Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsemiotiekEtym: Gr. sèmeion = teken; vandaar tekenleer. Wetenschap die zich bezighoudt met de studie van tekens, tekensystemen en betekenisprocessen. Onder het begrip teken wordt sinds Augustinus (‘aliquid stat pro aliquo’) verstaan: iets dat naar iets anders verwijst waarvoor het in de plaats staat. Een teken heeft dus een representatief karakter. Het stelt een drieledige relatie in: 1. met andere tekens, 2. met datgene waarvoor het staat, en 3. met de tekengebruiker voor wie het functioneert. Toegepast op taaltekens impliceert zulks dat deze tekens (letters, woorden, zinnen) niet op zichzelf betekenis hebben, maar slechts als een verhouding tussen betekenisdrager (signifiant) en betekende (signifié) voor iemand (i.c. de lezer) die het taalsysteem kent waartoe de tekens in kwestie behoren. In het literatuuronderzoek werden tot op heden vooral de relaties tussen de tekens (syntaxis) en de relatie van het teken tot datgene waarvoor het staat (semantiek) onderzocht. De laatste jaren is ook de relatie van het teken tot de tekengebruikers (pragmatiek) in de aandacht gekomen. Men is er zich nl. meer en meer bewust van geworden dat het ook voor literaire tekens zeer belangrijk is de functies te bestuderen die ze in een concreet communicatieproces voor diverse groepen van lezers krijgen. Omdat elk cultureel betekenisgeheel als een tekensysteem kan worden beschouwd, kan men de semiotiek op zowat elke culturele manifestatie betrekken, wat dan resulteert in zulke disciplines als muzieksemiotiek, architectuursemiotiek, reclamesemiotiek, zoösemiotiek (tekens bij dieren), enz. Verschillende semiotische benaderingswijzen zijn mogelijk. Er zijn globaal twee hoofdstromingen te onderscheiden die zich min of meer gelijktijdig maar onafhankelijk van elkaar ontwikkeld hebben. De eerste sluit aan op de taalkundige opvattingen van F. de Saussure (1857-1913) die de basisprincipes formuleerde voor een tekenleer die binnen de taalwetenschap vaak met de term semiologie wordt aangeduid. Semiotiek – of semiologie – is hier eigenlijk moeilijk te onderscheiden van structuralisme. Deze richting kwam sterk tot bloei in de context van de Praagse school en deze werd nadien verder uitgewerkt in de zgn. Sovjetsemiotiek van J. Lotman, die de codes (code) die literaire teksten beheersen trachtte vast te stellen. Ook de semiotiek van Franse structuralisten als R. Barthes en J. Kristeva is schatplichtig aan De Saussures opvattingen. De tweede hoofdrichting werd bepaald door de opvattingen van de Amerikaanse logicus-filosoof Ch. S. Peirce (1839-1914). Ze werd verder uitgewerkt door theoretici als Ch. Morris, M. Bense en U. Eco. Peirces uitgangspunten werden in Nederland overgenomen o.m. door A. van Zoest. In deze semiotiek acht men het begrip ‘teken’ bepaald door drie factoren: 1) de waarneembaarheid ervan, 2) het verwijzend karakter of de representativiteit en 3) de interpreteerbaarheid tot een nieuw teken door een interpretant. Op basis van de relatie tussen het teken en datgene waarnaar het verwijst, wordt dan onderscheid gemaakt in drie typen of klassen van tekens:
