Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdfabel-1Etym: Lat. fabula = vertelling, verhaal. In de traditionele genreleer verwijst fabel naar een kort, fictioneel verhaal of dichtwerk dat een algemeen bekende waarheid of wijsheid aan de hand van een treffend (voor)beeld (exempel) illustreert en bevestigt. De toon van de fabel kan spitsvondig of satirisch zijn, maar ook moraliserend en belerend. Vaak is de hoofdrol voor dieren weggelegd (dierenfabel). Als voorbeeld van dit laatste beluistere men de opname van de Middelnederlandse 'De vos en de raaf' in de afdeling 'Fabels' van de website Vogala. De fabel is verwant met het sprookje (volkse karakter), maar ook met de parabel en de allegorie. In tegenstelling tot de parabel, die een particulier gegeven verwerkt en die gesitueerd wordt in een concrete context (bijv. als antwoord op een vraag), stuurt de fabel aan op algemene waarheden. Van de allegorie onderscheidt de fabel zich dan weer door zijn directheid en zijn eenvoud. De transposities zijn veel minder complex en niet tot in het detail uitgewerkt. De klassieke poëtica onderscheidde de fictieve fabel van de historia (waar - zie ook fabula/historia) en het argument (waarschijnlijk). Hoewel de Egyptische en Oudindische literatuur al fabels kende, begint de West-Europese fabelliteratuur met de vrijgelaten slaaf Aesopus (6de eeuw v. Chr.). Omdat zijn bescheiden maatschappelijke status hem niet toestond vrijuit en rechtstreeks te spreken, bedacht hij de fabel om indirect en zonder aanstoot te geven de mensen de waarheid te zeggen. Aesopus schreef zijn fabels in proza. Ze deden vooral dienst als ruw materiaal voor redenaars. Om ze hiervoor extra geschikt te maken werd bij wijze van index een promythium en bij wijze van moraal een epimythium toegevoegd. Pas in de 1ste eeuw n. Chr. werden ze tot ‘literatuur’ toen ze door Babrius in Griekse en door Phaedrus in Latijnse verzen werden bewerkt. De Phaedrische fabels werden aangevuld door Avianus en deden toen reeds dienst als schoolliteratuur. Omdat Christus zich van de parabel bediende - een met de fabel vergelijkbaar subgenre, vgl. De parabelen van Cyrillus (ed. Lelij, 1930) - verwierf de fabel zich, mede dankzij Isidorus van Sevilla (ca. 560-636), een vaste plaats in het curriculum. Middeleeuwse auteurs baseerden zich niet direct op Phaedrus, maar op de bewerking van Romulus (8ste eeuw), op welke bewerking ook de Middelnederlandse Esopet teruggaat. De term ‘esopet’ werd overigens ook gebruikt als synoniem voor een fabelverzameling (al of niet met teksten van Aesopus). Pas tegen het einde van de middeleeuwen werden de Aesopische fabels herontdekt. De fabel is sedertdien steeds beoefend gebleven. De grootste bekendheid genieten de fabels van Jean de La Fontaine (1621-1695). Andere belangrijke fabeldichters zijn Gellert en Lessing. Deze laatste ontwierp overigens een theorie over de fabel. Nederlandse fabeldichters zijn: Vondel, Bilderdijk, Karel van de Woestijne, Leo Vroman en Thijs Chanowski (Fabeltjeskrant). Wegens het belerende en moraliserende karakter heeft de fabel een vaste plaats gekregen in schoolboeken en vanaf de 18de eeuw ook in de kinderliteratuur. Hedendaagse jeugdauteurs als Janosch en A. Lobel hanteren het model op een verrassend creatieve manier. Lit: J.F. Heijbroek, De fabel. Ontwikkeling van een literatuursoort in Nederland en Vlaanderen (1941) Th. Noel, Theories of the fable in the eighteenth century (1975) R. Dithmar, Die Fabel. Geschichte, Struktur, Didaktik (19825) F. Lulofs (red.), Van den vos Reynaerde (19852), p. 14-39 H. J. Blackham, The fable as literature (1985) P.W.M. Wackers, De waarheid als leugen. Een interpretatie van Reynaerts historie (1986), p. 12-38 P.W.M. Wackers, ‘Mutorum Animalium Conloquium or, Why do animals speak?’ in B. Levy & P. Wackers (red.) Reinardus. Yearbook of the International Reynard Society (1988), p. 163-174 Het ongelukkige leven van Esopus (vert. W. Kuiper & R. Resoort) (1990) W. Kuiper, ‘De Middelnederlandse Esopet’ in Spektator 21 (1992), p. 35-54 J.A. Schippers, Middelnederlandse fabels. Studie van een genre, beschrijving van collecties, catalogus van afzonderlijke fabels (1995) La Fontaine et la fable, themanummer van Revue de littérature comparée (1996) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 3 (1996), kol. 185-198 T. Chevrolet, L’idée de fable. Théories de la figuration poétique à la Renaissance (2007) H. J. Blackham, The fable as literature (2014) Chr. Danta, Animal fables after Darwin. Literature, speciesism, and metaphor (2018).
|