan. (Zie zee.) | |
Zoen.Baat het niet, het schaadt niet, zei Jaap, en hij gaf zijne vrouw nog een' zoen, toen ze al dood was. (Zie jakob.) Dat gaat goed, zei Maaitje van Overschie, en zij kreeg een' zoen met een dubbeltje toe. (Zie dubbeltje.) Die winnen wil, moet wagen, zei Koen, En hij vocht met Saartje om een' zoen. (Zie koenraad.) Een zoen is maar stof; Die ze niet hebben wil, veegt hem maar of. (Zie stof.) Iemand een' paardenzoen geven. (Zie paard.) Indien gij gooit met bloem of groen, Dat is het voorspel van een' zoen. (Zie bloem.)
Die eerlijk oorloogt, zal goeden zoen ontvangen.Ga naar voetnoot6 Het weêr biedt geen' zoen. (Zie weder.) Hij kan den hoerenzoen wel maken. (Zie hoer.) Hij moet overal den zoen maken.Ga naar voetnoot7 Zoen voor één, zoen voor allen.Ga naar voetnoot8 | |
Zoet.Het is een zoetertje, vooral als hij slaapt. Hij is vol en zoet. (Zie vol.) Hij is zoo zoet, of hij met krenten gestoofd was. (Zie krent.) Jong is zoet. (Zie jong.) Zoet op zoet, zei Joris, en hij zoende zijne vrouw op eene suikerkist. (Zie joris.)
Al te zoet Is niet goed. (Zie goede.) Bij blij en zoet: Zijt wijs en vroed. (Zie blij.) Bij een goed partuur Vervangt het zoet het zuur. (Zie partuur.) Binnen schijn van zoetheid vindt men dikwijls gal. (Zie gal.) Brand je niet: het is koffij met zoet. (Zie koffij.) Een wijs poëet is gelijk eene bij: die kan steken, en liefelijke zoetigheid geven. (Zie bij.) Geen zoet zonder zuur.Ga naar voetnoot9 Het zoet en zuur van het huwelijk moet in het huwelijk besloten blijven. (Zie huwelijk.) Het zoet wordt zuur Door langen duur. (Zie duurzaamheid.) Lijd gerust, zoo 't wezen moet: Na het zure komt het zoet.Ga naar voetnoot10 Na het zure is het zoet te zoeter. Niet hoe zoet, Maar hoe goed. (Zie goede.) | |
[pagina 505]
| |
Of bitter, of zoet: Wat smaakt, dat voedt. (Zie bitter.) Vlied zoetigheid, die keeren kan in bitterheid. (Zie bitter.) Zij moeten zoet en zuur met malkander deelen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Zoet en roet verscheelt maar ééne letter. (Zie Letter.) Zoet en zuur is huwelijks staat. (Zie huwelijk.) Zoetheid heeft de meeste sterkte. (Zie sterkte.) Zoetjes en zachtjes. (Zie zacht.) Zoet op zoet, zei Joris, en hij zoende zijne vrouw op eene suikerkist. (Zie joris.) Zuur en zoet Zijn beiden goed. | |
Zog.Blijf uit zijn kielwater, of gij raakt in zijn zog. (Zie kiel.) Dat gaat al weêr in 't oude zog.Ga naar voetnoot2 Hij heeft veel zog.Ga naar voetnoot3 Hij vaart in eens anders zog.Ga naar voetnoot4 [Het zog is het spoor, dat een schip in het opborrelend water achterlaat. Winschooten noemt ‘het zog dat waater, dat van het voortvaarende schip naagesleept, en als van hem gesoogen werd.’ De schrijver van de Proeve ter opheldering van eenige Spreekwoorden stelt in iemands zog varen tegenover iemand in het vaarwater zitten. Zoo bezigen ook tuinman, v. eijk en v. lennep het varen in eens anders zog in eenen goeden zin, en zou, volgens hen, deze spreekwijze niets anders beteekenen dan: een ander navolgen. Zij keuren daarom de daad navolgenswaardig. Ondertusschen is de onderscheiding, om in iemands zog varen een' goeden zin, en iemand in het vaarwater zitten eene kwade beteekenis te geven, vrij willekeurig, als iemands zog een deel van zijn vaarwater uitmaakt, en hem zooveel eerder en meerder benadeelen kan, als het hem meer van nabij betreft. In eens anders zog te varen, heb ik ook altijd hooren af keuren, en alleen verwijtender wijze hooren bijbrengen in den zin van: iemands eer te na komen. Winschooten denkt er even zoo over, als hij ons leert, dat deze spreekwijze ‘oneigendlijk beteekend: iemand hinderlijk sijn,’ voor reden daarvan gevende, dat ‘hoe veel meer swaarte een schip naa sig sleepen moet, hoe het te minder vaart kan maaken.’] Iemand volgen in zijn zog. Wij blijven altijd zoo wat in 'tzelfde zog.
Dat zal zog in uwe borsten zijn. (Zie borst.) Drink eens, dan krijg je weêr wat zog. Zij zal zog voor hare kinderen hebben, haar leven lang. (Zie kind.) | |
Zolder.Als het koren op het veld staat, behoort het God en zijnen heiligen; als het op de korenzolders is, kan men het niet krijgen zonder geld. (Zie geld.) Als men te huis komt, wordt de reiszak op zolder geworpen. (Zie huis.) Dat is een kabel op zolder. (Zie kabel.) De liefde springt hem in den buik als de karpers op onzen zolder, zei Neeltje Ligtebil, en zij werd wat gefoold. (Zie buik.) De speelman gaat van het dak (of: zit niet langer op den zolder). (Zie dak.) Het is een zolderkonijn. (Zie konijn.) Het is niet anders dan koorn op den zolder. (Zie koren.) Hij danst op een papieren zoldertje. (Zie papier.) Hij heeft beter boonen op zolder dan beschimmelde graauwe erwten. (Zie boon.) Hij heeft nog geene voering (of: geen' zolder) in den neus. (Zie neus.) Hij houdt duiven op zolder. (Zie duif.) Hij jaagt hem op den achtersten zolder. Hij is op zijn' achtersten zolder.Ga naar voetnoot5 [De achterste zolder is zooveel als de laatste schuilplaats. Wanneer men iemand op den achtersten zolder jaagt, dan brengt men hem in groote moeijelijkheid, en is iemand op zijn' achtersten zolder, dan zit hij in 't naauw.] Hij leeft ervan als eene muis op een' korenzolder. (Zie koren.) Hij raast (of: is er te huis) als een karper (snoek, of: visch) op zolder. (Zie huis.) Ik ben er zoo bekend, als een snoek op een' hooizolder. (Zie hooi.) Ik en mijnheer hebben de zolders vol koorn liggen, zei de knecht, en hij was blij, als hij zijn weekgeld ontving. (Zie geld.) Men houdt daar kippen op zolder. (Zie kip.) Men moet niet eer wijn drinken, dan wanneer de ratten op zolder loopen. (Zie rat.) Op je nek (of: neus) geturfd: dan heb je geen zoldertje van doen. (Zie nek.) Op ledige graanzolders komen geene kalanders. (Zie graan.) Snoeken op zolder zoeken. (Zie snoek.) Spelden op eenen hooizolder zoeken. (Zie hooi.) Wat heeft de kuiper een duigen op zolder! (Zie duig.) Zie, hoe gij de zakken op zolder krijgt. (Zie zak.) | |
Zomer.Als het regent in den winter, is het goed planten in den zomer. (Zie winter.) Dat is een Michiels zomertje. (Zie michiel.) De liefde bloeit winter en zomer, dat de koele Mei niet doet. (Zie liefde.) Des winters regent het overal, des zomers - daar God het wil laten nedervallen. (Zie god.) Des winters zwemmen en des zomers op het ijs. (Zie ijs.) Des zomers een wambuis en des winters eene pij doet den molen goed, en bakt op zijn' tijd. (Zie molen.) Des zomers is het goed hoofsch zijn. (Zie hoofsch.) De winter achterhaalt den zomer wel. (Zie winter.) De winter en de zomer zijn niet even goed: de zomer moet winnen, wat de winter zal verteren. (Zie winter.) De zomer is de heer; kwam hij tweemaal 's jaars. (Zie heer.) | |
[pagina 506]
| |