Aan deze driedeling koppelt Peirce vervolgens subcategorieën die leiden tot een indeling in tien soorten tekens die samen een beschrijvingsinstrumentarium bieden. Van Zoest laat d.m.v. een verschijnsel als ‘verlegenheid’ zien hoe een groot aantal verschillende tekencategorieën samenwerkt tot één interpretatie van gedrag (bijv. hakkelend spreken, transpireren, frummelen met de handen, een kleur krijgen etc.). Ook ideologieën worden gedragen door een specifiek soort tekengebruik en de semioticus kan zich ten doel stellen de samenstellende delen van dat tekengebruik bloot te leggen en daarmee de vooronderstellingen die aan een ideologie ten grondslag liggen. Daarmee wordt ook iets duidelijk over de ambitie en de veelomvattendheid van de semiotiek, een ambitie die samenhangt met het algemene karakter van het tekengebruik in de totale communicatie. Wat betreft de literatuur kan men de literaire tekst als geheel opvatten als een complex teken dat op zijn beurt opgebouwd is uit voornamelijk talige tekens. Voornamelijk, omdat ook niet-talige tekens in het geding zijn, zoals lay-out, omslag, plaats in de boekwinkel, illustraties, vignetten e.d. Tot de tekensystemen van literaire teksten behoren zowel de tekens die herleid kunnen worden tot een periodecode, de code die het afzonderlijke werk, maar ook het oeuvre van een auteur typeert, de fictionaliteitsindicatoren, de genrecodes, de symboolwerking, de narratologische structuren etc. Ook wat betreft de literatuur lijkt de semiotiek vrijwel elk type onderzoek te omvatten. Dat blijkt bijv. uit de toepassing van de eerder gegeven drie categorieën tekens. Als voorbeeld kan gelden dat er drie typen indexicale tekens te onderscheiden zijn. Er zijn indices die verwijzen naar de buitentekstuele werkelijkheid, naar andere teksten (intertekstualiteit), en naar elementen binnen de tekst zelf. Tot de iconische tekens behoort zowel het gebruik van de typografische vormgeving (zoals in het gedicht ‘Val’ van H. Marsman, VW, 1960, p. 28, of in de concrete poëzie), als de metaforische iconiciteit (metafoor, parabel, allegorie). Symbolische tekens zijn niet alleen de taaltekens van de tekst zelf, maar ook de gebruikte retoricale middelen of de narratologische structuren. En tenslotte komt ook het gebied van de receptie-esthetica, de receptiegeschiedenis en de tekstinterpretatie binnen het domein van de semiotiek, omdat elke interpretatie van een teken wordt opgevat als een nieuw teken (interpretant) dat op zijn beurt interpretatie behoeft, waaruit een reeks ontstaat die in principe oneindig is. Voor de voorlopigheid en oneindigheid van deze zgn. semiosis of betekenistoekenning, zie ook deconstructie. Lit: Ch.S. Peirce, Collected papers, dl. I-VIII (1931-1958) U. Eco, A theory of semiotics (1976) T. Hawkes, Structuralism and semiotics (1977) A. van Zoest, Semiotiek: over tekens, hoe ze werken en wat we ermee doen (19782) G. Bentele & J. Bystrina, Semiotik (1978) J. Culler, The pursuit of signs. Semiotics, literature, deconstruction (1981) U. Eco, Semiotics and the philosophy of language (1984) W. Nöth, Handbuch der Semiotik (1985) L.H. Hoek, ‘Literatuursemiotiek’ in R.T. Segers (red.), Vormen van literatuurwetenschap (1985), p. 137-170 A.J. Greimas, Analytisch woordenboek van de semiotiek, dl. 1 (1987) A. Rigney, ‘Semiotiek’ in W. van Peer & K. Dijkstra (red.), Sleutelwoorden (1991), p. 151-157 A. Henault, Histoire de la sémiotique (1992) J.M. Klinkenberg, Précis de sémiotique générale (1996) N. Lucy, Beyond semiotics. Text, culture and technology (2001) B. van Heusden e.a. (red.), Literaire cultuur: tekstboek (2001) B. Martin & F. Ringham, Key terms in semiotics (2006) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 8 (2007), kol. 731-826 D. Chandler, Semiotics: the basics (20072) A. Foolen, 'Oorzaken en functies in de 20e-eeuwse taalkunde' in Th. Janssen & J. Noordegraaf (red.), Honderd jaar taalwetenschap (2013), p. 91-101.
|