Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Van AEgir tot Ymir | |
[pagina 25]
| |
Aegir(ook: Hlér of Gymir), volgens sommige overleveringen de god van de zee, volgens andere een reus. Zijn vader heet in het eddagedicht Hymiskviða (Het gedicht over Hymir) Miscorblindi; andere, veelal jonge teksten noemen hem de zoon van de reus Fornjot en een broer van de wind en het vuur (Hym. 2; SnE. ii, 35 en 36 en twee jonge prozateksten, Sögubrot af fornkonungum [Verhaalfragment over de koningen van weleer] en Hversu Nóregr byggðist [Hoe Noorwegen bewoond raakte]). AEgir heeft een vrouw, Ran, negen dochters, en volgens de inleiding van het gedicht Lokasenna (Loki's twistgesprek) ook nog twee dienaren, Fimafeng en Eldir. In dit gedicht ontvangt AEgir de goden op een groot drinkgelag. Misschien was hij niet geheel vrijwillig gastheer, want in de eraan voorafgaande Hymiskviða wordt verteld dat de god Thor AEgir, die hier een ‘bergbewoner’, d.i. een reus, genoemd wordt, wil dwingen om een drinkgelag voor de goden aan te richten. AEgir belooft dit te doen, mits zij hem een ketel bezorgen die groot genoeg is om er het bier voor allen in te brouwen. De Hymiskviða bericht vervolgens over Thors avonturen als hij deze ketel gaat halen. In de Lokasenna komt daarna de halfgod »Loki, die soms als vriend en soms als vijand van de goden optreedt, de feestvreugde verstoren. Ook in strofe 45 van het gedicht Grímnismál (Het lied van Grimnir) is sprake van een drinkgelag bij AEgir, misschien hetzelfde. Tijdens dit feest werd AEgirs hal met stralend goud verlicht. Daarom mogen de dichters goud ‘vuur van AEgir’ of ‘vuur van de zee’ noemen. AEgir speelt ook een kleine rol in de raamvertelling van het tweede deel van de Snorra-Edda. Hier wordt hij geïntroduceerd als een man die zeer bedreven is in de toverkunst. Hij woont op Hlésey (= het eiland van Hlér: het Deense eiland Laesø) en hij gaat de »Asen, een groep goden die in Asgard hun verblijfplaats hebben, bezoeken om zich van hun (tover)kunnen op de hoogte te stellen (SnE. ii, 1). De vragen die hij tijdens de maaltijd stelt aan zijn tafelgenoot, de Ase »Bragi, vormen de aanleiding tot het vertellen van een aantal mythologische verhalen. AEgirs vrouw Ran (on. Rán) bezit een net waarmee ze dode zeelieden vist (SnE. ii, 51). Dit net leent ze uit aan Loki die daarmee de dwerg Andvari wil vangen (proza-inleiding bij het gedicht Reginsmál [Het lied van Regin]). Hoewel Ran in geen enkel mythologisch eddagedicht en in geen enkele opsomming van Asinnen in Snorri's Edda voorkomt, wordt ze in andere poëzie regelmatig als godin van de zee genoemd en in verband gebracht met de verdronkenen. In de Helgi-liederen is tot tweemaal toe sprake van schepen die aan Ran gegeven worden. In het gedicht Sonatorrek (Het verlies van de zonen) van Egil Skallagrimsson, een klacht over de dood van zijn twee zonen, van wie er één verdronken was, worden zowel Ran als AEgir aangeklaagd. In een aantal strofen in de Friðþjófs saga (De saga van Fridthjof) heet de zee het ‘droevig bed van Ran’ en wordt Ran zelf ‘een zedeloze verzamelaarster van mannen’ genoemd. Bijzonder is de passage in de Eyrbyggja saga (De saga van de bewoners van Eyr), waarin verteld wordt dat een aantal verdronken mannen op hun eigen dodenmaal verschijnt. Ze worden met vreugde ontvangen, want, aldus Eyrb. s. 54: ‘in die tijd geloofde men dat verdronkenen goed door Ran ontvangen waren, als ze hun eigen dodenmaal bezochten’. AEgir en Ran hebben negen dochters, die volgens Snorri Bylgja, Bara, Dufa, Udr of Unnr, Hrönn, Hefring, Himinglaeva, Kolga en Blodughadda heten. Een aantal van deze namen betekent ‘golf’. De naam ‘Blodughadda’ (met bloederige haardos) zou een golf kunnen aanduiden die door het licht van de ondergaande zon rood wordt gekleurd. Volgens sommigen moet men in deze dochters van de zeegod de negen moeders van de god »Heimdall zien, maar uit de teksten komt dit nergens naar voren.
Het on. ‘aegir’ is waarschijnlijk verwant met ogm. *ahwō, lat. aqua, en zou dan ‘water, zee’ betekenen. De tweede naam van AEgir, Hlér, is niet gemakkelijk te duiden. Men heeft hem in verband gebracht met begrippen als ‘bruisen, spoelen’. AEgirs derde naam, Gymir, wordt in samenhang | |
[pagina 26]
| |
De zeegod AEgir in sciencefictionstijl verbeeld door de firma Thor in IJsland
gezien met on. ‘gómi’ (gehemelte, mondopening) en zou ‘diepte, afgrond’ kunnen betekenen. Gymir is ook de naam van een reus, de vader van »Gerd. ‘Ran’ betekent mogelijk ‘roof’ en de naam zou samenhangen met het feit dat Ran mensen met geweld tot zich neemt. In de oude dichterstaal wordt AEgir meestal omschreven als ‘vader van Kolga, Unnr, enz.’ (in feite dus: vader van de golven), ‘man van Ran’, ‘broer van de wind’, maar ook wel als ‘bezoeker van de goden’ of ‘bierbrouwer’, waarbij kennis van het verhaal over het drinkgelag van de goden wordt verondersteld. In de IJslandse poëzie worden ‘aegir’, ‘hlér’ en ‘gymir’ tot op de huidige dag als synoniemen voor ‘zee’ gebruikt en de namen van AEgirs dochters kunnen nog steeds de golven aanduiden.
Uit oude tijden zijn ons geen afbeeldingen van AEgir of Ran overgeleverd, maar in de 19e eeuw hebben verschillende Scandinavische kunstenaars de god en zijn dochters afgebeeld. Daarbij werd de god soms als een soort Noordse tegenhanger van Poseidon voorgesteld, en zijn dochters als waternimfen. Een voorbeeld daarvan is de fontein van J.P. Molin in het park Kungsträdgården in Stockholm (1866). In 1861 schilderde de Deense schilder Constantin Hansen het door Loki verstoorde drinkgelag bij AEgir. Op dit schilderij, dat het moment voorstelt waarop Thor Loki wegjaagt, zijn goden als Odin en Thor aan hun attributen (wolven, hamer) te herkennen, maar de andere goden blijven anoniem. Het schilderij bevindt zich in het Nationaal Museum te Kopenhagen. In Nederland draagt alleen een roeivereniging de naam van de god. Schröder 1960. |
|