De zomer is een slaaf en de winter is een heer: de laatste wil zien, wat de eerste gewonnen heeft. (Zie heer.) De zomer om de armen, en kersavond om rijke liên. (Zie arme.) Die des zomers dorst loochent en des winters kou, liegt gaarne. (Zie dorst.) Eéne zwaluw (of: Eén ooijevaar) maakt geen' zomer. (Zie ooijevaar.) Eén schoone dag maakt geen' zomer. (Zie dag.) Ergens een' zomerschen dag voor nemen. (Zie dag.) Geen zomer zonder baden.Ga naar voetnoot1 Geld is eene goede waar: zij geldt winter en zomer. (Zie geld.) Heer! hoe wonderlijk vallen de zomervlagen! (Zie heer.) Het is altijd geen zomer.Ga naar voetnoot2 Het is een lange zomerdag: men kan er veel in zeggen. (Zie dag.) Het zal van nacht een koekje bakken, zei de mof, en het was Sint Jan in den zomer. (Zie koek.) Leg den winterrok des zomers in de kast. (Zie kast.) Niet veel te bidden: het is zomer.Ga naar voetnoot3 [Men bezigt dit spreekwoord al gekkende, wanneer men over eene zaak vrij onverschillig denkt; ofschoon v. duyse het in allen ernst opneemt, als hij zegt: ‘Hoe langer dagen, hoe korter gebeden. De winternood is een groot bidder. De winter uit, 't gebed uit.’] Poest in de voest is een korte zomer. (Zie vuist.) Rosmalen is een ellendig land: 's Winters in het water, en 's zomers in het zand. (Zie land.) Te Sint Jutmis (Te Pinksteren, of: Te zomer), als de kalveren op het ijs dansen. (Zie ijs.) Te winter bij het vuur, te zomer bij wijn of bier. (Zie bier.) Vliegen en vrienden komen in den zomer. (Zie vlieg.) Vois, vois, Brammetje! 't is zomerdag, het zal wel droogen. (Zie bram.) Vroeg zomer, kwaad gewas. (Zie gewas.) Water in wijn is een goede drank in den zomer. (Zie drank.) Wie 's winters vinkt, en 's zomers vischt, Hoeveel hij vangt, 't is meer gemist. (Zie winter.) Wie 's zomers vergaârt, Die 's winters welvaart. (Zie winter.) Wilde men in den winter zorgen, gelijk men in den zomer doet, Velen zouden te paarde rijden, die nu gaan te voet. (Zie paard.) Zoo dor zijn als de zomer.Ga naar voetnoot4 | |
Zon.Aller dagen zon is nog niet onder. (Zie dag.) Als de zon is in 't West, Zijn de luije luî op hun best. (Zie lieden.) Als de zon onder is, zijn er vele beesten in de schaduw. (Zie beest.) Als de zon over het Zuiden is, is de boelijn met hem over de ree. (Zie boelijn.) Als de zon zoo bleek schijnt, wil 't gemeenlijk regenen.Ga naar voetnoot5 [Dit spreekwoord wordt toegepast, zegt v. alkemade, ‘op de liefde-vonk der verliefden.’] Als het regent en de zon schijnt, bakken de heksen pannekoeken. (Zie heks.) Als het regent en de zon schijnt, is het kermis in de lochting. (Zie kermis.) Als het regent en de zon schijnt, is het kermis (of: kermen) in de hel. (Zie hel.) Als het regent en de zon schijnt, is het kermis voor de kippen. (Zie kermis.) Als men van de zon spreekt, ziet men hare stralen. (Zie straal.) Daar de zon schijnt, is de maan niet noodig. (Zie maan.) Dat past als een zonnewijzer in eene doodkist. (Zie dood.) De beste lieden, die men vijndt, Zijn, die de zon op 't veld beschijnt. (Zie lieden.) De een heeft de zon mede, de ander tegen. De loopende zon zal haar Westen wel vinden. (Zie westen.) De maan heeft licht van de zon, hij van zijn' meester. (Zie licht.) De miertjes leggen haar winterkoren in de zon. (Zie koren.) Des avonds 't zonnetje rood, Des morgens water in de sloot. (Zie avond.) De vruchten, die in de schaduw wassen, zijn niet van zulk een' goeden smaak, als die in de zon groeijen. (Zie schaduw.) De wind krimpt tegen de zon in. (Zie wind.) De zon in den oogst bedriegt de meisjes in den hof. (Zie hof.) De zon is onder (of: boven) de kim. (Zie kim.) De zon is wel tien graden teruggegaan. (Zie graad.) De zon maakt lange schaduwen. (Zie schaduw.) De zon schijnt in den nek, zoodat de neus ervan druipt. (Zie nek.) De zon schijnt voor iedereen.Ga naar voetnoot6 De zon trekt water. (Zie water.) Die met de zon niet opstaat, geniet zijnen dag niet. (Zie dag.) Die penning is in honderd jaar door zon noch maan beschenen. (Zie jaar.) Die zich zelven wel bemint, Wachte zich voor Maartsche zon en Aprilschen wind. (Zie april.) Eene vloo in de zon, Eenen aap op de ton, En eene stoute maagd, Scheid ervan, eer ge 't u beklaagt. (Zie aap.) Een kind, dat met wijn wordt opgevoed, eene vrouw, die Latijn spreekt, en eene zon, die te vroeg schijnt, maken zelden eene goede rekening. (Zie kind.) Een kring om de maan: Dat kan nog gaan; Maar een kring om de zon: Daar huilen vrouw en kinders (of: weeuw en weezen) om. (Zie kind.) Een kring om de maan Kan wel vergaan; Maar een kring om de zon Geeft water in de ton. (Zie kring.) Eens oud' mans vreugd en de Maartsche zon dienen tijdelijk waargenomen. (Zie maart.) Er is niets nieuws onder de zon, zei Salomo. (Zie nieuw.) Geene zon zonder schaduw. (Zie schaduw.) Geen zaturdag zoo kwaad, Of de zon schijnt vroeg of laat. (Zie zaturdag.) Het blinkt als de zon. | |
[pagina 507]
| |
Het is altijd geen zweel- (of: speel-) tijd, al schijnt de zon. (Zie tijd.) Het is eene hand vol zonnen. (Zie hand.) Het is klaarder dan de zon.Ga naar voetnoot1 Het is zoo noodzakelijk als de zon onder de nieuwe vruchten. (Zie vrucht.) Het is zoo zuiver als de zon. Het is zulk een goed (of: fijn) man, Als de zon beschijnen kan. (Zie man.) Hij blijft bij zijn woord, als de zon bij de boter. (Zie boter.) Hij heeft den zonnesteek. (Zie steek.) Hij heeft het hem zonneklaar bewezen. Hij heeft nog in de zon, dat honderd dukaten waardig is. (Zie dukaat.) Hij heeft vrij licht, als de zon schijnt. (Zie licht.) Hij is al verder geweest, dan daar de zon bij Noorden scheen. (Zie noorden.) Hij is in 't zonnetje. Hij is met de noorderzon verhuisd (of: vertrokken). (Zie noorden.) Hij is van groen hout gemaakt, dat in de zon is krom getrokken. (Zie hout.) Hij kan de zon niet in het water zien schijnen. (Zie water.) Hij komt in huis gelijk de zon. (Zie huis.) Hij steekt der zon eene kaars aan. (Zie kaars.) Hij teekent de zon met eene houtskool af. (Zie houtskool.) Hij vergaat (of: smelt weg) als sneeuw (of: was) voor de zon. (Zie sneeuw.) Hij wil de zon verlichten. Hoe de zon ons sterker en regter beschijnt, hoe onze ligchamen minder schaduw geven. (Zie ligchaam.) Hoe meer de maan van de zon afwijkt, hoe meer zij verlicht. (Zie maan.) Hoe meer zon, hoe meer wolken er rijzen. (Zie wolk.) Hooi toch, terwijl de zon schijnt.Ga naar voetnoot2 Ik moet eens zien, hoe laat het is, zei Jan Uurwerk, en hij zette het naaikussen zijner vrouw in de zon. (Zie jan uurwerk.) Ik wilde, dat gij stondt, daar van morgen de zon opging. (Zie morgen.) Ik zal hem uit de zon leiden.Ga naar voetnoot3 Indien zon en maan twee oogen aan den hemel waren, de hemel zoude scheel zien. (Zie hemel.) Kon hij den hemel beklauteren, hij draaide, met Jan Vos, den aardkloot om de zon. (Zie aarde.) Lichtmis vroeg de zon aan den toren, Dan gaat al het vlas verloren. (Zie maria lichtmis.) Men bidt meest de opgaande zon aan, terwijl de ondergaande wordt gevloekt.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) [Dat is: men brengt den man, die in hoogheid is verheven, alle uitwendige eere toe, die somtijds aan het afgodische grenst; maar verlaat die hoog vereerde persoon, om welke reden ook, zijn' hoogen zetel, dan is de vereering ten einde, en wordt niet zelden de lofspraak in eene lastering, verguizing, ja vervloeking veranderd. Het spreekwoord dagteekent van het Heidentijdperk onzer geschiedenis, daar het genomen is uit de gewoonte der Batavieren, om de zon, en wel bepaaldelijk de rijzende zon, godsdienstig te vereeren.] Men zet hem altijd in 't zonnetje. [Dat wil zeggen: hij wordt bij elke gelegenheid ten toon gesteld; ook wel: men houdt hem steeds voor den gek. Die in 't zonnetje gezet wordt, is voor elkeen zigtbaar.] Men ziet zelfs vlekken in de zon. (Zie vlek.) Men zoekt geene lamp, als de zon op is. (Zie lamp.) Na donker weêr breekt de zon door. (Zie weder.) Na regen komt zonneschijn. (Zie regen.) Na zonneschijn komt gaarne regen. (Zie regen.) Niemand ooit zoo klein iets spon, Of het kwam wel aan de zon.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Nooit is de zon schooner, dan wanneer zij uit de eclips rijst. (Zie eclips.) Regende het bij hem, dan regende het bij mij, en scheen de zon bij hem, dan was het ook bij mij zonneschijn. (Zie schijn.) Twee verscheiden zonnen kunnen niet aan den hemel zijn. (Zie hemel.) Veel zon, veel hooijen.Ga naar voetnoot6 Waar de zon haren weêrschijn heeft, brandt ze allermeest. (Zie schijn.) Zij kijken zich blind, die op de zon willen staroogen. Zij mag hare kinderen wel met eene wan in de zon zetten. (Zie kind.) Zijne zon heeft uitgeschenen. Zonder zon is het kwaad rijpen. Zon en maan is hem tegen. (Zie maan.) Zoo hem zon en maan altijd mede is. (Zie maan.) Zoo vast als boter in de zon. (Zie boter.) Zulke poppetjes zijn gelijk aan boter in de zon. (Zie boter.) | |
