Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermdVaak.De vaak is het oorkussen van de vermoeidheid. (Zie kussen.) Het zijn praatjes voor den vaak. (Zie praat.) Hij heeft nog geen' vaak.Ga naar voetnoot4 Hij heeft vaak in zijne tanden. (Zie tand.) Wij moeten den vaak verre van onze oogen keeren. (Zie oog.) | |
Vaalt.Goed voêr, goede vaalt.Ga naar voetnoot5 Hij laat zich de plaggen uit de vaalt maaijen. (Zie plagge.) | |
Vaan.De huizen hebben de vaantjes op het dak, maar de meisjes onder het dak. (Zie dak.) Het was een heel gewonnen spel; dan in het laatst gaf hij de kaats: hij liet het vaantje liggen. (Zie kaats.) Hij laat het vaantje liggen, eer hij de vijanden ziet.Ga naar voetnoot6 [Dat is: hij vreest al, eer er nog gevaar is. Die het vaantje laten liggen, geven den moed verloren.] Hij spreekt daarvan, gelijk de blinde van de vanen. (Zie blind.) Men moet het vaantje niet laten liggen.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Met kruisen en vanen inhalen. (Zie kruis.)
Een vaan ophebben. [Een weinig te veel gedronken hebben, zonder nog beschonken te kunnen heeten.] Op een vaan, die er meer van spreekt. [Hier en in de vorige spreekwijze is vaan eene drinkmaat, die tot boete wordt opgelegd, dus een glas penitet.] | |
Vaarder.Wel zuster, gij zijt oud geworden, zei Kees de Oost-Indië-vaarder, en hij had haar in geene zeventig jaren gezien. (Zie jaar.) | |
[pagina 355]
| |
Het heeft goeden loop (of: gladde vaart). (Zie loop.) Het zal zulk eene vaart niet loopen.Ga naar voetnoot1 Hij heeft alles met de vaart gewonnen. Hij weet zooveel van de zeevaart als een speenvarken van vedelen. Hij zal het zeil moeten reven, en de vaart minderen. Hij zet er vaart achter.Ga naar voetnoot2 Met eene zeven mijls vaart loopen. (Zie mijl.) Zij is op eene andere vaart.Ga naar voetnoot3 | |
Vaatdoek.Daar heb ik hard af, zei Jaap, en hij likte aan een' vaatdoek. (Zie jakob.) Het is zoo slap (of: nat) als een vaatdoek.Ga naar voetnoot4 Hij houdt zijne reputatie als een vaatdoek bij de potten. (Zie pot.) Hij is ervan gehard, alsof hij met een' vaatdoek om de ooren was geslagen. (Zie gehard.) Och, wat zijn er slappe dingen in de wereld, zei Grietje de waschvrouw, en zij had een' natten vaatdoek in hare handen. (Zie ding.) | |
Vacht.De vos gaat zoo lang ter jagt, totdat hij zijne vacht verliest. (Zie jagt.) De wolf zal zijne vacht wel houden, maar het schaap moet gestroopt zijn. (Zie schaap.) Die zich vervaard maakt van huiden en vachten, Durft niet pachten. (Zie huid.) Een vos is zoo lang zijn' kost waard, tot de bontwerkers-winkel met zijne vacht pronkt. (Zie bontwerker.) Het geitje loopt zoo dikwijls in de kool, totdat het er hare vacht laat. (Zie geit.) Hij heeft een hoofd als een vachtenwisscher. (Zie hoofd.) Hij heeft hem bij zijne vacht gepakt (of: gekregen). Men vindt meer vossen-vellen dan ezels-vachten in een' bontwerkers-winkel. (Zie bontwerker.) | |
Vade mecum.Het is een vade mecum.Ga naar voetnoot5 [Een vade mecum is eigentlijk een zakboek, dat men altijd bij zich draagt, genomen naar de beteekenis van 't woord, want vade mecum wil zeggen: ga met mij. Men past dit toe op den persoon, die zich bijna niet laat hooren, zich nooit durft laten gelden, en, als hij handelt, anderen navolgt.] | |
Vader.Als Paschen komt op een' zondag, is elk een kind van zijn' eigen' vader. (Zie kind.) Beter dat het kind weent dan de vader (of: moeder). (Zie kind.) Daar komen ze weêr aandraven, zei Rein Harmensz, en hij zag zijn' vaâr naar de galg rijden. (Zie galg.) Dat kan niet in vaders pot. (Zie pot.) Dat zijn verbruide parten, dat je niet eten wilt, zei de mof tegen zijn' vaâr, en hij lag op sterven. (Zie mof.) De goddeloozen zijn als een koppel wilde ganzen, zei vader Holtmans. (Zie gans.) De kinderen willen zich tegen hunnen vader verzetten. (Zie kind.) Den armen Wil vader noch moeder erbarmen. (Zie arme.) Den vader en de moeder van Melchizedek kennen. (Zie melchizedek.) Den vader kent men bij zijn kind. (Zie kind.) De vader mag hem niet verloochenen.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) [Hij doet gelijk zijn vader.] De vader spaart, en de zoon verteert.Ga naar voetnoot7 De wereld loopt ten end, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr op een varken rijden. (Zie einde.) De zoon schoeit op des vaders leest. (Zie leest.) Die kinderen hebben een' verloren' vader. (Zie kind.) Die lang leeft, zal oud worden, en die oud wordt, veel hooren, zei vader Tiktak. (Zie oud.) Die smaak is goed, zei notenkraker, en hij at zijns vaders vinken. (Zie kraker.) Die zijnen vader niet hooren (of: gelooven) wil, moet dikwijls zijnen stiefvader hooren (gelooven). (Zie stiefvader.) Een geëdelde boer kent zijnen vader niet. (Zie boer.) Een kind krijgt nog wel eens een' anderen vader, maar nimmer eene andere moeder. (Zie kind.) Een slechte vader heeft wel een goed kind. (Zie kind.) Een vader kan beter zeven (of: tien) kinderen onderhouden, dan zeven (tien) kinderen eenen vader. (Zie kind.) Er is geen schelm te vertrouwen, zei de jongen van zijn' vaâr. (Zie jongen.) Geef wat tijd, zei vader Van Vleuten, want al te haastig is kwaad. (Zie tijd.) Gehoornde ooijevaârs met vier pooten klimmen zoo hoog niet. (Zie horen.) Gij zijt immers mijn biechtvader niet. (Zie biecht.) Gij zult de vader zijn, en ik de moeder. (Zie moeder.) Grijp toe (of: Hand aan): gij zult gevader worden. (Zie hand.) Het is de gelijkste vader, die er wezen mag.Ga naar voetnoot8 Het is de regte vader.Ga naar voetnoot9 Het is een goede zoon: hij wil zijnen vader deszelfs goeden naam niet benemen. (Zie naam.) Het is een goed kind, dat naar zijn' vader aardt. (Zie kind.) | |
[pagina 356]
| |
Het is een regte praatvaâr. (Zie praat.) Het is een wijs kind, dat zijn' vader kent. (Zie kind.) Het is even eens, wie zijn vader is, zoo hij maar deugd en eere bezit. (Zie deugd.) Het is weêr aan met vader en moeder: zij zoenen malkander op het matje. (Zie mat.) Het kind gelijkt zijn' vader, alsof het uit zijn aangezigt gesneden was. (Zie aangezigt.) Het zal mij niet weêr gebeuren, zei de jongen, dat mijn vader sterft, en ik er niet bij ben. (Zie jongen.) Het zijn de vaders van het Oude Testament. (Zie testament.) Hij gaat in vaders schoenen. (Zie schoen.) Hij heeft een aardje Naar zijn vaârtje. (Zie aard.) Hij is een kenner van de vogeltjes: zijn vader is een kwikstaart geweest. (Zie kenner.) Hij is gelijk het kapoen: edeler dan vader of moeder. (Zie kapoen.) Hij is vader en moeder. (Zie moeder.) Hij komt zijns vaders ezels zoeken? zijn ze hier? (Zie ezel.) Hij maakt zijn' vader tot een' goed' (of: eerlijk') man. (Zie man.) Hij slacht zijn' vader niet.Ga naar voetnoot1 Hij veegt hem zoo zwart, dat zijns vaders varkens niet van hem zouden lusten. Hij weet op geene honderd man na, wie zijn vader is. (Zie man.) Hij wil zijn' vader kinderen leeren maken. (Zie kind.) Hij wil zijn' vader leeren wateren. Hij wil zijn' vader ontvoogden (of: Hij beweert, dat zijn vader geen voogd is). Hij zal geene twijfelaars in zijns vaders geslacht brengen. (Zie geslacht.) Hij zal wel tot de vaderen komen. Hij zal zijns vaders grijze haren nog met schande doen ten grave dalen. (Zie graf.) Hoor den dief eens liegen, zei de jongen van zijn' vaâr. (Zie dief.) Ik heb volop gehad, zei de jongen tegen zijn' vaâr, en hij kwam met twee blaauwe oogen en een' dikken neus t' huis. (Zie huis.) Ik laat het werk mij niet uit de hand nemen: mijn vader is geen Bremer geweest. (Zie bremer.) Ik stoor er mij zooveel aan, als de vader van het krankzinnigenhuis aan het kloppen van de gekken. (Zie gek.) Jobjes vaâr is dood: hij kan 't wel doen. (Zie job.) Klaar is Kees, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr hangen (of: van de ladder stooten). (Zie jongen.) Laat den gek maar loopen, zei malle Jan, en hij zag zijn' vaâr naar de galg geleiden. (Zie galg.) Liep uw vader niet met kousen en schoenen in 't land? (Zie land.) Mijn vader was paap, die twee biechten voor één geld afnam. (Zie biecht.) Mijn vader, zei de ondeugende jongen, zou wel eene koe willen koopen, had de schelm maar geld. (Zie geld.) Nu leven wij als broeders, zei de jongen tegen zijn' vaâr, en zij zaten in eene kroeg. (Zie broeder.) Scheidt uw vader uit den tijd, Kind! dan zijt ge uwe eere kwijt; Maar indien uw moeder rust, Dan verliest ge uw' harten-lust. (Zie eer.) Spaar-vader, kwist-kind. (Zie kind.) Stil, kinderen! vader schrijft rekeningen. (Zie kind.) Vaârtje! zie toe, hier zijn dieven in huis. (Zie dief.) Vader Cats, die wist het wel. (Zie cats.) Vader en moeder zijn (of: De baas is) van huis (of: honk). (Zie baas.) Vader uit, moeder uit: het hek is van den dam. (Zie dam.) Van vader (of: den man) komt eere, van moeder (de vrouw) gemak. (Zie eer.) Waart gij vóór uw vaârtje gekomen, gij hadt misschien uw moêrtje gekregen. (Zie moeder.) Wie was de vader van de kinderen van Zebedeus? (Zie kind.) Wie zijns vaders en zijner moeder leere niet volgt, die heeft een dom gemoed. (Zie gemoed.) Wie zijn' vader en zijne moeder niet hoort, moet het kalfsvel volgen. (Zie kalf.) Zal een kind gedijen, zoo mag hem de vader ligt iets laten; maar het is te veel, wat hij hem laat, al liet hij hem ook niets. (Zie kind.) Zal een kind niet gedijen, zoo is alles te weinig, al liet zijn vader hem ook nog zooveel. (Zie kind.) Zijns vaders kantoor is hem te klein. (Zie kantoor.) Zijn vader had aan een ander eind gestaan. (Zie einde.) Zijn vader staat hem altijd vast.Ga naar voetnoot2 Zijn vader zal 't hem wel uitdragen.Ga naar voetnoot3 Zoo de vader is, zoo is de zoon.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Zou een kapoen beter zijn dan zijn vader? (Zie kapoen.) | |
Vaderland.Daar, waar men is in goeden stand, Daar is almede ons vaderland. (Zie stand.) Dat is het voornaamste kanaal van ons vaderland. (Zie kanaal.) De hemelen zijn ons vaderland. (Zie hemel.) De rook van het vaderland is aangenamer dan een vreemd vuur. (Zie rook.) Een profeet is niet geëerd in zijn vaderland. (Zie profeet.) Het vaderland is eene sterke trekpleister. (Zie pleister.) Het vaderland is gered. Hij vindt overal zijn vaderland.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit van een' wijs' man; omdat die zich naar de omstandigheden weet te schikken, en zich daarom overal t' huis gevoelt.] Men sterft het liefst in zijn vaderland. Ons vaderland is overal, waar wij het goed hebben. Vaderland boven al! Voor het vaderland te sterven, is zoet; maar voor hetzelve te leven, geeft meerder vreugde.Ga naar voetnoot6 | |
Vagevuur.Die een kwaad wijf heeft, diens hel (of: vagevuur) begint op de aarde. (Zie aarde.) Hij heeft het vagevuur binnen's huis. (Zie huis.) Hij meende, dat het 't vagevuur was.Ga naar voetnoot7 [‘Van een hevigen brand’ gezegd, zoo leest men bij v. duyse.] | |
[pagina 357]
| |
Van het vagevuur in de hel. (Zie hel.) Voor het vagevuur behoeft men niet meer te vreezen; want Luther heeft het uitgep.... (Zie luther.) Zijn vuur (of: vagevuur) is uitgep....Ga naar voetnoot1 | |
Vak.Dat behoort niet tot mijn vak. Ieder in zijn vak, zei Gijsje, en hij viel in den kalkbak, (Zie bak.) | |
Val.Als de kat in de val is, dansen de muizen er omheen. (Zie kat.) Dat was eene oude rat in de val. (Zie rat.) De muis is in de val. (Zie muis.) De vent wil capituleren, zei de boer, en hij zag eene rat, die solliciteerde, om uit de val te komen. (Zie boer.) Die rat is ook niet voor ééne val te vangen. (Zie rat.) Eene oude rat wil niet in de val. (Zie rat.) Groote ratten bijten door de val. (Zie rat.) Hij heeft den vos in de val gekregen. Hij loopt in de val.Ga naar voetnoot2 Hij zit als eene rat in de val. (Zie rat.) Ik zie veel door de vingers, zei de kat; toen zag ze door de traliën eene muis in de val zitten. (Zie kat.) Men kan den papegaai niet schieten met eene rattenval. (Zie papegaai.) Te Bologna zijn meer vallen dan muizen. (Zie bologna.)
Die langs de aarde kruipt, is geen' hoogen val onderhevig. (Zie aarde.) Die niet hoog vliegt, zal weinig lijden door zijnen val. Hij, die wil stijgen boven krachten, Heeft wis een' grooten val te wachten. (Zie kracht.) Hij kalt van den hemelval. (Zie hemel.) Hij zorgt voor den hemelval. (Zie hemel.) Hoe hooger boom, hoe zwaarder val. (Zie boom.) Hoe hooger dak, hoe lager val. (Zie dak.) Hoe hooger geklommen, hoe zwaarder val.Ga naar voetnoot3 Hoe hooger graad, hoe zwaarder val. (Zie graad.) Hoe lagchen de goddeloozen om den val der vromen, zei een goed knecht weleer, En er tuimelde een heel schavot met speetluizen van boven neêr. (Zie goddeloos.) Hoogmoed komt vóór den val. (Zie hoogmoed.) Ik had eer den hemelval voorzien. (Zie hemel.) Ik zal eenen val met hem wagen, ik valle dan onder of boven.Ga naar voetnoot4 Na den val de buil. (Zie buil.) Voorzigtigheid keert menigen val.
Het heeft geen' val.Ga naar voetnoot5 Kaats of min heeft geen' val Zonder overgaanden bal. (Zie bal.) Oud mal Heeft geen' val. (Zie mal.) | |
Valk.Al riep men als een valkenjager: zij willen niet van dat kreng. (Zie jager.) Beter een balk Dan een valk. (Zie balk.) Daar vliegen geene uilen bij valken. (Zie uil.) Dat is wel een witte valk.Ga naar voetnoot6 Een valken-oog, een leeuwen-hart en eene jufferhand is den medicijnmeester noodig. (Zie hand.) Elk denkt, dat zijn uil een valk is. (Zie uil.) Het is beter, met den uil (of: ezel) gezeten, dan met den valk gevlogen. (Zie ezel.) Het is een vliegende valk.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: het is eene zeer onzekere zaak, waarop niet valt te rekenen. In hetzelfde geval zegt men mede: Een onzeker (of: ongelegd) ei is een onwis kuiken.] Het lijf heet valk. (Zie lijf.) Het moet uilen of valken. (Zie uil.) Hij loert als een valk op de jagt. (Zie jagt.) Hij luistert als een valk (of: vink).Ga naar voetnoot8 Hij ziet als een valk.Ga naar voetnoot9 't Is voor uw huis een vaster balk: Een ambacht, dan een grage valk. (Zie ambacht.) Men vindt veel valken, die hun leven geen zee gezien hebben. (Zie leven.) Net bij kuisch, en mors bij vuil; Valk met valk, en uil met uil. (Zie kuisch.) Niet alle vogels zijn valken.Ga naar voetnoot10 Op valken jagen, en uilen vangen. (Zie uil.) Sch.., meeuw! sch..! Zoo raak je den valk kwijt. (Zie meeuw.) Twee oogen hebben van eenen valk, of niet eens een' valk. (Zie oog.) Vroeg valk, vroeg uil. (Zie uil.) | |
Valreep.De valreep hangt buiten.Ga naar voetnoot11 Een glaasje op de valreep. (Zie glas.) Hij zal de valreep uithangen. | |
Van der Kap.Nu zal het erop aankomen, zei Van der Kap; hij zette zijn' bril op, en hij moest het Hofpoortje in. (Zie bril.) | |
Vangst.Als hij dat doet, weet ik zijne vangst.Ga naar voetnoot13 Dat is eene schoone vangst, zei Lijs Smoddermuil, en zij ving negen en twintig luizen in éénen greep. (Zie greep.) | |
[pagina 358]
| |
Dat zal op de hazevangst gaan, zei de boer, en hij haalde zijn' ezel voor den dag. (Zie boer.) De os heeft eene goede vangst. (Zie os.) Doe de deur toe, pas wel op, zei besje tegen baar' jongen, en zij ging op de vlooijen-vangst. (Zie besje.) Hij heeft daar eene goede vangst gedaan. Men kan wel alle dagen jagen, maar de vangst blijft menigen dag achter. (Zie dag.) Veel geluk met de vangst. (Zie geluk.) | |
Van Muilwijk.Daar komt wat kijken, zei Van Muilwijk. [Van muilwijk, een man uit Gorinchem, zei altijd, wanneer zich in eene zaak bijzondere moeijelijkheden openbaarden, die veel hoofdbrekens moesten kosten, om ze meester te worden: daar komt wat kijken; waardoor zijn gezegde tot een spreekwoord geworden is.] | |
Var.Drijf een' var naar Montpellier; Komt hij weêr: hij blijft een stier. (Zie montpellier.) Hij ziet zoo zuur als een var.Ga naar voetnoot1 | |
Varken.Aan den taaijen muil van het varken kent men zijnen ouderdom. (Zie muil.) Alle ding daar het behoort, zei het varken, en het kroop in de geldkast. (Zie ding.) Al regende het varkens: gij zoudt niet éénen borstel kunnen krijgen. (Zie borstel.) Als de eksters op de varkens vliegen, dan is het om de luizen te doen. (Zie ekster.) Als de varkens: knorren bij den vollen trog. (Zie trog.) Als het varken den trog omsmijt, valt het er zelf bij neêr. (Zie trog.) Als het varken droomt, is het van draf. (Zie draf.) Als je boert, dan denken de varkens, dat je op het orgel speelt. (Zie orgel.) Als ieder zegt, dat gij een varken zijt, dan moet gij in het kot. (Zie kot.) Als men dat het varken biedt, zal de zak gereed zijn.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Als men kosch (of: kusch) zegt, meent men al de varkens. Ben ik een varken, zei Kaatje, zoo eet spek van mijn' aars. (Zie aars.) Daar de varkens veel zijn, valt de spoeling dun. (Zie spoeling.) Daar is een varken onder de rozen. (Zie roos.) Daar is een varken te villen.Ga naar voetnoot3 [Men zegt dit van eene geheime bijeenkomst.] Daar trouwde eene bruid, en het varken had geen hemd aan. (Zie bruid.) Dat ik aan het koren verlies, zal ik aan het spek wel weêr vinden, zei de boer, en zijne varkens liepen door het koren. (Zie boer.) Dat is als een gouden ring in een' varkenssnuit. (Zie goud.) Dat is dolle Trijn, die hare opvoeding bij de varkens gekregen heeft. (Zie opvoeding.) Dat is een eerlijk werk, zei broêr Kornelis, en hij joeg de varkens door het koren van de Geuzen. (Zie broeder.) Dat is een straatvarken. (Zie straat.) Dat past als eene tang op een varken. (Zie tang.) Dat past als rozen in een varkenskot. (Zie kot.) Dat varken zal zich wel wasschen. Dat zijn onzes Heeren braadvarkens. (Zie heer.) Dat zouden de varkens zeggen, zoo zij spreken konden.Ga naar voetnoot4 De boeren hadden gemerkt, dat de varkens niet dan hortende en snorkende geslapen hadden. (Zie boer.) De een kalt van het varken, en de ander van den os. (Zie os.) De een scheert de schapen, en de ander de varkens, zei Jan: Ik heb er het haar, en hij er de wol van. (Zie haar.) De knechts scheren de schapen, en de meesters de varkens. (Zie knecht.) De magerste varkens schreeuwen 't hardst. Den varkens komt de draf en vuiligheid toe. (Zie draf.) De slimste varkens ziet men wel de beste knollen eten. (Zie knol.) De varkens loopen met lang stroo in den bek. (Zie bek.) De varkens sterven van toebak. (Zie bak.) De vuilste (of: luiste) varkens krijgen de beste eikels. (Zie eikel.) De wereld loopt ten end, zei de jongen, en hij zag zijn' vaâr op een varken rijden. (Zie einde.) Die het varken heeft, maakt beulingen, als hij wil. (Zie beuling.) Die het varken kelen (of: krammen) wil, moet zich het tieren (of: gieren) getroosten.Ga naar voetnoot5 Die maar éénen zoon heeft, maakt hem zot; die maar één varken heeft, maakt het vet.Ga naar voetnoot6 Die zich onder de zemelen laat mengen, zal van de varkens gegeten worden.Ga naar voetnoot7 Dominé mag de knollen gerust nemen, zei de boer; want onze varkens lusten ze toch niet meer. (Zie boer.) Dominé's beroepen en varkens vet mesten: daar zit weinig voordeel op. (Zie dominé.) Drie beesten schiep onze Heer: ezels, varkens en posten te voet. (Zie beest.) Een boer en een varken zijn net gelijk, want ze worden beide al knorrende vet. (Zie boer.) Eene gouden deur aan een varkenskot. (Zie deur.) Eene krul meer dan aan een' varkensstaart. (Zie krul.) | |
[pagina 359]
| |
Een rein varken was nooit vet. Eén varkenshaar maakt geen' kleêrborstel, en ééne pluim geen bed. (Zie bed.) Een varkensleven: kort en goed. (Zie leven.) Een varken sterft van geen' vuilen-, maar wel van een' leêgen trog. (Zie trog.) Ezels schouderen, varkens muil, koopmans ooren. (Zie ezel.) Gij werpt het hier, gij legt het daar: Koentje mist zijn varken. (Zie koenraad.) Gij zijt zoo haastig: gij zoudt niet deugen, om varkens te maken, want gij zoudt den staart vergeten. (Zie haastig.) Hartjelief! wordt: daar, jou varken! (Zie geliefde.) Hem is een vet varken ontjaagd.Ga naar voetnoot1 [Dat is: hij heeft een groot verlies geleden. Ontjaagd zegt zooveel als ontnomen.] Het gasthuis is voor de varkens niet gemaakt. (Zie gasthuis.) Het gebrek (of: De hoovaardij) is in den mensch; was het in het varken: men zou het er uitsnijden. (Zie gebrek.) Het is, alsof hij bij de varkens is groot gebragt. Het is al van het varken, als het niet wezen wil.Ga naar voetnoot2 Het is al van het varken: de koe is op. (Zie koe.) Het is al weêr van het varken: op den ouden voet.Ga naar voetnoot3 [Men zegt dit van iemand, wanneer hij in zijne oude dwaasheid vervalt.] Het is beter menschen te voêren dan varkens. (Zie mensch.) Het is een ijzeren varken. (Zie ijzer.) Het is een vet (of: gemest) varken in de kuip. (Zie kuip.) Het is het varken aan de ooren getrokken. (Zie oor.) Het is ieder niet gegeven, op een varken te rijden, met de borstels in den aars. (Zie aars.) Het is van Koentjes varken. (Zie koenraad.) Het kan altijd niet even stijf wezen, zei Goosen de varkenslager, en hij blies eene blaas op, daar een gat in was. (Zie blaas.) Het kan wel varkens regenen: de lucht ziet zoo zwijnachtig. (Zie lucht.) Het krult gelijk een varkensstaart. (Zie staart.) Het past erbij als een zijden doek op een' varkenskop. (Zie doek.) Het varken, al te wel gevoed, Geeft oorzaak, dat men 't slagten moet. (Zie oorzaak.) Het varken droomt van een' drek. (Zie drek.) Het varken heeft eene huik op. (Zie huik.) Het varken heeft gedanst.Ga naar voetnoot4 Het varken is door zijnen buik gestoken. (Zie buik.) Het varken is heel ontbonden geweest.Ga naar voetnoot5 [Waar het varken den vrijen loop heeft, gaan de zaken niet ordelijk toe; van daar, dat men dit spreekwoord toepast op ongeregelde huishoudens.] Het varken is op de regter zijde gevallen.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: die zaak is bijzonder voordeelig uitgevallen, even gelijk het varken, dat, geslagt zijnde, meêvalt.] Het varken is op een oor na gewasschen. (Zie oor.) Het varken kelen en laten liggen.Ga naar voetnoot7 Het varken wil zijn' meester beregten. (Zie meester.) Het zijn bijzondere varkens, daar de kraaijen op rijën. (Zie kraai.) Hier komt het varken onder zijne magen. (Zie maag.) Hij droomt van het varken, en eet gaarne beuling. (Zie beuling.) Hij heeft varkensdorst. (Zie dorst.) Hij is al een oud varken.Ga naar voetnoot8 Hij is er gezien als een varken in eene Joden-keuken. (Zie jood.) Hij is zoo dik als het varken van Sint Teunis. (Zie sint anthonie.) Hij is zoo dom als een os (schaap, of: varken). (Zie os.) Hij is zoo scherp (of: beleefd) als het achtereind van een varken. (Zie achterste.) Hij is zoo subtiel als de rug van een' vaâm dik varken. (Zie rug.) Hij is zoo verkeerd als een varken: hoe meer men hem vooruitdrijft, hoe meer hij teruggaat. Hij kan wel twee ruggen uit één varken snijden. (Zie rug.) Hij leefde als een hond, en stierf als een varken. (Zie hond.) Hij maakt hem wijs, dat paarden- (of: varkens-) stronten vijgen zijn. (Zie paard.) Hij riekt naar het geld, als een varken naar boomolie. (Zie boom.) Hij scheidt er zich uit als de zeug uit de varkens.Ga naar voetnoot9 Hij schiet met heele varkens. Hij schiet (of: maakt) een' bok (of: een varken). (Zie bok.) Hij schreeuwt (of: tiert) als een mager varken.Ga naar voetnoot10 Hij slaapt als een varken. Hij slacht de varkens: hij zal goed zijn, als hij dood is. (Zie doode.) Hij snijdt het varken onder den buik. (Zie buik.) Hij snuffelt als een Sint Anthonies varken. (Zie sint anthonie.) Hij staat op (of: houdt) zijn respect als een scheel varken. (Zie respect.) Hij steekt het varken de keel af, en laat het liggen dood bloeden. (Zie keel.) Hij veegt hem zoo zwart, dat zijns vaders varkens niet van hem zouden lusten. (Zie vader.) Hij verliest zijne aalmoes niet, Die ze aan zijn varken biedt. (Zie aalmoes.) Hij weet de varkens nergens langer te brengen.Ga naar voetnoot11 Hij weet niet, hoe hij het varken ontginnen zal.Ga naar voetnoot12 Hij weet wel, wat hij drijft, die varkens vóór heeft.Ga naar voetnoot13 Hij weet zooveel van de zeevaart als een speenvarken van vedelen. (Zie vaart.) Hij wentelt zich, gelijk een varken, in zijn' eigen' drek. (Zie drek.) | |
[pagina 360]
| |
Hij wordt getroeteld gelijk de varkens van de kraaijen, die gaarne lijden, dat men hun de luizen afpikt. (Zie kraai.) Hij zal de varkens wat slachten: die leven ook na hunnen dood. (Zie dood.) Hij zou wel om een' beuling zweren, dat het varken gortig was. (Zie beuling.) Hoe meer het varken tegendringt, Hoe beter men het ringt.Ga naar voetnoot1 Hoewel de droes aan het kwaad gewend is, hij schendt (slaat, of: velt) geen varkenskot of kakhuis. (Zie droes.) l'Honneur aux dames: de varkens treden vooraan (of: de ezels gaan vooruit). (Zie dame.) Iemand naloopen als een Sint Anthonies varken. (Zie sint anthonie.) Ik ga eens zien, of mijne familie slaapt, zei Jorden de boer, en hij keek in het varkenskot. (Zie boer.) Ik geloof in God, en nogtans eet ik varkensvleesch. (Zie god.) Ik heb het varken gemest, en hij is met het spek onder het bed. (Zie bed.) Ik wilde wel, dat ik het al gedaan had, zei de jongen, en hij zou het varken den aars kussen, om de blaas te hebben. (Zie aars.) Ik wil Latijn in mijn huis hebben, zei de boer, en hij liet voor zijn varkenskot schilderen: pax intrantibus et mors exeuntibus. (Zie boer.) Ik zal dat varken wel wasschen, dat de borstels blinken. (Zie borstel.) Ik zal dat varken wel wasschen, zei de boer, en hij gooide het in den modder. (Zie boer.) Ik zie wat nieuws, zei dronken Joost, en hij zag eene nieuwe deur aan een oud varkenskot. (Zie deur.) Ik zou hem eruit halen, al stond hij onder honderd varkens (of: Ik zou hem uit honderd varkens kennen).Ga naar voetnoot2 Indien hij Sint Tennis' varken ophad, hij kon niet meer knorren. (Zie sint anthonie.) In die slaapbank zal ik mij van nacht wel behelpen, zei dronken Tijs, en hij ging in een' varkenstrog liggen. (Zie bank.) Kan een varken ook met den lepel eten? (Zie lepel.) Korte missen (of: sermoenen) en lange maaltijden: dat is vuile varkens werk. (Zie maaltijd.) Kweekt gij kinderen? kweek liever braadvarkens, dan hebt gij alle zes weken geld. (Zie geld.) Loop voor het varken.Ga naar voetnoot3 [Door deze spreekwijze geeft men de groote verachting te kennen, die men iemand toedraagt.] Maakt ge u tot een' wortel, dan vreten u de varkens. Meester, scheer zacht, zei dronken Goris, en daar was een varken, dat hem achter het oor likte. (Zie goris.) Men kan een varken geene reinheid leeren. (Zie reinheid.) Men kan geen' goeden pijl van een' varkensstaart maken. (Zie pijl.) Men kan geen varken met zemelen mesten.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Men kan van een varkensoor geene fluweelen beurs maken. (Zie beurs.) Men maakt geene hertslederen broek van de huid van een wild varken. (Zie broek.) Men mag een varken een vogeltje noemen, het is en blijft een zwijn. Men moet de varkens niet door het veld laten loopen. Men zal het varken schoon schouwen.Ga naar voetnoot5 [Wanneer men het varken schoon schouwt, dat wil zeggen: komt bekijken, als het schoon is (dat is: na gespoeld en van de ingewanden ontdaan te zijn), dan eerst kan men oordeelen, wat het waard is.] Men ziet aan de tong wel, of het varken gortig is. (Zie tong.) Met troetelen wordt het varken den kop ingeslagen. (Zie kop.) Mindert de schoof, zoo wast het varken. (Zie schoof.) Mindert het meelvat, dan meerdert het varken. (Zie meel.) Na Allerheiligen deelt men de varkens uit. (Zie allerheiligen.) Na Sint Andries zult gij 't gemeste varken koopen; Maar is 't, dat gij 't te Kersmis nog niet hebt, dan zult gij 't laten loopen. (Zie kersmis.) Onder de darmen is 't varken het best. (Zie darm.) Regtuit, Als de varkenssnuit. (Zie snuit.) Strooi geene rozen voor de varkens. (Zie roos.) Trekt men één varken bij den staart, dan schreeuwen zij allen. (Zie staart.) Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep. (Zie lourens.) Van een varkenskot eene kleêrkast maken. (Zie kast.) Van vuile varkensborstels worden wel schoone bezems gemaakt. (Zie bezem.) Varkens doen niemand nut, voor zij dood zijn. (Zie nut.) Varkens-tranen schreijen. (Zie traan.) Varkens zullen nimmer hermelijnen telen. (Zie hermelijn.) Veel geschreeuw, maar weinig wol, zei de drommel, en hij schoor zijne varkens. (Zie drommel.) Veel ruigs en weinig wol, zei de aap, en hij schoor het varken. (Zie aap.) Vieze varkens worden niet vet. Waar het hek open is, loopen de varkens in het koren. (Zie hek.) Waartoe dient een varken, dat geen spek tot de worsten geeft? (Zie spek.) Waar zal men het varken beginnen?Ga naar voetnoot6 Wat doet het varken met eene kostelijke boot! (Zie boot.) Wat zal het varken in de kerk doen? (Zie kerk.) Weg! weg! voor het varken daarmede.Ga naar voetnoot7 [Men zegt dit bij het toedienen van slechte spijzen, beter voor het varken dan voor den mensch geschikt.] | |
[pagina 361]
| |
Welk een morsig varken van een wijf!Ga naar voetnoot1 Wie kan de varkens uit den stront houden! (Zie stront.) Zeg, dat u het varken ontdreven is.Ga naar voetnoot2 [Dat is: houd u maar van den domme; zeg maar, dat het ding kwijt geraakt is, dan zijt ge van alle verantwoordelijkheid af. Men doelt hier gewissclijk op de historie van pastoor koenraad, van wien de beide spreekwoorden: Gij werpt het hier, gij legt het daar: Koentje mist zijn varken en Het is van Koentjes varken.] Zie, hoe pronkt het varken nu!Ga naar voetnoot3 Zij geven den honden en den varkens. (Zie hond.) Zij hebben de keur, om van de koe of van het varken te nemen. (Zie keur.) Zij jagen het varken in den ketel. (Zie ketel.) Zij schreeuwen als varkens, die geringd worden. Zoo klaar als een gortig varken.Ga naar voetnoot4 Zoo moet het gaan, zei Jutje, en zij zag een varken den laatsten snik geven. (Zie jutje.) Zoo ontijdig als een varken. (Zie ontijd.)
Hij geeft hem stok en bal (of: stok en varken) in handen. (Zie bal.) | |
Vasten.Als Izebel eene vasten uitroept, dat Naboth voor zijnen wijngaard zorge. (Zie izebel.) Blijf schuldig tegen Paschen, en de vasten zal u kort zijn. (Zie paschen.) Die geen' honger heeft (of: Die niet hongert), heeft goed van de vasten te spreken. (Zie honger.) Eén vastendag maakt drie gulzige maaltijden. (Zie dag.) Hij houdt den eed, als de hond de vasten. (Zie eed.) Hij is zoo paapsch als duc d'Alfs hond: die at vleesch in de vasten. (Zie duc d'alva.) Hij is zoo welkom als de eerste dag in de vasten. (Zie dag.) Hij schaamt zich, als eene koe in de vasten doet. (Zie koe.) Na de vasten komt Paschen. (Zie paschen.) Na Vastenavond komt altijd de vasten.Ga naar voetnoot5 Vastendagen Zijn gastendagen. (Zie dag.) Vleesch in de vasten of droog brood. (Zie brood.) | |
Vastenavond.Haar mondje gaat als de pan te Vastenavond. (Zie mond.) Het gaat zoo met de kermis (of: den Vastenavond) door. (Zie kermis.) Het is alle dagen (of: altijd) geen Vastenavond. (Zie dag.) Men moet Vastenavond met zijne vrouw, en Paschen met zijn' pastoor houden. (Zie paschen.) Na Vastenavond komt altijd de vasten. (Zie vasten.) Op Vastenavond heeft ieder zijn eigen pannetje noodig. (Zie pan.) Wordt er iets misdaan, Dat zal men op den Vastenavond slaan.Ga naar voetnoot6 Zij heeft het zoo druk, zei Flip, als de pan te Vastenavond. (Zie flip.) | |
Vastigheid.Bedenkelijk overleggen, maakt vastigheid.Ga naar voetnoot7 Goede vastigheid maakteendragt. (Zie eendragt.) In al, wat er is geboren, Is geen vastigheid te sporen. | |
Vat.Absolvat, vuilvat, vuil vind ik u, vuil laat ik u.Ga naar voetnoot8 [tuinman zegt ter opheldering van dit spreekwoord: ‘Met deze absolutie scheepte eens een biegvader zijnen biegteling af, naar 't verhaal der kluchtvertelling, die dus wel gehertigt en gekuischt moest zyn. Hier van maakt men jokswijze eene toepassing op zulke, waar van men de handen aftrekt, en die men laat, gelijk zy zyn.’] Als de kat uit is, dan dansen de muizen rondom het botervat. (Zie boter.) Als de wijn in het vat te wild is, moet men ze met de water-roede geeselen. (Zie roede.) Als ten hove gegeten is, zijn er veel ledige schotels (of: ijdele vaten). (Zie hof.) Als 't vat niet wel wordt geschuurd, De wijn wordt vaatsch, of hij verzuurt.Ga naar voetnoot9 Al wat men in een vuil vat doet, dat zuurt haast. Al wat niet uit het vaatje komt, dat deugt niet. Dat in het vat is, verzuurt niet.Ga naar voetnoot10 Dat is een schoon voêr wijn, zei dronken Klaasje, En hij zag een vaatje van vier stoop door een vergrootglaasje. (Zie klaas.) Dat is nog niet in het vat, daar 't in zuren zal.Ga naar voetnoot11 Dat kan in geene vaten gegoten worden. [Men zegt dit van eene verlorene zaak, die niet weder is te herstellen.] Dat laatste hoepeltje bindt, zei de kuiper, en hij had een vaatje van vier stoop onder handen. (Zie hand.) Dat vat zal zoo doende wel uitlekken.Ga naar voetnoot12 De drommel mogt zoo tappen, zei Lijs, en het vat was leêg. (Zie drommel.) De duigen uit het vat halen. (Zie duig.) De herberg is vaatsch. (Zie herberg.) De Mei (of: Lente) koel en nat, Koren in het vat (of: Als de Mei is koel en wak, Brengt ze koren in den zak, ook wel: Maart droog en April nat, Geeft veel koren in het vat). (Zie april.) De vrouwen zijn zwakke vaten, daarom leg ik er een' band om, zei de kuiper, en hij roste zijne vrouw. (Zie band.) Die een vat vult, moet weder iemand hebben, die het ledig maakt. Die jenever smaakt naar het vat, zei dorstige Joor, en hij dronk scharrebier. (Zie bier.) Die met zijn lijf in een vat boter valt, schijnt een gelukkige vetzak te wezen. (Zie boter.) Eene koe is een wandelend botervat. (Zie boter.) Een vat opmaken, en het daarna den bodem inslaan. (Zie bodem.) | |
[pagina 362]
| |
Een vol vat bomt niet.Ga naar voetnoot1 Er is nog olie in de kan (of: het vat). (Zie kan.) God giet de olie zijner barmhartigheid niet dan in gebroken vaten. (Zie barmhartigheid.) Het Heidelbergsche wijnvat. (Zie heidelberg.) Het is al in digte vaten.Ga naar voetnoot2 Het is alleen profetèn-werk: van een klein oliekruikje vele vaten te vullen. (Zie kruik.) Het is al te laat, het vat te verkuipen, als het bier in den kelder zwemt. (Zie bier.) Het is een bodemloos vat. (Zie bodem.) Het is een leêg vat. Het is mis, zei Harmen, en hij stak de kraan bezijden het vat. (Zie harmen.) Het is nog in het vat.Ga naar voetnoot3 Het is onder één vat. [Het zijn menschen van dezelfde geaardheid.] Het is te laat gespaard, als het vat ten einde gaat. (Zie einde.) Het is te vergeefs, het zwikje afgesneden, als het volle vat in deel-wijn veranderd is. Het is uit paters vaatje getapt. (Zie pater.) Het vaatje is op den bodem. (Zie bodem.) Het vaatje is uit (of: lens, ook wel: heeft niet meer in).Ga naar voetnoot4 Het vaatje op den beitel zetten. (Zie beitel.) Het vat geeft uit, wat het inheeft.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Het vat is de bodem ingeslagen. (Zie bodem.) Het vat riekt naar den wijn, die erin is.Ga naar voetnoot6 Hij begeert niets dan het wijnvat vol en de kamenier dronken. (Zie kamenier.) Hij doet als de gek, die eens anders voordeel in zijn eigen vat kuipt. (Zie gek.) Hij heeft een woord bij hem in het vat.Ga naar voetnoot7 [Tuinman verstaat dit spreekwoord niet, en vraagt: ‘Waarom zegt men van ymand, die by een anderen vrymoedig spreken mag: Hy heeft een woord by hem in 't vat?’ Bilderdijk leert het ons verstaan, als hij, in zijne Aant. op c. huygens' Koren-bloemen, v. bl. 208, zegt: ‘'t Vat is de vaas, waar men de stembriefjens by verkiezing van een Prelaat in wierp. Men schreef daar den naam op, van wien men stemde.’ Of evenwel dit spreekwoord eene ‘oude uitdrukking’ is, gelijk bilderdijk t.a.p. beweert, betwijfel ik; omdat het uit oude verzamelingen van spreekwoorden, en evenmin uit oude schrijvers, naar ik meen, niet gestaafd is.] Hij heeft het vaatje vol. Hij heeft nog iets bij mij in het vat. Hij herstelt zich als de haan in het weivat. (Zie haan.) Hij houdt de vliegen van het vat. Hij is er geacht (of: heeft zooveel te zeggen) als een jongen, die een half vat t' huis brengt. (Zie huis.) Hij kan wel op een half vat dansen. Hij maakt een' soldaten-ransel (of: een vuilnisvat) van zijne maag. (Zie maag.) Hij schrikt, alsof er een zoutvat omviel. [Het bijgeloof wil, dat het omstorten van een zoutvat twist voorspelt tusschen de aanzittende gasten.] Hij slaat de bom op het vat, voor het vol is. (Zie bom.) Hij tapt alles uit één vaatje. Hij tapt thans uit een geheel ander vaatje. Hij vult een vat op.Ga naar voetnoot8 Hij weet het in geene vaten te koelen. Hij zet het vaatje op zijn' kant. (Zie kant.) Hij ziedt het in alle vaten.Ga naar voetnoot9 Hij zit gelijk de duivel in een wijwatervat. (Zie duivel.) Iemand een vat wijns gelaarsd en gespoord vereeren. (Zie laars.) Ik weet niet, in wat gat (of: vat) ik het nog zal moeten gieten. (Zie gaten.) In Frankrijk heeft de onfeilbaarheid zooveel te zeggen, zei Mazarin, als een jongen, die een half vat t' huis brengt. (Zie frankrijk.) In hoeveel vaten zal hij dat nu wel gieten? [Dat is: op welke wijze en door hoedanige middelen zal hij die bedorvene zaak nu weêr in orde trachten te brengen?] Keer om het vat.Ga naar voetnoot10 Koorn zonder gras is als wijn zonder vat. (Zie gras.) Ledige vaten geven het meest geluid (of: gerammel, ook wel: bommen meest). (Zie geluid.) Men kent zoo min den man aan den hoed, als den wijn aan het vat. (Zie hoed.) Men vangt meer vliegen met een' lepel stroop dan met een vat azijn. (Zie azijn.) Men zal uit een ander vaatje tappen.Ga naar voetnoot11 Met der tijd raakt een ding in 't koolvat. (Zie ding.) Mindert het meelvat, dan meerdert het varken. (Zie meel.) Nu heb ik het Heidelbergsche vat gezien, zei Lourens, en hij zag een voeder wijn van achthalve stoop. (Zie heidelberg.) Op den grond van het vat vindt men de hef. (Zie grond.) Oude vaten lekken gaarne.Ga naar voetnoot12 Spaar, als het vat vol is: als het ledig is, helpt geen sparen meer.Ga naar voetnoot13 Tap eens uit een vat, daar niet in is (of: dat niets inhoudt). [Men past dit spreekwoord mede toe op zaken, die niet meer of die niets uit kunnen geven, maar meesttijds ziet het op den leêghoofd.] Wat helpt een vat wijn, als het niet ontstoken wordt! [Men bezigt dit spreekwoord, om aan te toonen, dat men kostelijke voorwerpen niet te veel moet sparen, maar ten gepasten tijde gebruiken.] Wel beslagen, zei schipper Auke: het schip verloren, maar het hoosvat behouden. (Zie auke.) Wij zijn altemaal zwakke vaatjes.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 363]
| |
[Eene bekentenis van vrouwen ter verontschuldiging harer gebreken, door tuinman bepaaldelijk t' huis gebragt op ‘het kluchtverhaal van een Abdisse, die een Bagyn bestrafte,’ terwijl zij zelve de bewijzen der zonde, waarover zij aan 't kapittelen was, met zich voerde.]
