Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdjeugdliteratuurLiteraire teksten hetzij expliciet geschreven voor jongeren, hetzij door volwassenen als uiterst ‘geschikt’ bevonden voor jonge lezers. De opvattingen van de volwassenen over wat kinderen en jongeren zijn of zouden moeten zijn – het zgn. kindbeeld – zullen de inhoud en de vorm van de jeugdliteratuur in sterke mate bepalen. Jeugdliteratuur verwijst in ruime zin zowel naar kinderliteratuur als naar adolescentenliteratuur (adolescentenroman). In de praktijk wordt de term vooral op deze manier, als paraplubegrip, gebruikt. In enge zin refereert de term aan literatuur voor de leeftijdsgroep van 12- tot 16-jarigen. Ook in andere taalgebieden hanteert men twee benamingen: Kinderliteratur/Jugendliteratur, littérature enfantine/littérature de jeunes, children’s books/juvenile fiction, enz. Over wat men geschikt of ongeschikt acht voor de jeugd is door de eeuwen heen een groot verschil van opvatting te constateren. Tot ver in de 19de eeuw overheerste de opvatting dat kinderliteratuur overwegend educatief moest zijn om de jeugd zo snel mogelijk tot volwassenheid te vormen. Dat kinderen voornamelijk voor hun plezier lezen is een 20ste-eeuwse opvatting. Het fenomeen kinderliteratuur ontstond in het Nederlands in de late jaren 1700. Bijzondere aandacht voor literatuur voor jeugdige lezers kwam er in die 18de eeuw onder invloed van pedagogische vernieuwingen (J. Locke, J.J. Rousseau, de filantropijnen). Voor die tijd vormde het leesonderwijs een belangrijke stimulans voor de jeugdlectuur: vormen als het abecedarium-2, het hanenboek e.d. maakten het voornaamste leesmateriaal van jongeren uit. Bijbelverhalen en catechismusboeken ondersteunden de godsdienstige opvoeding. Instructieve teksten zoals de briefroman De kleine Grandisson of De gehoorzaame zoon (1782) van M.G. de Cambon-van der Werken brachten belangrijke levenslessen en goede manieren op de lezers over, terwijl de fabel-1 nuttige levenswijsheid in aangename vorm presenteerde. Tot ver in de 19de eeuw overheerste het moraliserende aspect. Volgzaamheid kenmerkt bijv. De brave Hendrik (1810) van de pedagoog Nicolaas Anslijn. De romantiek, met haar voorkeur voor het fantastische en het natuurlijke, en haar bewondering voor de kinderlijke spontaneïteit en onschuld, heeft een rijke literatuur voor de jeugd opgeleverd. De hernieuwde aandacht voor het sprookje leverde verzamelingen op van oude en nieuwe sprookjes (de gebroeders Grimm, I.A. Aasen, H.Chr. Andersen e.a.). Belangstelling voor het eigen historische cultuurgoed gaf de aanzet voor bewerkingen van de verhalen over Reinaert en Tijl Uilenspiegel, en ridderverhalen. Veel jeugdliteratuurwetenschappers erkennen de tweede helft van de 19de eeuw als een hoogtepunt voor de jeugdliteratuur, de zogeheten ‘gouden eeuw’. Uit die periode dateren tal van klassieke verhalen zoals L. Carrolls Alice in Wonderland (1865), Pinocchio (1883) van C. Collodi, Il cuore (1886) van E.D. Amicis, Little women (1868) van L.M. Alcott, Sans famille (1878) van H. Malot en Heimatlos (1881) van J. Spyri. In Nederland leveren o.m. J.J.A. Goeverneur met Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen (1858) en J.P. Heije met Kinderliederen (1861) een blijvende bijdrage. J.A. Van Droogenbroek (Dit zijn zonnestralen, 1873) en V. Loveling (Verhalen voor kinderen, 1883) zijn Vlaamse pioniers. Halfweg de eeuw verschijnen ook tijdschriften voor kinderen, zoals De Kindercourant (1850-1905), Voor de Lieve Kleinen (1859-1928) en De Kindervriend (1887-1905). In onze tijd dient de jeugdliteratuur zich aan als een conglomeraat van sterk uiteenlopende teksten. Door de vele vertalingen is jeugdliteratuur een internationaal verschijnsel geworden. Sterker nog dan in de volwassenenliteratuur is er een overwicht van narratief proza. De poëzie richt zich meestal tot jonge kinderen. Er zijn relatief weinig gedichten voor adolescenten. Het gros van de verhalende teksten kan worden ingedeeld op basis van inhoud, vormgeving en beoogde lezersgroep. Op grond van inhoudelijke constanten en rekening houdend met de relatie tekst-realiteit kunnen we fantasieliteratuur en realistische literatuur tegenover elkaar stellen. Beide soorten bestaan uit een aantal subgenres. Bij de fantasieliteratuur zijn dit o.m. het sprookje, de fabel en de allegorie, die zich binnen