Zondag.Als ik u weder bid, zoo zullen er wel twee (of: zeven) zondagen in de week komen. (Zie week.) Als Paschen komt op een' zondag, is elk een kind van zijn' eigen' vader. (Zie kind.) Dat gaat als eene lier op den zondag. (Zie lier.) Dat is een dag, of 't zondag is. (Zie dag.) Dat is een zondags maaltje. (Zie maaltijd.) De zondag maakt de week. (Zie week.) Een zondags steek Duurt geen week. (Zie steek.) Het is een zondags kind. (Zie kind.) Het is wel besteed: die vrijdags lacht, dat hij zondags weent. (Zie vrijdag.) Het lijkt als eene kraai op een' zondag. (Zie kraai.) Het vaart al kwalijk, wat men zondags spint.Ga naar voetnoot7 Hij geeft niet meer om eene leugen, dan eene kraai om een' zondag. (Zie kraai.) Hij heeft zijn zondags goed alle dagen aan, en zijn' schat in den zak. (Zie dag.) Hij is heel op zijn zondags. | |
[pagina 508]
| |
Hij kijkt, of hij zijn zondags (of: laatste) oordje versnoept had. (Zie oordje.) Hij ziet er uit, dat men hem zijne zondagsduiten te bewaren zou geven. (Zie duit.) Hij zou er zijn zondags oordje voor uitgeven. (Zie oordje.) Op den eersten zondag, die midden in de week komt. (Zie week.) Vrijdags weêr, zondags weêr. (Zie vrijdag.) Zij maken van den zondag een' zondendag. (Zie dag.) Zondag en werkendag. (Zie dag.) Zondagswerk duurt maar een' dag. (Zie dag.) | |
Zonde.Alle vergeten zonde kwijt.Ga naar voetnoot1 Als alle zonden veroud zijn, dan blijft de gierigheid nog jong. (Zie gierigheid.) Al wat bezijden valt, is zonde.Ga naar voetnoot2 Arm te zijn, is geene schande (of: zonde). (Zie arme.) Dat is voor zijne pekelzonden. (Zie pekel.) De bezolding der zonde is de dood. (Zie bezolding.) De eene zonde trekt de andere. Der heeren zonde, der boeren boete. (Zie boer.) De straf voor onze zonden Is door berouw verslonden. (Zie berouw.) De tijd is kort, de dood is snel: Wacht u van zonden, zoo doet gij wel. (Zie dood.) De zonde draagt hare eigene roede op den rug. (Zie roede.) De zonde genereert den dood. (Zie dood.) De zonde is zoet in 't volbrengen; maar het einde is zuur. (Zie einde.) De zonde scheidt niet van het hart dan met hevigheid. (Zie hart.) De zonde schendt ligchaam en ziel. (Zie ligchaam.) De zonde wordt zonder toorn niet uitgebluscht. (Zie toorn.) Die de zonde doet, is der zonde dienaar. (Zie dienaar.) Die het niet gelooft, doet daarom geene doodzonde. (Zie dood.) Die zijn uiteinde overweegt, ontledigt zijn hart van zonde. (Zie einde.) Dronken drinken is geene zonde. (Zie dronk.) Dronkenschap is zonde, schade en schande. (Zie dronkenschap.) Eene leugen om best wil is geene zonde (of: schaadt niet). (Zie leugen.) Een hypocriet lijdt geene zonde. (Zie hypocriet.) Een kusje is geene zonde, maar een afvegen. (Zie kus.) Elk deed meer zonden, zoo er geen God was, en men niet moest sterven. (Zie god.) Geene zonde dan arm te zijn. (Zie arme.) Het berouw komt uit de zonde. (Zie berouw.) Het is zonde en jammer, dat zulke handen rotten moeten. (Zie hand.) Het zonde-kieken moet in den dop gedood worden, eer de schaal doorgepikt is. (Zie dop.) Hij is altijd de zondebok. (Zie bok.) Hoe naauw de mensch op alles past, Nog wordt hij van de zonde staâg verrast. (Zie mensch.) Ik haat het gelijk mijne zonden.Ga naar voetnoot3 Kwâ voorgang erft zonde. (Zie voorgang.) Ledigheid is de oorzaak van veel zonden. (Zie ledigheid.) Liefde bedekt alles (of: vele zonden). (Zie liefde.) Namen noemen is zonde. (Zie naam.) Na zonde komt berouw. (Zie berouw.) Niets, dat de zonde meer kan krenken, Dan dikwijls aan den dood te denken. (Zie dood.) Nieuwe zonde, nieuwe boete. (Zie boete.) Om het stelen en andere zonden Worden er wetten en galgen gevonden. (Zie galg.) Onwetendheid is geene zonde. (Zie onwetendheid.) Op éénen stond Komt straf en zond. (Zie stond.) Oude zonde, nieuwe penitentie. (Zie penitentie.) Oude zonden maken nieuwe schanden. (Zie schande.) Ruilen is geene zonde, zei kromhakige Dries; hij stal eene koe uit de weide, en zette er eene luis voor in de plaats. (Zie dries.) Ruim wegen is geene zonde.Ga naar voetnoot4 Verbetering is geene zonde. (Zie verbetering.) Vermaan van sterven Doet zonde derven.Ga naar voetnoot5 Waren er geen zonden, Er waren ook geen wonden (of: er waren geen plagen). (Zie plaag.) Wat geene zonde is, dat is geene schande. (Zie schande.) Zij maken van den zondag een' zondendag. (Zie dag.) Zijn reuk is zoo fijn, dat hij de zonde wel kan ruiken. (Zie reuk.) Zonden bedreven, Weêr spoedig vergeven. Zonde smart.Ga naar voetnoot6 Zond woont te Roermond, en lapt schoenen. (Zie roermonde.) | |
Zool.Aan de voetzolen des meesters hangt de beste mest. (Zie meester.) Al diendet gij hem de zolen uit de schoenen (of: de schoenen van de voeten). (Zie schoen.) Al zou het de zolen van mijne schoenen kosten. (Zie schoen.) Bij zijne zolen zweren. [Zou deze spreekwijze haren oorsprong hebben in de oudtijds bestaande gewoonte, dat eene aangegane verbindtenis door het uittrekken en overreiken van een' der schoenen bevestigd werd? Deze handelwijze werd bij de Israeliten althans als heilig geacht, en stond met het doen van eenen eed gelijk. Zie Ruth iv: 7 en 8. Of zouden wij deze spreekwijze van de Engelsche kulptroepen, die vroeger bij ons in dienst waren, hebben afgeluisterd? Die toch zeggen: by my soul (spreek uit: sool) voor bij mijne ziel.] | |
[pagina 509]
| |
De tijd gaat op wollen zolen. (Zie tijd.) De zool houdt het met den schoen. (Zie schoen.) Hij heeft de sententie onder de zolen van zijne schoenen genomen. (Zie schoen.) Hij heeft wel sterke zolen van doen, die naar eens anders schoenen wachten moet. (Zie schoen.) Kom op de zolen. [Ga aan 't werk.] Leg me die zolen onder de schoenen, zei Govert tegen zijn' schoenlapper, en hij bragt hem twee gedroogde koestronten. (Zie govert.) Nu zal er een kunststukje komen, zei Crispijn, en hij maakte een paar schoenen zonder zolen. (Zie crispijn.) Wat je aan de voorzolen wint, verlies je aan de achterlappen. (Zie lap.) Wij zullen halve zolen en achterlappen eten. (Zie lap.) | |
Zoom.Op zoomen na: dat is de langste (of: laatste) naad. (Zie naad.) Sterke zoomen zijn kwaad te scheuren. | |