Die de gelegenheid van voren niet aangrijpt, heeft daaraan van achteren geen' vat. (Zie achter.) Hij heeft er geen' vat op.Ga naar voetnoot1 | |
Vechter.De scheider krijgt wel beide vechtenden op het lijf. (Zie lijf.) De waarheid behoeft geen' voorvechter.Ga naar voetnoot2 Goede vechters maken goede klingen. (Zie kling.) Kakelaars zijn geene vechters. (Zie kakelaar.) | |
Vedel.Als een danser de veêl maar hoort, zoo drillen zijne voeten reeds. (Zie danser.) Die te hard op de veêl strijkt, bederft den klank. (Zie klank.) Heb je vreugde, neem eene vedel. Hij wil ook een' duit in de veêl steken. (Zie duit.) Iemand iets in de veêl duwen.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: iemand wat wijs maken. Een speelman ziet niet, wat men voor hem in de veêl steekt.] Men kan de vedel hooren gaan. Naar de veêl klinkt, drillen de voeten.Ga naar voetnoot4 Wat fluit en vedel vergaderen, wordt door de trommel weêr versmeerd. (Zie fluit.) | |
Veder.Alle vogels, die met fraaije veren versierd zijn, hebben daarom geen zoet en liefelijk vleesch. Als de veren iemand het vleesch ontdragen (ontsnappen, ontglippen, of: ontleggen).Ga naar voetnoot5 [De handelingen der zich uit het net los werkende vogels worden hier op den zich aan den valstrik ontworstelenden jongeling overgebragt.] Al wat jaren heeft, wil niet uit de veren. (Zie jaar.) Beter een stuk brood in den zak dan eene veêr op den hoed. (Zie brood.) Daar alles ontbreekt, bangen de veren. [De vogel, die treurt of ziek is, laat de veren hangen.] Daar kan geen vogel voorbij vliegen, of hij moet er eene veêr van hebben.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Dat is de schoonste veder op zijn' hoed. (Zie hoed.) De arend klaagde, met den bout geschoten te zijn, welks veren uit zijne wieken gevallen waren. (Zie arend.) De ekster danst in vreemde vederen. (Zie ekster.) De groote paauw heeft zooveel met zijne veren te doen als de kleine nachtegaal. (Zie nachtegaal.) De veren sieren den vogel.Ga naar voetnoot7 Die in den tijd van zaaijen slaapt, mag bij 't oogsten wel in de veren blijven. (Zie tijd.) Die met lijm omgaat, verliest zijne veren. (Zie lijm.) Eene veêr is nog geen lood. (Zie lood.) Eene zwaan heeft zoowel hare pluimen noodig, als eene musch hare vederen. (Zie musch.) Ei zie, dat is wat raars, zei Jeroen, en hij peuterde der kat de veren uit den aars. (Zie aars.) Elk moet er eene veêr laten. [Die kwaad spreken, berooven ieders goeden naam.] Groote vogels, groote veren.Ga naar voetnoot8 Het is al op, hij houdt niet ééne veêr in zijn nest. (Zie nest.) Het is eene kraai in paauwen-vederen. (Zie kraai.) Het is een ongevederd kuiken. (Zie kuiken.) Het ligt nog in proces, of het vlas of veren zal worden. (Zie proces.) Het zijn veren, die stuiven. Het zijn vogels van eender veren.Ga naar voetnoot9 Hij heeft er eene staartveêr (of: eene veêr uit zijn' staart) gelaten. (Zie staart.) Hij heeft er eenige van zijne veren moeten laten.Ga naar voetnoot10 Hij heeft te nacht op de lange veren geslapen. (Zie nacht.) Hij is van geld voorzien als een kikvorsch (of: eene pad) van veren. (Zie geld.) Hij is vroeg uit de veren.Ga naar voetnoot11 Hij is zoo ligt als eene veêr.Ga naar voetnoot12 Hij kan geene veêr van den mond blazen. (Zie mond.) Hij kan geene veêr van zijn gat blazen. (Zie gatten.) Hij komt hier als een ongevederde pijl. (Zie pijl.) Hij laat de veren hangen.Ga naar voetnoot13 Hij mist zijne vederen (of: Zijne vederen zijn uitgeplukt). Hij pronkt met vreemde (of: eens anders) veren.Ga naar voetnoot14 Hij schiet hem den pijl tot de veren in het lijf. (Zie lijf.) Hij trekt hem eene veêr uit zijn' staart (of: zijne slagpennen uit). (Zie pen.) Hij zit in de kleêren, Als eene pad in de veren. (Zie kleed.) Hoe ouder de vogel wordt, hoe vaster hij zijne pluimen houdt (of: hoe nooder uit de veren). (Zie pluim.) Hoeren en heeren Zijn van eender veren. (Zie heer.) Hoeren zijn als vogellijm: wat te nabij komt, moet er eene veêr laten. (Zie hoer.) Iemand in het haar (of: de veren) zitten. (Zie haar.) Iets in zijn haar en zijne vederen laten. (Zie haar.) Iets uit zijn haar en zijne vederen stooten. (Zie haar.) Ik gun hem die haneveêr op zijne muts. (Zie haan.) Ik moet hem de veren wat korten.Ga naar voetnoot15 Ik wil eene veêr opblazen.Ga naar voetnoot16 Men kent den vogel aan zijne veren (ook wel: aan zijn nest). (Zie nest.) | |
[pagina 364]
| |
Men plukt de gans, zoo lang zij vederen heeft. (Zie gans.) Men vleit elkander naar de veren.Ga naar voetnoot1 Men ziet aan de veren wel, dat een kerkuil geene duif is. (Zie duif.) Met enkel veêrtjes plukt men den vink kaal.Ga naar voetnoot2 Om de veren is de paauw bemind. (Zie paauw.) Veel veêrtjes maken een bed. (Zie bed.) Veêr voeren.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: prachtig, overdadig leven. ‘Bilderdijk, in zijne aanteekeningen op hoofts Ged. iii. 96, en broes, in het Woord. des Inst. iv. 185,’ zegt de jager, ‘houden dit veer voor hetzelfde met het bij de ouden zeer bekende voer, dat is: gedrag; doch, onzes bedunkens, te onregt.’] Verliest eene kip hare veren, men weet, uit welk nest zij ontvloden is. (Zie kip.) Vette vogels, gladde veren; Wel te winnen, wel verteren.Ga naar voetnoot4 Vogels met de schoonste veren hebben smakeloos vleesch.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Vogels van eenerlei veren vliegen gaarne zamen.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Vogels van eenerlei veren zingen al eens.Ga naar voetnoot7 Vroeg in de veren, Vroeg in de kleêren. (Zie kleed.) Wanneer ik maar eene veêr van den mond kan blazen. (Zie mond.) Wie elke veêr wil zien en raken, Hoe zal die 't bed dan immer maken! (Zie bed.) Wie weten wil, van welken kant de wind waait, werpt geen' steen, maar eene veêr in de lucht. (Zie kant.) Wij slachten de arenden, die hunne veren uittrekken, daar zij mede geschoten worden. (Zie arend.) Wij willen eene veder opwerpen, en die volgen.Ga naar voetnoot8 Woorden en veren vliegen daar heen.Ga naar voetnoot9 Zij is eene haneveêr. (Zie haan.) Zij stoven uit elkander als ganzen, wanneer een jonge dartele hond haar achter de veren zat. (Zie gans.) Zulke vogels, zulke veren.Ga naar voetnoot10 | |
Vee.Als het den herder misgaat, misgaat het 't vee. (Zie herder.) Die goed voor zijn vee zorgt, zorgt goed voor zich zelven. Die zijn vee met boonen voedt, Hoeft geen' duivenmest of roet. (Zie boon.) Gelijk het vee is, zoo is de stal. (Zie stal.) Goede verzorging is de beste veearts. (Zie arts.) Groote wei voor magtig vee.Ga naar voetnoot11 Het is schorremorrie (ook wel: vee) van volk. (Zie schorremorrie.) Het zou een groot ongeluk zijn, indien er twee stallen met zulk vee besmet werden. (Zie ongeluk.) Hoe is mijn vee zoo moedig, zei de jongen, en hij voelde de zesvoetige ruiterij op zijn' kop vechten. (Zie jongen.) IJzer-vee sterft niet. (Zie ijzer.) Jong vee is dartel in de weide. Mager vee geeft mageren mest, en magere mest schrale vruchten. (Zie mest.) Voêr om niet, maakt het vee mager.Ga naar voetnoot12 [Het voêr, dat men op de openbare wegen vindt, of hier en daar aan de huizen ophaalt, en dat meestal uit schillen van deze of gene aardvrucht bestaat, is op zich zelf wel goedkoop, doch wordt duur in betrekking tot het tijdverlies, om het te bekomen, maar vooral ten aanzien van de slechte hoedanigheid van het voêr, waarmede men het vee voorziet.] Wanneer een mensch, die geen verstand heeft, tot waardigheid komt, zoo gaat het hem als het vee. (Zie mensch.) Wij moeten niet, gelijk het vee, beestachtig leven, door enkel water te drinken. (Zie beest.) | |
Veeg.Het is met een' veeg gedaan.Ga naar voetnoot13 Hij houdt hem voor een' voetveeg (of: eene stroowisch). (Zie stroo.) Hij is voor geen' veeg vervaard.Ga naar voetnoot14 Hij krijgt een' veeg uit de pan. (Zie pan.) | |
Veege.Als iemand veeg is, dan zou hem eene luis dood bijten. (Zie luis.) De gezonden liggen te bed; de veegen staan ervoor. (Zie bed.) De kranke ligt op het bed, en de veege staat ervoor. (Zie bed.) Den onsterkste (of: veegste van den huize) geeft men de kaars in de hand. (Zie hand.) Die niet veeg is, kan veel verdragen.Ga naar voetnoot15 Gij zijt nog niet veeg.Ga naar voetnoot16 Hij is heel veeg geworden.Ga naar voetnoot17 [In eene noot op bl. 85 van zijne Verh. over het booze wezen zegt niermeyer: ‘Als iemand, over wien het gesprek loopt, zeer kort daarna onverwachts zich vertoont, zegt men, dat hij nog niet veeg is, Dit is dus een teeken, dat hij vooreerst nog nict sterven zal. Het was oudtijds, zegt of liever gist bilderdijk, alleen, als men kwaad van hem sprak. Zie zijne aant. op huyghens vi, 142. Hij meent, dat dit veeg of niet veeg ziet “op die slimheid, dat doorzicht, 't geen men den lieden vóór hun dood plag toe te schrijven.” Hij is nog niet veeg, is dan volgens hem: “hy heeft nog het doorzicht niet van die wel of kwalijk van hem denken te onderscheiden. Had hy dit, hy zou hier geen bezoek komen doen.” Deze verklaring stemt met het tegengestelde eenigzins overeen. Men zegt namelijk van iemand, dat hij veeg | |
[pagina 365]
| |
is, wanneer hem iets zeldzaams bejegent, of hij iets buitengewoons bedrijft, zie tuinman, Spreekw. i, 317. Er blijkt echter altijd geen doorzigt uit het zeldzame. Het begrip van veeg te zijn, kan wel zijnen grond vinden in, of verwant zijn met het begrip der Ouden, ook der Joden, wanneer hun eene wonderbare verschijning te beurt viel. Verg. v.d. palm, Bijbel v.d.j. iii, 145, iv, 132 en 168. Dit is vast, dat het tot de leer der voorteekenen (voorbuiken in N. Braband) behoort; doch de voorteekenen uit het heidensch bijgeloof in het ware licht te stellen is eene glibberige baan. De afwijkingen, nuancen, verwarringen en aanvulsels zijn talloos.’] | |
Veel.Al te veel is al te veel.Ga naar voetnoot2 Al te veel is niet genoeg. (Zie genoeg.) Beter te veel dan te weinig.Ga naar voetnoot3 Groot (of: Veel), en datzelfde goed (of: en goed daarbij). (Zie goede.) Het grootst geschil en grootst krakeel Is om te weinig of te veel. (Zie geschil.) Is een weinigje goed, veel kan geen (of: is niet) kwaad.Ga naar voetnoot4 Niet hoe veel, Maar hoe eêl. (Zie edelheid.) | |
Veen.Achter in het veen (of: op het veld) zijn de beste weiden, zei de vos, niet voor mij - maar voor de goede ganzen. (Zie gans.) Beter één turf in de keuken, dan duizend op het veenland. (Zie keuken.) Die turf uit het veen haalt, heeft vrij brand. (Zie brand.) Het komt op geen' turf aan, als men in het veen is. (Zie turf.) Hij stinkt als een veenboer tusschen zijne teenen. (Zie boer.) Staan uw tanden als de huizen In de veenen van Benthuizen? (Zie benthuizen.) Turven sturen naar de veenen. (Zie turf.) | |
Veer.Alle veren worden aan (of: in) het werk gebragt. Er is nog eene andere veer aan het drijven. Het loopt zoo glad als eene veer.Ga naar voetnoot5 [Naar de aanteekening te oordeelen, zou men hier aan veêr voor veder, de pluim der vogelen, te denken hebben; maar loopt die glad? terwijl het daarenboven, blijkens diezelfde aanteekening, van een schip gezegd wordt. Ik heb daarom geene de minste bedenking gemaakt, om deze spreekwijze op de veer, het natuurkundig werktuig, dat eene terugwerkende kracht bezit, toe te passen.]
Dat is een goed (of: slecht) veer.Ga naar voetnoot6 Die wat kan, mag alle veren over.Ga naar voetnoot7 Hij gaat over de veren.Ga naar voetnoot8 [Overal legt hij eens aan.] Vaart men over eene sloot, Men laat er een brood; Vaart men over een veer, Men laat er nog meer. (Zie brood.) | |
Veerwijf.Het is een regt veerwijf.Ga naar voetnoot9 [Naar de doorgaande geaardheid der veerwijven, wordt deze spreekwijze van eene helleveeg gezegd.] Veerwijven zijn geene kerkmeesters. (Zie kerkmeester.) | |
Veest.De stank verdwijnt zoo gezwind, als een veest in de kerk: daar heeft ze de ruimte van neusgaten. (Zie gaten.) Die van dreigen sterft, wordt met veesten overluid.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Eenen veest ruiken, eer ze gesch.... is.Ga naar voetnoot11 Eens ezels dankbaarheid is veesten en schoppen. (Zie dankbaarheid.) Hij is met een' veest voort te jagen.Ga naar voetnoot12 Hij wil veesten van een' dooden ezel hebben. (Zie ezel.) Zeven veesten maken één apostema. (Zie apostema.) Zoo lang is de hand aan den aars, tot er de veest uit is. (Zie aars.) | |
Veete.Beter oude schulden dan oude vijandschap (of: veete). (Zie schuld.) De heeren dragen geene veete. (Zie heer.) Nooit zulk eene strenge veete, of zij kwam eens tot vrede.Ga naar voetnoot13 Oude veete wordt ligtelijk vernieuwd.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) Veete scheidt geene liefde. (Zie liefde.) | |
Vel.Aan 't gerimpeld vel Past de min niet wel. (Zie min.) Alle dingen zijn wel: Heeft het lief (of: de bruid) geen geel haar, zij heeft geel vel. (Zie bruid.) Altijd het malle vel aan.Ga naar voetnoot15 [Men zegt dit van den wellusteling.] Betaal uw schuld met gelleken, Of boet ze aan uw velleken. (Zie geld.) Bruin vel Werkt wel.Ga naar voetnoot16 Daar krijgt men kippenvel van. (Zie kip.) | |
[pagina 366]
| |
Dat gaat door vel en vleesch.Ga naar voetnoot1 Dat is eene pruik met Alphonsus, zei de boer, en hij had twee aalsvellen aan zijn haar hangen. (Zie aal.) Dat is eene schielijke overtogt, zei de vos, en ze trokken hem het vel over de ooren. (Zie oor.) De honger woont zoowel onder eene gevleeschde huid als onder een mager en gerimpeld vel. (Zie honger.) De liefde verandert met het vel. (Zie liefde.) De zwarte rook zoekt altijd het blankste vel (of: de schoonste). (Zie rook.) Die met zwavelstokken of palingvellen omloopt, doet al wat voor den kost; maar wie met zingen voort kan raken, wint dien met den mond. (Zie kost.) Eene oude koe is toch nog altijd goed om 't vel. (Zie koe.) Een goed herder zal de schapen wel scheren, maar niet villen (of: maar het vel laten houden). (Zie herder.) Een hond, die bast en geen geweld doet, wacht zijn vel. (Zie geweld.) Een kattevel Maakt kattenspel. (Zie kat.) Eet je t' huis een' beuling, de hond heeft er het vel van. (Zie beuling.) Er komen meer (of: zooveel) kalfsvellen dan (als) ossenhuiden ter markt. (Zie huid.) Gereed geld en naakt vel dingt naauw, zei de Moorman; toen dong hij te vergeefs naar de maan. (Zie geld.) Gerimpeld vel En vrijt niet wel.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit van oude vrouwen, wanneer zij verliefde buijen hebben, en dus in gelijken zin, als waarin men het spreekwoord bezigt: Aan 't gerimpeld vel Past de min niet wel.] Hem het vel over den neus halen. (Zie neus.) Het is altijd kat in één vel. (Zie kat.) Het is een koopman van aalsvellen. (Zie aal.) Het is een vel (ook wel: een kwaad (stout, ondeugend, of: leelijk) vel).Ga naar voetnoot3 [De woorden kwaad, stout, ondeugend of leelijk, vóór vel gevoegd, duiden eene vrouw aan, die weinig vrouwelijksch heeft; maar ook de vrouw, die men bloot weg een vel noemt, wordt aan de algemeene verachting prijs gegeven. Hoe tuinman er dus toe komt, om ‘in bedenking te nemen,’ dat ‘vel by verkorting van velleda komt,’ begrijp ik niet, te meer, daar hij zelf zegt: ‘'t Is een vel, zoude dan willen zeggen: 't is eene velleda, een verstandig en dapper wijf.’ De waarzegster velleda moge hare nukken gehad hebben, als zij, om het volk in des te grooteren eerbied te houden, niet altijd en elk een tot zich liet naderen, zij stond in te hooge achting bij de Batavieren en Germanen, om het denkbeeld toe te laten, dat tuinman voorstaat. Het omkleedsel wordt wel meer voor het wezen zelf genomen, en zoo zal het hier ook gegaan zijn: men neemt vel voor vleesch, en vleesch voor vrouw.] Het is geen buikvel: dat rekt. (Zie buik.) Het is pater goedleven: hij barst uit zijn vel. (Zie leven.) Het is vel over been. (Zie beenderen.) Het velleken is geen zotje: het weet, wanneer het rimpelen moet.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) Het vossenvel aan de leeuwenhuid naaijen. (Zie huid.) Het zijn wolven in schaapsvellen. (Zie schaap.) Hij haalt (of: trekt) hem de huid (of: het vel) over de ooren. (Zie huid.) Hij heeft vellen, om te draperen.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit van een' vermogend' man.] Hij heeft zijne schoenen met hazevellen gelapt. (Zie haas.) Hij heeft zulke goede dagen, dat hij niet kan duren in zijn vel. (Zie dag.) Hij is zoo taai als een palingvel. (Zie paling.) Hij is zoo vet, dat men hem uit zijn vel zou schudden.Ga naar voetnoot6 Hij meende van boosheid uit zijn vel te springen. (Zie boosheid.) Hij steekt in een kwaad vel.Ga naar voetnoot7 Hij steelt eene koe, en geeft het vel aan de armen. (Zie arme.) Hij trekt het hazevel aan. (Zie haas.) Hij wil het vel mede hebben.Ga naar voetnoot8 Hij zou een' duivel uit zijn vel doen springen. (Zie duivel.) Hij zou eene luis villen, om het vel daaraf te hebben. (Zie luis.) Ieder wat van de stokvisch-vellen. (Zie stokvisch.) Iemand het vel aftrekken. [Men zegt dit, wanneer men duchtig tegen iemand hoort uitvaren.] Iemand het vel over het hoofd (of: den nek) stroopen. (Zie hoofd.) Iemand het vel van het gat slaan. (Zie gatten.) Ik wilde niet in zijn vel steken. Kale vellen verachten de pelzers. (Zie pelzer.) Kan hij met de leeuwenhuid zijn oogmerk niet bereiken, dan doet hij het vossenvel aan. (Zie huid.) Meent ge uw schapen wel, Scheer dan de wol, maar niet het vel. (Zie schaap.) Men kan geen' keisteen het vel afstroopen. (Zie kei.) Men vindt der vossen vel bij den bontwerker. (Zie bontwerker.) Men vindt meer vossen-vellen dan ezels-vachten in een' bontwerkers-winkel. (Zie bontwerker.) Men zou uit zijn vel springen. Niet om haar velleken, Maar om haar gelleken. (Zie geld.) Practica est multiplex! zei de duivel, en hij sneed een' boer de ooren af, en gebruikte het vel tot achterlappen voor zijne schoenen. (Zie boer.) Stinkende vellekens Geven klinkende gellekens. (Zie geld.) Voor geld koopt men de stokvisch-vellen. (Zie geld.) | |
[pagina 367]
| |
Waar men nu zweet, gaat het vel af.Ga naar voetnoot1 [Dit is eene overdrevene uitdrukking in groote koude.] Wie zijn' vader en zijne moeder niet hoort, moet het kalfsvel volgen. (Zie kalf.) Wilt gij de wol hebben en ook het vel? De scheerders, die zoo scheren, doen niet wel. (Zie scheerder.) Woorden gaan door het vel niet.Ga naar voetnoot2 Zij is de beste, die in haar vel steekt. (Zie goede.) Zij is een slangenvel. (Zie slang.) Zij is in moortjes vel niet geweest. (Zie moor.) Zijn vel is te kort. Zij willen het vel afbruijen.Ga naar voetnoot3 | |
Veld.Achter in het veen (of: op het veld) zijn de beste weiden, zei de vos, niet voor mij - maar voor de goede ganzen. (Zie gans.) Als de eenden naar het veld gaan, gaat de eerste vooruit. (Zie eend.) Als het koren op het veld staat, behoort het God en zijnen heiligen; als het op de korenzolders is, kan men het niet krijgen zonder geld. (Zie geld.) Als met een kaars in 't open veld, Zoo is het met den mensch gesteld. (Zie kaars.) Daar het veld smal is, kan men niet breed gaan weiden.Ga naar voetnoot4 Dat is een ruim veld van beschouwing. (Zie beschouwing.) Dat is een schoon pagadetje, zei de Engelschman, en hij zag een' ooijevaar in het veld loopen. (Zie engelschman.) De beste lieden, die men vijndt, Zijn, die de zon op 't veld beschijnt. (Zie lieden.) De bosschen hebben ooren, en de velden oogen. (Zie bosch.) De bouw staat te velde. (Zie bouw.) De haas kiest altijd het ruime veld. (Zie haas.) De uitkomst van een slagveld hangt aan het geval, niet aan het geweld. (Zie geval.) De vlasvinken zitten in het veld.Ga naar voetnoot5 De vos jaagt nimmer op zijn efgen veld (of: in de nabijheid van zijn hol). (Zie hol.) Eén konijn in 't hok is mij meer waard dan tien hazen in 't veld. (Zie haas.) Een wild paard kan men geen veld weigeren. (Zie paard.) Er is geen jager zoo vroeg in het veld, of de strooper is er nog vroeger. (Zie jager.) Gelijk de vinken Zitten, en kwinken In het veld, Zoo liggen de papen In de kerk, en gapen Naar 't offergeld. (Zie geld.) Het is een regte spring in 't veld. (Zie springer.) Het is haag en veld. (Zie haag.) Het komt aan als veldmuizen. (Zie muis.) Het looze geld Behoudt het veld. (Zie geld.) Het veld moet zwakker zijn dan de boer. (Zie boer.) Hetzij in 't veld of in het koren, Een regt weiman pleegt naauw te sporen. (Zie koren.) Het zijn niet dan vlugtige redenen (of: veldwoorden). (Zie reden.) Hij behoudt het slagveld al vlugtende. (Zie slag.) Hij behoudt het veld.Ga naar voetnoot6 Hij draagt het paard op 't open veld. (Zie paard.) Hij groeit als kool op 't veld. (Zie koolen.) Hij heeft het veld alleen.Ga naar voetnoot7 Hij heeft ook nog jong koren te veld. (Zie koren.) Hij heeft zelf koren te veld. (Zie koren.) Hij huilt met de wolven, waarmede hij in het bosch is, en blaat met de schapen in het veld. (Zie bosch.) Hij is uit het veld geslagen.Ga naar voetnoot8 Hij is van zijn veld.Ga naar voetnoot9 Hij is zeer bedwongen, die niet vijsten durft op 't ruime veld.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Hij komt ermede te veld.Ga naar voetnoot11 Hij komt hem te veld.Ga naar voetnoot12 Hij lijdt als winterkoren op het veld. (Zie koren.) Hij loopt met eene halve rijf over het veld. (Zie rijf.) Hij maakt schoon veld.Ga naar voetnoot13 [Volgens posthumus zegt men dit van iemand, die zich van zijne veldvruchten ontijdig of onhandig, maar altijd tot zijne schade, ontdoet, en past het toe op ‘een' doorbrenger en verkwister, in den volsten zin des woords.’] Hij trekt met die van der Goude te velde. (Zie gouda.) Hij trekt tegen iedereen te velde. Hij verliest het veld.Ga naar voetnoot14 Iemand het veld ruimen (of: laten). Iets over het veld zenden. Ik had hem voor een' ander' man in het veld aangezien. (Zie man.) Ik heb hem meester van het slagveld gelaten. (Zie meester.) Men moet de varkens niet door het veld laten loopen. (Zie varken.) Men vindt ze zoo niet in wegen of velden.Ga naar voetnoot15 Men ziet hem in geene velden of wegen. Onze zin was op een ander veld.Ga naar voetnoot16 Op een klein veld wast goed koren. (Zie koren.) Open veld en geene gunst. (Zie gunst.) Trek op een ander veld. Trek uwe schoenen niet uit in een meloenen-veld. (Zie meloen.) Veldscheerders scheren allen even vuil. (Zie scheerder.) Veld winnen.Ga naar voetnoot17 Wanneer de rogge tierig te velde staat, dan is zij met Mei in de aar. (Zie aar.) Zij sterven weg als veldmuizen. (Zie muis.) Zooveel als gras op 't veld. (Zie gras.) | |
[pagina 368]
| |
Venijn.De bloem, daar de bij honig uitzuigt, daar zuigt de spin venijn uit. (Zie bij.) De liefde verwint alle dingen, behalve een venijnig harte. (Zie ding.) De maand Maart Heeft venijn in den staart. (Zie maart.) Die eener padde het hoofd afbijt, die trooste zich het venijn. (Zie hoofd.) Een schoone vrouw en zoete wijn, Die zijn vol heimelijk venijn.Ga naar voetnoot1 Geen erger venijn dan van kwade tongen. (Zie tong.) Het streelen der vrouwen Moet men als venijn schouwen.Ga naar voetnoot2 Hij heeft al zijn venijn uitgeworpen (of: uitgespogen). Hij is zoo venijnig als eene slang. (Zie slang.) Hij kan zijn venijn-schieten niet laten.Ga naar voetnoot3 In geld, in vrouwen en in wijn Is deugd en vreugd, maar ook venijn. (Zie deugd.) In het staartje zit het venijn. (Zie staart.) Kunnen wij de slang niet uit de wereld weren, laat ons van haar venijn remediën maken. (Zie remedie.) Mijn en dijn Brengt al 't venijn. (Zie dijn.) Onder vriendschaps schijn Zit 't ergste venijn. (Zie schijn.) Peren zonder wijn Zijn venijn. (Zie peer.) Slangen tongen is kwaad venijn, Nog vindt men tongen, die erger zijn. (Zie slang.) Ter wereld is geen grooter venijn, Dan vriend te schijnen en vijand te zijn.Ga naar voetnoot4 Wat den een is medicijn, Strekt den ander tot venijn. (Zie medicijn.) Wijn op melk Is goed voor elk; Maar melk op wijn: Dat is venijn. (Zie melk.) | |
Venster.Aanzien doet gedenken, sprak de man, en hij zette een' geschilderden oven op het venster. (Zie man.) Als de armoede de deur binnenkomt, vliegt de liefde het venster uit. (Zie armoede.) Daar breekt er een uit het wollen venster. Dat huis is verhuurd, zei de hoer, en zij keek ten venster uit. (Zie hoer.) Dat is schoone alsem, zei de boer, en hij zag een' bos wouw op het venster liggen. (Zie alsem.) De dood is tot ons venster ingevallen. (Zie dood.) De liefde komt door het venster, en gaat door de deur. (Zie deur.) De oogen zijn de vensters van het hart. (Zie hart.) Die zulke ladders hebben, raken ligt in zulke vensters. (Zie ladder.) Door een hennepen venster kijken. (Zie hennep.) Eene deur open doen, om een venster te stoppen (of: te sluiten). (Zie deur.) Eene gepraamde kat zal dwars door de vensters vliegen, om ruimte te hebben. (Zie kat.) Een gedwongen vuur zal deur en vensters verslinden. (Zie deur.) Het beste brood legt men op het venster. (Zie brood.) Het is er niet in te werpen als een bal in het venster. (Zie bal.) Het is er zoo vol, dat ze al met de beenen uit het venster hangen. (Zie beenen.) Het kijkt deuren en vensters uit. (Zie deur.) Het ligt geen' boer in 't venster, of een' edelman in de deur. (Zie boer.) Het oog in het venster, en de aars op het kakhuis. (Zie aars.) Hij is door een hennepen venster ten hemel gevaren. (Zie hemel.) Hij is venster-ziek, niet deur-ziek. (Zie deur.) Hij raakt wel ten venster in, maar hij gaat weêr ter deure uit. (Zie deur.) Hij smijt zijn kalf ten venster uit, of doet het van de trappen springen. (Zie kalf.) Hij ziet deur noch venster aan. (Zie deur.) Iedereen klaagt over den slechten tijd, en toch slaat de hoovaardij deur en venster uit. (Zie deur.) Men kan niet uit het venster kijken, als men geen hoofd heeft. (Zie hoofd.) Men ziet de dingen anders van een' toren dan uit een keldervenster. (Zie ding.) Of iemand deur en venster sluit, Die kwalijk is, die wil eruit. (Zie deur.) Schoon voorgedaan is half verkocht, zei de bakker, en hij stelde geschilderd brood op 't venster. (Zie bakker.) Veel op 't venster, weinig in den winkel. Waar de vlijt de deur uitgaat, komt de armoede het venster in. (Zie armoede.) Wanneer iemand een nieuw huis bouwt, dan geven de vrienden de vensterglazen. (Zie glas.) Wat maakt men al om het geld, zei de boer, en hij zag een' aap op het venster zitten. (Zie aap.) Wat vindt men ter wereld zeldzame kinderen, zei de boer, en hij zag een' aap in het venster zitten. (Zie aap.) Zij is al zeer bekwaam, om met haar gat uit het venster te liggen. (Zie bekwaam.) | |
Vent.De vent wil capituleren, zei de boer, en hij zag eene rat, die solliciteerde, om uit de val te komen. (Zie boer.) | |
[pagina 369]
| |
Die vent houdt den bas wel, zei de boer, en hij hoorde een kalf blaten. (Zie bas.) Die vent laat zijn naakte gat zien, zei Jochem, en hij zag een' jongen zwemmen. (Zie gatten.) Die vent was goed, den kei van Amersfoort te slijpen. (Zie amersfoort.) Het is een baardelooze vent. (Zie baard.) Het is eene Lijs van een' vent. (Zie lijs.) Het is een gladde vent. [Hij is een slimmert.] Het is een heele vent! Het is een man als Cats, en Cats was een vent als eene onderdeur. (Zie cats.) Het is een saaijen vent. (Zie saai.) Het is een vent van tieretijn. (Zie tieretijn.) Het is een vierkante, flinke vent.Ga naar voetnoot1 Het is er ook al zoo'n ventje naar. Het is, of de vent gek is, zei Tijs, en hij zag eene vloo kabriolen maken. (Zie kabriool.) Hij is het ventje alleen. Hij is zoo gaauw (of: Het is een vent) als een water.Ga naar voetnoot2 [Tuinman zegt te regt: ‘Zo spreekt men van een rap, fluks karel.’ Met de afleiding is hij echter verlegen, als hij de volgende vragen doet: ‘Maar hoe komt water daar te pas? Word 'er iets onder verstaan? Of zinspeelt het op de vloeyende buigzaamheid, die aan het water eigen is; 't en zy de koude het styf en stram maakt?’ En toch is het duidelijk, dat men hier wel aan de groote vloeibaarheid van het water te denken hebbe, niet in tegenstelling van de vaste zelfstandigheid, die het aanneemt, wanneer het tot ijs overgaat, maar ten aanzien van de geweldige vaart, waarmede het voortstuwt, als het eenmaal buiten zijne oevers is getreden, en geene dijken of dammen het meer houden kunnen.] Ik mag wel schande, zei de vent, en hij at suikerpap. (Zie pap.) Sta, zei de vent, en hij zoende de meid tegen een hoenderhok. (Zie hoen.) | |
Venus.Den stouten is Venus gunstig. (Zie stout.) Die in vrouw Venus hof wil wandlen, Moet stout verzoeken, zachtjes handlen. (Zie hof.) Het is een Venus' kind. (Zie kind.) Venus en Bacchus zijn rare guiten: Zij maken het hoofd op hol, en plunderen de duiten. (Zie bacchus.) Wat Venus voegt, dat scheidt de knuppel. (Zie knuppel.) | |
Verandering.Alle verandering is geene verbetering.Ga naar voetnoot3 Als de hanen kraaijen, is het verandering van weêr. (Zie haan.) Als de raad kwaad, vuil en schandelijk is, dan wordt zijne verandering noodzakelijk. (Zie raad.) Een mensch leeft bij de verandering. (Zie mensch.) Men walgt van lange vreugd: Verandering verheugt. Op korten tijd komt dikwijls groote verandering. (Zie tijd.) Verandering doet leven.Ga naar voetnoot4 Verandering van land kan een' edelman maken. (Zie edelman.) Verandering van ministerie. (Zie ministerie.) Verandering van spijs doet wel eten (of: smaken). (Zie spijs.) Verandering van stede Verandert niemands zeden. (Zie stede.) Verandering van tooneel. (Zie tooneel.) Verandering van weide doet der koeijen (of: den schapen) goed. (Zie koe.) Verandering Verligt het zwaarste ding. (Zie ding.) | |
Verbeterhuis.Weg gaan we, Marcus! met de bokken van Farao, zei dronken Joor, en hij reed onder escorte van schout en dienders naar het verbeterhuis. (Zie bok.) | |
Verbetering.Alle verandering is geene verbetering. (Zie verandering.) Onder verbetering.Ga naar voetnoot5 Verbetering is geene zonde.Ga naar voetnoot6 | |
Verbied.Daar is verbied bij (of: aan). [Men zegt dit van zaken of ondernemingen, die niet te bereiken zijn, naardien ze de geldelijke krachten te boven gaan.] Te veel verbied, Te lang verdriet.Ga naar voetnoot7 | |
Verbindtenis.In onmogelijke zaken bestond nooit verbindtenis.Ga naar voetnoot8 [Met dit regtskundig spreekwoord drukt men hetzelfde uit, als wanneer men zegt: Tot het onmogelijke is niemand gehouden.] | |
Verbond.In elk verbond, waar geen tijd bepaald is, mag men de schuld terstond vorderen. (Zie schuld.) | |
[pagina 370]
| |
Verderf.Hij is aan den oever van 't verderf. (Zie oever.) Hij loopt met lossen teugel in zijn verderf. (Zie teugel.) Hij loopt (of: valt) bals over kop in zijn verderf (of: in den strik). (Zie hals.) Hij onderhoudt zijne eigene verderfenis.Ga naar voetnoot2 | |
Verdienste.Drukke nering, maar weinig verdiensten. (Zie nering.) Gij zijt gehavend naar uwe verdienste.Ga naar voetnoot3 Hij is het niet aan zijne verdiensten, maar aan zijne gelukster verschuldigd. (Zie geluk.) Verdienste eischt dank en loon. (Zie dank.) Zij zijn gelukkig door verdiensten. (Zie gelukkig.) | |
Verdieping.Het is dubbel wel, zei Bredero, en hij had eene pruik op met zeven verdiepingen. (Zie bredero.) Het is geen man van hooge verdieping. (Zie man.) Het schort hem (of: Hij heeft het) in de bovenste verdieping. [Dat wil zeggen: in het hoofd.] Hij zet er eene verdieping op. [Dat is: hij bezwaart zijn huis met hypotheek.] | |
Verdoemd.Ofschoon hij het niet gelooft, zoo is hij daarom nog geen ketter (of: zal hij er nogtans niet om verdoemd zijn). (Zie ketter.) | |
Verdrag.Een kwaad verdrag mag niet volstaan.Ga naar voetnoot4 Een verdrag der debiteuren Kan den crediteur niet keuren. (Zie crediteur.) Geen regter kan partijen ooit tot een verdrag dwingen. (Zie partij.) Hij heeft een verdrag met den duivel aangegaan. (Zie duivel.) | |
Verdriet.Als niet komt tot iet, Kent het vaak zich zelven niet (of: Is het allemans verdriet). (Zie man.) Altijd is er iemand in 't verdriet.Ga naar voetnoot5 Bind het verdriet om de knie (of: onder den kousenband), dan slaat het u niet om het hart. (Zie band.) Die een wijf neemt, neemt verdriet.Ga naar voetnoot6 Die o mij! zegt, heeft verdriet in zijn hart, al klaagt hij het niet. (Zie hart.) Een gezel in verdriet verligt de pijn. (Zie gezel.) Een vriend in vreugd wordt vreemde in verdriet.Ga naar voetnoot7 Hartzeer is meisjes-verdriet. (Zie hart.) Het is een kranke troost in een groot verdriet. (Zie troost.) Het is een niemands-verdriet.Ga naar voetnoot8 Het is in huis een groot verdriet, Daar 't hennetje kraait en 't haantje niet. (Zie haan.) Huwen is verdriet.Ga naar voetnoot9 Karigheid is huisverdriet; Spaarzaamheid rouwt niemand (of: en wallegt) niet. (Zie huis.) Kunsten leeren is verdriet: Als men ze kent, zoo acht men ze niet. (Zie kunst.) Na veel verdriet Een vreugdelied. (Zie lied.) Ook daar men 't niet en ziet, Is dikwijls groot verdriet.Ga naar voetnoot10 Te lang gedraald, te lang gewacht, Heeft menig in verdriet gebragt. Te spreken onbedacht, Heeft menig in 't verdriet gebragt.Ga naar voetnoot11 Te veel bestaan, maakt groot verdriet.Ga naar voetnoot12 Te veel verbied, Te lang verdriet. (Zie verbied.) Twee verdrietelijkheden maken één apostema. (Zie apostema.) Van liefde komt groot lijden, en onderwijl verdriet. (Zie liefde.) Verdriet en plagen Maakt lange dagen, En kwâ gedachten Maakt lange nachten. (Zie dag.) Voor deugd ondeugd is te groot verdriet. (Zie deugd.) Voor eene kleine vreugd zoo menig verdriet.Ga naar voetnoot13 | |
Vereeniging.De woorden van een' man zijn als een pijl: zij gaan op het doel af, - die van eene vrouw als een gebroken waaijer: zij hebben geen vereenigingspunt. (Zie doel.) | |
Vergelijk.Beter een kwaad (of: mager) appointement (of: vergelijk) dan een goed (of: vet) proces. (Zie appointement.) | |
[pagina 371]
| |
wat hij weet, niet vergeet. Bij het zouten is de pekel niet weggeloopen.] | |
Vergift.Die scheldt, heeft het vergift tusschen de tanden. (Zie tand.) Van vergift en kwade zaken Mag men geen verdeeling maken. (Zie verdeeling.) | |
Vergrootglas.Dat is een schoon voêr wijn, zei dronken Klaasje, En hij zag een vaatje van vier stoop door een vergrootglaasje. (Zie klaas.) Hij is niet te zien dan door een vergrootglas. [Men zegt dit van den vriend, die ons niet bezoekt. Even gelijk men de ver verwijderde voorwerpen door een vergrootglas beziet, zoo alleen kan men hem te zien krijgen.] | |
Verhaal.Hij kan niet op zijn verhaal komen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) [Men zegt dit van iemand, die na eene doorgestane ziekte lang zwak blijft, en telkens weder instort.] Op den verleden tijd is geen verhaal. (Zie tijd.) | |
Verheler.De heler is zoo goed als (of: niet beter dan) de steler. (Zie steler.) Het is een groot heelman.Ga naar voetnoot2 Waren er geene helers, Daar waren geene stelers. (Zie steler.) | |
Verheuging.Het is een zwakke drank, daar niemand door in verheuging komt. (Zie drank.) Hij heeft eene verheuging.Ga naar voetnoot3 [Hij is in de beginselen der dronkenschap.] | |
Verkeerd.Een verkeerde in de gemeente is als gest in het beslag. (Zie beslag.) Hij is regt verkeerd.Ga naar voetnoot4 Hoe geleerder, Hoe verkeerder. (Zie geleerd.) Keer je van den verkeerde.Ga naar voetnoot5 Met den verkeerde wordt men verkeerd.Ga naar voetnoot6 | |
Verkooper.Het is een zielverkooper.Ga naar voetnoot7 [Bilderdijk stelt, in zijne Verkl. Geslachtlijst, op het woord matroos, dit woord met hangmat gelijk, en gaat dan aldus voort: ‘Men zei: een schip met zoo veel matroozen (hangmatten), of met zoo veel zeelen (want ook de hangzeelen beteekenden de hangmatten, en deze gingen onder dien naam); en men heeft beide benamingen matroos en zeel (ziel in de gemeene uitspraak) op de manschap toegepast. Waarvan ook de naam van zielverkoopers, dat is: zeel- (of hangmat-) verkoopers, die in den oorsprong niets anders waren dan lieden, die de toerusting op den risico van de zeemans-gagie verkochten. Men merke op, dat bemand met zoo veel zielen (eigenlijk zeelen of hangmatten) nooit dan van Koopvaardyschepen gezegd is; van een Oorlogschip heet het: bemand met zoo veel Koppen.’ Anderen houden ziel, in zielverkooper, voor ceêl, dat is: cedel; omdat zulk een verkooper de cedels van der verkochten maandgeld trok. Ik weet echter niet, dat het een of het ander gevoelen behoorlijk gestaafd is. Tot zoo lang houd ik mij aan het algemeene gevoelen, dat ziel, in zielverkooper, voor persoon neemt. Zoo toch krijgt men eene natuurlijke verklaring van de spreekwijze, daar men in den zielverkooper niemand anders ziet dan den zoo gehaten verronselaar, die zijne slagtoffers in zeelieden herschept.] | |
Verlangen.Altijd verlangen of afkeer. (Zie afkeer.) Het verlangen doet treuren.Ga naar voetnoot9 Vrijsters bleekheid op de wangen Komt van eenig zoet verlangen. (Zie bleekheid.) | |
Verleiding.Ik ben meer bevreesd voor de verleiding dan voor den paus met al zijne kardinalen. (Zie bevreesd.) | |
Verlies.Bij de ontvangst van het geld is geen verlies. (Zie geld.) Dan slacht hij de Bunschoter vischboeren: die leven altijd van hun verlies. (Zie boer.) Dat verlies heeft hem den hals gebroken. (Zie hals.) Die zijn' vijand wil verwinnen, Die moet wezen koel van zinnen, Die moet met verlies beginnen.Ga naar voetnoot10 Geen zwaarderrouw dan om geldverlies. (Zie geld.) | |
[pagina 372]
| |
Het is Sint Andries: Bij het geld is geen verlies. (Zie geld.) Men kan wel tegen zulk een verlies.Ga naar voetnoot1 Moedverlies is meer dan bloedverlies. (Zie bloed.) Na verlies komt wel schade. (Zie schade.) Na verlies wordt men wijs.Ga naar voetnoot2 | |
Vermaak.Alle moeite heeft eindelijk nog vermaak. (Zie moeite.) De wellust heeft een' zoeten smaak; Maar 't is den mensch een duur vermaak. (Zie mensch.) Geen vermaak, Of 't heeft daarna een' bittren smaak. (Zie smaak.) Het is een dubbel vermaak, als de smaak en het gezigt malkander kussen. (Zie gezigt.) Het is eene zonderlinge zaak in deze wereld: men laat het geluk liggen, om het vermaak na te jagen. (Zie geluk.) Het vermaak loopt dengenen na, die 't ontvliedt. Hij drinkt met vermaak de klok van achten. (Zie acht.) Te lang vermaak Beneemt den smaak. (Zie smaak.) | |
Verontschuldiging.Hij doet eene blaauwe verontschuldiging.Ga naar voetnoot4 [Even gelijk eene blaauwe boodschap slechts voorgewend en niet wezentlijk is, zoo heeft eene blaauwe verontschuldiging maar schijn van reden, en is niet ernstig gemeend. Ook in deze spreekwijze speelt het blaauw zijne rol.] | |
Verraad.Het brouwt verraad. Het gezelschap deugt niet: daar is verraderij. (Zie gezelschap.) Het verraad loont zijn' meester. (Zie meester.) Hij draagt verraad in zijnen boezem. (Zie boezem.) Men bedient zich wel van de verraderij, maar haat evenwel de verraders. | |
Verrader.Daar is een verrader in de weer geweest.Ga naar voetnoot5 De vijand (of: verrader) slaapt nimmer. [Gelijk het spreekwoord: De duivel is in de tarwe, mogelijk ontleend is aan de gelijkenis van het onkruid onder de tarwe, die wij Matth. xiii: 24-30 vinden voorgesteld, zoo is zulks waarschijnlijk mede met dit spreekwoord het geval.] Haastige lieden zijn geene verraders. (Zie lieden.) Men bedient zich wel van de verraderij, maar haat evenwel de verraders. (Zie verraad.) Schoone woorden zonder meenen, Die verraders u verleenen.Ga naar voetnoot6 Verraders komen van achteren aan.Ga naar voetnoot7 Voor verraders kan zich niemand wachten.Ga naar voetnoot8 | |
Verschil.Daar veel hoofden zijn, is verschil. (Zie hoofd.) De dwaas heeft met den wijze slechts dit gering verschil: Deez' wil, hetgeen hij doet; die doet, hetgeen hij wil. (Zie dwaas.) Hangen is (heeft, of: maakt) geen verschil; maar worgen is de last. (Zie last.) Het is een groot verschil: kussen en geeselen.Ga naar voetnoot9 Laat ons het verschil doorsnijden (of: doordeelen). Vleesch en geest hebben vaak met elkander verschil, gelijk twistzieke echtgenooten; en toch zijn ze onwillig, om te scheiden. (Zie echtgenoot.) | |
Verschooning.Het is voor een morsig (of: lui) wijf eene groote verschooning, dat zij een klein kind heeft. (Zie kind.) | |
[pagina 373]
| |
Verschoveling.De jonge hoveling Wordt een oud verschoveling. (Zie hoveling.) Heden hoveling, Morgen verschoveling. (Zie heden.) Liever te sterven, Dan als verschoveling te zwerven.Ga naar voetnoot1 | |
Verstand.Al had hij ook een verstand als Frans Baltensz. (Zie frans baltensz.) Als God iemand straffen wil, beneemt Hij hem zijn verstand. (Zie god.) Daar baat geen verstand, als de boter aan het brood niet kleven wil. (Zie boter.) Dat heeft verstand van 't zeilen.Ga naar voetnoot3 De Duitschers hebben het verstand in de hand. (Zie duitscher.) De dwazen hebben geen verstand. (Zie dwaas.) De eene mensch wijkt den anderen, maar niet in verstand. (Zie mensch.) Die het ambt heeft, krijgt het verstand daartoe. (Zie ambt.) Die koopmanschap doet, en er geen verstand van heeft, zijne penningen worden vliegen. (Zie koop.) Die wel wil trouwen, trouwe om verstand en om deugd. (Zie deugd.) Die zich zelven prijst, bewijst zijn klein verstand.Ga naar voetnoot4 Een arme stand geeft een rijk verstand. (Zie stand.) Eene straat vol mans En eene hand vol verstands. (Zie hand.) Een goed geheugen en verstand Zijn zelden in één hoofd geplant. (Zie geheugen.) Een groot hoofd en een klein verstand. (Zie hoofd.) Eenigheid is het gezelschap van verstand. (Zie eenigheid.) Een ons geduld is meer dan een pond verstand. (Zie geduld.) Een ons van aangeërfd verstand gaat vijf pond van gewonnen kennis te boven. (Zie kennis.) Een plomp verstand houdt vast.Ga naar voetnoot5 Een vette buik maakt geen scherp verstand. (Zie buik.) Er is te Luik meer geld dan gezond verstand. (Zie geld.) Het gaat boven 's menschen verstand. (Zie mensch.) Het heeft hem het verstand en zijne zinnen gekost.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Het is een arm verstand.Ga naar voetnoot7 Het is een man van verstand. (Zie man.) Het is genoeg gezegd voor hem, die verstand heeft (of: Den verstandige is haast genoeg gezegd).Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.) Het is goed preken, daar het volk verstand heeft.Ga naar voetnoot9 Het verstand is hem in de kniën gezakt. (Zie knie.) Het verstand is zonderling gehuisvest.Ga naar voetnoot10 Het verstand komt niet voor de jaren. (Zie jaar.) Het verstand slijt met de jaren. (Zie jaar.) Hij heeft een goed verstand; maar het zit wat diep (of: het ligt wat laag, ook wel: het wil er niet uit).Ga naar voetnoot11 Hij heeft een klinkend verstand. [Hij is goed van geld voorzien.] Hij heeft er zooveel verstand van, als eene koe van salade schoon te maken. (Zie koe.) Hij heeft er zooveel verstand van, als een ezel van de algebra. (Zie algebra.) Hij heeft er zooveel verstand van als onze kat. (Zie kat.) Hij heeft geen greintje verstand. (Zie grein.) Hij heeft geen verstand genoeg, om een' kikvorsch te biechten. (Zie kikvorsch.) Hij heeft het verstand in den zak. [Men zegt dit van een' dom' mensch, die veel geld heeft.] Hij is voorzien van verstand, als eene gans van een' kam. (Zie gans.) Hij krijgt er een Engelsch verstand van. (Zie engeland.) Hij praat, naardat hij verstand heeft. Hij zal aan zijn verstand niet barsten. Hoe minder verstand, Hoe gelukkiger hand. (Zie hand.) In alle tijden en landen Eert men groote verstanden. (Zie land.) In dat stuk is hij meester, daar heeft hij verstand van (of: daar weet hij mede om te gaan). (Zie meester.) In verstand wil elk de meeste zijn. Is het verstand in den baard gelegen? (Zie baard.) Letter-wijsheid is de lantaarn van het verstand. (Zie lantaarn.) Men acht geen verstand In zijn eigen land. (Zie land.) Men kan in toorn meer bederven, dan met verstand en bescheidenheid vergoed kan worden. (Zie bescheidenheid.) Men kan verstand en wijsheid trekken Van kwaden, van goeden, van wijzen, van gekken. (Zie gek.) Men moet het verstand scherpen en te werk stellen.Ga naar voetnoot12 Naauw luisterende, krijgt men het beste verstand.Ga naar voetnoot13 Nering (of: IJver), zonder verstand, Is schade voor de hand. (Zie hand.) Noch eer, noch deugd, noch verstand Vindt men in den boozen kwant. (Zie deugd.) Om dwaasheid te regeren: daar behoort verstand toe. (Zie dwaasheid.) | |
[pagina 374]
| |
Plomp verstand houdt best in de memorie. (Zie memorie.) Plomp verstand houdt vast, zei Plompardus, en hij hield zich aan een wijnglas vast, toen hij onder de tafel viel. (Zie glas.) Teêre menschen zijn sterk in verstand en groot van beleid, doch vol gebreken. (Zie beleid.) Verstand is het beste goed. (Zie goed.) Verstand is meer waard dan goud of zilver. (Zie goud.) Waar een verstand is, dat bergt zich niet: het breekt uit.Ga naar voetnoot1 Waar weinig verstand is, daar is veel geluk. (Zie geluk.) Wanneer een mensch, die geen verstand heeft, tot waardigheid komt, zoo gaat het hem als het vee. (Zie mensch.) Wie geen verstand van het eijereten heeft, die zal den baard of de kale kin beslabben. (Zie baard.) Zijn verstand zit hem in de hielen. (Zie hiel.) Zijt gij van een goed verstand, Zoo eer de zee en blijf te land. (Zie land.) Zoo blijft gij bij uwe zinnen (of: bij uw verstand). | |
Verstandig.Den verstandigste komt het regiment toe. (Zie regiment.) De verstandige geeft toe in geschillen. (Zie geschil.) De verstandigen weten eene zaak te behandelen.Ga naar voetnoot2 De verstandigen zullen spreken, als de ezel zijne gebreken kent. (Zie ezel.) Het is genoeg gezegd voor hem, die verstand heeft (of: Den verstandige is haast genoeg gezegd). (Zie verstand.) 't Komt dikwijls wel bij nacht, Waaraan de verstandigste niet dacht. (Zie nacht.) Liever eene verstandige in haar bloote hemd dan een doetje in een' fluweelen tabbaard. (Zie doetje.) Verstandigen maken minst beslag. (Zie beslag.) Wie vóór zijn 20e, jaar niet zuiver is, vóór zijn 30e. jaar niet sterk, vóór zijn 40e. jaar niet verstandig, en vóór zijn 50e. jaar niet rijk, aan dien is alle hoop verloren. (Zie hoop.) | |
Verstooteling.Beter eens ouden mans troeteling, dan eens jongen mans verstooteling te zijn. (Zie man.) | |
Vert.Hij is Vert voorbij gezeild (ook wel: te boven gekomen, of: gegaan).Ga naar voetnoot3 [In de 15e. eeuw gaf de zucht voor de zeevaart van den Portugeschen prins hendrik, bijgenaamd de Zeevaarder, aanleiding tot vele aardrijkskundige ontdekkingen in Afrika. In 1445, toen reeds anderen op eigene kosten schepen uittrustten, zeilde diniz fernandez de monden van de rivier de Senegal voorbij, en ontdekte, aan de kust van Senegambia, de westelijkste punt van Afrika, Kaap Vert, dat is: het groene voorgebergte, genoemd naar zijne altijd groene boomen. Dit gaf weder aanleiding tot nieuwe ontdekkingen, waardoor de Portugezen eindelijk tot de vaart op de Oost-Indië kwamen. Dit spreekwoord wordt toegepast op een' buitengewoon' mensch, en gezegd van iemand, die voortreffelijker is dan een ander.] | |
Vertrouwd.Het vertrouwde getrouwelijk.Ga naar voetnoot4 [Dat is: men moet de toevertrouwde geheimen heilig bewaren.] | |
Vervaard.Die vervaard is, loope in de kerk. (Zie kerk.) Vervaarden vreezen, hetgeen niet kan hinderen.Ga naar voetnoot5 | |
Verw.Bleeke verven Paren of sterven.Ga naar voetnoot6 [Men zegt dit van verliefden.] De blijdschap des harten maakt eene schoone verw in het aangezigt. (Zie aangezigt.) Drink rooden wijn, gij zult er de verw naar krijgen.Ga naar voetnoot7 Een luttel schande warmt wel, en maakt schoone verw. (Zie schande.) Gedwongen liefde en waterverw gaan spoedig uit. (Zie liefde.) Het is al in de verw verbrand. Het is kwaad laken, dat geene verw wil aannemen (of: zijne verw verschiet). (Zie laken.) Hij krijgt eene kleur (of: verschiet zijne verw) als een tinnen schotel. (Zie kleur.) Luî, koopt wit want; Dat is in de verw niet verbrand. (Zie lieden.) Men kan niet wel schilderen, of de verw moet eerst goed gewreven zijn. | |
[pagina 375]
| |
Schoone verwen verblijden het gezigt. (Zie gezigt.) Strijk er een verwtje aan.Ga naar voetnoot1 | |
Verwerij.Hij is in de verwerij geweest.Ga naar voetnoot2 [Dit wordt gezegd van den man, die door het pandjeshuis zijne berooide zaken tracht staande te houden, en die daarbij van blikken noch blozen weet. Hij verandert dus evenmin van kleur als de stoffen, die in de kuip van den verwer hare kleur hebben bekomen. In gelijken zin zegt men: Hij is door (of: in) de wol geverwd (of: gewasschen).] | |
Verwezen.Hij ziet, alsof hij verwezen was.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: hij is zoo droefgeestig, alsof zijne bezinning hem geheel had begeven, ‘t.w.,’ zegt tuinman, ‘als of hy van den Rechter ter straffe was veroordeelt.’] | |
Verwonderingsteeken.De menschen zijn maar komma (,), meest vraagteeken (?), zelden punt (.), hoogst zelden verwonderingsteeken (!). (Zie komma.) | |
Verzei.Hij is buiten (of: zonder) verzei.Ga naar voetnoot5 [‘Dat zegt men van ymand,’ zoo deelt tuinman mede, ‘die door bedwelmtheid, schrik of anders zyn verstand en beleid quyt is, zo dat hy stom staat, en niet weet, wat hy spreekt of doet.’ Met het woord verzei is hij echter verlegen, en denkt, ‘dat het verbastert is van verzet.’ Mij dunkt, verzei of verzeg behoeft niet verbasterd te zijn: het komt van verzeggen, dat is: verbinden, om niet te zeggen, waarvan het de wortel is, die als zelfstandig wordt gebruikt.] | |
Verzet.Die veel verzet en uitstel vindt, Is steeds tot geven ongezind. (Zie ongezind.) Hij heeft geen verzet.Ga naar voetnoot6 Hij is niet op zijn verzet.Ga naar voetnoot7 Hij is van zijn verzet geraakt.Ga naar voetnoot8 | |
Vesper.Het glorieert als Magnificat in de vesper. (Zie magnificat.) Het is de Siciliaansche vesper. (Zie sicilië.) Hij zal de Siciliaansche vesper luiden. (Zie sicilië.) Ik ben al tot den vespertijd gekomen. (Zie tijd.) Lam! lam! is des wolfs vesperklok. (Zie klok.) | |
Vest.Dat is op je vestje gekwat. [Dat is eene beleediging voor je.] Hij heeft het verkeerde vest aangetrokken. Hij heeft het vest (of: buis) aan. (Zie buis.) Iemand op zijn vestje spuwen. [Iemand zijne verkeerdheid op eene ruwe wijze onder het oog brengen.] | |
Vet.Al zijn smeer is vet. (Zie smeer.) Beter eene luis in de pan dan gansch geen vet. (Zie luis.) Buiten net En binnen vet. (Zie nette.) Daar is geen oog vet op. (Zie oog). Daar is wat in 't vet. Daar zal een dronk op smaken, zei Goosen, en hij at alikruiken met braadvet. (Zie alikruik.) Daar zullen ze ook niet van het vet in 't vuur sch..... Dat bedruipt zich met zijn eigen vet. Dat is een dor vetje.Ga naar voetnoot10 Dat is geen vetje, om te verpruilen. [Dat voordeel moet men zien magtig te worden.] Dat is van daag de kost gewonnen, zei Jaap, en hij vond een vetmannetje op straat liggen. (Zie dag.) Die te veel gevoed wordt, stikt in zijn eigen vet. [Ook van goede zaken moet men een matig gebruik maken, of zij brengen schade te weeg, in plaats van voordeel.] Die zich bij het vet voegt, krijgt er een smeer van. (Zie smeer.) Eene nier is een arm dier: ze ligt in het vet, en is er niet te beter om. (Zie dier.) Er is geen bokking zoo mager, of er braadt nog vet uit. (Zie bokking.) Half vet en half mager. (Zie mager.) Heel vet of heel mager. (Zie mager.) | |
[pagina 376]
| |
Hem ontbreekt niets dan vet: had hij maar kool. (Zie koolen.) Het is er vet op schotel. (Zie schotel.) Het is geen binnen-vetje. Het is kwaad koeken bakken zonder vuur of vet. (Zie koek.) Het is vetpot, zei de jongen, mijne moeder heeft een' daalder gewisseld. (Zie daalder.) Het vet is van den ketel (of: den pot, ook wel: Daar zit geen vet meer op). (Zie ketel.) Het vet wil altijd bovendrijven, behalve in de rozijnen-worst. (Zie rozijn.) Het vet zit hem niet in den weg. Hij geeft hem zijn vet. Hij geeft op als vuil vet. Hij heeft zijne vetjes gemaakt.Ga naar voetnoot1 Hij kan zich met zijn eigen vet bedruipen (of: smeren).Ga naar voetnoot2 Hij moet in zijn eigen vet gaar braden (koken, of: smoren).Ga naar voetnoot3 Hij praat als eene metworst, die het vet ontloopen is. Hij schudt in zijn vet. Hij smeert hem met zijn eigen vet.Ga naar voetnoot4 Hij speelt den vetman. (Zie man.) Hij speelt pannetje vet. (Zie pan.) Hij stikt niet in zijn vet. Hij teert (of: drijft) op zijn eigen smeer (of: vet). (Zie smeer.) Hij valt met zijn' neus in het vet (of: de boter). (Zie boter.) Hij vlugt niet, die wijkt, zei de boer, en hij smeerde zijne schoenen met hazevet. (Zie boer.) Hij weet het beste vet van den pot met den vischspaan af te schuimen. (Zie pot.) Hij zal er geen vetje van halen. Hij zal in zijn vet niet smoren. Hij zit gaarne met de knokkels in het vet. (Zie knokkel.) Hij zit tot de ooren in het vet. (Zie oor.) In zijn gestolen vet zult gij u niet beslabben. Is dat niet te vet? Is het niet vet, het is dan mager. (Zie mager.) Men zal zien, wat de gans voor vet inheeft. (Zie gans.) Naar dat vetje behoeft gij niet te snakken.Ga naar voetnoot5 Niet vet en niet mager. (Zie mager.) Om een vetmanneken wedden. (Zie man.) Om het vet likt de kat de braadpan. (Zie kat.) Schuimers halen het vetje van den pot. (Zie pot.) Van het vet in het vuur niet spouwen.Ga naar voetnoot6 Vet Smet. Vroeg in de weide en laat vet. Vroeg in de weide, vroeg vet.Ga naar voetnoot7 [De landlieden, die, uit zucht naar voordeel, hun vee zoo spoedig mogelijk in de weide brengen, nemen tot stelregel aan: Vroeg in de weide, vroeg vet. Maar hunne zuinigheid komt hun veeltijds zoo duur te staan, dat juist het tegengestelde plaats heeft, van 'tgeen zij zich voorspiegelden, en alzoo bewaarheid wordt, wat de verstandige veehouder als zeker stelt: Vroeg in de weide en laat vet.] Vuil maakt vet.Ga naar voetnoot8 Wacht u voor de lieden, die niet meer vet hebben dan een hoen voor het voorhoofd. (Zie hoen.) Wat bezwaarder kost is dat, zei Jorden, en hij at room met braadvet. (Zie jorden.) Zijne vetjes maken.Ga naar voetnoot9 | |
Veteraan.Aan den weg en aan de straat rekken oude paarden en trouwe veteranen hun leven. (Zie leven.) | |
Vette.Beter net Dan vet. (Zie nette.) Die olie uitmeet, wordt er vet van. (Zie olie.) Geen beter blanket Dan gezond en vet, En in kleeding net. (Zie blanket.) Het is een binnen-vetter. [Men zegt dit, als er sprake is van iemand, die juist geene groote verwachtingen van zich geeft, maar wiens goede eigenschappen of bekwaamheden men later leert kennen.] Hij is zoo vet, dat men hem uit zijn vel zou schudden. (Zie vel.) Hij is zoo vet, of hij hennepzaad gegeten had. (Zie hennep.) Hij wordt er vet van (of: zal gaauw vet zijn).Ga naar voetnoot11 Loop (of: Pomp), dat gij vet wordt.Ga naar voetnoot12 Menigeen schijnt vet, en is maar gezwollen. (Zie gezwollen.) Mooi vet: hij is in de olie opgekookt. (Zie olie.) Niemand is dik (of: vet) en grof, Of hij weet: waarof. (Zie dik.) | |
Vetzak.Die met zijn lijf in een vat boter valt, schijnt een gelukkige vetzak te wezen. (Zie boter.) | |
Veulen.Berijd geen jong veulen, noch prijs uwe vrouw in hare tegenwoordigheid. (Zie tegenwoordigheid.) Een rappig veulen wordt wel een goed paard. (Zie paard.) Het is goed, het veulen op stal te hebben. (Zie stal.) Het is veeltijds het beste veulen, dat zijn' halster breekt. (Zie halster.) Het veulen van de hakkenei gaat gaarne een' tel. (Zie hakkenei.) Hij heeft een' slag van het enterveulen gehad. (Zie enter.) Hij slaat achteruit als een dartel veulen. Houd een veulen niet te kort; want daarna zal 't te vrijer zijn.Ga naar voetnoot13 Men moet het veulen somtijds mennen.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 377]
| |
Vianen.Dat gaat naar Kuilenburg of naar Vianen, om er ongeluk te heelen. (Zie kuilenburg.) Dat is de Viaansche reis. (Zie reis.) Die ligt borg wordt, moet voor Vianen zorgen. (Zie borg.) Hij ziet, of hij Vianen verraden had.Ga naar voetnoot1 [Dat wil zeggen: hij is zeer ontdaan, en zijn verwilderd gelaat toont aan, dat hij zich van de toekomst niets goeds belooft. Het spreekwoord doelt gewis op het verraad, door zekeren gijsbert van baest gepleegd, die Vianen, werwaarts eenige Stichtsche ballingen de vlugt genomen hadden, in 1482, aan de Utrechtschen in handen leverde. Het slot Batestein, waar de burgers van Vianen in allerijl hunne kostbaarheden hadden geborgen, kwam door verdrag in bezit der Utrechtschen, die het geheel uitplunderden. Vianen werd, ten koste der inwoners, door de ruiters, die de stad hadden vermeesterd, bezet; maar kwam eenige maanden later aan walraven.] Mijnheer woont heden te Vianen. (Zie heden.) Wie vredig leven wil, die kome te Vianen. Zij leggen een bankje, en spelen schuivagie naar Luik of naar Vianen. (Zie bank.) | |
Victorie.Hij blaast victorie. Hij laat zich door den goeden wind van zijne victorie voortdrijven. Hoe grooter vijand, hoe grooter victorie.Ga naar voetnoot2 Hoe meer vijanden, hoe meer eer (ook wel: hoe schooner victorie). (Zie eer.) Van Alkmaar begint de victorie. (Zie alkmaar.) | |
Vier.Geef goedkoop, en gij zult zooveel verkoopen als vier. (Zie koop.)