een eendimensionale wereld afspelen en daardoor gemakkelijker te begrijpen zijn, en anderzijds de sage en de fantastische verhalen (fantasy), die zich op de grens van twee werelden bewegen. Bij de realistische literatuur onderscheiden we o.m. avonturenromans, historische romans, ‘Umweltgeschichten’ of ‘domestic tales’ die de alledaagse kinderwereld op een speelse wijze beschrijven, en verder probleemboeken, informatieve boeken en (literaire) non-fictie. Nemen we de vormgeving als uitgangspunt, dan kunnen we op basis van de dosering tekst/beeld een aantal subgenres aangeven, als prentenboeken, beeldverhalen, stripverhalen en graphic novels. Nemen we de lezers als uitgangspunt, dan krijgen we, wat de leeftijd betreft, peuter- en kleuterboeken, kinderliteratuur, jeugdliteratuur, de adolescentenroman en youngadultliteratuur; bij jongensboek/meisjesboek fungeert het gender van de lezers als criterium. Jeugdliteratuur is binnen de literatuur als geheel een eerder perifeer verschijnsel dat lange tijd weinig belangstelling en waardering genoot. In de 20ste eeuw echter duiken er meer auteurs op die hun naam vooral of uitsluitend te danken hebben aan boeken voor jongeren, onder wie Theo Thijssen, C. Joh. Kievit, Lod. Lavki, Nienke van Hichtum, Chris van Abkoude, Leonard Roggeveen en An Rutgers van der Loeff-Basenau, en na de Tweede Wereldoorlog Annie M.G. Schmidt, Miep Diekmann, Jaap ter Haar, Thea Beckman, Gerda Van Cleemput, Jaak Dreesen, Guus Kuijer, Jan Terlouw, Henri van Daele, Ted van Lieshout, Willem Wilmink, Sjoerd Kuyper, Bart Moeyaert, Marita de Sterck, Joke van Leeuwen, Edward van de Vendel en Anna Woltz. Door de jaren heeft de jeugdliteratuur een eigen canon-1 ontwikkeld, wat onder andere af te lezen valt aan het ontstaan van bloemlezingen, anthologieën en naslagwerken (waaronder vanaf 1982 het losbladige Lexicon van de jeugdliteratuur). Daarnaast wijzen ook het ontstaan van academisch onderzoek en universitaire opleidingen, het instellen van eigen literaire prijzen en de professionalisering van de jeugdliteraire kritiek op toenemende canoniseringsprocessen binnen het veld. Veel canonieke teksten voor jonge lezers waren oorspronkelijk voor een volwassen publiek bedoeld, bijv. Don Quijote (1605), Robinson Crusoe (1719), Gulliver’s travels (1726), De Leeuw van Vlaanderen (1838) of The adventures of Huckleberry Finn (1884). D.m.v. bewerking en adaptatie zijn ze gaan circuleren in het veld van de jeugdliteratuur, waar ze succes behaalden, terwijl ze er lang niet altijd in slaagden om de aandacht van het oorspronkelijk geïntendeerde volwassen publiek vast te houden. Sommige van deze teksten raakten in het domein van de volwassenenliteratuur dan ook in de vergetelheid. Sinds het einde van de jaren zestig is er duidelijk meer belangstelling en waardering voor de jeugdliteratuur merkbaar. De erkenning van de specifieke eisen die aan kinder- en jeugdliteratuur gesteld worden, komt o.m. tot uiting in de instituties die erdoor ontstaan. Sommige uitgevers zijn gespecialiseerd in jeugdliteratuur: Lemniscaat, Van Holkema & Warendorf, Querido, Leopold, Ploegsma, Clavis, De Eenhoorn, e.a. Nederland en Vlaanderen hebben een eigen kinderboekenweek. Er zijn speciale prijzen ingesteld voor schrijvers en illustratoren. Het landschap van de jeugdliteraire prijzen is de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig; bekroningen komen en gaan en zijn soms maar een kort leven beschoren. Sterkhouders zijn de Griffels en Penselen (uitgereikt door de Stichting CPNB – Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) en de Woutertje Pieterse Prijs (ingesteld door de gelijknamige stichting). Naast prijzen met een jury van volwassenen kennen zowel Nederland als Vlaanderen ook hun eigen variant van een bekroning uitgereikt door een jury van jonge lezers, respectievelijk de Kinderjury en de Leesjury. In de tweede helft van de 20ste eeuw werden aparte literaire tijdschriften opgericht, zoals Jeugdboekengids, Boek en Jeugd, Literatuur zonder Leeftijd, De Leeswelp en Leesgoed. Na een bloeiperiode in de laatste decennia van de 20ste eeuw verloren ze in het begin van de 21ste eeuw sterk aan terrein. Inmiddels zijn deze tijdschriften allemaal ter ziele gegaan. Kranten hebben in de loop van de tijd in wisselende mate aandacht aan jeugdliteratuur besteed. De laatste jaren neemt de ruimte voor