Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdLokiis een god - zo men hem al een god mag noemen - met vele facetten. Hij is de zoon van een reus en, naar de naam te oordelen, van een Asin, en hij treedt in enkele teksten op als één van een drietal goden dat in de oertijd door de wereld trekt. In andere verhalen is hij de gezel van Thor. In de meeste verhalen is hij de kwajongen onder de goden, met een snel en scherp verstand, een dwarsligger die door onbezonnenheid of pesterij de goden in moeilijkheden brengt, maar ook als enige weet hoe ze weer uit die moeilijkheden kunnen geraken. Er zijn echter ook teksten waarin hij de vijand van de goden is, vader van een aantal monsters die de goden bedreigden, degene die de geestelijke vader is van de moord op de lieveling van de goden, Balder, en uiteindelijk een van de leiders van het vijandelijke leger van reuzen en monsters dat tijdens Ragnarök tegen de goden optrekt. Als Snorri Sturluson in het tweede deel van zijn Edda (ii, 23) de dichterlijke omschrijvingen voor Loki bij elkaar zet, levert dat de volgende bonte rij op: ‘Je moet hem de zoon van Farbauti en Laufey of Nal noemen, de broer van Byleist en Helblindi, de vader van Vonargand (dat is de wolf Fenrir) en Jörmungand (dat is de Midgardslang), en van Hel en Nari en Ali; de verwant en oom van vaderszijde, bloedbroeder en disgenoot van Odin | |
[pagina 114]
| |
en de Asen; de bezoeker van Geirröd en het prachtstuk in diens kist; dief van reuzen, de bok, het sieraad Brisingamen en de appelen van Idun; verwant van Sleipnir, man van Sigyn; vijand van de goden, Sifs haarbederver, onheilsmeder, de sluwe Ase, belasteraar en bedrieger van de goden, beramer van Balders dood, de gebonden Ase, de pester van Heimdall en Skadi.’ Vrijwel alle benamingen in deze opsomming verwijzen naar verhalen die we bij Snorri of in een van zijn bronnen vinden. Het beeld van Loki met zijn vele facetten is al in de 10e eeuw in grote lijnen aanwezig. Thjodolf van Hvinir kent hem al als zoon van Farbauti, echtgenoot van Sigyn, vader van Hel, rover van Idun en dief van Freyja's sieraad (in de gedichten Haustlöng [Een herfstlang lofdicht] en Ynglingatal [De Ynglingenlijst). Eilif Gudrunarson noemt hem in zijn Thorsdrapa (Lofdicht op Thor) ‘vader van de Midgardslang’ en Ulf Uggason presenteert hem in de Húsdrápa (Lofdicht op het huis) als de vijand van Heimdall. In een aantal verhalen verkent Loki samen met twee andere goden de wereld. De oudste bron is hier het gedicht Haustlöng van Thjodolf van Hvinir dat omstreeks 900 ontstond. Dit vertelt, en Snorri vertelt het in SnE. ii, 2-3 na, hoe de drie goden, Odin, Hoenir en Loki, het aan de stok krijgen met de reus Thjasi. Loki, boos dat de reus (in de gedaante van een arend) zich het grootste gedeelte van hun maaltijd toe-eigent, slaat met een stok naar hem, waarop de stok aan de vogel vast blijft zitten. De arend vliegt op en sleurt Loki met zich mee totdat deze hem belooft Idun en haar verjonging gevende appelen naar hem toe te brengen. Als Idun verdwenen is, worden de goden snel oud en Loki krijgt de opdracht haar terug te halen. Dit gebeurt, maar als gevolg hiervan wordt Thjasi gedood. In dit verhaal is Loki niet kwaadaardig, veeleer enigszins onberaden. Dezelfde drie goden en eenzelfde onberadenheid, maar nu met enige kwaadaardigheid gepaard gaande, vinden we in het begin van het verhaal over het Nibelungengoud (»Fafnir). Hier doodt Loki een otter die met gesloten ogen een zalm zit op te peuzelen. De otter