Een zwavelstok in drieën (of: vieren), en een borreltje te meer. (Zie borrel.) Het is de tierelier: Beter twee bedorven dan vier. (Zie tierelier.) Het is zoo waar, als dat twee maal twee vier is. (Zie twee.) Hij geeft geen vijf vierendeel voor eene el, maar klieft een zwavelstokje in vieren. (Zie el.) Hij heeft er vier en een' krentekoek. (Zie koek.) Hij heeft er vier vooruit.Ga naar voetnoot3 Hij kan een haar in drieën (of: vieren) kloven. (Zie drie.) Van tienen en van vieren. (Zie tien.) Veel vieren en vijven (of: vijven en zessen). [Dat wil zeggen: hij zit wel lang te turen op de oogen van zijne dobbel- of domino-steenen, en blijft hangen op de vieren en vijven of op de vijven en zessen; maar de zaak verandert er in 't minst niet door. Men gebruikt deze spreekwijze van besluiteloozen.] | |
Vierendeel.Den weg op vijf vierendeel nemen. [Een' grooten omweg maken.] Het is geen smaldoek, wat vijf vierendeel breed is. (Zie doek.) Hij geeft geen vijf vierendeel voor eene el, maar klieft een zwavelstokje in vieren. (Zie el.) Hij heeft het vijfde vierendeel.Ga naar voetnoot4 [Men zegt dit van iemand, die voor edel gehouden wil worden, ofschoon hij van lage afkomst is.] Ik houd van die inbalige menschen niet, zei Jochem, en hij wilde vijf vierendeel voor eene el hebben. (Zie el.) | |
Vierkant.Alle ding net op zijn vierkant stellen. (Zie ding.) Een duim breed breekt geen vierkant. (Zie duim.) Het staat op zijn vierkant gemeten.Ga naar voetnoot6 Iemand iets vierkant zeggen. [Dat is: ronduit.] Iets vierkant krijgen.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: volkomen.] | |
Vierschaar.De vierschaar spannen.Ga naar voetnoot8 [‘Men wil,’ zegt weiland, op het woord, ‘dat vierschaar eigenlijk zoo veel is als eene schaar, of vergadering, van vier personen; omdat de Saksische vierscharen uit eenen schout en drie schepenen plagten te bestaan, even als de Vriesche geregten uit eenen Grietman en drie Bijzitters.’ Dr. brill, in Dr. de jagers Nieuw Archief voor Nederl. Taalk., bl. 421-429, verklaart de vierschaar spannen door het gericht sluiten. ‘De woorden schaar en schraag,’ zegt hij, ‘beteekenen, mijns bedunkens, hetzelfde, en hangen ook etymologisch zamen. Schaar, namelijk, houd ik voor niets anders dan voor eene wijziging van schoor, en schoor is stut, schraag.’ Na dit te hebben betoogd, vervolgt hij: ‘Voor ons schraag heeft men in het Hoogd. niet alleen schragen, maar ook schranne, welk woord in het Oud- hoogd. werkelijk rechtbank beteekent, en, met vier zamengesteld, vierschranne vormt,’ en zegt dan, dat dit ‘de afgeperkte plaats beteekent, waar een geding, hetzij door de wapenen, hetzij door den rechter, moest beslecht worden.’ ‘De wijze, waarop zulk eene kamp- of gerichtsplaats werd afgeperkt,’ zoo gaat hij voort, ‘wordt te kennen gegeven door de voor deze zaak gebezigde woorden schaar (schoor), schranne, schranke, bank. De afperking, namelijk, geschiedde door op schoren of schragen gelegde planken, welke, aldus nedergelegd, banken vormden.’ Dit wordt nader aangedrongen en door verschillende uitdrukkingen opgehelderd, waarna hij zegt: ‘Was de afperking aldus geschied, dan spande de rechter de bank, dat is: hij kondigde de rechtspleging af, en verbood | |
[pagina 378]
| |
den omstanders hand en tong te roeren. Was er een misdadiger te dagen, zoo ging de rechter op de bank staan, en driewerf daagde hij hem voor het gericht. Was de gedaagde verschenen, zoo werd de rechtspraak gehouden, en na den afloop werden de banken weder afgebroken, en wel door het wegnemen, wegschuiven of opslaan der op de schragen liggende planken.’] Het is meiavond-vierschaar in zijn hoofd. (Zie avond.) Hij behoeft wel eene goede voorspraak, die voor allemans vierschaar betrokken wordt. (Zie man.) | |
Vijand.Al is hij mijn vijand, dat hij op mijn' molen kome. (Zie molen.) Al is uw vijand maar een mier, Nog acht hem als een gruwzaam dier. (Zie dier.) Beleefdheid geeft veiligheid, maar hoogmoed vijanden. (Zie beleefdheid.) Beter een hond te vriend dan te vijand. (Zie hond.) Beter een zuurziende vriend dan een lagchende vijand.Ga naar voetnoot2 Beter is een openbare vijand dan een geveinsde vriend.Ga naar voetnoot3 Beter veel vrienden dan één vijand.Ga naar voetnoot4 Betrouw uwen vriend nimmer zoo zeer, of denk, dat hij uw vijand kan worden.Ga naar voetnoot5 Bij goeden vreê vijand.Ga naar voetnoot6 [Dat is: onder voorwendsel van vrede vijandig handelen.] Daar is geen kloeker wederstand, dan die den vijand te gemoet gaat. Dat is een vijand, die meer stevels dan schoenen versleten heeft. (Zie schoen.) De kunst en de wijsheid hebben geen' grooter' vijand dan den onwetende. (Zie kunst.) De treffelijkste exploiten van den oorlog geschieden, met den vijand te voorkomen. (Zie exploit.) De vijand (of: verrader) slaapt nimmer. (Zie verrader.) De zaak van een' vriend is bijna altijd goed, - die van een' vijand bijna altijd kwaad. Die een' vijand op de wereld heeft, heeft niet een' vriend bij God. (Zie god.) Die kan lijden en verdragen, Vindt zijn' vijand voor zijne voeten verslagen.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Die u als vriend niet nutten kan, kan u als vijand schaden. Die zijnen vijand gelooft, vindt zich bedrogen. Die zijnen vriend leent, maant zijnen vijand.Ga naar voetnoot8 Die zijn' vijand wil verwinnen, Die moet wezen koel van zinnen, Die moet met verlies beginnen. (Zie verlies.) Eenen vlugtenden vijand moet men eene gouden brug bouwen. (Zie brug.) Een verstandig vijand is beter dan een onverstandig vriend. Eén vijand, die langzaam werkt, is erger dan twee of drie. Eén vijand is te veel, honderd vrienden niet genoeg.Ga naar voetnoot9 Een vijand luistert naauw.Ga naar voetnoot10 Elk heeft vrienden en vijanden.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) Geen vijand ooit zoo kwaad, Dan die ons langzaam haat. God geve mij nimmer erger vijanden. (Zie god.) Gods vriend, al der wereld vijand. (Zie god.) Goede waar krijgt vijanden-geld. (Zie geld.) Gulzigheid, traagheid en onkuischheid zijn vijanden van pais en eer. (Zie eer.) Heb uwe vijanden lief.Ga naar voetnoot12 [Deze spreekwijze is genomen uit Matth. v: 44 en Luk. vi:27.] Heb vele kennissen, één' vriend en geene vijanden. (Zie kennis.) Het goede valt zelden zoet, Dat een vijand zijn' vijand doet. (Zie goede.) Het gras groeit niet meer, waar de Kozak als vijand den voet heeft gezet. (Zie gras.) Het is goed vechten, daar geen vijand is.Ga naar voetnoot13 Het is ligt, in 's vijands land te komen, maar kwalijk, om daar weder uit te geraken. (Zie land.) Hier vriend, daar vijand.Ga naar voetnoot14 Hij is een vijand van de leugen, daarom spouwt hij er bij menigte uit. (Zie leugen.) Hij krijgt den rook van den vijand in de oogen. (Zie oog.) Hij laat het vaantje liggen, eer hij de vijanden ziet. (Zie vaan.) Hij vreest, eer hij vijanden ziet.Ga naar voetnoot15 Hoe grooter vijand, hoe grooter victorie. (Zie victorie.) Hoe meer vijanden, hoe meer eer (ook wel: hoe schooner victorie). (Zie eer.) Hoeren, die schreijen, En 's vijands vleijen: Dat kan verleijen. (Zie hoer.) In engte zijnen vijand dringen, Dat doet hem menigmaal ontspringen. (Zie engte.) In het spel zijn wij vijanden. (Zie spel.) Is 't nu nog tijd van zingen? De vijand staat gereed, om 't klooster te bespringen. (Zie klooster.) Laat een nieuw huis bewonen: het eerste jaar door uw' vijand, het tweede jaar door uw' vriend, en het derde jaar door u zelven. (Zie huis.) Legt gij nu eenen vijand neder, Morgen slaat u de andere weder. (Zie morgen.) Maak u geene vijanden; want zij zullen u niet ontbreken.Ga naar voetnoot16 Men heeft geene ergere vijanden dan zijne bedienden. (Zie bediende.) Men moet geen overwinningslied aanheffen, eer de vijand zwicht. (Zie lied.) | |
[pagina 379]
| |
Men moet zijnen vijand niet te gering achten.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Op oude vijanden blijft somtijds kwade grond. (Zie grond.) Plant patiëntie in uwe hoven, Dan komt gij uw' vijand te boven. (Zie hof.) Prijs een' vriend te voet, en een' vijand te paard. (Zie paard.) Schadelijke vrienden zijn terende vijanden.Ga naar voetnoot2 [Schadelijke vrienden zijn zij, die alleen vriendschap betoonen om huns zelfs wil, en alzoo inderdaad met terende vijanden zijn gelijk te stellen.] Sta buiten, en keer de vijanden.Ga naar voetnoot3 Tegen eenen verzoenden vijand moet men behoedzaam handelen. Ter wereld is geen grooter venijn, Dan vriend te schijnen en vijand te zijn. (Zie venijn.) 's Vijands klaauwen Moet men schouwen. (Zie klaauw.) Vijands mond spreekt zelden goed. (Zie mond.) Weer de vijanden van het hof, zij zullen wel spoedig het land verlaten. (Zie hof.) Wel dienen, maakt vrienden; waarheid zeggen, maakt vijanden.Ga naar voetnoot4 Wie altijd toegeeft, heeft geene vijanden. Wie zijnen vijand spaart, en zijnen vriend vertoornt, die komt in ongemak. (Zie ongemak.) Wij kregen den vijand onder (of: binnen) schot. (Zie schot.) Zag hij de vijanden, hij bedreet hen.Ga naar voetnoot5 Zend uwen vriend vijgen, uwen vijand perziken. (Zie perzik.) Zijnen vijand op zijn eigen terrein aanvallen. (Zie terrein.) Zij zijn geslagen vijanden.Ga naar voetnoot6 Zoo iemand is in nood, Wenscht hij zijn' vijand dood. (Zie nood.) | |
Vijandschap.Beter oude schulden dan oude vijandschap (of: veete). (Zie schuld.) Die leent, krijgt het niet weêr, of niet alles, of niet hetzelfde; anders is er eeuwige vijandschap.Ga naar voetnoot7 | |
Vijf.Daar loopt er één van de vijf kuijeren (of: spelen). (Zie één.) Daar tasten er vijf mis.Ga naar voetnoot8 [Dat is: het loopt tegen. Vijf slaat op het getal vingers.] Daar veegt gij vijf voor.Ga naar voetnoot9 [Blijkens de aanteekening wil dit zeggen: ‘daer wint gy nicts mede.’ Volgens diezelfde aanteekening ‘koomt deze spreuk voorts uit het oud en vermaerd Vlaemsch kaertspel, de Kruis-Jas.’ Dit spel schijnt dus in België anders gespeeld te worden dan in Noord-Nederland, althans wat het vegen betreft.] Daar zijn er vijf van huis. (Zie huis.) De vrouwen gaan af gelijk de kassa: vijf ten honderd. (Zie honderd.) Hij kan wel vijf tellen.Ga naar voetnoot10 Hij schiet vijf in den wal. [Hij is rijk.] Hij zet vijf, en haalt zes uit. [Hij zit met zijne vijf vingers in den schotel.] Veel vieren en vijven (of: vijven en zessen). (Zie vier.) Wij tellen nu met vijven.Ga naar voetnoot11 Zij zet vijf, en zij beurt zes.Ga naar voetnoot12 [Men zegt dit van een meisje, dat verborgen overwinningen behaalt. Het is dus in beteekenis zeer onderscheiden van het spreekwoord: Hij zet vijf, en haalt zes uit.] | |
Vijg.Als er druiven zijn en vijgen, Moet men winterkleeders krijgen. (Zie druif.) Als hij vijgen eet, moeten hem de tanden kraken. (Zie tand.) Dat is een anjer, zei de boer, en hij at vijgen. (Zie anjer.) Dat is vijgen aan de distels gezocht. (Zie distel.) De boer geeft vijgen aan zijn paard. (Zie boer.) De vijg eischt water, de perzik wijn. (Zie perzik.) De zee zoekt vijgen.Ga naar voetnoot13 [v. Eijk zegt: ‘Ik hoorde dit zonderlinge spreekwoord slechts eenmaal aangaande een' schatrijken man gebruiken, die nog wel een zoetigheidje uit den zeehandel verlangde.’ Tegenover het zoute zeewater staan de zoete vijgen: van daar welligt de vergelijking.] Eene vijg op uw' neus. (Zie neus.) Eet lariekoek met vijgen, totdat de keizucht overgaat. (Zie kei.) Geene vijgebladen. (Zie blad.) Het gaat hem aan 't hart, dat hij u eene heele vijg geeft. (Zie hart.) Het is een man als eene paardenvijg: daar is geene gal in. (Zie gal.) Het is koek om vijgen. (Zie koek.) Het zal wel uitkomen, wie de vijgen gesnapt heeft.Ga naar voetnoot14 Hij heeft net een gezigt als eene paardenvijg, daar de kippen in gepikt hebben. (Zie aangezigt.) Hij is het zoo moe als gestampte vijgen. Hij is noch vijg, noch rozijn. (Zie rozijn.) Hij laat zich geene paardenkeutels voor vijgen in de hand stoppen. (Zie hand.) Hij maakt hem wijs, dat paarden- (of: varkens-) stronten vijgen zijn. (Zie paard.) Hij zit onder zijnen wijnstok en vijgeboom.(Zie boom.) Hij zoekt naar vijgebladen. (Zie blad.) Ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenkeutels voor vijgen. (Zie boer.) Iemand de vijg geven.Ga naar voetnoot15 [Dat zegt zooveel als: iemand op eene buitengewone wijze honen, smaad aandoen. Zulks geschiedde, door tegen iemand den duim tusschen de twee voorste vingeren op te steken.] | |
[pagina 380]
| |
Iemand eene Spaansche vijg geven. (Zie spanje.) Paardenkeutels zijn geene vijgen. (Zie keutel.) Vijgen na Paschen zijn paddestoelen in den Mei. (Zie mei.) Zend uwen vriend vijgen, uwen vijand perziken. (Zie perzik.) Zij kookten hem eene vijg, daar hij aan stierf. Zij vlechten vijgebladeren. (Zie blad.) | |
Vijgeman.Dat zijn schoone ongeschrapte penen, zei de vijgeman, enhij stak er eene in een papiertje, en ging ermede heen. (Zie papier.) | |
Vijl.De scherpe vijl raakt wel een tandje kwijt. (Zie tand.) Het heeft de vijl noodig.Ga naar voetnoot1 | |
Vijver.Een ander is voor hem in den vijver gedaald.Ga naar voetnoot2 Geenen vijver bij de rivier, geenen wijngaard bij den weg. (Zie rivier.) Hij poot visschen in een' vijver.Ga naar voetnoot3 In zulke waters (havens, vijvers, of: rivieren) vangt men zulke visschen. (Zie haven.) Men zal niet ontdekken, uit welken vijver hij gevischt heeft. | |
Vijzel.Dat is eene omgekeerde klok, zei Michiel oom, en hij zag een' stamper in den vijzel staan. (Zie klok.) Dat is water in den vijzel stampen.Ga naar voetnoot4 De vijzel riekt altijd naar het look. (Zie look.) Iemand in den vijzel krijgen.Ga naar voetnoot5 [De wijsgeer anaxarchus was zeer gezien aan het hof van alexander den grooten, koning van Macedonië. Hij was nog al vrij in zijne uitdrukkingen; maar kon daarbij vrij scherp zijn. Eens aan tafel zittende, vroeg de vorst hem zijn oordeel over den maaltijd. Anaxarchus zeide: er zou niets meer te wenschen overig zijn, indien men daarbij het hoofd van een' geweldenaar had opgebragt. Hij doelde op nicocreon, tiran van Cyprus, een' der aanzittende gasten; en deze, zulks wetende, nam daarover, na alexanders dood, de onmenschelijkste wraak. Anaxarchus werd in een' vijzel letterlijk tot gruis gestampt. Onder de hevigste smart riep de wijsgeer uit: Vermorsel vrij, o tiran! het omkleedsel, waarin anaxarchus besloten is; maar anaxarchus zelf kunt gij door deze pijnigingen geen letsel toebrengen. Het spreekwoord zegt zooveel als: iemand onder de kluiven krijgen, en wordt gebruikt, wanneer een magtiger zijne wraakzucht op eene geweldige en ontzettende wijze betoont. Ik heb de historie van anaxarchus bijgebragt, omdat tuinman niet onwaarschijnlijk acht, en v. zutphen verzekert, dat het spreekwoord daarin zijn' oorsprong vindt. Dat evenwel die afleiding gegrond zoude zijn, stuit af, dunkt mij, op de weinige bekendheid, die 's wijsgeers uiteinde bij ons heeft. Dat het eenvoudig op den apothekersvijzel zoude zien, kan ik evenmin aannemen: dit toch strijdt met de toepassing van het spreekwoord. Liever denk ik aan de schroef, in de beteekenis van vijzel; want daardoor krijgt het spreekwoord eene vrij natuurlijke beteekenis.] Zijn zak rammelde als een vossenstaart in een' lederen vijzel. (Zie leder.) | |
Vin.Andre visschen, andre vinnen; Andrelieden, andre zinnen. (Zie lieden.) De vinnen van zich steken.Ga naar voetnoot6 [‘De vinnen van zich steeken,’ zegt lublink, ‘schijnt natuurlijk ontleend van de wijze van zelfverdediging bij de visschen, die daardoor hunne uiterste kracht aanwenden, om hunne vijanden te keer te gaan.’] Groote visschen hebben groote vinnen. Hij kan geene vin verroeren.Ga naar voetnoot7 [De jager schrijft over deze spreekwijze: ‘Zoo is ook nog zeer gewoon het zeggen geen vin verroeren, dat van het stil liggen der visschen kan ontleend zijn, ofschoon bild., Verkl. Gesl., op vinger, beweert, dat dit vin eigenlijk ving is, d.i. vinger. Hoe dit zij, beslis ik niet, doch merk alleen nog op, dat het gebruik, hetwelk de dichteresse a. bijns van vinnen maakt, eerder aan menschenleden, dan aan den visch doet denken.’ Mij dunkt, de spreekwijze is aan de walvisch- of haaijenvangst ontleend. Zij wordt toegepast op den mensch, die genoodzaakt is, zich stil, ja onbewegelijk te houden, omdat hij geene zedelijke, natuurlijke of geldelijke krachten meer heeft, - en dus ook op den doode.]
Hij heeft al eene vin onder zijne tong. (Zie tong.) Hij heeft eene bloedvin op zijnen rug. (Zie bloed.) | |
Vinger.Aan elken vinger één. (Zie één.) Als hij een' vinger of duim in het lid zal zetten, dan maakt hij, dat er een elleboog kraakt. (Zie duim.) Als ik uwen vinger tusschen de deur had, gij zoudt wel anders klappen. (Zie deur.) Als men iemand den vinger geeft, neemt hij de geheele hand. (Zie hand.) Als uwe vingers even lang zullen zijn.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 381]
| |
Al zijne vingers nalikken.Ga naar voetnoot1 Daar is geen vinger op te leggen. [Niemand kan er iets ten nadeele van zeggen.] Daar men den vinger in krijgt, wil men met de hand door. (Zie hand.) Daar wil ik mijn' vinger niet om verdraaijen. [Het is mij eene geringe zaak.] Daar zal men geene vette vingeren aan likken.Ga naar voetnoot2 Daar zou ik mijne vingers niet voor op durven steken. Dat is geen vogel, om met de vingers te voederen. Dat men mij den vinger in den mond steke, en zie, of ik hem openen zal of niet. (Zie mond.) Dat sluit als zes vingers in een' handschoen. (Zie handschoen.) Dat zuigt gij uit uw' eigen' duim (of: uit uwe eigene vingers) niet. (Zie duim.) Den vinger op den mond leggen. (Zie mond.) De vinger leert het achterste sch..... (Zie achterste.) De vingers hebben vacantie. (Zie vacantie.) De vingers jeuken hem. De vingers kleven hem: hij heeft schol gegeten. (Zie schol.) De zucht tot stelen zit hem reeds in de vingers. Die de handen uit de mouw steekt, krijgt ringen aan de vingers. (Zie hand.) Die door de vingers kan zien, heeft geen' bril van doen. (Zie bril.) Die het vuur van doen heeft, zoekt het met den vinger.Ga naar voetnoot3 Die honig eet, mag wel zijne vingers lekken. (Zie honig.) Die in roet handelt, maakt zijne vingeren vet. (Zie roet.) Die met den honig omgaat, hem blijft altijd wat aan de vingers hangen. (Zie honig.) Die niet door de vingers ziet, Dient in de wereld niet.Ga naar voetnoot4 Die niet oogluiken kan, en zien door de vingers, dient niet te heerschen over stad of kinders. (Zie kind.) Die noch boeven noch hoeren in zijn geslacht heeft, steke den vinger op. (Zie boef.) Diens vinger heel is, die mag ze wel ontwinden.Ga naar voetnoot5 [‘Dit heeft zijn oorsprong van het oude vuur-oordeel,’ zegt v. alkemade.] Die zijne hand in 't vuur steekt, moet gewis zijne vingers branden. (Zie hand.) Die zijne vingers heel bindt, zal ze ook heel ontbinden.Ga naar voetnoot6 [Een' deugdzaam' mensch schaadt de laster niet; de onschuld is overal veilig.] Elke hand is hem zes vingers waard. (Zie hand.) Elke vinger is hem een' haak waard. (Zie haak.) Geeft men hem den duim, dan wil hij er de vingers nog bij hebben. (Zie duim.) Had ik uw' vinger in het dolgat. (Zie dol.) Het baat wel aan de liên, Door de vingers te zien. (Zie lieden.) Het blijft hem aan de vingers hangen, als der goede vrouw de aalmoes. (Zie aalmoes.) Het druipt hem door de vingeren.Ga naar voetnoot7 Het gaat er op alle vingeren.Ga naar voetnoot8 Het is een echte matroos, wiens vingers vischhaken zijn. (Zie haak.) Het is een kwade kok, die zijne vingeren niet likt. (Zie kok.) Het is kwaad nijpen zonder vingers.Ga naar voetnoot9 Het is niet gestolen; het is hem maar aan de vingers blijven haken (of: kleven). Het kruid, dat men kent, behoort men aan zijnen vinger te binden. (Zie kruid.) Het zal op alle vingers loopen. Hij beet zich liever in den vinger, eer hij dat doen zou.Ga naar voetnoot10 Hij groeit er eene hand (of: een' vinger) dik spek in. (Zie hand.) Hij heeft er geen' vinger om nat gemaakt.Ga naar voetnoot11 Hij heeft er zich den vinger aan gebrand. [Hij is in deze of die zaak de grenzen der betamelijkheid en van regt en pligt te buiten gegaan.] Hij heeft er zich zoo ingewikkeld, alsof hij zijne vingeren tusschen den molenkam gestoken had. (Zie kam.) Hij heeft kromme vingers (of: Hij is krom gevingerd).Ga naar voetnoot12 Hij heeft lange vingers; maar haalt ze krom naar zich. Hij heeft vrees voor de schaduw zijner vingeren. (Zie schaduw.) Hij heeft zich in zijnen vinger gesneden. [Men zegt dit zoowel van iemand, die zich verrekend heeft, als die een' onaangenamen reuk van zich geeft.] Hij is vinger naast den duim. (Zie duim.) Hij kan geen' vinger in de asch steken. (Zie asch.) Hij kan hem om zijn' vinger winden.Ga naar voetnoot13 [Dat wil zeggen: hij heeft hem geheel in zijne magt, en kan met hem handelen naar welgevallen, even gelijk men een doekje om den vinger windt.] Hij likt zijne vingers zoo smakelijk als een boer, die warmoes eet. (Zie boer.) Hij mag den ring met eere aan den voorsten vinger dragen. (Zie eer.) Hij mag wel lijden, dat anderen groote koeken bakken, als zij maar de handen (of: vingers) uit zijn deeg (of: beslag) houden. (Zie beslag.) Hij meent zich te zegenen, en hij steekt zijne vingers in de oogen. (Zie oog.) Hij ontsnapt als een aal door de vingeren. (Zie aal.) Hij speelt op zijne vingers. [Dat is: hij weet zich dapper te verweren. Het beteekent zooveel als: Hij speelt op zijn' poot.] | |
[pagina 382]
| |
Hij wordt met den vinger nagewezen.Ga naar voetnoot1 Hij zal daar nog met viuger en duim aan likken. (Zie duim.) Hij zal er zich geene blaauwe vingers (of: de vingers niet blaauw) aan tellen.Ga naar voetnoot2 Hij zal nog eens wijs worden, als hem de vingeren even lang zijn.Ga naar voetnoot3 Hij zuigt het uit zijn' poot (zijne teenen, of: zijn' vinger). (Zie poot.) Houd je handen t' huis, of men klopt je op de knokkels (of: op den duim, ook wel: op de vingers). (Zie duim.) Iemand in de vingers krijgen. Iemand op de vingers zien. Ik heb er mij geducht mede in den vinger gesneden. Ik waag mijne vingeren niet aan gloeijend ijzer. (Zie ijzer.) Ik wil er mijn' vinger niet voor tusschen de deur hebben. (Zie deur.) Ik zie alle man niet door de vingers. (Zie man.) Ik zie veel door de vingers, zei de kat; toen zag ze door de traliën eene muis in de val zitten. (Zie kat.) Ik zou hem met een' natten vinger kunnen beloopen.Ga naar voetnoot4 [Ik ken den schuldige, en zou hem u spoedig kunnen wijzen. De schuldige is dus in de nabijheid.] Kan hij er maar alleen den vinger in krijgen, hij krijgt er ook spoedig de geheele vuist in.Ga naar voetnoot5 Krijg ik uwen duim of vinger in den mond, ik beloof u: ik zal ze bijten. (Zie duim.) Lik vinger, lik duim. (Zie duim.) Men kan dat vooruit op de vingers wel natellen.Ga naar voetnoot6 Men kan den Fries gelooven, want hij heeft zijne haren met de vingeren aangeraakt. (Zie fries.) Men kan het geld uit de toppen der vingers niet bijten (of: snijden). (Zie geld.) Men kan het tasten met vinger en duim. (Zie duim.) Men zou dat met geen vuil vingertje aantasten.Ga naar voetnoot7 [Men zegt dit van zeer aanzienlijke of hoogst gewigtige zaken.] Men zou het hem met duim en vinger instampen. (Zie duim.) Niemand kan een' natten vinger op hem zetten.Ga naar voetnoot8 Raad vóór daad, zei de rademaker, en hij kapte bij ongeluk in zijn' vinger. (Zie daad.) Steek den vinger in de aarde, en ruik, in wat land gij zijt. (Zie aarde.) Steek geen' zot uw' vinger in den mond. (Zie mond.) Steek uwe hand (of: vingers) niet tusschen den post van de deur (of: tusschen de schors en den boom). (Zie boom.) Steek uw' vinger in geen stil water.Ga naar voetnoot9 [Waar de gemoederen effen en kalm zijn, laat het daar zoo blijven, en moei u er niet mede, opdat gij geene oorzaak wordt van verdeeldheid, dat is met andere woorden: maak geen onrust, waar rust gevonden wordt.] Wat doen drie vingers in het schrijven tot zijne schade of baat? (Zie baat.) Wil men alle dingen met goede oogen aanzien, dan moet men staâg door de vingeren kijken. (Zie ding.) Zijne conscientie is vier vingeren breed, zei de trouwe schildknaap van don Quichot. (Zie conscientie.) Zijne vingers zijn van lijm gemaakt: zij houden vast, wat zij aanraken. (Zie lijm.) Zoo als de oude wijven, zei Maarten, als men haar met een' vinger aan den aars krabt, besch.... ze de geheele vuist tot dank baarheid. (Zie aars.) Zoo de beul met een de toppen van de vingers afslaat, wie zal de handen beklagen? (Zie beul.) Zoo zoudt gij wel pijpen, al hadt gij niet éénen vinger aan de hand. (Zie hand.) Zuinig, zei besje, lekker is maar een' vinger lang. (Zie besje.) Zulke loopen er wel onder, zei de meid, en zij had eene platluis tusschen hare vingeren. (Zie luis.) | |
Vink.Als de vink blind is zoo zingt hij best.Ga naar voetnoot10 [Het is algemeen bekend, dat men den vink de oogen uitsteekt, omdat zijn gezang dan liefelijker klinkt, en bestendiger is. In een ander opzigt is het ook zoo met den mensch: in onnatuurlijken toestand gebragt, is hij gemakkelijk te overreden. Daarom past men dit spreekwoord toe, wanneer men iemand dronken maakt, om hem daardoor in zijn belang te lokken, en voor zich te winnen.] Beter een' vink (of: spreeuw) geplukt, dan ledig gezeten. (Zie spreeuw.) De vink, die op het oorkussen zingt, vermag veel. (Zie kussen.) De vlasvinken zitten in het veld. (Zie veld.) De vogelaar fluit wonder mooi, Totdat de vink is in de kooi. (Zie kooi.) Die smaak is goed, zei notenkraker, en hij at zijns vaders vinken. (Zie kraker.) Die vink ben ik kwijt, zei Flip, en daar sprong eene vloo van zijn' rok op zijns buurmans mantel. (Zie buurman.) Eenen vink verslaan.Ga naar voetnoot11 [Men zegt dit, wanneer de oogmerken van iemands handelingen tegen zijnen wil, maar door zijne eigene onhandigheid, aan het licht komen.] Een vink vliegt zelden alleen.Ga naar voetnoot12 Elk passe op het vinkeslag, eer de vlugt weg is. (Zie slag.) Gelijk de vinken Zitten, en kwinken In het veld, Zoo liggen de papen In de kerk, en gapen Naar 't offergeld. (Zie geld.) Gouden vinken zijn de beste voorspraak. (Zie goud.) Het is een blinde vink.Ga naar voetnoot13 Het is een kale vink.Ga naar voetnoot14 Het is een lokvogel (of: lokvink).Ga naar voetnoot15 Het is een rare vink.Ga naar voetnoot16 Het is een roervink.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 383]
| |
Het is een vlasvink.Ga naar voetnoot1 [Ofschoon eenige vinkensoorten het geheele jaar overblijven, komen de meesten in het voorjaar, om tegen den winter naar warmer streken te vertrekken. In den herfst worden ze hier in groote menigte met slagnetten gevangen. Zij worden zeer geacht, en het is hiervandaan, dat ze spreekwoordelijk tot velerlei vergelijkingen aanleiding geven. Spreekt men van een' rijk' man, men geeft hem goudvinken, genoemd naar de glansrijkheid van de vleugelen dezer vogels; een' opgeruimd' man, die nog al jolig is, noemt men een' raren vink, om den ongemeenen slag van den vogel; is iemand berooid van geld en goed, dan noemt men hem een' kalen vink, en als hij gelapte kleederen draagt, een' geplukten vink, en ziet in beide gevallen op den geplukten vogel; van een' woordenrijken praatgraag zegt men, dat hij doorslaat als een blinde vink; om zijn piepend stemmetje noemt men den man een' rietvink, daar het riet de meest gewone verblijfplaats van dezen vogel is; gaat de zang niet van harte, en betoont men eene gemaakte vrolijkheid, het zijn de distelvinken, waarmede men zoo iemand vergelijkt, omdat deze vogels hunnen zang meest altijd van tusschen de distels laten hooren; die op de vlasvelden werken, heet men vlasvinken, omdat ook die vogels zich aldaar onthouden; hen, die alles afluisteren, noemt men luistervinken, om de opmerkzaamheid, die deze vogels betoonen; een' oproermaker of een' stokebrand noemt men een' roervink, en iemand, die anderen door kracht van redenen weet in te pakken, een' lokvink, omdat men beide, roervink en lokvink, met goed gevolg afrigt, om andere vogels te vangen. Door andere spreekwoorden dezer rubriek wordt al verder aangetoond, op welke verschillende wijzen meer men den vink tot een voorwerp van vergelijking maakt.] Het is in de vinken geloopen.Ga naar voetnoot2 Het is te vergeefs het net te spannen, als de vink reeds weggevlogen is. (Zie net.) Het is verloren gepepen, als de vink het net ontsnapt. (Zie net.) Hij is er als de kippen (of: vinken) bij. (Zie kip.) Hij is zoo wakker als een vink.Ga naar voetnoot3 Hij luistert als een valk (of: vink). (Zie valk.) Hij piept als een rietvink. (Zie riet.) Hij slaat door als een blinde vink. Hij slaat ernaar, gelijk een blinde naar de vinken doet. (Zie blind.) Hij weet van vinken. [Met andere woorden: hij weet de vinken wel te vangen. Men zegt dit van iemand, die bij de hand is.] Hij ziet er uit als een geplukte vink.Ga naar voetnoot4 Hij zingt als een distelvink onder de doornen. (Zie distel.) Ik heb liever een' dief aan mijne klink Dan een' luistervink. (Zie dief.) Luistervinken deugen niet (of: Wacht u voor de luistervinken).Ga naar voetnoot5 Men vangt geen' papegaai in een vinkenet. (Zie net.) Met enkel veêrtjes plukt men den vink kaal. (Zie veder.) Om den vink fluit de vogelaar.Ga naar voetnoot6 Trek maar aan het touwtje, dan vliegen alle vinkjes weg. (Zie touw.) Vinken met vinken vangen.Ga naar voetnoot7 Zijne goudvinken zijn gevlogen. (Zie goud.) Zij plukken hem als een' vink.Ga naar voetnoot8 | |
Viool.Al de snaren van de viool spannen. (Zie snaar.) Het zijn al geene quinten, die op eene viool gespannen staan, zei Lubbert, en hij hoorde den bas bespelen. (Zie bas.) Hij is zoo vrolijk als eene viool op eene bruiloft. (Zie bruiloft.) Hij kreeg een' klap, dat hij den hemel voor eene viool, en de aarde voor een' strijkstok aanzag. (Zie aarde.) Hij laat violen zorgen.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: hij leidt een onbezorgd leven, en bekommert er zich weinig over, hoe de zaken gaan. De violist van beroep laat zijn speeltuig altijd even lustig gaan, of liever de viool, hier als zelfwerkende voorgesteld, brengt steeds alle bekende en onbekende deuntjes voort. En of men elders al moge zorgen, de viool is onbekommerd. Het zal aan de boeren-kermisdansen ontleend zijn. Bilderdijk zegt, in zijne Verkl. Geslachtlijst, op het woord viool: ‘Oudtijds verstond men door den naam van viool by ons den violist of vioolspeler.’ Dit daargelaten, behoeft men, dunkt mij, nog niet aan te nemen, dat viool heir violist zoude zijn. De oneigentlijke opvatting, die het spreekwoord heeft, wanneer men de viool behoudt, brengt er nog meerder eigenaardigheid in; want al heeft de violist dikwijls zelfs groote zorgen, de viool, als levenloos wezen, speelt er toch even vrolijk op voort. Tuinman denkt aan violen voor bloemen, en acht het spreekwoord oorspronkelijk van de woorden des Zaligmakers, Matth. vi:28. Dit gevoelen heeft weinig grond, daar de Heiland geene zorgeloosheid kan bedoeld hebben gelijk die, welke in het spreekwoord gelegen is, behalve nog de verwisseling van leliën, waarvan de tekst spreekt, met violen. Blijkens de aanteekening is het spreekwoord al zeer oud, en gold het eertijds in aanprijzenden zin, daar wij bij tappius en anderen lezen: Lath violen sorgen.] Hij speelt de eerste viool.Ga naar voetnoot10 Hij speelt op de groote viool. Hij zaagt op als een kootjongen op eene kermisviool. (Zie jongen.) Hij zit in de viool. [Dat is: in de gevangenis. Deze vergelijking heeft waarschijnlijk daarin haar' grond, dat | |
[pagina 384]
| |
men de viool wel eens met den naam van kast bestempelt.] Ik vertrouw mijne gestemde viool liever twee jaren, dan een meisje twee minuten. (Zie jaar.) Ik zal hem wel voor de viool krijgen. [Dat is: ik zal hem voor den regter brengen, en alzoo tot betaling noodzaken. Voor de viool wordt gedanst, en dansen komt hier par contrario voor.] Men kan wel eene viool tegen een' eikenboom in stukken slaan. (Zie boom.) Wanneer men geen gehoor heeft, kan men niet op de viool leeren spelen. (Zie gehoor.) Wie heeft het ooit op de viool (of: fluit) hooren spelen! (Zie fluit.) | |
Visch.Als de visch goedkoop is, zoo stinkt ze.Ga naar voetnoot1 Al, wat een visch drinkt, loopt de kieuwen weêr uit. (Zie kieuw.) Anders was de mossel geen visch. (Zie mossel.) Andre visschen, andre vinnen; Andre lieden, andre zinnen. (Zie lieden.) Beter altijd rapen aan eigen disch Dan elders vleesch of visch. (Zie disch.) Bied aan het meisje een' man, een vischje aan den snoek, Fluks hebt gij ze beiden aan den hoek. (Zie hoek.) Bij gebrek van boter kan men zich ook met visch behelpen. (Zie boter.) Boter (of: Geld) bij de visch. (Zie boter.) Dan loopt de doop over de visch. (Zie doop.) Dan slacht hij de Bunschoter vischboeren: die leven altijd van hun verlies. (Zie boer.) Dat betert als de visch, die in het zand ligt. Dat heb je zoo vast als een' visch in een scheetnetje, zei de Engelschman, en hij meende: een' scheet in een vischnetje. (Zie engelschman.) Dat is de beste vischspaan uit hare keuken. (Zie keuken.) Dat is een net zonder visch. (Zie net.) Dat vangt geen visch.Ga naar voetnoot2 Dat zal bruiloft voor de visschen zijn. (Zie bruiloft.) De angel trekt wel onwillige visschen uit het water. (Zie angel.) De kat wil de visch uit de tobbe wel; maar zij verkiest hare pooten niet nat te maken. (Zie kat.) De kleine visschen doen de groote afslaan.Ga naar voetnoot3 De kleine visschen maken de felle snoeken groot. (Zie snoek.) De onschuldige moet de pap koelen, zei de otter, en hij verslond de visch. (Zie onschuldig.) De saus is beter dan de visch. (Zie saus.) De visch aardt naar de zee. De visch bederft het water, het vleesch bevrijdt het.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.) De vischdijk laat zich niet aansteken. (Zie dijk.) De visch is aan den hoek. (Zie hoek.) De visch is bekaaid.Ga naar voetnoot5 [Winschooten toont aan, dat men deze spreekwijze gebruikt, wanneer er bij eene zaak niets dan schande te behalen is, ‘dewijl bekaaide Vis voor een slegt onthaal bij ons gehouden werd, en den Huiswaard gants geen eer daar meede komt in te leggen of te behaalen.’] De visch is in de bun. (Zie bun.) De visch rijdt.Ga naar voetnoot6 De visch schoolt geweldig bijeen.Ga naar voetnoot7 De visch wil niet bijten. De visschen bewonen de diepten der zee, de arenden zweven in de lucht, - men kan de eerste met een' haak, de laatste met een' pijl treffen; maar 's menschen hart is op geringen afstand niet te doorgronden. (Zie afstand.) De vleeschhal kan geene vischmarkt lijden. (Zie hal.) De zotten dragen het water uit, en de wijzen vangen de visch. Die den visch wil, moet ook de graat hebben. (Zie graat.) Die een goed vischje heeft, mag het wel in den ketel houden. (Zie ketel.) Die slaapt, vangt geen visch.Ga naar voetnoot8 Die spiering vangt (of: heeft), vangt (heeft) ook visch. (Zie spiering.) Die visch is met den hengel gevangen. (Zie hengel.) Door het vele visch-eten heeft hij weeke hersens gekregen. (Zie hersens.) Een klein vischje, een goed (of: zoet) vischje.Ga naar voetnoot9 Een vischkooper worden op paaschavond. (Zie avond.) Eet visch, Als ze er is. Eet vleesch, zoo maakt gij vleesch; visch is maar slijm. (Zie slijm.) Er is visch noch graat aan hem. (Zie graat.) Er komt afslag op de vischmarkt. (Zie afslag.) Griet is een goede visch, maar slecht vleesch. (Zie griet.) Groote visschen eten de kleine.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Groote visschen gaan met den angel door. (Zie angel.) Groote visschen, groote netten. (Zie net.) Groote visschen hebben groote vinnen. (Zie vin.) Groote visschen scheuren het net. (Zie net.) Groote visschen springen uit den ketel. (Zie ketel.) Groote visschen zijn meest in groote wateren.Ga naar voetnoot11 Haal op, als het vischje bijt (of: onderhaalt).Ga naar voetnoot12 Het is al visch, wat in de netten komt. (Zie net.) Het is een echte matroos, wiens vingers vischhaken zijn. (Zie haak.) Het is een man als mosselen visch. (Zie man.) | |
[pagina 385]
| |
Het is een vischje buiten het kroost. (Zie kroost.) Het is er: vischje, spring in (of: bij).Ga naar voetnoot1 Het is goede visch: ware hij maar gevangen.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Het is grondige visch.Ga naar voetnoot3 Het is half vleesch, half visch.Ga naar voetnoot4 Het is katvisch. (Zie kat.) Het is noch mossel, noch visch. (Zie mossel.) Het is stinkende boter en vuile (ook wel: rotte) visch. (Zie boter.) Het is te vergeefs gegluurd, als de visch in het aas niet bijten wil. (Zie aas.) Het zijn regte marktkaauwen en vischteven. (Zie kaauw.) Het zoeken van vogeltjes en visschen Doet de jongheid in 't leeren missen. (Zie jongheid.) Hij gaat aan den Overtoom om een vischje. (Zie overtoom.) Hij gaat den weg van alle visch.Ga naar voetnoot5 Hij gelijkt de visch, die noch modderig noch zout wordt, door de onstuimigheid en door het zout der zee. (Zie modder.) Hij heeft een' goeden (of: schoonen) visch gevangen.Ga naar voetnoot6 Hij heeft het grootste gelijk van de vischmarkt, als er niemand op is. (Zie gelijkheid.) Hij heeft in alle putten visch. (Zie put.) Hij heeft zeker kikvorschen- (of: visschen-) bloed in 't lijf. (Zie bloed.) Hij heeft zijne snoeren in een goed vischwater uitgezet. (Zie snoer.) Hij is goed; maar was hij een vischje, men zou het hoofdje voor de kat werpen. (Zie goede.) Hij is noch mossel, noch visch. (Zie mossel.) Hij is noch vleesch, noch visch.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.) Hij is zoo gezond als een visch.Ga naar voetnoot8 Hij is zoo koud als een visch (of: bot). (Zie bot.) Hij is zoo stom als een visch.Ga naar voetnoot9 Hij kan zijne visch wel beter ter markt brengen. (Zie markt.) Hij kijkt als eene kat, die men een' gebraden visch voorhoudt. (Zie kat.) Hij leeft als een visch in het water.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.) Hij loopt met den vischspaan. (Zie spaan.) Hij maakt verzen als mosselen visch. (Zie mossel.) Hij poot visschen in een' vijver. (Zie vijver.) Hij raast (of: is er te huis) als een karper (snoek, of: visch) op zolder. (Zie huis.) Hij snakt ernaar als een vischje naar het water.Ga naar voetnoot11 Hij vangt den eenen visch met den anderen. Hij vangt ook visch, die grondels vangt. (Zie grondel.) Hij weet het beste vet van den pot met den vischspaan af te schuimen. (Zie pot.) Hij wil den visschen leeren zwemmen.Ga naar voetnoot12 Hij wil er vleesch of visch van hebben.Ga naar voetnoot13 Hij wil visch voor eene visschers-deur vangen. (Zie deur.) Hij wordt langs de straat omgedragen als stinkende visch. (Zie straat.) Hij ziet er zoo zuiver uit als eene vischben, die in dertig jaren niet uitgeschrobd is. (Zie ben.) Hij ziet gaarne zout water, maar in zijn moeders vischketel. (Zie ketel.) Hij ziet terwijl, of de kat ook aan de visch is. (Zie kat.) Hij zou goed op de vischmarkt passen. (Zie markt.) Hij zwemt als een visch.Ga naar voetnoot14 Hoe meerder visch, hoe droever water.Ga naar voetnoot15 [Dat is met andere woorden: hoe grooter het aantal visschen is, des te eerder en meerder wordt het water trochel. De beteekenis, die men aan dit spreekwoord te hechten heeft, leert men 't best door d'escury kennen, als hij zegt: ‘Hem, die met moeite vele goederen vergadert, en, uit vrees van verlies, ze met groote bezorgdheid gadeslaat, roept men toe: Hoe meerder visch, hoe droever water; Groote visschen scheuren 't net, en springen uit den ketel.’ Uit alle andere verzamelaars, die meer doen, dan de spreekwoorden slechts bijeenbrengen, is op te maken, dat ditzelfde denkbeeld hun voor den geest stond. Bij spieghel is het blijkbaar uit de andere spreekwoorden, die hij voor den 4 Oct. opneemt. Dit is mede het geval bij cats. Ook de verzamelaar der Sel. Prov. brengt andere spreekwoorden nevens dit, die aantoonen, dat hij hetzlfde gevoelen voorstaat. Bij de brune blijkt het uit het toevoegsel, dat hij aan het spreekwoord geeft, als hij zegt: Hoe meerder vis, hoe droever stroom; Hoe grooter goed, hoe swaerder droom. Eindelijk zegt bogaert: ‘Zoo hebben ook degenen, die op korten tyd willen ryk zyn, veel tegenheden te vreezen,’ en hij brengt dan andere spreekwoorden bij, die de opgegeven beteekenis bevestigen. Alleen v. lennep maakt op die allen eene uitzondering, als hij, ter opheldering van het spreekwoord, zegt: ‘hoe meer volk, hoe minder de bedeeling.’] IJs in het water geeft aas aan de visschen. (Zie aas.) Ik den visch en gij de graat. (Zie graat.) Ik mag gaarne visch, zei de kat, en zij at ze blindelings op. (Zie kat.) In groote waters vangt men groote visschen; maar wacht u van te verdrinken.Ga naar voetnoot16 In kleine wateren maakt men goede visschen.Ga naar voetnoot17 In vijf dingen is jolijt: lange maaltijden, jong vleesch, oude visch, een schoon vronwtje en wijn op den disch. (Zie ding.) | |
[pagina 386]
| |
In zulke waters (havens, vijvers, of: rivieren) vangt men zulke visschen. (Zie haven.) Kleine visschen maken de groote goed.Ga naar voetnoot1 [Wanneer v. eijk zegt: ‘als er overvloed van de eerste is, worden de laatste goedkoop,’ dan heeft hij blijkbaar aan het volgende spreekwoord gedacht; voor dit spreekwoord is die verklaring niet juist. Daar de kleine visschen tot voedsel van de groote verstrekken, groeijen de groote visschen door de kleine. Men wil daardoor te kennen geven, dat kleine kapitalen op zich zelven weinig winst aanbrengen, maar eene goede bijdrage zijn voor de groote. Kleine visschen maken groote visschen goedkoop, duidt daarentegen aan, dat eene overgevoerde markt van kleine koopwaren ook invloed op de groote heeft.] Kleine visschen maken groote visschen goedkoop.Ga naar voetnoot2 Ligt, dat men in een nietig slootje nog een enkel vischje vangt. (Zie sloot.) Men vangt geene visschen in de lucht. (Zie lucht.) Men vangt wel in eene kleine beek een' grooten visch. (Zie beek.) Men weet niet, of men visch of graat aan hem heeft. (Zie graat.) Men weet niet, wat men aan hem heeft: vleesch of visch.Ga naar voetnoot3 Met visch wordt visch gelokt.Ga naar voetnoot4 Mij dat vischje, zei Lena, en zij haalde een' paling uit de fuik van Joris. (Zie fuik.) Mijne kat ook een vischje. (Zie kat.) Mosselen zouden gaarne visch zijn, konden zij uit de schelpen. (Zie mossel.) Neem een ei van een uur, vleesch van een jaar, en visch, die tien jaar oud is. (Zie ei.) Noten op visch, kaas op vleesch. (Zie kaas.) Nu visch en dan weder vleesch zijn. Onder in den kuil vangt men de visch. (Zie kuil.) Onnoodige zorgen maken vischgraten. (Zie graat.) Prijs ouden visch en jeugdig vleesch.Ga naar voetnoot5 Snij brood en lees: terwijl de visch kookt, smelt de boter. (Zie boter.) Spiering is ook visch, Als er niet anders is. (Zie spiering.) Stekevisch, stekevisch, riep reine Maartje Reine, en zij dorst geen pieterman zeggen. (Zie maartje reine.) Tijding is niet als de visch, Daar de versche de beste is. (Zie tijding.) Tusschen mosselen en visch. (Zie mossel.) Versche visschen en namagen Stinken al ten derden dage (ook wel: Een gast is gelijk de visch: hij stinkt op den derden dag). (Zie dag.) Visch Laat den mensch, zoo als hij is. (Zie mensch.) Visch moet (of: wil) zwemmen.Ga naar voetnoot6 Visschen en vrouwen zijn nergens beter dan onder den buik (of: aan den staart). (Zie buik.) Visschen hebben een goed leven: zij drinken, als zij willen, en worden nimmer gemaand om het gelag. (Zie gelag.) Visschen vangen en strikken stellen Bederven vele jonggezellen. (Zie gezel.) Vleesch maakt vleesch, visch maakt visch.Ga naar voetnoot7 Vroeg ter vischmarkt en spade in het vleeschhuis. (Zie huis.) Vuile boter, vuile visch. (Zie boter.) Wat den vogelen behoort, past niet voor de visschen. Wat is de visch, Als er geen doop en is! (Zie doop.) Wat slechte visch is padden! (Zie padden.) Zeuren is geen visch; dat verkoopen ze op de vischmarkt niet. (Zie markt.) Zijne netten zijn zoo digt gebreid, dat er niet één vischje door kan. (Zie net.) Zoo de hengelaar slaapt, zal hij het vischje niet verrassen. (Zie hengelaar.) Zulke man, zulke visch. (Zie man.) | |
Visscher.Aan een' goed' visscher ontglipt wel een aal. (Zie aal.) De tweede is zoo goed als de eerste, zei de visscher, en hij haalde het tweede posje aan zijnen eersten worm op. (Zie pos.) Een bagijnen-pater, Een visschers kater En molenaars haan: Als deze drie van honger sterven, dan zal de wereld vergaan. (Zie bagijn.) Het gaat zoo onbesuisd, als een visscher in zijne laarzen schiet. (Zie laars.) Het is een ongelukkig visscher.Ga naar voetnoot8 Het is Sint Pieters visscher. (Zie sint pieter.) Het was in dien tijd, dat de visschers aan de orde van den dag waren, en de slagers met de handen over elkander zaten. (Zie dag.) Hij kan vleijen als een visscher.Ga naar voetnoot9 Hij wil visch voor eene visschers-deur vangen. (Zie deur.) Visscher! trek, als het nopt.Ga naar voetnoot10 [Met dit spreekwoord, door den verzamelaar van de Sel. Prov. op den koophandel toegepast, wil men te kennen geven, dat een wijs man tijden en gelegenheden wel moet waarnemen, om in eenige zaak te kunnen slagen. Het spreekwoord: Haal op, als het vischje bijt (of: onderhaalt), drukt hetzelfde denkbeeld uit.] Wast de dag, zoo wast de koude, zei de visscher. (Zie dag.) Wij beleven wonderlijke tijden, zei Joost de visscher, en hij zag eene garnaal in een' pispot zwemmen. (Zie garnaal.) | |
Vizier.Bij mijne geestelijkheid, zei de pastoor, ik was liever een levendige kapitein in eene komedie dan een doode vizier. (Zie geestelijkheid.)