Zoon.Daar heb je den verloren zoon.Ga naar voetnoot1 [Doelende op de gelijkenis van dien naam, bezigt men deze spreekwijze, wanneer men iemand ergens lang heeft gemist, en hij dan onverwacht binnenkomt.] Dat is toekomende jaar een jonge zoon. (Zie jaar.) De oude man leerde zijnen zoon: daar hij 't verloren had, dat hij 't daar weder zoude zoeken. (Zie man.) De vader spaart, en de zoon verteert. (Zie vader.) De verloren zoon is te regt. De wijze Salomo had wel een' Rehabeam tot zoon. (Zie rehabeam.) De zoon schoeit op des vaders leest. (Zie leest.) Die eene goede dochter heeft, verkrijgt wel eenen goeden zoon. (Zie dochter.) Die maar éénen zoon heeft, gedenkt zich zijner dikwijls.Ga naar voetnoot2 Die maar éénen zoon heeft, maakt hem zot; die maar één varken heeft, maakt het vet. (Zie varken.) Dominé's zoons en dochters zijn de ergsten. (Zie dochter.) Een zoon en eene dochter is rijke luî's wensch. (Zie dochter.) Geef aan uw' zoon veel in den darm, Maar geef hem weinig aan den arm; Uw dochter aan den arrem veel, Maar spaar 't die liever uit de keel. (Zie arm.) Geef mijn' zoon mijn' naam maar, zei Hans, ik zal mij zonder naam wel behelpen. (Zie hans.) Gij zult mijn zoon (of: mijn neef) niet langer zijn. (Zie neef.) Het is een goede zoon: hij wil zijnen vader deszelfs goeden naam niet benemen. (Zie naam.) Het is wel een verloren hof, daar de beesten niet paren, de vrouw brast, de zoon dobbelt, de dochter loopt, en de meid zwanger is. (Zie beest.) Hij is moeders hartlap (liefste kind, of: zoontje). (Zie hartlap.) Je dochters deugen niet, en je zoons nog veel minder. (Zie dochter.) Ik ben een zoon van 's konings lijfpaard, zei de muilezel; maar hij vergat te zeggen, dat zijne moeder eene ezelin was. (Zie ezelin.) Ik ben geen profeet, noch eens profeten zoon. (Zie profeet.) Mijn zoon! gij zult spinazie eten. (Zie spinazie.) Zalig de moeder, wier zoon te Sint Jan de mis leest. (Zie mis.) Zoo de vader is, zoo is de zoon. (Zie vader.) | |
Zorg.Als die tijden komen, komen die plagen (of: zorgen). (Zie plaag.) Als het hoofd is zonder zorgen, Kunt gij slapen tot den morgen. (Zie hoofd.) Als ik naar bed ga, laat ik de zorg in de kleêren. (Zie bed.) De dag van morgen Baart ook zijn zorgen. (Zie dag.) De zorg brengt grijze haren voort. (Zie haar.) De zorgen Verworgen. De zorg groeit dwars door zijn' hoed. (Zie hoed.) Die den een vriendschap doet, bereidt den ander zorg. (Zie vriendschap.) Die mij liefde bewijst, bereidt mij eene zorg. (Zie liefde.) Een pond zorg kan nog geen ons schuld betalen. (Zie ons.) Elk blijft de zorge aanbevolen.Ga naar voetnoot3 Elke dag brengt zijne zorgen mede. (Zie dag.) Gebied, en draag geene zorg, daar zal niet geschieden.Ga naar voetnoot4 Geene zorgen (ook wel: ellende) voor den tijd. (Zie ellende.) Gij hebt veel vreemde zorgen: wees niet bedroefd, het zal zich nog wel schikken. (Zie bedroefd.) Groot schip, groote zorg. (Zie schip.) Heb zorg, om te winnen; want gij zult het met der tijd uit moeten geven. (Zie tijd.) Het is een zieltje zonder zorg. (Zie ziel.) Het tijdelijk goed wordt met moeite vergaârd, met zorg bewaard, en met rouw verloren. (Zie goed.) Hij draagt veel zorg voor zijn lieve ik. (Zie ik.) Hij is door de zorg. [Dat wil zeggen: hij is niet meer bezorgd; want hij heeft zijne bezinning verloren. Men zegt dit van den dronkaard.] Hij laat de zorg met de slofjes voor 't bed. (Zie bed.) Hij leeft uit den korf zonder zorg. (Zie korf.) Hij zet de zorgen naast zich neêr. Hij zorgt, dien de zorge bevolen is.Ga naar voetnoot5 [Is de zorg al pligt, nog komt er bij velen weinig van, tenzij alleen bij hem, dien de zorge bevolen is; daarom zegt de onbezorgde man: Laat ze zorgen, Die ons borgen.] | |
[pagina 510]
| |
In de meeste weelde ligt de meeste zorg. (Zie weelde.) Jong veel waken en oud veel slapen, doet zorgen maken. (Zie jong.) Klein huis, kleine zorg. (Zie huis.) Onnoodige zorgen maken vischgraten. (Zie graat.) Onnutte zorgen doen vroeg verouden.Ga naar voetnoot1 Penningen doen den man zorgen. (Zie man.) Schade, zorg (of: Onregt) en klage Wassen alle dage. (Zie dag.) Schoone vrouwen binden de huiszorg aan de kniën. (Zie huis.) Spin in den morgen, Groote zorgen. (Zie morgen.) Te veel zorgen breekt het glas (of: ijs). (Zie glas.) Van onnoodige zorgen kreeg heeroom winterhielen. (Zie heeroom.) Veel (of: Groot) goed, veel (groote) zorg. (Zie goed.) Voorzorg komt achterzorg vóór. (Zie voorzorg.) Vreemde zorgen dooden den ezel. (Zie ezel.) Vrolijke bazen, hartjes zonder zorg. (Zie baas.) Wilt gij zorg, Stel u borg (of: Voor een ander borgen, Brengt in grooter zorgen). (Zie borg.) Zij zijn tusschen hoop en zorg. (Zie hoop.) Zonder zorg vaart niemand wel.Ga naar voetnoot2 Zorgen breekt geen stroo. (Zie stroo.) Zorg scheidt strijders. (Zie strijder.) | |
Zot.Als de boonen bloeijen, De zotten groeijen. (Zie boon.) Als de zotten (of: kinderen) ter markt komen, krijgen de kramers geld (of: zoo vliegen de schijven). (Zie geld.) Als de zot zwijgen kan, houdt men hem voor wijs. (Zie wijs.) Als het werk gedaan is, dan is het den zot leed. (Zie leed.) Al te wijs kan niet beginnen; Al te zot kan niet verzinnen. (Zie wijs.) Antwoord den zot niet naar zijne dwaasheid. (Zie dwaasheid.) Beraden en raad volgen is wijslijk gedaan; Maar de zotten willen 't zoo niet verstaan. (Zie raad.) Beter een oude zot dan geen.Ga naar voetnoot3 Bij gebrek van eenen wijze zet men den zot in den zetel. (Zie gebrek.) Daar één zot loopt, daar loopen er meer. Daar helpt geen praten van de mans, Het wijf moet aan den zotten-dans. (Zie dans.) Daar is niemand zoo wijs, of hij doet somtijds des zots werken. (Zie werk.) Daar steken twee zotten onder ééne kaproen. (Zie kaproen.) Daar zijn wijze zotten en zotte wijzen. (Zie wijs.) Dan te zot En dan te bot. (Zie botte.) Dat hadde een klapper haast gezeid, Maar ook een zot welhaast beschreid. (Zie klapper.) De bout van een' zot is haast geschoten. (Zie bout.) De jongen zal men leeren, De ouden eeren, De wijzen vragen, De zotten verdragen. (Zie jong.) De mond is een schalk (of: zotje): biedt men hem wat, hij neemt het. (Zie mond.) Der zotten hart ligt in den mond; Der wijzen mond in 's harten grond. (Zie grond.) De wereld is eene kooi vol zotten. (Zie kooi.) De wijze vraagt den zot om raad. (Zie raad.) De zot snijdt zich met zijn eigen mes, En maakt zich dronken van zijn eigen flesch. (Zie flesch.) De zotten behoeven veel beregts. (Zie beregt.) De zotten dragen het water uit, en de wijzen vangen de visch. (Zie visch.) De zotten maken de feesten, en de wijzen hebben de geneugten. (Zie feest.) De zotten weten niet naar de stad te gaan. (Zie stad.) De zot wil liever wagen Dan twijfelen en vragen. Die een' zot trouwt om zijn kot, Verliest het kot, en houdt den zot. (Zie kot.) Die ergens veilig (of: wel gezeten) is, is een zot, zoo hij van daar gaat (of: zich verplaatst).Ga naar voetnoot4 Die geene hoer, arme of zot in zijn geslacht heeft, is geboren van de lamp of het lemmet. (Zie arme.) Die lacht om een' scheet, Is zotter, dan hij weet. (Zie scheet.) Die meer wil doen, dan hij kan, is een zot.Ga naar voetnoot5 Die tegen zijn' overheer wil steken, is een zot. (Zie overste.) Die te veel lacht, heeft eens zots natuur; die niet lacht, heeft eener katte natuur. (Zie kat.) Die wijs is, draagt de zotten, Ofschoon ze met hem spotten. (Zie wijs.) Die zich schaamt, om iets te leeren, is een zot.Ga naar voetnoot6 Die zich van eene hoer (een kwaad wijf, of: een' zot) scheidt, doet eene goede dagreize. (Zie dag.) Die zotternijen vertelt, hij is zelf een zot, of degene, wien hij die vertelt.Ga naar voetnoot7 Dikwijls ziet men, dat de zotten Met de wijze lieden spotten; Maar wie zich naar wijsheid stelt, Laat de gekken ongekweld. (Zie gek.) Eenen zot dunkt zijne kaproen zeer kostelijk te wezen. (Zie kaproen.) Een rijk man moet wijs zijn, al is hij ook een zot. (Zie man.) Een witte muur is der zotten papier. (Zie muur.) Een zot, die er zich aan stoort. Een zot en zijn geld (of: zijn woord) zijn haast gescheiden. (Zie geld.) Een zot gelooft niet, voor hij gevoelt. Een zot heeft geene bellen van doen: hij laat zich zelven genoeg hooren. (Zie bel.) Een zot is een zot (of: Een aap is een aap), al ware het paaschdag. (Zie aap.) Een zot is terstond met zijn oordeel klaar. (Zie oordeel.) Een zot is wijzer in zijn eigen huis, dan een wijs man in dat van een ander. (Zie huis.) | |
