Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdinterpretatieEtym: Lat. inter-pretari = tussen twee partijen onderhandelen, uitleggen, vertalen. In het algemeen betekent interpretatie de dieper doordringende, verklarende lectuur en analyse van een tekst, waarbij de aandacht kan gaan naar ideeën, onderliggende ideologie, taalkundige vormgeving, historische waarheid, enz., of naar een combinatie van deze. De interpretatie geeft a.h.w. de betekenis weer van een tekst A (een gedicht, een roman, e.d.) in een overeenkomstige metatekst B (metatekst(ualiteit)) d.m.v. een expliciterende parafrase of conceptuele vertaling. Binnen deze algemene grondbetekenis wordt de term ook gebruikt voor een artistieke ‘vertolking’ van een tekst, waarbij een voordrachtkunstenaar, acteur, vertaler, etc., één of enkele aspecten van een tekst kan beklemtonen in een persoonlijke interpretatie. Een bewerking of adaptatie van een tekst kan in die zin gelden als een interpretatie ervan. In de geschiedenis van de literaire kritiek wordt de term interpretatie vooral gereserveerd voor een verklarende betekenisanalyse van een literair werk als eenheid van vorm en inhoud (Dts. Werkinterpretation). Men erkent daarbij zowel de autonomie van het kunstwerk als de waarde van het intuïtieve invoelingsvermogen (Einfühlung) van de begaafde criticus. De interpretatie bestudeert o.m. de groepering van woordvelden, beeldgroepen, symbolen, enz. en poogt zo de intentionele en/of gerealiseerde betekenis van een werk te duiden. J.J.A. Mooij onderscheidt een drietal vormen van interpretatie: 1) het ‘gewone lezen’, d.i. het verbinden van klank en betekenis aan de visueel gegeven tekens; 2) de filologische (filologie) interpretatie; 3) de letterkundige interpretatie, die ernaar streeft de totale betekenis van een werk te achterhalen (hermeneutiek). Men kan, in navolging van A.J. Gelderblom, nog een vierde vorm onderscheiden, die van de interpretatie op grond van tekst en context, waarbij de onderzoeker zich ervan bewust is dat hij zelf het proces van betekenisvorming beïnvloedt door de werkwijze die hij hanteert. Als contexten gelden dan die van de contemporaine artistieke productie en receptie, de biografische, de sociaal-historische, die van de geschiedenis van de literatuurgeschiedenis en die van de leeshouding. Uit voorgaand onderscheid moge blijken dat niet elke ‘concretisering’ van een tekst door de lezer op dezelfde wijze kan gelden als een ‘interpretatie’ en verder dat allerlei vragen kunnen rijzen over de adequaatheid (relevantie, correctheid, objectiviteit, enz..) van interpretaties. Voor de spontane en weinig gearticuleerde realisatie bij de eerste kennismaking met de tekst (het ‘gewone lezen’ in Mooijs onderscheid) gebruikt men soms de term receptie eerder dan interpretatie. Deze receptie van de tekst kan vrij onvolkomen zijn of zelfs ingaan tegen de geest van de tekst, bijv. wanneer de lezer in een consumerende houding de tekst volledig naar zich toehaalt in een zgn. ‘Anschliessung’ (Hineininterpretierung). Tegenover receptie als spontane concretisatie zou dan, aan het andere eind van het spectrum, de interpretatie staan als de expliciete, methodische en wetenschappelijk verantwoorde realisatie van een tekst, die men adequaat kan noemen als ze de intentie van de auteur volledig realiseert. Het gaat hier duidelijk om een ideaaltype dat slechts bij benadering bereikt kan worden. Bovendien zullen velen zelfs betwisten dat dit een zinvolle doelstelling betreft (zie bijv. intentional fallacy en deconstructie). Een centraal probleem bij dit alles is immers in hoeverre een wetenschappelijke interpretatie mogelijk is. In tegenstelling tot de meer zelfzekere vormen van hermeneutiek wordt in de laatste decennia de hermeneutische cirkel eerder als het probleem dan als de oplossing beschouwd en heerst er een scherp besef van de onbepaaldheid, openheid en relativiteit van tekstbetekenissen (denk aan de effecten van ambiguïteit, intertekstualiteit, ideologie (ideologie(kritiek)), e.d.). Vanuit de receptie-esthetica en de empirische literatuurwetenschap zijn voorstellen gedaan om deze impasse te doorbreken. Deze komen erop neer dat men fundamenteel een scheiding aan wil brengen tussen lezen en onderzoeken. De onderzoeker plaatst zichzelf buiten het leesproces, en analyseert concretisaties (vgl. esthetisch object) van lezers via hun receptieverslagen. Op de achtergrond hiervan speelt de overweging mee dat het object van de interpretatie, de literaire tekst, in eerste instantie fungeert als voorwerp van subjectieve (bijv. esthetische) waardering, terwijl de wetenschapper ernaar moet streven, los van zijn individuele esthetische waardering, iedere vorm van subjectiviteit uit te bannen. Hij moet zich ertoe beperken intersubjectieve uitspraken te doen, ondubbelzinnig in formulering en toetsbaar aan het aangedragen materiaal. Zie ook exegese, Bijbelinterpretatie en hermeneutiek van de achterdocht. Lit: H. Göttner, Logik der Interpretation (1973) T. Anbeek, ‘De interpretatie als hypothese’ in Forum der Letteren 17 (1976), p. 239-248 N. Groeben, Rezeptionsforschung als empirische Literaturwissenschaft (1977) J.J.A. Mooij, Tekst en lezer (1979) E. van der Starre e.a., Lezen en interpreteren (1979) L.H. Mosheuvel, Een roosvenster (1980) J. Culler, ‘Beyond interpretation’ in The pursuit of signs: semiotics, literature, deconstruction (1981), p. 3-17 The politics of interpretation, themanummer van Critical Inquiry (1982) J.J. Oversteegen, Anastasio en de schaal van Richter (1986) G.J. Vis, ‘Vorm en functie in de poëzie’ in Spiegel der Letteren 33 (1991), p. 247-260 A.J. Gelderblom, Mannen en maagden in Hollands tuin (1991), p. 9-12 D. Fokkema & E. Ibsch, Literatuurwetenschap & cultuuroverdracht (1992), p. 35-50 U. Eco, Over interpretatie. Umberto Eco in debat met Richard Rorty, Jonathan Culler en Christine Brooke-Rose (1992) U. Eco, De grenzen van de interpretatie (1993) H.R. Jauss, Wege des Verstehens (1994).
|