Hij heeft het al in 't vizier (of: in de gaten, ook wel: op het schut). (Zie gaten.) | |
[pagina 387]
| |
Hij komt hem met open vizier te gemoet. Hij nadert hem met gesloten vizier. | |
Vlaag.Heer! hoe wonderlijk vallen de zomervlagen! (Zie heer.) Hij heeft nu geene goede vlaag.Ga naar voetnoot1 | |
Vlaanderen.De Vlaamsche glorie en Hollandsche patiëntie. (Zie glorie.) Geen graafschap boven Vlaanderen. (Zie graafschap.) Het is een Vlaamsch geluk. (Zie geluk.) Hij rokkent zooveel wol, als al de Vlamingen van Vlaanderen kunnen spinnen. Meenen ligt in Vlaanderen. (Zie meenen.) Neem een Brabandsch schaap, een' Gelderschen os, een Vlaamsch kapoen en eene Friesche koe. (Zie braband.) | |
Vlade.Daar zijn de wanden al met worsten getuind, en de daken met vlade gedekt. (Zie dak.) Die geene suiker heeft, moet geene vlade zetten. (Zie suiker.) Het is eene vlade zonder zuivel.Ga naar voetnoot2 Op eene verbrande taart (of: vlade) dient suiker gestrooid. (Zie suiker.) Te veel hitte verbrandt en bederft de vlade. (Zie hitte.) | |
Vlag.Dat pronkt als eene vlag op eene modder- (of: vuilnis-) schuit (of: praam). (Zie modder.) De bloedvlag laten waaijen. (Zie bloed.) Den rouwmantel afleggen, en de oranjevlag uitsteken. (Zie mantel.) De roode vlag waait. [Dit ziet op de menstruatie der vrouwen.] De vlag dekt de lading. (Zie lading.) De vriendschap strijkt de vlag voor de liefde. (Zie liefde.) Die aan de steng kan komen, zal de vlag wel krijgen. (Zie steng.) Het is een mannetje, om op eene vlaggespil te zetten. (Zie man.) Het is een vlaggeman. (Zie man.) Het moet al voor de groote vlag strijken. Het zijn konings-schepen; haal de vlag in. (Zie koning.) Hij gaat met de eene vlag uit, en komt met eene andere weêr t'huis varen. (Zie huis.) Hij heeft de vlag. [In het biljartspel zegt men dit van den eenigsten medespeler, die nog niet gemarqueerd is, die geen appèl aanheeft.] Hij hijscht de vlag ter halver stok. (Zie stok.) Hij kan onder alle vlaggen zeilen. Hij laat de vlag achter afwaaijen.Ga naar voetnoot3 Hij laat zijne vlag geweldig waaijen.Ga naar voetnoot4 Hij moet de vlag strijken.Ga naar voetnoot5 Hij vaart met vlag en wimpel.Ga naar voetnoot6 Hij voert de vlag.Ga naar voetnoot7 Hij werpt eene vlag uit.Ga naar voetnoot8 Hij wil overal de vlag voeren.Ga naar voetnoot9 Hij wint het met vlag en wimpel.Ga naar voetnoot10 Laat de vlag uitwaaijen.Ga naar voetnoot11 Men kan aan de vlag zien, hoe de wind is.Ga naar voetnoot12 Moedige scheepsbazen laten hunne vlaggen vliegen. (Zie baas.) Onder iemands vlag varen.Ga naar voetnoot13 Rijk Oost-Indië: een schip met eene witte vlag. (Zie oost-indië.) Veel vlaggen, luttel boters. (Zie boter.) Vlaggen en geen schip. (Zie schip.) Wat voert hij in zijne vlag?Ga naar voetnoot14 Zij vlaggen en wimpelen (of: voeren veel vlaggen en wimpels).Ga naar voetnoot15 Zij volgen de groote vlag.Ga naar voetnoot16 | |
Vlam.Als het vuur rookt, verwacht men de vlam.Ga naar voetnoot17 Als oud smeer lang in de vlam staat, zoo brandt het ligtelijk in de pijp. (Zie pijp.) Blusch de vonken voor de vlam; Schut de schapen voor den dam. (Zie dam.) Daar men het houtje stookt, rijst de vlam. (Zie hout.) De vlam moet binnen het dak blijven. (Zie dak.) Die een vlammetje wil maken, vindt wel een' zwavelstok. Eene kleine vonk ontsteekt wel eenen grooten brand (een groot vuur, of: eene groote vlam, ook wel: een gansch bosch). (Zie bosch.) Hebt gij u gebrand, zoo keer u tot de vlam.Ga naar voetnoot18 [Dit is de werking der homoiopathie, dat is: eene genezing door een middel, welks werking in den gezonden staat van het ligchaam verschijnselen te weeg brengt, die met de verschijnselen der ziekte overeenstemmen.] Hij slaat in (of: spuwt) vuur en vlam.Ga naar voetnoot19 [Men gebruikt dit spreekwoord, wanneer iemand zigtbaar van toorn ontgloeid is. Ofschoon de beeldspraak eenvoudig en algemeen is, zou ze toch haren grond kunnen hebben in het mythologische verhaal, dat door eenige der Titans bij de bestorming van den hemel vuur en vlam doet spuwen.] Je weet wel, Lijsje! dat als oud smeer in de vlam staat, het licht in de pijp brandt, zei de oude, en hij wilde het oorijzertje bij de meid verzetten. (Zie ijzer.) | |
Vlaming.De Vlamingen zien het einde der zaken, en de zaken het einde der Spanjaarden. (Zie einde.) Hij rokkent zooveel wol, als al de Vlamingen van Vlaanderen kunnen spinnen. (Zie vlaanderen.) Nooit zoo goede vrede, ofeen Engelschman kreeg (of: tikte) wel een' Vlaming. (Zie engelschman.) | |
[pagina 388]
| |
Vreemd geraas Maakte menig Vlaming dwaas. (Zie geraas.) | |
Vlas.Alle ding zal blijven, als 't was: 't Bagijntje moet spinnen vlas, En de pater drinken uit het groote glas. (Zie bagijn.) Als spijt vlas was, dan kondt gij spinnen. (Zie spijt.) Daar is werk als vlas.Ga naar voetnoot1 [Winschooten houdt het ervoor, dat men met dit spreekwoord eene dubbelzinnigheid uitdrukt; ‘want werk kan genoomen werden voor arbeid, en dan beteekend het: daar is oovervloedig werk; of anders: het is soo schoon werk, of het vlas selfs waar.’ In het laatste geval is werk eene mindere vlas- of hennepsoort, als zijnde het daarvan het pluis en het vuil, dat bij het hekelen van het vlas of den hennep overblijft.] Dat vlas is niet te spinnen. De vlasvinken zitten in het veld. (Zie veld.) Die vrij wil zijn van vlas en vlok, Die ga niet tusschen wiel en rok. (Zie spinnewiel.) Eerst geslagen en dan gedragen, zei de vlasboer, en hij klopte het vlas. (Zie boer.) Het is een vlasbaard. (Zie baard.) Het is een vlasvink. (Zie vink.) Het ligt nog in proces, of het vlas of veren zal worden. (Zie proces.) Het vlas is wel goed, maar de spinster deugt niet. (Zie spinster.) Hij is wijzer dan Tulles: die bond het zand met goed stoppelvlas. (Zie stoppel.) Hij wil onzen Heer een' vlassen (of: strooijen) baard maken (vlechten, of: aannaaijen). (Zie baard.) Hij wil vlas en geen werk.Ga naar voetnoot2 Hij zal hem stoppelvlas doen sch...., (Zie stoppel.) Hij zal het rookende vlas niet uitblusschen.Ga naar voetnoot3 [Cats zegt, dat dit spreekwoord aan Matth. xii: 20 ontleend is. Die tekst spreekt wel van lemmet in plaats van vlas; maar lemmet geldt daar niet voor kling, maar voor gedraaid garen of katoen in kaars of lamp, dat is: voor kaars- of lamppit. Met het rookende vlas bedoelt men dus eigentlijk de rookende vlaswiek; gelijk wij dan ook alzoo lezen Jez. xlii: 3.] Lichtmis vroeg de zon aan den toren, Dan gaat al het vlas verloren. (Zie maria lichtmis.) Men kan geen goed garen van alle vlas spinnen. (Zie garen.) Spin ik niet, dan houd ik mijn vlas.Ga naar voetnoot4 Veel werk, maar luttel vlas.Ga naar voetnoot5 Vuur bij vlas Brandt wonder ras.Ga naar voetnoot6 Was, vlas en tin: Voor groot geld, klein gewin. (Zie geld.) Werk (of: Vlas) dient niet wel bij 't vuur.Ga naar voetnoot7 Zij spinnen niet dan kwaad vlas. | |
Vlecht.Een ruigbol schreeuwt zoo leelijk als een kaalkop, wanneer men hem eene vlecht haar uittrekt. (Zie haar.) | |
Vledermuis.Dat is een schoone papegaai, zei de boer, en hij zag eene vledermuis op de kruk. (Zie boer.) Het zijn maar vleêrmuizen.Ga naar voetnoot8 Uilen en vleêrmuizen schuwen het daglicht (of: vliegen zelden bij dag). (Zie dag.) Zij fladderwieken in het wilde rond als vleêrmuizen in de duisternis. (Zie duister.) | |
Vleesch.Alle vogels, die met fraaije veren versierd zijn, hebben daarom geen zoet en liefelijk vleesch. (Zie veder.) Als dat zijne aardappelen zijn, begeer ik zijn vleesch niet. (Zie aardappel.) Als de veren iemand het vleesch ontdragen (ontsnappen, ontglippen, of: ontleggen). (Zie veder.) Als men nog zulk pekelvleesch voor een' stooter koopt, heeft men er geene duurte aan. (Zie duurte.) Als men weet, wat vleesch men in de kuip heeft, kan men er pekel naar maken. (Zie kuip.) Beter altijd rapen aan eigen disch Dan elders vleesch of visch. (Zie disch.) Beter eene luis (muis, of: musch) in den pot dan gansch geen vleesch. (Zie luis.) Daar kwam een stuk vleesch op de tafel van Benjamin. (Zie benjamin.) Dat gaat door vel en vleesch. (Zie vel.) Dat is hem een doorn in het vleesch. (Zie doorn.) Dat is lekkere peen, zei Lubbert, en hij at al het vleesch op. (Zie lubbert.) Dat stuk vleesch is nog geen mannen-deeg. (Zie deeg.) De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. (Zie geest.) De honger woont zoowel onder eene gevleeschde huid als onder een mager en gerimpeld vel. (Zie honger.) De visch bederft het water, het vleesch bevrijdt het. (Zie visch.) De vleeschhal kan geene vischmarkt lijden. (Zie hal.) De wolf heeft geen vleesch te koop. (Zie koop.) De ziel is een omvleeschde engel; Het lijf is een onrein gemengel. (Zie engel.) De zwaan is wit van pluimen, maar haar vleesch is zwart. (Zie pluim.) Die om padden ter markt gaat, is wel belust op vleesch. (Zie markt.) Die veel jagen en vinken, Zal 't vleesch in de kuip niet stinken. (Zie kuip.) Die weinig besteden wil, koopt zelden goed vleesch.Ga naar voetnoot9 Eet geen hartenvleesch. (Zie hart.) Eet vleesch, zoo maakt gij vleesch; visch is maar slijm. (Zie slijm.) Er is geen ijs, Of het kost menschenvleisch. (Zie ijs.) Er is geen vleesch zonder been. (Zie beenderen.) Geen erger vleesch dan menschenvleesch. (Zie mensch.) Geen stouter vleesch dan kooplieden-vleesch. (Zie koopman.) | |
[pagina 389]
| |
Gesmokkeld vleesch brengt geen' zegen aan. Goedkoop vleesch krijgt de hond. (Zie hond.) Goedkoop vleesch wil niemand hebben. [Dat wil zeggen: alleen wat men op goeden prijs weet te houden, is algemeen gezocht. Als zoodanig is het dus een koopmans-spreekwoord, ofschoon het bijna uitsluitend op den minne-handel wordt toegepast. In gelijken zin gebruikt men het spreekwoord: Die weinig besteden wil, koopt zelden goed vleesch, waarmede men te kennen geeft, hoe een vrijer behoort te handelen, om bij het meisje zijner keuze te slagen.] Griet is een goede visch, maar slecht vleesch. (Zie griet.) Hand van de bank: het vleesch is verkocht. (Zie bank.) Hartzeer en pijn eten vleesch en bloed. (Zie bloed.) Hebt gij paardenvleesch gegeten? (Zie paard.) Her op bemind vleisch, zei goedige Trijntje, en zij klopte op haar' aars. (Zie aars.) Het bederf van het vleesch is het leven van de maaijen. (Zie bederf.) Het beste vleesch is der wormen spijs. (Zie spijs.) Het gaat hem naar den vleesche. Het is een vleeschklomp: men zou er peperkoek op hakken. (Zie klomp.) Het is een zot, die het vleesch laat om het been. (Zie beenderen.) Het is gewild (of: bemind) vleesch.Ga naar voetnoot1 Het is gewis een gek, die den kok in den aars blaast, om een' schotel vol vleeschnat. (Zie aars.) Het is half vleesch, half visch. (Zie visch.) Het is hard voor het vleesch. Het is hondenworst in de vleeschhal. (Zie hal.) Het is vleesch, dat ik zelf gezouten heb.Ga naar voetnoot2 Het menschenvleesch is bij dien veldheer goedkoop. (Zie mensch.) Het ratje heeft den reuk van het vleesch weg. (Zie rat.) Het schoonste vleesch is 't kwaadst voor de vliegen te bewaren. [De eere van schoone vrouwen is moeijelijk buiten opspraak te houden.] Het steekt hem in het vleesch en niet in het har, anders zou men het afscheren. (Zie haar.) Het vleesch afkluiven, en daarna met de beenen werpen. (Zie beenderen.) Het vleesch is bij den Roomsche even zoo spoedig uit de kuip als bij den Protestant. (Zie kuip.) Het zit er niet dieper, zei de loods, en hij peilde den grond (of: de vleeschkuip). (Zie grond.) Hij bedelt reeds om de beenderen, ofschoon ik nog geen vleesch bezit (of: gekocht heb). (Zie beenderen.) Hij drijft koopmanschap in warm vleesch. (Zie koop.) Hij gaat den weg van alle vleesch. Hij gaat naar de zanderige vleeschhal. (Zie hal.) Hij grijpt naar de schaduw, en laat zich het vleesch ontvallen. (Zie schaduw.) Hij heeft het schapenvleesch wel lief, die zijn brood met de wol spreidt. (Zie brood.) Hij heeft het zoo noodig als een arm man eene vleeschgaffel. (Zie gaffel.) Hij heeft nog jong vleesch in den pot. (Zie pot.) Hij is begaan om vleesch, die padden-vleesch koopt. (Zie padden.) Hij is een gevleeschde duivel. (Zie duivel.) Hij is er gezien als een hond bij een' boer in de vleeschkuip. (Zie boer.) Hij is er zoo welkom als een hond in de keuken (of: vleeschhal). (Zie hal.) Hij is noch vleesch, noch visch. (Zie visch.) Hij is op de vleeschbank gebragt. (Zie bank.) Hij is zoo paapsch als duc d' Alfs hond: die at vleesch in de vasten. (Zie duc d'alva.) Hij kijkt als een hond, die het vleesch uit den pot gestolen heeft. (Zie hond.) Hij loopt op zijn tandvleesch. (Zie tand.) Hij moest de vleeschpotten van Egypte verlaten. (Zie egypte.) Hij moet wel gaarne schapenvleesch eten, die zijn brood in de poke dopt. (Zie brood.) Hij mogt veel liever op een' vrijdag vleesch gegeten hebben.Ga naar voetnoot3 Hij slaat erop als op beerenvleesch. (Zie beer.) Hij weet wel, wat spek (of: vleesch) hij in de kuip heeft. (Zie kuip.) Hij wil er vleesch of visch van hebben. (Zie visch.) Hoe nader het been, hoe zoeter vleesch. (Zie beenderen.) Jaag de vliegen van het vleesch (of: de suiker), zij zullen zich des te dikker en digter daarop zetten. (Zie suiker.) Ik geloof in God, en nogtans eet ik varkensvleesch. (Zie god.) In paardenvleesch is het goed boekweit telen. (Zie boekweit.) In vijf dingen is jolijt: lange maaltijden, jong vleesch, oude visch, een schoon vrouwtje en wijn op den disch. (Zie ding.) Jong vleesch zwelt in den pot. (Zie pot.) Kalfsvleesch, Half vleesch. (Zie kalf.) Kalfsvleesch kan geene pekel verdragen. (Zie kalf.) Koop ik huizen, dan heb ik steen; koop ik vleesch, dan heb ik been; doch koopik van dit edelenat, dan heb ik wat, zei Pieter Sloköp. (Zie beenderen.) Krank vleesch, kranke geest. (Zie geest.) Kwaad vleesch gaf nooit goede zode.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: wat slecht is, deugt nergens toe, en is niet goed te maken. Zode is koking, van zieden, zood, gezoden. Slecht vleesch kan niet goed gekookt worden. Men past dit spreekwoord op den dronkaard toe, wanneer hij het te veel teruggeeft.] Lamsvleesch en rundvleesch zieden niet wel te zamen. (Zie lam.) Luipende katten hebben het eerst het vleesch (of: spek) uit den pot. (Zie kat.) Mal vleesch is ook te geef te duur.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Men kan van een' os niet meer snijden dan een goed stuk vleesch. (Zie os.) Men weet niet, wat men aan hem heeft: vleesch of visch. (Zie visch.) Men zou zijn vleesch niet mogen. [Men zegt dit van een' vuil' mensch. De vergelijking ziet op een varken.] Mijn hemd is mij nader dan mijn rok, en mijn vleesch nader dan mijn hemd. (Zie hemd.) | |
[pagina 390]
| |
Mijn vleesch moet onder de pekel blijven, of het bederft. (Zie pekel.) Neem een ei van een uur, vleesch van een jaar, en visch, die tien jaar oud is. (Zie ei.) Nimmer blijft er vleesch in het vleeschhuis, hoe slecht het ook is. (Zie huis.) Noten op visch, kaas op vleesch. (Zie kaas.) Nu visch en dan weder vleesch zijn. (Zie visch.) Oud vleesch maakt goede (of: vette) soppen. (Zie sop.) Paardenvleesch en paardenzweet is des landbouwers beste mest. (Zie landbouwer.) Paardenvleesch is duur vleesch, en toch wil niemand het eten. (Zie paard.) Pannekoeken besparen brood en vleesch. (Zie brood.) Prijs ouden visch en jeugdig vleesch. (Zie visch.) Schoone (of: Dubbele) borden en geen vleesch. (Zie bord.) Tot vleesch van wolven, tanden van doggen. (Zie dog.) Tusschen de beenen zit het lekkerste vleesch. (Zie beenderen.) Uit anderer lieden vleesch is het goed hachten snijden. (Zie hacht.) Vleesch en geest hebben vaak met elkander verschil, gelijk twistzieke echtgenooten; en toch zijn ze onwillig, om te scheiden. (Zie echtgenoot.) Vleesch in de vasten of droog brood. (Zie brood.) Vleesch maakt vleesch, visch maakt visch. (Zie visch.) Vleesch wat, Maar voorspijs zat. (Zie spijs.) Vogels met de schoonste veren hebben smakeloos vleesch. (Zie veder.) Vroeg ter vischmarkt en spade in het vleeschhuis. (Zie huis.) Wat in het been gegroeid is, kan men moeijelijk uit het vleesch snijden. (Zie beenderen.) Wat uit vleesch geboren is, dat is vleesch.Ga naar voetnoot1 [Dit spreekwoord is genomen uit Joh. iii:6.] Wie kent er ooit, naar regten eisch, Meloenen en het vrouwevleisch? (Zie eisch.) Wolven-saus tot honde-vleisch: Dat is spijze naar den eisch. (Zie eisch.) Zie wel toe: lever is geen vleesch. (Zie lever.) Zij heeft vrouwevleesch. [Dat meisje of die weduwe is trouwlustig.] Zij keeren zich (of: hunkeren) naar de vleeschpotten van Egypte. (Zie egypte.) Zijn welig vleesch begint te jeuken. Zulk vleesch, zulk mes. (Zie mes.) | |
Vleet.Het deugt geene vleet.Ga naar voetnoot2 Hij heeft ze bij de vleet. [Dat wil zeggen: hij is van eene zaak goed voorzien; hij heeft dit of dat in menigte. Vleet is een drijfnet, dienende ter haringvangst.] | |
Vlek.Beter is de schaamte in de oogen, dan eene vlek in het hart. (Zie hart.) Daar is geen koe of wijf, Of zij heeft wel een vlekje aan haar lijf. (Zie koe.) Dat is eene leelijke vlek (of: kwade streep) in een schoon laken (of: een mooi kleed). (Zie kleed.) De liefde kent vlek noch gebrek. (Zie gebrek.) Die met pek omgaat, wordt ermede besmet (of: Grijp je pek, Daar blijft een vlek). (Zie pek.) Die vlek wil niet weg. Eene enkele vlek bederft het gansche kleed. (Zie kleed.) Het is eene smeervlek in de vuilnis. (Zie smeer.) Hij heeft eene vlek op het oog. (Zie oog.) Iemand eene vlek aanwrijven.Ga naar voetnoot3 Koeijen hebben plekken, En vrouwen hare vlekken. (Zie koe.) Men scheldt geene koe blaar, of daar is wat wits aan (of: Men noemt nooit eene koe bont, of zij heeft wel een vlekje). (Zie blaar.) Men ziet zelfs vlekken in de zon. Schoone aangezigten hebben vlekken. (Zie aangezigt.) Water in den Maart is erger dan eene vlek in het laken. (Zie laken.) | |
Vlerk.Hij heeft zijne beste pen uit zijne vlerken verloren. (Zie pen.) Hij laat de vlerken hangen. Hij wil hooger vliegen, dan zijne vlerken dragen kunnen. Hoenderbouten zijn het best, als de vlerken gegeten zijn. (Zie bout.) Niemand kan hooger vliegen, dan zijne vlerken reiken.Ga naar voetnoot4 | |
Vleugel.De dwaasheid heeft arends vleugelen, maar uils oogen. (Zie arend.) De mug (of: vlieg) zwerft zoo lang om de kaars, totdat zij er ten laatste invalt (zich brandt, of: hare vleugelen zengt). (Zie kaars.) De vleugelen bederven de mier. (Zie mier.) Die verder (of: hooger) wil vliegen, dan zijne vleugels reiken, tuimelt naar de laagte. (Zie laagte.) Hij dekt met de vleugels, maar bijt met den bek. (Zie bek.) Hij klapwiekt op geleende vleugels. Hij klept maar met éénen vleugel.Ga naar voetnoot5 Hij spreidt zijne vleugelen wijder uit dan over zijn nest. (Zie nest.) Hij vliegt met arendsvleugelen voorbij. (Zie arend.) Hij wil vliegen, eer hij vleugels heeft (of: zonder vleugels).Ga naar voetnoot6 Hij zoekt de vleugels van den wolf.Ga naar voetnoot7 [De fabelkunde maakt wel van pegasus, een gevleugeld paard, gewag; maar een wolf met vleugels wordt nergens genoemd. Wie dus naar de vleugels van den wolf zoekt, tracht naar het onbestaanbare, en zoo iemand te teekenen, is de bedoeling van dit spreekwoord.] | |
[pagina 391]
| |
Ieder vogel vliegt, naardat hij vleugels heeft (of: gevleugeld is). Iemand met zijne vleugelen dekken. Iemand onder de schaduw zijner vleugelen nemen. (Zie schaduw.) Men kan niet vliegen, voor men vleugels heeft (of: Vlieg niet, voor gij vleugels hebt).Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) Men moet niet willen vliegen, eer men slagpennen in de vleugels heeft. (Zie pen.) Strek uwe vleugelen naar uw nest uit. (Zie nest.) Zich onder iemands vleugelen verschuilen.Ga naar voetnoot2 [Dit spreekwoord is ontleend aan Ruth ii: 12.] Zijne vleugels over iemand uitbreiden. [Dit spreekwoord is ontleend aan Ezech. xvi: 8.] Zijne vleugels zijn uitgetrokken (of: gekort).Ga naar voetnoot3 | |
Vleugje.Met dit vleugje naar bed, zei de man tegen zijne familie, en hij leide een' zwavelstok op het vuur. (Zie bed.) | |
Vlieg.Aan hoeren en dieven, Vlooijen en vliegen, Honden en drek Is te Dantzig geen gebrek. (Zie dantzig.) Als hij maar eene vlieg van zich af kan blazen. Besmeer u met honig, zoo vangt gij vliegen. (Zie honig.) Dat hij aan land blijve, om de vliegen van de koeijen te keeren. (Zie koe.) Dat is twee vliegen in één' klap (of: met één' lap). (Zie klap.) De doode vliegen bederven de goede zalf.Ga naar voetnoot4 [Dit spreekwoord is ontleend aan Pred. x: 1.] De mug (of: vlieg) zwerft zoo lang om de kaars, totdat zij er ten laatste invalt (zich brandt, of: hare vleugelen zengt). (Zie kaars.) De spin eet de vlieg, en de hagedis de spin. (Zie hagedis.) De vliegen steken wel een paard, en dat is zulk een groot beest. (Zie beest.) De vliegen volgen den honig t'allen tijën, En de gulzige honden de prijen. (Zie hond.) De zwarte vliegen zitten overal in. [Dit spreekwoord ziet op de heerschzucht der geestelijken.] Die koopmanschap doet, en er geen verstand van heeft, zijne penningen worden vliegen. (Zie koop.) Een arend vangt geene vliegen. (Zie arend.) Eéne bij is beter dan eene hand vol vliegen. (Zie bij.) Een hond snakt naar eene vlieg. (Zie hond.) Er zit eene vlieg op de plank. (Zie plank.) Groote vliegen breken (of: boren) door het spinrag, daar de kleine in verward blijven (of: blijven hangen). (Zie rag.) Het is eene biervlieg (een bierbuik, of: eene bierlaars). (Zie bier.) Het is hem niet zeer helder; hij slacht de koeijen, als haar eene paardenvlieg gestoken heeft. (Zie koe.) Het schoonste vleesch is 't kwaadst voor de vliegen te bewaren. (Zie vleesch.) Het zijn al vliegen van éénen winkel.Ga naar voetnoot5 Hij breekt erdoor heen als eene paardenvlieg door een spinneweb. (Zie paard.) Hij gaat gelijk eene vlieg zonder hoofd. (Zie hoofd.) Hij gaat van een' olifant zwanger, en brengt eene vlieg voort. (Zie olifant.) Hij heeft bromvliegen. [Dat wil zeggen: hij is niet te vertrouwen. De bromvliegen bederven het vleesch.] Hij heeft het zoo vast (of: Het is zoo zeker) als eene hand vol vliegen (ook wel: Men kan erop aan als op eene hand met vliegen). (Zie hand.) Hij heeft veel vliegen in het hoofd. (Zie hoofd.) Hij houdt de vliegen van het vat. (Zie vat.) Hij jaagt hem de vliegen van den rug. (Zie rug.) Hij is zoo gaauw als eene strontvlieg. (Zie stront.) Hij is zoo tevreden als eene vlieg op een' stront. (Zie stront.) Hij is zoo vlug als eene vlieg in de wintermaand. (Zie maand.) Hij loopt erom heen, als eene vlieg om den heeten brij. (Zie brij.) Hij maakt van eene vlieg (of: mug, ook wel: muis) een' olifant. (Zie mug.) Hij slaat niets af dan vliegen. Hij slacht de strontvlieg: hij maakt veel gesnor, en valt op een' drek. (Zie drek.) Hij valt erin, als eene vlieg in den brij. (Zie brij.) Hij vangt hem eene vlieg af.Ga naar voetnoot6 Hij zal de vliegen afkeeren.Ga naar voetnoot7 Jaag de vliegen van het vleesch (of: de suiker), zij zullen zich des te dikker en digter daarop zetten. (Zie suiker.) Ik ken wel vliegen in de melk. (Zie melk.) Ik zit hier niet, om vliegen te vangen.Ga naar voetnoot8 [Dat wil zeggen: ik houd mij met geene beuzelingen op. Het spreekwoord is welligt ontleend aan het tijdverdrijf van den Romeinschen keizer domitianus.] In eenen toegesloten mond komen geene vliegen. (Zie mond.) Knip eene vlieg tienmaal van de hand, zij komt er weêr naar toe. (Zie hand.) Magere vliegen bijten scherp.Ga naar voetnoot9 Men mag geene vlieg uit zijn' nap krijgen. (Zie nap.) Men vangt meer vliegen met een' lepel stroop dan met een vat azijn. (Zie azijn.) Op de magerste paarden vallen de meeste vliegen. (Zie paard.) Op eenen ziedenden pot zit nooit eene vlieg. (Zie pot.) Op een schraal of schurftig beest Zitten al de vliegen 't meest. (Zie beest.) Pas op de bromvliegen. [Deze waarschuwing geeft men den neringdoende, als de een of ander wat al te voorkomend is tegen zijne huwbare dochters.] | |
[pagina 392]
| |
Snap dat vliegsken zelf.Ga naar voetnoot1 Tafelvliegen komen tot de suiker. (Zie suiker.) Vliegen en vrienden komen in den zomer.Ga naar voetnoot2 Vliegen en vrienden komen in zoeten tijd, en als het saizoen hard en zuur wordt, gaan ze weg. (Zie saizoen.) Vliegen ken ik wel; maar ik kan niet vliegen. [Woordspeling met het meervoudige zelfstandig naamwoord vliegen en het werkwoord vliegen.] Vlieg wil ook een vogel zijn.Ga naar voetnoot3 Zij laat zich wakker de vliegen van het lijf jagen. (Zie lijf.) Zijn bakhuis zal vliegen vangen. (Zie bakhuis.) Zoo lang vliegt de vlieg, tot zij gevangen is.Ga naar voetnoot4 | |
Vlieger.Die vlieger zal niet opgaan.Ga naar voetnoot5 Hij steekt zijn' vlieger op. [Hij maakt zich heimelijk uit de voeten. Het is een Kortrijksch spreekwoord. Zie snellaert, in het Belgisch Museum, 1844, bl. 191.] | |
Vlier.Zijne vlier bloeit. [Dat wil zeggen: het is thans voor hem een schrale tijd. Men bezigt het spottenderwijze van den pogcher, die niet ruim bemiddeld is. In de benedenste deelen van Gelderland, waar de spreekwijze geldt, is het koolzaad een der hoofdproducten van den landbouw. Kort voor den oogsttijd daarvan valt de bloeitijd van de vlier in. De landlieden zijn dan doorgaans niet al te ruim bij kas.] | |
Vliering.Het spookt bij hem op de vliering.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: in zijne hersens. Gelijk de vliering de hoogste zoldering van een huis is, zijn de hersens in het bovenste gedeelte van het menschelijke ligchaam, nl. het hoofd, besloten. Het spreekwoord: Het schort hem (of: Hij heeft het) in de bovenste verdieping, heeft eene gelijke beteekenis. Lublink schijnt, maar mij dunkt, ten onregte, op de ligchamelijke grootte te doelen, daar hij, ter verklaring van het vreemde spreekwoord: Lange menschen zijn zelden wijs, zegt: ‘Als wij ons herinneren, dat wij van iemand, die niet overschrander is, wel eens zeggen: Het spookt bij hem op de vliering, dan bemerken wij weldra, wat zij [de vreemdelingen nl.] met hun hoog opgetrokken menschelijk gebouw bedoelden.’] | |
Vlies.Al zijt gij geschoren, een ander zal het vlies hebben.Ga naar voetnoot7 Geen gulden vlies dan onder de draken. (Zie draak.) Het is ons op de vliezen gevallen. [Dat wil zeggen: het is ons plotseling ingeschoten; wij hebben op eens daarvan 't gewigt gevoeld. Het beeld is ontleend aan eene plotselinge aandoening der vliezen (zinking).] | |
Vlijm.Als de zweer rijp is, vereischt zij de vlijm.Ga naar voetnoot8 Hij is zoo scherp als eene vlijm. | |
Vlijt.Die wiedt op zijn' tijd, Vindt loon voor zijn vlijt. (Zie loon.) Groote rijkdom komt door geluk, matige rijkdom door vlijt. (Zie geluk.) Men moet zijne uiterste vlijt aanwenden.Ga naar voetnoot9 Van eigen vlijt ziet men den schoorsteen rooken. (Zie schoorsteen.) Waar de vlijt de deur uitgaat, komt de armoede het venster in. (Zie armoede.) Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kasteelen. (Zie huis.) | |
Vlinder.Hij is zoo wispelturig als een vlinder, die van de eene bloem op de andere vliegt. (Zie bloem.) | |
Vloed.Alle vloed heeft zijne ebbe. (Zie eb.) Dat met den vloed komt, gaat met de eb weg. (Zie eb.) Het komt als ebbe en vloed. (Zie eb.) Hij legt het over ebbe en vloed. (Zie eb.) Hooge vloeden, Godes roeden. (Zie god.) Koopmans (of: Werelds) goed Is ebbe en vloed. (Zie eb.) 't Mag vloed zijn of ebben: Die niet waagt, zal niet hebben. (Zie eb.) Na de ebbe komt de vloed, En de vrienden met het goed. (Zie eb.) Na hooge vloeden diepe (of: lage) ebben. (Zie eb.) Voor eb en vloed daarhenen drijven. (Zie eb.) | |
Vloek.Blind, arm en oud is een Joden-vloek. (Zie arme.) De vloek heeft steeds een' goeden zin: Waar hij uitgaat, daar komt hij gaarne weder in.Ga naar voetnoot10 De vloek Keert weder (of: Blijft) in zijn' eigen' hoek. (Zie hoek.) Er schijnt wel een banvloek over hem uitgesproken te zijn. (Zie ban.) Het geluk is eene weldaad voor den dwaas, maar een vloek voor den zot. (Zie dwaas.) Het is een moeders vloek. (Zie moeder.) Hij heeft het met een' vloek bezegeld. In twee (of: drie) vloeken en een' zucht. [Wanneer naaiwerk of eenige andere zaak spoedig af moet zijn, en daarom maar ten ruwste wordt overloopen, dan bezigt men deze spreekwijze.] Vloeken zijn blaren; Die ze zaait, zal ze vergâren. (Zie blaar.) Waar een ondeugend kind in huis is, komt de vloek in langs alle deuren. (Zie deur.) | |
[pagina 393]
| |
Vloer.Als ieder zijn' eigen' vloer veegt, is het in alle huizen schoon. (Zie huis.) Daar is teer aan den vloer. (Zie teer.) Daar valt niet te vegen dan de vloer.Ga naar voetnoot1 Daar zat een mannetje op den vloer, Dat zei: kwalijk kwam, kwalijk voer. (Zie man.) Dat is de regte tred van den vloer. (Zie tred.) De vloer is te koud, daar zij over gaat.Ga naar voetnoot2 Die iemand zeer lief heeft, dien staat het tegen, dat zij over den kouden vloer gaat.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Het is goed dansen op eens anders vloer.Ga naar voetnoot4 Het staat geschreven op den vloer: Zoo het kwam, zoo het voer.Ga naar voetnoot5 Het zou vuil van den vloer zijn. [Als hij weg is, dat ruimt op.] Mans moêr Is de duivel op den vloer. (Zie duivel.) Men moet, om het huis te reinigen, den vloer niet met de vuiligheid uitvagen. (Zie huis.) Ongelukken zijn kwade kansen, zei Frederik, en hij zou op bed een' kabriool dansen, maar stiet zijn hoofd, en viel op den vloer. (Zie bed.) | |
Vlok.De goederen dezer wereld zijn gelijk aan sneeuwvlokken, die de oogen verblinden, en weldra versmelten. (Zie goed.) Die vrij wil zijn van vlas en vlok, Die ga niet tusschen wiel en rok. (Zie spinnewiel.) Niemand schudt zijn rokje af, Of er valt een vlokje af. (Zie rok.) | |
Vlonder.Eer gij over den vlonder gaat, zoo tast naar de leuning. (Zie leuning.) Voorzigtig Jan Pieters, de vlonder is glad. (Zie jan pieters.) | |
Vloo.Aan hoeren en dieven, Vlooijen en vliegen, Honden en drek Is te Dantzig geen gebrek. (Zie dantzig.) Alles is maar eene wetenschap, behalve vlooijen vangen: dat is eene gaauwigheid. (Zie gaauwigheid.) Als hem eene vloo bijt, is Holland in last. (Zie holland.) Als Sinte Lucie komt, lengen dedagen eenen vlooijen-sprong. (Zie dag.) Dat gelijkt wel naar den brand van Troje, zei de man, En hij brandde zeven en tachtig vlooijen in eene kastanjepan. (Zie brand.) Dat is een schoone bruinvisch, zei de mof, en hij zag eene vloo in een' wateremmer zwemmen. (Zie bruinvisch.) Dat is zooveel als eene vloo in de hel. (Zie hel.) De eene hond verwijt den anderen, dat hij vlooijen heeft. (Zie hond.) De lombard is eene vlooijekist en luizenkast. (Zie kast.) Die geene vlooijen wil krijgen, moet zijnen aars krabben, als ze hem in de keel bijten. (Zie aars.) Die met honden te bed gaat, staat met vlooijen weder op. (Zie bed.) Die vink ben ik kwijt, zei Flip, en daar sprong eene vloo van zijn' rok op zijns buurmans mantel. (Zie buurman.) Doe de deur toe, pas wel op, zei besje tegen haar' jongen, en zij ging op de vlooijen-vangst. (Zie besje.) Eene luis is menschelijk, maar eene vloo is beestelijk. (Zie beest.) Eene vloo in de zon, Eenen aap op de ton, En eene stoute maagd, Scheid ervan, eer ge 't u beklaagt. (Zie aap.) Eene vloo in Maart Is een' daalder waard. (Zie daalder.) Ei kijk, die springt zonder pols, zei Saartje de breister, en zij zag eene vloo in haar hemd een' kabriool maken. (Zie breister.) Geef geen' raad aan de ouden, en zoek geene vlooijen in zwarte pelzen. (Zie oud.) Geen ding met der haast, dan vlooijen te vangen. (Zie ding.) Het drilt als eene beurs met vlooijen. (Zie beurs.) Het geluk baart nijd en haat: Eet je vlooijen, je sch.. geen muskaat. (Zie geluk.) Het is een regte vloobak. (Zie bak.) Het is gemakkelijker, een' korf met vlooijen te hoeden (of: te bewaren) dan een dozijn jonge meisjes. (Zie dozijn.) Het is, of de vent gek is, zei Tijs, en hij zag eene vloo kabriolen maken. (Zie kabriool.) Het is onmogelijk, dat vlooijen en luizen kunnen sterven, zei Jochem de bedelaar, en hij klouwde zijn' kop. (Zie bedelaar.) Hij heeft eene luis (of: vloo) in het oor. (Zie luis.) Hij heeft eene vloo hooren hoesten. [Dit spreekwoord wordt toegepast op den persoon, die 't wonderbare tot in 't onmogelijke drijft. Even zoo zegt men van hem, dat hij luistert, of het gras groeit, en zoo wijs is, dat hij het gras kan zien wassen.] Hij heeft het zoo benaauwd als eene vloo tusschen twee nagels. (Zie nagel.) Hij is zoo arm als een hond zonder vlooijen. (Zie hond.) Hij slaapt gerust, als de vlooijen hem niet bijten. Hij springt op als een bosje met vlooijen. (Zie bos.) Hij springt op als eene vloo in de heete pan. (Zie pan.) Hij zoekt vlooijen in de hel. (Zie hel.) Hoe schurftiger hond, hoe meer vlooijen. (Zie hond.) Hoe zwarter gat, hoe meer vlooijen. (Zie gaten.) Ik heb een vet wijf, zei magere Joor, ze zal mij voor geene vloo tusschen de plooijen van de lakens gaan zitten. (Zie joor.) In eene luis (of: vloo) is meer wonder op te merken dan in een' olifant. (Zie olifant.) In het donker is het goed moffelen (of: mokkelen), maar slecht vlooijen vangen. (Zie donker.) Magere (of: Hongerige) vlooijen (of: luizen) bijten scherp. (Zie luis.) Men zal haar voor geene vloo in het bed verliezen. (Zie bed.) Ongelukken zijn kwade kansen, al zou men zijn' duim maar in het bed breken met vlooijen knippen. (Zie bed.) Vlooijen en naalden steken beide. (Zie naald.) Wilt gij u over de vloo wreken, Gij moet haar de tanden uitbreken. (Zie tand.) | |
[pagina 394]
| |
Ze bijten mij, die mij helpen zouden, zei Teunis, en hij had zijn hemd vol vlooijen. (Zie hemd.) Zij is zoo boos niet, of ik wou, dat al de vlooijen van mijn bed zoo waren. (Zie bed.) Zij maken een leven, alsof er een schip met vlooijen verging. (Zie leven.) Zijn dat nu bontwerkers? vroeg Jasper, en hij zag een' hond, die vol vlooijen zat. (Zie bontwerker.) | |
Vlugt.Des arends onvermoeide vlugt Dringt zelfs ook door een stijve lucht. (Zie arend.) Die vogel is in de vlugt geschoten.Ga naar voetnoot1 Een goede en nutte vrucht Rijpt nimmer in de vlugt.Ga naar voetnoot2 Eén vogel maakt geene vlugt. Elk passe op het vinkeslag, eer de vlugt weg is. (Zie slag.) Hij gaat in de uilenvlugt. (Zie uil.) Hij ligt op zijne vlugt. [Met andere woorden: hij loopt weg.] Hij neemt te hooge vlugt.Ga naar voetnoot3 [v. Sandwijk acht, dat ‘deze spreekwijze ontleend is uit het verhaal der ontvlugting van dedalus en zijnen zoon icarus, uit den doolhof op Creta.’] Hij vangt den bal in de vlugt. (Zie bal.) Hij zoekt zijn heil in de vlugt. (Zie heil.) In der snippen vlugt. (Zie snip.) Van de uilenvlugt en den kalverdans spreken. (Zie dans.)