[pagina 511]
| |
Een zot weet niet, wat hem 't leven geldt. (Zie leven.) Eer zingt de zot dan de paap. (Zie paap.) Geen' zottepraat, of gij moet de kar af. (Zie kar.) Gewen een' winde tot den pot: Een jagthond wordt een keukenzot. (Zie hazewind.) Grootelijks behoeft hij eenen zot, die van zich zelven den zot (of: zich zelven tot een' zot) maakt.Ga naar voetnoot1 Half zot, half vroed, Wel leven doet. (Zie vroed.) Het eerste kapittel van de zotten is, zich wijs te houden. (Zie kapittel.) Het gebrek van wijzen Doet de zotten rijzen. (Zie gebrek.) Het geluk is eene weldaad voor den dwaas, maar een vloek voor den zot. (Zie dwaas.) Het is al verloren, wat men eenen zot geeft.Ga naar voetnoot2 Het is dwaasheid, eenen zot te kastijden, die den raad, dien men hem geeft, niet gelooft. (Zie dwaasheid.) Het is een zot, al had hij ook het huis vol geld. (Zie geld.) Het is een zot, die al spreekt, wat hem invalt of voorkomt.Ga naar voetnoot3 Het is een zot, die het vleesch laat om het been. (Zie beenderen.) Het is een zot, die het zekere voor het onzekere laat varen. (Zie onzeker.) Het is een zot, die in het zand (of: voor de voeten) werpt, hetgeen hij vast in de hand heeft. (Zie hand.) Het is een zot, die van zijne vuist een' beitel maakt. (Zie beitel.) Het is een zot, die zich zelven vergeet, en zijne beten aan anderen geeft. (Zie beet.) Het is wel noodig, dat de wijze den zot op zijne schouderen draagt. (Zie schouder.) Het velleken is geen zotje: het weet, wanneer het rimpelen moet. (Zie vel.) Hij behoeft wel brij (of: meel) met groote (of: volle) koppen, Die allen klappers (of: zotten) den mond zal stoppen. (Zie brij.) Hij is penning-wijs en pond-zot. (Zie penning.) Hij is wel onwijs, die van eenen zot wijsheid vergt. (Zie onwijs.) Hij is zot, die in de wapenen springt, daar hij zich zelven in verminkt. (Zie wapen.) Hij is zot, die meer verteert, dan zijn land waard is. (Zie land.) Hij is zot, die op broos ijs timmert. (Zie ijs.) Hij is zot, die zich betrouwt op dengenen, daar hij eens van bedrogen is.Ga naar voetnoot4 Hij is zot van natuur, En wijs in Schriftuur. (Zie natuur.) Hij is zot van wijsheid. (Zie wijsheid.) Hij slaat niets uit dan zotteklap. (Zie klap.) Hij wordt zot, zonder dat hij het weet.Ga naar voetnoot5 Hoe grooter, hoe zotter. (Zie groote.) Hoe langer hij leeft, hoe zotter hij wordt.Ga naar voetnoot6 Hoe ouder, hoe zotter. (Zie oud.) Hoe zotter, hoe gelukkiger. (Zie gelukkig.) Ieder zot Zijn marot. (Zie marot.) In het schaakspel zitten de zotten het digtst bij den koning. (Zie koning.) In woorden zonder slot Is 't kenmerk van een' zot. (Zie kenmerk.) Is er iemand zot geboren, Meester niet: 't is kost verloren. (Zie kosten.) Men kan van eenen zot geen half werk vorderen. (Zie werk.) Men zal geenen zotten te veel toegeven.Ga naar voetnoot7 Met wijze zotten is geen doen te hebben.Ga naar voetnoot8 Nergens wordt het spek voor de honden geworpen, dan daar zotten wonen. (Zie hond.) Om eijers te koken, is er een zot van doen. (Zie ei.) Om 't goed der wereld te beërven: Een zot is hij, die armlijk leeft, om rijk te sterven. (Zie goed.) Om zijne fraaije kleêren Ziet men den zot eeren. (Zie kleed.) Schoone woorden maken de zotten blij. (Zie woord.) Schriften van zotten Zijn voor de motten. (Zie mot.) Steek geen' zot uw' vinger in den mond. (Zie mond.) Stront, vuur en zotten willen niet geraakt zijn. (Zie stront.) Ter zijner prijs Bemint zot en wijs (of: hoort elk gaarne). (Zie prijs.) Tusschen boert en ernst zegt de zot zijne meening. (Zie boert.) Uit vrees voor den rook sprongen de zotten in 't vuur. (Zie rook.) Veel te goed is half zot. (Zie goede.) Vroeg rijp, vroeg rot; Vroeg wijs, vroeg zot. (Zie rijpe.) Wat doet de zot met geld en goed; Hij weet niet, hoe hij 't gebruiken moet. (Zie geld.) 't Water doet de palen rotten: Die 't dan drinken, zijn maar zotten. (Zie paal.) Wat nieuws verblijdt, zei de zot, en hij draaide zijne muts. (Zie muts.) Wien het geluk te wel wil, maakt het tot een' zot. (Zie geluk.) Zet den zot op de bank: hij trommelt met de voeten, of zingt eenig lied. (Zie bank.) Zijt gij wijs of zijt gij zot, Heb geen' koffer zonder slot. (Zie koffer.) Zijt gij zot, zoo laat u binden.Ga naar voetnoot9 Zoo alle zotten kolven droegen, men vond geen hout genoeg, om zich te warmen. (Zie hout.) Zotten blijven zotten, Al drinken zij uit gouden potten. (Zie goud.) Zotten handen Beschrijven alle wanden. (Zie hand.) Zotten werpen gemeenlijk regt.Ga naar voetnoot10 Zotten zijn zotten, al hadden zij gouden kleederen aan. (Zie goud.) | |
Zotternij.Armoed Is tegen zotheid goed. (Zie armoede.) Beter te zwijgen dan zotheid zeggen.Ga naar voetnoot11 Bij alle feesten dient een zotje. (Zie feest.) De kleinen boeten de zotheid der grooten. (Zie groote.) De zotheid is het eenige ding, dat de jongheid vertraagt en de oudheid verjaagt. (Zie ding.) | |
[pagina 512]
| |
De zotheid moet eens uit den mensch, hetzij door de voor- of achterdeur. (Zie deur.) De zotternij doet hen daar gaan, de schaamte doet hen blijven. (Zie schaamte.) Die oude dijt in zotheid. (Zie oud.) Die waant zich wijs, Heeft van zotternij den grootsten prijs. (Zie prijs.) Die zotternijen vertelt, hij is zelf een zot, of degene, wien hij die vertelt. (Zie zot.) Elk heeft een zotje.Ga naar voetnoot1 Het is zoo zot, dat het kwijlt.Ga naar voetnoot2 Het is zotternij, den ploeg te spannen vóór de ossen. (Zie os.) Het zotste, dat men vindt, Is eene moeder met haar eerste kind. (Zie kind.) Hieraan ziet men uwe zotternij.Ga naar voetnoot3 Korte zotternijen, de beste.Ga naar voetnoot4 Men behoeft niet altoos naar de Botermakt te gaan, om zotheden te hooren. (Zie botermarkt.) Wat een ander in wijsheid wegwerpt, zal hij uit zotheid niet oprapen. (Zie wijsheid.) Zotheid doet lang jeugd houden. (Zie jeugd.) Zotternij maakt vreugd. (Zie vreugde.) | |