jeugdboeken in dagbladen stelselmatig af, maar neemt de jeugdliteratuurkritiek op online platformen een vlucht. De jeugdliteratuur van de jaren zeventig en tachtig van de 20ste eeuw was in de eerste plaats emanciperend op inhoudelijk gebied. Vooral het taboedoorbrekende probleemboek oogstte waardering bij pedagogen én bij het bredere publiek. In de volgende decennia bepaalde literaire emancipatie de agenda. Jeugdauteurs als Peter van Gestel, Bart Moeyaert en Anne Provoost probeerden door hun expliciete aandacht voor de vormgeving de kloof met de volwassenenliteratuur te dichten. Dat zorgde voor een toenemende grensvervaging en grensverkeer. Auteurs zoals Toon Tellegen of Joke van Leeuwen die zowel teksten voor volwassenen als voor kinderen schrijven, noemt men ook dubbelpublieksauteurs. Het ‘nieuw realisme’ werd later gevolgd door een vernieuwde belangstelling voor fantasie met een uitgesproken voorkeur voor de griezelliteratuur. Succesreeksen als Harry Potter (J.K. Rowling), Darren Shan (Darren Shan) en Twilight (Stefanie Meijer) illustreren dat. Deze boeken spreken trouwens ook een breed publiek van volwassen lezers aan. Voor het gebruik van jeugdliteratuur binnen het specifieke kader van de taal -en leesdidactiek, zie ook AVI-boek, groeiboek en niveauboek. Lit: L.J.T. Wirth, Een eeuw kinderpoëzie, 1778-1878 (1926) G. Schmook, Het oude en het nieuwe kinderboek (1934) M.J.E. Sanders, Van Hieronymus van Alphen tot Catharina van Rennes (1958) Werkgroep Kinder- en jeugdliteratuur, Het kinderboek vanuit een andere hoek, 4 dln. (1974-1980) Lexikon der Kinder- und Jugendliteratur, 3 dln. (1975-1979) D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker (19762) S.G. van Campen & C. van der Burg, De onderste plank (1976) F. de Swert, Over jeugdliteratuur (1977) J. Riemens-Reurslag, Het jeugdboek in de loop der eeuwen (1977) E. Hulsens, Het kinderhoofd is gauw gevuld: kritieken en essays over jeugdliteratuur (1980) P. van den Hoven, Achter de keukendeur (1980) Jeugdliteratuur, themanummer van Spektator 11 (1981-1982) L. Dasberg, Het kinderboek als opvoeder (1981) D. Escarpit, La littérature d’enfance et de jeunesse: état des lieux (1988) A. de Vries, Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880 (1989) H. Bekkering & N. Heimeriks (red.), De hele Bibelebontse berg: de geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (1990) Swedish institute for children’s books, The tools of children’s literature research (1992) R. Ghesquiere, Het verschijnsel jeugdliteratuur (19924) G. de Vriend, Literatuuronderwijs als voldongen feit. Legitimeringen voor het leren lezen van literatuur op school (1996) P.J. Buijnsters & L. Buijnsters-Smets, Bibliografie van de Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800 (1997) H.H. Ewers, Literatur für Kinder und Jugendliche (2000) R. Ghesquiere, ‘De positie van de jeugdliteratuur binnen het literaire systeem’ in L. Duyvendak & B. van Heusden (red.), Casusboek literaire cultuur (2001), p. 79-100 Children’s literature, themanummer van Poetics today (1992) P. Hunt (red.), International companion encyclopedia of children’s literature (20042) J. van Coillie e.a. (red.), Encyclopedie van de jeugdliteratuur (2004) K. Reynolds, Modern children’s literature. An introduction (2005) V. Joosen & K. Vloeberghs, Uitgelezen jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing (2008) G. de Vriend-nummer, speciaal nummer van Literatuur zonder leeftijd 22 (2008) E. Seibert, Kinderliteratur als kulturelles Gedächtnis: Beitrage zur historischen Schulbuch, Kinder- und Jugendliteraturforschung (2008) H.H. Ewers, Fundamental concepts of children’s literature research: literary and sociological approaches (2009) R. Ghesquière, Jeugdliteratuur in perspectief (2009) S. Parlevliet, Meesterwerken met ezelsoren. Bewerkingen van literaire klassiekers voor kinderen 1850-1950 (2009) D. Rudd (red.), The Routledge companion to children’s literature (2010) Sh. Wolf e.a. (red.), Handbook of research on children's and young adult literature (2010) J. Mickenberg & L. Vallone (red.), The Oxford handbook of children’s literature (2011) Ph. Nel, Was the cat in the hat black? The hidden racism of children’s literature, and why we need diverse books (2017) J. Van Coillie & J. McMartin (red.), Children’s literature in translation: Texts and contexts (2020).
|
|