blijkt echter iemands zoon te zijn en de vader eist een zeer hoog weergeld. Loki reist naar de dwergen wereld en neemt de dwerg Andvari zijn gehele bezit af, inclusief de kleine ring die hij nodig heeft om een nieuwe goudvoorraad op te kunnen bouwen. De dwerg legt daarom een vloek op de ring: deze zal ieder die hem in zijn bezit heeft de dood brengen, en dat gebeurt, tot in lengte van jaren. Hier hebben Loki's acties dus zeer ernstige gevolgen (proza voorafgaand aan het eddagedicht Reginsmál (Het lied van Regin); SnE. ii, 46; Völs. s. 14). Ook in het gedicht Völuspá treedt een drietal goden op, twee van hen zijn Odin en Hoenir, maar de derde is niet Loki, maar Lodur (on. Lóðurr). Deze drie goden maken gezamenlijk de eerste mensen uit twee blokken hout door hun verschillende vermogens te schenken (»Ask & Embla). Lodur schenkt o.a. warmte en ‘goede kleur’. In deze Lodur heeft men Loki willen herkennen, maar daarvoor bestaat geen enkele bewijsgrond. Snorri noemt Lodur niet; bij hem zijn de drie goden de zonen van Bor, Odin en zijn beide broers (SnE. i, 9). Bovenstaande verhalen lijken in een verre oertijd gesitueerd te zijn, waarin een goede verhouding bestond tussen Odin, Loki en de andere goden. In veel andere teksten treffen we een andere Loki in een meer geregelde wereld, soms een ‘kwajongen’ die uit de band springt, soms een storend, zelfs bijna misdadig element: hij krijgt »Skadi met een onderdegordel-grap aan het lachen (SnE. ii, 3), begeleidt de als bruid verklede Thor als ‘dienares’ naar de reuzenwereld als deze zijn hamer terug gaat halen (»Thrym), knipt Sifs haar af (»Sif), steelt (vermoedelijk) Freyja's halssieraad (»Freyja) en vecht daarom met »Heimdall, denkt ongestraft bij een reus naar binnen te kunnen kijken en komt daardoor niet alleen zelf in problemen maar brengt ook Thor in grote moeilijkheden (»Geirröd). In een slechts in late manuscripten overgeleverd gedicht, Fjölsvinnsmál (Het lied van Fjölsvinn), wordt hij genoemd als de maker van een magisch zwaard, dat Laevateinn (kwaadaardige twijg) genoemd wordt. De naam past goed bij Loki, die regelmatig ‘laevíss’ (kwaadaardig) genoemd wordt (Fj. 26). Tussen Loki en Skadi | |
[pagina 115]
| |
bestaat, zo blijkt uit sommige teksten, een vete, misschien naar aanleiding van de dood van Thjasi. In de Lokasenna 50 beroemt Loki zich er namelijk op dat hij het was die Thjasi de eerste steek toebracht. Als Loki gevangen is en bestraft wordt, verzwaart Skadi zijn straf. De belangrijkste en beruchtste daad van Loki is zijn betrokkenheid bij de dood van »Balder, waarover in de Lied-Edda kort, in de Snorra-Edda uitvoerig wordt verhaald. Loki was niet Balders ‘handbani’ (doodde Balder niet eigenhandig), maar zijn ‘ráðbani’ (de bedenker van zijn dood). In het gedicht Lokasenna, dat handelt over de periode na de dood van Balder en vóór Loki's bestraffing, wordt hij voornamelijk als ‘scherpe tong’ gepresenteerd, maar ook als moordenaar: het voorafgaande proza vertelt dat hij een van AEgirs dienaren uit pure afgunst doodt en in het gedicht beroemt hij zich erop Balders dood te hebben veroorzaakt. Na het gedicht deelt het proza kortaf de voornaamste punten uit Loki's bestraffing mee. Snorri vertelt het verhaal uitvoerig. Het is het laatste verhaal vóór de beschrijving van Ragnarök. Na Balders dood wilden de goden Loki bestraffen, omdat ze vermoedden dat hij het was die in de gedaante van de reuzin Thökk geweigerd had om Balder te bewenen. Loki was echter een berg op gevlucht en had