Zout.Als men zout op eene slak smijt, zoo versmelt zij in haar eigen slijm. (Zie slak.) Daar ligt de haas in het zout. (Zie haas.) Daar mag wel wat zout bij gedaan worden. Dat ei heeft wat lang in 't zout gelegen. (Zie ei.) Dat zijn bokkings met zout. (Zie bokking.) De aarde, die het zout uitgeeft, heeft geene andere vrucht. (Zie aarde.) Die kwaad doet, wint eenen wagen zout; die wel doet, wint eenen wagen hooi. (Zie hooi.) Een eitje met zout Maakt een pikje als een hout. (Zie ei.) Een kusje zonder baard, een eitje zonder zout. (Zie baard.) Er is peper en zout in. (Zie peper.) Er ligt wat voor u in het zout.Ga naar voetnoot5 Geen smake boven zout; Geen waarde boven goud. (Zie goud.) Het is eene gedekte tafel zonder zout. (Zie tafel.) Het is een regte zoutzak van een' mensch (of: Hij zit in elkander als een zoutzak). (Zie mensch.) Het is er een zonder zout. [Hij is een laffe vent: daar mag wel wat zout bij gedaan worden, gelijk men met een ander spreekwoord zegt.] Het is vuil zout en vuile boter. (Zie boter.) Het is zout in het zeere oog. (Zie oog.) Het zout moet eerst op tafel staan, Aleer men mag aan tafel gaan. (Zie tafel.) Hij gelijkt de visch, die noch modderig noch zout wordt, door de onstuimigheid en door het zout der zee. (Zie modder.) Hij mogt wel willen, dat hij dat woord met zout gegeten had. (Zie woord.) Hij schrikt, alsof er een zoutvat omviel. (Zie vat.) Hij verdient het zout in de pap niet. (Zie pap.) Lek wat zouts.Ga naar voetnoot6 [Dat is: neem wat, dat u de zaak in meer aangenaam en aan de behoefte voldoend daglicht stelt. Tuinman zegt: ‘Zout scherpt de eet- en drinklust op, en vermeerdert de smaakelykheid,’ en meent, dat ‘dit spreekwoord kan schynen ontleent te zyn van de bokken of geiten, die graag zout lekken.’] Lever zonder zout eten. (Zie lever.) Men kan niemand regt kennen, zoo lang men geen' zak zout met hem gegeten heeft. (Zie zak.) Men moet dat met een greintje zout opnemen. (Zie grein.) Men moet den vogels wat zout op den staart leggen. (Zie staart.) Men moet op alle slakken geen zout leggen. (Zie slak.) Men zal niemand vriend noemen, eer men eene mudde zout met hem gegeten heeft. (Zie mud.) Nog eerder zoude ik zout en brood eten. (Zie brood.) Toen men met zout kwam, waren de eijeren al op. (Zie ei.) Wat in het zout ligt, zuurt niet.Ga naar voetnoot7 Wees van zout en brood voorzien, eer gij uwe eijeren in stukken slaat. (Zie brood.) Zij heeft een boontje voor hem in 't zout liggen. (Zie boon.) Zout en zuur Krenkt de natuur. (Zie natuur.) Zout is beter dan goud, Als men 't droog houdt. (Zie goud.) Zout, suiker en hoeren Kan men goedkoop uit Cyprus voeren. (Zie cyprus.) | |
Zucht.Bij de zucht.Ga naar voetnoot8 De zucht tot stelen zit hem reeds in de vingers. (Zie vinger.) Eet lariekoek met vijgen, totdat de keizucht overgaat. (Zie koek.) Hij heeft de geldziekte (of: geldzucht). (Zie geld.) Hij ziet er zoo sober uit, alsof hij zeven jaren aan de lepelzucht geleden had (of: Hij is ziek aan de lepelzucht). (Zie jaar.) Zoo de zucht, Zoo de vrucht. (Zie vrucht.)
Die niet heeft, geeft nogtans een' zucht. Die zwarigheid is van 't hart, zei Kwak, en hij loosde eenen zucht, die van benaauwdheid achteruit passeerde. (Zie benaauwdheid.) Er komt een zuchtje in het zeil. (Zie zeil.) In twee (of: drie) vloeken en een' zucht. (Zie vloek.) Maagdezuchten Zijn maar kluchten. (Zie klucht.) | |
Zuidwesten.Hij heeft er den haat op als een Zeeuwsche schipper op een' Zuidwester storm. (Zie haat.) Zuidewest, Regennest. (Zie nest.) Zuidwesten snee, Noordoostenwind in zee. (Zie noordoosten.) | |
Zuil.Dat is eene onwankelbare zuil, zei Flip, en hij zag een' zwavelstok overeind staan. (Zie flip.) | |
[pagina 513]
| |
Zuinigheid.De gierigheid (of: zuinigheid) bedriegt de wijsheid. (Zie gierigheid.) De zuinigheid brengt rijkdom in. (Zie rijkdom.) Waar de zuinigheid huishoudt, groeit spek aan den balk. (Zie balk.) Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kasteelen. (Zie huis.) | |
Zuivel.Al is het moes mager, het zuivel verzoet het. (Zie moes.) Gij moogt niet alles hebben: eene schoone vrouw en rein zuivel. (Zie vrouw.) Het is eene vlade zonder zuivel. (Zie vlade.) Het zuivel te rade houden. (Zie raad.) Hij is zoo vol ondeugd (of: leugens), als een ei vol zuivel. (Zie ei.) Hij is zoo vol reden als een ei vol zuivel. (Zie ei.) Hoe schooner vrouw, hoe vuiler zuivel. (Zie vrouw.) Twee zuivels op één brood: Dat geeft hongersnood. (Zie brood.) Veel koks maken onrein zuivel. (Zie kok.) Wat kan men beter hebben, zei zinneloos Jantje, dan lekker zuivel en eene mooije boerin. (Zie boerin.) Zuivel op zuivel Is 't werk van den duivel. (Zie duivel.) | |
Zuster.Alle harten zijn gezusters, alle beurzen geen gebroêrs. (Zie beurs.) Als de zusters hooijen, dan regent het ook. [Dit spreekwoord loopt te Zeist, betreft de zusters der Evangelische Broedergemeente aldaar, en wordt meestal door de uitkomst bevestigd.] De echtestaat is de grootste orde, daar zoo menige bedroefde zuster in is. (Zie echtestaat.) De jaloezij is de zuster der liefde. (Zie jaloezij.) De slaap is de zuster van den dood, en de dooden spreken niet. (Zie dood.) Duiten en eene goede conscientie zijn broêrtjes en zusjes. (Zie broeder.) Eene zwarte zuster den hals breken. (Zie hals.) Een ongeluk heeft ligt een broêrtje of een zusje. (Zie broeder.) Het is een broêrtje met een zusje (of: Het is er een broêrtje van). (Zie broeder.) Het is mis met zus. Het is zoo flaauw, alsof je met je zusje ten doop gaat. (Zie doop.) Hij heeft zijne zuster verkocht. [Dit spreekwoord bezigt men, wanneer de dronkaard zoo lang geproefd heeft, tot hij zijne bezinning heeft verloren. Men zegt dan ook wel: Het is mis met zus.] Je zuster gezoend van een' kaaiman, dan krijg je een' modderman tot je zwager. (Zie kaaiman.) Men vindt veel broeders, maar luttel beurzen-gezusters. (Zie beurs.) Wel zuster, gij zijt oud geworden, zei Kees de Oost-Indië-vaarder, en hij had haar in geene zeventig jaren gezien. (Zie jaar.) Zij is de beste zuster (of: juffer) niet. (Zie jufvrouw.) | |
Zutphen.Deventer is eene koopstad, Zutphen is eene loopstad, Lochem is nog wat, Maar Borculo is een hondengat. (Zie borculo.) | |
Zuur.Bij een goed partuur Vervangt het zoet het zuur. (Zie partuur.) Geen zoet zonder zuur. (Zie zoet.) Het zoet en zuur van het huwelijk moet in het huwelijk besloten blijven. (Zie huwelijk.) Het zoet wordt zuur Door langen duur. (Zie duurzaamheid.) Hij heeft het zuur. [Men zegt dit van een iegelijk, die reden heeft, zich over een' gedanen stap te berouwen. Het zuur te hebben, is een gevolg van het niet goed verduwen der spijzen.] Lijd gerust, zoo 't wezen moet: Na het zure komt het zoet. (Zie zoet.) Na het zure is het zoet te zoeter. (Zie zoet.) Wacht u van het zure van zoeten wijn. (Zie wijn.) Zij moeten zoet en zuur met malkander deelen. (Zie zoet.) Zoet en zuur is huwelijks staat. (Zie huwelijk.) Zout en zuur Krenkt de natuur. (Zie natuur.) Zuur en zoet Zijn beiden goed. (Zie zoet.) | |
Zwaan.Dat je zwaantje wel zwemmen mag.Ga naar voetnoot2 Dat is eene zwarte zwaan. [Dat wil zeggen: die zaak is al zoo weinig gebeurlijk, of men kan er zoo min op rekenen, dat zij de voorgestelde gevolgen zal hebben, als dat er mogelijkheid bestaat, om eene zwarte zwaan te aanschouwen. Zoo sprak men, toen men meende, dat overal het lijf der wilde zwaan wit, dat der tamme zwaan zelfs sneeuwwit is; sedert men weet, dat Australië glinsterend zwarte zwanen oplevert, gaat die vergelijking niet meer op.] | |
[pagina 514]
| |
De zwaan is wit van pluimen, maar haar vleesch is zwart. (Zie pluim.) Eene musch is met hare pluimen zoowel gedekt als eene zwaan. (Zie musch.) Eene zwaan heeft zoowel hare pluimen noodig, als eene musch hare vederen. (Zie musch.) Hij zingt zijn' zwanenzang. (Zie zang.) Zij heeft eenen hals als eene zwaan. (Zie hals.) | |
Zwaar.Hij is zwaar op den arm (of: de hand). (Zie arm.)