Hij zit ermede in de vlugt.Ga naar voetnoot4 [Dat wil zeggen: hij is zeer in de engte gedreven, en weet zich in 't geheel niet te bergen. De vlugt is waarschijnlijk het net, waarin het wild gevangen zit.] | |
Vocativus.Hij is een slimme vocativus.Ga naar voetnoot6 [De schrijver van de Gedachten over Spreekwoorden zegt: ‘mij dunkt, vocativus zinspeelt alleen op den 5en. naamval, roeper genaamd; en daar een vogel ook roept, en zeer vlug is, wil men er eenvoudig mede zeggen: het is een slimme vogel, een listige kwant, die gaauw, bij de hand is.’] | |
Vochtel.Die het te kwaad heeft, mag zijn' aars kraauwen, zei Jaap Krijne, en hij zat er sommigen met den vochtel achterna. (Zie aars.) | |
Vod.Als de beurs leêg is, wordt ze eene vod. (Zie beurs.) Die met hoeren ploegt, moet met vodden eggen. (Zie hoer.) Eene vod is de beste slijpsteen van 's menschen geest. (Zie geest.) Het vaandel blijft bij den stok: al wat eraf valt, zijn vodden. (Zie stok.) Hij vaagt er de vod door.Ga naar voetnoot7 Iemand bij de lurven (ook wel: de lappen, de vodden, de mouw, of: den kraag) krijgen. (Zie kraag.) Onder de huik schuilen de vodden. (Zie huik.) Wij zijn zoo zalig in voddebaai als in goud- of zilverlaken. (Zie baai.) | |
Voeder.Er is ongemak in het hennevoêr. (Zie hen.) God geeft wel ieder vogeltje zijn voeder, maar het moet er ook om vliegen. (Zie god.) Goed voêr en een warme stal Is het al. (Zie stal.) Goed voêr, goede vaalt. (Zie vaalt.) Het voêr te geven aan het beest, En God te bidden in den geest. (Zie beest.) Hij eischt slagen, gelijk een paard zijn voeder. (Zie paard.) Ja en neen is kooplieden voêr, koot en bikkel der kinderen. (Zie bikkel.) Ik heb stroo en voeder voor u ten beste. (Zie stroo.) Ons gras en hooi is voor ons voêr beschoren. (Zie gras.) Orde is het halve voeder. (Zie orde.) Tabak en papenwijven is gemeen mans voêr. (Zie man.) Voêr om niet, maakt het vee mager. (Zie vee.) Wie veinst, die is een loer; Oogluiken is heerenvoêr. (Zie heer.) Wie voeder op de hei kan kweeken, heeft de hei in zijne magt. (Zie heide.) Wijfs voêr, arm voêr.Ga naar voetnoot8 Wijfs voêr, sch.. voêr: Klaasje, houd u vast. (Zie klaas.) Wijfs voêr, sch.. voêr: mans hand liegt er niet om. (Zie hand.) Winnen en verliezen is koopmans gebruik (of: voeder). (Zie gebruik.)
Daar bleef nooit eene muis dood onder een voeder hooi. (Zie hooi.) Dat is een schoon voêr wijn, zei dronken Klaasje, En hij zag een vaatje van vier stoop door een vergrootglaasje. (Zie klaas.) Dat is een voêr hooi, zei Jorden, en het was een wagen vol stroo. (Zie hooi.) Eene naald in een voeder hooi zoeken. (Zie hooi.) | |
[pagina 395]
| |
Hij heeft er het volle voêr aan. [Dat wil zeggen: hij is zwaar belast. Men zegt het, wanneer het huiselijke leed sterk drukt.] Nu heb ik het Heidelbergsche vat gezien, zei Lourens, en hij zag een voeder wijn van achthalve stoop. (Zie heidelberg.) Voor een' gek en een' dronken man moet men met een voeder hooi uitwijken. (Zie gek.)
Het ongeluk komt met voederen, en het gaat weg met oncen. (Zie ongeluk.)
Heeren en hoeren Zijn van eender voeren. (Zie heer.) | |
Voedsel.De treurige bemint al de beelden, die aan zijne droefheid voedsel geven. (Zie beeld.) Het is al goed voedsel, als men niet te lekker wil zijn. (Zie lekkerbek.) Het is nu spoeling, het zal nog wel voedsel worden. (Zie spoeling.) Hoop is het voedsel der liefde. (Zie hoop.) Kwaad voedsel, Kwaad gebroedsel. (Zie gebroedsel.) Onbeschaamde brokken geven klein voedsel. (Zie brok.) Voedsel houdt ieder te voet.Ga naar voetnoot1 Wat van daag goed voedsel is, is morgen goed eten. (Zie dag.) Wat van het avondmaal overblijft, is den volgenden morgen goed voedsel. (Zie avond.) Woorden zijn goed voedsel voor de ooren, maar de buik heeft er niet aan. (Zie buik.) | |
Voering.Dat is voering. [Te Enkhuizen bestaat een oud gebruik, of liever misbruik, dat de kuipers, die de haring in de pakkerijen overpakken, als zij gaan schoften, een' haring medenemen, welke voering genoemd wordt, en natuurlijk niet tot de slechtste soort behoort.] Dat zet nog voering bij. Hij geeft er eene halve bootsmans voering voor. (Zie bootsman.) Hij heeft nog geene voering (of: geen' zolder) in den neus. (Zie neus.) | |
Voerman.Dat gaat wel, zei dronken Joor tegen voerman Job, en de wagen holde. (Zie job.) De voerman raakt meest het willige paard. (Zie paard.) Die voerman geweest is, kent het klappen van de zweep (of: is het klappen van de zweep gewoon). Die wel varen wil, moet een' goed' voerman hebben.Ga naar voetnoot2 [Vroeger voer men, en in de oostelijke provinciën van ons land vaart men nog, zoowel met wagens als met schuiten.] Een goed voerman kan wel keeren, al is de plaats eng. (Zie plaats.) Een goed voerman wil wel een vrachtje laden.Ga naar voetnoot3 Een oud voerman hoort nog gaarne het klappen van de zweep.Ga naar voetnoot4 Geen voerman stuurde ooit zoo wel, dat zijn last nooit werd omgeworpen. (Zie last.) Ik ben milddadig, zei voerman Job, en hij gaf een' valschen stuiver aan vijf bedelaars. (Zie bedelaar.) Meen je, dat mijn paard met den staart trekt, zei de voerman, de kop doet ook mede. (Zie kop.) Rijd voort, voerman! maar zie om!Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Voermans ontbijt, dronkaards paternoster. (Zie dronkaard.) | |
Voet.Aan de voetzolen des meesters hangt de beste mest. (Zie meester.) Al diendet gij hem de zolen uit de schoenen (of: de schoenen van de voeten). (Zie schoen.) Al kwaad, dat opgroeit: van het bad in het voetwater. (Zie bad.) Alles gaat van den grond, behalve de voeten. (Zie grond.) Als een danser de veêl maar hoort, zoo drillen zijne voeten reeds. (Zie danser.) Als ge meent, den engel bij de voeten te hebben, houdt ge den duivel bij den kop. (Zie duivel.) Als gij den wolf ziet, zoek niet meer naar zijne voetstappen. (Zie stap.) Als gij niet zwijgt bij uwen vriend, zoo heeft hij den voet op uwe keel. (Zie keel.) Als het op een loopen gaat, zoo belooft men den voeten een paar nieuwe schoenen. (Zie paar.) Als men braakt, zei de boer, drijft men een kalf zonder voeten naar de wei. (Zie boer.) Al stond hij op zijn hoofd, en spaarde zijne voeten. (Zie hoofd.) Als zij het ruischen in het hoofd krijgen, dan hebben zij het niet in de voeten. (Zie hoofd.) Beloopt de slijkige voet iets, de asschige niets. (Zie asch.) Ben ik eene voetwisch? Beter met den voet dan met de tong te struikelen. (Zie tong.) Beter met kakhielen te loopen, dan zijne voeten in het vuur te verbranden. (Zie kakhiel.) Daar munt klinkt, leent men gehoor, en handen, en voeten. (Zie gehoor.) Dat gaat zoo ver, als het voeten heeft. Dat heeft handen en voeten. (Zie hand.) Dat is een schoen, die voor zijne voeten past. (Zie schoen.) Dat is hem een doorn uit den voet. (Zie doorn.) Dat kost hem veel voetstappen. (Zie stap.) | |
[pagina 396]
| |
De beste mest op den akker is des meesters oog en voet. (Zie akker.) De gestadige voet draagt over weg.Ga naar voetnoot1 De grond ontzinkt hem onder zijne voeten. (Zie grond.) De hanevoet is hem gestrooid (of: gebreid). (Zie haan.) De knecht rijdt te paard, en de meester gaat te voet. (Zie knecht.) De kunst heeft vier witte voeten. (Zie kunst.) De leugen heeft geene voeten. (Zie leugen.) Der vromen voetstappen mag men wel navolgen. (Zie stap.) Des meesters voeten verbeteren het land. (Zie land.) De voetstappen van den meester benadeelen geen gewas. (Zie gewas.) De waarheid heeft een' vasten voet, Wanneer de leugen vallen moet. (Zie leugen.) Die barrevoets gaat, moet geene doornen zaaijen. (Zie doorn.) Die den eenen voet in het hoerhuis zet, zet den anderen in het gasthuis. (Zie gasthuis.) Die den voet in den stijgbeugel krijgt, zal ligtelijk in den zadel geraken. (Zie beugel.) Die de zee weet leêg te drinken, kan droogvoets aan land komen. (Zie land.) Die een' doorn in den voet heeft, mag niet dan pijnlijk treden. (Zie doorn.) Die het paard laat, gaat te voet. (Zie paard.) Die het voetje houdt, en die het kalfje vilt. (Zie kalf.) Die kan lijden en verdragen, Vindt zijn' vijand voor zijne voeten verslagen. (Zie vijand.) Die op eens dooden (of: eens anders) schoenen hoopt, Heeft nood, dat hij lang blootsvoets loopt. (Zie doode.) Die verder wil rijden, dan zijn paard kan, die zitte af, en ga te voet. (Zie paard.) Die voet houdt, vilt genoeg (of: Al zooveel doet hij, die voet houdt, als die vilt).Ga naar voetnoot2 Die zeker wil gaan, ga te voet.Ga naar voetnoot3 Die zich te zeer haast, kwetst den voet, en moet achterblijven.Ga naar voetnoot4 Die zijn paard door een ander voedt, mag wel te voet gaan. (Zie paard.) Die zoo rijdt, moet niet te voet gaan.Ga naar voetnoot5 Drie beesten schiep onze Heer: ezels, varkens en posten te voet. (Zie beest.) Een ambachtsman op zijne voeten is grooter dan een edelman op zijnekniën. (Zie ambachtsman.) Een gek, die een gezadeld paard bij den weg vindt staan, En dan toch te voet blijft gaan. (Zie gek.) Een goed man neemt somtijds wel een' kwaden voet voor. (Zie man.) Een groote schoen, een kleine voet, Die deden nooit zijn' meester goed. (Zie meester.) Een klein man koen is niet dan voetgetrap. (Zie getrap.) Een paard met vier voeten struikelt wel eens, ik zwijge van een' mensch, die maar twee voeten heeft (of: hoeveel te meer de rijder, die erop zit). (Zie mensch.) Een viervoetig paard sneuvelt wel. (Zie paard.) Elk moet zich meten met zijn' eigen', niet met eens anders voet.Ga naar voetnoot6 Ergens met vuile voeten doorgaan.Ga naar voetnoot7 Ga zachtjes aan, dat gij de eijeren niet breekt, die gij onder uwe voeten hebt. (Zie ei.) Gewoonte maakt eelt (of: harde voeten). (Zie eelt.) Had God hem bij het hoofd, en ik bij de voeten: ik zou hem naar boven steken, en ras los laten. (Zie god.) Hebt gij maar dwergen-voeten, u past geen reuzenschoen. (Zie dwerg.) Het gaat hem als de paauwen: men moet niet naar zijne voeten kijken. (Zie paauw.) Het gras groeit niet, waar de Kozak als vijand den voet heeft gezet. (Zie gras.) Het is al weêr van het varken: op den ouden voet. (Zie varken.) Het is beter viermaal met den voet uit te glijden dan éénmaal met de tong. (Zie tong.) Het is een zot, die in het zand (of: voor de voeten) werpt, hetgeen hij vast in de hand heeft. (Zie hand.) Het is elk niet geoorloofd, des pausen voeten te kussen. (Zie paus.) Het is geen schoen naar zijnen voet. (Zie schoen.) Het is goed te voet gaan, als men het rijden moê is.Ga naar voetnoot8 Het is goed te voet (of: langs den wagen) gaan, als men het paard bij den toom heeft. (Zie paard.) Het is kwaad dansen zonder voet.Ga naar voetnoot9 Het is zulk een edel man, Als er over voeten gaan kan. (Zie man.) Het is zulk een kwade schalk, als op twee voeten gaan mag. (Zie schalk.) Het komt te paard (of: post), en vertrekt te voet. (Zie paard.) Het schaap heeft een' gulden voet. (Zie goud.) Het staat op goede voeten. Het staat op zwakke voeten. Het vuur wordt hem al zeer na aan de scheenen (of: voeten) gelegd. (Zie scheen.) Het zal wel gaan, als het voeten heeft. Het zijn gelukkige voeten, die een gezond lijf over weg kunnen dragen. (Zie lijf.) Hierom en daarom gaan de ganzen (of: hoenders) barrevoets. (Zie gans.) Hij blijft altijd met éénen voet op den grond. (Zie grond.) Hij blijft buiten voetgetrap. (Zie getrap.) Hij danst al op éénen voet.Ga naar voetnoot10 Hij draagt het met de voeten weg.Ga naar voetnoot11 Hij durft dat voetspoor niet betreden. (Zie spoor.) Hij eet altijd op eene ton; niemand kan den voet onder de tafel krijgen. (Zie tafel.) Hij gaat, daar de paus (of: keizer) te voet (of: zonder lakkei) gaat (of: geen' ambassade kan zenden). (Zie ambassade.) Hij gaat met bloote voeten over de doornen. (Zie doorn.) Hij gaat niet anders, dan of hij God bij de voeten heeft. (Zie god.) | |
[pagina 397]
| |
Hij gaat op zijne eigene voeten. Hij gaat schoorvoetende. Hij heeft aan de voeten van Gamaliël gezeten. (Zie gamaliël.) Hij heeft den eenen voet op de aarde, den anderen op het water. (Zie aarde.) Hij heeft den regten voet.Ga naar voetnoot1 Hij heeft den voet in den beugel gezet. (Zie beugel.) Hij heeft den voorvoet.Ga naar voetnoot2 Hij heeft er een' witten voet (ook wel: Vier witte voetjes bij iemand hebben).Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) [Dat wil zeggen: hij is daar, bij die familie, in dat huis, geacht en bemind; men kan geen kwaad van hem zien of hooren; alles, wat hij doet, is welgevallig. Al van ouds werd het paard in hooge achting gehouden, was het maar van zessen klaar; terwijl de witte voeten, als het beeld der reinheid, geacht werden, den luister van het dier te verhoogen. Van deze omstandigheid heeft het spreekwoord zijnen oorsprong genomen.] Hij heeft geen' vasten voet.Ga naar voetnoot4 Hij heeft hem het gras voor de voeten weg gemaaid. (Zie gras.) Hij heeft Kajanus-voeten. (Zie kajanus.) Hij heeft koude aan zijne voeten. (Zie koude.) Hij heeft kwik aan de voeten. (Zie kwik.) Hij heeft natte voeten.Ga naar voetnoot5 [Thans drukt men overdragtig hierdoor uit, dat iemand zooveel sterken drank door de keel heeft laten loopen, dat het vocht tot zijne voeten is doorgedrongen, en hij daardoor niet meer gaan kan. Vroeger zal deze spreekwijze waarschijnlijk eene andere beteekenis gehad hebben, want gheurtz heeft wel: Nat vuets syn, maar ook: Ick ben nat vuets: men mag toch niet veronderstellen, dat de dronkaard zelf zijne schande zal uitroepen.] Hij heeft niet zooveel, daar hij eenen voet zoude mogen zetten.Ga naar voetnoot6 Hij heeft onzen Heer geheel niet bij de voeten. (Zie heer.) Hij heeft veel klei onder den voet. (Zie klei.) Hij heeft warme voeten. Hij heeft zeevoeten (of: zeeschoenen). (Zie schoen.) Hij houdt hem voor een' voetveeg (of: eene stroowisch). (Zie stroo.) Hij is aan éénen voet kreupel. (Zie kreupel.) Hij is blijde, dat hij het magere hooi bereiken mag, daar hij te voren zijne eigene haver omstiet, en met voeten trad. (Zie blij.) Hij is erbij, zoo ras de voeten maar koud zijn.Ga naar voetnoot7 Hij is ruiter (of: ridder) te voet. (Zie ridder.) Hij is schipper te voet (of: te land). (Zie land.) Hij is uit de paardenvoeten, die op den toren de klokken doet beijeren. (Zie klok.) Hij is zoo stout, als er op voeten gaat. (Zie stout.) Hij kan geene ruste vinden voor het hol van zijnen voet. (Zie holligheid.) Hij kan met den voet in den buidel niet komen. (Zie buidel.) Hij kan villen noch voet houden.Ga naar voetnoot8 Hij komt voetje voor voetje vooruit. Hij krijgt (of: geeft hem) veel voet.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) [Wanneer iemands redenen of handelingen gereeden ingang vinden, wordt dit spreekwoord gebruikt. Het is, alsof men zeide: hij mag op die plaats of bij dien man vrij zijne voeten zetten. Ik twijfel eraan, of men den vrij natuurlijken grond des spreekwoords wel verre behoeft te zoeken, en acht het aan bedenking onderhevig, om buiten twijfel te stellen, als tuinman zegt: ‘Ik twyfel niet, of dit spruit uit de taal van den grooten Wiskonstenaar archimedes, die naar de regelen der beweegkunde zeide: Geef my, waar ik myne voeten vestige, en ik zal den aardkloot van zyne plaats bewegen.’] Hij laat geen gras onder de voeten groeijen. (Zie gras.) Hij laat zich door geene blaas met boonen verjagen (of: voeten maken). (Zie blaas.) Hij leeft op een' grooten (of: hoogen) voet.Ga naar voetnoot10 [Lublink heeft ‘dit afgeleid gevonden van een mode, welke, in Frankrijk, in de dertiende eeuw, heerschte, dat men, namelijk, vervaarlijk lange spitsen aan de schoenen droeg, en wel zoodanig, dat men, naar maate van de grootte, ook den rang der persoonen kon bepaalen: bij den gemeenen man waren zij van een' halven voet, bij den aanzienlijken van één, bij den Vorst van twee voeten. Men behoefde dus niet verre te zoeken, wat het beteekende, op eenen grooten voet te leeven.’ Daar dit echter alleen den grooten, en niet ook den hoogen voet verklaart, meen ik, dat die afleiding aan twijfeling onderhevig is, en zou ik het natuurlijker achten, dat men, bij de inrigting zijner huishouding op een' grooten of hoogen voet, aan den voet als het steunpunt des ligchaams te denken hebbe, alsof men zeide: hij heeft den steun, dat is: de kracht, om groot of hoog te leven, in gelijken zin, wanneer men zegt: Hij staat er op een' goeden voet, en als men spreekt van iets op een' goeden voet te brengen.] Hij leent zijn paard uit, en gaat zelf te voet. (Zie paard.) Hij legt hem het hoofd voor de voeten. (Zie hoofd.) Hij ligt in het voetzand.Ga naar voetnoot11 [Zoowel van den man, die in zijne zaken is achteruit gegaan, als die zijne aardsche loopbaan heeft geëindigd, wordt deze spreekwijze gebruikt.] Hij maait met de voeten.Ga naar voetnoot12 Hij meet een ander altijd naar zijn' eigen' voet.Ga naar voetnoot13 Hij moet barrevoets te bed. (Zie bed.) Hij neemt zijn paspoort onder zijne voeten (of: schoenen). (Zie paspoort.) Hij raakt naauwelijks met zijne voeten aan de aarde. (Zie aarde.) Hij raakt onder de voet.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 398]
| |
Hij schopt zijne fortuin met den voet. (Zie fortuin.) Hij springt op met de beide voeten (of: met het geheele lijf). (Zie lijf.) Hij staat er op een' goeden voet. Hij steekt zijn' voet in eens anders schoen. (Zie schoen.) Hij stoot zijn' voet aan den drempel. (Zie drempel.) Hij ver weert zich met handen en voeten. (Zie hand.) Hij verweert zich niet anders, dan alsof hij geene handen of voeten had. (Zie hand.) Hij volgt hem op den voet. Hij weet niet langer, of hij op het hoofd of de voeten gaan wil. (Zie hoofd.) Hij wil een wit voetje halen. Hij wil zijne voeten verder uitsteken dan het laken. (Zie laken.) Hij wischt zijn' voet aan den drempel af. (Zie drempel.) Hij wordt op een voetje genood. Hij zal u de schoenen uit de voeten treden. (Zie schoen.) Hij zet hem den voet dwars.Ga naar voetnoot1 Hij zit als met handen en voeten gebonden. (Zie hand.) Hij zit op zijn' laatsten voet. [Hij zal gaauw bankeroet wezen.] Hij zou op zijn hoofd gaan staan, om zijne voeten te sparen. (Zie hoofd.) Hoedanig het weder ook gesteld is: het is beter te voet dan op stelten. (Zie stelten.) Hoe is mijn vee zoo moedig, zei de jongen, en hij voelde de zesvoetige ruiterij op zijn' kop vechten. (Zie jongen.) Hoe zal het nog gaan, zei Jas, en het kind had geene voeten. (Zie jasper.) Hoovaardije zonder goed Is een ligchaam zonder voet. (Zie goed.) Houd dien voet: gij zult wel leeren dansen.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit spottender wijze, en bedoelt dus juist het tegenovergestelde, van 't geen men te kennen geeft, dat is: wanneer gij zoo blijft handelen, zult gij geenszins het door u voorgestelde doel bereiken.] Houd uw hoofd en voeten warm, En vul matig uwen darm, Houd daarbij uw achterste open: Dan kan de dokter naar den drommel loopen. (Zie achterste.) Houd uw hoofd van onder de paardenvoeten. (Zie hoofd.) Ieder schoenen naar voeten geven. (Zie schoen.) Iemand den bal van onder de voeten wegslaan. (Zie bal.) Iemand den voet kussen.Ga naar voetnoot3 Iemand den voet ligten.Ga naar voetnoot4 Iemand den voet op den nek zetten. (Zie nek.) Iemand de voeten vegen. Iemand een' voet in 't gat geven. (Zie gatten.) Iemand een' voet onder den aars geven. (Zie aars.) Iemand onder de voet helpen (ook wel: krijgen, of: werpen).Ga naar voetnoot5 Iemands voetstappen drukken (of: volgen, ook wel: In iemands voetstappen treden). (Zie stap.) Iemand voet houden.Ga naar voetnoot6 Iets op een' goeden voet brengen. Ik krijg nooit koude voeten, zei de soldaat, en hij had maar één been. (Zie beenen.) Ik weet wel, op welken voet hij hinkt.Ga naar voetnoot7 Ik wil er geen' voet om verzetten.Ga naar voetnoot8 Ik zou niet gaarne mijne voeten in zijne schoenen steken. (Zie schoen.) 't Is goed te voet gaan op de heiden, Voor die hun paard daarnevens leiden. (Zie heide.) Klompen geven warme voeten. (Zie klomp.) Lang rijden rigt den krommen voet.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Magere handen maken vette voeten. (Zie hand.) Men belooft wel met den mond, wat men met den voet betaalt. (Zie mond.) Men danst er op dien voet.Ga naar voetnoot10 Menigeen meent, dat hij onzen Lieven Heer bij het hoofd heeft, en hij heeft den duivel bij de voeten. (Zie duivel.) Men kan met geene twee voeten te gelijk schoppen. Men mag daar met geene vuile voeten tusschen komen.Ga naar voetnoot11 Men moet zijne voeten niet in eens an dermans schoenen steken (of: Trek geene schoenen van anderen aan). (Zie man.) Men steekt gaarne zijne voeten onder eene eigene tafel. (Zie tafel.) Men zal hem op een gestreept kussen zetten, en smeren hem de voeten. (Zie kussen.) Men zal u den voet meten.Ga naar voetnoot12 Met den eenen voet in het hof, met den anderen in het gasthuis. (Zie gasthuis.) Met hand en met voet. (Zie hand.) Naar de veêl klinkt, drillen de voeten. (Zie vedel.) Niemand zal u in dat stuk den schoen uit den voet treden. (Zie schoen.) Och ja, zij doet een klontje boter in de pap, en gaat barrevoets naar bed. (Zie bed.) Om zijnent wil is de bal onder onze voeten weggeslagen. (Zie bal.) Op dien voet zal hij wel door de wereld rollen. Overweeg, waar gij uwe voeten zet.Ga naar voetnoot13 Paardenvoet, wolfstand, hoerenaars en dobbelaarshand zijn niet te betrouwen. (Zie aars.) Paardrijders en voetgangers komen 's avonds allen in ééne herberg. (Zie avond.) Prijs een' vriend te voet, en een' vijand te paard. (Zie paard.) Rep handen en voeten: God zal het verzoeten. (Zie god.) Rompslomp, vijf schapen, twintig voeten. (Zie rompslomp.) Steekt men den voet in zulke schoenen, dan moet men gehoorzamen. (Zie schoen.) Steek uwe voeten niet verder, dan uw bed reikt. (Zie bed.) Van het hoofd (of: de hersenpan) tot op de voeten. (Zie hersens.) Van voren aan, voor den voet op.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 399]
| |
Versche mond, droog aan de voeten. (Zie mond.) Ver ziende lieden gaan met looden voeten. (Zie lieden.) Vier witte voeten zijn tolvrij. (Zie tol.) Vijf voeten zoeken, daar er maar vier zijn.Ga naar voetnoot1 Voedsel houdt ieder te voet. (Zie voedsel.) Voet bij stek (of: stuk) houden (of: zetten). (Zie stek.) Voetje voor voetje gaat de kreupele. (Zie kreupel.) Voetje voor voetje leert men het verkeerde pad bewandelen. (Zie paden.) Voet voor voet vordert wel (of: kwam de man te Rome, ook wel: kan men met der tijd verre gaan). (Zie man.) Voor de listen van de kwaden: Laat uw voeten u maar raden. (Zie kwaad.) Wanneer een dwerg op eene hooge wier staat, heeft hij eene hooge voetbank. (Zie bank.) Wasch dikwijls uwe handen en tanden, maar zelden uwe voeten, en nimmer uw hoofd. (Zie hand.) Was zijn voet onder den grond, hij was niet ver van zijne plaats. (Zie grond.) Wat ezels voetschop voor den leeuw! (Zie ezel.) Werp hem in zee, en spoel hem de voeten.Ga naar voetnoot2 Werp het uwe niet zoo zeer weg met de handen, dat gij het moet gaan zoeken met de voeten. (Zie hand.) Wie d' eenen voet verplaatst, Zet d' andren ligt ernaast. Wilde de avond zorgen, als de morgen doet, Menigeen zou rijden, die nu gaat te voet. (Zie avond.) Wilde men in den winter zorgen, gelijk men in den zomer doet, Velen zouden te paarde rijden, die nu gaan te voet. (Zie paard.) Zet den zot op de bank: hij trommelt met de voeten, of zingt eenig lied. (Zie bank.) Zie hem op de handen, op de voeten behoeft gij hem niet te zien. (Zie hand.) Zij is eens ieders voetwisch.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.) Zijne voeten jeuken hem weder.Ga naar voetnoot4 Zij treden de wetten met voeten. Zijt welkom kwakkelen met platte voeten. (Zie kwakkel.) Zonder voeten den weg overgaan.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) [Men zegt dit bij 't betoon van groote slimheid, waardoor men de gebreken des ligchaams door zijn verstand vergoedt.] Zoo gaat het in de wereld: de een loopt barrevoets, en de ander draagt schoenen. (Zie schoen.)
Als eene vrouw één' voet uit het huis loopt, stapt ze honderd voeten uit hare eer. (Zie eer.) Dat hij wel mag, zet hij zeven voeten van zich.Ga naar voetnoot6 Dat is een extraordinaire sprong, zei Maarten, en hij sprong over eene wetering van drie voeten waters. (Zie maarten.) Dat verscheelt vademen en mijlen (of: voeten en vademen). (Zie mijl.) Ga geen' voet plaats ver. (Zie plaats.) Geen voet gronds is er nog verloren. (Zie grond.) Het heeft veel voeten in de aarde. (Zie aarde.) Het scheelt veel: een' voet op een' neus. (Zie neus.) Het wijd gedeelde kalf, Liever een' voet dan een half. (Zie kalf.) Hij gaat daar een' voet hooger op.Ga naar voetnoot7 Hij gaat zeven voet diep. [Hij is dronken.] Hij geeft op als een gieter van zeven voet. (Zie gieter.) Hij springt twee voeten hooger, dan hij zelf is.Ga naar voetnoot8 Ik liep liever zoo ver, als God eenen voet land heeft. (Zie god.) Moogt gij dat niet (of: Smaakt het u niet), zet het zeven voeten van u: dan hindert u de reuk niet. (Zie reuk.) Waar de pen van een' voet niet kan toereiken, daar gebruikt men pennen van veertien voet. (Zie pen.) | |
Vogel.Alle vogels, die met fraaije veren versierd zijn, hebben daarom geen zoet en liefelijk vleesch. (Zie veder.) Alle vogels kraaijen goed weêr.Ga naar voetnoot10 [Men zegt dit, wanneer verschillende personen den goeden afloop eener zaak verwachten.] Alle vogels schuwen de openbare netten. (Zie net.) Als de vogeltjes zoo vroeg zingen, gaan er over dag de katjes mede heen (ook wel: krijgen zij de kat op het dak). (Zie dag.) Als eens de kat een' vogel eet, zoo moet ze altijd hooren: kat van vogel. (Zie kat.) Als er zaad in 't bakje is, kan de vogel pikken. (Zie bak.) Als het kooitje af is, sterft de vogel. (Zie kooi.) Als het nest gereed is, vliegt het vogeltje eruit. (Zie nest.) Beter één vogel in de hand (of: in 't net) dan twee (of: tien) in de lucht (of: over 't land). (Zie hand.) Beter in der vogelen zang Dan in der heeren klank. (Zie heer.) Daar goed stel is, komt wel goede vogel. (Zie stel.) Daar kan geen vogel voorbij vliegen, of hij moet er eene veêr van hebben. (Zie veder.) Daar vliegt nimmer een vogel zoo hoog, of hij moet zijnen kost op de aarde zoeken. (Zie aarde.) Dat is een vogel van een schip. (Zie schip.) Dat is een vogel voor de kat. (Zie kat.) Dat is geen vogel, om met de vingers te voederen. (Zie vinger.) Dat is ook een rare vogel. Dat vogeltje kan gemakkelijk geknipt worden. De blinde schiet wel een' vogel. (Zie blind.) De een klopt op de haag, terwijl de ander vogels vangt (of: het nest heeft). (Zie haag.) De kat kijkt den vogel uit den boom. (Zie boom.) De meester en de pastoor zijn de ropvogels in het dorp. (Zie dorp.) Den man een vogeltje, en den boer eene gans. (Zie boer.) | |
[pagina 400]
| |
De spreeuwen k..... eindelijk den vogelverschrikker op het hoofd. (Zie hoofd.) De uil onder de vogels. (Zie uil.) De veren sieren den vogel. (Zie veder.) De vliegende vogel braadt snel, en de zwemmende langzaam.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.) De vogel is gaarne daar, waar hij gebroed (of: gekipt) is.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) De vogel is geknipt (of: in den knip). (Zie knip.) De vogel is gevlogen.Ga naar voetnoot3 De vogel is het schot niet waardig. (Zie schot.) De vogel krijt spade, als hij gevangen is.Ga naar voetnoot4 De vogel piept te laat, als hij in den strik zit. (Zie strik.) De vogels komen uit den dop. (Zie dop.) De vogels zijn geboren, om te vliegen, en de menschen, om te lijden. (Zie mensch.) De vogel zingt niet al, wat hij weet.Ga naar voetnoot5 De vogel zingt zoowel van armoede als van weelde. (Zie armoede.) De vooglaar, op bedriegen uit, Den vogel lokt met zoete fluit. (Zie fluit.) De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten. (Zie hemel.) De vroege vogeltjes vangen de wormpjes. De wind is een ligte vogel.Ga naar voetnoot6 Die een' ekster uitzendt, krijgt een' bonten vogel t'huis. (Zie ekster.) Die het nestje (of: het vogeltje) weet, heeft het niet, maar die het rooft (vangt). (Zie nest.) Die vogel is in de vlugt geschoten. (Zie vlugt.) Die vogels wil vangen, moet ze niet verschrikken (of: schuw maken, ook wel: moet er met geene stokken onder slaan). (Zie stok.) Eene bestendige vrouw is een vogel, dien men nooit gezien heeft. Eene mooije kooi maakt den vogel niet vet. (Zie kooi.) Eene slak in raad; Maar een vogel in de daad. (Zie daad.) Een jonge vogel komt ligt in den knip. (Zie knip.) Een klein vogeltje in een klein nestje rustig leeft, Daar menige grootere vogel in zijn groot nest van onrust beeft. (Zie nest.) Een ligte vogel zou zijn goed in éénen dag niet overvliegen. (Zie dag.) Een verslagen vogel komt niet ligt weêr.Ga naar voetnoot7 Eén vogel maakt geene vlugt. (Zie vlugt.) Een wilde vogel acht het pijn, Lang in de kooi te moeten zijn. (Zie kooi.) Eerst het kooitje klaar, en dan een vogeltje erin (of: Men moet eerst voor de kooi zorgen, en daarna voor den vogel). (Zie kooi.) Elke vogel prijst zijn nest. (Zie nest.) Elk vogeltje zingt, zoo als het gebekt is. (Zie bek.) Er is geen vogel, hoe hoog hij vliegt, of hij moet eens dalen. Geen vogel zoo jong, of hij moest ruijen.Ga naar voetnoot8 Gelijk de vogel is, zoo legt hij eijers. (Zie ei.) God geeft wel ieder vogeltje zijn voeder, maar het moet er ook om vliegen. (Zie god.) Groote vogels eten geen kort zaad. [Hooge ambtenaars moeten groote traktementen hebben.] Groote vogels, groote veren. (Zie veder.) Hang vrij netten: geen vogel, of men kan hem vangen. (Zie net.) Het is een gesprenkelde (of: gespikkelde) vogel.Ga naar voetnoot9 [Dat wil zeggen: het is een man, die veel aanstoot lijdt; elk een komt op hem af, omdat men meent, dat men hem aan kan. Het spreekwoord is mogelijk aan Jerem. xii: 9 ontleend.] Het is een gladde vogel. Het is een happige vogel. [Men zegt dit van een' gierigaard.] Het is een listige vogel. Het is een lokvink (of: lokvogel). (Zie vink.) Het is een lootene vogel. [Men zegt dit te Kortrijk van een' traag' manspersoon. Zie Belgisch Museum, 1844, bl. 185. Looten is eene andere uitspraak van looden.] Het is een ongeluksvogel. (Zie ongeluk.) Het is een onweêrsvogel. (Zie onweder.) Het is een regte spotvogel.Ga naar voetnoot10 Het is een stoute (schrandere, of: slimme) vogel.Ga naar voetnoot11 Het is een trekvogel, die zich maar eens nederzet. Het is een vette vogel, die zich zelven bedruipt.Ga naar voetnoot12 Het is een vindevogel. [Dat is: iemand, die altijd zoek is.] Het is een vogel in de lucht. (Zie lucht.) Het is een vogel met een' bek. (Zie bek.) Het is een vogeltje, dat men in ons land zwijn heet. (Zie land.) Het is een vogel uit verren lande. (Zie land.) Het is een vuile vogel, die zijn eigen nest ontreinigt. (Zie nest.) Het is een zeldzame vogel: hij zit al in de kooi. (Zie kooi.) Het is een zeldzame vogel: onder duizend niet één.Ga naar voetnoot13 Het is kwaad hazen (of: vogels) met trommels vangen. (Zie haas.) Het is te laat de kooi gesloten, als het vogeltje gevlogen is. (Zie kooi.) Het is van ouderdom, dat de vogel niet meer zingt (of: zijnen zang laat). (Zie ouderdom.) Het is vogels met koekendeeg voeren. (Zie deeg.) Het kwaad komt uit, al zouden het de kraaijen (of: de vogels uit de lucht) uitbrengen. (Zie kraai.) Het zijn ligte vogels, die ligt van lucht en land veranderen. (Zie land.) Het zijn vogels, die den bek op den rug dragen. (Zie bek.) Het zijn vogels, die opgemaakt zijn.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.) [Men bezigt dit spreekwoord van menschen, die zich oppronken, om daarover geprezen te worden, - gelijk mede van kooplieden, die hunne waren opsieren, om ze kwijt te raken.] Het zijn vogels van eender veren. (Zie veder.) | |
[pagina 401]
| |
Het zoeken van vogeltjes en visschen Doet de jongheid in 't leeren missen. (Zie jongheid.) Hij dartelt als de vogeltjes in het woud.Ga naar voetnoot1 Hij duldt ook geen vreemd vogeltje in zijn nest. (Zie nest.) Hij gelijkt den roofvogels: hij heeft kromme nagels. (Zie nagel.) Hij heeft den vogel over het touw (of: uit de kooi) laten snappen. (Zie kooi.) Hij heeft een graantje gepikt (of: een graan in, ook wel: Die vogel pikt een graantje te veel). (Zie graan.) Hij is een kenner van de vogeltjes: zijn vader is een kwikstaart geweest. (Zie kenner.) Hij is geen kenner van zijne vogeltjes. (Zie kenner.) Hij is ons speelvogeltje.Ga naar voetnoot2 [Wij hebben hem voor ons genoegen, niet voor ons nut. In gelijken zin zegt men: Wij halen er onze haver aan.] Hij is vogelvrij verklaard.Ga naar voetnoot3 Hij is zoo vlug als een vogeltje, dat koe heet. (Zie koe.) Hij is zoo vrij als een vogel in de lucht. (Zie lucht.) Hij is zoo vrolijk als een vogel. Hij kent geen' anderen vogel dan eene kat, en dan moet ze nog maauwen. (Zie kat.) Hij schoot een' vogel.Ga naar voetnoot4 Hij slacht Wiggert Wiggerts (of: Reiger Reigers), een' kenner van alle vogelen: hij zag eene zog (of: een' rog) voor eene tortelduif aan. (Zie kenner.) Hij springt als een vogel van den hak op den tak. (Zie hak.) Hij vangt een' vliegenden vogel.Ga naar voetnoot5 [Er behoort vrij wat behendigheid of geluk toe, om een' vliegenden vogel te vangen, en daarom bezigt men dit spreekwoord, wanneer men iemand iets ziet ten uitvoer brengen, daar niemand te voren op gerekend heeft.] Hij wijst hem den vogel op den boom. (Zie boom.) Hij wil ook al een vogel zijn.Ga naar voetnoot6 Hij zal den vogel wel strikken.Ga naar voetnoot7 Hij zit als een grijpvogel op de wacht.Ga naar voetnoot8 Hoe ouder de vogel wordt, hoe vaster hij zijne pluimen houdt (of: hoe nooder uit de veren). (Zie pluim.) Hoeren zijn als vogellijm: wat te nabij komt, moet er eene veêr laten. (Zie hoer.) Hoe ver de vogel vliegt, hij komt op zijn nest terug. (Zie nest.) Ieder vogel doet naar zijnen aard. (Zie aard.) Ieder vogeltje zingt op zijn getijde. (Zie getijde.) Ieder vogel vliegt, naardat hij vleugels heeft (of: gevleugeld is). (Zie vleugel.) Ieder vogel wil de haan in den korf zijn. (Zie haan.) Ik heb zulke vogeltjes wel meer hooren zingen. Ik moet den vogel eerst goed onder den staart zien. (Zie staart.) In de maand van Mei Leggen alle vogeltjes een ei, Behalve de kwartel en de griet: Die leggen in de meimaand niet. (Zie ei.) In zulke bosschen vindt men zulke vogels. (Zie bosch.) Jonge kinders leeren springen; Jonge vogels leeren zingen. (Zie kind.) Jonge vogels hebben weeke nebben. (Zie neb.) Kleine vogelen geven het grootste geluid, en zijn geschapen, om des menschen zwaren geest te verligten. (Zie geest.) Kleine vogeltjes maken kleine nestjes. (Zie nest.) Laat de vogeltjes zorgen: die hebben dunne beentjes. (Zie beenen.) Liever in der vogelen zang Dan in der ijzeren klank. (Zie ijzer.) Men hoort aan den zang wel, wat vogel het is (of: Men kent den vogel aan zijn kwinken en tirelieren).Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) Men kent den vogel aan zijne veren (ook wel: aan zijn nest). (Zie nest.) Men mag eene koe een vogeltje noemen; wij zeggen: 't is een beest. (Zie beest.) Men mag een varken een vogeltje noemen, het is en blijft een zwijn. (Zie varken.) Men moet de netten uitspannen, wil men den vogel vangen. (Zie net.) Men moet den vogels wat zout op den staart leggen. (Zie staart.) Men schiet wel een' vogel, al zit hij zoo schoon niet. Met vogels vangt men vogels. Met zoet geluid wordt de vogel gevangen. (Zie geluid.) Niemand ter wereld, ten ware 't een vogel in de lucht. (Zie lucht.) Niet alle vogels zijn valken. (Zie valk.) Of kraai zal geen vogel zijn. (Zie kraai.) Onreine vogels kraaijen zelden goed (of: schoon) weder.Ga naar voetnoot10 Oude vogels zijn zoo ligt niet te vangen.Ga naar voetnoot11 Schijnvrienden zijn gelijk de vogels, die in het schoone jaargetijde aankomen, maar, eer de barre winter daar is, reeds vertrokken zijn. (Zie getijde.) Smaakt u een vogel als kapoen, Wat hebt gij dan met meer te doen? (Zie kapoen.) Twee vogels schieten met één' bout. (Zie bout.) Uwe woorden gelijken den struis: die is noch beest noch vogel. (Zie beest.) Van vogelen, honden, wapenen en vrouwen: Voor ééne vreugd wel duizend rouwen. (Zie berouw.) Vette vogels, gladde veren; Wel te winnen, wel verteren. (Zie veder.) Vlieg wil ook een vogel zijn. (Zie vlieg.) Vogels met de schoonste veren hebben smakeloos vleesch. (Zie veder.) Vogels van eenerlei veren vliegen gaarne zamen. (Zie veder.) Vogels van eenerlei veren zingen al eens. (Zie veder.) Wat den vogelen behoort, past niet voor de visschen. (Zie visch.) Wat vogel is dat?Ga naar voetnoot12 Weeke vogeltjes hebben weeke bekjes. (Zie bek.) Wie is er zoo slecht, dat hij om der vogelen wil zou laten zaaijen! (Zie slecht.) | |
[pagina 402]
| |
Wij konden wel vogeltjes met hem vangen. [Men zegt dit, wanneer iemand zeer verheugd is.] Zal de kraai mede een vogel zijn? (Zie kraai.) Ziedaar de raaf, die zich met anderer vogelen pluimen versiert. (Zie pluim.) Zij is geen vogeltje, welker zang altijd goed weêr beduidt. Zitten daar vogeltjes onder? [Onder pet of hoed nl., dien men, uit gebrek aan wellevendheid, op het hoofd houdt.] Zooveel als een vogel overvliegen zou.Ga naar voetnoot1 Zulke vogels, zulke veren. (Zie veder.) | |
Vol.Al ben ik vol, Ik ben niet dol. (Zie dolle.) Hij is tweemaal half vol. [Dat is: hij heeft zooveel sterken drank gedronken, als hij bergen kan.] Hij is vol en zoet.Ga naar voetnoot2 [Men zegt dit van den vrolijken drinkebroêr.] Men ziet hem niet voor vol aan.Ga naar voetnoot3 Schrijf hem voor vol in.Ga naar voetnoot4 [Vol ziet in de beide laatste spreekwijzen op den mannelijken leeftijd, dat is: den vollen ouderdom. Wie in eene onderneming niet geteld wordt, dien ziet men niet voor vol aan, en wie met de anderen goed kan mededoen, dien schrijft men voor vol in.]
