Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdHeimdall(on. Heimdallr), ook: Rig (on. Rígr), is een van de Asen. Snorri Sturluson noemt hem ‘zoon van Odin’ en vertelt het volgende over hem (SnE. i, 27). ‘Hij wordt de Witte Ase genoemd en hij is groot en heilig; hij werd uit negen zusters geboren. Hij heet ook Hallinskidi en Gullintanni; zijn tanden waren van goud. Zijn paard heet Gulltopp en hij woont in Himinbjörg bij de brug Bifröst. Hij is de wachter der goden en zit daar aan het eind van de hemel om de brug tegen de bergreuzen te bewaken. Hij heeft minder slaap nodig dan een vogel en ziet zowel bij dag als bij nacht meer dan honderd mijlen ver. Hij hoort het gras op de aarde groeien en de wol op de schapen en alles wat luider is. Hij bezit een hoorn die Gjallar- | |
[pagina 86]
| |
hoorn heet en die kan men over de gehele wereld horen. Heimdalls zwaard wordt “höfuð” (hoofd) genoemd.’ In verband met dit laatste wordt later nog vermeld dat Heimdall met een mensenhoofd doormidden werd geslagen en sindsdien kan een hoofd ook ‘het noodlot van Heimdall’ genoemd worden (SnE. ii, 15). Hierover zou meer verteld zijn in het gedicht Heimdal(l)argaldr (Heimdalls toverlied), maar uit dit gedicht levert Snorri ons slechts de twee regels over waarin de god verklaart dat hij ‘van negen moeders een kind is, van negen zusters de zoon’. In het gedicht Hyndluljóð (Het lied van Hyndla) 35-38 is ook sprake van een zoon van negen reuzendochters. Misschien wordt hier eveneens Heimdall mee bedoeld. Over deze god heeft in ieder geval één verhaal de ronde gedaan, maar het is helaas onvolledig bewaard gebleven in de Húsdrápa (Lofdicht op het huis) van de dichter Ulf Uggason. Dit gedicht, dat omstreeks 963 gedateerd moet worden, beschreef een aantal wandversieringen in het huis van Olaf de Pauw, een van de hoofdpersonen in de Laxdoela saga (De saga van de mensen uit het Laxardal). Een van de taferelen had betrekking op een strijd tussen Loki en Heimdall om een sieraad, dat ‘hafnýra’ (lett. zeenier) genoemd wordt en volgens Snorri hetzelfde is als Freyja's attribuut Brisingamen. Hij zegt er in zijn Edda het volgende over: ‘Heimdall is ook de bezoeker van Vagasker en Singastein. Toen had hij het met Loki aan de stok over het Brisingamen. Hij heet ook wel Vind(h)ler. Ulf Uggason heeft in zijn Húsdrápa een lang stuk over dit verhaal gedicht en daarin wordt verteld dat ze in zeehondengedaante waren.’ (SnE. ii, 15) Als Ragnarök begint zal Heimdall op zijn hoorn blazen en de goden tot de strijd oproepen (Völuspá [De voorspelling van de zieneres] 46). Tijdens de eindstrijd zullen Loki en Heimdall met elkaar vechten en beiden sterven (SnE. i, 51).
Al met al is Heimdall een raadselachtige god, over wie in de beide Edda's heel wat informatie wordt aangedragen, maar omdat deze informatie doorgaans onvolledig of tegenstrijdig is, kan ze maar moeilijk geïnterpreteerd worden. Van een cultus van de god is nergens sprake. Plaatsnamen die daarop zouden kunnen wijzen, zijn er niet. De naam van de god wordt op drie verschillende manieren weergegeven: Heimdallr, Heimdalr en Heimdali. Daarnaast heeft hij nog enkele bijnamen. Via de interpretatie van deze namen heeft men geprobeerd het karakter van de god nader te bepalen. Het eerste gedeelte van de naam bevat het woord ‘heimr’ (wereld); over de interpretatie van het tweede deel lopen de meningen ver uiteen. Men heeft het o.a. in verband gebracht met oe. ‘deall’ (lichtend) of got. ‘dulþs’ (feest). Heimdall zou kunnen betekenen: ‘die de wereld met zijn glans verlicht’, en hij zou een zonne- of lichtgod kunnen zijn. Een vrouwelijke tegenhanger is de naam Mardöll (die de zee met haar glans verlicht), een van de namen van de godin Freyja. Ook is het tweede lid, gelezen als ‘dallr’, in verband gebracht met het ijsl. ‘dallr’ (stuk hout, boom); daarvan uitgaande werd Heimdallr gezien als ofwel de wereldboom ofwel de wereldas. Uitgaande van een tweede lid ‘dalr’ (boog, welving) zag men Heimdal als de god bij de brug Bifröst (daar immers woont hij volgens Snorri) en de spelling Heimdali (‘heimdali’ is in de synoniemenreeksen in de Snorra-Edda een woord voor ram) gaf aanleiding tot de veronderstelling dat de god een ramgod was. Ook de naam hallinskidi - uit ‘hallinn’ (scheef, hellend) en ‘skíði’ (stuk hout) - komt in de