De krijgers laten niets achter, dan dat hun te heet of te zwaar is. (Zie heet.) Het grofste (of: zwaarste) is nog achter. (Zie grof.) Het zwaarste moet meest (of: het zwaarste) wegen.Ga naar voetnoot1 Hij weet te ligten noch te zwaren. (Zie ligt.) Laat liggen, wat u te heet of te zwaar is. (Zie heet.) Ligt en zwaar Dient geen paar. (Zie ligt.) Schuw, dat zwaar is; Trouw, dat paar is; Scheer, daar haar is. (Zie haar.) | |
ZwaardAl heeft een zwak man een groot zwaard in de vuist, hij zal daarom niet te harder slaan. (Zie man.) Alwaar het spinrok dwingt het zwaard, Daar staat het kwalijk met den waard. (Zie spinrokken.) Beproef uw' vriend, beproef uw zwaard, Dat is u groote (of: meer dan) schatten waard. (Zie schat.) De booze wijven voeren het zwaard in den mond; daarom moet men ze op de scheeden slaan. (Zie mond.) Een leugenaar snijdt meer dan een zwaard. (Zie leugenaar.) Een oude hoer, een nieuwe waard, Die snijden meer dan eenig zwaard. (Zie hoer.) Een ruiter zonder paard, Een krijgsman zonder zwaard, Een vrijer zonder baard - Zijn geen zeven oordjes waard. (Zie baard.) Een woord is soms een zwaard. (Zie woord.) Hem hangt een zwaard boven het hoofd. (Zie hoofd.) Het eene zwaard dwingt dikwijls het andere.Ga naar voetnoot2 [Dat is: die vrees heeft voor den slag, dien hij ziet aankomen, wordt daardoor tot bezadiging gebragt. In gelijken zin zegt men: Het eene mes houdt het andere in de scheede.] Het harnas wordt te laat gegespt, als het zwaard uit de scheede is. (Zie harnas.) Het zwaard kent geene vrienden. (Zie vriend.) Het zwaard roept om de vuist. (Zie vuist.) Het zwaard zonder genade. (Zie genade.) Hij gaat regt, alsof hij een zwaard ingezwolgen had.Ga naar voetnoot3 Hij wil met twee zwaarden vechten.Ga naar voetnoot4 Hij zou in de hel gaan met het zwaard in de hand. (Zie hand.) Honger is een scherp zwaard. (Zie honger.) Hoog van moed, Klein van goed, Een zwaard in de hand - Is het wapen van Gelderland. (Zie gelderland.) Iemand met zijn eigen zwaard dooden.Ga naar voetnoot5 [Dit spreekwoord is ontleend aan 1 Sam. xvii: 51.] Kwade tongen snijden meer (of: scherper) dan zwaarden. (Zie tong.) Mijn paard, mijn zwaard, mijn wijf: Die houd ik voor mijn eigen lijf. (Zie lijf.) Te vuur en te zwaard. (Zie vuur.) Van dronkenschap zijn er meer bedorven, Dan menschen onder 't zwaard gestorven. (Zie dronkenschap.) Van zwaard- en spilzijde. (Zie spil.) Waar men om het zwaard bidt, daar staat het scherp.Ga naar voetnoot6 Wie alle ding verdedigen wil, moet nimmer het zwaard insteken. (Zie ding.) Wie het zwaard neemt, zal door het zwaard omkomen. [Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xxvi: 52.] Wie voor het algemeen vecht, die vecht met een houten zwaard. (Zie algemeen.) Zijn paard, zijn zwaard, zijn wijn en vrouw - Die prees geen man dan met berouw. (Zie berouw.)
Laat je zwaard vallen.Ga naar voetnoot7 [Winschooten, op het woord swaard, verklaart deze scheeps-werktuigen door ‘die beweegelijke houtewer ktuigen, die tersijden buiten aan het schip werden aangehegt, om door haar behulp bequaamelijk met klein en middelbaar vaartuig te kunnen laveeren.’ Laat je zwaard vallen, zegt men tot den man, die daar al laverende heengaat. Het is eene gelijke waarschuwing, als wanneer men den dronkaard toevoegt: Zet je zeil kant, of Schipper! houd je roer regt.] | |
Zwager.Geen zwager wil het weten, wie zijn zwager geweest is.Ga naar voetnoot8 Het is moeijelijk te zien, wie des anderen zwager is, daar de kerk vol lieden is. (Zie kerk.) Je zuster gezoend van een' kaaiman, dan krijg je een' modderman tot je zwager. (Zie kaaiman.) Spaar, spaar! Voor uw' zwager of voor uw snaar. (Zie snaar.) Zwager, hond. (Zie hond.) Zwagers zijn nooit beter vrienden dan ver van elkander. (Zie vriend.) | |
[pagina 515]
| |
De zwaksten moeten het bekoopen. Die zwak is, ete moeskruiden. (Zie kruid.)
Ergens een zwak voor hebben. Hij heeft hem in zijn zwak getast. | |
Zwaluw.Als de zwaluwen wegvliegen, blijven ons de musschen. (Zie musch.) Eene oude zwaluw weet haar nest. (Zie nest.) Eene vette kerkmuis, eene witte zwaluw en een rijke speelman zijn drie zeldzame dingen. (Zie ding.) Eéne zwaluw (of: Eén ooijevaar) maakt geen' zomer. (Zie ooijevaar.) Een vriend, die vriend is om 't profijt, Een zwaluw, die in de oogen sch... (Zie oog.) Het is eene naakte zwaluw.Ga naar voetnoot1 Het is zwaluwen-cement. (Zie cement.) Hij rept vast met eene doode zwaluw.Ga naar voetnoot2 [Dat is: hij krijgt niet, wat hij zich voorgesteld heeft. Men zegt hier hetzelfde als met het spreekwoord: Hij verblijdt zich met eene doode mees (of: musch).] Met de zwaluwen komen (of: verhuizen).Ga naar voetnoot3 Op Maria's geboort Trekken de zwaluwen voort. (Zie geboorte.) Wanneer de zwaluwen laag vliegen, is het een teeken van regen. (Zie regen.) | |
Zwarigheid.Daar ligt de zwarigheid. Daar schuilt dikwijls veel zwarigheid onder een' mantel, wat men van buiten niet ziet. (Zie mantel.) De vrouwen sterven van blijdschap, de mannen van zwarigheid. (Zie blijdschap.) De zwarigheden eens van het hart spoelen. (Zie hart.) Die zwarigheid is van 't hart, zei Kwak, en hij loosde eenen zucht, die van benaauwdheid achteruit passeerde. (Zie benaauwdheid.) Geene meerdere zwarigheid, dan er geene te hebben. Geene zwarigheid op den nacht. (Zie nacht.) Het heeft geene zwarigheid, zei de bakker, en hij had zijn brood te ligt gebakken. (Zie bakker.) Het heeft zijne zwarigheid, zei Hans, en hij vond honderd pond lood. (Zie hans.) Hij zoekt zwarigheden, daar ze niet te vinden zijn.Ga naar voetnoot5 Laat ons nu van geene wijsheid (of: zwarigheid) kallen. (Zie wijsheid.) Niemand komt in zwarigheid, of hij helpt er zich zelven in.Ga naar voetnoot6 | |
Zwart.Dat is de cousin van den droes, zei Goris, en hij zag een' zwart. (Zie cousin.) Dat is iemand, die zwart van den honger is, zei Roelof, en hij zag een' moor gaan. (Zie honger.) Hij is zwart en hard. (Zie hard.) Hij is zwart van magerheid. (Zie magerheid.) Hij liegt, dat hij zwart wordt.Ga naar voetnoot7 [Die liegt, dat hij zwart wordt, is een aartsleugenaar, die zijne leugens met kracht en geweld volhoudt. Zwart (hetzelfde als blaauw) in het aangezigt wordt men door grooten schrik of sterke inspanning, waardoor het veneuse bloed blijft stilstaan. Het laatste wordt bij dit sterke liegen ondersteld, het geval te zijn.] Hij lijdt honger, dat hij zwart wordt. (Zie honger.)