Beter vol Dan hol. (Zie holligheid.) Dat is nog zoo dik, alsof 't vol was. (Zie dik.) Meer wordt nimmer vol. (Zie meerder.) | |
Volewijk.Aan de Volewijk tot bokking droogen. (Zie bokking.) Dat is de stuurman van de Volewijk. (Zie stuurman.) Hij is met planken over het IJ naar de Volewijk gevaren. (Zie ij.) Tusschen de Volewijk en de gracht. (Zie gracht.) Zie je de Volewijk wel?Ga naar voetnoot6 | |
Volk.Aan het volk kent men de nering. (Zie nering.) Al het volk droop af.Ga naar voetnoot8 Als David zijn volk telde, verloor hij den strijd. (Zie david.) Als de slakken kruipen, is het volk gezond. (Zie slak.) Arm land, arm volk. (Zie land.) Bij het volk is de nering, zei de mosselman, en hij kwam met de mosselen in de kerk. (Zie kerk.) Bokken en beesten zijn één volk. (Zie beest.) Daar huurt de schipper zijn volk op. (Zie schipper.) Daar is groot en klein: zoo als het volk ter kerk komt. (Zie kerk.) Dat ziet de boer liever van zijne koeijen dan van zijn volk. (Zie boer.) Des volks stem is Gods stem. (Zie god.) De wereld (of: Het volk) wil bedrogen zijn.Ga naar voetnoot9 Dit is het volk, waarvan geschreven is (of: waarvan ik u sprak).Ga naar voetnoot10 Een vlijtig huishouder maakt vaardig volk. (Zie huishouder.) Het is al volk van éénen winkel.Ga naar voetnoot11 Het is daar de doove of het huis vol volk. (Zie doof.) Het is een volkje van de ligte munt. (Zie munt.) Het is goed prêken, daar het volk verstand heeft. (Zie verstand.) Het is iemand van het volk. [Dat wil zeggen: hij behoort tot het toovenaars geslacht. ‘In Drenthe,’ zegt pan, in de jagers Archief voor Nederl. Taalk., I. bl. 362, ‘hadden sommige geslachten den naam, van te kunnen tooveren.’ Daardoor ontstond dit spreekwoord.] Het is schorremorrie (ook wel: vee) van volk. (Zie schorremorrie.) Het is volkje van deux aas. (Zie aas.) Het is volk van de breede kous. (Zie kous.) Het is volk van den kouden grond. (Zie grond.) Het is volk van de rigchel. (Zie rigchel.) Het meisje wil geen' man hebben; maar zij is gaarne bij het volk, dat haar eene vrouw kan maken. (Zie man.) Het rijk, daar geen regt wordt gedaan, Zal van 't eene volk op 't andere overgaan. (Zie regt.) Het volk, ter krijg gewend, Wordt door den vreê geschend. (Zie krijg.) Het zijn slechte honden, die hun eigen volk bijten. (Zie hond.) Hij behoort bij het klootjesvolk. (Zie kloot.) Hij heeft daar raar volkje aan boord. (Zie boord.) Hij is van hadde-iks volk.Ga naar voetnoot12 Hij is van het volkje, dat met den paap mooi weêr speelt, en bij den duivel te biecht gaat. (Zie biecht.) Hij is van hetzelfde volk.Ga naar voetnoot13 Hij is van Rapiamus' volk. (Zie rapiamus.) Hij is van Sint Thomas' volk. (Zie sint thomas.) Hij kent zijn volkje wel. Hij slacht de klokken, die het volk ter kerke luiden, en erbuiten blijven. (Zie kerk.) Hij ziet zijn volkje aan. Hoe later op den avond (of: de markt), hoe schooner volk. (Zie avond.) Hoogdravend volk bralt luidruchtig.Ga naar voetnoot14 Ik ben van dat volk niet.Ga naar voetnoot15 Ik moet er meê wezen, zei de dief tegen het loopende volk, en hij reed naar de galg. (Zie dief.) | |
[pagina 403]
| |
Is daar togtig volk in huis? vroeg Tijmen de boer, en hij hoorde een' bakker op den hoorn blazen. (Zie bakker.) Liet de wolf zijn loopen, het volk liet zijn roepen.Ga naar voetnoot1 Menigeen speelt met het volk, dat hij binnen heeft.Ga naar voetnoot2 Men leert zinnen kennen, als men bij verscheiden volk omgaat.Ga naar voetnoot3 Men vindt geen raarder volk dan te water en te land. (Zie land.) Men vindt van alle volk.Ga naar voetnoot4 Met onhebbelijk volkje behoort men niet te moeskoppen.Ga naar voetnoot5 Mozes zal Aäron niet met het volk laten begaan. (Zie aäron.) Porselein aan den wand, gerand volk. (Zie porselein.) Sint Job kent zijn volk. (Zie sint job.) Toen de man uit den bijbel zijn volk telde, verloor hij. (Zie bijbel.) Trijn de schooister slachten, die het volk wijsmaakte, dat ze puur stekeblind was. (Zie schooister.) Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep. (Zie lourens.) 't Volk, dat tot oorlog is genegen, Is met zich zelf in rust verlegen. (Zie oorlog.) 't Volk dient zich met 't gebruik veel meer, Dan van natuur en goede leer. (Zie gebruik.) Volks genoeg, als ze maar kloppen willen. [Men zegt dit, als iemand, in het kaartspel, wel veel troeven, maar juist geen hooge troeven heeft.] Welk volk komt hier ter kerk? (Zie kerk.) Zij zijn van jankemanus volk. (Zie jankemanus.) Zoo de heer is, zoo is het volk. (Zie heer.) Zoo het weêr is, zoo is het volk.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Zoo man, zoo paard; Zoo volk, zoo waard. (Zie man.) Zulk volk, zulke wierook.Ga naar voetnoot7 | |
Volkert.Dat is al een bejaard man, zei stikziende Volkert, en hij zag een' aap met een' langen baard op de koord dansen. (Zie aap.) | |
Volmaakt.Niemand volmaakt.Ga naar voetnoot8
Het is nergens volmaakt, overal vindt men wat.Ga naar voetnoot9 | |
Vonk.Blusch de vonken voor de vlam; Schut de schapen voor den dam. (Zie dam.) Daar ware liefde plagt te zijn, Daar blijft altoos een vonkelkijn. (Zie liefde.) Die eene kool vuurs in stukken wil slaan, moet zich voor de vonken wachten. (Zie kolen.) Die in het vuur blaast, dien vliegen de vonken in de oogen. (Zie oog.) Die vuur vreet, sch.. vonken. Eene kleine vonk ontsteekt wel eenen grooten brand (een groot vuur, of: eene groote vlam, ook wel: een gansch bosch). (Zie bosch.) Een lonk, een sprong, een dronk - Elk is eene vonk. (Zie dronk.) Hij geeft vonk.Ga naar voetnoot10 [Men zegt dit van een' toornig' mensch.] Hij heeft eene vonk in de keel. (Zie keel.) Hij wordt de vonken gewaar. [Dat wil zeggen: hij geraakt achter het fijne van de zaak. Bilderdijk, in zijne Aant. op hoofts Gedichten, iii. bl. 178, teekent hierbij aan: ‘Het ziet op het vonken van de lont, by een oorlogsaanslag in 't duister.’] Mijne kat sch.. vuur, zei besje, en ze had eene vonk aan haren staart. (Zie besje.) Smids kinderen zijn wel vonken gewend. (Zie kind.) Van ééne vonk brandt een geheel huis af. (Zie huis.) Wij moeten malkander geene vonken in de kous blazen, zei gele Trijn, mijne moeder verkoopt ook vuur. (Zie kous.)
Hij heeft de vonk in den neus. (Zie neus.) | |
Vonnis.De jongste schepens vellen het vonnis. (Zie schepen.) Een zot regter, kort vonnis. (Zie regter.) Hij velt zijn eigen vonnis (of: Hij spreekt zijn eigen vonnis uit). Hoe minder kennis, hoe haastiger vonnis. (Zie kennis.) Ligte schepens geven ligt vonnis. (Zie schepen.) Men geeft geen vonnis, over hetgeen bij den regter niet is ingebragt. (Zie regter.) Ongewezen vonnissen zijn te vreezen.Ga naar voetnoot11 Slecht schepen, slecht vonnis. (Zie schepen.) Wijs mij den man, ik wijs u het regt (of: vonnis). (Zie man.) | |
[pagina 404]
| |
Hij wil zijn' vader ontvoogden (of: Hij beweert, dat zijn vader geen voogd is). (Zie vader.) Ik ben er geen voogd over. | |
Vóór.Alles heeft zijn vóór en tegen. (Zie tegen.) Alle vóór heeft zijn tegen. (Zie tegen.) Die de gelegenheid van voren niet aangrijpt, heeft daaraan van achteren geen' vat. (Zie achter.) Men moest malkander beter van voren zien.Ga naar voetnoot1 Wel vóór, wel na. (Zie na.) Zoo vóór, zoo na. (Zie na.) | |
Voorbeeld.Als de koning een goed voorbeeld geeft, regeert hij gemakkelijk; maar nog gemaakkelijker, als hij onpartijdig is. (Zie koning.) Een goed voorbeeld vindt navolgers. (Zie navolger.) Een voorbeeld is nog geene wet. Geene voorbeelden gelden, maar wetten.Ga naar voetnoot2 Het voorbeeld klemt en dringt meer aan, Dan wet of regt ooit heeft gedaan. (Zie regt.) Kies altijd eenig' eerlijk' man, Die u tot voorbeeld strekken kan. (Zie man.) Leeringen wekken, Maar voorbeelden trekken. (Zie leer.) Voorbeelden zijn goede leermeesters. (Zie meester.) | |
Voordeel.De een zal niet meer voordeel hebben dan de ander.Ga naar voetnoot3 Denk op het oordeel, Daar niemand zal hebben voordeel. (Zie oordeel.) De wind is nooit zoo slecht, of hij brengt iemand voordeel aan. Die altijd voordeel wil doen, moet lombard houden. (Zie lombard.) Die de lasten heeft, moet ook het voordeel hebben. (Zie last.) Die het voordeel heeft, moet het nadeel lijden. (Zie nadeel.) Die naar Gods wetten leeft, heeft klein voordeel op deze wereld. (Zie god.) Die voordeel wil hebben, moet voordeel doen.Ga naar voetnoot4 Dominé's beroepen en varkens vet mesten: daar zit weinig voordeel op. (Zie dominé.) Dwazen hebben voordeel in alle landen. (Zie dwaas.) Een groot man heeft voordeel; want hij ziet over veel kleine lieden. (Zie lieden.) Een luttel voordeel doet den man uit zijne kleederen gaan. (Zie kleed.) Een luttel voordeel is niet altijd profijt. (Zie profijt.) Geen voordeel zonder nadeel. (Zie nadeel.) Het is een kwaad land, daar niemand voordeel heeft. (Zie land.) Het is niet al voordeel, wat men voor voordeel rekent.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.) Hij doet als de gek, die eens anders voordeel in zijn eigen vat kuipt. (Zie gek.) Hij geeft raad, doch ten zijnen voordeele. (Zie raad.) Hij heeft het gezag van honderd schrijvers in zijn voordeel. (Zie gezag.) Laat er toch iemand voordeel hebben.Ga naar voetnoot6 Men doet geen voordeel met bedrog. (Zie bedrog.) Sluipdieven houden zich gemeenlijk stil om voordeel. (Zie dief.) Waar tweedragt is, daar hebben de happers voordeel. (Zie happer.) Wat voordeel kan het doen, als het luije wijf eens vroeg opstaat! Zij zijn op hun voordeel uit als de Enkhuizer wijven. (Zie enkhuizen.) | |
Voorhoofd.Geen' halven cent in den zak en drie gulden aan het voorhoofd. (Zie cent.) Het staat elk niet voor het voorhoofd geschreven.Ga naar voetnoot9 Het voorhoofd beliegt het harte wel. (Zie hart.) Het voorhoofd en de oogen zijn de tolken van het hart (of: Uit het voorhoofd en de oogen kent men het hart). (Zie hart.) Hij fronselt zijn voorhoofd.Ga naar voetnoot10 Hij heeft de wapper in het voorhoofd.Ga naar voetnoot11 [Dat wil zeggen: hij is een gek. Het gedurig heen en weêr slingeren van zijn hoofd geeft hem al het uitwendig aanzien daarvan. Wapper, dat, naar winschooten, in zijn' Seeman, op het woord, ‘de schop beteekend,’ zegt zooveel als geluidgevende slingering, naar de beteekenis van het werkwoord wapperen.] Hij heeft eene plank voor zijn voorhoofd. (Zie plank.) Hij heeft een groot voorhoofd. Hij heeft een verstaald (of: houten) voorhoofd. (Zie hout.) Niets vermag er meer Dan 't voorhoofd van den heer. (Zie heer.) Wacht u voor de lieden, die niet meer vet hebben dan een hoen voor het voorhoofd. (Zie hoen.) Zij heeft een hoerenvoorhoofd. (Zie hoer.) Zoo neus, zoo voorhoofd, zoo geest. (Zie geest.) | |
Voorlezer.Kwade namen stichten niet, zei de voorlezer, en hij sloeg maar over, die hij niet lezen kon. (Zie naam.) | |
[pagina 405]
| |
Voorschoot.Daar hangt de blaauwe voorschoot uit.Ga naar voetnoot1 Zij heeft al een stukje op haar' voorschoot. (Zie stuk.) | |
Voorspoed.Als de voorspoed faalt, falen de vrienden.Ga naar voetnoot3 Denk in voorspoed op tegenspoed, en in tegenspoed op voorspoed. (Zie tegenspoed.) De tegenspoed is onze moeder, maar de voorspoed is onze stiefmoeder. (Zie moeder.) De voorspoed is als glas, dat, hoe helderder het is, en hoe meer het blinkt, des te brozer is. (Zie glas.) In den grootsten voorspoed behoeft men den meesten raad. (Zie raad.) In den voorspoed ontbreekt het nooit aan vrienden.Ga naar voetnoot4 In kwade zaken goeden moed, Dat dient een' man tot voorspoed (of: in tegenspoed). (Zie man.) In voorspoed zie toe (of: Is toezien goed).Ga naar voetnoot5 Voorspoed en tegenspoed doen zich bij beurten op. (Zie beurt.) Voorspoed is verleidelijk.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) | |
Voorspraak.Gouden vinken zijn de beste voorspraak. (Zie goud.) Het is goed, eene goede voorspraak te hebben.Ga naar voetnoot7 Hij behoeft wel eene goede voorspraak, die voor allemans vierschaar betrokken wordt. (Zie man.) | |
Voortgang.Die haastig beginnen, zijn traag van voortgang.Ga naar voetnoot8 Omzien hindert (of: belet) voortgang.Ga naar voetnoot9 | |
Voorvaderen.Daar moet gij wezen, om op het kerkhof uwer voorvaderen te vergaan. (Zie kerkhof.) Hij is al voor lang naar de oudvaderen (of: ter ziele) gereisd.Ga naar voetnoot10 Onze voorouders zijn toch ook geene gekken geweest. (Zie gek.) Zijne voorvaders kent niemand.Ga naar voetnoot11 | |
Voorwaarde.Afspraak is voorwaarde. (Zie afspraak.) Het huwelijk en de dood breken verder alle voorwaarden. (Zie dood.) Hoe beter vriend, hoe vaster voorwaarde.Ga naar voetnoot12 Huwelijksche voorwaarden dooden alle regten. (Zie huwelijk.) Met bescheid (of: voorwaarden) raakt een man uit zijne kleêren. (Zie bescheid.) Voorwaarden breken allen strijd (of: de wetten). (Zie strijd.) | |
Voorwerp.Het gouden kalf is het eenig voorwerp van zijne godsdienst. (Zie godsdienst.) Hij haakt naar het voorwerp zijner begeerte. (Zie begeerlijkheid.) | |
Voorzigtigheid.Hoogklimmers en diepzwemmers kennen geene voorzigtigheid. (Zie klimmer.) In geluk voorzigtigheid, in ongeluk geduld. (Zie geduld.) Voorzigtigheid betaamt een' prins. (Zie prins.) Voorzigtigheid doet verre denken.Ga naar voetnoot14 Voorzigtigheid in al Keert menig ongeval. (Zie ongeval.) Voorzigtigheid in druk Is moeder van 't geluk. (Zie druk.) Voorzigtigheid in nood Redt menig van den dood. (Zie dood.) Voorzigtigheid is de moeder der fijne bierglazen. (Zie bier.) Voorzigtigheid is de moeder der wijsheid, zei Joris, en hij leide, terwijl zijne vrouw sliep, een half dozijn eijeren onder haren aars, om uit te broeijen. (Zie aars.) Voorzigtigheid is de moeder van de porselein-kast: dan breken de pulletjes niet. (Zie kast.) Voorzigtigheid keert menigen val. (Zie val.) Wie de voorzigtigheid vergat, moet toegevendheid gebruiken. (Zie toegevendheid.) Wijsheid en voorzigtigheid is beter dan alle instrumenten van oorlog. (Zie instrument.) | |
Vore.Daar is wat wonders te koken; maar het zal op eene strontvore uitloopen. (Zie stront.) De oude os maakt regte voren. (Zie os.) Eéne vore, ééne aar. (Zie aar.) In de diepe voren moet de knaap voorgaan. (Zie knaap.) Om een' scheet (of: eene strontvore) gekijf maken. (Zie gekijf.) Voren zijn voren; Maar op den rug groeit het koren. (Zie koren.) | |
[pagina 406]
| |
[Men zegt dit, als iemand ongemerkt een klein voordeel behaalt.] Hij wil met een slecht vorentje een' vetten karper vangen. (Zie karper.) | |
Vork.Dat is wat anders te zeggen, zei de boer, dan karnemelk met knikkers, en salade met hooivorken te eten. (Zie boer.) Den een kan men prikken met eene speld, en den ander met eene hooivork. (Zie hooi.) Die zijne vork laat vallen, mag niet mede eten. Het is elk niet gegeven, boekweiten brij met hooivorken te eten. (Zie boekweit.) Hij heeft de vork nedergelegd.Ga naar voetnoot1 [Hij is gestorven, en heeft alzoo zijn' arbeid moeten staken.] Hij kijkt, alsof hij eene hooivork heeft ingeslikt. (Zie hooi.) Hij neemt te veel hooi op zijne vork. (Zie hooi.) Hij steekt de vork omhoog. Ik heb hooi genoeg op mijne vork. (Zie hooi.) Ik zal daar gaan, al regende het vorkijzers (of: baksteenen). (Zie ijzer.) Men moet zien, hoe de vork (of: hark) in (of: aan) den steel zit. (Zie hark.) Practica est multiplex! zei de duivel, en hij at den rijstebrij met hooivorken. (Zie brij.) Zij hebben tegen elkander gevorkt. [Dit is een boeren-spreekwoord, toegepast op degenen, die met elkander gewedijverd hebben, om hunne boerenplaatsen in de hoogte te brengen.] Zoo men de natuur met eene vork drijft, zij zal staâg wederkeeren. (Zie natuur.) | |
Vorm.Het water neemt den vorm aan van de kom, die het bevat. (Zie kom.) Hij giet het in alle vormen.Ga naar voetnoot2 Hij weet niet, in wat vorm het stuk te gieten. (Zie stuk.) Vooral gezond van lijf, Daarbij van vorme schoon, Dan geld tot goed gerijf: Zoo spant men wis de kroon. (Zie geld.) | |
Vorst.Des heeren (of: Des vorsten) hand Is zoo groot (of: Reikt zoo ver) als 't land. (Zie hand.) Eene mossel meent eene oester, eene muis een groot vorst te wezen. (Zie mossel.) Een fel landvorst wordt heer van land-uit. (Zie heer.) Geen grooter deugd in vorsten, dan elken zwetser geloof te weigeren. (Zie deugd.) Het staat open als eens vorsten keuken. (Zie keuken.)
De mist Heeft vorst in de kist. (Zie kist.) Een dag vorst maakt dikwijls een jaar vorst. (Zie dag.) Een sneeuwtje op het slijk geeft eene zekere vorst. (Zie slijk.) Het is allerliefst mooi weêr, zei de vrouw; ja, wel allerliefst mooije nachtvorstjes, antwoordde de man. (Zie man.) Hitte noch vorst bleef ooit in de lucht. (Zie hitte.) Mist in den Maart, water of vorst in den Mei. (Zie maart.) Zoo menige vorst in Maart, zoo menige dauw in April. (Zie april.) | |
Vos.Aanzien doet gedenken, zei de vos tegen de hoenderen; toen noodde hij haar op een ontbijt. (Zie hoen.) Achter in het veen (of: op het veld) zijn de beste weiden, zei de vos, niet voor mij - maar voor de goede ganzen. (Zie gans.) Als de vos (of: de duivel) de passie preêkt: boeren! past op je ganzen. (Zie boer.) Als de vos zich dood houdt, is het gevaarlijk voor de kippen. (Zie kip.) Als een ezel speelt voor vos, Gaan straks al zijn banden los. (Zie band.) Als men den vos niet vangen wil, kan men geene honden vinden. (Zie hond.) Al zoo ligt als de vossen beziën eten. (Zie bezie.) Alzoo zegt de vos van de kersen (of: moerbeziën), als hij er geen van mag hebben. (Zie kers.) Buffels vangen geene vossen. (Zie buffel.) Daar steken veel ezels in één' vos alleen. (Zie ezel.) Dat de ezels niet weten, zullen de vossen hun wel leeren. (Zie ezel.) Dat de leeuw niet weet, doet de vos. (Zie leeuw.) Dat gaat wel, zei de brouwster in den Vos, en zij kneep hare knietjes toe. (Zie brouwster.) Dat heeft de vos gemeten. Dat heet een' vos eene poets te spelen. (Zie poets.) Dat is een ding met een' langen vossenstaart. (Zie ding.) Dat is een schielijke overtogt, zei de vos, en ze trokken hem het vel over de ooren. (Zie oor.) Dat is het regte eijereten niet, zei de vos, en hij zou de hoenderen mores leeren. (Zie ei.) De druiven zijn zuur, zei de vos; maar hij kon er niet bij. (Zie druif.) De eene vos bragt den anderen in den strik. (Zie strik.) De gedachten van den vos zijn niet gemakkelijk te raden. (Zie gedachte.) De slapende vos vangt geene hoenders (of: krijgt niets in den muil). (Zie hoen.) De vos en de kraan hebben elkander te gast. (Zie gast.) De vos gaat zoo lang ter jagt, totdat hij zijne vacht verliest. (Zie jagt.) De vos groet dan alleen de heg, wanneer hij in den tuin wil. (Zie heg.) De vos heeft meer dan één hol. (Zie hol.) De vos jaagt nimmer op zijn eigen veld (of: in de nabijheid van zijn hol). (Zie hol.) De vos niet raapt, Als hij slaapt.Ga naar voetnoot3 De vos plagt dan het best te varen, Wanneer de boeren leelijkst baren. (Zie boer.) De vossen hebben de mijlen gemeten; Maar zij hebben de staarten vergeten. (Zie mijl.) De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten. (Zie hemel.) De vos weet vele zaken, maar de egel weet er eene van belang. (Zie belang.) De vos weet wel, met wien hij speelt. De vos wil kluizenaar worden. (Zie kluizenaar.) | |
[pagina 407]
| |
Die bij vossen woont, moet den vossenstaart kunnen strijken. (Zie staart.) Die den vos bedriegen wil, moet vroeg opstaan.Ga naar voetnoot1 Die met vossen te doen heeft (of: Die vossen rondom zijn slot heeft), moet zijn hoenderkot sluiten, zei de wezel, en zij at de eijers op, omdat er anders kwade kiekens uit zouden komen. (Zie ei.) Die veel roode vossen heeft, leeft in de meeste eer. (Zie eer.) Een' ouden vos gevangen.Ga naar voetnoot2 Een oude vos is kwalijk te bedriegen (of: kwaad te vangen).Ga naar voetnoot3 Een oude vos komt niet gemakkelijk tweemaal in het garen. (Zie garen.) Een vos is zoo lang zijn' kost waard, tot de bontwerkers-winkel met zijne vacht pronkt. (Zie bontwerker.) Een vos verliest wel zijne haren, maar niet zijne streken. (Zie haar.) Elk gaat nu bij den vos ter school. (Zie school.) Gij moet vos en haas zijn. (Zie haas.) Goeden dag, u allen! zei de vos, en hij kwam in het ganzenhok. (Zie dag.) Het gewone eind van den vos is de bontwerkerswinkel. (Zie bontwerker.) Het is genoegelijk, den vos te betrappen, als hij de hoenderen komt stelen, en de kat, als zij met de kaas wil doorgaan. (Zie hoen.) Het is kwaad, vossen met vossen te vangen.Ga naar voetnoot4 Het is te laat, zei de vos, toen zijn staart in het ijs bevroren was. (Zie ijs.) Het ploegijzer past niet aan den vos. (Zie ijzer.) Het vosje houdt zich dood, om een hennetje te grijpen. (Zie hen.) Het vosje is gaauw; maar nog gaauwer is hij, die 't vangen kan. Het vossenvel aan de leeuwenhuid naaijen. (Zie huid.) Het zijn roode vossen.Ga naar voetnoot5 [Daar men stukken goudgeld bedoelt, wanneer men van roode vossen spreekt, is het gemakkelijk te begrijpen, waarom hij, die veel roode vossen heeft, in de meeste eer leeft.] Het zijn vossen streken. (Zie streek.) Hij doet als de vos met de druiven. (Zie druif.) Hij geeselt hem met een' vossenstaart. (Zie staart.) Hij heeft den vos in de val gekregen. (Zie val.) Hij heeft een' vossenaard. (Zie aard.) Hij is te krijgen als de vos bij den staart. (Zie staart.) Hij is zoo slim (listig, of: loos) als een vos.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.) Hij is zoo vroom als een vos, die den weg naar het hoenderhok zoekt. (Zie hoen.) Hij kijkt als een vos, die op zijn' staart getrapt is. (Zie staart.) Hij ligt als een vos op den loer. (Zie loer.) Hij springt ermede om als de vos met de kippen. (Zie kip.) Hij valt erin als de vos in het hoenderhok. (Zie hoen.) Hij wil eens zien, waar de vos met het hoen beengaat. (Zie hoen.) Hoe erg de apen ook zijn, zij kunnen de vossen niet bedriegen. (Zie aap.) Hoe ouder vos, hoe schalkachtiger, maar niet beter.Ga naar voetnoot7 Ik versta uwe meening zeer wel, zei de patrijs tegen den vos, en hij vloog van hem weg. (Zie meening.) Kan hij met de leeuwenhuid zijn oogmerk niet bereiken, dan doet hij het vossenvelaan. (Zie huid.) Kleine vossen moet men vangen; Groote dieven moet men hangen. (Zie dief.) Men heeft den vos de hoenders te bewaren gegeven. (Zie hoen.) Men kan geen' jagthoorn maken van een' zwijnsdrek, noch van een' vossenstaart eene trompet. (Zie drek.) Men moet den vos niet vragen, hoe men het hoen voor hem zal weghalen. (Zie hoen.) Men moet vossen met vossen vangen.Ga naar voetnoot8 Men vindt der vossen vel bij den bontwerker. (Zie bontwerker.) Men vindt meer vossen-vellen dan ezels-vachten in een' bontwerkers-winkel. (Zie bontwerker.) Twee vossen kunnen elkander niet bedriegen.Ga naar voetnoot9 Vang ons de kleine vossen, die de wijnbergen bederven. (Zie berg.) Verdeelde hanen eet de vos. (Zie haan.) Wat de vossen niet zeggen, dat zullen de ezels wel weten. (Zie ezel.) Wat is ten hove 't grootste kwaad? De pluimstrijkende vos met zijnen raad. (Zie hof.) Wie trouwt er hazen en vossen? en zij paren evenwel. (Zie haas.) Zijn zak rammelde als een vossenstaart in een' lederen vijzel. (Zie leder.) Zoo lang u de vos dient, moet je zijn' staart ligten en dragen. (Zie staart.) | |
[pagina 408]
| |
Op haastige vragen dient traag geantwoord.Ga naar voetnoot1 Op zotte vragen zotte antwoorden. (Zie antwoord.) Zoo groet (of: vraag), zoo antwoord. (Zie antwoord.) | |
Vraagteeken.De menschen zijn maar komma (,), meest vraagteeken (?), zelden punt (.), hoogst zelden verwonderingsteeken (!). (Zie komma.) | |
Vraat.Een vraat, Die vóór het eten gaat; Doch een knap man, Die na het eten wachten kan. (Zie man.) Een vraat was nooit dik en vet. Hij is een vraat: zelden zat.Ga naar voetnoot2 Vraten worden niet geboren, maar gemaakt.Ga naar voetnoot3 | |
Vracht.Alle beetjes helpen en alle vrachtjes ligten, zei de schipper, en hij smeet zijne vrouw over boord. (Zie beetje.) Die schuit (of: wagen) noch paard heeft, kan geene vrachten laden. (Zie paard.) Een goed voerman wil wel een vrachtje laden. (Zie voerman.) Ga meê: de vracht is u geschonken.Ga naar voetnoot4 [Men doet het voorkomen, alsof men uit goedheid geen vrachtloon vorderen wil; maar de meening is, dat hij, die op zijne voeten gaat, niet behoeft te betalen.] Het is goede vracht, die zich zelve lost.Ga naar voetnoot5 Hij heeft de vracht.Ga naar voetnoot6 [Dat wil zeggen: hij draagt zwaar, zoo zwaar, dat hij bijna omvalt: de man zit vol sterken drank.] Hij rijdt (of: vaart) mede voor half vracht. Hij verzegt geene vracht, zoo lang zijne schuit niet vol is. (Zie schuit.) Hij zendt de vracht, daar het schip van daan kwam. (Zie schip.) Hij zou wel met haar op vracht willen varen. Hoeren en boeven zijn eene ligte vracht. (Zie boef.) Kleine vracht maakt geen' hinder-last. (Zie hinder.) Uit de schuit met zulk volk, ze zouden mijne vracht bederven, zei schipper Louwe, en hij had eene partij varkens scheep. (Zie lourens.) Wat scheelt het mij: het kost mij maar de wagenvracht.Ga naar voetnoot7 Zij zijn al vracht voor Kalis' schuit. (Zie kalis.) | |
Vrede.Alle wetten zijn gegeven, Dat men zou in vrede leven.Ga naar voetnoot9 Beter vrede houden dan vrede maken.Ga naar voetnoot10 Beter vrede met het dorp dan strijd met Rome. (Zie dorp.) Bij den vreê Is God meê. (Zie god.) Bij goeden vreê vijand. (Zie vijand.) Daar is goede vreê, waar goede hoedeis. (Zie hoede.) Dat gij weet, en zeg het niet; dat gij ziet, en vonnis niet: zoo zult gij in vrede leven (of: zoo zal de vrede niet ontbreken).Ga naar voetnoot11 Dat is een stap nader tot den vrede. (Zie stap.) De goeden hebben niet langer vrede, dan den kwaden belieft. (Zie goede.) De krijgsknecht in huis, maakt een einde aan den vrede. (Zie einde.) De stok brengt vrede. (Zie stok.) Die den vrede wil, moet zich ten oorlog toerusten. (Zie oorlog.) Die in vrede wil leven, late zijne vrouw het opperhoofd. (Zie opperhoofd.) Die kan nemen en geven, Die kan in vrede leven.Ga naar voetnoot12 Die met heeren in vrede wil leven, moet hooren en stilzwijgen. (Zie heer.) Die van alles zwijgt, heeft van alles vrede.Ga naar voetnoot13 Eendragtig van zin Voedt vrede en min. (Zie eendragt.) Eene welbeminde vrouw, een huis vol vrede. (Zie huis.) Geene grootere vreugde ter wereld, dan dat man en vrouw in vrede leven. (Zie man.) Geen rijker man in dorp of steê, Dan die met 't zijne leeft in vreê. (Zie dorp.) Gelijk bij gelijk bevordert den vrede. (Zie gelijk.) Gelijke huwelijken brengen veel vrede. (Zie huwelijk.) Het is beter een hond te zijn in vrede, dan een mensch in regeringloosheid. (Zie hond.) Het is pais en vrede in alle Duitsche (of: Christen-) landen. (Zie christen.) Het volk, ter krijg gewend, Wordt door den vreê geschend. (Zie krijg.) Hij heet Godes kind, Die den vrede mint. (Zie god.) Hij kan geen' hond of geene kat met vrede laten. (Zie hond.) Hij mag niet één' maaltijd met vrede eten. (Zie maaltijd.) Hoor, zie en wil zwijgen, Zoo zult gij vrede krijgen.Ga naar voetnoot14 Houd vrede met alle menschen. (Zie mensch.) Iemand een vredeteeken op den muil maken. (Zie muil.) Ik heb er vrede mede.Ga naar voetnoot15 Kleed u, als 't krijg is; wapen u, als 't vrede is. (Zie krijg.) Laat de bokken en de bergen met vrede. (Zie berg.) Laat den hond en den snapper met vrede. (Zie hond.) Laat mij met vrede. Laat uw' buurman in vrede, en stil uw eigen krakend wijf en uwe krijtende kinderen. (Zie buurman.) Liever krijg, hoe zuur die smaakt, Dan de vreê, die oproer maakt. (Zie krijg.) Luttel onderwind brengt groote rust (of: maakt veel vrede). (Zie onderwind.) Men roept van vrede, en de wereld is vol strijd. (Zie strijd.) Neem weg het uw en 't mijn, Dan zal het vrede zijn.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 409]
| |
Niemand kan langer vrede hebben, dan zijn nabuur wil. (Zie buurman.) Nooit beter vrede in het klooster, dan wanneer de monniken gelijke kappen dragen. (Zie kap.) Nooit zoo goede vrede, of een Engelschman kreeg (of: tikte) wel een' Vlaming. (Zie engelschman.) Nooit zulk eene strenge veete, of zij kwam eens tot vrede. (Zie veete.) Oude vrede wordt ligtelijk vernieuwd.Ga naar voetnoot1 Stoor geen' vrede.Ga naar voetnoot2 Van doodelijke oorlogen maakt men wel vrede. (Zie oorlog.) Verband van vrede maakt wel blij, Maar 't geeft ook dikwijls slavernij. (Zie slavernij.) Vrede best, zei de kikker tegen den ooijevaar. (Zie kikvorsch.) Vrede boven al. Vrede gedijt, Oorlog verslijt. (Zie oorlog.) Vrede koopen en een volmaakt huis. (Zie huis.) Waar vrede woont, daar gaat het wel. Wie tot den krijg belust is, Versmelt, waar vrede en rust is. (Zie krijg.) Wijze heeren voeren krijg, om daardoor vrede te verkrijgen. (Zie heer.) Zwijgen en duiken Doet vreê gebruiken.Ga naar voetnoot3 | |
Vredelievendheid.De vredelievendheid is uit de wereld, zei Filippijn, en hij zag eene kat met eene rat vechten. (Zie filippijn.) | |
Vrederegter.Mijn geest getuigt zulks, zei Jeremias de Kwaker, en hij ontbood zijne vrouw voor den vrederegter. (Zie geest.) | |
Vreemdeling.De vreemdeling heeft eerst misdaan.Ga naar voetnoot4 De vrienden hebben het toezien, de vreemden het genieten.Ga naar voetnoot5 Een vriend in vreugd wordt vreemde in verdriet. (Zie verdriet.) Grooten heeren, vreemden en den ouden Pleegt men eene leugen voor goed te houden. (Zie heer.) Help den uwe en laat den vreemde.Ga naar voetnoot6 Hij is een vreemdeling in Jeruzalem. (Zie jeruzalem.) Met vrienden zal men goede sier maken, en met vreemden koopmanschap drijven. (Zie koop.) Uitheemsch geld maakt vreemden tot vrienden. (Zie geld.) Vreemdelingen liefde maalt, Juist gelijk hun harte dwaalt. (Zie hart.) Vreemden of vrienden behooren zonder spreken niet in huis te komen. (Zie huis.) | |
Vreemdigheid.Uitlandsch gebruik maakt inlandsche vreemdigheid. (Zie gebruik.) Wat vreemds en heerlijks doet den Haag welvaren. (Zie 's gravenhage.) | |
Vrees.Als de herder slaapt, is het schaap in de vreeze. (Zie herder.) Angst en vreeze doen den oude loopen. (Zie angst.) Daar geene schaamte is, is geene vrees. (Zie schaamte.) Dat door vreeze is gedaan, Kan naar regten niet bestaan. (Zie regt.) De hond, die van vreeze blaft, blaft niet wel. (Zie hond.) De vrees bewaart den wijngaard meer dan de wachter.Ga naar voetnoot7 De vrees en de honger zijn de ruïne van het leger. (Zie honger.) De vrees maakt vroom. De vreeze Gods is het beginsel der wijsheid. (Zie begin.) Die slaat, moet de helft van de vrees lijden. (Zie helft.) Hetgeen men vreest, heeft men zich door de vrees wel op den hals gehaald. (Zie hals.) Het is kwaad, in vreeze stil te staan.Ga naar voetnoot8 Het verdierf (of: stierf) niet al, wat in vreeze stond.Ga naar voetnoot9 Hij durft niet eten, uit vrees, dat hij k..... zou.Ga naar voetnoot10 Hij heeft vrees voor de schaduw zijner vingeren. (Zie schaduw.) Hij is in honderd (of: duizend) vreezen.Ga naar voetnoot11 Hij is vrekker dan Midas: die warmde zich aan den rook van stronten, uit vrees, dat hij hout zou moeten koopen. (Zie hout.) IJdele vrees is zekere ellende. (Zie ellende.) Onnutte vrees en ijdele waan Brengt nimmer ware onschuld aan. (Zie onschuld.) Terwijl de wolf vertoeft, wordt het schaapje uit de vrees gehaald. (Zie schaap.) Uit vrees voor den rook sprongen de zotten in 't vuur. (Zie rook.) Waar geene vrees is, daar is geene schaamte. (Zie schaamte.) Watervrees is eene erge vrees.Ga naar voetnoot12 [Watervrees is een verschijnsel bij hondsdolheid. Het spreekwoord wordt op likkebroêrs toegepast.] | |
Vrek.De vrek behoeft geen' vriend.Ga naar voetnoot13 De vrek gaat met zijn gat op de geldkist zitten. (Zie gatten.) De vrek is nooit rijk. De vrek verdoet al zooveel, als die mild is. (Zie mild.) Eenen arme ontbreekt veel, maar eenen vrek alles. (Zie arme.) Eene volle kas, een regte vrek. (Zie kast.) Geld is steeds den vrek tot straf, Maar den arme tot een' staf. (Zie arme.) | |
[pagina 410]
| |
De vreugd Verjeugdt.Ga naar voetnoot1 Die met vreugde wil leven, Moet zich aan God overgeven. (Zie god.) Een korte vreugd, een kort jolijt Is deze tijd. (Zie jolijt.) Eens oud' mans vreugd en de Maartsche zon dienen tijdelijk waargenomen. (Zie maart.) Een vriend in vreugd wordt vreemde in verdriet. (Zie verdriet.) Fij hem, die goed heeft zonder vreugd. (Zie goed.) Fij liefde, daar men vreugd moet derven. (Zie liefde.) Geene grootere vreugde ter wereld, dan dat man en vrouw in vrede leven. (Zie man.) Geene vreugde volmaakt.Ga naar voetnoot2 Geene vreugde zonder kommer. (Zie kommer.) Geen grooter vreugd op aard, zei Jantje van der Buis, Dan 's middags lekkre kost, en 's avonds dronken t' huis. (Zie aarde.) Geen vreugd, Geen jeugd, Geen excellentie Voor eene geruste conscientie. (Zie conscientie.) Geen vreugd of lust, Die niet ontrust. (Zie lust.) God weet er de vreugd van. (Zie god.) Heb je vreugde, neem eene vedel. (Zie vedel.) Heintje Pik zal er nog vreugde van beleven. (Zie heintje pik.) Het is eene goede vreugde, die altoos duurt.Ga naar voetnoot3 Het is eene zoete ziekte, die vreugde geeft.Ga naar voetnoot4 Het is natuurlijk, dat men in droefheid weent, en in vreugde lacht. (Zie droefheid.) Het verzamelt wel met vreugde, dat met droefheid scheidt. (Zie droefheid.) Hij is in de muizenvreugd. (Zie muis.) Hij moet van eenen kwaden aard zijn, die nooit vreugde zien mag. (Zie aard.) Hoe meer zieltjes, hoe meer vreugd. In geld, in vrouwen en in wijn Is deugd en vreugd, maar ook venijn. (Zie deugd.) Lagchen is milt-vreugd. (Zie milt.) Mans vreugd Is zelden deugd. (Zie deugd.) Men walgt van lange vreugd: Verandering verheugt. (Zie verandering.) Na veel verdriet Een vreugdelied. (Zie lied.) Of druk of vreugd komt zelden alleen. (Zie druk.) Om kleine deugd, Zoo groote vreugd. (Zie deugd.) Pais is oorzaak van alle vreugde. (Zie oorzaak.) Schoonheid, zonder deugd, Verleent maar korte vreugd. (Zie deugd.) Schoon vuur, goed bier, een blijde waard en eene vrolijke waardin hebben veel vreugde in. (Zie bier.) Trek ik een' grooten prijs, zei Jantje van der Lit, Dan steek ik door de vreugd van nacht mijn wijf aan 't spit. (Zie jantje van der lit.) Van deugd tot deugd, Van vreugd tot vreugd. (Zie deugd.) Van vogelen, honden, wapenen en vrouwen: Voor ééne vreugd wel duizend rouwen. (Zie berouw.) Veel beloven en weinig geven, Doet de gekken in vreugde leven. (Zie gek.) Voor eene kleine vreugd zoo menig verdriet. (Zie verdriet.) Voor het vaderland te sterven, is zoet; maar voor hetzelve te leven, geeft meerder vreugde. (Zie vaderland.) Vreugde en smart zijn twee gezellinnen, die niet gaarne lang van elkander gescheiden zijn. (Zie gezellin.) Vreugde en vriendschap zijn de gezellinnen des levens. (Zie gezellin.) Vreugde in eere, Kan niemand deren. (Zie eer.) Vreugd in den Heer Duurt immermeer. (Zie heer.) Vreugd voedt de jeugd; druk kort het leven. (Zie druk.) Wat is van rijkdom, lust of eer? Geen ware vreugd dan in den Heer. (Zie eer.) Wel onthaalde vrouwen is een huis vol vreugde. (Zie huis.) Wie aan zijn kind of knecht wil lust en vreugde zien, Die moet nooit volle gunst aan d' een of d' ander biên. (Zie gunst.) Wij zullen daar met vreugde met hooge schoenen op zitten. (Zie schoen.) Zijn hart springt op van vreugde. (Zie hart.) Zoek vreugd, staat, rijkdom, Oost en West, Uw ziele weldoen is u 't best. (Zie oosten.) Zotternij maakt vreugd.Ga naar voetnoot5 Zulk een' vrijer mogt gij kiezen, Gij zoudt eer en goed (of: jeugd en vreugd) verliezen. (Zie eer.) | |
Vriend.Allemans vriend is veelmans gek (of: iedermans nar). (Zie gek.) Als de hond in den pot is, vlieden de vrienden. (Zie hond.) Als de pot omgestort is, loopen de vrienden heen. (Zie pot.) Als de voorspoed faalt, falen de vrienden. (Zie voorspoed.) Als gij niet zwijgt bij uwen vriend, zoo heeft hij den voet op uwe keel. (Zie keel.) Als het geluk gaat, zoo gaan de vrienden. (Zie geluk.) Als het goed verloopt, zoo sterven de vrienden. (Zie goed.) Als 't eens ter deeg is uitgekeven, Dan ziet men vrienden beter leven. Al zijne vrienden hebben een goed hoofd aan hem. (Zie hoofd.) Arme lieden zijn zonder vrienden. (Zie lieden.) Arme vrienden moet men ook kennen.Ga naar voetnoot6 Beproef uw' vriend, beproef uw zwaard, Dat is u groote (of: meer dan) schatten waard. (Zie schat.) Beter dood dan zonder vriend. (Zie doode.) Beter een goed vriend bedrogen, dan de man zelf in den rouw. (Zie man.) Beter een hond te vriend dan te vijand. (Zie hond.) Beter een vriend over weg dan geld in den koffer. (Zie geld.) Beter een zuurziende vriend dan een lagchende vijand. (Zie vijand.) Beter is een openbare vijand dan een geveinsde vriend. (Zie vijand.) Beter veel vrienden dan één vijand. (Zie vijand.) | |
[pagina 411]
| |
Beter vrienden houden dan vrienden maken.Ga naar voetnoot1 Betrouw uwen vriend nimmer zoo zeer, of denk, dat hij uw vijand kan worden. (Zie vijand.) Beurs, tafel en bed moeten voor de vrienden open staan. (Zie bed.) Biecht zonder rouw, Vriend zonder trouw, Gebed zonder eenigheid: 't Is al verloren arrebeid. (Zie arbeid.) Dag vriendelijke vriend, zei Jan Dirksen tegen zijn' bulhond. (Zie dag.) Dat is eens menschen regte vriend, Die hem in last en nooden dient. (Zie last.) De doode heeft geen' vriend, de zieke eenen halven. (Zie doode.) De duivel beschermt zijne vrienden. (Zie duivel.) De eerste man is een vriend, de tweede man is een man, de derde man is een meester. (Zie man.) De goede Bacchus is een vriend, Die droeve geesten wonder dient. (Zie bacchus.) De man een vriend; maar daarom de zaak eene partij. (Zie man.) De nacht is niemands vriend. (Zie nacht.) De oude vrienden zijn de beste.Ga naar voetnoot2 De rijken hebben veel vrienden. (Zie rijke.) Der vrienden raad is goed. (Zie raad.) De schapen zijn zijn vrienden niet, Gelijk men aan zijn kleêren ziet. (Zie kleed.) De vleijerij maakt vrienden. (Zie vleijerij.) De vrek behoeft geen' vriend. (Zie vrek.) De vrienden bedanken de buren. (Zie buurman.) De vrienden hebben er de waarde voor genoten. De vrienden hebben het toezien, de vreemden het genieten. (Zie vreemdeling.) De vrienden moeten twee zijn.Ga naar voetnoot3 De vrienden moet men kennen, Maar niet hatelijk afwennen.Ga naar voetnoot4 De vrienden mogen kijven, Maar moeten vrienden blijven.Ga naar voetnoot5 De wolf en het schaap zouden eer vrienden worden. (Zie schaap.) De zaak van een' vriend is bijna altijd goed, - die van een' vijand bijna altijd kwaad. (Zie vijand.) De zeden uws vriends zult gij kennen, maar niet haten. Die altijd neemt en nimmer geeft, Geen vrienden heeft.Ga naar voetnoot6 Die den duivel te vriend heeft, komt gemakkelijk in de hel. (Zie duivel.) Die een' vijand op de wereld heeft, heeft niet een' vriend bij God. (Zie god.) Die geldeloos is, zijne vrienden zijn dun. (Zie geld.) Die geld heeft, krijgt den droes te vriend, en alle hoeden tot zijne devotie. (Zie devotie.) Die God te vriend heeft, hem schaadt geen schepsel. (Zie god.) Die luttel of niets heeft, niemand ter wereld is zijn vriend.Ga naar voetnoot7 Die mij zegt, wat mij misstaat, is mijn vriend, al was het mij leed. (Zie leed.) Dien het welgaat, die heeft veel vrienden.Ga naar voetnoot8 Die op de tasch kloppen, zijn zelden aangename vrienden. (Zie tasch.) Die te ligt een' vriend verkiest, Ligt zijn' vriend en 't al verliest.Ga naar voetnoot9 Die u als vriend niet nutten kan, kan u als vijand schaden. (Zie vijand.) Die zijnen vriend leent, maant zijnen vijand. (Zie vijand.) Die zijne vrienden behouden wil, moet ze geen geld leenen. (Zie geld.) Die zijne vrienden behouden wil, moet ze niet beproeven. Die zijn hart voor eenen vriend opent, doodt de smart. (Zie hart.) Doe u zelven wel en uwe vrienden, en dan een ander, is het, dat gij zulks kunt.Ga naar voetnoot10 Draag uwen vriend naar Rome, en zet hem onzacht neder, - dan hebt gij uwen dank weg. (Zie dank.) Eene zoete spraak maakt den mensch rijk aan vrienden. (Zie mensch.) Eén God, ééne vrouw, maar veel vrienden. (Zie god.) Een goede buur is beter dan een verre vriend (of: namaag). (Zie buurman.) Een goed vriend is beter dan een namaag. (Zie maag.) Een goed vriend is beter dan zilver en goud. (Zie goud.) Een goed vriend is een kostelijk kleinood. (Zie kleinood.) Een goed vriend is haast genoeg genood.Ga naar voetnoot11 Een hond, aan een been, kent geene vrienden. (Zie beenderen.) Een huis van leem, een paard van gras, Een vriend van mond: 't is al maar glas. (Zie glas.) Een man is maar een man alleen, Heeft hij geen' vriend, zijn magt is kleen. (Zie magt.) Een paard verschoont een' mensch gaarne, en is zijn vriend. (Zie mensch.) Een rijk man weet niet, wie zijn vriend is. (Zie man.) Een verstandig vijand is beter dan een onverstandig vriend. (Zie vijand.) Eén vijand is te veel, honderd vrienden niet genoeg. (Zie vijand.) Een vriend achter den rug Is eene vaste brug. (Zie brug.) Een vriend, die vriend is om 't profijt, Een zwaluw, die in de oogen sch... (Zie oog.) Een vriend in nood, Een vriend in dood. (Zie dood.) Een vriend in vreugd wordt vreemde in verdriet. (Zie verdriet.) Een vriend is beter dan geld in de beurs. (Zie beurs.) Een vriend mag een' vriend medebrengen.Ga naar voetnoot12 Een vriend tot in den tienden graad ontvangt eene erfenis naar regten. (Zie erfenis.) Een zak guldens en goede vrienden scheiden niet gemakkelijk. (Zie gulden.) Effen rekeningen maken goede vrienden. (Zie rekening.) | |
[pagina 412]
| |