synoniemenreeksen voor als naam van een ram, maar wordt ook wel gezien als aanduiding van de wereldas die bij verschillende volkeren werd vereerd in de gestalte van een hellend pad. Met de naam vindhler weet men niets te beginnen. Het eerste deel van deze naam betekent ‘wind’, maar over de interpretatie van het tweede deel bestaat geen overeenstemming. De namen van de god brengen ons dus niet nader tot een beter verstaan van zijn aard. Heimdall heet de zoon van Odin en van negen moeders. Misschien moet dit zo verstaan worden dat Heimdall negen keer geboren is en ook negen keer zal sterven. In de Snorra-Edda is in ieder geval tweemaal sprake van een sterven: in SnE. ii, 15 wordt verteld dat hij werd gedood door een hoofd en tijdens Ragnarök wordt hij door Loki gedood. | |
[pagina 87]
| |
Heimdalls negen moeders zijn allen zusters van elkaar. Sommigen hebben in deze negen zusters de negen dochters van de god van de zee, »AEgir, willen zien. In het eddagedicht Hyndluljóð echter is sprake van een mythische, zeer machtige en magisch geladen figuur, de zoon van negen reuzendochters, die alle negen met name worden genoemd. Op grond van de negen moeders neemt men algemeen aan dat deze mysterieuze godheid Heimdall is. De namen van de reuzenmoeders komen echter niet overeen met die van de dochters van AEgir. Het is niet duidelijk of Heimdall gezien moet worden als een Ase of als een Wanengod. Snorri noemt hem een zoon van Odin, maar Snorri heeft de neiging vrijwel alle Asen zonen van Odin te noemen. In de Þrymskviða (Gedicht over Thrym) wordt hij een Wane genoemd. En hoewel dit gedicht een jong gedicht is, waarbij soms twijfel bestaat aan de mythologische echtheid van de gegevens, wijzen verschillende kenmerken van deze god in de richting van de Wanen, vooral de connectie met rijkdom en licht: de stralende god heeft gouden tanden en een paard met gouden manen of hoofdstel. Heimdall wordt verscheidene malen ‘wit’ genoemd. Dit epitheton, in ‘de witte Ase’ (SnE. i, 27) en ‘de witste van alle Asen’ (Þrk. 15), wordt door de voorstanders van de opvatting dat de god een Wanengod is, geïnterpreteerd als ‘lichtend, stralend’. Over Heimdalls functie bestaat geen twijfel: hij is de wachter van de goden. Als zodanig zit hij onder de wereld-es aan het einde van de brug Bifröst. Volgens Grm. 13 heeft hij daar een woning, Himinbjörg, waar hij de tijd opgewekt doorbrengt, maar Lokasenna 48 situeert hem buiten onder de es Yggdrasil, met een ‘bemodderde’ rug. Over de exacte betekenis van die bemodderde rug zijn de interpretatoren het verre van eens. In Ls. is de vermelding ervan ongetwijfeld denigrerend bedoeld, een spotten met Heimdalls functie als wachter, een functie die niet altijd veel sociaal aanzien genoot. Als wachter van de goden slaapt hij weinig en hij heeft zeer scherpe ogen en een bijzonder scherpEen scène uit de Rígsþula. Illustratie van Lorenz Frølich, 1896
| |
[pagina 88]
| |
gehoor. Zijn attribuut is de Gjallarhoorn, waarop hij zal blazen in geval van gevaar. Men heeft in het beeld van Heimdall die de hoorn steekt bij de aanvang van het einde, grote overeenkomst gezien met (zo niet invloed van) de apocalyptische hoornblazende engel. In Völuspá 27 is sprake van twee voorwerpen die onder de wereld-es verborgen zijn: Odins oog en Heimdalls ‘hljóð’ (geluid, gehoor). Odins oog ligt in de bron van »Mimir, die zich onder de boom bevindt, en de vraag is wat Heimdall onder de boom, en misschien eveneens in Mimirs bron, heeft liggen. Snorri denkt dat het Heimdalls attribuut, de Gjallarhoorn is, naar afgeleid kan worden uit zijn opmerking over Mimir: ‘hij is vol wijsheid, want hij drinkt met de hoorn Gjallarhoorn uit de bron’ (SnE. i, 15). Een andere interpretatie is echter aantrekkelijker, namelijk dat Heimdall in zijn functie van wachter van de goden, evenals Odin in zijn functie van leider van de goden, iets heeft opgeofferd omwille van het beter kunnen uitoefenen van die functie: Odin stond zijn oog af en Heimdall misschien zijn (geh)oor (of, als we ‘hljóð’ als geluid opvatten, zijn stem). Snorri's mededeling dat Heimdall eens met een hoofd doormidden werd geslagen, staat in Scandinavië geheel op zichzelf, maar in de Keltische wereld deden verhalen de ronde waarin helden de hoofden of geprepareerde hersenen van hun overwonnen vijanden bij zich