daar een huis met vier deuren gemaakt, waardoor hij in alle richtingen kon uitkijken. Overdag zat hij vaak in de gedaante van een zalm in een waterval met de naam Franang. Als hij thuis voor het vuur zat, piekerde Loki erover welke list de Asen zouden gebruiken om hem in de waterval te vangen. Al piekerend begon hij draden te knopen en zo vond hij het net uit. Inmiddels had Odin vanaf zijn uitkijkpost Hlidskjalf gezien waar Loki was, en de Asen waren eropuit getrokken om hem te vangen. Toen Loki hen zag komen, gooide hij het net in het vuur en sprong de rivier in. De eerste Ase die het huis betrad was Kvasir, de wijste van allen, en toen hij de omtrekken van het net in de as van het vuur zag, begreep hij dat het iets was waarmee je vis kon vangen. Dit vertelde hij de andere Asen, die prompt naar het voorbeeld van het verbrande net een nieuw net maakten. En toen het af was, gingen ze naar de rivier en sleepten hetHaardsteen met de voorstelling van het gezicht van Loki, uit Snaptun, Denemarken
| |
[pagina 116]
| |
net erdoorheen. Thor hield de ene kant vast en alle andere Asen de andere kant. Maar Loki bleef het net voor en ten slotte verborg hij zich tussen twee stenen. Toen ze het net over hem heen trokken, voelden ze dat er iets levends onder zat en ze haalden het nog eens door de rivier, maar nu extra verzwaard zodat er niets onderdoor kon. Loki zwom opnieuw voor het net uit en toen hij zag dat hij dicht bij de zee was gekomen, sprong hij over het net heen terug naar de waterval. De Asen hadden hem echter gezien en gingen hem achterna. Ze verdeelden zich nu in twee groepen op de twee oevers en Thor waadde in het midden van de rivier en zo gingen ze weer richting zee. En Loki had nog maar twee alternatieven, beide levensgevaarlijk - de zee in zwemmen of opnieuw over het net springen. Hij probeerde het tweede, maar Thor kreeg hem vlak voor zijn staartvin te pakken. Hij hield hem daar zo stevig vast dat alle zalmen sindsdien op die plek uitzonderlijk dun zijn. De gevangen Loki werd nu naar een grot gebracht. Daar zetten de Asen drie platte stenen op hun kant en ze maakten in iedere steen een gat. Daarna pakten ze Loki's zoons Vali en Narfi en ze veranderden Vali in een wolf, die toen zijn broer Narfi verscheurde. De Asen bonden Loki met de darmen van Narfi op de stenen vast: één steen onder zijn schouders, één onder zijn lendenen en één onder zijn knieholtes. De darmen werden als ijzer zo sterk. Skadi hing een gifslang zo boven zijn hoofd, dat het gif op zijn gezicht druppelde. Maar Loki's vrouw Sigyn staat naast hem met een kom waarin ze het gif opvangt. Af en toe moet ze de kom echter leeg gaan gooien en dan drupt het gif op Loki's gezicht. Dan rukt hij zo hard aan zijn boeien dat de aarde beeft en dat is wat ze een aardbeving noemen. Daar zal hij liggen tot Ragnarök (SnE. i, 50). Bij Ragnarök trekt Loki, losgebroken uit zijn boeien, volgens de Völuspá aan het hoofd van een groep reuzen op tegen de goden. In het gedicht horen we daarna niets meer over hem, maar volgens Snorri strijdt hij op de vlakte Vigrid, waar de eindstrijd plaatsvindt, tegen zijn oude vijand Heimdall en dan zullen ze elkaar doden. Hoewel Loki doorgaans ‘Laufeyjarson’ heet, vinden we hem al in de oudste bron, het al eerder genoemde gedicht Haustlöng van Thjodolf van Hvinir, als ‘Farbauta mög’ (zoon van Farbauti). In Farbauti moeten we waarschijnlijk een reus zien. Loki's moeder zou, gezien haar naam, een Asin kunnen zijn, maar zo wordt ze nergens genoemd. Loki's