Alle zwart is geen leelijk. (Zie leelijkheid.) Boven God is geen heer; boven zwart is geene kleur. (Zie god.) Daar gaat onze confrater, zei de smid tegen den schoorsteenveger, op een' predikant wijzende; want hij is ook in 't zwart. (Zie confrater.) Dat scheelt zooveel als wit en zwart. (Zie wit.) Die niet wit en zwart kent, mag niet mede. (Zie wit.) Het is een witte met een zwarte. (Zie wit.) Het wit en zwart hebben Venetië rijk gemaakt, dat is: katoen en peper. (Zie katoen.) Het zwart in 't wit zetten. (Zie wit.) Het zwart zal wel zwart blijven.Ga naar voetnoot8 Hij heeft zwart op wit. (Zie wit.) Hij laat het noch in 't wit noch in 't zwart. (Zie wit.) Hij noemt wit zwart (of: zwart wit). (Zie wit.) Hij ziet wit noch zwart aan. (Zie wit.) Iemand in 't wit noch in 't zwart mogen lijden. (Zie wit.) Men zoude hem wel wijs kunnen maken, dat wit zwart is. (Zie wit.) Wie meest gerust zit? Die heeft zwart op wit. (Zie wit.) | |
Zwartheid.Een zakkedrager, die in kolen werkt, behoeft den schoorsteenveger zijne zwartheid niet te verwijten. (Zie drager.) | |
Zwavelstok.Dat gelijkt wel den tweeden brand van Troje, zei Jochem, en hij zag een' bos zwavelstokken branden. (Zie bos.) Dat is eene onwankelbare zuil, zei Flip, en hij zag een' zwavelstok overeind staan. (Zie flip.) Dat is een schoone vond, zei de boer, en hij spleet een' zwavelstok is zestienen. (Zie boer.) Dat is een voltigeer-sprong, zei de boer, en hij sprong over een' zwavelstok. (Zie boer.) Die een vlammetje wil maken, vindt wel een' zwavelstok. (Zie vlam.) Die met zwavelstokken of palingvellen omloopt, doet al wat voor den kost; maar wie met zingen voort kan raken, wint dien met den mond. (Zie kost.) Een zwavelstok in drieën (of: vieren), en een borreltje te meer. (Zie borrel.) Hartjelief, wat wordt ge vet, zei Lijsje tegen haar' man Fobert, je krijgt beenen als zwavelstokken. (Zie beenen.) | |
[pagina 516]
| |
Het is een koopman van zwavelstokken. (Zie koopman.) Hij geeft geen vijf vierendeel voor eene el, maar klieft een zwavelstokje in vieren. (Zie el.) Met dit vleugje naar bed, zei de man tegen zijne familie, en hij leide een' zwavelstok op het vuur. (Zie bed.) Mijn oom mag gaarne zijne ingebrande pijp met een zwavelstokje weêr op de regte wijze brengen, zei Jochem. (Zie jochem.) | |
Zweep.Dat is eene vrouw als eene zweep. (Zie vrouw.) Die voerman geweest is, kent het klappen van de zweep (of: is het klappen van de zweep gewoon). (Zie voerman.) Een oud voerman hoort nog gaarne het klappen van de zweep. (Zie voerman.) Haar bek gaat als een wagenmans zweepje (of: als een tellenaars aars). (Zie aars.) Hij heeft hem onder de zweep.Ga naar voetnoot1 Hij is zoo wakker als eene zweep.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit van een' vlug' man, omdat aan eene zweep, als zij in werking is, alles leeft. Tuinman brengt dit spreekwoord bij, als hij van een' vent als een water spreekt, en wil er blijkbaar dezelfde beteekenis aan gehecht hebben. Hoe hij dus zwak voor wakker schrijven kon, begrijp ik niet, daar het spreekwoord: hij is zoo zwak als eene zweep, geene redelijke beteekenis, veel min die van vlug handelen hebben kan.] Hij legt er de Fransche zweep overheen (of: Hij slaat den Franschen slag). (Zie frankrijk.) Hij loopt als een paard voor de zweep. (Zie paard.) Hij moet met de zweep geregeerd worden. Huurpaarden en geleende zwiepen: Geen wonder, dat ze hard liepen. (Zie paard.) Men mag er wel met de zweep achterheen trekken. Waagt gij uw' wagen, ik waag mijne zweep. (Zie wagen.) Wat men aan het hooi bespaart, moet men aan de zweep weder toegeven. (Zie hooi.) | |
Zweet.Aan elk haar hangt een druppel zweet. (Zie druppel.) Daar zal een zweetje op zitten. Het luije zweet komt eruit. Het zweet van de paarden is de beste mest voor de boekweit. (Zie boekweit.) Hij is laag genoeg, om van eens anders zweet en bloed te teren. (Zie bloed.) Hij mag zijn eigen zweet niet ruiken.Ga naar voetnoot3 [Men zegt dit van een' aartsluiaard, die niet gaarne zoo hard werkt, dat hij ervan in 't zweet raakt. Terwijl in de te Campen gedrukte verzameling van Gemeene Duytsche Spreckwoorden staat: Hy mach sijn eygen sweet niet ruycken, neemt meijer dit aldus over: Hy mach syn eygen niet ruycken. Sommigen schrijven en zeggen hier verkeerdelijk rieken (geur van zich afgeven) voor ruiken (geur opnemen); hoewel dit onderscheid vroeger niet bestond.] Hij zit in het zweet. Hij zweet Judas-zweet. (Zie judas.) Luije luî zweet Is gaauw gereed. (Zie lieden.) Men kan zijn' laatsten wil niet maken, als het kille zweet de leden naakt. (Zie lid.) Niemand stinkt van eens anders zweet.Ga naar voetnoot4 Paardenvleesch en paardenzweet is des landbouwers beste mest. (Zie landbouwer.) Wat door zweet verkregen wordt, dat acht men hoog en roemt men zeer.Ga naar voetnoot5 | |
Zwerk.Het moeten hooge masten zijn, die bij het zwerk zullen zeilen (of: die het zwerk zullen raken). (Zie mast.) | |
Zwijger.Er is geen spreker, die het eenen zwijger verbeteren kan (of: Zwijgen kan niet verbeterd worden). (Zie spreker.) Het is een goed spreker, die een' goed' zwijger verbeter. (Zie spreker.) Met een' zwijger hals-op spelen. (Zie hals.) Peinzen kan geen' zwijger krenken. Wacht u een weinig tijds van den gramme, maar van den zwijger al uw leven. (Zie gram.) Zware zwijgers brengen niet in 't licht. (Zie licht.) | |
[pagina 517]
| |
De geweldige eiken van Bazan dragen vrucht voor de zwijnen. (Zie bazan.) De wilde zwijnen hebben hier gegraasd. De zwijnen komen hem te gemoet. Die een' haas, een' ree of een zwijn vangt, maakt ze zijn. (Zie haas.) Die het zwijn uit den modder haalt, krijgt drek voor dank. (Zie dank.) Geile vrouwen, die schoon zijn, Heet men juweelen bij het zwijn. (Zie juweel.) Hebben wij zamen de zwijnen gehoed? [Men zegt dit tot iemand, die zich te gemeenzaam maakt.] Het is een vogeltje, dat men in ons land zwijn heet. (Zie land.) Het is een zwijn.Ga naar voetnoot1 [Terwijl men eene vrouw bepaaldelijk met den titel van varken of straatvarken benoemt, als de onzindelijkheid zich geheel en al met haar wezen vereenigd heeft, wordt de man met den naam van zwijn bestempeld, wanneer hij zich aan dronkenschap, maar vooral aan verregaande liederlijkheid overgeeft.] Het kan wel varkens regenen: de lucht ziet zoo zwijnachtig. (Zie lucht.) Het zwijn volgt den tap. (Zie tap.) Hij is ermede te paaijen, als een Jood met de billen van een zwijn. (Zie bil.) Hij is tusschen zwijn en bigge in. (Zie big.) Hij spreekt Latijn Als een zwijn. (Zie latijn.) Hij zweert bij Sint Anthonies zwijn. (Zie sint anthonie.) Honden en zwijnen Zijn medicijnen. (Zie hond.) Ik heb thans een zwijn in het ijs. (Zie ijs.) Lust het u te jagen, zoo keer de zwarte zwijnen uit het koren. (Zie koren.) Men kan geen' jagthoorn maken van een' zwijnsdrek, noch van een' vossenstaart eene trompet. (Zie drek.) Men mag een varken een vogeltje noemen, het is en blijft een zwijn. (Zie varken.) Men pakt het zwijn bij den staart, gelijk den man bij zijn woord. (Zie man.) Mijne ooren zijn geen paar, indien een zwijn een stom dier is. (Zie dier.) Of mensch, of zwijn: Elk vindt het zijn. (Zie mensch.) Oude zwijnen hebben harde muilen. (Zie muil.) Van dien boer geene zwijnen. (Zie boer.) Vele meesters, magere zwijnen. (Zie meester.) Vele zwijnen maken dunnen drank. (Zie drank.) Werp geene paarlen voor de zwijnen: zij mogten ze onder den draf inlijven. (Zie draf.) Wie zich onder den draf mengt, dien eten de zwijnen. (Zie draf.) Wie zwijnen wil streelen, en met kinderen mallen, Die doet ze beî in den modder vallen. (Zie kind.) | |
Zwitser.Geen geld, geene Zwitsers. (Zie geld.) Hij heeft er een aan als een Zwitser. [De Zwitsersche hulptroepen maakten zich wel eens wat sterk aan het misbruik van sterken drank schuldig; van daar, dat men hen gelijk stelde met dezulken, die met een stuk in hunnen kraag of met een nat zeil liepen.] Hij liegt als een oude Zwitser. Hij slacht de Zwitsers: die 't meest geeft, dien is hij.Ga naar voetnoot2 | |
|