Elk, die geeft, Zijn vrienden heeft. [Dit spreekwoord is misschien ontleend aan Spreuk. xix: 6.] Elk heeft vrienden en vijanden. (Zie vijand.) Er gaan veel vrienden in een klein huis. (Zie huis.) Even goede vrienden.Ga naar voetnoot1 Geen geld meer, geene vrienden meer (of: Geldeloos, vriendeloos). (Zie geld.) Geld maakt vrienden. (Zie geld.) Gelijk men handelt den meloen, Zoo moet men ook met vrienden doen. (Zie meloen.) Gerande drieguldens zijn de beste vrienden. (Zie driegulden.) Gij zult mij altijd uw' vriend vinden, als een' vroom' lansknecht. (Zie lansknecht.) Gods vriend, al der wereld vijand. (Zie god.) God visiteert (of: bezoekt) zijne vrienden. (Zie god.) Goede vriend! al zijt gij vremd, Houd uw hand, van daar het klemt. (Zie hand.) Goede vrienden in het hof maken een kort proces. (Zie hof.) Goede vrienden zijn dun gezaaid. Heb den Franschman tot uw' vriend, maar niet tot uw' nabuur. (Zie buurman.) Heb vele kennissen, één' vriend en geene vijanden. (Zie kennis.) Het gaat meê als vriend. [Men zegt dit van eene kleinigheid, die met den bezoeker te gelijk verdwijnt.] Het geld is allemans vriend niet. (Zie geld.) Het is beter een goed vriend besch...., dan de man zelf. (Zie man.) Het is beter een goed vriend in den nood, dan de man zelf. (Zie man.) Het is een allemans vriend. (Zie man.) Het is een niesvriend.Ga naar voetnoot2 [Dat wil zeggen: die persoon heeft weinig te beduiden, en is alleen beleefdheidshalve uw vriend. De spreekwijze is afgeleid van de gewoonte, om iemand bij het niezen het God zegene u of het wel mag het u bekomen toe te roepen.] Het is een vriendeloos jaar: elk zie wel toe, dat hij zelf wat hebbe. (Zie jaar.) Het is geen wonder, dat hij vrij raakt: hij heeft den schout te vriend. (Zie schout.) Het is goed, dat men overal vrienden heeft.Ga naar voetnoot3 Het is Nero niemands vriend. (Zie nero.) Het zal smetten of branden, Vriend! wacht uwe handen. (Zie hand.) Het zijn de beste vrienden, die hardst kussen. [Geene vleijers, maar zij, die, als 't noodig is, zelfs harde waarheden zeggen, zijn de ware vrienden.] Het zijn de beste vrienden, die men in de beurs draagt. (Zie beurs.) Het zijn Jobs vrienden. (Zie job.) Het zijn keuken-vrienden. (Zie keuken.) Het zijn koeken-vrienden. (Zie koek.) Het zijn niet al uwe vrienden, die met u lagchen (of: u toelagchen).Ga naar voetnoot4 Het zijn vrienden als Herodes en Pilatus. (Zie herodes.) Het zijn vrienden, daar men niet beschaamd voor is.Ga naar voetnoot5 Het zijn vrienden (of: maats) als olifanten. (Zie maat.) Het zijn vrienden van vriendswege. Het zwaard kent geene vrienden.Ga naar voetnoot6 [Men denke bij dit spreekwoord aan de Geregtigheid, allegorisch voorgesteld als eene geblinddoekte maagd, met eene weegschaal in de eene- en een zwaard in de andere hand.] Hier vriend, daar vijand. (Zie vijand.) Hij betaalt den kok, en de vrienden smullen ervan. (Zie kok.) Hij betaalt den wijn, en de vrienden zuipen hem uit. Hij heeft eenen goeden vriend aan de hand. (Zie hand.) Hij heeft tafelvrienden (of: al goede vrienden aan tafel, ook wel: Tafelvrinden Zal hij vinden). (Zie tafel.) Hij heeft veel bekenden, maar weinig vrienden. (Zie bekend.) Hij heeft vrienden in het spel. (Zie spel.) Hij heeft vrienden noch magen. (Zie maag.) Hij heeft zijne vrienden in den zak.Ga naar voetnoot7 [Dat is: hij heeft geld, en dus de gelegenheid, om vrienden te hebben; immers hebben de rijken veel vrienden.] Hij is al zijne vrienden te rijk. (Zie rijke.) Hij is des keizers vriend niet. (Zie keizer.) Hij is de wijsste van zijne vrienden niet.Ga naar voetnoot8 Hij is van de vrienden. Hij is zeer vriendhoudend.Ga naar voetnoot9 [Met deze woordspeling duidt men den man aan, die zijne vrienden besteelt: hij houdt, hetgeen den vrienden toebehoort.] Hij is zelden iemands vrind, Die zich zelf te zeer bemint.Ga naar voetnoot10 Hij kan met al zijne vrienden wel op eene ton (of: trommel) dansen. (Zie ton.) Hij kent zijne schamele vrienden niet.Ga naar voetnoot11 Hij leeft zeer weelderig, die geene vrienden van doen heeft.Ga naar voetnoot12 Hij moeit vriend en maag om hulp. (Zie hulp.) Hij scheidt wel uit zijne plaats, die zijnen vriend daarin laat. (Zie plaats.) Hij staat wel met den kok (of: Hij heeft den kok te vriend). (Zie kok.) Hij wil zijne vrienden niet kennen. Hij zal wel maken, dat zijne vrienden om zijn goed niet twisten. (Zie goed.) Hoe beter vriend, hoe vaster voorwaarde. (Zie voorwaarde.) Hoe effener gerekend, hoe beter vrienden.Ga naar voetnoot13 Hoe verder gescheiden, hoe beter vrienden.Ga naar voetnoot14 Honderd pond groot 's jaars in de beurs en honderd mijlen van de vrienden is eene goede rente. (Zie beurs.) | |
[pagina 413]
| |
Ik heb die vrienden geloosd.Ga naar voetnoot1 In de armoede leert men zijne vrienden kennen. (Zie armoede.) In den nood bezoekt men de vrienden. (Zie nood.) In den tegenspoed zijn er geene vrienden. (Zie tegenspoed.) In den voorspoed ontbreekt het nooit aan vrienden. (Zie voorspoed.) Is uw vriend van suiker, eet hem daarom niet op. (Zie suiker.) Klagers hebben geene vrienden. (Zie klager.) Kwaad avontuur maakt somtijds goede vrienden. (Zie avontuur.) Laat een nieuw huis bewonen: het eerste jaar door uw' vijand, het tweede jaar door uw' vriend, en het derde jaar door u zelven. (Zie huis.) Liever geldeloos dan vriendeloos. (Zie geld.) Lieve vrienden hebben geen' strik op den buidel. (Zie buidel.) Lieve vrienden schelden en verzoenen beide malkander.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Men belooft, eenen vriend te verhoogen, en men onttrekt hem de ladder. (Zie ladder.) Men kan niet te veel goede vrienden hebben.Ga naar voetnoot3 Men kan zich te wijd niet bevrienden.Ga naar voetnoot4 Men kent den man aan zijne vrienden. (Zie man.) Men kent den vriend in nood, Den rijke na den dood. (Zie dood.) Men moet het maar van zijne vrienden hebben! [Men zegt dit, wanneer men van hen, op wier vriendschap men gerekend heeft, eene onaangename behandeling ondervindt.] Men moet rooven met de vrienden, die men heeft. Men moet tegen de vrienden niet scherp zien.Ga naar voetnoot5 Men sluit (of: spaart) geen brood voor vrienden. (Zie brood.) Men vindt genoeg vrienden met den mond, maar weinig met de beurs. (Zie beurs.) Men zal de oude vrienden niet verwerpen, gelijk men de oude schoenen doet. (Zie schoen.) Men zal niemand vriend noemen, eer men eene mudde zout met hem gegeten heeft. (Zie mud.) Met goede (of: lieve) vrienden zal men waren spot houden. (Zie spot.) Met vrienden zal men goede sier maken, en met vreemden koopmanschap drijven. (Zie koop.) Mijn beste vriend is de klok. (Zie klok.) Na de ebbe komt de vloed, En de vrienden met het goed. (Zie eb.) Navrienden doen nazien.Ga naar voetnoot6 [Hoe nader men met iemand in aanraking komt, hoe meer de voorzigtigheid vordert, naauwkeurig toe te zien.] Neem eene maagd van twintig, en een' vriend van honderd jaar. (Zie jaar.) Niemand is zoo rijk, of hij heeft wel vrienden noodig. (Zie rijke.) Niets ergers is ter wereld te vinden Dan kwade vrouwen en valsche vrinden.Ga naar voetnoot7 Niets voor een' getrouwen vriend.Ga naar voetnoot8 Olie, wijn en een oud vriend is goede provisie. (Zie olie.) Om den man welbehagelijk te wezen, moet men de vrouw tot vriend hebben (of: houden). (Zie man.) Om klaar te zien, wilde de blinde zijn' besten vriend zien hangen. (Zie blind.) Onze Heer is geheel mijn vriend. (Zie heer.) Ook met den vriend dient geene te groote gemeenzaamheid. (Zie gemeenzaamheid.) Oude vrienden, ouden wijn en oud geld prees men reeds van ouds. (Zie geld.) Oude vrienden zal men niet versmaden, want men weet niet, hoe de nieuwe gedijen zullen.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.) [Er is onderscheid tusschen menschen en menschen, zegt het spreekwoord, en dit is wel bovenal op vrienden toepasselijk. Het spreekwoord: Een vriend in nood, Een vriend in dood bijvoorbeeld, is niet van toepassing op den vriend, van wien een ander spreekwoord zegt: Ook met den vriend dient geene te groote gemeenzaamheid, en nog veelminder op den vriend, van wien het geldt: Betrouw uwen vriend nimmer zoo zeer, of denk, dat hij uw vijand kan worden. Wanneer men dus spreekt van de vriendschap van David en Jonathan, dan zal men de ware vrienden weten te onderscheiden van de koeken- en keuken-vrienden, en nog meer en beter van de Jobs vrienden en van een' Nero niemands vriend. Zoo begrijpt men mede, wat het zegt, dat men niemand vriend zal noemen, eer men eene mudde zout met hem gegeten heeft, en wat men wil uitdrukken, als men spreekt van zijne oude vrienden niet te versmaden, omdat men niet weet, hoe de nieuwe gedijen zullen. Dit een en ander moge genoeg zijn, om ook andere spreekwoorden dezer rubriek op te helderen.] Prijs een' vriend te voet, en een' vijand te paard. (Zie paard.) Rijke lieden hebben veel vrienden. (Zie lieden.) Schadelijke vrienden zijn terende vijanden. (Zie vijand.) Schijnvrienden zijn gelijk de vogels, die in het schoone jaargetijde aankomen, maar, eer de barre winter daar is, reeds vertrokken zijn. (Zie getijde.) Schoothondjes zijn wel allemans vrienden; maar de nijdige bulhond waagt voor zijn' meester het leven. (Zie hond.) Sint Is herbergs vrind. (Zie herberg.) Sluit hij de handen toe, Zijn vrienden zijn hem moe. (Zie hand.) Sluit je deuren niet vóór de vrienden, maar wel daar achter. (Zie deur.) Ter bruiloft en ter uitvaart kent men vrienden en magen. (Zie bruiloft.) Ter wereld is geen grooter venijn, Dan vriend te schijnen en vijand te zijn. (Zie venijn.) Terwijl het speetje gaat, Geen vriend, die ons verlaat. (Zie spit.) Tusschen twee vrienden zijn maar twee woorden.Ga naar voetnoot10 Uitheemsch geld maakt vreemden tot vrienden. (Zie geld.) | |
[pagina 414]
| |
Van lieve vrienden is 't kwaad scheiden.Ga naar voetnoot1 Verkoop niet aan uwe vrienden, en koop geen zaad van de rijken. (Zie rijke.) Vermaan uw' vriend met stil gemoed, En straf uw kind in koelen bloed. (Zie bloed.) Vliegen en vrienden komen in den zomer. (Zie vlieg.) Vliegen en vrienden komen in zoeten tijd, en als het saizoen hard en zuur wordt, gaan ze weg. (Zie saizoen.) Voor dat ge uw geld kwijt zijt, vindt ge vrienden in overvloed. (Zie geld.) Vreemden of vrienden behooren zonder spreken niet in huis te komen. (Zie huis.) Vriend, daar is geene plaats voor u. (Zie plaats.) Vriendelijke vriend, zei Mozes tegen zijne bokjes. (Zie bok.) Vrienden als haft. (Zie haft.) Vrienden genoeg, ware er maar trouw genoeg. (Zie trouw.) Vrienden hebben alles gemeen (of: hebben geen verscheiden goed). (Zie goed.) Vrienden in den nood: Vier en twintig in een lood. (Zie lood.) Vrienden! komt binnen.Ga naar voetnoot2 Vrienden-kost is haast gekookt (of: bereid, ook wel: gereed). (Zie kost.) Vrienden! maakt u van de kermis: de boeren zijn dronken. (Zie boer.) Vrienden mogen u beklagen, Gij zult den last dragen. (Zie last.) Vrienden (of: Buren) houden zeer, Maar God houdt meer. (Zie buurman.) Vrienden-raad is goedkoop. (Zie raad.) Vrienden zijn goed bij den weg.Ga naar voetnoot3 Vrienden zijn goed; maar wee! die ze behoeft in den nood. (Zie nood.) Vriend! vriend! Zoo lang als 't dient.Ga naar voetnoot4 Vriend! wascht gij mij, zoo wasch ik u, en wij zijn beide schoon. [Men voegt dit den baatzuchtige toe; daar die altijd vooraf berekend, wat zijne diensten zullen opbrengen.] Wacht u van vrienden te kwetsen, die langzaam gemaakt zijn. Wanneer iemand een nieuw huis bouwt, dan geven de vrienden de vensterglazen. (Zie glas.) Wat ben ik evenwel een goed kalf, zei Harman, ik zou den stront wel uit mijn lijf douwen, en geven ze aan mijne vrienden. (Zie harmen.) Wel broodvrienden, maar geene noodvrienden. (Zie brood.) Wel dienen, maakt vrienden; waarheid zeggen, maakt vijanden. (Zie vijand.) Weldoen maakt vrienden. Wel goede vrienden, maar elkander uit de beurs te blijven. (Zie beurs.) Wel kostelijke vriend, zei Jan van Gijzen tegen zijn' bok. (Zie bok.) Wel mag het je bekomen, zei Jan, en hij gaf zijn' vriend een ledig glas. (Zie glas.) Wie den ander waarschuwt, die is zijn vriend.Ga naar voetnoot5 Wie een' goed' vriend heeft, die heeft een edel pand. (Zie pand.) Wie een' waren vriend gevonden heeft, heeft zijn' dagloon wel verdiend. (Zie dag.) Wie geen' vriend heeft, wordt niet betreurd, wanneer hij sterft.Ga naar voetnoot6 Wie vriendschap aan een' vriend verwijt, Die is en vriend en vriendschap kwijt.Ga naar voetnoot7 Wie zijnen vijand spaart, en zijnen vriend vertoornt, die komt in ongemak. (Zie ongemak.) Wijd beheerd, na bevriend. (Zie heer.) Wijn is zijn vriend niet.Ga naar voetnoot8 [Met andere woorden: hij houdt van geen wijn. Het spreekwoord wordt op een' matig' man toegepast.] Wijn maakt vrienden.Ga naar voetnoot9 Wilt gij van brieven zijn gediend, Schrijf door een' bode en niet met vriend. (Zie bode.) Wrijf hem dat eens onder den neus, en blijf goede vrienden met hem. (Zie neus.) Zend uwen vriend vijgen, uwen vijand perziken. (Zie perzik.) Zij zijn dikke vrienden. Zij zijn smalle vrienden.Ga naar voetnoot10 Zij zijn witte vrienden. Zonder vrienden kwaad; Veel vrienden onraad. (Zie kwaad.) Zoo gij een' vriend gerijven kond', Zoo stel niet uit, maar help terstond.Ga naar voetnoot11 Zoo gij wilt in ruste sterven, Laat uw naaste vrienden erven, Als ze 't niet te zeer verkerven. (Zie rust.) Zoo lang 't geluk u dient, Zoo hebt gij menig vriend; Maar raakt die haan aan 't draaijen, Weg vliegen ze als kraaijen. (Zie geluk.) Zwagers zijn nooit beter vrienden dan ver van elkander.Ga naar voetnoot12 | |
Vriendelijkheid.De deugd (vriendschap, of: vriendelijkheid) ziet hem ten oogen uit, gelijk den beul de barmhartigheid. (Zie barmhartigheid.) | |
Vriendschap.Al is de vrijster stug, nog wordt ze wel de bruid; Maar wil de vrijer niet, zoo is de vriendschap uit. (Zie bruid.) Alle ding met vriendschap, zei Govert, en hij nam de eijeren uit zijns buurmans hoendernest. (Zie buurman.) Als de beleefdheid (vriendschap, of: liefde) slechts van ééne zijde komt, duurt zij niet lang. (Zie beleefdheid.) Als eene hoer u vriendschap doet: het moet u kosten. (Zie hoer.) Daar 't begrip groot is, is de liefde (of: vriendschap) klein. (Zie begrip.) De deugd (vriendschap, of: vriendelijkheid) ziet hem ten oogen uit, gelijk den beul de barmhartigheid. (Zie barmhartigheid.) De eene vriendschap (of: dienst) is de andere waard. (Zie dienst.) | |
[pagina 415]
| |
De eene vriendschap zoekt de andere.Ga naar voetnoot1 Deugd baart vriendschap en trouw. (Zie deugd.) De vriendschap is dun, die men koopen moet.Ga naar voetnoot2 De vriendschap is niet anders, dan zoo men die houdt.Ga naar voetnoot3 De vriendschap strijkt de vlag voor de liefde. (Zie liefde.) Die den een vriendschap doet, bereidt den ander zorg.Ga naar voetnoot4 Dikwijls rekenen is lange vriendschap.Ga naar voetnoot5 Dikwijls vengeren, Weinig verteren, Luid geberen - Doet vriendschap meêren.Ga naar voetnoot6 Een hoed meer in het jaar onderhoudt veel vriendschap. (Zie hoed.) Effen rekenen houdt veel vriendschap te zamen.Ga naar voetnoot7 [Met andere woorden: als de vrienden niets van elkander te vorderen hebben, blijft de vriendschap bestaan. Men drukt hier dus hetzelfde denkbeeld uit als met het spreekwoord: Effen rekeningen maken goede vrienden.] Elk het zijne, houdt de beste vriendschap.Ga naar voetnoot8 Er is geene vriendschap aan hem dan goeden morgen en goeden dag. (Zie dag.) Geld leenen breekt vriendschap. (Zie geld.) Geven en wedergeven houdt de vriendschap te zamen.Ga naar voetnoot9 Goede kennis maakt vriendschap. (Zie kennis.) Goede rekening houdt geene kwade vriendschap. (Zie rekening.) Het is de vriendschap van David en Jonathan. (Zie david.) Het is niet dan vriendschap.Ga naar voetnoot10 Het regte regt ziet gunst noch gaven, vriendschap noch eigen nut aan. (Zie gaaf.) Iemand onder den dekmantel van vriendschap bedriegen. (Zie mantel.) Ik noodig u, zei Gerrit, op een hoen; Maar blijft gij t'huis, gij zult mij vriendschap doen. (Zie gerrit.) In bruiloften en kinderbedden onderhoudt men vriendschap. (Zie bruiloft.) In het deelen der erfenis staat de vriendschap stil. (Zie erfenis.) Kort afzeggen is vriendschap doen.Ga naar voetnoot11 [Dat wil zeggen: die ronduit iemands verzoek afslaat, en hem alzoo met geene ijdele hoop vleit, doet hem eene goede dienst, daar hij hem de latere teleurstelling bespaart.] Korte rekening maakt lange vriendschap. (Zie rekening.) Krijg van buiten Doet vriendschap sluiten. (Zie buiten.) Losse vriendschap maakt broze gunst. (Zie gunst.) Mans gewin Brengt vriendschap in. (Zie gewin.) Men zal niemand vriendschap tegen zijnen dank doen. (Zie dank.) Onder vriendschaps schijn Bezorgt hij 't zijn. (Zie schijn.) Onder vriendschaps schijn Zit 't ergste venijn. (Zie schijn.) Ontijdige vriendschap brengt luttel dank aan. (Zie dank.) Schade scheidt vriendschap. (Zie schade.) Scheid met vriendschap.Ga naar voetnoot12 Schoon spreken en 't niet meenen, maakt kleine vriendschap.Ga naar voetnoot13 Te lang van elkander doet vriendschap scheiden.Ga naar voetnoot14 Vreugde en vriendschap zijn de gezellinnen des levens. (Zie gezellin.) Vriendschap is noodzakelijker dan water en vuur.Ga naar voetnoot15 Vriendschap mint gezelligheid. (Zie gezelschap.) Vriendschap, op zijn' tijd gedaan, is een' man zeer aangenaam. (Zie man.) Wacht u voor 't eerste kijven, Dan zal 't wel vriendschap blijven.Ga naar voetnoot16 Weinig maagschap, goede vriendschap. (Zie Maagschap.) Wie vriendschap aan een' vriend verwijt, Die is en vriend en vriendschap kwijt. (Zie vriend.) Wie vriendschap wil, moet vriendschap doen.Ga naar voetnoot17 Wij zullen de vriendschap deelen.Ga naar voetnoot18 Wilt ge iemand vriendschap biên, Gij moet zoo naauw niet zien. Zoo lang de pot kookt, leeft de vriendschap. (Zie pot.) Zwijgen doet vriendschap verdwijnen.Ga naar voetnoot19 | |
Vrij.Hij is met een uitleggen vrij.Ga naar voetnoot20 [Dat is: eerst wanneer hij zich wat nader verklaart, zullen wij hem kunnen begrijpen. Men zegt dit van den geheimzinnigen spreker.] Hij is niet geheel vrij, die nog een stuk van zijne banden nasleept. (Zie band.) Hij is niet vrij, die aan den duivel verbonden is. (Zie duivel.) Hij is zoo vrij, of hij t'huis ware. (Zie huis.) Vrijen en vrij zijn is twee. (Zie twee.)
Al te vrij is fij (of: wordt onvrij). (Zie fij.) Geven is vrij, nemen is onvrij. (Zie onvrij.) Vrank en vrij. (Zie vrank.) | |
Vrijdag.Als Paschen op een' goeden vrijdag komt. (Zie paschen.) Die vrijdags zijne nagels knipt, heeft geene tandpijn. (Zie nagel.) Het is vrijdag voor dengenen, die geene slagen krijgt. (Zie slag.) Het is wel besteed: die vrijdags lacht, dat hij zondags weent. Hij is op een' vrijdag getrouwd.Ga naar voetnoot21 [Men zegt dit van een' man, die een ongelukkig huwelijk heeft. ‘Zou dit ter oorzaek van den goeden vrijdag zijn?’ vraagt v. duyse; maar, alsof hij er zelf aan twijfelt, voegt hij erbij: ‘Onze Heidensche ouders zullen er anders over gedacht hebben: freida was immers | |
[pagina 416]
| |
hunne venus.’ Is het spreekwoord van lateren oorsprong, dat ik bevestigen noch ontkennen kan, dan kan het den bedoelden Christelijken oorsprong hebben. Ondertusschen meen ik, dat men dit spreekwoord in denzelfden zin heeft op te vatten, als men de beide voorgaande spreekwoorden begrijpt, en dus als woordspeling: vrijdag als vrije dag, maar in tegengestelden zin.] Hij mogt wel liever op een' vrijdag vleesch gegeten hebben. (Zie vleesch.) Men moet geene paascheijeren op goeden vrijdag eten. (Zie ei.) Vrijdags weêr, zondags weêr.Ga naar voetnoot1 | |
Vrijer.Al is de vrijster stug, nog wordt ze wel de bruid; Maar wil de vrijer niet, zoo is de vriendschap uit. (Zie bruid.) Alle vrijers rijk en alle gevangenen arm. (Zie gevangen.) Beschaamde vrijers maken on beschaamde vrijsters.Ga naar voetnoot2 Dat heb je niet kwalijk voor, zei de meid, toen ze hoorde, dat hare jufvrouw om een' vrijer bad. (Zie jufvrouw.) De schoonheid der vrijster ligt in 's vrijers oog. (Zie oog.) Eeden van schippers en beloften van vrijers zijn maar wind, als de nood over is. (Zie belofte.) Een aangezigt is een doolhof, zei de vrijer, als er iemand komt, die er zin in heeft. (Zie aangezigt.) Een heete vrijer heeft het nooit koud. Een ongelukkige steek is haast gedaan, zei de vrijer, en hij had zijne matres onder de knie gehad. (Zie knie.) Een ruiter zonder paard, Een krijgsman zonder zwaard, Een vrijer zonder baard - Zijn geen zeven oordjes waard. (Zie baard.) Eens vrijers huishouding maakt niet rijk, al regende het ook goud door het dak. (Zie dak.) Een vrijer kreeg welhaast een vrouw, Wist hij slechts, waar hij vrijen zou.Ga naar voetnoot3 Een vrijer weet wel, wat de klok heeft. (Zie klok.) Een vrijer weet wel, wat hij begeert, maar niet, wat het is (of: wat hij wil).Ga naar voetnoot4 Goede dagen van de vrijers worden gevolgd door kwade nachten. (Zie dag.) Het hek is van den dam, zei Trijn, en zij haalde haar' vrijer in huis. (Zie dam.) Het is een drooge vrijer. Het is een groene vrijer.Ga naar voetnoot5 Het is een hij om eene zij (of: een vrijer om eene vrijster). (Zie hij.) Het is een vrijer in de koelte (of: een koele vrijer). (Zie koelte.) Het is geen vrijer, die nog geen haar aan de kin heeft. (Zie haar.) Hij is geen vrijer van zijn eerste wambuis.Ga naar voetnoot6 [Hij is een man van rijpe ondervinding.] Hij is in het vrijers gild. (Zie gild.) Hoe kunnen de vrijers smeeken! Jagers en vrijers hebben vrij wat gemeens. (Zie jager.) Je zult een' vrijer alleen hebben. [Men zegt dit tegen een meisje, wanneer men haar de huishoudelijke vrouw ziet spelen.] Ik heb een' rijken oogst in de schuur, zei de vrijer; maar hij wist niet, waar ze stond. (Zie oogst.) Komt u een vrijer van buiten voor, ga dan vooral met looden schoenen. (Zie buiten.) Losse vrijers weten van geen huishouden.Ga naar voetnoot7 Maagden-weigering is vrijers-geluk. (Zie geluk.) Men leidt geene vrijers bij de mouw. (Zie mouw.) Voor de tang Zijn de vrijers bang. (Zie tang.) Vrijers eed en minneklagten Moet men niets dan grillen achten. (Zie eed.) Vrijers groeijen door verlangen. Vrijers kallen om 't verlangen. Vrijers! wilt uw netten hangen, Want alle vrijsters zijn te vangen. (Zie net.) Zij wisselt van vrijers, als de hand van handschoenen. (Zie hand.) Zulk een' vrijer mogt gij kiezen, Gij zoudt eer en goed (of: jeugd en vreugd) verliezen. (Zie eer.) | |
Vrijheid.Daar gaat niets de vrijheid van het paard te boven, dat zoowel een' prins als een' lakkei ter aarde werpt. (Zie aarde.) De gulden vrijheid wil onbedwongen zijn. (Zie goud.) De weldaad heb ik ontvangen; de vrijheid is mij ontgaan.Ga naar voetnoot8 Die het vuur in het bosch gestoken heeft, heeft geene vrijheid, om het uit te blusschen. (Zie bosch.) Geen vrijheid is zoo duur gekocht, Of zij heeft wis meer uitgebrogt (ook wel: of zij is meer waard).Ga naar voetnoot9 Vrijheid, Blijheid. (Zie blijdschap.) Vrijheid is goud waard. (Zie goud.) | |
Vrijster.Al is de vrijster stug, nog wordt ze wel de bruid; Maar wil de vrijer niet, zoo is de vriendschap uit. (Zie bruid.) Als de vrijster wordt geborst, Krijgt zij dikwijls mannen-dorst. (Zie borst.) Beschaamde vrijers maken onbeschaamde vrijsters. (Zie vrijer.) Dat gaat er diep in, zei Joor, en hij stak eene naald in zijn vrijsters naaldenkoker. (Zie koker.) De schoonheid der vrijster ligt in 's vrijers oog. (Zie oog.) De vrijster, die kwaad te krijgen is, wil elk een hebben. De vrijsters hebben eenen zin; Maar de weduwen hebben den drommel in. (Zie drommel.) Een boom of vrijster eens veroud, En krijgen niet weêr jeugdig hout. (Zie boom.) Eene schoone vrijster was nooit een leelijk wijf.Ga naar voetnoot11 Eene vrijster, die aanstonds gereed is, acht men niet zoo waardig, als die zich weigerachtig toont.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 417]
| |
Eene zotte vrijster en eene dronken vrouw zijn twee open deuren. (Zie deur.) Geen parel dient bij nacht gekocht, Geen vrijster bij de kaars gezocht. (Zie kaars.) Heete vrijsters voelen geene kou. (Zie koude.) Het is een hij om eene zij (of: een vrijer om eene vrijster). (Zie hij.) Het is een koud hart, dat om het eerste neen eene lieve vrijster laat. (Zie hart.) In het kapittel der schoonheid duldt het schoone geslacht geene medevrijsters. (Zie geslacht.) Let, vrijsters! wie omtrent u gaan: Een malle greep is haast gedaan. (Zie greep.) Men moet geene vrijster zoo hard aan den mond kussen, dat haar het hart zeer doet. (Zie hart.) Men paart geene vrijster tegen dank. (Zie dank.) Vrijers! wilt uw netten hangen, Want alle vrijsters zijn te vangen. (Zie net.) Vrijsters bleekheid op de wangen Komt van eenig zoet verlangen. (Zie bleekheid.) Vrijsters eer is wonder teêr; Daarom waag ze nimmermeer. (Zie eer.) Vrijsters liegen, als zij neen voor ja zeggen. (Zie ja.) Vrijsters moet men wat toegeven.Ga naar voetnoot1 Vrijsters mogen nimmer met geloof, oog of eer spelen. (Zie eer.) Vrijsters zwijgen, als zij veilen. Wafels en vrijsters moeten heet behandeld en gegeten worden. | |
Vroed.Bij blij en zoet: Zijt wijs en vroed. (Zie blij.) Buiten vroed, Binnen goed: Altijd goed. (Zie goede.) De vroede Is altijd op zijn hoede. (Zie hoede.) De vroeden eten uit de hand. (Zie hand.) Half zot, half vroed, Wel leven doet.Ga naar voetnoot2 Hij is noch vroed noch wijs, Die van het land gaat op het ijs. (Zie ijs.) Tusschen mal en vroed Wint men 't meeste goed. (Zie goed.) | |
Vroedschap.De tijd leert vroedschap. (Zie tijd.) De vroedschap is geladen.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: daar zijn wijze mannen bijeen. Laden beteekende vroeger roepen of ontbieden, en zegt hier dus zooveel als ter vergadering oproepen.] | |
Vroedvrouw.De geboorte van eene goede occasie wil eene vaardige hand van de vroedvrouw hebben. (Zie geboorte.) Drie vroedvrouwen, drie besteedsters en drie waschvrouwen zijn te zamen negen koppelaarsters. (Zie besteedster.) Priesters en vroedvrouwen moet men onderhouden. (Zie priester.) Van naweeën heeft de vroedvrouw geen geld. (Zie geld.) Wanneer het goed gaat, kan iedereen wel vroedvrouw zijn.Ga naar voetnoot4 [Indien de zaken den natuurlij ken gang gaan, behoeft men de kunst niet.] | |
Vroeg.Beter wat te vroeg dan te laat. (Zie laat.) Het is nooit te vroeg, maar staâg te laat. (Zie laat.) Hij is te vroeg op.Ga naar voetnoot5 [Men zegt dit van een' voorbarig' man.] | |
Vrolijk.Een jonge vrouw en oude wijn: Die zijn bekwaam tot vrolijk zijn.Ga naar voetnoot6 Hij is wonderlijk vrolijk.Ga naar voetnoot7 Jong is vrolijk. (Zie jong.) Laat ons heden niet wijs zijn, een ieder bespare zijne wijsheid tot morgen; laat ons thans vrolijk wezen. (Zie heden.) Maak er u vrolijk mede.Ga naar voetnoot8 Men mag wel vrolijk zijn zonder erg. (Zie erg.) Met luttel lieden zal men vrolijk zijn. (Zie lieden.) Oolijk, Maar vrolijk. (Zie oolijk.) Weldoen en vrolijk zijn: beter kan het niet.Ga naar voetnoot9 Zonder vrouwen, zonder wijn Kan niemand (of: Kan men niet) vrolijk zijn.Ga naar voetnoot10 | |
Vroom.Al is de vrome in druk, Het strekt hem tot geluk. (Zie druk.) Bij de vromen wordt men vroom.Ga naar voetnoot11 Der kranken gemoed Is vromer tongen reden goed. (Zie gemoed.) Der vromen voetstappen mag men wel navolgen. (Zie stap.) De vrees maakt vroom. (Zie vrees.) De vromen hebben veel te lijden. De vromen kunnen geen gebrek lijden, al zouden de steenen brooden worden, zei Kors Jansz; hij verkocht zijn' baars, en verzoop het geld. (Zie baars.) De ware vromen zijn dun gezaaid. Die zich stoot aan een stroo, is zelden vroom. (Zie stroo.) Eene open deur bekoort zelfs den vrome. (Zie deur.) Eerlijk (of: Vroom) heeft de koe gestolen. (Zie eerlijk.) Had ik maar geld, Ik werd voor vroom geteld. (Zie geld.) Hij hangt den vrome uit. Hij is van de vromen: hij slacht de kloosterstronten, die zijn er ook van gekomen. (Zie klooster.) Hij kan niet dan vroom zijn.Ga naar voetnoot12 Hoe kunt gij de vromen zoo kwellen, zei gaauwe Joost, en hij kreeg van meester Benedictus eene hagelbui van roêslagen. (Zie benedictus.) Hoe lagchen de goddeloozen om den val der vromen, zei een goed knecht weleer, En er tuimelde een heel schavot met speetluizen van boven neêr. (Zie goddeloos.) Ik prijs hem, dewijl hij vroom is; maar wanneer hij een boef wordt, zoo laak ik hem. (Zie boef.) | |
[pagina 418]
| |
Vrouw.De boter slacht onze Lieve Vrouw: zij verbetert alles. (Zie boter.) Met goede luî is het goed te doen te hebben, zei de koster, en hij ontkleedde de beelden (of: en hij toog onze Lieve Vrouw den rok uit). (Zie beeld.) Naar onze Vrouwe te Donk Gaat men om een jonk. (Zie donk.) Zij gelijkt naar onze Lieve Vrouw van Lorette: Zonder buik of zonder tetten. (Zie buik.)
Alle beetjes belpen, en alle vrachtjes ligten, zei de schipper, en hij smeet zijne vrouw over boord. (Zie beetje.) Alle ding zoo 't behoort, zei de vrouw, en zij sloeg haar' man met de tong. (Zie ding.) Alle officiën zijn smerig, zei de kosters vrouw, toen zij een eindje kaars uit de kerk kreeg. (Zie einde.) Als de vrouw kwaad van den man spreekt, dan is zij zelve niet veel. (Zie man.) Als de vrouw uit is, staan de dienstmaagden aan de deur. (Zie deur.) Als eene vrouw één' voet uit het huis loopt, stapt ze honderd voeten uit hare eer. (Zie eer.) Als een vrouw iets fraais komt zien, Komt zij zelf haar schoonheid biên. (Zie fraai.) Als gij geene R vindt in de maand, dan dient u geene vrouw, maar een glas. (Zie glas.) Als man en vrouw het malkander brengen, dan lagchen de engeltjes in den hemel. (Zie engel.) Als mijne vrouw wascht, dan ga ik strijken.Ga naar voetnoot1 [Met deze woordspeling geeft men te kennen, dat de man zijne korzelige vrouw uit den weg moet loopen. Wasschen geldt hier voor vinnig kijven, strijken voor heen gaan.] Al viel hij van den toren, nog zou hij bij zijne vrouw op bed te land komen. (Zie bed.) Al weêr geld, daar mijne vrouw niet van weet. (Zie geld.) Al zwoer de man ook bij zijn billen, Hij mag niets, dan wat vrouwen willen. (Zie bil.) Avanceer, zei Steinmeijer, en toen gooide hij zijne vrouw van de trappen. (Zie steinmeijer.) Baard, broek en beurs: dat zijn drie B's des mans, die de vrouw moet mijden. (Zie b.) Baat het niet, het schaadt niet, zei Jaap, en hij gaf zijne vrouw nog een' zoen, toen ze al dood was. (Zie jakob.) Beetje bij beetje, zei de vrouw, dan komt de ton vol, en toen maakte zij boter. (Zie beetje.) Berijd geen jong veulen, noch prijs uwe vrouw in hare tegenwoordigheid. (Zie tegenwoordigheid.) Beter een andermans vrouw, dan zelf verlegen. (Zie man.) Bij eene vrouw: of sterke liefde of groote haat. (Zie haat.) Bij eene vrouw zoekt men naar deugd, bij een wijf naar schoonheid. (Zie deugd.) Bloode harten minden nooit (of: sliepen nooit bij) schoone vrouwen. (Zie hart.) Daar de man te veel van koeken houdt, behoeft de vrouw niet altijd de pan bij den steel te houden. (Zie koek.) Daar de vrouw gierig is, En de man bierig is, En de dochter oppast, Lijdt de meid overlast. (Zie dochter.) Daar geene vrouwen zijn, is geene toeving. (Zie toeving.) Daar goede azijn is, plegen kwade vrouwen te zijn. (Zie azijn.) Daar hij regt in de deur ziet, daar zal de vrouw niet van het kind sterven. (Zie deur.) Daar hoort meer toe dan: vrouw! lig stil.Ga naar voetnoot2 Daar is geene koe aan over stuur, zei de boer, en toen stierf zijne vrouw. (Zie boer.) Daar is geene vrouw kwaad, Zoo 't de vrouw niet toelaat. Daar kom je wel kaal af, zei de vrouw tegen haar' man, en hij kwam van den barbier. (Zie barbier.) Daar vrouwen tusschen komen, is het genoegzaam bedorven.Ga naar voetnoot3 Daden zijn mannen, woorden zijn vrouwen. (Zie daad.) Dan de man de vrouw bemint, Als hij doof is, en zij blind. (Zie man.) Dat de vrouw graag mag, Eet de man alle dag. (Zie dag.) Dat het zeewater zoo zout is, komt van al de pekelharings, die erin zwemmen, zei de oude vrouw. (Zie haring.) Dat is bedelaars kost, zei de vrouw, en zij bakte eijeren met metworst. (Zie bedelaar.) Dat is de winkel van vrouw Gordijn. (Zie gordijn.) Dat is dubbel wel gevochten, zei Hansje, en hij had zijne vrouw wat gefoold. (Zie hans.) Dat is eene vrouw als eene zweep. Dat is een moord, zei vrouw Paus. (Zie moord.) Dat is een schoon horologie, zei Hans, en hij zag het speldenkussen zijner vrouw. (Zie hans) Dat is maar, om kennis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met eene houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had. (Zie bed.) Dat vrouwen weten, blijft gesloten Als melk, in eene zeef gegoten. (Zie melk.) De duivel geeft luttel om eene leugen, als hij kwaad kan stoken tusschen man en vrouw. (Zie duivel.) De eene vrouw is goud, De andre wormig hout. (Zie goud.) De geest Is het beste vrouwefeest. (Zie feest.) De heer Voor de eer; De vrouw Voor den bouw. (Zie bouw.) De jonge vrouw aan d' ouden man, Zoodat de eene d'andren helpen kan. (Zie man.) De karige vrouw gaat dik wijls ter kiste. (Zie kist.) Dek ze, dek ze, zei de man tegen zijne vrouw; wel waarom zou ik ze dekken, ik heb ze niet gestolen, zei ze, en zij zat met de rokken op hare kniën. (Zie knie.) De man bestuurt het huishouden, en de vrouw gaat loopen. (Zie huishouden.) De naaste in den graad, De oudste op de straat, Mannen vóór vrouwen: Zullen 't leen behouën | |
[pagina 419]
| |
(of: Het naaste lijf, De man vóór 't wijf, De oudste op de straat: Komt het leen te baat). (Zie baat.) Denk dan maar: adieu vrouw en kinderen. (Zie kind.) Den mannen geeft men huisvrouwen, den kinderen geeft men brood. (Zie brood.) Der vrouwen gezigt Bedriegt zoo ligt. (Zie aangezigt.) Der vrouwen heimelijkheden zijn gespleten: Zij zwijgen wel, wat zij niet weten. (Zie heimelijkheid.) Der vrouwen liefde is als de wijn, Die ligt verandert in azijn. (Zie azijn.) Der vrouwen tong gaat heen en weêr als de staart van een kwikstaartje. (Zie kwikstaart.) De sleutels hangen niet aan een' vrouwenaars. (Zie aars.) De tongen der vrouwen zijn langer dan hare rokken. (Zie rok.) De vrouw eens jongen mans en de kinderen eener maagd zijn altijd wel onderwezen. (Zie kind.) De vrouwen drijven al haren wandel met den raad des spiegels (of: Eene vrouw kan niet nalaten, zich zelve te zien, als zij voorbij den spiegel gaat). (Zie raad.) De vrouwen gaan af gelijk de kassa: vijf ten honderd. (Zie honderd.) De vrouwen hebben drieërlei tranen: van leed, van ongeduld en van bedrog. (Zie bedrog.) De vrouwen hebben zeven geesten in het lijf. (Zie geest.) De vrouwen sterven van blijdschap, de mannen van zwarigheid. (Zie blijdschap.) De vrouwen willen altijd het laatste woord hebben.Ga naar voetnoot1 De vrouwen zijn geen wijzen gunstig. De vrouwen zijn van éénen aard. (Zie aard.) De vrouwen zijn zwakke vaten, daarom leg ik er een' band om, zei de kuiper, en hij roste zijne vrouw. (Zie band.) De vrouw is de baas. (Zie baas.) De vrouw is 's mans lijf en leven. (Zie leven.) De vrouw kan met den boezelaar meer uit het huis dragen, dan de man er met den hooiwagen kan inrijden. (Zie boezelaar.) De vrouw kan zich voor haren man niet verbinden. (Zie man.) De vrouw maakt den noen, de heer den avond. (Zie avond.) De vrouwtjes bevinden, dat een fijne draad best naait. (Zie draad.) De vrouw wil meesteresse zijn. (Zie meesteresse.) De wijn en de vrouwen zijn gevaarlijke klippen. (Zie klip.) De woorden van een' man zijn als een pijl: zij gaan op het doel af, - die van eene vrouw als een gebroken waaijer: zij hebben geen vereenigingspunt. (Zie doel.) Die dingen gaan hand aan hand, even als man en vrouw, wanneer zij eene goede bui hebben. (Zie bui.) Die eene goede vrouw behoeft, De knoop is vast, eer hij ze wel beproeft. (Zie knoop.) Die eene schoone vrouw trouwt, heeft er twee op een jaar. (Zie jaar.) Die ééne vrouw heeft gehad, verdient eene kroon van lijdzaamheid; die er twee heeft gehad, van dwaasheid. (Zie dwaasheid.) Die een oud huis heeft en eene jonge vrouw, heeft werk genoeg. (Zie huis.) Die gaarne dobbelt, in de herberg gaat, en met schoone vrouwen verkeert, kruis noch munt zal hem blijven. (Zie herberg.) Die geene eerlijke vrouw heeft (of: kan krijgen), moet zich met eene hoer behelpen. (Zie hoer.) Die geene katten lijden mag, zal geene schoone vrouw krijgen. (Zie kat.) Die geene vrouw heeft, kleedt ze wel; die geene kinderen heeft, voedt ze wel. (Zie kind.) Die haar tot vrouw heeft, behoeft geen: God straf me! te zeggen. (Zie god.) Die in vrede wil leven, late zijne vrouw het opperhoofd. (Zie opperhoofd.) Die in vrouw Venus hof wil wandlen, Moet stout verzoeken, zachtjes handlen. (Zie hof.) Die matig den darm vult, van pas den nek warm houdt, en zijne vrouw verre van zijne zijde verwijdert, leeft in gezondheid. (Zie darm.) Die proeft een vrouw of een' meloen, Die moet het van het staartstuk doen. (Zie meloen.) Die slechts geleerdheid zoekt, en wijsheid daar niet bij, Slaapt bij de kamenier, en gaat de vrouw voorbij. (Zie geleerdheid.) Die vrouw heeft meer van eene kamer- dan van eene keukenmeid. (Zie kamer.) Die wil kennen des mans grond, Die sla zijne vrouw of zijnen hond. (Zie grond.) Die zich niet verheugt in schoone vrouwen of goeden wijn, Die moet kwaad van nature zijn. (Zie natuur.) Die zijne vrouw liefheeft, late ze t' huis. (Zie huis.) Die zijne vrouw suikert, zal eene zoete vrouw vinden. Door wijn, door vrouwen en door spel wordt de man al lagehend arm. (Zie man.) 't Draait alles op een' top Naar vrouwe modes kop. (Zie kop.) Drie dingen zijn wel te gelooven: eene vrouw, die groot gaat, een schip, dat gebroken is, en een mensch, die dood is. (Zie ding.) Drie vrouwen en ééne gans maken eene markt. (Zie gans.) Een blind man is een arm man; maar die zijne vrouw niet bedwingen kan, is nog veel armer man. (Zie man.) Een diamant van eene dochter wordt wel een glas van eene vrouw. (Zie diamant.) Eene bedroefde bruid maakt eene blijde vrouw. (Zie bruid.) Eene bestendige vrouw is een vogel, dien men nooit gezien heeft. (Zie vogel.) Eene degelijke huisvrouw moet zorgen voor vijf K's. (Zie huis.) Eene deugdzame vrouw heeft ooren noch oogen. (Zie oog.) Eene dronken vrouw is een engeltje in 't bed. (Zie bed.) Eene goede vrouw, eene luije meid. (Zie meid.) Eene goede vrouw is alle eer waard. (Zie eer.) Eene goede vrouw is het beste huisraad. (Zie huisraad.) | |
[pagina 420]
| |
Eene goede vrouw is zonder hoofd. (Zie hoofd.) Eene goede vrouw kan men met geen goud betalen (of: opwegen). (Zie goud.) Eene goede vrouw maakt een' goed' man. (Zie man.) Eene goede vrouw zal nimmer ledig zijn.Ga naar voetnoot1 Eene ijdele kas maakt eene dolle vrouw. (Zie kast.) Eenen man met rood haar, eene vrouw met eenen baard: groet ze over vier mijlen ver of lang, met drie steenen in de hand. (Zie baard.) Eener vrouwe dood Is eens mans elleboogstoot. (Zie dood.) Eene schoone vrouw, eens mans kort leven. (Zie leven.) Eene schoone vrouw en een fijn kleed ontmoeten altijd een' spijker op hunnen weg. (Zie kleed.) Eene schoone vrouw is haast bemind, maar eene leelijke laat men links liggen: de schoone willen 't waard zijn.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Eene verstandige vrouw weet wel, dat de man de broek aan moet houden. (Zie broek.) Eene vrouw, die geeft, biedt hare eer; eene vrouw, die neemt, verkoopt hare eer: eene vrouw, die in eere wil leven, mag noch nemen, noch geven. (Zie eer.) Eene vrouweborst is sterker dan eene dommekracht. (Zie borst.) Eene vrouw, een huis en eene hoef Is genoeg voor eens mans behoef. (Zie behoefte.) Eene vrouwehand vindt nimmer rust. (Zie hand.) Eene vrouw kan meer.Ga naar voetnoot3 Eene vrouw neemt geen' ouden man om Godswil. (Zie god.) Eene vrouw staat nooit verlegen. Eene vrouw versiert zich van nature gaarne. (Zie natuur.) Eene vrouw zonder man is eene vrouw zonder ziel. (Zie man.) Eene welbeminde vrouw, een huis vol vrede. (Zie huis.) Eene wijze vrouw is tweewerf zot.Ga naar voetnoot4 Eene zotte vrijster en eene dronken vrouw zijn twee open deuren. (Zie deur.) Eene zotte vrouw kent men aan haar rokje. (Zie rok.) Eene zuinige vrouw is een middelbaar pachtgoed. (Zie goed.) Eén God, ééne vrouw, maar veel vrienden. (Zie god.) Een goed man maakt wel eene goede vrouw. (Zie man.) Een huis is gemaakt, maar eene vrouw is nog te maken. (Zie huis.) Een jonge vrouw en molenrad, Daaraan ontbreekt gemeenlijk wat. (Zie molen.) Een jonge vrouw en oude wijn: Die zijn bekwaam tot vrolijk zijn. (Zie vrolijk.) Een kind, dat met wijn wordt opgevoed, eene vrouw, die Latijn spreekt, en eene zon, die te vroeg schijnt, maken zelden eene goede rekening. (Zie kind.) Een kleed, te veel aan 't lijf, eene vrouw, te veel gezien, zijn beide niet te veel gezien. (Zie kleed.) Een kring om de maan: Dat kan nog gaan; Maar een kring om de zon: Daar huilen vrouw en kinders (of: weeuw en weezen) om. (Zie kind.) Een man heeft weinig eere, als hij eene vrouw slaat: is zij boos, zoo helpt het niet, en is zij vroom, zoo doet hij haar onregt. (Zie eer.) Een man zonder vrouw is eene keuken zonder vuur (een schip zonder kiel, of: een ligchaam zonder ziel). (Zie keuken.) Een naaikussen is een vrouwenlessenaar. (Zie kussen.) Een oud man en een jonge vrouw Blijft zelden dan met groot berouw. (Zie berouw.) Een schoone vrouw en zoete wijn, Die zijn vol heimelijk venijn. (Zie venijn.) Eens dominé's lot Is eene vrouw, die rijk is, gierig of zot. (Zie dominé.) Eens mans leugen is eener vrouwe troost. (Zie leugen.) Een vervaard man kreeg nooit eene schoone vrouw. (Zie man.) Een vrijer kreeg welhaast een vrouw, Wist hij slechts, waar hij vrijen zou. (Zie vrijer.) Een vrouw draagt meer uit met een' lepel, Dan een man inbrengt met een schepel. (Zie lepel.) Een vrouwenhaar trekt meer dan een marszeil (of: kabeltouw). (Zie haar.) Een vrouwenhaar trekt meer dan zeven paarden (of: dan honderd paar ossen). (Zie haar.) Een wijze vrouw Is 's mans behou. (Zie behoud.) Een wild paard en een schoone vrouw - Schier niet een' dag dan met berouw. (Zie berouw.) Een ziek wijf en eene kranke vrouw.Ga naar voetnoot5 [Dat wel zeggen: van welken kant men 't beschouwt, 't is hetzelfde gebrek. Men zegt dit van dingen, die, hoe men ze wendt of keert, altijd eene slechte zijde vertoonen.] Eindelijk komt Jan in 't wambuis en de vrouw in het warme bed. (Zie bed.) Elkeen kan kwade vrouwen temmen, behalve hij, die ze moet houden (of: die ze heeft).Ga naar voetnoot6 Er groeit veel onkruid in vrouweschoenen. (Zie onkruid.) Fier gelaat van schoone vrouwen heeft menigen man aan het dolen gebragt. (Zie gelaat.) Fijtje bij Fijtje, zei de vrouw, wij Kalissen besch.... malkander niet. (Zie fijtje.) Gapen en geeuwen komt nooit uit welbehagen, tenzij het van honger, dorst of vrouwen-lust is. (Zie dorst.) Gebroken beenen en eerbare vrouwen Moeten stoel en kamer houën (of: moeten het huis bewaren). (Zie beenen.) Geen beter loog Dan 't vrouwen-oog. (Zie loog.) Geen ding zoo schandelijk of zwaar, dat eene vrouw of een monnik niet begaat. (Zie ding.) Geene grootere vreugde ter wereld, dan dat man en vrouw in vrede leven. (Zie man.) Geene zieke vrouw zonder krank wijf.Ga naar voetnoot7 [Dat wil zeggen: of men het gebrek al met een' anderen naam aanduidt, zoo verandert dit de zaak daarom niet.] Geen twee katten aan één muis, Geen twee vrouwen in één huis. (Zie huis.) Geile vrouwen, die schoon zijn, Heet men juweelen bij het zwijn. (Zie juweel.) | |