broers, door Snorri genoemd, zijn vrijwel onbekend. De naam Helblindi (dood + blind) komt slechts voor in de opsomming van Odinsnamen in het gedicht Grímnismál (str. 46) en alleen het gedicht Völuspá en een drietal jonge skaldenstrofen noemen Loki ‘broer van Byleist’. Over Loki's vrouw Sigyn en zijn zonen (V)ali en Nar(f)i is verder niets bekend. Sigyn en Narfi worden al in 10e-eeuwse skaldengedichten genoemd, Vali komt alleen bij Snorri voor. De gevaarlijke, zo men wil demonische, Loki heeft drie nakomelingen verwekt bij een reuzin die de veelzeggende naam Angrboda (die verdriet brengt) draagt. Haar naam wordt alleen in de Snorra-Edda en in het gedicht Hyndluljóð (Het lied van Hyndla) genoemd. In dit gedicht zijn een aantal strofen bewaard gebleven van een ander gedicht, dat men Völuspá in skamma (de korte Vsp.) heeft genoemd. Snorri noemt dit gedicht in zijn Edda en citeert er een strofe uit, dus waarschijnlijk heeft hij de naam Angrboda hiervandaan (Hdl. 40). De nakomelingen van Loki en Angrboda zijn de wolf »Fenrir, de »Midgardslang en de doodsgodin »Hel. Volgens SnE. i, 34 weten de goden vanaf het eerste begin dat dit hun doodsvijanden zijn en daarom maken ze hen - tijdelijk - onschadelijk. Fenrir wordt gebonden, de slang wordt in de zee geworpen en Hel wordt aangesteld over het dodenrijk. Als Ragnarök is aangebroken zullen de wolf en de slang zich losmaken en een laatste gevecht leveren tegen hun aartsvijanden Odin en Thor. Hierboven is al gebleken dat Loki in de oertijd enkele malen samen met Hoenir en Odin optreedt. Volgens het gedicht Lokasenna is Loki Odins bloedbroeder: Je weet nog best, Odin,
dat wij in de oertijd
ons bloed vermengden;
| |
[pagina 117]
| |
geen bier zou je drinken
zei je toen,
tenzij het ons beiden werd gebracht!
(Ls. 9)
De bloedbroederband is een sterke band, tot op zekere hoogte sterker dan die tussen echte broers. De band tussen Odin en Loki is dus een zeer nauwe en in het gedicht wordt Loki dan ook onmiddellijk na het uitspreken van bovenstaande regels door Odin tot het godenfeest bij AEgir toegelaten. In hetzelfde gedicht wordt er een toespeling op gemaakt dat Odin en Loki in de oertijd samen dingen deden waarover maar beter niet gesproken kan worden (Ls. 25). Welke dingen dat waren is verder niet bekend, maar gezien de context zou de beschuldiging te maken kunnen hebben met het feit dat beiden een vorm van ‘ergi’ (tegennatuurlijk gedrag) wordt verweten. Nog een overeenkomst tussen Loki en Odin ten slotte is dat beiden in staat zijn van gedaante te veranderen, vis, vogel, slang of zeehond te worden. In de Lokasenna wordt Loki tot tweemaal toe ‘ergi’ verweten. In strofe 23 verwijt Odin hem dat hij acht winters lang onder de aarde leefde in de gedaante van een koe en/of een vrouw en daar ook kinderen heeft gebaard. De strofe biedt nogal wat interpretatieproblemen, maar er bestaat geen twijfel over het feit dat Loki hier ‘ergi’ verweten wordt. In strofe 33 merkt Njord nog tegen Loki op dat dit erger is dan loszinnig gedrag van vrouwen. Thor noemt Loki in dit gedicht ‘een pervers wezen’. In Hdl. 41 wordt Loki na het eten van een verbrand hart zwanger van een ‘slechte vrouw’ die de ‘moeder van alle toverkollen’ wordt. Het bekendste verhaal waarin Loki in vrouwelijke gedaante optreedt, is dat over de oorsprong van »Sleipnir. Hier wordt de merrie Loki gedekt door de hengst Svadilfari en het resultaat is Odins achtvoetige paard. Het verwijt van ‘ergi’ blijft in dit verhaal achterwege. Ook het gegeven