Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdfaamEtym: Lat. fama = wat gezegd wordt, gerucht, praatje, (goede of slechte) naam. Term uit de oudere literatuurgeschiedschrijving voor de roep, de goede naam van een schrijver. De studie van iemands faam is vanouds onderdeel van zijn biografie, welke vervolgens bij het nageslacht weer kan leiden tot vergroting van iemands faam in de zin van roem of vermaardheid (met opname in de canon-1 van de literatuurgeschiedenis als mogelijk gevolg). Deze postume faamvergroting kan tenslotte op zijn beurt weer onderwerp zijn of worden van een hagiografie. De evaluatie (kritiek, oordeel) van het belang van een schrijver en zijn werk, resulterend in zijn eventuele faam, wordt in de huidige literatuurgeschiedschrijving niet normatief gehanteerd, maar hooguit als feitenmateriaal bestudeerd behorend tot het object van de receptiegeschiedenis (zie receptie-esthetica). Zo kan men de faam die J. Kloos-Reyneke van Stuwe (1874-1951) in haar desbetreffende ‘biografie’ Het menschelijke beeld van Willem Kloos (1947) haar echtgenoot toedicht, als empirisch gegeven vermeld zien in een literair-historisch handboek, terwijl deze wetenschappelijk onbetrouwbare levensbeschrijving tegelijkertijd als bouwsteen voor het oordeel van de literair-historicus wordt afgewezen Lit: C.G.N. de Vooys & G. Stuiveling, Schets van de Nederlandse letterkunde (198032), p. 263.
|
|