[pagina 421]
| |
Gelijk als gij uw kinders woudt, Zie, dat gij zulk een vrouwe trouwt. (Zie kind.) Gelukkig de vrouw, over welke niemand spreekt. Gelukkig is de man, Die de vrouw derven kan. (Zie man.) Geluk van vrouwen is ramp in de beurs. (Zie beurs.) Gij moogt niet alles hebben: eene schoone vrouw en rein zuivel.Ga naar voetnoot1 [Met dit spreekwoord bespot men den man, die eene vrouw trouwde, alleen om hare schoonheid. Het denkbeeld, dat eene schoone vrouw en rein zuivel niet gepaard gaan, maar het bezit van de eerste een gemis van het laatste ten gevolge heeft, wordt nog sterker uitgedrukt, als men zegt: Hoe schooner vrouw, hoe vuiler zuivel.] Goede mannen hebben gemeenlijk kwade vrouwen. (Zie man.) Goede wijn Doet vrouwen blijde zijn.Ga naar voetnoot2 Goed kats, goed vrouws. (Zie kat.) Help vrouw, help man, Help al, wat help kan. (Zie man.) Het blijft hem aan de vingers hangen, als der goede vrouw de aalmoes. (Zie aalmoes.) Het gaat hem als vrouw Davion: hij leeft van zijne schade. (Zie davion.) Het geschiedt uit liefde, zei Jeroen, en hij zoende zijn vrouws billen met den schuimspaan. (Zie bil.) Het helpt niet, of de man het er al met de schop inbrengt, als de vrouw het er weêr met den wagen uitvoert. (Zie man.) Het is allerliefst mooi weêr, zei de vrouw; ja, wel allerliefst mooije nachtvorstjes, antwoordde de man. (Zie man.) Het is een beschut voor eene vrouw, dat zij een klein kind heeft: dan mag zij aan de deur staan. (Zie beschut.) Het is eene brave (of: lustige) tasch van eene vrouw. (Zie tasch.) Het is eene parel van eene vrouw. (Zie parel.) Het is eene vrouw, die niemand van zich weert, of het moest eene mug zijn. (Zie mug.) Het is geene vrouw: zij heeft aars noch borsten. (Zie aars.) Het is gemakkelijker, een' troep muizen naar Jeruzalem te drijven, dan twee vrouwen te bewaken. (Zie jeruzalem.) Het is goed, eene ontvangers vrouw te zijn; maar kwaad, de weduwe. (Zie ontvanger.) Het is verzien, zei Baax; toen lag hij bij de vrouw. (Zie baax.) Het is vrouwen-deeg. (Zie deeg.) Het is wel een verloren hof, daar de beesten niet paren, de vrouw brast, de zoon dobbelt, de dochter loopt, en de meid zwanger is. (Zie beest.) Het kwaadste van een' man is beter dan het beste van eene vrouw. (Zie goede.) Het meisje wil geen' man hebben; maar zij is gaarne bij het volk, dat haar eene vrouw kan maken. (Zie man.) Het oog van den meester maakt het paard (of: de kudde) vet, En dat van het vrouwtje de kamers net. (Zie kamer.) Het oog wil ook wat hebben, zei de man, en toen sloeg hij zijne vrouw een blaauw gezigt. (Zie aangezigt.) Het overleggen is 't al, zei de vrouw, en zij braadde het spek in de boter. (Zie boter.) Het paard gengelt aan eene losse lijn, gelijk de man aan het draadje van de vrouw. (Zie draad.) Het streelen der vrouwen Moet men als venijn schouwen. (Zie venijn.) Het zal hem rouwen, Die looft de vrouwen.Ga naar voetnoot3 Hetzij voor mannen of voor vrouwen: Beter naar 't oor dan 't oog te trouwen. (Zie man.) Hieruit kent men vrouwen-zinnen: Veeltijds spieglen, zelden spinnen.Ga naar voetnoot4 Hij is dwaas, die eene vrouw meer betrouwt, dan als het pas geeft. (Zie dwaas.) Hij is ertoe gereed als een man, om zijne vrouw uit te leenen. (Zie man.) Hij is in een vrouwehemd gedoopt. (Zie hemd.) Hij is in onzer vrouwen gild. (Zie gild.) Hij is, zoo als Plato zegt, een groot beest, sprak Koen, die geene vrouwen mint, al was het ook eene boeren-meid. (Zie beest.) Hij kan geene vrouw los krijgen. Hij ligt bij zijne vrouw t'huis. (Zie huis.) Hij ligt nog achter zijn vrouws batterij. (Zie batterij.) Hij mag met zijne vrouw wel op eene ton dansen. (Zie ton.) Hij mag van geene vrouwen hooren.Ga naar voetnoot5 Hij speelt met zijn vrouws japon; maar dan is ze erin. (Zie japon.) Hij wint daaraan als vrouw Soere. (Zie soere.) Hij ziet liever eene vrouw in het hemd, dan een' ruiter in het harnas. (Zie harnas.) Hoe meer men eene vrouw bidt, hoe meer zij tegengesteld handelen zal.Ga naar voetnoot6 Hoer is een vrouwenaam. (Zie hoer.) Hoe schooner vrouw, hoe vuiler aars. (Zie aars.) Hoe schooner vrouw, hoe vuiler zuivel.Ga naar voetnoot7 Ho, ho! dat gebrui moet ophouden, zei schele Jaap, en zijn buurman zoende zijne vrouw. (Zie buurman.) Honden-muilen, mans aarzen en vrouwen-kniën zal men zelden warm zien. (Zie aars.) Hou je gat stil, zei Bartel tegen zijne vrouw, en haar hemd stond in brand. (Zie bartel.) Hupsche en nette vrouwen dragen staâg naald en garen bij zich. (Zie garen.) Ieder kust zijne vrouw op zijne manier. (Zie manier.) Je zou zeggen! zei vrouw Streep. (Zie streep.) IJdele kamers maken zotte vrouwen. (Zie kamer.) Ik heb er wel honderdmaal op gelet, dat het op Palmzondag regende, zei de vrouw, en zij was veertig jaar oud. (Zie jaar.) Ik kan mij niet begrijpen, dat de orgelist weder beginnen kon, zei de oude vrouw, wij waren aan het laatste vers. (Zie orgelist.) Ik moet eens zien, hoe laat het is, zei Jan Uurwerk, en hij zette het naaikussen zijner vrouw in de zon. (Zie jan uurwerk.) | |
[pagina 422]
| |
Ik moet vrouw koning ook eens zien, zei Geertjemoei. (Zie geertje.) Ik versta je wuiven wel, je zult van nacht niet t'huis komen, zei de vrouw, en zij zag haar' man aan de galg hangen. (Zie galg.) Ik versta uw weifelen wel, zei de goede vrouw.Ga naar voetnoot1 Ik zal mijne vrouw wel te hulp komen, zei Gerrit, en hij likte den schotel uit. (Zie gerrit.) Indien de man is hupsch en zoet, Vergeet de vrouw haar eigen bloed. (Zie bloed.) In geld, in vrouwen en in wijn Is deugd en vreugd, maar ook venijn. (Zie deugd.) In vijf dingen is jolijt: lange maaltijden, jong vleesch, oude visch, een schoon vrouwtje en wijn op den disch. (Zie ding.) Jonge vrouwen, die niet schoon zijn, hebben gaarne leelijke kamenieren. (Zie kamenier.) Jonge vrouwen zijn de paarden, waar oude mannen op naar de hel rijden. (Zie hel.) Is uwe vrouw goed en uw been kwaad, Houd ze beide van de straat. (Zie beenen.) Ken de vrouw Vóór de trouw. (Zie trouw.) Koeijen hebben plekken, En vrouwen hare vlekken. (Zie koe.) Kom aan geen vrouwenjuk dan wel beraân. (Zie juk.) Kom niet aan vrouwen: daar is geene eer te halen. (Zie eer.) Koop onbezien: het zal u rouwen, En meest in handel met de vrouwen. (Zie handel.) Kosters, priesters en vrouwen Zijn nooit te vertrouwen. (Zie koster.) Kwalijk zal men ontmoeten: Schoone vrouw zonder sproeten. (Zie sproet.) Laat het maar loopen, zei de man, en het vrouwtje had vergeten, het kraantje van de koffijkan te sluiten. (Zie kan.) Luttel spreken en stille zwijgen, Doet der vrouw veel eere krijgen. (Zie eer.) Maakt eene vrouw den man zeer rijk, Zoo groeit er twist in 't huwelijk. (Zie huwelijk.) Malkander geen Elizabeth te noemen: dat is een vrouwenaam. (Zie elizabeth.) Man en vrouw hebben ééne tronie. (Zie man.) Man en vrouw hebben geen verscheiden goed. (Zie goed.) Man en vrouw zijn één, zei Jochem; maar in de Delftsche schuit betalen zij voor twee. (Zie delft.) Mans eere, vrouwe deugd. (Zie deugd.) Meenen - dat bedroog de vrouw, Wevend met een vreemd getouw. (Zie getouw.) Meisjes worden gaarne vrouw. (Zie meisje.) Men bergt eer duizend mannen in een pothuis, dan twee vrouwen kunnen leven in een groot huis. (Zie huis.) Menigeen verdoemt, om vrouw en kinder-wille, lijf en ziel. (Zie kind.) Men kan het niet al hebben: veel boter en eene vette jonge vrouw. (Zie boter.) Men kan zich vergissen, zei de vrouw, en zij smeet twee lood gemalen peper in de koffijkan. (Zie kan.) Men kent de vrouw niet aan haar rokje, noch den wijn aan het zwikje. (Zie rok.) Men moet een huis kiezen, dat in orde is, en eene vrouw, die men naar zijne hand kan zetten. (Zie hand.) Men moet Vastenavond met zijne vrouw, en Paschen met zijn' pastoor houden. (Zie paschen.) Men roept geene vrouwen tot een ambt. (Zie ambt.) Men wordt veel meer bedrogen in vrouwen en paarden dan in andere dieren. (Zie dier.) Men zal eener vrouw niets heimelijk zeggen, want zij kan niet zwijgen.Ga naar voetnoot2 Met een' man met een' baard Is eene vrouw bewaard. (Zie baard.) Met heksen of geleerde spraken Zal zich geen vrouw beminlijk maken. (Zie spraak.) Met wel te dienen en zijn getrouwe Geraakt deschildknaap aan de vrouwe. (Zie schildknaap.) Mijn geest getuigt zulks, zei Jeremias de Kwaker, en hij ontbood zijne vrouw voor den vrederegter. (Zie geest.) Naberouw is vrouwen berouw. (Zie berouw.) Nabij de tafel en verre van de vrouwen, wilt gij lang een oud man blijven. (Zie man.) Niets ergers is ter wereld te vinden Dan kwade vrouwen en valsche vrinden. (Zie vriend.) Of de vrouw mint of haat, Zelden houdt ze maat. (Zie maat.) Om den man welbehagelijk te wezen, moet men de vrouw tot vriend hebben (of: houden). (Zie man.) O naakte bolletje, zei de vrouw, en zij zag, dat haar mans hoofd kaal geschoren was. (Zie bol.) Op schoone bloemen en vrouwen is niet te rekenen: beider eer is teêr. (Zie bloem.) Oude kleêren en schoone vrouwen Blijven overal aan houën. (Zie kleed.) Oud geld en jonge vrouwen - Wilt die vrij in 't duister houën. (Zie duister.) Overal zit bedrog in, als men maar kans ziet, geld te winnen, zei de vrouw in alle eenvoudigheid: in mijn' tijd waren de perziken wel driemaal grooter. (Zie bedrog.) Peterselie (of: Peper) helpt de mannen te paard, en de vrouwen onder de aarde. (Zie aarde.) Reist vrouw of maagd in bedevaart, Zij krijgt al ligt een' kwaden aard. (Zie aard.) Schoone vrouwen binden de huiszorg aan de kniën. (Zie huis.) Schoone vrouwen en paarden doen het geld wel verteren. (Zie geld.) Snuivende manluî, Fluitende vrouwluî En brullende koei Zijn zelden goei. (Zie koe.) Straf of streel uw vrouwe niet, Daar 't iemand hoort, of iemand ziet.Ga naar voetnoot3 Teerlingen, vrouwen en kannen - Deze drie dingen onteeren de mannen. (Zie ding.) Terwijl het vrouwtje klappeit, verliest zij een steekje. (Zie steek.) Toen ik eene maagd was, toen waren er maagden, zei de vrouw. (Zie maagd.) Toen mijne koe stierf, bood niemand mij eene andere aan, zei de boer; maar mijne vrouw was | |
[pagina 423]
| |
pas dood, of elk wist mij eene nieuwe te bezorgen. (Zie boer.) Tranen van vrouwen, 't hinken van honden en de oostenwind duren geene drie dagen. (Zie dag.) Twee broêrs vrouwen kijven veel. (Zie broeder.) Twee oogen zijn niet genoeg, om eene vrouw te kiezen. (Zie oog.) Uit liefde voor den ridder kust de vrouw den schildknaap. (Zie liefde.) Van vader (of: den man) komt eere, van moeder (de vrouw) gemak. (Zie eer.) Van vogelen, honden, wapenen en vrouwen: Voor ééne vreugd wel duizend rouwen. (Zie berouw.) Vervaarlijk is der vrouwen twist, Gelijk de pest, die in 't vernielen niet en mist. (Zie pest.) Visschen en jagen Zijn vrouweplagen. (Zie plaag.) Visschen en vrouwen zijn nergens beter dan onder den buik (of: aan den staart). (Zie buik.) Voor korte vrouwen moet men buigen.Ga naar voetnoot1 Voorzigtigheid is de moeder der wijsheid, zei Joris, en hij leide, terwijl zijne vrouw sliep, een half dozijn eijeren onder haren aars, om uit te broeijen. (Zie aars.) Vrouwen en hennen, als zij ver van huis gaan, dolen ligt. (Zie hen.) Vrouwen en kinderen weten wel, dat van Compostella geen goed compost komt. (Zie compost.) Vrouwen en peren, die niet kraken, Die plagten allerbest te smaken. (Zie peer.) Vrouwen-gemoed, heeren-gunst, April-weder en het kaatsspel veranderen dikwijls. (Zie april.) Vrouwen-handen hebben oogen: ze gelooven 't niet, of ze moeten 't zien. (Zie hand.) Vrouwen-hart is geen steen; niet afstaan is mannelijk. (Zie hart.) Vrouwen hebben lange kleederen en korten moed. (Zie kleed.) Vrouwen hebben te veel stonden, dat haar tot menige list brengt. (Zie list.) Vrouwen-klap is niet gade te slaan. (Zie klap.) Vrouwen-kleederen dekken wel. (Zie kleed.) Vrouwen-liefde is roerend goed. (Zie goed.) Vrouwen-list gaat boven alle list (of: is kwaad te doorgronden). (Zie list.) Vrouwen met gekruld haar hebben wormen in het hoofd. (Zie haar.) Vrouwen-ooren hebben gaarne smeekenden galm van strijkende monden. (Zie galm.) Vrouwen, paauwen en paarden Zijn de trotschte (of: stoutste) dieren der aarde. (Zie aarde.) Vrouwen-rouw wordt klein geacht, Als 't eene oog weent en 't andre lacht. (Zie oog.) Vrouwen Verouën.Ga naar voetnoot2 Vrouwen, wijn en paarden: dat is koopmanschap van tarra (ook wel: al lakende (of: bedriegelijke) waar). (Zie koop.) Vrouwen zijn de angels, om mannen aan te vangen. (Zie angel.) Vrouwen zijn twijfelmoedig van harte. (Zie hart.) Vrouw! houd je kat t'huis; want het gaat regenen. (Zie huis.) Vrouw! laat hem in: hij is mij zeer gelijk. (Zie gelijk.) Vrouw, maak mij toch den beker eens nat, zei de zuiper, hij is zoo droog als een meelzak. (Zie beker.) Vrouw! neem je kat in huis; want er is donder aan de lucht. (Zie donder.) Vrouwtjes, die gaarne hier en daar een offer ontvangen, Moeten haren mans de blaauwe huik omhangen. (Zie huik.) Vrouwtjes moet men zachtjes handelen. Vrouw, zijt gij arm of rijk, Breng geen hoofd ten huwelijk. (Zie hoofd.) Wanneer een man zijne vrouw éénmaal slaat, slaat hij haar meer. (Zie man.) Wapenen, vrouwen en boeken behoeven dagelijksche behandeling. (Zie behandeling.) Waren er geene vrouwen, het ware al niet.Ga naar voetnoot3 Waren er geene vrouwen, waar zou de manschap blijven! (Zie manschap.) Wat de vrouw niet en mag, Komt zelden voor den dag. (Zie dag.) Wat doen de vrouwen in den krijg! (Zie krijg.) Wat gij den man doet, dat doet gij zijner vrouw. (Zie man.) Wat gij der vrouw doet, dat doet gij haren man. (Zie man.) Wat is dat voor plukharen, zei Goosen, en hij zag zijn' buurman met zijne vrouw worstelen. (Zie buurman.) Wat kan de liefde niet al doen, zei de boer, en hij stak zijne vrouw in een' brouwketel, opdat zij van geene dokters-handen sterven zou. (Zie boer.) Wat vrouwen gedenken, is niet groot. Wat vrouwluî zullen er tegenwoordig haar hemd om laten scheuren! (Zie hemd.) Weigeren is vrouwelijk, niet afhouden is mannelijk. (Zie man.) Wel onthaalde vrouwen is een huis vol vreugde. (Zie huis.) Wel te spreken, goede vrouwen.Ga naar voetnoot4 Wie draagt er ergens slimmer schoen dan eene schoenmakers vrouw? (Zie schoen.) Wie eene goede vrouw heeft, is wel vermaagschapt. (Zie maagschap.) Wie kent er ooit, naar regten eisch, Meloenen en het vrouwevleisch? (Zie eisch.) Wie paard of vrouw zonder gebreken zoekt, zal stal en bed wel altijd ledig zien. (Zie bed.) Wijsheid in mans, geduld in vrouwen: Dat kan het huis in ruste houën. (Zie geduld.) Wijze en kloeke mannen zijn wel door eene vrouw omgebragt. (Zie man.) Wilt gij voor u een vrouw of schoone paarden halen, Zoo kies ze nimmermeer dan uit de naaste palen. (Zie paal.) Winterschenachten, Vrouwen-gedachten En gunst van heeren Ziet men weldra keeren. (Zie gedachte.) Zeg niets aan eene vrouw, dan dat gij aan al de wereld wilt zeggen.Ga naar voetnoot5 Zij heeft vrouwevleesch. (Zie vleesch.) Zij is gepasseerd, zei Smitje; toen was zijne vrouw verdronken. (Zie smitje.) Zijn paard, zijn zwaard, zijn wijn en vrouw - Die prees geen man dan met berouw. (Zie berouw.) | |
[pagina 424]
| |
Zoek een gemaakt (bereden, of: gedresseerd) paard, maar eene ongemaakte (onbereden, of: ongedresseerde) vrouw. (Zie paard.) Zoet op zoet, zei Joris, en hij zoende zijne vrouw op eene suikerkist. (Zie joris.) Zonder vrouwen, zonder wijn Kan niemand (of: Kan men niet) vrolijk zijn. (Zie vrolijk.) Zoo lang de vrouw wascht, krijgt de man geen goed woord. (Zie man.) Zoo lange leeft hier vrouw en man, Als hij de kaas verdouwen kan. (Zie kaas.) Zoo menige haven, zoo menige vrouw. (Zie haven.) Zoo wat entre deux, als Saar: die was maagd, vrouw noch moeder. (Zie maagd.) Zwangere vrouwen hebben al wonderlijke lusten. (Zie lust.) | |
Vrucht.Aan de vruchten kent men den boom. (Zie boom.) Alle boomen, die schoone blâren hebben, dragen daarom geene goede vruchten. (Zie blad.) Alle vrucht smaakt naar haren boom. (Zie boom.) Bloemen zijn geene vruchten. (Zie bloem.) Daar is vrucht noch loog in. (Zie loog.) Dat is een lust zonder vrucht of nut. (Zie lust.) Dat zijn de vruchten van den oorlog. (Zie oorlog.) De aarde, die het zout uitgeeft, heeft geene andere vrucht. (Zie aarde.) De boom, waar gij nu vrucht van leest: Die is weleer een rijs geweest. (Zie boom.) De geweldige eiken van Bazan dragen vrucht voor de zwijnen. (Zie bazan.) De vruchten, die in de schaduw wassen, zijn niet van zulk een' goeden smaak, als die in de zon groeijen. (Zie schaduw.) Die eens van de verboden vrucht heeft geproefd, blijft ervan eten. [Met de verboden vrucht te proeven, bedoelt men hier, onkuischheid bedrijven, en zinspeelt op den boom der kennis des goeds en des kwaads. Men past dit spreekwoord toe op meisjes, die een ongelukje gehad hebben.] Die van zijn' akker oogsten wil, moet hem bezaaijen (of: Onbebouwde akker draagt zelden goede vrucht). (Zie akker.) Een boom, die gedurig verplant wordt, gedijt zelden (of: draagt zelden goede vrucht, ook wel: kan geene wortelen schieten). (Zie boom.) Een goede boom brengt goede, maar een kwade boom brengt kwade vruchten voort. (Zie boom.) Een goede en nutte vrucht, Rijpt nimmer in de vlugt. (Zie vlugt.) Een mensch zonder opvoeding is een boom zonder vruchten. (Zie boom.) Geduld is een bitter kruid, maar draagt echter goede vrucht. (Zie geduld.) Het gebed is zonder vrucht, zoo de ijver ontbreekt. (Zie gebed.) Het is nieuwe vrucht. Het is zoo noodzakelijk als de zon onder de nieuwe vruchten. Het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen. Hij plukt de vruchten van zijnen arbeid. (Zie arbeid.) Hij plukt vruchten op den Helicon. (Zie helicon.) Hooge boomen geven meer schaduw dan vruchten. (Zie boom.) Mager vee geeft mageren mest, en magere mest schrale vruchten. (Zie mest.) Naardat men den akker bouwt, draagt hij vrucht. (Zie akker.) Of al de os van 't ploegen zucht: Een ander krijgt de zoete vrucht. (Zie os.) Ontwortel uwen boom, Indien gij wilt, dat daar geen vrucht van koom’. (Zie boom.) Tucht Baart vrucht. (Zie tucht.) Van de grofste stammen krijgt men de fijnste vruchten. (Zie stam.) Van dien boom plukt men wrange vruchten. (Zie boom.) Verboden vruchten zijn de zoetste. Waar men vruchtboomen zet, valt niet altijd op vruchten te rekenen. (Zie boom.) Waar vrucht is, daar is ook schaamte. (Zie schaamte.) Weinig hout, veel vruchten. (Zie hout.) Zoo de zucht, Zoo de vrucht.Ga naar voetnoot1 Zulk zaad gezaaid, Zulke vrucht gemaaid.Ga naar voetnoot2 | |
Vuil.Bij den vuile leert men stinken.Ga naar voetnoot3 Brassers zijn vuilmonden. (Zie brasser.) Den vuile valt het vuile.Ga naar voetnoot4 De vuilste moet kok zijn. (Zie kok.) Het is eene vuilpeuk. [In Vlaanderen benoemt men alzoo eene morsige vrouw.] Hij is zoo vuil, dat hij zijn' eigen' drek wel zou eten. (Zie drek.) Vuilmonden hebben wat te vegen.Ga naar voetnoot5 | |
Vuilnis.Als het op een vuilnis-varen uitkomt.Ga naar voetnoot6 Dat oude vuil verhalen.Ga naar voetnoot7 Dat pronkt als eene vlag op eene modder- (of: vuilnis-) schuit (of: praam). (Zie modder.) Den varkens komt de draf en vuiligheid toe. (Zie draf.) Den vuile valt het vuile. (Zie vuil.) De wol veegt het vuil van het linnen af, zei Jan Drantel, en hij had zijn hemd bek..., dat hij met zijnen mantel afveegde. (Zie hemd.) Eigen vuil verlet niet.Ga naar voetnoot8 Er is geen vuiltje aan de lucht. (Zie lucht.) Er is vuil aan den knikker. (Zie knikker.) Het is al oud vuil.Ga naar voetnoot9 Het is eene smeervlek in de vuilnis. (Zie smeer.) Het zou vuil van den vloer zijn. (Zie vloer.) Hier wat vuil en daar wat kuisch, leert wel huishouden. (Zie kuisch.) Hij heeft het met vuilen geklaard.Ga naar voetnoot10 Hij kan zijn vuiltje met een ander uiten.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.) | |
[pagina 425]
| |
Hij maakt een' soldaten-ransel (of: een vuilnisvat) van zijne maag. (Zie maag.) Hij stinkt van vuiligheid.Ga naar voetnoot1 Hij wilde gaarne zijn vuil met mij afwisschen.Ga naar voetnoot2 [Hij zou al zijn kwaad wel op mij willen overdragen.] Hij wil zich schoon wasschen in het vuil van een ander (of: Met eens anders vuil wil hij zich schoon maken).Ga naar voetnoot3 Maakt gij u tot vuilnis, een ander smijt u al gaauw op den mesthoop. (Zie hoopen.) Men moet, om het huis te reinigen, den vloer niet met de vuiligheid uitvagen. (Zie huis.) Moei u met geene vuilnishoopen. (Zie hoopen.) Net bij kuisch, en mors bij vuil; Valk met valk, en uil met uil. (Zie kuisch.) Nu rijdt hij met een' kabriolet, later zal hij het met eene vuilniskar doen. (Zie kabriolet.) Schoon geld kan veel vuil dekken. (Zie geld.) Vuil maakt vet. (Zie vet.) Wie keurboom zoekt, moet dikwijls met vuilboom tevreden zijn (of: die vuilboom vindt). (Zie boom.) | |
Vuist.Al heeft een zwak man een groot zwaard in de vuist, hij zal daarom niet te harder slaan. (Zie man.) Dat dient hem (of: Het sluit, ook wel: Hij is zoo welkom) als eene vuist in het oog. (Zie oog.) Dat zal hem bevallen als eene vuist op den neus. (Zie neus.) De vuisten maken van zijn bakhuis een tiktakbord. (Zie bakhuis.) Een paard kan dat wel in zijne vuist vatten. (Zie paard.) Ga je billen met vuisten slaan. (Zie bil.) Het is een man voor de vuist. (Zie man.) Het is een wildvang, die het met de vuist houden wil.Ga naar voetnoot4 [Onder de vogels is een wildvang zoodanig een, die het nest ontwassen is, in tegenstelling van een' nesteling. Op den mensch toegepast, is een wildvang een woestaard.] Het is een zot, die van zijne vuist een' beitel maakt. (Zie beitel.) Het zwaard roept om de vuist. Hij deelt vuistlook uit. (Zie look.) Hij heeft knuisten als vuisten. (Zie knuist.) Hij klemt den helmstok vast in de vuist. (Zie helmstok.) Hij kwam met de sabel in de vuist. (Zie sabel.) Hij lacht in zijne vuist.Ga naar voetnoot5 Hij wil het al voort met de vuist verdedigen.Ga naar voetnoot6 Iets uit de vuist maken (of: beslaan).Ga naar voetnoot7 Iets voor de vuist doen.Ga naar voetnoot8 Kan hij er maar alleen den vinger inkrijgen, hij krijgt er ook spoedig de geheele vuist in. (Zie vinger.) Maak eens eene vuist, zoo ge geene hand hebt. (Zie hand.) Men loopt daar tot vuistjes om klein bier. (Zie bier.) Men voert er het regt in de vuist en in de scheede. (Zie regt.) Met gemak, zei Roorda, en hij kreeg eene vuist in 't oog. (Zie gemak.) Poest in de voest is een korte zomer. [Dat wil zeggen: in de handen blazen geeft weinig warmte. Poest is blaast, en voest is vuist. Het spreekwoord behoort in de graafschap Zutphen t'huis.] Regt voor de vuist zijn.Ga naar voetnoot9 Sla toe; maak van zijne vuist eene keg. (Zie keg.) Van iemands vuisten proeven.Ga naar voetnoot10 Voor de vuist spreken. Vuistlook eten, dat de oogen overloopen. (Zie look.) Wie staâg de vuisten in de lijf-zakken laat blijven, houdt die zijne handen ook regt? (Zie hand.) Wil hij hooi over den balk eten, zoo geef hem vuistlook. (Zie balk.) Zij danst op hare vuisten.Ga naar voetnoot11 Zijne vuisten jeuken. Zoo als de oude wijven, zei Maarten, als men haar met een' vinger aan den aars krabt, besch.... ze de geheele vuist tot dankbaarheid. (Zie aars.) | |
Vulling.Hef op de vulling.Ga naar voetnoot12 [Dat is: ‘neemt maet van de volling-planken,’ zegt witsen. Op bl. 514 geeft hij op, dat ‘vullingh komt van het woordt vollen of vullen,’ en voegt erbij: ‘'t zijn gangen of plancken, die men buitewaerts tusschen de bergh-houten stelt; oock binnen in 't ruim, halver hooghte, daer men een openingh laet, tot dat het hol van 't schip gebouwt is, om de stellingen daer in vast te zetten, waer op men timmert; ook om water tusschen d'inhouten by in te schieten, op dat men bezie, of het schip dicht is.’]
Het is geene buikvulling. (Zie buik.) | |
Vuur.Aardsche vreugde is vuur van stoppels. (Zie aarde.) Alles is goed, zoo lang de zijde het vuur van de keuken niet uitdooft. (Zie keuken.) Als een vuurpijl naar de hoogte, als een stok naar de laagte. (Zie hoogte.) Als het vuur in de bus is, rijdt de duivel op de klooten. (Zie bus.) Als het vuur rookt, verwacht men de vlam. (Zie vlam.) Als het vuurtje gestookt is, giet hij er olie in. (Zie olie.) Als je in 't vuur gaat, heb je een schot te wachten. (Zie schot.) Beter aan een klein vuur te warmen, dan aan een groot vuur te branden. Beter door het vuur gevlogen dan gekropen. Beter met kakhielen te loopen, dan zijne voeten in het vuur te verbranden. (Zie kakhiel.) Beter van zwijgen Berouw te krijgen, Dan door veel spreken Een vuur te ontsteken. (Zie berouw.) Bij eens anders vuur is het goed warmen.Ga naar voetnoot13 Bij het komfoor steek ik nooit mijne pijp aan, zei Holtmans, wel bij het vuur. (Zie holtmans.) | |
[pagina 426]
| |
Bij het vuur zijn de handschoenen 't warmst. (Zie handschoen.) Blusch het vuur, eer het ten dake uitslaat. (Zie dak.) Daar is een pot te vuur. (Zie pot.) Daar is geen rook zonder vuur (of: Waar rook is, is ook vuur). (Zie rook.) Daar men in zulke haardsteden vuur stookt, moet een geweldige rook opgaan. (Zie haard.) Daar zou ik mijne hand niet voor in 't vuur willen steken. (Zie hand.) Daar zullen ze ook niet van het vet in 't vuur sch..... (Zie vet.) Dat gaat zoo gewis als een ontsteld vuurslot. (Zie slot.) Dat heeft hij uit het vuur gered. Dat is met één vuur in den oven. (Zie oven.) Dat vuurtje brandt voort, gelijk de koffij loopt in 't potje. (Zie koffij.) Dat vuurtje heb ik gestookt, zei de gans, en zij sch... op het ijs. (Zie gans.) Dat vuurtje heb ik gestookt, zei de gek, en hij had zijn moeders huis in brand gestoken. (Zie brand.) Dat zijn rijkdommen, die aan eene kool vuurs hangen. (Zie kolen.) De aap gooit de kastanjes in het vuur, en laat ze er de kat met de pooten weêr uithalen. (Zie aap.) De brand van dat vuur is naauwelijks uitgebluscht. (Zie brand.) De een schreeuwt om vuur, de ander om water.Ga naar voetnoot1 De mensch is als een pot, die aan den vure staat, Waaruit gedurig vocht en stage wasem gaat. (Zie mensch.) Den rug aan 't vuur, den buik aan tafel, En in de hand een goede wafel. (Zie buik.) De pot aan het vuur heeft een deksel van doen tegen het roet, dat uit de schouw valt. (Zie deksel.) De rook van het vaderland is aangenamer dan een vreemd vuur. (Zie rook.) De tang ligt in 't vuur. (Zie tang.) De zee, een wijf, een vier: Elk is een kwaad dier. (Zie dier.) Die des winters met een' bonten pelsrok bij het vuur zit, weet niet, dat het buiten vriest. (Zie bont.) Die eene kool vuurs in stukken wil slaan, moet zich voor de vonken wachten. (Zie kolen.) Die er zijn kostje met spinnen wil winnen, Moet maar wat zuinigjes teren: 's Avonds een potje met melk bij het vuur, En de boter wat dunnetjes smeren. (Zie avond.) Die haardstede is niet suffisant, zei Leendert, en hij stookte een vuur op het ijs. (Zie haard.) Die het best gekleed is, naast het vuur.Ga naar voetnoot2 [Dit spreekwoord ziet op de gastmalen onzer voorvaderen. ‘Zy zaten,’ zegt tuinman, ‘met malkanderen in 't ronde op den grond neder op matten, huiden, enz., volgens hunnen rang. De eerste en waardigste plaats was naast het vuur.’] Die het digtst bij het vuur zit, warmt zich het best.Ga naar voetnoot3 Die het in het vuur verloren heeft, moet het in de asch zoeken. (Zie asch.) Die het vuur in het bosch gestoken heeft, heeft geene vrijheid, om het uit te blusschen. (Zie bosch.) Die het vuur van doen heeft, moet het van den haard halen. (Zie haard.) Die het vuur van doen heeft, zoekt het met den vinger. (Zie vinger.) Die het vuur wil hebben, moet den rook lijden (of: verdragen). (Zie rook.) Die het vuur wil hebben, zoeke het in de asch. (Zie asch.) Die in het vuur blaast, dien vliegen de vonken in de oogen. (Zie oog.) Die naast het vuur staat, brandt zich het eerst.Ga naar voetnoot4 Die te digt bij het vuur zit, brandt de scheenen. (Zie scheen.) Die van was is, moet bij het vuur niet komen. Die vuur vreet, sch.. vonken. (Zie vonk.) Die zijne hand in 't vuur steekt, moet gewis zijne vingers branden. (Zie hand.) Door het vuur te veel te stoken, steekt men dikwijls de schouw in brand. (Zie brand.) Door in het vuur te kijken, zal de schoorsteen niet rooken. (Zie schoorsteen.) Eene kleine vonk ontsteekt wel eenen grooten brand (een groot vuur, of: eene groote vlam, ook wel: een gansch bosch). (Zie bosch.) Eenen vuurpijl laten opgaan (of: afsteken). (Zie pijl.) Een gedwongen vuur zal deur en vensters verslinden. (Zie deur.) Een goed vuur aan den haard versiert een huis meer dan een bekken in het middelschot. (Zie bekken.) Een goed vuur maakt eenen snellen kok. (Zie kok.) Eén houtje aan 't vuur is niet genoeg, het wil gezelschap. (Zie gezelschap.) Een ijzer, lang gewreven of geslagen, geeft op het laatst vuur. (Zie ijzer.) Een kleine pot met weinig vuur maakt wel groot getier. (Zie getier.) Een langzaam vuur maakt het beste mout. (Zie mout.) Een man zonder vrouw is eene keuken zonder vuur (een schip zonder kiel, of: een ligchaam zonder ziel). (Zie keuken.) Een pot, die lang te vuur gestaan heeft, is altijd nog goed, om een' anderen toe te dekken. (Zie pot.) Een verkwister is een vuurpijl, die op eens uitgaat. (Zie pijl.) Een wakker generaal, die zijne manschappen in het vuur brengt, maar ze er ook weêr weet uit te redden. (Zie generaal.) Eigen vuur en haard kookt best. (Zie haard.) Fluweel en zijde is zeldzaam kruid: Het bluscht het vuur der keuken uit. (Zie fluweel.) Gebrande kinderen schuwen (of: vreezen) het vuur. (Zie kind.) Gedeeld vuur brandt kwalijk (of: duurt niet lang).Ga naar voetnoot5 Geef aan den kok eene plaats bij 't vuur. (Zie kok.) Gij komt om een kooltje vuur. (Zie kolen.) Goede soldaten vreezen geen vuur. (Zie soldaat.) Groen hont maakt heet vuur. (Zie hout.) Het gaat voort als een loopend vuurtje.Ga naar voetnoot6 Het hart brandt van vinnig vuur. (Zie hart.) Het jeugdige vuur is eruit. | |
[pagina 427]
| |
Het ijzer is in het vuur. (Zie ijzer.) Het is beter, dat het vuur verteert dan de maag. (Zie maag.) Het is een kwade rook, daar geen vuur is. (Zie rook.) Het is een vuurtje van stroo. (Zie stroo.) Het is gemakkelijker twee haarden te bouwen, dan op één' vuur te stoken. (Zie haard.) Het is gezond, in het vuur te p......Ga naar voetnoot1 Het is goed vuur maken van eens anders turf. (Zie turf.) Het is het ergste vuur, dat op het water brandt.Ga naar voetnoot2 Het is kwaad koeken bakken zonder vuur of vet. (Zie koek.) Het is ligt en lustig, van hagel en sneeuw te kouten, als men bij een goed vuur zit. (Zie hagel.) Het is olie in het vuur. (Zie olie.) Het is te spade, water te werpen, als het vuur in het spinrokken is. (Zie spinrokken.) Het is vuur van gisteren. (Zie gisteren.) Het is water in het vuur. Het is werk bij het vuur.Ga naar voetnoot3 [Dat wil zeggen: het is eene ligt brandbare stof bij het vuur brengen, om daardoor den brand nog erger te maken. Werk is ineen gedraaid vlas of hennep. Men bezigt dit spreckwoord, als iemand stof geeft tot twisten. Daardoor verklaart men ook: Vuur bij werk ontsteekt haast, zoo mede: Werk dient niet wel bij 't vuur, gelijk ook: Men kan het vuur met het werk niet uitdoen.] Het is zoo onmogelijk, als vuur te voeden in het water. Het kruid ontbrandt niet, voor het met vuur in aanraking komt. (Zie aanraking.) Het staal wordt in het vuur gehard. (Zie staal.) Het vuur en de liefde zeggen niet: ga naar uw werk. (Zie liefde.) Het vuur helpt den kok. (Zie kok.) Het vuur, hoezeer 't ook lag versmacht, Wordt door injurie publiek gebragt. (Zie injurie.) Het vuur is altijd gezond.Ga naar voetnoot4 Het vuur is nuttig en goed alle maanden van het jaar. (Zie jaar.) Het vuur komt haast in de stoppelen. (Zie stoppel.) Het vuur moet gestookt worden, terwijl de pot overhangt. (Zie pot.) Het vuur onder den wind steken.Ga naar voetnoot5 Het vuur springt hem uit de oogen. (Zie oog.) Het vuur wordt hem al zeer na aan de scheenen (of: voeten) gelegd. (Zie scheen.) Het zal regenen; want de kat zit met haren rug naar 't vuur. (Zie kat.) Hij blaast het vuurtje aan, en houdt zich schuil.Ga naar voetnoot6 Hij draagt water in de eene- en vuur in de andere hand. (Zie hand.) Hij eet pap met vuursteenen. (Zie pap.) Hij gaat om vuur. Hij geeft er zooveel om, alsof zijn vuur uitgaat.Ga naar voetnoot7 Hij heeft de vuurproef ondergaan. (Zie proef.) Hij heeft een kluitje te vuur gelegd. (Zie kluit.) Hij heeft weinig vuur noodig, om in de zoô te geraken. Hij is de kat, die de kastanjes uit het vuur haalt. (Zie kastanje.) Hij is in het vuur geweest. Hij is in het vuur verguld. [Dat is: hij draagt al de uiterlijke teekenen der dronkenschap; zijne kleur duidt zijne misdaad aan.] Hij is nog gekker dan Hulsappel: die was te gek, om bij het vuur te zitten. (Zie hulsappel.) Hij is te dom, om alleen bij het vuur te zitten. (Zie domme.) Hij is voor een heet vuur geweest. Hij is zoo wel bewaard, alsof hij met de beide beenen in de asch (of: in het vuur) zat. (Zie asch.) Hij kan de vuurproef niet doorstaan. (Zie proef.) Hij kan goed vuur stoken. [Men doelt hier, gelijk in de meeste andere spreekwoorden, waarin van vuur stoken sprake is, of waar men daarop zinspeelt, op den twistzoeker of op den man, die er zijn werk van maakt, om tweedragt te verwekken, - figuurlijk bij den vuurstoker, als een stokebrand, vergeleken.] Hij komt bekaaid uit, die een vreemd vuur nastuurt, zonder te weten, wat land er voor steven is. (Zie land.) Hij krijgt vuur in het hoofd. (Zie hoofd.) Hij leeft als een salamander in het vuur. (Zie salamander.) Hij legt palen in het vuur. (Zie paal.) Hij legt palm in het vuur. (Zie palm.) Hij loopt, alsof hij het vuur in den aars (of: in het lijf) had. (Zie aars.) Hij loopt het vuur uit de sloffen. (Zie slof.) Hij meende eijeren te vuur te hebben, en hij had niet dan de schalen. (Zie ei.) Hij mijdt de asch, en valt in het vuur. (Zie asch.) Hij moet altijd de kastanjes uit het vuur halen. (Zie kastanje.) Hij rekent eens anders vuur in, en laat het zijne uitgaan.Ga naar voetnoot8 Hij slaat in (of: spuwt) vuur en vlam. (Zie vlam.) Hij staat met de scheenen voor het vuur, daar een ander zich achter zijn' rug warmt. (Zie rug.) Hij vat spoedig vuur. Hij wil het vuur met olie blusschen. (Zie olie.) Hij wil met mij vuur stoken.Ga naar voetnoot9 Hij wil water met vuur mengen.Ga naar voetnoot10 Hij wordt vuurrood onder de oogen (of: Hij wordt zoo rood als vuur). (Zie oog.) Hij wordt zoo driftig als boter in de pan, die op het vuur komt. (Zie boter.) Hij zal het vuur (of: een houtje) ondersteken. (Zie hout.) Hij zet daar ook een' pot te vuur. (Zie pot.) Hij zit met den rug naar het vuur. (Zie rug.) Hij zit tusschen twee vuren. Hij zit tusschen vuur en water. Hij zit voor een warm vuurtje. Hij zou hem op de handen door vuur en water dragen. (Zie hand.) Hij zou het vuur onder je vandaan nemen. [Dat wil zeggen: hij is zeer bij de hand niet alleen, maar gunt u daarenboven niets.] | |
[pagina 428]
| |
Hij zou voor je door een vuur loopen.Ga naar voetnoot1 Hoe kleiner vuur, hoe ligter het wordt uitgebluscht. Hoe meerder men het vuur bedekt, Hoe meerder hitte dat 't verwekt. (Zie hitte.) Hoe nader bij het vuur, hoe heeter.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.) Hoerenliefde is vuur van stroo. (Zie hoer.) Je braadt peren, en het vuur is uit. (Zie peer.) Iemand een vuurtje stoken. Iemand het vuur geven. [Dat is: hem goedwillig zijn.] Iemand het vuur op de hilde brengen. (Zie hilde.) Iemand water en vuur ontzeggen. [Dat wil zeggen: alle gemeenschap met hem afsnijden. Bij de Romeinen, van wie wij de spreekwijze waarschijnlijk hebben overgenomen, sprak de regter een bannissement uit onder het symbole van water en vuur ontzeggen, hetwelk noodzakelijk het vertrek van den veroordeelde ten gevolge had.] Ik heb wel voor heeter vuur gestaan, zei Lammert, en hij stond tot zijne keel toe in het water. (Zie keel.) Ik wil niet van dit vuur, dat verwarmt noch ziedt.Ga naar voetnoot3 Indien het vuur van kwaad gezelschap u niet brandt, de rook van hetzelve zal u ten minste zwart maken. (Zie gezelschap.) In eene kleine schouw stookt men wel groot vuur, en in eene groote schouw klein vuur. (Zie schouw.) In het vuur blazen.Ga naar voetnoot4 Kinderen, die met vuur spelen, p...... in hun bed. (Zie bed.) Kleine takken ontsteken het vuur, en groote onderhouden het. (Zie tak.) Koken moet kosten, zei Flipje, en hij had eene roggelever te vuur. (Zie flip.) Kwade wijven kunnen goed vuur stoken. Laat deze pot eens zoo lang te vuur gaan. (Zie pot.) Loop toch, en haal palm in het vuur: het begint te donderen. (Zie palm.) Men kan het vuur met het werk niet uitdoen.Ga naar voetnoot5 Men kan van kromme houten nog wel een regt vuur stoken. (Zie hout.) Men moet het gebraad aan het spit leggen, terwijl het vuur brandt. (Zie gebraad.) Met dit vleugje naar bed, zei de man tegen zijne familie, en hij leide een' zwavelstok op het vuur. (Zie bed.) Met moeite krijgt men vuur uit eenen steen. (Zie moeite.) Mijne kat sch.. vuur, zei besje, en ze had eene vonk aan haren staart. (Zie besje.) Niemand is verschrikkelijker dan een lafaard in 't vuur. (Zie lafaard.) Om een stuk brood zou men hem door een vuur jagen. (Zie brood.) Om niet in het vuur te vallen, moet men zelfs den rook vreezen. (Zie rook.) Onder en boven vuur. [Men zegt dit, wanneer iemand zijne bewijsgronden eindigt, gelijk hij die begint. De braadpan is het beeld, waarvan men zich in deze spreekwijze bedient.] Op Sint Martijn Vaur en warme wijn! (Zie sint maarten.) Pek in 't vuur. (Zie pek.) Pot en vuur wijzen het uit. (Zie pot.) Rook, water en vuur maakt men haast plaats. (Zie plaats.) Schoon vuur, goed bier, een blijde waard en eene vrolijke waardin hebben veel vreugde in. (Zie bier.) Smeer de laarzen van een' vuil' mensch aan het vuur, hij zegt, dat gij ze brandt. (Zie laars.) Stront, vuur en zotten willen niet geraakt zijn. (Zie stront.) Te veel vuur in eene stoof, doet ze branden. (Zie stoof.) Te vuur en te zwaard.Ga naar voetnoot6 Te winter bij het vuur, te zomer bij wijn of bier. (Zie bier.) Toen God het vuur schiep, schiep de duivel den ketel. (Zie duivel.) Tot een' kleinen oven heeft men weinig vuur noodig. (Zie oven.) Uit den rook in het vuur loopen. (Zie rook.) Uit de pan in het vuur springen. (Zie pan.) Uit vrees voor den rook sprongen de zotten in 't vuur. (Zie rook.) Van goed hout maakt men het beste vuur. (Zie hout.) Van het vet in het vuur niet spouwen. (Zie vet.) Verre van het vuur brandt de scheenen niet. (Zie scheen.) Vier dingen laten zich niet verbergen (of: houdt men niet onder met geweld): vuur, geld, hoest en liefde. (Zie ding.) Vriendschap is noodzakelijker dan water en vuur. (Zie vriendschap.) Vroeg vuur, vroeg asch. (Zie asch.) Vuur aan wal altijd geen baken. (Zie baak.) Vuur bij stroo Dient niet alzoo. (Zie stroo.) Vuur bij vlas Brandt wonder ras. (Zie vlas.) Vuur bij werk ontsteekt haast.Ga naar voetnoot7 Vuur en liefde trekken sterk, En beletten menig werk. (Zie liefde.) Vuur en stroo brandt haast. (Zie stroo.) Vuur en vaste gronden zijn de elementen van oude lieden, kinderen vinden in lucht en water meer behagen. (Zie element.) Vuur en water zijn goede dienaars, maar kwade heeren en meesters. (Zie dienaar.) Vuur van stroo en hoerenmin: Veel boha en niets daarin. (Zie boha.) Vuur wordt met vuur niet uitgebluscht.Ga naar voetnoot8 Waar de rook is, daar is het vuur. (Zie rook.) Waart gij niet bij mijn vuur gekomen, gij zoudt niet weten, wat ik kook.Ga naar voetnoot9 Wat verwijt de vuurschop den pook, als ze beiden in den oven moeten! (Zie oven.) Werk (of: Vlas) dient niet wel bij 't vuur. (Zie vlas.) Wij kunnen niet altemaal bij 't vuur zitten.Ga naar voetnoot10 Wij moeten malkander geene vonken in de kous blazen, zei gele Trijn, mijne moeder verkoopt ook vuur. (Zie kous.) | |
[pagina 429]
| |
Zijn bloed kookt, alsof de groote gortketel te vuur stond. (Zie bloed.) Zijn mond gaat als een pot met grutten, die op het vuur staat en kookt. (Zie grutte.) Zijn vuur (of: vagevuur) is uitgep.... (Zie vagevuur.) Zij rekenen eens anders vuur (of: bij een ander het vuur) in, maar laten het hunne uitgaan.Ga naar voetnoot1 Zij zetten wel den pot op het vuur, maar kunnen hem niet doen koken. (Zie pot.) Zij zijn als vuur en water.Ga naar voetnoot2 Zoo fiksch als een vuurslot. (Zie slot.) Zoo ik het vuur niet blusch, zoo zal ik nog verbranden. Zoo lang de lepel nieuw is, gebruikt de kok hem; maar als hij oud is, werpt hij hem in 't vuur. (Zie kok.) Zoo mijn hemd maar mijn geheim wist, ik smeet het terstond in het vuur. (Zie geheim.)
Binnen vier en twintig uren genezen, of het vuur daarin. (Zie uur.) Hij heeft er het vuur ingemeesterd. | |
|