dat Loki de moeder van Sleipnir is vinden we alleen in Hdl. en bij Snorri. In het verhaal over de dood van Balder treedt Loki tweemaal op als vrouw, de eerste keer als de oude vrouw die Frigg uithoort over Balders onkwetsbaarheid en de tweede keer als de reuzin Thökk die weigert om te helpen Balder uit het dodenrijk te verlossen, maar ook hier is geen sprake van ‘ergi’, evenmin als in de Þrymskviða (Gedicht over Thrym) waar Loki en Thor als bruid en dienares verkleed naar de reuzenwereld gaan om Thors hamer terug te halen. Jan de Vries denkt dat Loki's biseksualiteit erop wijst dat Loki uit een zeer oude mythologische laag stamt en hij verwijst naar biseksuele oertijdwezens als Ymir in het Noorden (»Ymir) en anderen buiten dit gebied. Loki is trouwens niet de enige god die het verwijt van ‘ergi’ treft. Zijn bloedbroeder Odin hield zich volgens de Ynglinga saga bezig met een vorm van tovenarij die met verwijfde gedragingen gepaard ging. De verhouding tussen Loki en Thor is niet heel duidelijk. In sommige teksten betoont Loki zich vijandig tegenover deze god, in andere teksten treedt hij op als zijn begeleider. Vijandig is hij als hij het mooie haar van Thors vrouw Sif afknipt en zeker als hij daarna in de gedaante van een vlieg het smeden van de hamer Mjöllnir probeert te verhinderen (»dwergen; SnE. ii, 43). In verschillende vrij jonge teksten treedt Loki echter op als begeleider, en soms helper, van Thor. Volgens SnE. i, 44-47 is hij een van Thors gezellen op de reis naar »Utgardaloki, in SnE. ii, 26 gaat hij met hem mee naar Geirröd, in de Þrymskviða begeleidt hij hem naar de reus Thrym en in de Hymiskviða (Het gedicht over Hymir) wordt hij genoemd als degene die verantwoordelijk is voor het lam worden van een van Thors bokken. In het verhaal over de reis naar Utgardaloki is Thjalfi echter de schuld van dit lam worden van de bokken, en als gevolg daarvan komt deze in Thors dienst (»Thor). In de oudste bron waarin Thor, Loki en Thjalfi genoemd worden, het laat-10e-eeuwse gedicht Thorsdrapa (Lofdicht op Thor) van Eilif Gudrunarson, dat de reis naar Geirröd beschrijft, is Loki degene die Thor tot de reis aanzet, maar als Thors begeleider treedt Thjalfi op. Men kan zich daarom met Jan de Vries (1970, § 428) afvragen of Loki in jongere verhalen in de plaats is getreden van Thjalfi als begeleider van Thor, misschien op | |
[pagina 118]
| |
grond van het feit dat de combinatie van de kleine, sluwe god met de grote, sterke en als niet al te slim voorgestelde god verhaaltechnisch gezien boeiender was dan de combinatie heer - dienaar. Loki's tweede naam, al bekend in de 10e eeuw, is Lopt (on. Loptr). Deze naam wordt doorgaans geïnterpreteerd als ‘luchtbewoner’ of ‘luchtreiziger’. Odin heet verscheidene malen ‘vriend van Lopt’. Odin wordt ook tweemaal ‘vriend van Lodur’ genoemd en dat is een van de redenen waarom men Loptr en Lodur beide als namen van Loki zag. Lodur, de derde god naast Odin en Hoenir in het trio dat in de Völuspá de eerste mensen schept, kan echter, zoals hierboven al gemeld, niet met Loki geïdentificeerd worden. Men heeft weliswaar zijn naam willen lezen in de aanduiding ‘logaþore’ in de runeninscriptie van Nordendorf (omstreeks 600 n.Chr.), waar ook Wodan en ‘wigiþonar’ (Donar?) genoemd worden, maar deze identificatie is verre van zeker. Vermoedelijk gaat het bij ‘logaþore’ om een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een beschimping inhoudt van de beide andere goden die in de inscriptie genoemd worden.