hielden en deze soms ook als wapen gebruikten. Misschien hebben we hier dus met een Keltisch motief te maken. Dat Heimdall en Loki vijandig tegenover elkaar stonden, weten we alleen uit de schaarse gegevens bij Snorri. Hij vertelt dat de skald Ulf Uggason uitvoerig over beider strijd om Freyja's sieraad heeft gedicht, maar hij vertelt het verhaal helaas niet na. Hetzelfde geldt voor het gevecht tussen beiden bij Ragnarök. In de Völuspá is het laatste dat we over Heimdall horen, dat hij bij het begin van Ragnarök op zijn hoorn blaast. Van een gevecht tussen Heimdall en Loki vermeldt dit gedicht niets. In de eerste strofe van de Völuspá wordt de ‘meerdere en mindere zonen van Heimdall’ gevraagd te luisteren naar de wijze woorden die de zieneres in opdracht van Odin spreekt. Alleen het gedicht Rígsþula (Het lied van Rig) geeft misschien een indicatie wie deze zonen van Heimdall zijn. Dit gedicht behandelt de afstamming en evolutie van verschillende sociale groeperingen, slaven, vrije boeren, leiders en uiteindelijk de vorst. Allen stammen af van één god, Rig, die over de wereld rondreist en in verschillende perioden kinderen verwekt bij mensen van uiteenlopende leeftijd en komaf. Pas als de afstammelingen van de door Rig bezochte echtparen een zeker niveau bereikt hebben, komt de god zich zelf met hun opvoeding bemoeien: Jarl (een Noordse aanduiding voor een heerser over een niet al te groot gebied) en Kon-ungr (koning) worden door hem onderwezen in leiderschap op materieel en krijgskundig gebied en in de hogere wijsheid, met name de runen. In de proza-inleiding van het gedicht wordt gezegd dat Rig de naam is die Heimdall zich op zijn tocht langs de mensen geeft. Waar de schrijver van dit proza deze identificatie van Heimdall met Rig vandaan heeft, weten we helaas niet. De Rig van het gedicht vertoont eerder eigenschappen en vaardigheden die men van Odin verwacht dan van Heimdall: het rondreizen, de belangstelling voor de krijgskunst en vooral die voor kennis en (runen)wijsheid. In dit gedicht stamt niet alleen de vorst, maar iedere sociale groepering van de god af. Als de dichter van de Völuspá het gedicht of een vergelijkbare traditie kende waarin Heimdall en Rig een en dezelfde waren, kon hij de gehele mensheid inderdaad ‘meerdere en mindere zonen van Heimdall’ noemen. Een andere mogelijkheid is echter dat de auteur van de proza-inleiding Rig en Heimdall aan elkaar gelijkstelde op grond van het begin van de Völuspá. Op het 10e-eeuwse Gosforth-kruis in Cumbria, waarop naast christelijke afbeeldingen ook voorstellingen staan die aan de heidense mythologie ontleend werden, vinden we op de westzijde de afbeelding van een man die met zijn speer een of meer monsters tegenhoudt. In zijn andere hand draagt hij een hoorn. Deze man is ongetwijfeld Heimdall, temeer daar onder hem ook zijn vijand | |
[pagina 89]
| |
Loki, nog gebonden, staat afgebeeld. Uit dezelfde eeuw dateert een fragment van een kruis uit Jurby op het eiland Man waarop, naar men aanneemt, Heimdall eveneens te zien is, blazend op een enorme hoorn. Uit later eeuwen stammen tekeningen in drie geïllustreerde IJslandse afschriften van de Snorra-Edda uit de 17e en 18e eeuw, waarop hij tweemaal met een fantasierijk gekrulde hoorn staat en eenmaal zonder hoorn, als een wat vermoeide portier in de deur van Valhöll. Ook in de 19e eeuw werd hij een enkele maal afgebeeld. Carl Christian Hansen schilderde Heimdall die Bifröst bewondert (1861, particuliere verzameling); Carl Ehrenberg tekende Tyr en Heimdall (1882); een illustratie van Lorenz Frølich in de eddavertaling van Karl Gjellerup (1895) toont Heimdall, blazend op zijn hoorn; Emil Doepler d. J. tekende Heimdall an der Himmelsbrücke in het boek Walhall (1901); een houtsnede van E. Hansen uit 1947 toont Heimdall, staande op Bifröst en blazend op zijn hoorn. De Nederlandse vertaling, De hoorn van Midgard (Den Haag 1977), van de sciencefictionroman The Incomplete Enchanter (1941) van L. Sprague de Camp en Fletcher Pratt is genoemd naar Heimdalls hoorn. In dit boek belandt een jonge psycholoog door verkeerd gebruik van een tijdformule midden in Ragnarök, waar hij onder meer optrekt met Heimdall en diens hoorn te horen krijgt. Dronke 1997; Dumézil 1959b; Lorenz 1984; Von See e.a. 1997; Turville-Petre 1964; De Vries 1970. |
|