In Scandinavië zijn plaatsnamen met Loki of een cultus van Loki niet bekend. Buiten Scandinavië is de rijkgeschakeerde figuur van Loki evenmin bekend, maar wel kennen allerlei volkeren vergelijkbare figuren. Duidingen van Loki zijn even gevarieerd als de figuur zelf. Men heeft, uitgaande van de parallel Loki - Logi in hem een vuurwezen willen zien (Grimm), maar ook wel een waterwezen, mede omdat hij zich in een zeehond of een zalm kan veranderen (Gras). Hij is ook wel vergeleken met een figuur uit de Keltische traditie, Bricriu, een man met een boosaardig hart en een scherpe tong, die er voortdurend op uit is ruzie tussen leiders en koningen te veroorzaken, maar volgens Turville-Petre vertoont Bricriu in dit laatste ook een overeenkomst met de god Odin. Folke Ström zag Loki als het slechte alter ego van Odin. Loki wordt later vooral gezien als het symbool van het kwaad, de koude en duistere machten, een voorstelling die natuurlijk in de eerste plaats berust op de tegenstelling tot de lichtende god Balder. In het verhaal over de geketende Loki herkende men de Griekse mythe van Prometheus die door de goden aan een rots werd vastgeketend omdat hij de mensen het vuur had geschonken. Evenals Prometheus, wiens lever dagelijks door een adelaar wordt aangevreten, kronkelt Loki zo nu en dan van de pijn onder de druppels gif en dat is de oorzaak van aardbevingen. Axel Olrik heeft op een aantal gebonden monsters in het Kaukasusgebied gewezen die het voorbeeld van de gebonden Loki zouden kunnen zijn geweest. Maar geografisch gezien is de afstand tussen de Kaukasus en het Noorden wel erg groot. Waarschijnlijker is dat christelijke voorstellingen van een geboeide duivel of Antichrist die in de hel op de eindtijd ligt te wachten, tot de Loki-figuur hebben geïnspireerd. Een hellebeeld is het beeld dat Saxo ons in boek viii van zijn Gesta Danorum presenteert (»Utgardaloki). Dumézil vond een parallel voor de figuur van Loki in de volksverhalen van de Kaukasische Osseten. Deze verhalen werden in de 19e en 20e eeuw opgetekend, maar gaan waarschijnlijk over wat vroeger goden waren. In deze verhalen treedt een zekere Syrdon op die in allerlei aspecten verbluffende overeenkomsten met Loki vertoont, tot en met het gegeven van het veroorzaken van de dood van een ander. Volgens Dumézil is het denkbaar dat de overeenkomsten teruggevoerd kunnen worden op een gemeenschappelijk Indo-europees prototype. Volgens Anna Birgitta Rooth zijn heel wat Loki-mythen varianten van andere middeleeuwse Europese verhalen, zodat het moeilijk is iets met zekerheid te zeggen over het karakter van de Noordse Loki. Zelfs de Baldermythe is volgens haar een variant van een populair verhaal, het sprookje van de koning en zijn voorspelde dood (at nr. 931). In een Faeröerse ballade, de Lokka táttur (Het verhaal van Lokki), misschien uit de late Middeleeuwen maar veel later opgetekend, treedt het bekende godendrietal Odin, Loki en Hoenir op. Hoewel het verhaal enkele motieven bevat die aan de godenverhalen ontleend kunnen zijn, is het primair een reuzensprookje, waarin Loki optreedt als helper van de held. | |
[pagina 119]
| |
Loki hoont de goden. Illustratie van Lorenz Frølich, 1896
| |
[pagina 120]
| |
Axel Olrik, gevolgd door Jan de Vries en Georges Dumézil, heeft voorbeelden gegeven van vooral Scandinavisch volksgeloof waaraan Loki's naam verbonden is. Uit de voorbeelden blijkt dat Loki in later tijden verbonden werd met leugens (in IJsland heet een grote leugen ‘lokalýgi’) en bedrog, met vuur of warmte en met problemen bij het spinnen. Sommige Loki-overleveringen worden
Loki's gebroed. Illustratie van E. Doepler d. J. in het boek Walhall (1901)
ook over de duivel verteld en dat wijst erop dat deze twee in het volksbewustzijn niet sterk van elkaar worden onderscheiden. Anna Birgitta Rooth ziet, uitgaande van Snorri's verhaal over Loki's uitvinden van het net en Loki's naam Locke (spin) in sommige Scandinavische dialecten, in Loki een vermenselijkte of vergoddelijkte spin. | |
[pagina 121]
| |
Op het kruisfragment van Maughold op het eiland Man uit de vikingtijd staat een afbeelding van een hurkende Loki met een steen in zijn hand naast Otter, met een vis in zijn bek. Op het Gosforth-kruis (Cumbria; rond 900) staan christelijke en heidense motieven, waaronder een afbeelding van wat waarschijnlijk de gebonden Loki voorstelt: een gebonden man, een vrouw met een voorwerp in haar hand en een slang. Misschien zag men er een parallel in met de gebonden Satan. Een gebonden duivelse figuur is te zien op de steen van Kirkby Stephen (Cumbria). En misschien stelt de figuur met de dichtgenaaide lippen (»dwergen) op de steen van Snaptun (rond 1000; Århus, Museum Moesgård) Loki voor.
In later tijd staat Loki natuurlijk afgebeeld op alle schilderijen en tekeningen die de dood van Balder uitbeelden. Het meest populaire motief op tekeningen en schilderijen is echter de gebonden Loki die door zijn vrouw Sigyn tegen het gif wordt beschermd: schilderijen en tekeningen met de titel Loki en Sigyn van C.C.W. Eckersberg, 1810 (Kopenhagen, Statens Museet for Kunst); J.W.C. Wahlbom (Stockholm, Nationalmuseet); N.J.O. Blommér, ca. 1850; Mårten Eskil Winge, 1862 (Stockholm, Nationalmuseet); A. Carlsson, ca. 1870; en O. Wergeland, 1879. Van Carl Ehrenberg een dubbeltekening: Loki en Sigyn, Hel met de hond Garm, 1883 (houtskooltekening, in de reeks Götter der nordisch-germanischen Mythe, 1882-83). Van de Brit James Doyle-Penrose (1864-1932) een schilderij The Punishment of Loke. Van Dorothy Hardy zijn er twee illustraties van ca. 1900 in Guerbers Noorsche mythen: Loki en Svadilfari en Loki en Thiassi. Verder zijn er sculpturen van: Hermann Ernst Freund, Loke, brons, 1822 (Kopenhagen, Den Hirschsprungske Samling); C.G. Qvarnström, Loki en Höder, gips, 1863 (Stockholm, Nationalmuseet; H. Natter, Loki, marmer, 1888. Het karakter van Loki heeft meer schrijvers geïnspireerd dan welke andere god ook, met uitzondering van Balder, met wie hij onverbrekelijk verbonden is. De Deense dichter Adam Oehlenschläger schreef al in 1807 een treurspel, Baldur hin Gode, waarin Loki een belangrijke rol speelt. Daarnaast treedt Loki op in enkele gedichten uit de bundel Nordens Guder (1819). In Duitsland schreef Friedrich de La Motte Fouqué het treurspel Baldur der Gute (1818), waarin Loki eveneens een rol speelt. Tegen het einde van de eeuw verschijnen er meer teksten over dit onderwerp: toneel van A. Kayser-Langerhanns (Loki, 1891) en K. Weiser (Loki, 1901); romans van Felix Dahn (Odhin's Trost, 1880) en L. Jacobowski (Loki. Roman eines Gottes, 1899). Van August Strindberg een gedicht, Loke (1892). Zelfs in Nederland heeft Loki een auteur geïnspireerd. In Marcellus Emants grote epische gedicht Godenschemering (1883) is Loki de centrale figuur, de drager van Emants eigen pessimistische levensbeschouwing. Emants bewerkte het gedicht zelf voor toneel (Loki, 1906) en in 1910 verscheen ook nog een door Emants geautoriseerde bewerking van gedicht en drama door C.H.A. Blanche Koelensmid onder de titel Godenschemering. Uit moderner tijd is er een toneelstuk van de Noorse dichter Peder W. Cappelen, Loke (1972). In Richard Wagners opera Das Rheingold is de listige Loge de god van het vuur en de warmte, wat erop duidt dat Wagner Loki en Loge aan elkaar gelijkstelde. Balletmuziek rond Loki werd gecomponeerd door J.H. Stuntz, Orfa (1852). Dumézil 1959a; Gras 1931; Grimm 1875-78; Olrik 1908 en 1909; Rooth 1961; Ström 1956; Turville-Petre 1964; De Vries 1933. |
|